Dossier 361/FDC
AD V I E S VL AAM S E CO M M IS SI E VO O R R UIM T ELI JK E O R D EN ING Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Gebied voor stedelijke activiteiten omgeving Sportpaleis Antwerpen
A. Samenvatting van het dossier A. 1 . Sit u e ri ng De Vlaamse Regering stelde het voorliggend ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor het gebied voor stedelijke activiteiten omgeving Sportpaleis (verder ontwerp GRUP) voorlopig vast op 24 juli 2009. De aanleiding voor de opmaak van dit ontwerp GRUP is het arrest van de Raad van State van 21 april 2008 waardoor het besluit van 7 juli 2000 houdende definitieve vaststelling van het plan tot gedeeltelijke wijziging van het gewestplan op het grondgebied van de gemeenten Antwerpen, Edegem, Kapellen, Rumst, Schilde en Zwijndrecht en tot wijziging van het aanvullend stedenbouwkundig voorschrift artikel 1 voor het gehele gewestplan werd vernietigd, in zoverre het betrekking heeft op de gronden omgeving Sportpaleis. Door de vernietiging werd het gewestplan van 3 oktober 1979 terug van kracht en komen de in het verleden vergunde parking, het Hospitalitygebouw en de Lotto-Arena in industriegebied en buffergebied te liggen. De doelstelling van het ontwerp GRUP is het aanduiden van een gebied voor stedelijke activiteiten binnen het grootstedelijk gebied Antwerpen conform de principes uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Het betreft de directe omgeving van het Sportpaleis. Het plangebied bestaat uit de site van het Sportpaleis, de parking ten noorden van het Sportpaleis en de door het Hospitalitygebouw en de Lotto-Arena ingevulde driehoek ten zuiden. A. 2 . O nt w e rp De inrichting van het plangebied gaat uit van volgende doelstellingen: 1. Bestendiging en uitbreiding in functie van de optimalisatie van het Sportpaleis. De site van het Sportpaleis wordt uitgebreid met als doel de werking van de bestaande infrastructuur te verbeteren en uit te breiden. Het is de bedoeling de werking van de verschillende onderdelen in het gebied te optimaliseren door zoveel als mogelijk gebruik te maken van dezelfde bijhorende voorzieningen. 2. Ontwikkeling van gebied voor hoogdynamische activiteiten op goed ontsloten locatie in Antwerpen. De site van het Sportpaleis is goed bereikbaar via openbaar vervoer (metro, tram en enkele bussen). Ook de autobereikbaarheid van de site is goed, vermits ze gelegen is op een kruispunt van verschillende wegen. 3. Duidelijk definiëren van de restruimte ten zuiden van het Sportpaleis. De braakliggende zone ten zuiden van het Sportpaleis, waarin het huidige Hospitalitygebouw en de Lotto-Arena gelegen zijn, krijgt – volgens de ontwerper - een duidelijke en realistische bestemming, waarbinnen gestreefd wordt naar architecturale kwaliteit van de gebouwen. 4. Het creëren van ‘wanden’ aan de randen van het gebied. Binnen het gebied wordt gestreefd naar een duidelijke afwerking van de randen. Zo wordt bijvoorbeeld een bijkomende wand gecreëerd aan het Raoul Gregoirplein, waardoor de mogelijkheden om als stedelijk plein te functioneren, toenemen.
1
Dossier 361/FDC
A. 3 . O v e r ee nst em mi n g m et het R ui mt e li j k St ru ct uu rp la n V la and er en Het aanduiden van een gebied voor stedelijke activiteiten in Antwerpen gebeurt in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Het richtinggevend gedeelte van het RSV bevat relevante inhoudelijke elementen voor de opmaak van dit gewestelijke ruimtelijk uitvoeringsplan. Ten aanzien van de ontwikkeling van toeristische- en recreatieve voorzieningen worden op Vlaams niveau de volgende principes voorop gesteld: - De bestaande toeristisch-recreatieve infrastructuur in de stedelijke gebieden en in het buitengebied moet in grotere mate en op een meer optimale wijze benut worden. De verbetering van de kwaliteit van de aangeboden producten staat voorop en het aanbod van bestaande infrastructuur moet beter op elkaar inspelen. - Het is niet wenselijk om op een grootschalige wijze toeristische en recreatieve voorzieningen uit te breiden of nieuw in te planten in het buitengebied. In de stedelijke gebieden, de stedelijke netwerken en in die gebieden die in het provinciaal ruimtelijk structuurplan als toeristischrecreatief knooppunt of netwerk van primair belang werden aangeduid, kunnen er nieuwe en grootschalige toeristisch- recreatieve infrastructuur met bijkomend ruimtegebruik worden gelokaliseerd. Voorwaarden hiertoe zijn ondermeer de afstemming op het niveau van het betrokken stedelijk gebied, de draagkracht van de ruimte en het locatiebeleid. - Gestreefd moet worden naar kwaliteitsvolle vormen van medegebruik door toeristischrecreatieve activiteiten van infrastructuur die voor een andere functie zijn uitgebouwd of door andere activiteiten benut worden. Nieuwe toeristisch-recreatieve voorzieningen in stedelijke gebieden kunnen aangeduid worden in volgende onderdelen: - locaties voor mobiliteitsgenererende functies (bv. mega-dancings, zalen voor evenementen), - randstedelijke groengebieden (o.a. (beelden)parken, culturele- en sportvoorzieningen,...), - gebieden voor gemeenschapsen nutsvoorzieningen (bv. (open-lucht)musea, kampeervoorzieningen, ...) Delen van de gemeenten Aartselaar, Antwerpen, Boechout, Borsbeek, Edegem, Hemiksem, Hove, Kontich, Lint, Mortsel, Niel, Schelle, Wijnegem, Wommelgem en Zwijndrecht maken deel uit van het grootstedelijk gebied Antwerpen. In stedelijke gebieden wordt een beleid gevoerd waar ontwikkeling, concentratie en verdichting uitgangspunten zijn, maar steeds met respect voor de draagkracht van het stedelijk gebied. Dit betekent een beleid gericht op het creëren van een aanbod aan bijkomende woningen in een kwalitatieve woonomgeving, het kwantitatief en kwalitatief voorzien van ruimte voor economische activiteiten, het versterken van het stedelijk functioneren (o.a. diensten, gemeenschapsvoorzieningen, stedelijke voorzieningen) en het stimuleren van andere vormen van mobiliteit. Dit “aanbodbeleid” in het stedelijk gebied is essentieel om verdere uitzwerming, lintbebouwing en wildgroei van allerhande activiteiten in het buitengebied te vermijden. Om aan te duiden in welke delen van de geselecteerde gemeenten dit beleid van groei, concentratie en verdichting van toepassing is, worden de stedelijke gebieden in ruimtelijke uitvoeringsplannen afgebakend in overleg met het betrokken bestuursniveau. Het afbakeningsproces voor het grootstedelijk gebied Antwerpen werd afgerond in 2005. De procedure van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen is lopende. Het openbaar onderzoek vond plaats van 6 oktober 2008 tot 4 december 2008. Het plangebied van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘gebied voor stedelijke activiteiten omgeving Sportpaleis’ is gelegen binnen het grootstedelijk gebied Antwerpen. Binnen het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen worden geen bestemmingswijzigingen voorgesteld in de omgeving van het Sportpaleis.
2
Dossier 361/FDC
A. 4 . M ili eue f f e ct en v an het p la n milieu-effecten Het onderzoek naar de milieueffecten van het plan gebeurt voor volgende drie onderdelen: a) Het herbestemmen van het grootste deel van het bestaande woongebied, waar het huidige Sportpaleis gelegen is naar gebied voor stedelijke activiteiten. b) Het herbestemmen van een klein deel van het industriegebied naar gebied voor stedelijke activiteiten. Dit deel is in de huidige toestand reeds quasi volledig verhard. De parking die hier gelegen is werd stedenbouwkundig vergund op 11/06/2001. c) Het herbestemmen van een deel van het buffergebied naar gebied voor stedelijke activiteiten. In dit gebied zijn het Hospitalitygebouw en de topsporthal Lotto-Arena gesitueerd. Deze werden respectievelijk stedenbouwkundig vergund op 29/04/2005 en 31/03/2006. Andere locatie-alternatieven worden niet besproken. Het doel is immers de werking van de bestaande infrastructuur te verbeteren. Een planalternatief zou dan ook impliceren dat een andere locatie zou moeten worden gezocht voor het Sportpaleis, wat niet realistisch is. Het nulalternatief (nl. welke effecten er zijn als de doelstelling van het plan niet wordt gerealiseerd) wordt wel onderzocht. Het onderzoek formuleert volgende conclusies voor de verschillende onderdelen: a) Het herbestemmen van het bestaande woongebied naar gebied voor stedelijke activiteiten heeft als doel de stedenbouwkundige voorschriften aan te passen in functie van het bestaande sportpaleis, een grootschalige recreatieve functie die reeds sinds 1932 aanwezig is op deze locatie. Deze functie is vergunbaar in woongebied en blijft vergunbaar in gebied voor stedelijke activiteiten. De wijziging van het geldend plan door voorgenomen plan kan geen milieueffecten hebben omdat er geen andere activiteiten vergunbaar zijn. b) Het herbestemmen van het kleine deel van het industriegebied naar gebied voor stedelijke activiteiten heeft als doel de stedenbouwkundige voorschriften aan te passen in functie van de bestaande parking. Indien louter gekeken wordt naar de herbestemming van het industriegebied naar gebied voor stedelijke activiteiten zijn er beperkte milieueffecten te verwachten. De effecten tengevolge van het plan op bodem, water, fauna en flora, biodiversiteit, klimatologische factoren, stoffelijke goederen, cultureel erfgoed, landschap en energie- en grondstoffenvoorraden zijn nauwelijks verschillend van de effecten van het geldende plan of van de bestaande toestand aangezien het gebied (volgens de gewestplanbestemming industriegebied) reeds volledig verhard is en met de nieuwe bestemming ‘gebied voor stedelijke activiteiten’ mogelijk blijft. Voor ruimtelijke ordening, atmosfeer, geluid en licht is er ten opzichte van het geldende plan een licht positief effect, vermits de aard van de activiteiten in een gemengd gebied onderworpen is aan strengere milieunormen. Voor mobiliteit is er een licht negatief effect te verwachten omdat activiteiten in industriegebied minder hoge pieken genereert in vergelijking met het gebied voor stedelijke activiteiten. Samenvattend kan geconcludeerd worden dat de milieueffecten van dit planonderdeel nauwelijks verschillend zijn van die van het geldende gewestplan c) Het herbestemmen van het buffergebied naar gebied voor stedelijke activiteiten heeft als doel een duidelijke bestemming te geven aan het ‘restgebied’, gelegen tussen het Sportpaleis en de Ring. De effecten van het plan op mens- gezondheid en veiligheid, biodiversiteit, fauna en flora, energie- en grondstoffenvoorraden, bodem, atmosfeer en klimatologische factoren zijn nauwelijks verschillend van de effecten van het geldend plan of van de bestaande toestand. Vanuit ruimtelijke ordening is het positief dat deze ongedefinieerde zone een duidelijke en realistische bestemming krijgt. Bovendien wordt gestreefd naar meer architecturale kwaliteit op de site en een duidelijke afwerking van de randen. De bestemmingswijziging van buffergebied naar gebied voor stedelijke activiteiten genereert positieve effecten omdat gestreefd wordt naar rechtszekerheid en ruimtelijke kwaliteit. Voor wat betreft water is er ten opzichte van de huidige gewestplanbestemming buffergebied een licht negatief effect te verwachten. Door de wijziging naar gebied voor stedelijke activiteiten kan de volledige oppervlakte potentieel bebouwd en verhard worden. Een wijziging van buffergebied naar gebied voor stedelijke activiteiten zal voor wat betreft geluid en licht een licht negatief effect hebben, vermits er in het geval van gebied voor stedelijke activiteiten meer activiteiten toegestaan zijn in het gebied dan bij buffergebied.
