2000 17/4 RONDOM DEN HERDENBERGH Tijdschrift van de Historische Vereniging Hardenberg en Omgeving. Lidmaatschap f. 30,00 per kalenderjaar. Secretariaat: Verenigingscentrum, bezoek- en informatieadres: Voorstraat 34, 7772 AD Hardenberg, tel.: 0523-265624 Bestuur: H. Hoving, voorzitter, Boslaan 34, Hardenberg, tel.: 0523-262048. E. Wolbink, secretaris, Hofweg 31, Hardenberg, tel.: 0523-268400 G. Wolbink, penningmeester, Alb. Risaeusstraat 8-c, 7772 AV Hardenberg, 0523-267036 J. Hofsink, Hessenweg 2a, Hardenberg, tel.: 0523-260444 Mevr. A. v.d. Kamp-Wildeboer, Polberg 59, Hardenberg, tel.: 0523-260093 H. Lansink, Radewijkerweg 8, 7791 RG Radewijk tel. 0523-216558 Mevr. H. Reinders, A. Risaeusstraat 16, Hardenberg, tel. 0523-266515 J.G.E. Sierink, Dennenkamp 8, Hardenberg, tel.: 0523-260443 Mevr. G. Stoel-Sierink, Krüserbrink 1, Hardenberg tel. 0523-262470 ST. Vasse, Ds. P.H. Wolfertstraat 4, Mariënberg tel. 0523-252868 Redactiecommissie:
Redactieadres:
J.G.W. te Bokkel. Mevr. D. Hesselink-Zweers. J. Hofsink Mevr. J. Luisman-de Jonge. K. Oosterkamp, eindredacteur, tel.: 0523-263104. Beekberg 82, 7772 DS Hardenberg Voorstraat 34, 7772 AD Hardenberg.
Bankrelatie: Rek.nr. 3849.47.824 bij Rabobank Hardenberg. (Postrek.nr.v.d.Bank: 812263) POSTBANK rekeningnr. 2985515. ISSN: 1380-3921
Inhoud Van de redactie De monnik en zijn kraaien Geschiedenis van de school te Kloosterhaar Sibculo en haar Klooster Kloosterzicht (huizen van naam 11) De heer Fredriks De Oldhorst, een Haagse droom in Kloosterhaar Stookhokjes/Monumentjes De familie Markfluwer Bijnamen in Sibculo en Kloosterhaar "Plat Ni-js" Een oude kaart
pag. K. Oosterkamp H. Dimmendaal-ten Kate D. Hesselink-Zwiers K. Oosterkamp W. Dimmendaal K. Oosterkamp J. Reinders E. Wolbink J. Hofsink en J. Reinders J. Luisman-de Jonge
1 2 11 18 32 34 39 50 54 61 68 72
Van de redactie We sluiten deze jaargang af met een "special" over Kloosterhaar en Sibculo. In dit extra dikke nummer treft u een aantal artikelen over zeer verschillende aspecten van deze streek aan: over het prachtige verhaal De Winterkraaien van A. van der Werfhorst, over de geschiedenis van een school, uiteraard over het klooster te Sibculo, over de bijzondere verdiensten van de heer Fredriks de godsdienstonderwijzer, over de bijdrage van mr. H.H.Reyers in de ontginningen, over klein architectonisch erfgoed, de stookhokjes over de familie Markfluwer, en over bijnamen. Tenslotte enigszins losstaand van dit themanummer: plat ni-js over de jaarwisseling. Terwijl de redactie dit nummer voorbereidde, groeide het besef dat er slechts enkele zaken uit de historie van beide dorpen aan bod kwamen; veel is ook niet belicht. Desalniettemin hoopt de redactie dat u er veel genoegen aan zult beleven.
Zegen, voorspoed en geluk Vrij van rampen, vrij van druk Steeds gezondheid, louter vreugd. Niets, dan wat Uw hart verheugt Dat zij 't lot, dat U voorwaar Wacht in 'nieuw begonnen jaar! De redactie wenst u met deze oude woorden veel heil en zegen in 2001.
1
De monnik en zijn kraaien K.Oosterkamp (Over de roman De winterkraaien van Aar van de Werfhorst) Inleiding In een speciaal nummer over Kloosterhaar en Sibculo mag eigenlijk een bijdrage over Van de Werfhorsts roman De Winterkraaien niet ontbreken. In dit artikel is geprobeerd eerst wat verspreide informatie over de auteur bij elkaar te brengen. Vervolgens wordt nader ingegaan op de inhoud van het verhaal en tenslotte is er een poging om de roman te begrijpen vanuit een bepaald perspectief. De auteur Aar van de Werfhorst was de schuilnaam van Pieter Gerardus Jansen. Hij werd geboren op 3 maart 1907 in het Duitse Gronau. Zijn Nederlandse ouders hadden daar een drogisterij. Later zouden ze zich gaan vestigen in het Roergebied. Als kind logeerde hij vaak bij zijn grootouders, Pieter H. Knol en Neeltje van de Werfhorst., in Beerzerveld. Zij bezaten ook weilanden in Beerze en Junne. In die tijd heeft hij taal en streek van dit deel van Salland leren kennen met de intensiteit waartoe een ontvankelijk kind in staat is. Toen hij zich later op het literaire pad begaf, nam hij de familienaam van zijn grootmoeder aan als pseudoniem. De pen had hij al leren hanteren als journalist, een beroep waardoor hij al grote delen van Europa had leren kennen. Dit had hij goed kunnen combineren met het assistentschap van Hein Vos, een socialistisch politicus die na de oorlog minister zou worden en met wie hij vanaf zijn zeventiende een relatie had. Misschien wilde hij door een schuilnaam aan te nemen een scheiding aanbrengen in zijn journalistieke en zijn literaire werk. Het is echter ook heel wel mogelijk dat hij de naam Piet Jansen eigenlijk veel te gewoon Hollands vond klinken: Van de Werfhorst klonk als schrijversnaam veel mooier. Hij was een idealistisch socialist, van de oude SDAP-stempel. Zijn toekomstverwachting was idealistisch gekleurd door de ideeën en geschriften van Henriëtte Roland Holst en Herman Gorter: een religieus getinte socialistische heilsstaat. Als schrijver had hij grote bewondering voor de neo-romantici Arthur van Schendel en Aart van der Leeuw. Zijn eerste geschrift had hij opgestuurd aan Van Schendel die hem kort en bondig zijn oordeel gaf met aanwijzingen voor verbeteringen. Deze aanwijzingen zouden voor Van de Werfhorst een dwingend karakter hebben. Het liefst noemde hij zichzelf romancier, romanschrijver. Hij raakte steeds weer een beetje geïrriteerd als men hem indeelde bij de streekromanschrijvers. Deze ergernis moet wel zijn ingegeven door de geringschattende beoordeling die de streekroman doorgaans ten deel viel in literaire kringen. Nog pijnlijker moet het voor de socialist en in de oorlog verzetsman zijn geweest toen men in zijn romans, met name in De grote stille knecht van 1936 ideeënverwantschap dacht te bespeuren met de Blut-und-Boden literatuur van NaziDuitsland. Latere pogingen van de bezetters om hem voor hun ideologisch karretje te spannen door hem de Kultuurkamer binnen te leiden waren dan ook tot mislukken gedoemd. Van de Werfhorsts romantische liefde voor het Sallandse land was oprecht gegroeid in zijn kindertijd en had niets van doen met deze ideologie. Het was de tragiek van de vooroorlogse schrijversgeneratie dat ze na de oorlog volledig 2
overstemd werden door het rumoerige optreden van de jongeren. De Vijftigers en ook grote romanciers als Mulisch, Hermans en Van het Reve eisten alle literaire aandacht op. In 1956 verscheen het laatste prozawerk van Van de Werfhorst. Behalve nog een bundeltje poëzie in 1977 hield hij het schrijven voor gezien en raakte ermee verzoend dat hij het grote succes al voor de oorlog had gekend. Als auteur bleef hij gewaardeerd als een van de beste schrijvers van streekgebonden literatuur, samen met Antoon Gooien, Theun de Vries en Jan Mens. Zijn belangrijkste literaire werken zijn: Jennechien (1932), De grote stille knecht (1936), Volckmarde Ommelandvaarder(1938), Madame Jatzkowa (1941), De winterkraaien (1942!), De eenzame, een romancyclus in vier delen die verscheen van 1949 tot 1956, Twee rode reeën (1954). Omslag van de roman 4de druk in 1977 De schrijver dateert De winterkraaien op 23 juni 1942 in Mariënberg. Volgens de colofon is de eerste druk van het boek verschenen in 1945. Het zal ongetwijfeld de oorlogssituatie zijn geweest die verantwoordelijk was voor dit uitstel. In 1953 wordt de roman opgenomen in een omnibusuitgave. De tweede druk verschijnt in 1957, de derde in 1966 en de vierde in 1977. Een herdruk eens in de tien jaar, niet zozeer een bestsellerssucces, maar wel een aanwijzing voor een constante waardering bij een vast lezerspubliek.