3
Dossier 361/FDC
Deze effecten worden als licht beoordeeld gezien de aanwezigheid van de Ring en het Sportpaleis reeds een milieu-impact hebben op het omliggende gebied (geluid, licht en mobiliteit). Met betrekking tot het gebruik van parkings kan gesteld worden dat reeds bij de doelstelling van het plan ervan wordt uitgegaan dat de parkeerbehoefte bij elk evenement kan opgevangen worden op terreinen die gedurende het hele evenement uitsluitend ter beschikking staan van de exploitant, dit om de impact op de woonomgevingen te vermijden. De concrete en gedetailleerde afweging van deze milieudisciplines kan pas gebeuren bij de (geplande) projecten die projectMER-plichtig zullen zijn. Concluderend wordt gesteld dat de effecten van het voorgenomen plan bijna alleen betrekking hebben op mobiliteit. Het betreft echter een mobiliteitsproblematiek die vandaag de dag reeds aanwezig is in het gebied. cumulatieve effecten In de omgeving van het plangebied zijn nog enkele andere ontwikkelingen te verwachten in de toekomst. De Oosterweelverbinding vervolledigt de R1 tot een volwaardige stedelijke ringweg, samen met de optie om het ‘stedelijk verkeer’ op de rest van de R1 te scheiden van het ‘doorgaand verkeer’. Door het concept van de gesloten ringweg wordt aan het inkomend verkeer van op de radiale hoofdwegen en het lagere wegennet de keuze geboden om ofwel in wijzerzin of in tegenwijzerzin de ringweg te gebruiken, teneinde het (groot)stedelijk gebied optimaal met haar ommeland te verbinden. Op Schijnpoort wordt het huidige halve afrittencomplex met de huidige R1 vervangen door een volledig afrittencomplex met de stedelijke ringweg. De visie van de stad Antwerpen op de inrichting van het Lobroekdok bestaat erin om het dok half te dempen en half open te laten. Ofwel werkt men met ‘eilanden’ in het dok ofwel wordt het dok langs één kant voor de helft gedempt. Wat betreft de functies worden er KMO, recreatie en retail voorzien. In het dok zouden ook ondergrondse parkeerplaatsen worden ontwikkeld. Het Lobroekdok komt in het huidige tracé van de Oosterweelverbinding half onder een viaduct te liggen. Vanuit dit gegeven wordt bebouwing op het dok onmogelijk. Volledig dempen kan ook niet aangezien het Schijn wordt opgepompt in het Lobroekdok. Gezien de onzekere situatie omtrent de Oosterweelverbinding zal de stad wellicht haar visie omtrent het Lobroekdok moeten bijstellen. De ontwikkelingen die zich in de toekomst zullen voordoen ter hoogte van de site Slachthuis staan nog niet volledig vast. Er wordt gedacht aan een mix van recreatie, commerciële ruimten, kantoren, hotel en woningen. De bestaande plannen van de Slachthuissite waren opgebouwd rond het behoud van het Slachthuis. Dit Slachthuis is echter momenteel failliet en de stad is bezig om samen met de eigenaar tot een nieuwe invulling te komen. Er kan gesteld worden dat de effecten van het voorgenomen plan bijna alleen betrekking hebben op mobiliteit. Het betreft echter een mobiliteitsproblematiek die vandaag de dag reeds aanwezig is in het gebied. De bestaande situatie zal daarom een stuk randvoorwaarden opleggen aan de volgende ontwikkelingen, niet omgekeerd. Deze randvoorwaarden zullen er zelfs potentieel voor zorgen dat de geplande ontwikkelingen in de omgeving van de site van het Sportpaleis de mobiliteitsproblematiek zal verminderen. besluit milieu-effecten Uit de beschrijving en inschatting van de mogelijke milieueffecten van het voorgenomen plan kan worden afgeleid dat het gewestelijke ruimtelijk uitvoeringsplan ‘gebied voor stedelijke activiteiten omgeving Sportpaleis’ geen aanzienlijke negatieve milieueffecten zal genereren. Er wordt eveneens aangegeven dat de verschillende planonderdelen kunnen gemotiveerd worden als beperkte wijziging (gebied a) en klein gebied (gebieden b en c). Hieruit volgt dat het voorgenomen plan niet onderworpen moet worden aan een plan-MER in de zin van het plan-MER-decreet van 27 april 2007. Deze conclusie werd bevestigd in de beslissing van 5 juni 2009 van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, de dienst MER over het onderzoek tot milieueffectrapportage.
4
Dossier 361/FDC
onderzoek noodzaak passende beoordeling Artikel 36ter van het decreet Natuurbehoud bepaalt dat ieder plan dat - afzonderlijk of in combinatie met één of meerdere bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma’s - een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een als speciale beschermingszone te beschouwen gebied kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een passende beoordeling. Het gaat om gebieden die door de Vlaamse regering zijn voorgesteld of aangewezen zijn als Speciale Beschermingszone in toepassing van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Het plangebied ligt niet in de onmiddellijke omgeving van een speciale beschermingszone. De dichtstbijzijnde speciale beschermingszones zijn het Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent (op 2,5 kilometer), de bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen (op 4 kilometer) en de historische fortengordels van Antwerpen als vleermuizenhabitat (op 4 kilometer). De beschermde habitats en soorten betreffen vleermuizen (een lokale habitat), heide, bos en watergebonden habitats. Concluderend kan gesteld worden het ruimtelijk uitvoeringsplan geen plan is dat een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een als speciale beschermingszone te beschouwen gebied kan veroorzaken, en conform artikel 36ter van het decreet Natuurbehoud, geen passende beoordeling vereist is. externe veiligheid In het plangebied zijn geen Seveso-inrichtingen aanwezig. In het plangebied zullen ook geen Seveso-inrichtingen mogelijk zijn. Er is wel een aandachtsgebied, zoals gedefinieerd in het besluit van de Vlaamse regering van 26/01/2007 houdende nadere regels inzake ruimtelijke veiligheidsrapportage, gepland, namelijk een door publiek bezochte plaats of gebied. Activiteiten in het Sportpaleis of de Lotto Arena zullen zorgen voor een aanwezigheid van meer dan 1000 personen. Op een afstand van minder dan 2 km is een Seveso-inrichting aanwezig, namelijk PPG Coatings. De mogelijke externe effecten van deze Seveso-inrichting hebben echter geen invloed op de aanwezige personen in het plangebied. Op een afstand van minder dan 2 km zijn er in de toekomst nieuwe Seveso-inrichtingen mogelijk, namelijk op het bedrijventerrein Antwerpen Kanaal. Bij vestiging van deze Seveso-inrichtingen dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid van een hoge concentratie aan personen in de omgeving ten gevolge van de activiteiten in het Sportpaleis. Hierbij wordt verwezen naar de conclusies uit het Ruimtelijk Veiligheidsrapport Economisch Netwerk Albertkanaal deelgebied Regionaal bedrijventerrein Antwerpen. Op basis van bovenstaande aftoetsing stelt er zich op het vlak van externe veiligheid geen probleem. Er worden geen aanzienlijke effecten verwacht inzake externe veiligheid. grens- of gewestgrensoverschrijdende milieueffecten Het plangebied bevindt zich op ca. 15 km van de Nederlandse grens. Er wordt vanuit gegaan dat omwille van de afstand er zich geen grensoverschrijdende significante milieueffecten kunnen voordoen.
A. 5. Openbaar onderzoek Het ontwerp GRUP werd onderworpen aan een openbaar onderzoek gedurende 60 dagen van 1 september 2009 tot 30 oktober 2009. Conform de Vlaamse Codex RO kunnen bezwaren worden bezorgd aan Vlacoro of aan de betrokken gemeente uiterlijk op de laatste dag van het openbaar onderzoek. De gemeente bezorgt de bij haar ingediende bezwaren aan Vlacoro binnen de drie werkdagen na het afsluiten van het openbaar onderzoek. Alle bezwaarschriften worden opgenomen in een databank zodat in het advies van Vlacoro ieder bezwaar kan worden geïdentificeerd. Bij het openbaar onderzoek werden in het totaal 2 bezwaarschriften ingediend. Bezwaarschriften die niet tijdig aan Vlacoro werden bezorgd, worden conform art. 2.2.6 van de Vlaamse Codex niet behandeld door Vlacoro. Er werden geen laattijdige bezwaren ingediend.