Het verhaal Het verhaal bestaat uit negen genummerde hoofdstukken. Ze worden hierna samengevat en in samenhang besproken en van commentaar voorzien. 1. De winterkraaien werden ze genoemd: de bonkers, zij die 's winters de bovenste, onbruikbare laag van het veen afstaken en daardoor het deel van het veen vrijmaakten waarvan turf kon worden gestoken. Dit was winterwerk, nadat de turf uit het veld was gehaald. Het verdiende niet veel, maar zelfs dit kleine beetje was noodzakelijk. Vaak stieten ze op stobben die natuurlijk ook verwijderd moesten worden. Die stobben werden zo mogelijk meegenomen op de schouders, waarmee ze wonderlijk afstaken tegen de lucht: het leken wel vogels: winterkraaien, de lokale naam voor de bonte kraaien die zich alleen 's winters in deze streken lieten zien. Het werkterrein werd het veld genoemd, in de bijzondere betekenis van woeste grond, veengebied waar de turf gestoken werd. Even verder in het eerste hoofdstuk staan aanwijzingen voor een nauwkeuriger plaatsbepaling: tussen de Lemelerberg in het westen en de hoogte van Sibculo in het oosten. Volgens de huidige topografie betrof het de streek tussen Vroomshoop en Mariënberg. In de tijd van het verhaal een uitgestrekt veengebied "het veld lag wijd en zijd verlaten". De zeven mannen hadden hun kleine huisjes aan de
3
"Het veld lag wijd en zijd verlaten." rand van het veld met wat schrale weiden voor de geiten, de koe van de arme, en enkele akkertjes voor wat rogge en boekweit. De tijdsaanduidingen in het verhaal zijn vaag. Gelet op de levensomstandigheden mogen we een flink eind in de tijd teruggaan. In het laatste hoofdstuk wordt de verteller iets explicieter en plaatst het verhaal nog ver voor de Eerste Wereldoorlog. Op grond van deze aanwijzing kunnen we de tijd van handeling schatten in de tweede helft van de 19de eeuw. Het belangrijkste oriëntatiepunt voor de veenbevolking is de hoogte van Sibculo. Zeker is dit het geval voor Gait Aalvanger. Hij heeft de gave van het voorgezicht waarmee hij dingen ziet die nog moeten gebeuren. Met deze gave staat hij in contact met de man van Sibculo: de geest van Johan Clemme die eeuwen geleden met zijn zeven monniken het klooster op Sibculo stichtte. Het was de wens geweest van Johan Clemme om als een vader te waken over de veenbevolking. Zijn geest voorspelde leed en dood, hij coachte daarmee de mensen. Enkelen, onder wie Gait Aalvanger, hadden de gave gekregen om deze signalen op te vangen. Gait Aalvanger had al enige malen de waarschuwende geestverschijning van de monnik geschouwd, nu al zeven keer, en hij had zijn verontrusting uitgesproken. Ze hadden hem beklemd aangehoord, alleen Willem Bladder had spottend gereageerd. Wanneer in het najaar de novemberstormen over het veld jagen, kantelt op een kwade dag de boot waarmee de zeven mannen het veenkanaal willen oversteken. De meegevoerde stobben trekken hen naar de diepte en ze verdrinken. 2. De wachtende vrouwen verkeren in grote ongerustheid. Ze worden "wijven"genoemd: vb. het wijf van Jan Kikkert. Het woord wijf moeten we hier verstaan in de oorspronkelijke betekenis van getrouwde vrouw (vgl. het Engelse wife), dus niet beladen met de ongunsti4
ge gevoelswaarde die het in het huidige Nederlands heeft. De ongerustheid proberen ze te bezweren door de geruststellende woorden over en weer, maar de tekenen in de natuur versterken juist hun angstige voorgevoelens: boven het veen vliegen kraaien krassend rond. Alsof de vrouwen daardoor geroepen worden, wenden ze het hoofd naar het veld. Geeze spreekt over Gaits gezichten, maar Jente wimpelt het af met de woorden "Ach wat, ze zijn alle zeven straks stomdronken..." Op dat moment horen ze de wiekslag van wilde zwanen over het veen. Dit geluid maakt het voor de vrouwen bijna zeker dat de mannen zijn omgekomen. Vertrok, volgens het volksgeloof, de ziel van de overledene, niet van deze aarde in vogelgedaante? Er wordt een zoektocht gestart. Met lantarens wordt het veld afgezocht, zonder resultaat. Visch-Jette, vanwege haar beroep vertrouwd met het water, maakt vloekend en scheldend haar boot gereed om te dreggen en één voor één vist zij de mannen uit het water. De doodsklok klepte. Hierbij wordt de klepel steeds tegen dezelfde kant van de klok geslagen. Deze manier van luiden verkondigde onheil en dood. Het café zit vol mensen die het gebeurde niet kunnen begrijpen of duiden. Ze missen Gait Aalvanger: hij was in dit soort situaties altijd in staat om de juiste woorden te vinden en te spreken. Nu blijven ze zitten met hun waarom-vragen die ze proberen te verdringen en te verdrinken. De zevende dag worden ze begraven, vanuit de kerk over de dodenweg naar het kerkhof te Sibculo. De kisten worden gedragen door groepen van zes mannen, in totaal 42 zijn er nodig en om af te lossen nog eens 42. De stoet wordt begeleid door klokgelui, het veld is wijd en helder verlicht, de zon schijnt, de mensen verstillen. In deze gewijde omstandigheden worden de winterkraaien "Op hun tocht door het vlakke veld moesten de naar Sibculo gebracht waar het vuur mannen ook een brede vaart oversteken. brandt. De mensen komen tot inkeer, ze zien hoe hun leven is, het veld, hun verlangens en hun dromen. Ze ervaren de troost en de schoonheid van de wereld om hen heen en verzoend met zichzelf en hun omgeving aanvaarden ze hun lot. De ban wordt enigszins verbroken als ze merken dat er sprake is van een werkelijk vuur, een veenbrand die na de begrafenis moet worden geblust. Als de stoet terugkeert, is het stille feest ten einde. 3. In dit hoofdstuk maakt de lezer nader kennis met de man van Sibculo: de verschijning van Johan Clemme die in de 15de eeuw een kloostergemeenschap stichtte in het veen. In deze eenzaamheid verwachtte hij des te beter God te kunnen dienen. Met toestemming van het kapittel Zwarte Water en met zegen van de bisschop bouwde hij, volgens het verhaal met zeven (!) monniken het klooster Heilige Maria in Galileo op Sibculo. Naast de geestelijke bezigheden van studie en gebed werd de turfwinning ter hand genomen. Er zijn goede redenen om aan te nemen dat de sfeer waarin werd gewerkt en werd samengeleefd die was van de Broeders des gemenen levens, zoals er ook in Deventer een broederschap was gevestigd. Een geestelijk klimaat waarin vooral het praktische leven in 5
vroomheid en gemeenschap werd benadrukt. Johan Clemme voelde zich verantwoordelijk voor zijn mensen en hij wilde ook na zijn dood een vader zijn en blijven voor de mensen in het veen. Daartoe bleef hij in contact staan met enkele personen die de gave van het voorgezicht bezaten. Zij waren a.h.w, zijn tolk voor de gewone mensen. De ziel of de geest vertrekt in het verhaal dus niet naar een andere wereld, maar blijft een min of meer aards bestaan leiden tussen de levenden, voor de meesten onzichtbaar, voor een enkele ingewijde "schouwbaar" aanwezig. Binnen deze opvatting is het dan ook niet verwonderlijk dat de geesten van de overleden winterkraaien naar hun huizen terugkeren en hun intrek nemen bij hun eigen volk. Er moet echter een nieuwe ziener worden gevonden om de signalen uit Sibculo op te vangen: de monnik trekt binnen bij "In het veld stond rond om de glinsterende plassen Pieter Stobbe. en de dof bruine sompen het hagelwitte wolgras." 4. Terwijl Ale in gedachten verzonken is, keert haar man Albert Krikken terug om in zijn geest bij haar te zijn. Daarna vertelt de verteller over het leven van Albert en Ale. Albert e kwam uit een ander veengebied, hij was sterk en dronk veel. Op zijn 18 trouwde hij met Ale. Hij werkte hard en bruiste van levenslust. Jaar op jaar kreeg Ale een kind, ook zij was sterk en kon dat aan. Albert genoot van het zware werk, het veld, het smokkelen. "Hij was tevreden en zonder gedachten over zijn lot "Zijn vitaliteit is bijna tastbaar als hij eet en drinkt "Dan at hij buiten in het veld, brood dat zó goed smaakte dat het pijn deed in de borst en de keel samengesnoerd werd door al te grote trek". Hij voelt zich dan intens verbonden met zijn omgeving. Op een zwoele zomeravond kookt de levenslust over. Hij grijpt naar de mooie meid Visch-Jette. Nanne Swiers is mededinger en ze gaan op de vuist. Ineens is de ruzie over, de storm gaat liggen. Maar ook nu weer zijn het de natuurkrachten die de men selijke gevoelens en hartstochten begeleiden en versterken. "De wolk boven Sibculo werd groteren onweer kwam opzetten". Het onweer barst los, de mannen ook Albert zijn toch onder de indruk van dit geweld, maar Jette lacht en vloekt bij elke bliksem. Vol bewonde ring constateert Albert dat ze hem de baas is. Later op de avond treft hij Jette samen met Nanne aan. Vol lust en woede steekt hij Nanne dood. In de cel sterft Alberts vitaliteit langzaam weg. Regelmatig "bezoekt" Nanne hem en herbeleeft hij alles. Hij vergeet de tijd die buiten de gevangenis wel doorgaat. Als hij tenslotte vrijkomt, is hij een oud man, maar niet meer de oude. Met Ale leeft hij naar zijn oude dag in het veen, een rustig en karig bestaan tot hij met de andere winterkraaien verdrinkt. Op een morgen vinden de buren Ale dood, aangekleed en wel, alsof ze op iemand wachtte om mee te gaan naar het veld. 5. Geeze ontvangt Gait alsof ze hem heeft verwacht. Eindelijk durft Geeze hem te vragen naar de vroegere relatie met Hompel-Sare. 6
Gait was de enige van de kinderen van Siemen en Lumme die in het veen was gebleven. Als jongen hoedt hij de geiten en op een dag voorvoelt hij zijn moeders dood. Dan ontdekt hij zijn gave. Visch-Jette kon daar niet zo goed tegen. Ze werd zenuwachtig van de Aalvangers, maar toch ontstaat er een wederzijds respect. Op een dag loopt Gait weg van zijn werk; hij "weet" dat zijn vader is gestorven. Eens op een vroege lentemorgen brengt Gait de bokjes naar de vilder. Hij raakt in de war door de wilde, zigeunerachtige schoonheid van dochter Sare die hem uitlacht. Gait komt vanaf dat moment meer onder de mensen, drinkt en vecht met de anderen mee. Hij is verliefd en vindt de wereld prachtig. Als het werk in het veld wordt hervat, hangt er "een gewijde vreugde' die alles verzacht. Gait en Sare verkeren, maar Sare wil of kan zich niet binden. Als Gait haar ten huwelijk vraagt, wijst ze hem lachend af. Gait wordt weer de stille jongen die hij vroeger was. Hij is al bijna dertig als hij heel rustig en beslist Geeze, de dochter van de vroedvrouw, ten huwelijk vraagt. Zonder grote liefde , maar op basis van wederzijds respect trouwen ze. Het wordt een rustig, verstild huwelijk van twee vroede (= wijze) mensen.
"Als het turfsteker) des zomers gedaan was en de turf aan riggels en belten in het veld stond te drogen (.....)".
6. Tiete, de vrouw van Wessel Donker, kwam uit de omgeving van Elburg, een vissersgezin. Ze was gewend dat de zee offers vroeg, maar de zee gaf ook iets terug: werk en voedsel. Het donkere veenwater gaf niets terug, het had haar Wessel vermoord. Ze had nooit goed kunnen wennen in het veen. De goedheid van Wessel, maar vooral de prachtige sterrenluchten maakten haar het bestaan draaglijk. De eerste dagen na de terugkeer van Wessels geest gaf ze hem geen gehoor, pas de zesde nacht na de begrafenis volgde ze hem naar binnen. Wessel had haar gevrijd op het Kampereiland toen hij daar als maaier werkte. De boeren waren rijk, maar ook erg op zichzelf. Wessel had het gevoel dat hij daar nooit zou kunnen aarden: het was voor hem te groot volk. Ze kregen een meisje, Neele, en zes jongens. Het werden zware jaren en er heerste veel sociale onrust onder het volk. Neele was Wessels oogappel en hij verwende haar, volgens Tiete. Als Wessel beseft dat hij haar niet kan geven wat hij haar gunt, wordt hij ontevreden met zijn bestaan. Langzamerhand ontstaat tussen hem en Neele een vorm van vervreem7
ding. Neele gaat op haar achttiende de deur uit naar de stad. Zij raakt steeds meer vervreemd van haar ouderlijk huis. Als ze vertrekt naar een andere stad, worden er al gauw praatjes over haar rondverteld. Als Wessel deze wil verifiëren, ontdekt hij de afschuwelijke waarheid: Neele leeft van de betaalde liefde en ze weigert haar vader te zien en te spreken. Wessel keert volkomen gedesillusioneerd terug en probeert de schok in stilte te verwerken. Op een dag bereikt hen het bericht dat Neele gestorven is en begraven. Het is alsof Wessel nu beter begrijpt dat Tiete het zwaar gehad heeft in het veen. "De donkere heide en het bruine veen ontroerde hem om de stilte en de geheimzinnige grootheid. " 7. Lumme, de vrouw van Arend Talen, was hoogzwanger. Ze bevalt in het veld. Het gaat niet goed. In allerijl wordt om Geeze gestuurd. Als deze arriveert, is het kind, een jongen, al geboren. Lumme krijgt een bloeding die niet kan worden gestopt. Ze bloedt dood. Op een boot vervoeren ze haar naar huis. Vrouwen waken bij haar. Arend en Lumme hadden als vreemden voor elkaar samengeleefd, zonder liefde. Toch was er in de loop der jaren een gevoel van saamhorigheid gegroeid. Ze hadden elf kinderen gekregen die ze ervoeren als een last. Ook Jente had haar zorgen gekend. Jan Kikkert was dan geen beroerde kerel, hij dronk veel en wilde of kon het niet laten. Jente had het maar moeten verduren. Ze kon niet tegen het alleen-zijn. Anne was bij Willem Bladder gebleven, niet uit liefde, maar omdat ze niets beters had kunnen bedenken. De gelukkigste tijd, zonder zorgen, was haar kindertijd geweest: toen had ze gespeeld. Toch had ze het bij Willem ook niet echt slecht gehad. De vrouwen doen onderling hun beklag over het leven in het veen, ook over de moeite van het vrouwzijn en het kinderen krijgen.