5
Dossier 361/FDC
Vlacoro dient over dit ontwerp van RUP advies uit te brengen binnen de 90 dagen na het afsluiten van het openbaar onderzoek, i.c. voor 30/01/2010.
A. 6. Advi ezen Er werden 6 adviezen tijdig aan Vlacoro overgemaakt en eveneens opgenomen in de databank. Adviezen die niet tijdig aan Vlacoro werden bezorgd, worden conform art. 2.2.6. van de Vlaamse Codex niet behandeld door Vlacoro. Er werden geen laattijdige adviezen ontvangen.
B. Advies van Vlacoro De nummers tussen [ ] verwijzen naar de bezwaarschriften en de adviezen zoals zij opgenomen zijn in de databank. B. 1. B e sp re ki ng v an de bez w a r en en op m er k ing en
1. Bezwaarindieners [B1]: Bezwaarindienende partijen wonen in de onmiddellijke omgeving van het gebied. Het bezwaarschrift is zeer uitvoerig en telt zestig bladzijden. De essentie is dat dit geen goed plan is. Goede ruimtelijke ordening, duurzaamheid en kwaliteit primeren. Het voorliggende plan voldoet aan geen van deze essentiële criteria. Het kan niet worden goedgekeurd. Het is tijd voor een geïntegreerde aanpak van het gebied en voor duurzame oplossingen die de problematiek echt ten gronde aanpakken. Daarvoor is noodzakelijk overleg nodig met stad Antwerpen. Het gewest zal met de opmaak en goedkeuring van dit plan louter een bestaande volstrekt onrechtmatige toestand bestendigen en daarmee meteen alle mogelijkheden voor een toekomstige oplossing hypothekeren. Dat kan niet de bedoeling zijn. Daar is het algemeen belang niet mee gediend. De bezwaarindieners wijzen er op dat het al fout gelopen is bij de opmaak van het MER (bij de eerste stedenbouwkundige vergunning), waarin de onderzochte alternatieven niet geëxpliciteerd zijn en waarbij het natuurlijk totaal ongeloofwaardig is dat nu net de gekozen locatie, die al zo overbelast is, als meest gunstige locatie (maar wel met significant negatieve effecten) uit de bus komt. Daarna is het natuurlijk misgegaan met het vergunnen van de aanvraag zonder dat de aanvrager ook maar iets geregeld heeft m.b.t. de hinderproblematiek. Daarna heeft de aanvrager – op eigen risico – de tactiek van de voldongen feiten aangehouden en de evenementenhal toch gezet, goed wetende dat de vergunning quasi zeker vernietigd zou worden. Uiteraard kan met deze onwettige toestand geen rekening gehouden worden en moet het nadeel dat de bezwaarindienende partijen lijden ten gevolge van de opmaak van het GRUP beoordeeld worden ten opzichte van de nul situatie. Of nog: het is niet omdat de hinder door de bestaande onwettige toestand al bestaat, dat men zich niet zou mogen verzetten tegen elke hinder die in de toekomst mogelijk gemaakt wordt door het RUP dat deze onwettige inrichting bestaanbaar zal maken met de planbestemming. Vlacoro geeft hierna een overzicht en korte duiding van de belangrijkste bezwaren. 1.1. Bezwaarindieners ondervinden hinder onder diverse vormen. Bezwaarindienende partijen wonen in de onmiddellijke omgeving van het recreatiegebied. De hinderaspecten en eventuele nadelen die bezwaarindienende partijen zullen ondervinden door de goedkeuring van het GRUP zijn quasi dezelfde als diegene die zij ondervinden van de onwettige evenementenhal waarvoor het GRUP gemaakt wordt. Deze hindersapecten werden uiteengezet in het MER. Het gaat om verkeersoverlast, parkeerhinder, geluidshinder, toename van fijn stof enz., stuk voor stuk elementen die de woonkwaliteit van de verzoekende partijen ernstig aantasten. De aangehaalde nadelen zijn ook ernstig. In het MER (bij de 1e vergunningsaanvraag) wordt gesproken over ‘significant negatieve effecten’. Het nadeel is acuut en pertinent. Er bestaat ten aanzien van verzoekers geen garantie om de objectief voorziene overlast te verhinderen. In tegendeel, thans wordt zelfs het bedrijfsvervoersplan niet meer opgenomen in de vergunning. Bezwaarindieners wijzen op het probleem van de parkeerdruk en op de hinder die uit gaat van bezoekers die in de wijk geparkeerd staan, kan variëren van nachtlawaai, zwerfvuil tot vandalisme. Ze wijzen tevens op
6
Dossier 361/FDC
het ontbreken van de nodige flankerende maatregelen. Het GRUP is dan ook volstrekt strijdig met een goede ruimtelijke ordening (art. 1.1.4. Vlaamse codex ruimtelijke ordening). 1.2. Bezwaarindieners klagen de opoffering van buffergebied aan voor een onwettige inrichting. Dit RUP is opgemaakt met de enige bedoeling om een onwettig vergunde evenementenhal toch te kunnen zoneren in een geëigend bestemmingsgebied. Daarbij wordt een buffergebied opgeofferd dat nochtans voorzien is als buffer tussen de woonwijken enerzijds en het achterliggende industriegebied. Buffergebieden dienen om twee met elkaar onverenigbare bestemmingen van elkaar te scheiden. Wanneer men dan ook dit buffergebied nog gaat inrichten voor een bijkomende hinderlijke inrichting, dan staat zonder meer vast dat zulks niet gebeurt met het oog op een duurzame en kwaliteitvolle ruimtelijke ordening. Er is dan ook zonder meer sprake van machtsafwending en zulks ten voordele van een volstrekt onwettige inrichting. 1.3. Bezwaarindieners klagen over een gebrek aan flankerende maatregelen. Het RUP voorziet in een bestemming voor grootschalige recreatieinfrastructuur, maar voorziet klaarblijkelijk niet in maatregelen om hinder te vermijden. De zuivere inplanting van de recreatiestructuur wordt voorzien, zonder zich te bekommeren om de overlast, inzonderheid de parkeerproblematiek. Het is een unicum dat een GRUP voorziet in de mogelijkheid om een evenementenhal in te planten zonder dat meteen ook in de GRUP voorzien is in voldoende parkeerplaatsen. 1.4. De afwezigheid van een MER wordt ten onrechte verdedigd op grond van het gegeven dat de evenementenhal reeds bestaat. Er wordt een hele argumentatie gegeven om te kunnen besluiten dat een MER niet noodzakelijk zou zijn. Dit wordt uiteengezet op basis van het feit dat de evenementenhal thans een bestaande inrichting is waarmee moet rekening gehouden worden, terwijl natuurlijk het tegendeel waar is: de inrichting is vanaf het allereerste begin niet wettig vergund (de vergunning werd vernietigd en de nieuwe vergunning is minstens even onwettig, thans bestreden bij de Raad van State), zodat hiermee ook geen rekening kan gehouden worden. 1.5. In bijkomende orde stellen bezwaarindieners dat ook de nieuw verleende (en eveneens bij de Raad aangevochten) stedenbouwkundige vergunning volstrekt onwettig is, zodat ook daarmee alleszins geen rekening kan gehouden worden. Dit tonen ze aan als volgt: 1.5.1. Eerste onwettigheid: er is voorbijgegaan aan het bindend advies van de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar. In het advies van de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar van 13 februari 2006 werd als bindende voorwaarde opgelegd dat het bedrijfsvervoersplan verwerkt diende te worden in de stedenbouwkundige vergunning (eerste vergunning). Na de vernietiging van de stedenbouwkundige vergunning door de Raad werd geen nieuw advies gevraagd. Dit is op zich uiteraard onzorgvuldig aangezien de planologische context ondertussen ernstig gewijzigd is en aldus hierover best opnieuw advies gevraagd werd. In elk geval is dit advies in het kader van de lopende procedure noodzakelijk. Het bestaande advies blijft dan ook zijn geldingskracht behouden. Dit advies is bindend wanneer het negatief is of voorwaarden oplegt (art. 43, §1 en §4, van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996). In de bestreden beslissing kan dan ook niet op wettige wijze bepaald worden dat deze voorwaarde achterwege gelaten wordt in de stedenbouwkundige vergunning. Zij dient expliciet opgelegd te worden. De vergunning kan niet afgeleverd worden zonder bedrijfsvervoersplan hierin vervat. Nochtans doet de vergunningverlenende overheid net het tegenovergestelde, waar zij stelt : “De Raad heeft enkel vastgesteld dat in de vernietigde beslissing een voorwaarde werd opgelegd die als essentieel diende te worden gekenmerkt, waardoor deze aan een openbaar onderzoek moest worden onderworpen. Door thans deze voorwaarde achterwege te laten in de stedenbouwkundige vergunning, onder verwijzing naar het feit dat de mobiliteitsproblematiek onder impuls van het MER ten aanzien van de gehele Sportpaleissite wordt aangepakt, dient deze voorwaarde dus ook niet meer aan een openbaar onderzoek te worden onderworpen.” Aangezien de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar van oordeel was dat het bedrijfsvervoersplan noodzakelijk was teneinde de vergunning te kunnen afleveren, kan hieraan niet op wettige wijze voorbijgegaan worden zonder minstens twee fundamentele bepalingen te schenden, nl. het bindend karakter van de in het advies opgelegde voorwaarde enerzijds en anderzijds het beginsel van de toetsing aan de verenigbaarheid met de goede plaatselijke ordening waaruit volgt dat een vergunning niet verleend kan worden wanneer de ruimtelijke kwaliteit of de draagkracht daarmee aangetast wordt en/of wanneer hinder wordt veroorzaakt aan de omwonenden. De vergunning die aldus motiveert dat het bedrijfsvervoersplan niet meer dient opgenomen te
7
Dossier 361/FDC
worden is in rechte dan ook niet afdoende gemotiveerd (schending art. 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen). De overheid handelt bovendien onzorgvuldig door de verkeers- en parkeerproblematiek volledig te abstraheren van de huidige aanvraag en de in het MER en in het advies van de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar opgelegde maatregelen (voorwaarde van de vergunning) niet op te nemen in de vergunning. Het is bovendien duidelijk dat deze handelswijze een vorm van machtsafwending uitmaakt, nl. dat de vergunning afgeleverd wordt met de enkele bedoeling reputatieschade voor Sportpaleis NV te verhinderen en er voor te zorgen dat de activiteiten ongehinderd kunnen blijven plaatsvinden. Indien, zoals in het bindend advies van de gewestelijk ambtenaar werd voorgeschreven, wel een bedrijfsvervoersplan zou worden opgelegd, dan kan zulks niet gebeuren zonder het houden van een openbaar onderzoek hierover, waarbij elkeen zijn bezwaren en opmerkingen over dit essentieel plan kan laten gelden. In casu werd geen nieuw openbaar onderzoek georganiseerd, zodat alleszins niet voldaan is aan hetgeen de Raad dienaangaande bepaald heeft in zijn arrest nr. 182.193. Dit arrest heeft nochtans kracht van gewijsde erga omnes zodat het bestuur zich hiernaar dient te schikken. 1.5.2. Tweede onwettigheid: geen nieuw openbaar onderzoek ondanks grondig gewijzigde planologische context. Op het moment dat de eerste vergunning van 31 maart 2006 werd afgeleverd was het gebied gelegen in recreatiegebied volgens het dan geldende gewestplan. Met het arrest nr. 182.193 werd de gewestplanwijziging evenwel ongedaan gemaakt, waardoor het Sportpaleis opnieuw in woongebied kwam te liggen en de lotto-arena in bufferzone. De volledige ruimtelijke context is m.a.w. in tussentijd veranderd, zodat ook een nieuw openbaar onderzoek zich om deze redenen opdringt. De overeenstemming van de aanvraag met de ruimtelijke en wettelijke context is mede het voorwerp van het openbaar onderzoek, zoals ook gesteld wordt in art. 16 van het besluit van de Vlaamse regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning. Partijen moeten dan ook hun bezwaren kunnen laten gelden niet alleen m.b.t. de hinder, de feitelijke en de ruimtelijke verenigbaarheid van de aanvraag, maar ook m.b.t. de conformiteit met de regelgeving. Over deze grondig gewijzigde planologische context werd dan ook ten onrechte geen openbaar onderzoek georganiseerd. 1.5.3. Derde onwettigheid: geen geactualiseerd MER en geen nieuwe inspraak ondanks grondig gewijzigde planologische en feitelijke context. De aanvraag is onderworpen aan een milieueffectbeoordeling. Voorliggend RUP wordt niet aan een MER onderworpen terwijl het toch het kader vormt voor een MER-plichtig project en terwijl het toch significant negatieve effecten veroorzaakt (zoals overigens in het thans te actualiseren MER voor de lotto arena werd aangegeven). De verwijzing naar het MER dat opgemaakt werd n.a.v. de eerste stedenbouwkundige vergunning volstaat alvast niet als motivering voor het niet opmaken van een plan MER. Dit MER is al verschillende jaren oud en is achterhaald. Het moet geactualiseerd worden, inzonderheid wat betreft: (1) de bestemming, in die zin dat in het MER nog wordt uitgegaan van de gewestplanbestemming recreatiegebied, terwijl de gewestplanbestemming thans, na het vernietigingsarrest nr. 182.193 van de Raad van State bufferzone is, (2) de impact van de aanleg van de Oosterweelverbinding in die zin dat destijds nog niet geweten was welke aanvraag voor de Oosterweelverbinding zou ingediend worden, terwijl thans hiervoor een MER werd opgemaakt en de aanvraag is ingediend. Wanneer dit MER niet geactualiseerd wordt en daarover geen nieuw openbaar onderzoek georganiseerd wordt, dan kunnen derden belanghebbenden zoals de verzoekende partijen niet met kennis van zaken de aanvraag beoordelen en inschatten op haar milieueffecten. Bovendien oordeelt de overheid dan ook op basis van achterhaalde gegevens en aldus op onzorgvuldige wijze. 1.5.4. Vierde onwettigheid: onbestaanbaarheid van de nieuwe (opnieuw bestreden) stedenbouwkundige vergunning met de gewestplanbestemming en de bestemming uit het GRUP, onterechte toepassing van art. 20 K.B. van 28 december 1972. De gewestplannen hebben bindende en verordenende kracht. Na de vernietiging van de gewestplanwijziging door de Raad
8
Dossier 361/FDC
met arrest nr. 182.193 van 21 april 2008 werd de wijziging van recreatiegebied naar bufferzone ongedaan gemaakt en herleefde de bestemming bufferzone. Het bezwaarschrift verwijst verder naar de bepalingen van art. 14.4.5. en art. 20 van het K.B. van 28 december 1972 . In dit verband wordt opgemerkt dat de Lotto-Arena, waarin diverse evementen worden georganiseerd allerminst als openbare dienst, noch als gemeenschapsvoorziening kan aangemerkt worden. Waar de bufferzone tracht om de onverenigbare functie industrie te scheiden van de aanliggende woonzone, wordt deze thans aangewend voor de inplanting van een grootschalige recreatieve inrichting die uiteraard, bovenop de achtergelegen industrie, bijkomende hinder veroorzaakt in de vorm van verkeers- en parkeerhinder, lawaaihinder, enz. In deze omstandigheden kan niet op rechtsgeldige wijze van art. 20 van het K.B. gebruik gemaakt worden.De gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar was dan ook terecht van oordeel dat de infrastructuur onbestaanbaar is met de gewestplanbestemming en dat geen toepassing gemaakt kan worden van art. 20 van het K.B. 1.5.5. Vijfde onwettigheid: onwettig openbaar onderzoek. Het openbaar onderzoek is een substantiële pleegvorm welke dient toe te laten op nuttige wijze bezwaren en opmerkingen aan de vergunningverlenende overheid te doen kennen. Art. 5 en 6 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 mei 2000 betreffende de openbare onderzoeken over aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning en verkavelingsaanvragen bepalen stringente regels inzake de bekendmaking en de vormvereisten van het openbaar onderzoek. In casu is er geen bekendmaking gebeurd. Het ontbreken van de bekendmaking werd op 14 oktober 2005 eveneens door de deurwaarder vastgesteld. Art. 6 vereist de aanplakking middels een bijzonder aanplakkingsformulier (model III). Dit formulier werd hier niet gebruikt. Er heeft geen aanplakking plaatsgevonden, al zeker niet met het vereiste formulier model III. Bij de inzage van het dossier bevond zich daarin een foutief bekendmakingsmodel. In het dossier bevond zich het model I ‘bekendmaking aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning’. Dit werd vastgesteld door de deurwaarder. Door de deurwaarder werd vastgesteld dat er geen aanplakking heeft plaatsgevonden. Zelfs indien het formulier dat door de deurwaarder werd aangetroffen in het dossier werd aangeplakt, quod non, blijft er een schending van een substantieel vormvoorschrift. Immers, het gebruiken van het bekendmakingsformulier model I, heeft tot gevolg dat derden misleid worden omtrent de mogelijke impact van de werken. Immers op basis van model I blijkt geenszins dat het project een MER vereist. Het ontbreken van de vereiste bekendmaking schendt minstens de belangen van de verzoekende partij. Zij was niet op de hoogte van het feit dat een openbaar onderzoek werd gehouden en heeft geen bezwaar kunnen indienen. 1.5.6. Zesde onwettigheid: foutieve aanvraagprocedure. Bezwaarindiener refereert naar de schending van art. 127 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, waarbij de aanvraag werd ingediend bij het college van burgemeester en schepenen van de stad Antwerpen, terwijl overeenkomstig art. 127, DORO de aanvraag in casu moest worden ingediend bij de Vlaamse regering of de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar, zodat een verkeerde aanvraagprocedure werd gevolgd. 1.5.7. Zevende onwettigheid: wat het MER betreft. In art. 104 van het DORO wordt bepaald dat de Vlaamse regering werken, handelingen en wijzigingen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning vereist is, kan onderwerpen aan een milieueffectenrapportering. Het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid werd aangevuld met een titel betreffende de milieueffecten- en veiligheidsrapportage (decreet van 18 december 2002). Stadsontwikkelingsprojecten met een verkeersgenererende werking van pieken van 1000 of meer personenauto-equivalenten per tijdsblok van 2 uur zijn opgenomen in Bijlage II van het Besluit van de Vlaamse regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage. Het doel van de milieueffectenrapportage is uiteraard om in functie van latere besluitvorming een synthese te geven van de effecten van het geplande project en de noodzakelijke milderende maatregelen voor te stellen. Het milieueffectenrapport moet dan ook alle gegevens bevatten om een volledig onderbouwde aanvraag te kunnen indienen voor het project. Dit is in casu alleszins niet het geval. M.b.t. het opgestelde MER voor de geplande ontwikkeling van de topsporthallen (PRMER – 0129 – GK) kunnen een aantal fundamentele bezwaren geformuleerd worden.