8. Lumme werd per boot vervoerd door Wolter, de broer van Harmen. Wolter ziet steeds zijn dode broer voor zich. Hij is bang voor de dood, hij wil leven. Uiterlijk lijken de broers erg op elkaar en ook innerlijk gaat Wolter steeds meer op Harmen lijken. Wolter 8
"Aan weerskanten van het kanaal lag het bruine veenland"
werd Harmen en Harmen werd Wolter. De gelijkenis was zo treffend dat de mensen maar zeiden "de jongen van Marre" in het midden latend of ze nu Harmen of Wolter bedoelden. Harmen smokkelde. Eens had een kommies op hem geschoten. De kogel was door zijn kiel gegaan. Deze kiel droeg nu Wolter. Ook hij smokkelde brandewijn naar de Pruis . Visch-Jette wil dat hij trouwt, maar Wolter blijft zorgen voor zijn moeder en het gezin. Uiteindelijk koopt hij zich een schip en wordt turfschipper. Tot vreugde van Visch-Jette trouwt hij ook nog, met een schippersdochter die dat leven gewend was. Als Wolter vaart, ziet hij in het water zijn spiegelbeeld: het is Harmen die steeds met hem meevaart. 9. Visch-Jette reist op haar oude dag naar Amerika om een van haar kinderen te bezoeken. Ze komt terug als een dame in een mooie jurk en met verhalen die het volk maar tijdelijk boeien. Daarna pakt ze draad van het leven in het veen weer op, totdat voor haar de laatste reis moet beginnen. Ook zij wordt op Sibculo begraven. De gemeenschap van Johan Clemme Ondanks het verweer van de schrijver kunnen we toch op goede gronden De winterkraaien een streekroman noemen: het is een verhaal over eenvoudige mensen waarin de streek, het woon- en leefmilieu, een belangrijke functie heeft. De streekroman als genre stamt uit de periode van het Realisme in de tweede helft van de 19de eeuw en verwierf grote populariteit in de eerste helft van de 20ste om daarna aan literair belang sterk in te boeten. Een groot deel van het lezerspubliek bleef het genre echter trouw, getuige de verkoop- en uitleencijfers bij boekhandel en bibliotheek. Doorgaans beoordeelt men De winterkraaien als een geslaagde streekroman over de levens van zeven mannen die in het veen hun leven leefden tot het moment dat hun boot omsloeg en ze verdronken. Als een wat merkwaardig element voegt de verteller daartussendoor het optreden van de monnik op Sibculo toe, slechts waargenomen door een enkeling. De visie op de roman wordt enigszins anders als we de monnik, Johan Clemme, in zijn geestverschijning gaan beschouwen als de centrale figuur van de roman. Johan Clemme was met een aantal volgelingen, het verhaal noemt het getal zeven!, in het veen begonnen met een kloostergemeenschap te stichten. Hij had daarbij een ideaal voor ogen: in deze verlaten eenzaamheid zou hij dichter bij God kunnen leven en hij zou deze woestenij leefbaar maken. In het verhaal stierf deze droom niet bij de dood van Johan Clemme. In zijn geest leefde het ideaal voort, ook nadat de kloostergemeenschap al lang was opgeheven. Het werd in seculiere zin verder vorm gegeven door de gewone mensen in het veen. Johan Clemmes geest bleef over zijn mensen waken, hij voorzag hun ellende en dood en stuurde signalen. Er was steeds iemand die de gave had om deze signalen op te vangen en ze kon doorgeven. Zo had Gait Aalvanger de gave doorgekregen van zijn vader en toen Gait verdronk, ging de zienersgave over op Pieter Stobbe. Zo bleef Sibculo voor de veenbevolking het oriëntatiepunt, niet alleen vanwege de verschijning van de monnik, maar ook omdat daar op het kerkhof, in de gewijde aarde, werd begraven. Het volk was zich niet steeds bewust van het ideaal van deze gemeenschapsband. Meestal werden ze volledig in beslag genomen door de zorgen van alledag, zorgen waar9
aan ze de handen meer dan vol hadden. Van tijd tot tijd wijken echter de zorgelijke wolken voor een ander licht, de mensen zien de wereld om hen heen in een ander schijnsel. Heel sterk beleven ze deze gewaarwording als de begrafenisstoet de zeven winterkraaien naar Sibculo brengt. Terwijl de klok klept, lopen de mensen stil achter de dragers en het veld was wijd en helder verlicht. In dat heldere licht zien ze hun eigen verlangens en dromen weer voor zich, ze zien het land zoals ze het zich gedroomd hebben in zijn schoonheid en ze ervaren even de zin van het bestaan. Deze begrafenis wordt dan ook een stil feest genoemd: er gaat een religieuze wijding van uit. Als Gait Aalvanger verliefd wordt op Sare, ervaart hij dat er "een gewijde vreugde hing over het veld". Deze wereldlijke liefde krijgt daardoor een religieuze glans: een aardse, seculiere religiositeit. De onderlinge betrokkenheid en de gemeenschapszin krijgen in het verhaal sterke accenten. Kenmerkend in dit verband is de afwijzing van Wessel Donker van de leefwijze van de rijke boeren op het Kampereiland. In materieel opzicht moet het voor de veenbewoner een paradijs geleken hebben, maar "om er te leven is voor ons soort mensen zwaar!" Die eilandboeren zijn van een ander slag. Zij hebben elkaar niet nodig . Horen we hier niet de wereldlijke echo van het gemeenschapsideaal van de monniken? Het individualisme van de boeren wordt in verband gebracht met hun rijkdom. Is het niet de zucht naar geld en luxe waaraan de dochter Neele ten onder gaat? Om zich tegen deze verleidingen te beschermen, legden de monniken hun armoedegelofte af. Het veenvolk leefde op dezelfde wijze, zij het noodgedwongen. In dit perspectief gezien wordt er in De winterkraaien een voorstelling opgeroepen van een seculiere gemeenschap in het veen die in haar beste momenten het ideaal van Johan Clemme benadert. Deze geestelijke band kan bestaan dankzij het isolement. In het laatste hoofdstuk wordt verteld van de grote veranderingen en de ontsluiting van het gebied. Met het verdwijnen van dit isolement verdwijnen ook de ingrediënten die het volk bonden aan het kloosterideaal van Johan Clemme. Er zijn geen zieners meer in het veen, de band is verbroken en ieder gaat zijn eigen weg. Aar van de Werfhorst reageerde met recht afwijzend als men hem een gewone streekromanschrijver noemde. Hij schreef met De winterkraaien een prachtige roman over eenvoudige mensen in onze streek.
Bronnen: A. Fransen, Een schrijver: niet als een eenzaam vergeten, in De Tijd, 4 februari 1994 A. van der Veen, Aar v.d. Werfhorst gehuldigd bij 70ste verjaardag, in NRC Handelsblad, 8 maart 1977 H. Entjes, Aar van de Werfhorst aan IJssel en Vecht in Bijdragen uit het land van IJssel en Vecht, tweede bundel, Zwolle
10
Geschiedenis van de school te Kloosterhaar H.Dimmendaal-ten Kate De eerste school: in buurtschap Sibculo. De oudste school in het zuiden van de gemeente Hardenberg heeft gestaan te Sibculo in de buurt van het huidige kruispunt Sibculoseweg, Kloosterdijk, Kloosterstraat en Paterswal. Buurschap Klooster wordt het hier genoemd op een kaart van 1824. De hele streek tussen het huidige dorp Sibculo en de Duitse grens heet op deze kaart Sibculo. Het dorp Kloosterhaar bestaat nog niet. Het afgraven van het veen is nog niet echt begonnen. Over deze oudste school, die een totaal grondoppervlak had van 5,5 x 6,5 m, is in het archief van de gemeente Hardenberg een brief bewaard gebleven.
Er zullen zeker de nodige reparaties verricht zijn, want in 1853 staat het schooltje er nog. De tweede school: halverwege. De vervening komt in deze streken op gang en rond 1850 is de bevolking zo gegroeid dat de bewoners van wat thans Kloosterhaar is, Gedeputeerde Staten verzoeken maatregelen te nemen "opdat in hun midden een schoolgebouw wordt daargesteld." De argumenten voor het verzoek zijn de grote afstand voor de kinderen van Kloosterhaar naar de bestaande school, het ruimtegebrek erin en de "desolaten toestand" van het gebouw.