9
Dossier 361/FDC
1.5.7.1. Mogelijke alternatieve scenario’s werden in het MER niet besproken. In het MER wordt het basisscenario besproken, dit is het project zoals ingediend in het kader van de aanvraag. De richtlijnen van het Mer-decreet zijn niet gevolgd. De hele afweging gebeurt aan de hand van het voorliggende project. Evenwel kan men zich niet verschuilen achter een eerder gemaakte ‘locatiestudie’ waarvan de resultaten niet in het MER zijn opgenomen en die aldus geen deel uitmaken van het openbaar onderzoek. Bovendien hebben de aspecten die een rol hebben gespeeld bij de keuze voor de locatie van het sportpaleis geen betrekking op hinderaspecten. Bij de uiteindelijke keuze voor de locatie van het Sportpaleis, hebben de volgende aspecten een rol gespeeld: (1) De locatie van de topsporthal naast het bestaande Sportpaleis is stedenbouwkundig interessant om de hoek tussen het Sportpaleis en de ring een bestemming te geven; (2) De inplanting van de topsporthal naast het bestaande Sportpaleis kan er toe leiden dat de nieuwe topsporthal een functionele link kan vormen tussen beide infrastructuren; (3) De gekozen architectuur voor de topsporthal kan de huidige gevel van het Sportpaleis, met een slechte beeldkwaliteit, enigszins wegsteken. Geen van deze criteria heeft betrekking op aspecten die verband houden met de hinder voor de mens en zijn omgeving. Er werd blijkbaar geen afweging gemaakt m.b.t. de mogelijke hinder. De gekozen criteria zijn m.a.w. totaal irrelevant ter verantwoording van de gemaakte keuze. Op basis van criteria die verband houden met hinderaspecten was wellicht de site rond het Sportpaleis nooit weerhouden geweest als een alternatief, gezien de draagkracht van het gebied nu reeds overschreden is. Op die manier voldoet het MER niet aan de decretale eisen.. 1.5.7.2. Gecumuleerde effecten werden niet bekeken. De te verwachten gevolgen voor mens en milieu van een project, dienen in hun onderlinge samenhang op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze te worden geanalyseerd en geëvalueerd. In casu worden de gecumuleerde effecten van het project niet bekeken. Weliswaar worden wel de gecumuleerde effecten van de topsporthal en het Sportpaleis bekeken, maar worden de effecten van de geplande topsporthal 1500 op de slachthuissite en de ontwikkeling van KMO, kleinhandel enz. op de site van het slachthuis en het Lobroekdok in de omgeving niet bij de beoordeling betrokken. Nochthans worden de ontwikkelingen op de slachthuissite en deze naast het Sportpeleis als één project aanzien. In het collegebesluit 9608 van donderdag 2 september 2004 wordt het volgende gesteld: “Het totale project (topsporthal, tweede sporthal, parkings, nevenfuncties) moet dan gespreid gerealiseerd worden op beide sites nl. Slachthuissite én Sportpaleis. De sites kunnen met elkaar verbonden worden ofwel zichtbaar met fysieke ingrepen (eventueel over Lobroekdok) ofwel “psychologisch” via bvb. vormgeving, concept, …. Het project wordt dus als één geheel benaderd én ondergebracht in één structuur of samenwerkingsverband.” Wanneer men de gecumuleerde effecten van alle in de omgeving geplande projecten die één geheel uitmaken bekijkt, dan kan men alleen maar vaststellen dat de hinder nog veel groter zal zijn dan degene die voorspeld wordt met het bestaande Sportpaleis en de op te richten topsporthal. Een ‘saucissionering’ van het ene project in verschillende deelaspecten doet afbreuk aan een studie van de onderlinge samenhang van de verschillende aspecten. Merkwaardig is het om vast te stellen dat voor de berekening van de gecumuleerde effecten de tweede sporthal (op de slachthuissite) en alle andere ontwikkelingen daarrond, niet worden bekeken, doch dat anderzijds, bij de bespreking van de milderende maatregelen net wél verwezen wordt naar parkings die gebouwd zouden worden op de site van het slachthuis en het Lobroekdok. 1.5.7.3. Onvoldoende uitwerking m.b.t. de zaak der wegen. Op p. 5 van de “Richtlijnen milieueffectrapportage - PRMER-0129” wordt uitdrukkelijk het volgende gesteld: “De geplande wijzigingen m.b.t. de op- en afrit ter hoogte van het Sportpaleis zullen in het MER behandeld worden. De volgende verkeerskundige scenario’s die impact kunnen hebben op de verkeerssituatie ter hoogte van de locatie van de Topsporthal zullen kwalitatief in het MER behandeld worden: een gescheiden ringsysteem, in een doorgaande en een stedelijke ringweg; een al dan niet vervolledigd op- en afrittencomplex aan de Schijnpoort; de toekomstige rol van de bruggen over het Albertkanaal; de vereenvoudiging en herinrichting van het kruispunt BischoppenhoflaanSchijnpoortweg.” Aan al deze essentiële punten wordt in het MER niet of nauwelijks aandacht besteed. Nochtans raakt dit de kern van het probleem. Reeds jaar en dag zouden er ‘maatregelen’ genomen worden
10
Dossier 361/FDC
om de problematiek aan te pakken. Blijkt evenwel dat de meest fundamentele elementen om de problematiek aan te pakken nog niet behandeld zijn. 1.5.7.4. Geen reële milderende maatregelen. Het MER is op zich vernietigend voor het project. De te verwachten hinder van de gecumuleerde effecten van de topsporthal en het sportpaleis hebben een significant negatief effect. De milderende maatregelen die voorgesteld worden zijn niet meer dan loutere hypotheses, waarvan de verwezenlijking onzeker is en quasi louter afhangt van de goodwill van de overheid, welke tot op heden in ruime mate in gebreke is gebleven om de overlast aan te pakken. 1.5.8. Achtste onwettigheid: Onverenigbaarheid met de goede plaatselijke ordening. De aanvraag houdt op geen enkele manier rekening met de gevolgen op de bestaande woonbuurten gelegen rond de inplantingsplaats. De vergunningverlenende overheid dient bij haar beoordeling alleszins rekening te houden met het criterium van de goede plaatselijke ordening, zoals wettelijk bepaald en verder uitgewerkt in rechtspraak en rechtsleer. Een toetsing inzake verenigbaarheid met de goede ruimtelijke en goede plaatselijke ordening dient alleszins een toetsing inzake ruimtelijke kwaliteit en draagkracht in te houden. Ruimtelijke kwaliteit handelt niet in de eerste plaats om de hoedanigheid van het object op zich, maar om de waarde die eraan wordt gehecht. Die waardering wordt in belangrijke mate mee bepaald door de betrokkenheid van de beoordelaar (bewoner, doelgroep, gemeenschap, ...) en niet door de kenmerken van de ruimte zelf. Die waardering is sociaal-cultureel bepaald en is bijgevolg tijdsafhankelijk. In casu kan men niet om de vaststelling heen dat de overgrote meerderheid van de buurtbewoners rondom het Sportpaleis de bestaande situatie alleszins niet als ruimtelijk kwaliteitsvol aanvoelen, wel in tegendeel. De draagkracht (van de ruimte) wordt omschreven als het vermogen van de ruimte om, nu en in de toekomst, menselijke activiteiten op te nemen zonder dat de grenzen van het ruimtelijk functioneren worden overschreden. De draagkracht van de ruimte bepaalt bijgevolg de maximale omvang en de aard van de functies in een bepaald gebied. Het is noodzakelijk de draagkracht gebied per gebied, geval per geval, na te gaan en deze verder aan de hand van criteria te objectiveren (pag. 318 van het richtinggevend gedeelte van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Deze objectivering is voor een deel gebeurd in het MER, waarin de hinderaspecten voor de omgeving zijn nagegaan. Hieruit blijkt duidelijk dat de draagkracht van het gebied nu reeds overschreden is en dat een verdere toename van recreatieve activiteiten leidt tot significant negatieve effecten op de mens en zijn omgeving. De verschillende hinderaspecten worden besproken (zie verder). Het besluit is duidelijk dat de draagkracht van het gebied wordt overschreden, dat de aanvraag niet verenigbaar is met de onmiddellijke omgeving en dat de hinder voor de omwonenden fundamenteel is: parkeeroverlast, uitlaatgassen, lawaai, filevorming, financiële ontwaarding van de woningen en bedrijven, sociale ontwrichting… Deze problemen zijn reeds jaren gekend en tot op heden is hiervoor nog geen enkele structurele oplossing uitgewerkt. De vergunning diende dan ook geweigerd te worden, minstens dienden concrete maatregelen uit het MER opgenomen te worden om hinder te vermijden. 1.5.8.1. Parkeerproblemen. De parkeervraag in het gecombineerd scenario maximum bezetting (gelijktijdige maximale bezetting en benutting Sportpaleis, topsporthal,…) bedraagt 5.979 voertuigequivalenten. Deze kan niet volledig opgevangen worden op de parkings Vaart (450 plaatsen), Sport (300 plaatsen), Ten Eeckhove (750 plaatsen) en Slachthuis (300 plaatsen). Er is nog een restbehoefte van 4.179 personenwagenequivalenten. De restbehoefte (4.179 personenwagenequivalenten) kan niet volledig ingevuld worden in de ‘straten met extra verkeersfunctie’ (1.064 plaatsen), parkings (480 plaatsen) en de restcapaciteit van woonwijken (677 plaatsen). Dit betekent dat de volledige capaciteit op het openbaar domein in straten en woonwijken in de omgeving van de Topsporthal/Sportpaleis wordt benut en zelfs nog niet voldoende is, waardoor de parkeerdruk (1.958 personenwagenequivalenten) zich uitstrekt in een gebied dat ruimer is dan het studiegebied dat in de Parkeerstudie aan bod kwam (MER, pag.55). Aangezien de parkeerbehoefte wordt afgewenteld op de woonwijken in de omgeving is dit een significant negatief effect. 1.5.8.2. Verkeersonveiligheid. De realisatie van de topsporthalen zou ook leiden tot verkeersonveilige situaties. Als er van uit gegaan wordt dat het verkeer toekomt binnen een
11
Dossier 361/FDC
tijdsbestek van een uur in het gecombineerd scenario maximum bezetting, dan is 4.804 pae/uur of 80% van de capaciteit van het kruispunt. In de praktijk zal de capaciteit van het kruispunt lager zijn aangezien de verkeersbelasting sterk in één richting geconcentreerd is (bij aankomst naar de Topsporthal/Sportpaleis en bij vertrek van de Topsporthal/Sportpaleis weg) en door verkeersregeling door de politie geregeld wordt. Er kan aangenomen worden dat de capaciteit gereduceerd wordt tot 3.000-4.000 pae. Dit betekent dat ongeveer één tot anderhalf uur nodig is om alleen al de gezamenlijke verkeersattractie van de Topsporthal, het Sportpaleis en de VIPinfrastructuur te verwerken. Daarnaast is er ook onvoldoende buffercapaciteit voor het verkeer komende vanaf de Ring met filevorming op de afrit van de Ring en de Ring zelf tot gevolg. Knelpunt is ook de geringe doorstroming van verkeer komende van de Ring naar de parking Ten Eeckhove (gebrek aan buffercapaciteit en te geringe doorstroming van verkeer bij het oprijden van de parking door toegangscontrole). Dit leidt tot verkeersonveilige situaties: stilstaand verkeer op de afrit en op de rechterrijstrook van de Ring, waardoor ook de doorstroming van verkeer op de Ring in het gedrang komt. Dit is een significant negatief effect. Op het punt van verkeersveiligheid is geen enkel initiatief genomen. In de vergunning wordt hierover niet afdoende gemotiveerd. Overigens veronderstellen maatregelen op dit vlak een beslissing van de gemeenteraad, welke niet genomen is. 1.5.8.3. Lawaaihinder. Tijdens muzikale evenementen bestaat de kans dat de VLAREMgrenswaarden gedurende de nacht niet worden gehaald. Mogelijke VLAREM-normoverschrijdingen kunnen verwacht worden ten gevolge van de geluidsafstraling van de stalen dakconstructie boven de sportzaal wanneer een muzikaal evenement plaats heeft in de sportzaal en een geluidsdrukniveau van minstens 93,5 dB(A) aanwezig is. Naast de geluidsbelasting van de evenementen zelf in de topsporthal (lees ‘evenementenhal’), kan er ook nog een geluidsbelasting optreden als gevolg van het verkeer en het parkeren. Bij een gecombineerd scenario maximum bezetting (maximale bezetting van de Topsporthal, het Sportpaleis en het VIP-gebouw) zal het oorspronkelijke verkeersgeluid van de Groenendaallaan/Schijnpoortweg relevant toenemen t.g.v. het aan- en afrijdend verkeer. De verandering of toename is auditief waarneembaar door de dichtste bewoners wat aanleiding kan geven tot geluidshinder. Wanneer op de locatie aan de Carettestraat een nieuwe parking (in open lucht) wordt aangelegd is geluidshinder t.g.v. de parkerende voertuigen niet uitgesloten naar de dichtste omwonenden. De geluidshinder zal zich voornamelijk gedurende de nachtperiode manifesteren. 1.5.8.4. Vuiligheid. Bezoekers laten ook veel zwerfvuil achter in de woonwijken. Volgens de Parkeerstudie ruimt een doorsnee gezin op jaarbasis ongeveer 30 kg zwerfvuil op voor zijn deur. 1.5.8.5. Kleine criminaliteit. Buurtbewoners ondervinden ook hinder van kleine criminaliteit. Het betreft schade aan geparkeerde wagens, kapot gereden plantsoenen, afval in brievenbussen van bewoners, wildplassen… 1.5.8.6. Uitlaatgassen en fijn stof. In het MER wordt gesteld dat zowel voor NOx als voor stof PM10 de geldende grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens bereikt zijn. Rekening houdend met deze normen dient dan ook gesteld te worden dat de draagkracht van de omgeving door bijkomende NOx- en stofemissies overschreden zal worden. Fijn stof is een belangrijk aandachtspunt. Hierover wordt in de stedenbouwkundige vergunning niet gemotiveerd. 1.5.8.7. Sociale ontwrichting. Het volledige sociale leven van de wijkbewoners wordt ontwricht. 1.5.8.8. Milderende maatregelen. In het MER worden milderende maatregelen opgesomd. Deze worden niet in de vergunning opgenomen. Een aantal maatregelen heeft betrekking op het creëren van bijkomende parkings. Ook wordt de suggestie gedaan van het parkeren in meerdere lagen. In de aanvraag worden de nodige parkeerplaatsen alleszins niet mee aangevraagd, noch voorzien. De milderende maatregelen worden ook niet in de vergunning opgenomen. In het gemeenteraadsbesluit 337 van maandag 16 februari 2004 wordt het volgende gesteld: “Parkeerplaatsen en de bereikbaarheid zijn nu al knelpunten bij activiteiten in het Sportpaleis. Met een topsporthal in de buurt zullen deze problemen enkel toenemen. Dit is een aspect dat het beleid niet uit het oog mag verliezen. Welke mogelijke denkpistes zijn er momenteel bewandeld om de bereikbaarheid (annex exploitatie) van de topsporthal maximaal te garanderen?” Wie de vraag stelt, dient ze te beantwoorden: welke mogelijke denkpistes zijn er momenteel bewandeld om de
12
Dossier 361/FDC
bereikbaarheid (annex exploitatie) van de topsporthal maximaal te garanderen? Tot op heden is er geen enkele structurele maatregel genomen. De vergunning kan onmogelijk verleend worden, zonder in de vergunning zelf harde garanties te voorzien. Het bedrijfsvervoersplan werd pas na het openbaar onderzoek toegevoegd aan de besluitvorming. Dit op zich is reeds een fundamentele schending van het openbaar onderzoek. Op basis hiervan werd de eerste aanvraag door de Raad van State ook vernietigd. Verzoekende partijen hebben niet de kans gehad om op nuttige wijze hun bezwaren tegen dit essentieel onderdeel van de aanvraag uiteen te zetten. Er zijn nochtans verschillende fundamentele bezwaren aangaande dit plan. 1.5.9. Negende onwettigheid: schending van het recht op een leefbare woonomgeving. Artikel 8. EVRM is van toepassing op ernstige aantastingen van het leefmilieu die het welzijn van een persoon kunnen raken en hem het genot van zijn woning kunnen ontnemen op een wijze die zijn privé- en gezinsleven kunnen schaden, zonder daarbij de gezondheid van de persoon in groot gevaar te brengen. In casu kan men moeilijk om de vaststelling heen dat de leefomgeving van de bewoners in de wijken rondom het Sportpaleis reeds ernstig is aangetast en dat zulks des te meer het geval zal zijn bij de realisatie van een topsporthal. Het volledige sociale leven in de wijk wordt ernstig aangetast. Zulks heeft een niet te miskennen negatieve invloed op het privé- en gezinsleven. Er is een schending van art. 8 EVRM. 1.5.10. Tiende onwettigheid: schending van het stand-still-beginsel. Bezwaarindieners refereren naar de schending van art. 23 van de Grondwet en het daarin geïmpliceerde stand-still beginsel, aangezien de inplanting van de topsporthal tot nog meer verkeers- lawaai- en andere milieuhinder (vb. toename fijn stof) aanleiding zal geven, Terwijl het leefmilieu niet verder mag aangetast worden en niet kan ingezien worden hoe de nu reeds fel geteisterde wijken nog meer overlast zouden kunnen verwerken. 1.5.11. Elfde onwettigheid: wat de verkeerssituatie betreft. Bezwaarindieners refereren naar de schending van art. 2 en 42 Gemeentedecreet 15 juli 2005, dat stelt dat de gemeenteraad over de zaak van de wegen dient te oordelen en daarbij oog moet hebben voor de veiligheid en verkeersleefbaarheid van de omliggende omgeving en haar beleid zodanig moet organiseren dat een verkeersleefbare wijk gegarandeerd is. In casu kan de voorliggende aanvraag onmogelijk vergund worden zonder voorafgaandelijke beslissing over de noodzakelijke aanpassingen aan de weginfrastructuur en de geleiding van het verkeer. 1.5.12. Twaalfde onwettigheid: schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Het zorgvuldigheidsbeginsel impliceert dat een overheid haar beslissing op een zorgvuldige wijze voorbereidt en baseert op een correcte feitenvinding. Zorgvuldig bestuur impliceert dat het bestuur op basis van een afdoend en volledig onderzoek tot zijn besluit komt. In casu kan er moeilijk met kennis van zaken een beslissing genomen worden, aangezien cruciale informatie ontbreekt. In het MER (pag. 119) wordt duidelijk het volgende gesteld: “Er zijn geen gedetailleerde gegevens beschikbaar over de verkeersbelasting van wegen in de omgeving van de Topsporthal/Sportpaleis. De werken aan de Ring R1 en de gewijzigde verkeerssituatie lieten ook niet toe om tellingen uit te voeren in functie van de beschrijving van de referentiesituatie.” “Voor het ontwikkelingsscenario is er geen duidelijkheid over de effecten of opportuniteiten van projecten in de omgeving die een belangrijke ruimtelijke impact kunnen hebben zoals de ontwikkeling van het Lobroekdok. Voor het ontwikkelingsscenario zijn er nog tal van onzekerheden omtrent de uitwerking en impact van projecten op het vlak van mobiliteit (bijvoorbeeld Masterplan Antwerpen voor de Ring R1 (doorgaande ringweg) en de Singel (stedelijke ringweg),…).” Hoe kan een dusdanig groot project vergund worden wanneer er (1) gebrek is aan gedetailleerde gegevens over de verkeersbelasting van de wegen in de omgeving van de topsporthal, wanneer er (2) zoveel onduidelijkheid is over de ruimtelijke impact van het project en wanneer er (3) zoveel onzekerheden zijn over de impact op het vlak van mobiliteit? 1.5.13. Algemeen besluit. Dit GRUP is geen goed plan en dat weet elkeen die met de opmaak ervan of de adviesverlening hierover belast is. Goede ruimtelijke ordening, duurzaamheid en kwaliteit primeren. Het voorliggende plan voldoet aan geen van deze essentiële criteria. Het kan niet worden goedgekeurd. Het is tijd voor een geïntegreerde aanpak van het gebied en voor duurzame oplossingen die de problematiek echt ten gronde aanpakken. Daarvoor is noodzakelijk overleg nodig met stad Antwerpen. Het gewest zal met de opmaak en goedkeuring van dit plan
13
Dossier 361/FDC
louter een bestaande, volstrekt onrechtmatige toestand bestendigen en daarmee meteen alle mogelijkheden voor een toekomstige oplossing hypothekeren. Dat kan niet de bedoeling zijn. Daar is het algemeen belang niet mee gediend. Vlacoro neemt akte van deze bezwaren, maar stelt het volgende:
1. 1. Voor het onderzoek naar de milieueffecten van het plan verwijst Vlacoro naar punt A.4.’Milieueffecten van het plan’ op pag. 3 van dit advies. Het onderzoek formuleert volgende conclusies voor de verschillende onderdelen:
Herbestemmen van het bestaande woongebied naar gebied voor stedelijke activiteiten: de wijziging van het geldend plan door voorgenomen plan kan geen milieueffecten hebben omdat er geen andere activiteiten vergunbaar zijn.