11
Na rijp beraad besluit de gemeenteraad van Ambt Hardenberg in 1854 de oude school van Sibculo af te breken en tussen Sibculo en Kloosterhaar van o.a. het afbraakmateriaal een twee keer zo grote nieuwe school weer op te bouwen. Natuurlijk valt dit besluit in de buurtschap Sibculo niet in goede aarde en de bewoners haasten zich een verzoek te sturen aan Gedeputeerde Staten om het gemeentelijke plan voor verplaatsing van de school niet goed te keuren. Men schrijft in dit verzoek dat "de sedert de laatste jaren zich gevormd hebbende kolonie, bekend onder den naam de Groote Haar" zeker ook recht heeft op een school, maar niet ten koste van hun eigen "sedert overoude tijden" bestaande school. Verplaatsing der school tot ver buiten de kom van de buurtschap naar "een midden in een uur vandaar gelegen woeste streek", "in een moeras" zal tot gevolg hebben dat "hunne kinderen door slijk en modder, sneeuw, wind en regen, vooral in de herfst en winter, ter school moeten gaan, en daar tot nadeel hunner gezondheid, vermoeid, nat en verkleumd, in de school vertoeven." Meester Kelder telt de voor-en tegenstanders van verplaatsing. Het blijkt dat er in Sibculo 24 huisgezinnen wonen, waarvan er 15 tegenstander zijn. Op "De Haar" wonen 32 huisgezinnen die voor zijn. De gemeente zet dus haar plan door. Tussen beide woonkernen koopt ze 20 aren veenen heidegrond voor de prijs van ƒ10,- en de nieuwe school wordt in 1856 gebouwd vlak bij waar thans de familie Protsman woont, Kloosterstraat 31. De tekening en het bestek van de school geven aan dat het gebouw bestaat uit „n lokaal 2 waarin ruimte is voor zo'n 100 kinderen. De vloeroppervlakte is ± 65 m . De burgemeester vond „n tuimelraampje voor een schoollokaal vol leerlingen niet voldoende voor de frisse lucht en heeft eigenhandig met een potlood twee topvenstertjes in de achtergevel gete-
De oude school na de verbouwing van 1938
12
kend. Het gebouw wordt geplaatst "op vasten en gezonden zandgrond, terwijl het terrein nog tot 1 Ned. El boven den beganen grond met zand zal worden opgehoogd, zodat voor vochtigheid niet de minste vrees kan bestaan." Verder worden 4 lagen stenen in en vier lagen stenen boven de grond gemetseld met cement .De vloer wordt belegd met klinkers omdat "de schoolkinderen zowel des zomers als des winters allen zonder uitzondering met klompen ter school komen." De totale bouw kost ƒ894,-. De bevolking blijft groeien en er komen steeds meer leerlingen in school. Tot 1878 geeft meester Kelder alleen les; in juni van dat jaar wordt meester J.Duijtsch benoemd en hij blijft de enige onderwijzer tot hij 9 jaar later hulp krijgt van een collega. Vanaf 1887 staan dus twee meesters in „n overvol lokaal les te geven aan 80-100 leerlingen. Dat het leren heel serieus wordt genomen blijkt uit het volgende: In 1889 vraagt meester Duijtsch toestemming om dat jaar "de gewone zomervacantie niet te doen houden" omdat er een maand geleden zoveel lessen zijn uitgevallen "wegens het uitbreken des maze-lens" zodat "slechts drie leerlingen ter school kwamen." De derde school: bij de kerk. Niettegenstaande een grondige opknapbeurt en veel reparaties is het schoolgebouw in 1891 zo achteruit gegaan, dat de schoolopziener de toestand in de school niet langer verantwoord acht. Hij schrijft aan Burgemeester en Wethouders over "den geheel onvoldoenden toestand, waarin niet alleen het schoolgebouw, maar ook de meubelen verkeeren." Het gebouw voldoet aan bijna geen enkele der offici%ole eisen. En daarom dringt de schoolopziener er op aan een nieuwe school te bouwen "zowel uit een wettelijk als uit een peadagogisch en hygiënisch oogpunt." Als drie maanden later de gemeente nog niets gedaan heeft dreigt de schoolopziener "de tusschenkomst van het geneeskundig staatstoezicht in te roepen." Geprikkeld wijzen burgemeester en wethouders erop "dat in een afgelegen streek als Sibculo niet op een gegeven oogenblik met het daarstellen van een gebouw kan worden begonnen en vooral niet tegen het najaar, daartoe is alleen in casu het voorjaar het geschikte tijdstip. Overhaasting in deze zoude slechts leiden tot onnodige verzwaring onzer financiële lasten." Er worden echter plannen gemaakt en de gemeenteraad besluit in 1892 tot het bouwen van een school met twee lokalen annex onderwijzerswoning en koopt nabij de bestaande school halverwege de kernen Kloosterhaar en Sibculo 20 aren grond. Een aanvraag voor Rijkssubsidie wordt verstuurd en de verwachting is dat het volgend voorjaar met de bouw zal kunnen worden begonnen. Maar dan ontbrandt er een anderhalf jaar lang durende strijd over de plek waar de nieuw te bouwen school zou moeten staan. Bijna iedere belanghebbende bemoeit zich er mee: de bewoners van Kloosterhaar, de bewoners van Sibculo, de schoolopziener, de burgemeester, de wethouders, een commissie van onderzoek uit de gemeenteraad, de gemeenteraad zelf, Gedeputeerde Staten, de minister van binnenlandse zaken en de Veenderij Erven Mr. I.A.van Royen. Na veel heen en weer geschrijf, touwtrekkerij en verbitterde woorden wordt de nieuwe school gebouwd nabij de kerk in Kloosterhaar voor de volgende aanneemsom: ƒ 5000,voor de school
13
ƒ 3750,- voor de onderwijzerswoning ƒ 750,- voor de schoolmeubelen. In oktober 1894 wordt de school in gebruik genomen; ter gelegenheid hiervan worden de schoolkinderen op kosten van de gemeente "onthaald" voor ƒ 9,50.
In 1901 wordt in ons land de leerplicht bij wet ingevoerd en wordt het voor gemeentes financieel gezien gemakkelijker voldoende scholen te bouwen. In de buurtschap Ebbenbroek verrijst een school en in 1902 wordt de school in Kloosterhaar uitgebreid met een derde lokaal. Meester Duijtsch had hierop ook aangedrongen, daar "de toestand van de school door toenemend gebrek aan plaatsruimte langzamerhand onhoudbaar geworden is en het onderwijs daardoor ten zeerste lijden moet." Als je leest dat er 140 kinderen in twee lokalen les krijgen heeft meester Duijtsch zeker niet overdreven. Als in 1906 de gemeenteraad besluit in Sibculo "op de Tachtig Bunder" ook een nieuwe school te bouwen hebben alle bewoningskernen in het zuiden van de gemeente een eigen school. In 1938 wordt de onderwijzerswoning aan de school van Kloosterhaar omgebouwd tot een vierde leslokaal. De vierde school: bij het sportterrein. In 1960 verhuist de school weer van naast de kerk aan de Dorpsstraat naar de Schoolstraat met de sportterreinen achter de school. Vijf loka len en een handenarbeidlokaal telt deze school met veel glas aan de voor- en achterkant. 25 jaar is dit gebouw onveranderd gebleven, tot de verbouwing tot V.l.n.r, van Beest, J. Eshuis, R.G. Runeman, J. Prakken, H.J. Blaauw basisschool in 1985. OBS Cantecleer heeft sinds die tijd de beschikking over 2 kleuter lokalen, een speellokaal, 5 lokalen, een handenarbeidlokaal en een gemeenschapsruimte. Meester Veurink zou in 1828 zich zo'n school zeker niet hebben kunnen voorstellen. De Duijtschstraat. In Kloosterhaar is een straat genoemd naar meester J.Duijtsch. Hij was 33 jaar Hoofd der school, van 1878 tot 1911; in het begin als enige onderwijzer in de school tussen Kloosterhaar en Sibculo, vanaf 1894 als hoofd van de twee-, later driemans school naast de kerk.
14
Meester Duijtsch was een man met veel kennis, een enorme plichtsbetrachting en een groot sociaal gevoel. Hij en zijn vrouw hebben veel betekend voor Kloosterhaar. Als tijdsbeeld volgt hieronder het artikel dat op 3 juli 1903 in de Hardenberger Courant verscheen, toen meester Duijtsch 25 jaar aan de school in Kloosterhaar had gestaan. Boven het artikel staat: Schoolfeest te Sibculo. In 1903 werd de school te Kloosterhaar in officiële stukken nog altijd de school te Sibculo genoemd. Pas in 1906, toen de kern Sibculo weer een school in haar midden kreeg, wordt voor het eerst de naam "de school te Kloosterhaar" gebruikt. HARDENBERGER COURANT Nieuws- en Advertentieblad voor Stad- en Ambt Hardenberg, Gramsbergen en omstreken. 'SCHOOLFEEST TE SIBCULO' ter gelegenheid van het 25-jarig Jubileum van den heerJ. Duijtsch op 1 juli 1903. Een Commissie, voor enkele weken pas gevormd, had op haar program dat de kinderen om 9 uur in school zouden worden ontvangen, en reeds om 8 uur kon men de kleinen reeds uit de velden zien opdagen, allen voorzien van vlaggen en strikjes. Nadat de kinderen enkele liederen hadden gezongen, werd de Jubilaris en zijne familie binnengeleid in de prachtig versierde school. Bij het binnentreden der school werd door de kinderen gezongen, één der voor dit feest vervaardigde versjes, getiteld: Welkomstgroet! Daarna werd door een van de Commissieleden den heer Duijtsch aldaar
Het gezin Duijtsch
15
toegesproken. Ook werden Echtgenoote en kinderen en familie eveneens gefeliciteerd als de onderwijzeres en onderwijzer die hem in alles trouw terzijde staan. Daarna werd de kinderen een enkel woord toegesproken, dat ze hun meester bij voortduring zouden eeren, liefhebben, en dat ze verder een blijden dag mochten doormaken. En dat ze hun meester het goede toewenschen, daar was ieder reeds van overtuigd, doch nu werd hen verzocht als uit eenen mond hem toe te zingen: 'Lang zal hij leven enz.'. Onder dat zingen hadden enkele commissieleden het schoollokaal verlaten. De kinderen werden daarna getracteerd, wijl de heer Duijtsch spreker bedankt, voor het vele goede hem en de zijnen toegewenscht. Na dit spreken komt een (de President) der Commissie weer binnen en laat verzoeken of de heer Duijtsch en familie even in hun woning willen komen. Evenals men hen ingeleid had, zoo werd de familie ook weer thuis gebracht om de cadeaux, die de zoo even weggaande Commissieleden, in dien tijd tehuis gebracht hadden, aan de Jubilaris ter hand te stellen. Dit vond plaats in tegenwoordigheid van de Commissie en vele vrienden, en met een kort en toepasselijk woord werden hem de navolgende cadeaux overgegeven. 1ste: 6 stoelen met zittingen, een daarbij passende leuningstoel met bekleede rug, verder een regelateur dien men reeds aan de wand had gehangen, en een mooie lamp in de woonkamer. Daarbij was gevoegd van zijn Collega's van verschillende scholen een prachtige spiegel en theetafel, wijl in 't vroege morgenuur hem een gangstandaard en schilderijen ter hand gesteld waren. Dat er verbazing viel op te merken bij het zien van zooveel achting en waardering waarvan deze cadeaux spraken behoeft zeker niet gezegd te worden. De Jubilaris zegt dan ook, zoo iets had ik niet kunnen denken, dankt de commissie en inzonderheid hun President die zich zoo veel zorg en moeite had getroost. Nu was het tijd voor de optocht, en onder blij gezang (en stofwolk) ging de kinderschaar eerst naar Sibculo tot om de oude school, en vandaar naar Kloosterhaar, doch bij de Wijk wachtte hun een verrassing, en wel dat ze in de Draai- of (mallemolen) mochten. Daar hierdoor de tijd reeds verre verstreken was, moest de optocht bekort worden tot een eindje over de brug, ook doordat de weg zoo vreselijk zanderig was zoodat het vaak een en al stof was en dat de kleintjes rust begeerden en behoefte hadden aan een versnapering begreep ieder waarom de vaandeldrager rechtsomkeert maakte, gevolgd door de kinderen. Zoo kwamen deze weer in de school en werden weer getracteerd op limonade en krentebrood. Nu moesten de kinderspelen beginnen, die bestonden uit: zakloopen, door de ton kruipen tusschen 2 kleeden, houtjes rapen, en met knikkers loopen, alles ging even aardig en 't was een lust te zien hoe het kleine volkje zich beijverde om de voor ieder spel gestelde prijs te winnen. De kleinste leerlingen werden door Juffrouw Hart bezig gehouden, die voor deze taakeen bus biscuit tot hulp had. Onder deze spelen kwam ook het Gemeentebestuur van Ambt Hardenberg die den Jubilaris wenschten te feliciteren. Nu kwam aan de beurt het uitreiken der cadeautjes, waardoor men weer vele blijde kindergezichten zag, en terwijl men de kinderen nog eens weer trac-teerde, en nog een versje zong, was de tijd aangebroken, dat de kleinen nog eens weer in de draaimolen moesten: om dan van daar naar huis te gaan.
De Jubilaris heeft nog een woord: tot de kinderen, tot de ouders en tot zijn onderwijzeres en onderwijzer, dat ingekort hier op neer kwam dat men elkaar in liefde zou blijven gedenken. En wij moeten zeggen de Regelingscommissie strekt het tot eer dat Kinderfeest te hebben georganiseerd. Geen wanklank werd vernomen zoodat het lang in gedachtenis blijven zal bij oud en jong. EEN FEESTGENOOT! Hebt u in gedachten de kamer van de familie Duijtsch gezien, meegelopen in de optocht en naar de opgewonden kindergezichten gekeken? Vieringen zijn van alle tijden, alleen de manier waarop verschilt. Bronnen: Archief van de Gemeente Ambt Hardenberg Notulenboek van de Veenderij De Erven Mr.l.A.van Royen Hardenberger Courant
Bovenste rij: v.l.n.r.: Willem Drenth, Jan Dragt, Gerrit Boshove, Hendrik Bladder Klaas Bruggink, Riekus van Braam, Zwier Alberts. 2e rij: Meester Lagendijk, Leida Altena, Dirkje van Braam, Jantje Bladder, Fennie Bladder Jennie Bruggink, Harmke Bosch, Griet Alberts, Meester Reuvers, Juffrouw Smit 3e rij: Aaltje Drenthen, Dina Beuving, Marie Biglaar, Aaltje Bosch, Beth Botter Janna Bakhuis, Annie Benjamins, Marie Biglaar. 4e rij: Henk van Braam, Riekus Biglaar, Derk Biglaar, Harm Boertien, Jans Boshove Tinus van Braam, Arend Alberts, Bart Beuving. 5e rij: Harm Drenthen, Mina Drenthen, Johanna Benjamins, Dirkje Biglaar Antje Bosch Gerrit Bosch, Annie Beuving, Bé Bosscher, Frits Luisman.
17
Sibculo en haar klooster D. Hesselink-Zweers Over enkele jaren kan Sibculo haar 750 jarig bestaan vieren. Het tot nu toe oudst bekende document waarop de naam Sebekeloe voorkomt stamt uit 1253. In de maand maart van dat jaar was de bisschop van Utrecht, Hendrik van Vianden op bezoek in Goor. In zijn gezelschap bevonden zich een aantal geestelijken zoals de proost van de sint Paulus te Leodium (Luik). Ook waren er veel ridders met de bisschop meegekomen, dit waren onder anderen Henricus de Almelo, Fredericus de Arret en Hermannus de Satersloo. In aanwezigheid van al deze geestelijken en ridders verklaart de bisschop dat hij - op verzoek van abdis en convent - vergunning verleent het Cisterciënzer klooster sint Maria de Campe bij Covorde (Mariënkamp bij Coevorden) te verplaatsen naar Berlehare (Balderhaar) en Sebekeloe (Sibculo). In de oorkonde laat hij ook optekenen dat hij het klooster in het genot stelt van grove en smalle tienden aldaar (gedeelte van de opbrengst) en dat hij het klooster onder zijn bescherming neemt. Zestig jaar later wordt deze akte door bisschop Guido bevestigd. Het is dan al bekend dat de nonnen niet naar Sibculo zijn verhuisd maar naar Assen. Een jaar nadat bisschop Hendrik toestemming voor de verplaatsing had gegeven schonk Otto, graaf van Bentheim een gedeelte van het veld bij Itterbecke 'de Mortkule'. Daar werd een erve 'de Barlehaer' gebouwd en de nonnen kregen verlof om het vee uit hun stal overal op de woeste en onbebouwde grond en op de meente te laten weiden tot op de zuidelijke oever van de rivier die door de Venebrugge stroomt. In 1416 verkocht Lutgard Polmans, abdis van het klooster te Assen, dit erf met haar rechten aan het toen recent gestichte klooster van Onze Lieve Vrouw in Galilea te Zebekelo.
De naam Sibculo werd door de eeuwen heen op diverse wijzen gespeld: Sebekeloe, Zybbekeloo, Sibbekeloe, Sipkelo en allerlei varianten. Een verklaring van de naam is moeilijk te geven. Was het een bos dat Sebeke toebehoorde? Of verwijst het naar Sibbe (gezamenlijke verwanten)? Heeft het iets te maken met sipe, zijpe (siepelen, sijpelen), wat kan duiden op een beekje of vochtig laag land?
Stichting van het klooster van O.L.V. Maria van Galilea in Zybekelo Ongeveer 600 jaar geleden zochten de uit Hessen afkomstige priester Johan Clemme en de voormalige koster van de sint Nicolaas kerk te Deventer naar een afgelegen plek waar ze, samen met andere goede lieden, naar de geboden Gods en de Heilige Kerk konden leven. Ze vonden in de parochie van Hardenberg een eenzaam en afschuwelijk woest gebied. Het leek erop dat het gebied dat de naam Zibekeloe droeg 'van het begin der wereld onbewoond was geweest'. Deze wildernis of woestenij was bij uitstek geschikt om zich
18
van de wereld af te zonderen en een leven te leiden tot Gods eer. Met steun van onder andere de deken en het kapittel van Deventer, van Johan de Wael, prior der Regulieren te Zwolle en van de in Zwolle wonende heer Gerard ten Bussche kon de onderneming beginnen. De parochie Hardenberg behoorde tot het klooster sint Mariënberg te Zwartewater. De monnik Godefridus Bosykens was door dit klooster als pastoor in Hardenberg aangesteld. Ook van hem en zijn klooster kregen Johan Clemme en de zijnen toestemming en hulp. Op de plaats die men Zybekeloe noemde meenden verschillende mensen recht te hebben. Uit bewaard gebleven akten zien we dat de erfgenamen van de marken Bergentheim en Beerze en de Heren van Almelo afstand deden van dit gebied. Op Santé Barbaradach der heilige jonckvrouwe (4 december) 1405 gingen de eigenaren van Bergentheim naar Rolof ten Zande, richter te Hardenberg. Ze lieten een akte opstellen waarin ze afstand doen van Zebbekeloe ten gunste van priester Johan Clemme en de zijnen, want 'al het goede is ons geschonken door God in het Hemelrijk - Onze Lieve Heer rekent met ons zoals men Zijn minsten doet in Zijn naam'. De erfgenamen van Beerze lieten op Santé Nicolaasdach (6 december) door de rechter van Ommen een fundatiebrief opstellen en op Santé Gregoriusdach der heilige Paus (12 maart) 1406 deden jonker Egbert van Almelo en zijn moeder Beatrix eveneens afstand van de grond. Na veel ontberingen en hard zwoegen kon men op de dag van sint Margaretha (13 juli) 1406 in het gebouwde kapelletje de eerste mis opdragen. De kapel met altaren zou volgens overlevering op 23 oktober 1406 ingewijd zijn door Mathias van Budva, vicaris-generaal van Fredericus van Blankenheim, bisschop van Utrecht. Na enige tijd sloten de broeders 'des geinenen levens' zich aan bij de orde der Be-rnardijnen, de Cisterciënzer kloosterorde. Een uitspraak van Bernardus van Clairvaux (1090-1154): V zult het werken in de bossen veel bevredigender vinden dan het lezen van boeken, u zult van de bomen en rotsen veel meer leren dan ooit van een meester'. De legende van het visioen dat Bernard had van de Heilige Maagd Maria werd overal verteld. Hij sloot zich aan bij de monniken van Citeaux (Cistercium). Deze Cisterciënzers hadden zich afgescheiden van de orde der Benedictijnen en predikten 'terug naar de basis'. In 1115 stichtte, de latere sint, Bernard zijn eigen abdij in de moerassige rietlanden bij Clairvaux.
19
Oversten en bewoners van het klooster In het kloosterarchief komen we veel namen van prioren tegen. De oversten en het convent kochten en verkochten grond en goederen. Men liet horigen vrij, nam broeders op in het klooster, kreeg schenkingen en soms een bedrag om voor de zielenrust van een overledene te bidden. De geschiedenis van de stichting van het klooster en de lijst van prioren zijn te vinden in de Kronijk van Arent tot Bocop en in Historia Episcopatus Daventriensis van Lindeboom. 1406-1418 Johan Bunink was eerst rector en vanaf 1412 prior, hij was afkomstig uit het Zwolse klooster Bethlehem en wordt beschreven als een godvruchtig en zachtzinnig man. 1418-1420 Johan Kleij, prior. In 1418 verklaart de priester Egbertus Bilrebeke, alias van Oetmersshem te stichten ter eere Gods, van de maagd Maria en alle Heiligen, en tot behoud zijner ziel, ene vicarii in het klooster der Heilige Maria, genaamd Galilea in Zybekelo, van de orde der Bernardijnen of Cisterciënzers. Fredericus, bisschop van Utrecht keurt dit goed en stelt Egbert aan als eerste vicaris. In 1429 wordt priester Egbert door Henricus Ovinck, proost van het klooster sint Mariënberch te Zwartewater aangesteld als stichter van een vicarii ter ere van de heiligen Chrispus, Benedictus en Bernardus. Dit wegens ongeschiktheid van de rector der parochiale kerk in Hardenberg. Deze vicarii zou in Hardenberg geweest kunnen zijn. Bekend is dat in 1574 de overleden vicaris van Onze Lieve Vrouwe te Hardenberg een testament naliet. Uit de opbrengst van de goederen uit O.L.V. werd in 1812 nog de schoolmeester betaald. 1420-1421 Johan Bunink werd voor de tweede keer prior. Na een jaar stierf hij door de gevreesde pest, evenals veel van zijn medebroeders. 1421 -1449 Johan van Leijden, prior. Onder zijn bewind werd er een bondgenootschap opgericht tussen de kloosters Mariënberg in IJsselstein, Mariënhave in Warmond en Maria van Galilea op Sibculo. 1449-1450 Aarnoud van Droste, prior. Een zeer geleerd, maar geen beminnelijk man. 1450-1454 Jacob van Dortrecht, prior. In zijn tijd begon men met het bakken van klinkers op de Balderhaar. 1454-1491 Gherlach van Kranenborch (van Deventer), prior. Hij was een zeer geliefd en barmhartig man en zorgde o.a. voor uitbreiding van het klooster en het aanbrengen van versieringen op de kerk. Een zoon van chirurgijn van den Grave uit Cleve woonde als monnik in het klooster. Deze Derick was smid en liet in 1490 al zijn goederen, behalve die in stad en land van Cleve, na aan het convent van Galilea. Naast alle giften waren er ook verliezen. Zo werd het klooster in 1489 door de medebroeder Hoesden bestolen van ongeveer duizend gouden Rijnse guldens. Zijn handlanger was een smid uit Kampen, deze had voor Hoesden een sleutel nagemaakt. De smid bekende dat hij zelf ook eens de kelner had bestolen. Uit diens 'schrijfselle uit zijn cantoer' had hij de 70 Rijnsguldens gestolen die de kelner in Vollenhove had gebeurd met de verkoop van schapen. In deze tijd was Wolterus Oetmerssen keldermeester, later wordt hij soms Wolterus Rover genoemd, had dit misschien iets te maken met de diefstal? 1491-1505 Herman van Oldenzael, prior, was een man van buitengewone geduldigheid. Hij liet een nieuwe eetzaal of refter bouwen. 1505-1506 Gherardus van Leijden, prior werd om onduidelijke redenen uit het ambt gezet. 1506-1506 Everhardus (Zelen) van Zutfen, prior. Hij stierf nog in hetzelfde jaar en werd in het kapittel begraven.