Het herbestemmen van het kleine deel van het industriegebied naar gebied voor stedelijke activiteiten heeft als doel de stedenbouwkundige voorschriften aan te passen in functie van de bestaande parking. Samenvattend kan geconcludeerd worden dat de milieueffecten van dit planonderdeel nauwelijks verschillend zijn van die van het geldende gewestplan
Het herbestemmen van het buffergebied naar gebied voor stedelijke activiteiten heeft als doel een duidelijke bestemming te geven aan het ‘restgebied’, gelegen tussen het Sportpaleis en de Ring. Concluderend wordt gesteld dat de effecten van het voorgenomen plan bijna alleen betrekking hebben op mobiliteit. Het betreft echter een mobiliteitsproblematiek die vandaag de dag reeds aanwezig is in het gebied.
1.2. Het herbestemmen van het buffergebied naar gebied voor stedelijke activiteiten heeft als doel een duidelijke bestemming te geven aan het ‘restgebied’, gelegen tussen het Sportpaleis en de Ring. Volgens het milieuonderzoek (cf. deel A4 van voorliggend advies) zijn de effecten tengevolge van het plan op mens- gezondheid en veiligheid, biodiversiteit, fauna en flora, energie- en grondstoffenvoorraden, bodem, atmosfeer en klimatologische factoren zijn nauwelijks verschillend van de effecten van het geldend plan of van de bestaande toestand. Vanuit ruimtelijke ordening is het positief dat deze ongedefinieerde zone een duidelijke en realistische bestemming krijgt. Bovendien zal gestreefd worden naar meer architecturale kwaliteit op de site en een duidelijke afwerking van de randen. De bestemmingswijziging van buffergebied naar gebied voor stedelijke activiteiten zal dan ook positieve effecten genereren omdat gestreefd wordt naar rechtszekerheid en ruimtelijke kwaliteit. Voor wat betreft water is er ten opzichte van de huidige gewestplanbestemming buffergebied een licht negatief effect te verwachten. Door de wijziging naar gebied voor stedelijke activiteiten kan de volledige oppervlakte potentieel bebouwd en verhard worden. Een wijziging van buffergebied naar gebied voor stedelijke activiteiten zal voor wat betreft geluid en licht een licht negatief effect hebben, vermits er in het geval van gebied voor stedelijke activiteiten meer activiteiten toegestaan zijn in het gebied dan bij buffergebied. Deze effecten worden als licht beoordeeld gezien de aanwezigheid van de Ring en het Sportpaleis die reeds een milieuimpact (geluid, licht en mobiliteit) hebben op omliggende gebied. Met betrekking tot het gebruik van parkings kan gesteld worden dat reeds bij de doelstelling van het plan ervan wordt uitgegaan dat de parkeerbehoefte bij elk evenement kan opgevangen worden op terreinen die gedurende het hele evenement uitsluitend ter beschikking staan van de exploitant, dit om de impact op de woonomgevingen te vermijden. De concrete en gedetailleerde afweging van deze milieudisciplines kan pas gebeuren bij de (geplande) projecten die projectMER-plichtig zullen zijn. Omdat gestreefd wordt naar een zekere architecturale kwaliteit van de gebouwen op de site heeft dit een positief effect op de belevingswaarde van de omgeving. De ‘restruimte’ tussen het Sportpaleis en het Ringviaduct wordt ingevuld en er kan een bijkomende wand gecreëerd worden aan het Raoul Gregoirplein, waardoor de mogelijkheden om als stedelijk plein te functioneren, toenemen.
14
Dossier 361/FDC
Wanneer alle milieudisciplines tesamen worden beschouwd, kan volgens het milieuonderzoek, gesteld worden dat de planwijziging voor planonderdeel C een licht negatief effect zal hebben ten opzichte van de huidige bestemming. 1.3. Er kan gesteld worden dat de effecten van het voorgenomen plan bijna alleen betrekking hebben op mobiliteit. Het betreft een mobiliteitsproblematiek die vandaag de dag reeds aanwezig is in het gebied. De bestaande situatie zal daarom een stuk randvoorwaarden opleggen aan de volgende ontwikkelingen, niet omgekeerd. Deze randvoorwaarden zullen er zelfs potentieel voor zorgen dat de geplande ontwikkelingen in de omgeving van de site van het Sportpaleis de mobiliteitsproblematiek zal verminderen. Anderzijds wordt er ook voorzien in extra parkeerruimten en de opmaak van een bedrijfsvervoerplan. Inzake mobiliteit verwijst de Vlacoro ook naar het advies van De Lijn (zie punt 7) en de stad Antwerpen (zie punt 8). 1.4. Uit de beschrijving en inschatting (screening) van de mogelijke milieueffecten van het voorgenomen plan kan worden afgeleid dat het gewestelijke ruimtelijk uitvoeringsplan ‘gebied voor stedelijke activiteiten omgeving Sportpaleis’ geen aanzienlijke negatieve milieueffecten zal genereren. Er wordt eveneens aangegeven dat de verschillende planonderdelen worden gemotiveerd als beperkte wijziging (gebied a) en klein gebied (gebieden b en c). Hieruit volgt dat het voorgenomen plan niet onderworpen moet worden aan een plan-MER in de zin van het plan-MER-decreet van 27 april 2007. Deze conclusie werd bevestigd in de beslissing van 5 juni 2009 van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, de dienst MER over het onderzoek tot milieueffectrapportage. 1.5. Als antwoord op de bezwaren 1.5.1 tot en met 1.5.13. stelt Vlacoro dat de problematiek van de (on)wettigheid van de nieuw verleende stedenbouwkundige vergunning aanhangig werd gemaakt bij de Raad van State, die terzake een oordeel zal vellen.Als gevolg hiervan wenst Vlacoro zich te onthouden van enige commentaar hierop. Bovendien wordt Vlacoro enkel geacht een advies te verlenen aangaande voorliggend ontwerp van GRUP “Gebied voor stedelijke activiteiten omgeving Sportpaleis” . Inzake de bemerkingen inzake de milieuhinder verwijst de Vlacoro naar de resultaten van het betreffende milieuonderzoek (zie ook advies 1.2 en 1.3).
2. Bezwaarindiener [B2] Bezwaarindiener is eigenaar van een klein deel van de terreinen die vallen binnen de contouren van het het ontwerp-GRUP. Naar aanleiding van het openbaar onderzoek over dit ontwerp-GRUP, stelde de bezwaarindiener vast dat bij de opmaak van het ontwerp-GRUP vermoedelijk een materiële vergissing is gebeurd. Uit pagina 14 van de Toelichtingsnota bij het ontwerp-GRUP blijkt dat een klein deel van het bestaande industriegebied wordt herbestemd naar een gebied voor stedelijke activiteiten. Het betreft het deel ten noorden van het Sportpaleis, op het plan op pagina 12 van de Toelichtingsnota aangeduid als deel B van het ontwerp-GRUP. Het doel van deze bestemmingswijziging wordt door de Toelichtingsnota omschreven als: “… de stedenbouwkundige voorschriften aan te passen in functie van de bestaande parking. Deze parking werd vergund op 11/06/2001 conform de in die tijd geldende bestemming recreatiegebied (ondertussen vernietigd door de Raad van State)”. Wanneer het Verordend Grafisch Plan gelegd wordt naast het plan van de landmeter Krinkels, dan blijkt dat de twee puntvormige delen die mee heringetekend zijn naar gebied voor stedelijke activiteiten, en die eigendom zijn van de bezwaarindiener, geen deel uitmaken van voormelde parking. Punt 1 is de nooduitgang van het industrieel bedrijf Z-Services, dat huurder is van de bezwaarindiener. Op Punt 2 liggen de nutsvoorzieningen voor de industrieterreinen van de bezwaarindiener. Beide punten zijn, bij wijze van materiële vergissing, mee ingekleurd als gebied
15
Dossier 361/FDC
voor stedelijke activiteiten aangezien geen van beide punten valt binnen de in 2001 vergunde parking. De ratio legis van de planherziening, zoals beschreven in de toelichtende nota, geldt dus voor deze twee punten niet. Deze herbestemming zou ook strijden met de feitelijke invulling die de terreinen nu hebben, en de laatste 40 jaar gehad hebben, zijnde zuiver industrieel. Mogelijk heeft de vergissing ook te maken met het feit dat het kadaster plan dat gebruikt is voor de opmaak van het Verordend Grafisch Plan sterk verouderd is. De gebouwen A, B en C, manueel aangeduid op het bij het bezwaarschrift toegevoegd plan zijn al jaren afgebroken. De kleine gebouwen aan de Schijnpoortweg (de gebouwen B en C op Bijlage 2) zijn zelfs al meer dan 20 jaar gelden afgebroken. De bezwaarindiener verzoekt om bij de vaststelling van het GRUP Omgeving Sportpaleis met voormelde opmerkingen rekening te houden of met andere woorden de voormelde “punten 1 en 2” uit de contouren van het plangebied te laten, zodat zij hun industriële invulling behouden. 2. Vlacoro neemt akte van deze bezwaren en adviseert de ontwerper om dit nader te onderzoeken. Ook in het advies van de stad Antwerpen wordt deze opmerking gemaakt. B. 2. B e sp re ki ng v an de adv iez en
3. Deputatie provincie Antwerpen [A1] GUNSTIG De provincieraad van Antwerpen brengt een gunstig advies uit over het ontwerp van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Gebied voor stedelijke activiteiten omgeving Sportpaleis”. 3. Vlacoro neemt akte van dit gunstig advies 4. Departement Mobiliteit en Openbare Werken [A2] Het departement Mobiliteit en Openbare Werken formuleert geen opmerkingen bij het ontwerp van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Gebied voor stedelijke activiteiten omgeving Sportpaleis”. 4. Vlacoro neemt akte van dit advies.
5. Elia [A3] Elia vraagt om rekening te houden met de aanwezigheid van de ondergrondse hoogspanningsleidingen langsheen de Schijnpoortweg. In een bijlage bij het advies wordt een overzichtsplan gegeven van de Elia-installaties in het gebied. Elia wijst er tevens op dat boven en vlakbij de ondergrondse leidingen, allen gelegen in het openbaar domein, geen diepwortelende begroeiing mag komen omdat dit de leidingen kan beschadigen. Tevens wijst Elia op de wettelijke bepalingen die gelden in de onmiddelijke omgeving van de hoogspanningsgeleiders. 5. Vlacoro neemt akte van dit advies en brengt dit onder de aandacht van de ontwerper. Vlacoro is van oordeel dat over het in acht nemen van de algemene voorwaarden en veiligheidsvoorschriften moet worden gewaakt door de vergunningverlenende overheden ter gelegenheid van stedenbouwkundige aanvragen die zich situeren binnen het voorgestelde plangebied. 6. BAM (Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel) [A4] 6. De BAM heeft het voorliggend ontwerp GRUP afgetoetst aan het GRUP Oosterweelverbinding. Ze stellen vast dat er een overlap is tussen beide plannen. Hier wordt dan ook op gewezen in de
16
Dossier 361/FDC
toelichtingsnota van het ontwerp GRUP Sportpaleis. In de toelichtingsnota wordt ook expliciet vermeld dat het voorschrift ‘gebied voor ongelijkvloerse lijninfrastructuur’ van het GRUP Oosterweelverbinding niet wordt opgeheven. De voorschriften voor ‘Gebied voor stedelijke activiteiten’ bepalen onder 1.2 de toegelaten werken, wijzigingen en handelingen, de voorwaarden en de aspecten waar minstens aandacht aan besteed dient te worden. Onder 1.3 worden de criteria voor beoordeling van aanvragen tot stedenbouwkundige vergunningen opgelijst. De afstemming op en compatibiliteit met de (voorziene en vergunbare) ongelijkvloerse wegeninfrastructuur (GRUP Oosterweelverbinding) wordt niet direct noch indirect als criterium opgenomen. De overlappende zone zou volgens de BAM in eerste plaats beschikbaar moeten zijn voor de ongelijkvloerse infrastructuur (inclusief de noodzakelijke elementen op maaiveldniveau zoals o.a. pijlers). BAM stelt daarom voor om de voorschriften van het GRUP Sportpaleis aan te vullen met volgende bepaling: 'De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover voor betreffend gebied de realisatie van de bestemmingen in overdruk vastgelegd in andere geldende bestemmingsplannen niet in het gedrang wordt gebracht.' 6. Vlacoro neemt akte van dit advies en kan deze aanvullende bepaling onderschrijven.
7. De Lijn [A5] 7.1. De Lijn stelt dat het ontwerp GRUP voldoet aan de inhoudelijke verwachtingen en complementair is met het pakket aan maatregelen die de stad uitvoert m.b.t. de mobiliteit in het gebied. De Lijn wijst er op dat intussen, in opdracht van de stad Antwerpen, verder verkeerstechnisch modelmatig onderzoek werd uitgevoerd op Slachthuislaan en Schijnpoortweg, waarvan de resultaten beperkingen opleggen aan de verkeersgenerende functie. Tevens werd er in opdracht van de stad ruimtelijk ontwerpmatig onderzoek gedaan naar het behoud van het Lobroekdok. Deze studies hebben gewijzigde inzichten tot stand gebracht zodat de ‘cumulatieve effecten’ zoals vermeld in de toelichtingsnota dienen aangepast. 7.2. De Lijn stelt om haar advies met betrekking tot voorliggend ontwerp GRUP voorwaardelijk goed te keuren. Aangezien er onduidelijkheid blijft rond de herinrichting van het wegennet in de onmiddellijke omgeving van het Sportpaleis - Lotto Arena ziet de Lijn zich verplicht om de voorwaardelijkheid van haar goedkeuring te handhaven. 7.3. Ten gevolge van de beperkte betrokkenheid van de Lijn bij het tot stand komen van dit project wijst de Lijn er op dat ze het recht behoudt om afstand te nemen van mogelijke negatieve gevolgen ervan. 7.1. Vlacoro stelt vast dat in opdracht van de stad Antwerpen verder verkeerstechnisch modelmatig onderzoek werd uitgevoerd op Slachthuislaan en Schijnpoortweg. De resultaten leggen beperkingen op aan de verkeersgenerende functie. Vlacoro ondersteunt het verzoek tot aanpassing van de cumulatieve effecten in de toelichtingsnota. Vlacoro verwijst tevens naar zijn standpunt 8a. 7.2. Vlacoro ondersteunt de vaststelling van de Lijn dat er nog onduidelijkheid bestaat over de herinrichting van het wegennet in de onmiddellijke omgeving van het Sportpaleis- Lotto Arena. Het creëren van een duurzame oplossing voor de mobiliteitsproblematiek in deze omgeving blijft een aandachtspunt. De Vlacoro neemt akte van de vaststelling van de Lijn dat het GRUP complementair is aan de maatregelen die de stad uitvoert met betrekking tot de mobiliteit in het gebied. 7.3. Vlacoro brengt dit onder de aandacht van de ontwerper.
8. Gemeenteraad Antwerpen [A6] GUNSTIG 8.1. De gemeenteraad Antwerpen geeft in zijn advies allereerst een uitvoerige toelichting bij de voorgeschiedenis van dit project. De gemeenteraad van Antwerpen stelt dat voorliggend ontwerp
17
Dossier 361/FDC
GRUP voldoet aan de inhoudelijke verwachtingen van de stad en de ruimtelijke ambities voor het gebied. Het is complementair met het pakket aan maatregelen die de stad uitvoert met betrekking tot de mobiliteit in het gebied. Het is positief dat alle opmerkingen zijn verwerkt die de stad Antwerpen heeft gemaakt tijdens de plenaire vergadering van 30 april 2009. 8.2. De stad voerde inmiddels verder verkeerstechnisch modelmatig onderzoek uit op Slachthuislaan en Schijnpoortweg, waarvan de resultaten beperkingen opleggen aan de verkeersgenererende functie. Ook werd in tussentijd ruimtelijk ontwerpmatig onderzoek gedaan naar het behoud van het Lobroekdok. Deze beide studies hebben gewijzigde inzichten tot stand gebracht. Daarom vraagt het stadsbestuur om volgende wijziging door te voeren aan de toelichtingsnota bij het ontwerp GRUP. Op pagina 16 van de toelichtingsnota wordt onder ‘cumulatieve effecten’ voorgesteld volgende zinnen te schrappen: - ‘De visie van de stad Antwerpen op de inrichting van het Lobroekdok bestaat erin om het dok half te dempen en half open te laten. Ofwel werkt men met ‘eilanden’ in het dok ofwel wordt een dok langs één kant voor de helft gedempt. Wat betreft de functies worden er KMO, recreatie en retail voorzien. In het dok zouden ook ondergrondse parkeerplaatsen worden ontwikkeld’ (Lobroekdok). - ‘Er wordt gedacht aan een mix van recreatie, commerciële ruimten, kantoren, hotel en woningen’ (Slachthuis). 8.3. De stad Antwerpen geeft in haar advies (pag.3-4) toelichting bij de stedenbouwkundige vergunningstoestand van de Lotto Arena. De stad Antwerpen meent dat het vollediger kan zijn om de stedenbouwkundig juridische toestand van de Lotto Arena te actualiseren in de toelichtingsnota bij het ontwerp GRUP. 8.4. Tot slot, en precies om de Lotto Arena juridisch definitief te kunnen verankeren, adviseert de stad om twee fundamentele aanpassingen in het grafisch plan van het ontwerp GRUP door te voeren: - Een ontsluitingsweg symbolisch aan te duiden tussen de Schijnpoortweg en de Lotto Arena, langs de achterzijde van het Sportpaleis, zodat de huidige erfdienstbaarheid ook ruimtelijk verankerd wordt. Deze verbinding laat toe de toegankelijkheid van de recreatieve cluster en de bedrijvigheid te allen tijde en voor zwaar verkeer te garanderen. - De percelen - zoals genummerd 14 en 15 in het bij het bezwaarschrift bijgevoegd plan - weg te laten uit het gebied voor stedelijke activiteiten aangezien zij geen functie vervullen met betrekking tot de exploitatie van de recreatieve cluster (Sportpaleis en Lotto Arena). 8.1. Vlacoro neemt akte van deze bemerkingen. 8.2. Vlacoro stelt vast dat in opdracht van de stad Antwerpen verder verkeerstechnisch modelmatig onderzoek werd uitgevoerd op Slachthuislaan en Schijnpoortweg. De resultaten leggen beperkingen op aan de verkeersgenerende functie. Vlacoro ondersteunt het verzoek tot aanpassing van de cumulatieve effecten in de toelichtingsnota, specifiek wat betreft de voorgestelde schrappingen in de toelichtingsnota (cfr. standpunt Vlacoro 7.1). 8.3. Vlacoro ondersteunt het voorstel tot actualisatie van de toelichtingsnota. 8.4. Ook de aanpassingen aan het grafisch plan worden door de Vlacoro onderschreven. Wat betreft de percelen 14 en 15 verwijst de Vlacoro naar zijn standpunt 2.1.
18
Dossier 361/FDC
B.3. Besl uit
Vlacoro geeft gunstig advies over het ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Gebied voor stedelijke activiteiten omgeving Sportpaleis”. mits
rekening wordt gehouden met de gestelde opmerkingen en voorwaarden
Verleend te Brussel op 27.01.2010
Bea Kayaerts, Secretaris
Filiep Loosveldt, Voorzitter
Bijlage: overzicht van de ingediende bezwaarschriften en adviezen
19