20
Op de grafsteen, thans nog te vinden op het kloosterterrein, staat waarschijnlijk 'Hyr leghet begrave Gurte Herteweghes van Swolle bidt voerde siele 1501' 1506-1542 Godfried van Delden, prior. Tijdens zijn regering kwam er een nieuwe religieuze stroming op gang. De vlugschriften van de Hervormer Luther vielen bij velen in goede aarde evenals de 'lof der zotheid' van Erasmus had gedaan. In het jaar 1523 dacht men dat het einde van de wereld nabij zou zijn. Sterrenkundigen hadden de zondvloed voorspeld, de Turken veroverden Rhodos, in Denemarken werd de koning verjaagd en in Sibculo werd door een grote Gelderse troepenmacht het klooster beroofd van alle voorraad. De prior van het naburige Albergen schreef in zijn kroniek over de brand, die rond het feest van Maria Boodschap (25 maart) het klooster grotendeels verwoestte. Door de toen al dagen aanhoudende oostenwind waren de daken uitgedroogd. Degenen die de leiding hadden over de bakkerij waren onvoorzichtig omgesprongen met het vuur en binnen korte tijd stonden ook de brouwerij en de aangrenzende panden in lichterlaaie. Terwijl de lekenbroeders haastig probeerden de bakkerij te redden, stortten plotseling de met stro gedekte panden in. Alles wat zich daarin bevond zoals vee, graan en gebruiksgoederen werd door het puin bedolven en door de hevige vuurgloed vernietigd. In de beginperiode was Wolterus Rover nog kelner, daarna Wernerus en Johannes Slotboem van Utrecht, ook wordt nog als kelner Johannes Busch genoemd. 1542-1545 Lambert van Kampen, prior. Hij was voor zijn aanstelling verzorger van het ouderhuis geweest en overleed in 1545. 1546-1547 Reinier van Kampen, prior was afkomstig uit het klooster Jesse bij Groningen. 1547-1556 Francois van Zwolle, prior. Hij is nadat hij de biecht had afgehoord te Mariënberg, en wat vrolijker dan naar gewoonte had gedronken, in de sloot verdronken. De kelner was Hermannus van Hardenberg. 1556-1565 Sanderus (Suir of Zuer) van Zwolle, prior. Hij liet in de kerk een orgel bouwen en deed om onbekende redenen afstand. 1566-1571 Johan van Kampen, prior. Uit vrees voor komende moeilijkheden in deze onveilige tijden deed hij afstand. 1571-1573 Herman (Kuper) van Deventer, prior. In 1573 was Johan Horstens procurator. In dat jaar meende de abt van Kampen dat hij het recht bezat een overste over het klooster aan te mogen stellen. Zo werd in 1573 Willem op de Raeij prior. 21
De kloosterbroeders hadden hem al snel verjaagd en zij verkozen in 1574 hun vorige prior Sanderus Suer van Zwolle. De abt van Kampen kwam daarop met gewapende mannen naar Sibculo en ze verjoegen Sanderus met geweld en wederom werd Willem op de Raey aangesteld als overste. De kloosterlingen waren hiervan echter niet gediend en verlieten demonstratief het klooster. Met de hulp van de abt van Citeaux en van Zijne Majesteit de Koning werd de abt van Kampen aan het verstand gebracht dat hij niets te zeggen had over het klooster Galilea. Op 25 september 1575 werd Sanderus van Zwol voor de derde maal prior en bleef hier wonen. Hij werd in 1593 nog als prior genoemd en kreeg van de Staten van Overijssel een pensioen.
Toen Overijssel zich in 1579 bij de Unie aansloot en de Hervormde godsdienst in deze streken werd ingevoerd, kwam er een eind aan het bestaan van het klooster. Jan Claassen Rentinck had als laatste de goederen namens het klooster beheerd maar in 1598 besloot de Ridderschap en Steden dat Herman van Voerst het beheer kreeg. De kloosterlingen moesten in 1599 hun conventszegel inleveren en in 1602 werd Jorrien Sticke benoemd als rentmeester van zowel het klooster Sibculo als Albergen. Het schijnt dat pater Adriani van Oldenzaal in deze roerige tijden veel uit het klooster heeft kunnen redden en heeft overgedragen aan Sasboldus Vosmeer, proost van sint Plechelmi te Oldenzaal. Deze gaf de geredde zaken aan H. Vorde-nus en van hem gingen ze naar het Hollandsche Collegie te Keulen. De voorwerpen waren een Conventszegel van het klooster Sibculo voortreffelijk Mariabeeld met drie kostbare kronen, een verguld zilveren kelk met pateen, bijna 1 pond zwaar en nog een kelk met toebehoren met op de voet een beeld van de Heilige Jacobus, een onbekend gouden muntstuk, een kostbare koorkap, waarop de verrijzenis van Christus was gestikt en een pixis pro sacro oleo (zilveren busje met heilige olie). Veel schoon geschreven boeken werden later bewaard in het klooster Frenswegen, bij Nordhorn in de graafschap Bentheim en zijn vandaar in 1875 verhuisd naar Straatsburg. In het Rijksarchief te Zwolle worden o.a. de 'memorieboeken' over de jaren 1406 tot 1548 bewaard, hierin is van alles te vinden over de te innen pachten, de lekenbroeders, horigen en weldoeners van het klooster. Eigendommen van het klooster buiten Sibculo Het klooster had veel bezittingen binnen en buiten Overijssel, vooral net over de grens in de Graafschap. Door oorlogsgeweld en roversbendes die door deze buurt trokken lagen de meeste erven verlaten of verwoest. De bevolking die steeds meer antikatholiek werd probeerde de Spanjaarden te verjagen. Het kwam tot een veldslag op de Hardenberger heide bij de Stalbrink (zie het omslag van Rondom den Herdenbergh). Bij dit in 1580 geleverde gevecht waren veel mensenlevens te betreuren en het berokkende grote schade aan de bezittingen van het klooster. 22
Veel erven lagen in 1601 nog 'belmundig' (verlaten). Op de verpondingslijst van het kerspel Hardenberg vinden we onder andere de volgende erven, toebehorend aan het convent van Sibculo, waarvan de pachters de garve betaalden aan de rentmeester: Brucht: Hennijnck, gepacht door Harmen Henninck Bergentheim: Notfeltz, ligt verlaten zonder huis - Nijenhus, gepacht door Oelbert Nijenhus - Waterinck, gepacht door Gert Waterinck - Wigminck, gepacht door Ewerdt Wigminck Een goed de Marrijenborch, gepacht door Lambert ther Marrijenborch. Diffelen: Hilverdinck, gepacht door Willem Hilverdinck - Frilinck, gepacht door Roleff Frilinck Welinck, ligt verlaten zonder huis - Nisinck, ligt verlaten zonder huis. Heemse: Volckerinck, gepacht door Aerendt Volckerinck - Felsinck, gepacht door Rotger Felsinck Krumhoff, ligt verlaten zonder huis. Lutten: Monnicke Meijer, gepacht door Albert Monnicke Meijer. De meeste bezittingen van het voormalige klooster werden in de 18de eeuw door de provincie verkocht. Zo heeft onze familie Hesselink haar naam te danken aan voorvader Gerrit Schotman die met zijn vrouw Jennigje Welink (alias Lamberts) in 1762 voor ƒ 2900,- het kloostererf Hesselink in Beerze kocht. Een vorige pachter van dit erve had in 1758 de herberg op de Mariënberg gekocht, wat later ook Hesselink werd genoemd. Bij de grote verkoop in 1762 werd onder andere het Noo(r)dveld ingezet voor ƒ 4934,Hilferdink voor ƒ 4086,- en Vrijlink voor ƒ 4261,- Het erf Wijchmink werd gekocht door Hermen Wijchmink voor ƒ 6530,- Volkerink alias Schreurs door de heer Van Raesfelt voor ƒ 6600, - en Monnekemeijer alias Wolbink werd met de halve Rietgoor gekocht door kapitein Turnbull voor ƒ 9500, De buurtschap en haar bewoners Het kloosterzegel moest worden ingeleverd en hiermee werd in 1599 symbolisch een eind aan het kloosterleven gemaakt. Al snel werd de kerk en ander 'onnodig getimmer' afgebroken. Het hout werd door de provincie verkocht en het klooster raakte in verval. Pas in 1706 werd het bakhuis afgebroken, van de opbrengst van het verkochte materiaal werd de bouw van een nieuwe Wheeme (pastorie) in Hardenberg betaald. In de loop der tijden zijn met materiaal uit het gesloopte klooster verschillende huizen gebouwd. In 1660 is het klooster vervallen tot een ruïne. De namen van de ontstane erven en bewoners op Sibculo hebben natuurlijk te maken met het klooster, zoals op de Kelder, Bakhuis, Bouwhuis (de boerderij) en Hekhuis. In de 17de eeuw heeft de heer Van Almelo veel pogingen gedaan om het eigendomsrecht van Sibculo te krijgen, doch tevergeefs. Toch zien we dat op 20 april 1748 de inwoners van Sipculo naar het stadhuis in Almelo gaan om daar een zogenaamde liberale gift te betalen. Men mocht de betaling in vier termijnen voldoen, maar bijna iedereen betaalde het bedrag ineens. De hoofdbewoners gaven meteen op met wie zij samen een huishouding vormden: Roelof Hekhuijs. Zijn vrouw heet Geertje Lamberts en ze hebben geen eigen, noch voorkinderen of momberschappen (voogdij). Jan Harmsen. Zijn vrouw heet Aaltje Geerts en er zijn zes kinderen: Geertje oud 15 jaren; Harmen 12 a 13; Jan 10; Hendrikjen 8; Esse 5 en Aaltjen 12. Lucas Bouwhuijs. Zijn vrouw heet Geertje Gerrits en er zijn vier kinderen: Jude oud 20 jaren; Roelof 19; Hendrikje 16 en Jenneken in 't 6de jaar. Harmen Bakhuijs. Hij betaald voor zichzelf, voor zijn broer Jan Bakhuijs en zusters Hendrikje Hendriks en Trijntje Hendriks. Ze zijn allen ongetrouwd en 'in gemeenschap van goederen sittende'. 23
Hendrik Lucas betaald de twee eerste termijnen. Zijn vrouw heet Geertjen Alberts en ze hebben geen kinderen. Jan Geertsen. Zijn vrouw heet Geesjen Harms en er zijn twee kinderen: Gerrit oud 20 jaren en Harmen 16 a 17. Jan Boer. Hij betaald 'vermits de onpasselikheijt van sijn vader' de twee eerste termijen voor zijn vader en moeder. Dit zijn Jan Boer en Hendrikje Roelofs, dit echtpaar heeft twee kinderen: de bovengenoemde Jan oud 22 jaren en Berentje 16 a 17 jaren oud. Jan Kelder. Zijn vrouw heet Hendrikje Arents en er zijn vier kinderen: Albert oud 6 jaar; Jennetje 4; Aaltje 3 en Geertje 2. Gerrit Mensen schoolmeester te Sipculo betaald voor hem zelf en voor zijn oude moeder. De schoolmeester is getrouwd met Hendrikje Gerrits en ze hebben drie kinderen: Hendricus oud 10 jaar; Willem in het 6de en Jennetje in het 4de jaar. De meeste erven op Sibculo werden verpacht en rond 1795 door de provincie verkocht. Op het erve Lamberts op de Kelder werd onder anderen een bod gedaan door de meijer Lambert. De uiteindelijke kopers waren, elk voor een vierde deel, Jasper Zweers, Jan Godefried Pruim, Klaas Zweers uit Hardenberg en Hermannus Crull op de Venebrugge. Zij kochten ook gezamenlijk de erven Frederik Meulen, Harmen Lucas, Harms, Bakhuis en Hendrik Mensink. De Vrouwe van Rechteren kocht de erven Boers en Bouwhuis. In oktober 1795 vond er een volkstelling plaats. In dit eerste jaar van de Bataafse Vrijheid moesten de bewoners van Sibculo zich in Hardenberg laten inschrijven. Er woonden in die tijd 75 personen in negen huisgezinnen op het klooster, dit waren: Hendericus Mensen (schoolmeester) doet opgave van 5 personen; Hermen Hermsen Lukes boer, 8 - Jan Boers boer, 10 - Jan Lamberts Kelder boer, 10 - Lukes Roelof Bouhuis, 9 - Hendrik Hermes, 8 - Teunis Gerrijt Bakhuis, 6 - Frerijk Gerrijt Muien, 7 - Jan Lubbers Hekgeers, 12.
Kadastrale kaart buurtschap Sibculo anno 1832
24
Sibculo was één der kleinere buurtschappen in het Schoutambt Hardenberg. Zo telde Brucht 25 huisgezinnen met 143 personen, Bergentheim 22 met 158, Sibculoo 9 met 75, Diffelen 22 met 130, Reeze 38 met 211, Heemse 70 met 366, Collendoorn 15 met 91, Lutten 17 met 120, Ennevelde 8 met 57, Aane 74 met 403, Holthoone 14 met 113, Holtheeme 25 met 159, Den Velde 12 met 81, Loozen 7 met 45, Baelder 39 met 177 en Radewijk 11 gezinnen met 88 personen. In stad Hardenberg woonden in de Voorstraat 79 huisgezinnen bestaande uit 390 personen, in de Achterstraat 58 met 239 en buiten de Stadsvrijheid 7 met 22 bewoners. Gramsbergen was ingedeeld in twee wijken, elk bestaand uit 20 huishoudens met 102 personen. Opgravingen De fabrikant Ludwig van Heek, die erg geïnteresseerd was in archeologie had zich voorgenomen het klooster Galilea op te graven om er een zichtbaar historisch monument van te maken. Hij kocht de grond, waarop eens het klooster stond, van particulieren en provincie en stelde de oudheidkundige Jan ten Bruggencate aan om het opgravingswerk op zich te nemen. Op 27 november 1926 voor mij Henry van OpstalI, notaris binnen het arrondissement Almelo, ter standplaats Enschede, compareerde in tegenwoordigheid der beide na te noemen getuigen de heer Jan ten Bruggen Cate, fruitkweeker wonende te Albergen, als schriftelijke gemachtigde van: 1. Gerhard Herman Aalderink Harmszoon, arbeider, wonende te Sibculo, gemeente Ambt Hardenberg, zonder huwelijkse voorwaarden gehuwd met Hermina Maatman, beiden in eersten echt; 2a. Hendrik Jan Schipper Geertszoon, landbouwer wonende te Sibculo, gehuwd met Maria Bakhuis, beiden in eersten echt; 2b. Jannes Bakhuis, landbouwer wonende te Sibculo, gehuwd met Hendrikje Heijink, beiden in eersten echt; 3. Hendrik Mollen, landbouwer, wonende te Sibculo, gehuwd met Hendrika Boers, beiden in eersten echt; van welke lastgevinge blijkt, bij drie onderhandsche acten van volmacht, die na door den comparant lasthebber in tegenwoordigheid van mij notaris en de getuige te zijn voor echt erkend en ten blijke daarvan door die allen en mij notaris te zijn getekend aan deze acte zullen worden vastgehecht. De comparant in gemelde kwaliteit verklaarde verkocht te hebben en mitsdien in eigendom af te staan en over te dragen aan den alhier medeverschenen heer Ludwig van Heek, fabrikant, wonende te Lonneker, die verklaarde gekocht te hebben en in koop en overdracht te accepteren: De lastgever sub 1: Een huisje met grond, gelegen nabij het voormalig Klooster te Sibculo, gemeente Ambt Hardenberg, voor zoo ver bekend, thans uitmakende de kadastrale perceelen Ambt Hardenberg sectie G nommers 313, 305, 458, 1328, 1329 en 1330, samen groot een hectare, twaalf aren en tien centiaren. Lastgever sub 2: De percelen grond gelegen ten noorden van den grindweg van het Klooster naar Kloosterhaar te Sibculo, gemeente Ambt Hardenberg, met daarop staande schaapskooi, kadastraal bekend als uitmakende:
25
a) het perceel Ambt Hardenberg sectie G nommer 1496, groot negen aren en negentig centiaren. b) de kadastrale perceelen Ambt Hardenberg, sectie G nommer 1331 en 1495, samen groot een hectare, vierendertig aren en negentig centiaren, het laatste nummer met uitzondering van een zuidwestelijk gedeelte ter grootte van ongeveer vijf aren. Lastgever sub 3: Een perceel grond, gelegen aan den grindweg naar Mariënberg, nabij het voormalig Klooster te Sibculo, uitmakende voor zover bekend het kadastrale perceel gemeente Ambt Hardenberg, sectie G nommer 1493, groot vijftien aren en twintig centiaren. Al het gekochte kan dadelijk worden aanvaard. De koopprijs bedraagt van het verkochte door den lastgever sub 1 ten bedrage van f. 1600, -.; lastgever sub 2 ten bedrage van f. 850, en lastgever sub 3 ten bedrage van f. 100, -. De lastgever Schipper behoudt het recht om gedurende een tijdvak van vijfjaren aanvang nemende op heden op den voormelden door dezen en den lastgever Bakhuis verkochten grond schapen te hoeden en het vrije gebruik van de voormelde schaapskooi, (papieren en tituls: van het afgestane door den lastgever Aalderink eene onderhandsche acte van transport, geregistreerd te Ommen den 27-12-1912, overgeschreven ten hypotheekkantore te Deventer den 06-01-1913 in deel 571 nummer 128, zijnde het krachtens deze acte verschuldigde voldaan) (van het afgestane door de lastgevers Schippers en Bakhuis: de processen verbaal van veiling den 09-06-1916 en den 23-06-1916 voor notaris Buddingh te Den Ham verleden, overgeschreven ten hypotheekkantore te Deventer den 03-08-1916 in deel 600 nummer 134) Opgraving van het klooster van Galilea in 1928
26
(Van het afgestane door de lastgevers Schippers en Bakhuis: eene acte van transport den 23-02-1926 voor notaris Kruisinga te Vriezenveen verleden, overgeschreven ten hypotheekkantore te Deventer den 22-03-1926 in deel 710, nummer 74). De Provincie Overijssel verkocht op 23-07-1929 aan Van Heek een zuidwestelijk gedeelte van het perceel nr. 1484 van sectie G, groot ongeveer 0, 78, 00 hectare, voor de somma van f. 234 gulden. Met deze koop verbond Van Heek zich, mede voor zijn rechtverkrijgenden het aan hem verkochte perceelsgedeelte te bestemmen en voortdurend In stand te houden als een historische plaats met betrekking tot het voormalige Klooster te Sibculo. Hij moest over het gekochte overweg verlenen, ter breedte van minstens vier meter naar de voormalige algemene begraafplaats van de gemeente Ambt Hardenberg en naar de bestaande begraafplaats van de Nederlands Hervormde gemeente te Hardenberg. In 1927 begon de heer Ten Bruggencate, die naam had gemaakt met bodemonderzoek in de Graafschap Bentheim en 2 7
Oldenburg, met de opgraving van het klooster Galilea. In het Salland's Volksblad verscheen op 29 juli 1927 het volgende bericht: 'Het ligt in 't voornemen van den onderzoeker de fundeering van 't klooster en de kloosterkapel bloot te leggen en de wellicht ingestorte kelders en gangen weer in hun vroegeren staat te brengen. Op de plaats van de oude kloostergaarde, waarin de monniken hun kruiden en bloemen kweekten, zal een nieuwe tuin worden aangelegd met een flora zooveel mogelijk aan het vroegere gelijk'. Er wordt geschreven dat de opgravingwerkzaamheden werden belemmerd doordat het terrein tot ongeveer 1900 als kerkhof had gediend. 'Men zal deze week gereed komen met de restauratie van de circa vijf eeuwen oude kloosterput. Deze put die een diepte heeft van ongeveer acht meter is van ruwe blokken Bentheimersteen opgebouwd. Door middel van beton en ijzeren ringen werd de nodige versterking aangebracht'. Dit was een moeilijk werk want de put moest zoveel mogelijk in dezelfde toestand blijven. Zelfs de mos- en varenplantjes die de binnenwand bedekten werden zorgvuldig ontzien. Bij de opgravingen kwamen de veldstenen van het straatje, dat de monniken hadden gelegd van 't klooster naar de put, weer voor de dag. Het bovengrondse deel van de put de windas met het kapje erop werd van een klooster uit Frankrijk aangevoerd. 'Wie weet, als die bultige heuvel eens tot religieushistorisch monument is omgewerkt, of Sibculo nog niet uit z'n eenzame rust wakker zal worden. Reeds nu komen ze van ver, en ziet men ze met eerbiedig gebaar fleschjes vullen met het donkerkoele water uit den ouden kloosterput'. In de serie 'van eigen erf' door Harry Wonink verscheen in 1985 een artikel over het klooster van Galilea. Hierin een dagboek notitie van de streektaal-schrijver Hendrik Klaassen. Deze bracht indertijd een bezoek aan de opgravingen en schreef hierover 'een tochtje gemaakt over Tubbergen, Langeveen, Kloosterhaar en Bruinehaar naar Sibculo, waaronder het deskundig beheer van de heerd, ten Bruggencate te Albergen, de ruïnes van het vroegere klooster der Cisterciënzers worden blootgelegd. Men was reeds enkele maanden bezig, terwijl de arbeid (er werken twee personen), misschien wel een paar jaar zal duren. 28
Blootgelegd waren reeds enige kelders, waaraan men kan zien welk machtig bouwwerk hier eenmaal gestaan heeft. De voetstukken van gothische zuilen zijn bij het slopingswerk blijven staan, ontdaan van puin. Ook zijn grote stukken tegelvloer volkomen gaaf bewaard gebleven. Hier en daar ziet men nissen en de loop van een vroegere gang. Ook waren reeds een paar stookplaatsen ontdekt. Een uitgesleten drempel toont hoe vaak daar monniken in hun stille eenzame doening heen getreden zijn. Het klooster was opgetrokken uit grote rode baksteen afkomstig uit Balderhaar (metselen met kalk en roggemeel). Voor de fundamenten is ook ijzeroer gebruikt. Een bezienswaardigheid is ook de gerestaureerde kloosterput. De fraaie, gebeeldhouwde putrand is uit Frankrijk afkomstig. De put is afgedekt met een dakje dat vervaardigd is naar een kopie van een kloosterput te Beieren en boven in de top, welk een edele daad van piëteit, troont het kruis. Zo komen uit het puin en zand de resten omhoog van wat eenmaal een klooster was (1406-1600) waarin op de beste dagen niet minder dan 80 kloosterlingen hun woonplaats hadden. Tot voor korte tijd lag hier niets dan een verhevenheid in de uitgestrekte veen- en heidelanden. Ook ligt er nog een verlaten en verwaarloosd kerkhof waarop nog drie grafzerken liggen. Het is een eenzame, woeste streek aan de nieuwe provinciale weg van Langeveen naar Mariënberg. Thans ligt er een belangrijk historisch monument in wording voor de financiën zorgt de bekende groot-industrieel Ludwig van Heek uit Enschede. Wij wandelden over het heuvelachtige terrein en door de eeuwenoude ruïnes en daarna dronken wij nog thee bij de arbeider Aalderink (die er ook werkt) en begonnen toen de terugreis over Westerhaar,
De kloosterput is thans nog te bewonderen
29
Vriezenveen naar Almelo. We zagen kleine, armelijke huisjes, turfhopen, grote heidevelden en eenzame venen, schrale dennen, eiken en berken. Alles getuigt er van zware arbeid en sobere levenswijze.' Men legde de funderingen bloot en ontdekte waar de gracht, die het klooster had omringd, in verbinding had gestaan met een kanaaltje dat het klooster verbond met de Vecht bij Mariënberg. Daar hadden de Cisterciënzer kloosterlingen een uithof, waar o.a. de pachters hun garve moesten betalen. Vanuit deze plaats was Johan Clemme op zoek gegaan naar een geschikte locatie voor hem en zijn broeders. Hij noemde deze plek, gelegen in de marke Bergentheim en behorende tot de parochie van Hardenberg, naar Onze Lieve Vrouw Maria. In 1985 werd aan dit voorwerp speciale aandacht besteed door het Rijksmuseum Twente. Dit fraaie heft is gemaakt van koper en ijzer en dateert uit eind vijftiende begin zestiende eeuw. Het toont de afbeeldingen van de Heilige Barbara en de Heilige Catharina. Tijdens de opgraving werden voorwerpen als munten, wapens, een speerpunt, koebellen en een heft van een mes met de afbeeldingen van heiligen erop gevonden. Al deze vondsten werden ondergebracht in een boerderijtje, gelegen naast de kloosterput. Uit mondelinge overlevering is opgetekend dat bij het uitgraven het
Pastoor Rientjes maakte aan de hand van het opgegraven gedeelte deze tekening ■ gebaseerd op de bouwwijze der Cisterciënzers; maar hoe het er werkelijk heeft uitgezien ligt nog steeds verborgen. 30
J
dak van een kelder was ingestort. Het zou gaan om een grafkelder onder het pand van Mollen. Na het overlijden van de heer Van Heek werd de opgraving stilgelegd. Monument In 1970 werden de percelen sectie S, nrs. 69 (gedeeltelijk), 70, 71 en 74 aan de lijst van beschermde archeologische monumenten toegevoegd. In 1977 werd dit herzien, alleen een gedeelte van perceel sectie S nr. 74 bleek van wetenschappelijke en cultuur-historische betekenis te zijn. Op de van de lijst afgevoerde percelen werden o.a. de huizen aan de Kerkstraat gebouwd. In 1977 schrijft het Ministerie van C.R.M, dat het grootste deel van sectie S. nr. 74 en kleinere gedeelten van de nrs. 82 en 378 door de Monumentenwet worden beschermd. Een groot deel van het archeologische monument is anno 2000 in het bezit van de Heilige Willibrordus parochie Vroomshoop en Geerdijk. U hebt het afgelopen jaar in de krant kunnen lezen dat deze parochie het kloosterterrein binnenkort bij inschrijving gaat verkopen. Hopelijk wordt deze woeste grond, begroeid met loofhout, gras en brem, waar eens het klooster van O.L.V. Maria in Galilea stond, aangekocht door enige 'goede lieden'. Wie weet voelt de toekomstige eigenaar iets voor het uitvoeren van het in 1927 gelanceerde idee? De aanleg van bijvoorbeeld een nieuwe kloostertuin op dit religieushistorische monument zou een passend geschenk kunnen zijn voor het 750 jarige Sebekeloe.
Het behouden van Monumenten is een taak van de HistorieKamer Hardenberg. Anno 2000 heeft het voormalig Klooster van O.L. V. van Galilea te Sibculo onze aandacht nodig, v.l.n.r. Henny v.d. Anker-v.d. Brand, Harm Hoving, Dinah Hesselink-Zweers, Erwin Wolbink en Jan Hofsink voor de kloosterput.
31
Kloosterzicht
(huizen van naam 11)
K.Oosterkamp
Het is in Sibculo "klooster wat de klok slaat": aan de Kloosterdijk 176 tegenover het terrein waarop ooit het klooster heeft gestaan, staat een riant woonhuis met de naam Kloosterzicht Naar verluidt heeft J. Sickman in 1936 het huidige pand laten bouwen, waarna zijn schoonzoon, H. Schipper, aan het "woonhuis met verlof" een horecabestemming gaf. Daarvoor had er een bedrijfspand gestaan waarin ook al een "verlofzaal" aanwezig was: een soort van gelagkamer die samen met activiteiten als o.a. het herstellen van rijwielen de economische basis voor de eigenaar uitmaakte. De heer Schipper exploiteerde er niet alleen een café, er was ook gelegenheid om iets te eten waarvan vooral vertegenwoordigers gebruik maakten. Ook was er een - bescheiden - mogelijkheid om te overnachten. Met enig recht mocht de heer Schipper zijn bedrijf dan ook H. C. R. Kloosterzicht noemen. Hij zou tot 1972 kastelein van Kloosterzicht zijn, waarna het pand diverse keren van eigenaar veranderde, totdat de heer J. Bakker, die er van 1982 tot 1987 woonde en er als laatste een horeca-onderneming uitoefende, het pand verkocht aan de heer B. J. van Dijk. Deze vestigde er tot 1994 een bloemenwinkel in, waarna Kloosterzicht geheel een woonbestemming kreeg. Inmiddels wordt het al weer bewoond door de volgende generatie. 32
Hoewel de naam Kloosterzicht op het eerste gezicht geen enkel uitlegprobleem lijkt op te leveren, zijn er toch enkele kanttekeningen bij de naam te plaatsen. Ten eerste heeft het huis nooit het klooster "gezien": het huis biedt slechts uitzicht op het terrein waar ooit, en dan wat meer naar rechts, het klooster gestaan heeft, Het wordt nog merkwaardiger als we constateren dat er, sinds het begin van de jaren '50, recht tegenover het huis de Gereformeerde kerk van Sibculo staat.. Terwijl het op zich al een aardige oecumenische gedachte is dat een reformatorische kerk gebouwd is op de plaats van een R. K. klooster, staat er op het bijgebouw van de kerk 't Refter, een typisch kloosterwoord voor de eetzaal. Tenslotte was ook de situering van het café in de onmiddellijke nabijheid van kerk of klooster in traditioneel katholieke gebieden niet geheel ongebruikelijk. Al met al voldoende reden om hier aan dit "huis met een oecumenische knipoog" in het centrum van Sibculo aandacht te besteden.
Met dank aan de heer B. J. van Dijk en aan de ambtenaren van het gemeentelijk archief en de afdeling Burgerzaken. van de gemeente Hardenberg
33
De heer Fredriks
W. Dimmendaal
In het kort willen wij u iets vertellen over het leven en werken van de godsdienstonderwijzer Fredriks, zijn betekenis voor deze streek en speciaal voor de gemeente Kloosterhaar-Sibculo. Ds. Van Noppen, predikant te Zwartsluis, ontving op 16 februari 1888 een brief van ds. Janzen uit Heemse met het verzoek namens het Classicaal Bestuur van Zwolle of de heer Fredriks die in Zwartsluis godsdienstonderwijzer was, in Hardenberg wilde komen werken (arbeiden heette dat toen). Verder stond in deze brief: als de heer Fredriks wilde en durf de, het Classicaal Bestuur instond voor een tractement van ƒ 40,- per maand. Ds. Janzen bood huisvesting aan. Hardenberg zat in die tijd zonder predikant. De dolerende ds. Schot en alle kerkeraadsleden hadden op 13 december 1887 de gehoorzaamheid aan de Synode schriftelijk opgezegd en werden hierom geschorst en later afgezet als leraar en kerkeraad, zodat op 21 december 1887 deze gemeente vacant was. Ook de toenmalige godsdienstonderwijzer, die eigenlijk niet wilde doleren, was meegelokt. Na overleg werd het verzoek van Hardenberg door de heer Fredriks aangenomen. Op 18 februari arriveerde hij in Heemse bij de consulent van de gemeente Hardenberg, ds. Janzen, waar hij ook de eerste maanden bleef wonen. Reeds de volgende dag, zondag 19 februari, werd hij naar Hardenberg gestuurd om daar te preken. Niemand kende hem en hij kende niemand, wist zelfs niet waar de kerk stond en moest dit onderweg vragen. Maar na afloop van de dienst werd hem van alle kanten gevraagd te blijven. En de heer Fredriks bleef, ondanks alle moeilijkheden van die tijd, want door de Doleantie was het oorlog op kerkelijk gebied. Kerken werden uit elkaar gerukt, maar ook hele families lagen met elkaar overhoop. Hoe moeilijk het was bleek ook uit feit dat hij vaak door vrienden begeleid werd of zonder dat hij het wist, politiebewaking had als hij de gemeente in moest om catechisatie te geven of zieken te bezoeken. De heer Fredriks kwam voor het eerst naar Kloosterhaar onder geleide van Gerrit Meijer. Deze had echter zo'n slechte weg gekozen, dat de heer Fredriks met natte voeten en kapotte kousen weer thuis kwam. Deze weg heeft hij dan ook nooit weer genomen. 34
Er werd in die tijd catechisatie gehouden bij de kinderen thuis en dan kwamen er zoveel bij elkaar dat er soms geen stoelen genoeg waren. Brak echter de tijd van werken weer aan (leerplicht bestond toen nog niet) dan bleven er van al die leerlingen maar drie of vier over en daar kon de heer Fredriks geen zes a zeven uur voor lopen. Dat moest veranderen, maar hoe? Zolang er in Hardenberg geen predikant was kon hij hier niet op zondag komen. Wel kwam hij regelmatig door de week, om in verschillende huizen bijbellezing te houden. Toen ds. Hartshoorn op 25 november 1888 zijn intrede in Hardenberg deed, kwam er een schrijven uit Kloosterhaar-Sibculo aan de kerkeraad aldaar met het verzoek of de heer Fredriks niet iedere 14 dagen op zondag zou kunnen komen spreken. Op 23 januari 1889 werd in de kerkeraad van Hardenberg het voorstel gedaan, dat de heer Fredriks zou worden aangezocht om in het uitgebreide arbeidsveld te Klooster-Kloosterhaar op geregelde tijden het evangelie te verkondigen. Op 10 maart 1889 sprak de heer Fredriks hier voor het eerst op zondag in het huis van G.J. Boers. Later preekte hij in de oude school, die halverwege Kloosterhaar-Sibculo stond. Het oude schooltje bleek spoedig te klein, soms stonden de mensen er een uur van te voren om een plaats te krijgen. Aanvankelijk was besloten om de veertien dagen een dienst te houden, maar door de grote belangstelling werd dat al spoedig iedere week. De heer Fredriks was recht door zee, wist van aanpakken en als er iets gebeurde, dat niet door de beugel kon, wist hij het vanaf de kansel zo te zeggen, dat de betrokken persoon het meteen begreep en zich aangesproken voelde. Doordat de tijd zoveel anders was dan nu, gebeurden er meer, in onze ogen, merkwaardige dingen, die we ons nu nauwelijks kunnen voorstellen. Op een oudejaarsdag zou de heer Fredriks ook weer preken in het oude schooltje, 's Morgens om zeven uur ging hij van huis met goed weer, maar tegen half negen begon het te regenen, later te sneeuwen en hij kwam kletsnat aan. Hij kreeg meteen droge kousen, maar schoenen waren er niet, hij moest het met een paar klompen doen. Juist in die tijd had men water uit een wijk laten lopen om deze uit te diepen. De heer Van der Sanden, administrateur bij de N.V. Erven van Royen, had tegen de arbeiders gezegd: "Jongens, als het morgen goed weer is, moet je werken, anders kun je wel naar de kerk gaan". Omdat het goed weer was, gingen zij aan het werk. Toen het echter ging regenen was het te laat om naar huis te gaan om zich te verkleden, dus ze besloten om dan maar in werkkleding ter kerke te gaan. Kunt u zich voorstellen hoe het er toen uitzag? De schoppen en verdere gereedschappen tegen de muur van de school, de mannen in blauwe kielen en grote laarzen, de voorganger op klompen. Maar het werd die oudejaarsdag een prachtige dienst en men kon terugzien op een gezegende oudejaarsdag. Hoe geliefd de heer Fredriks hier was, blijkt wel uit het feit dat hij overal bij betrokken werd, bij droeve en blijde gebeurtenissen. Hij kwam bij iedereen in huis en waar hij kon hielp hij. Toen wij dan ook bij wat oudere mensen vroegen: "Hoe vaak kwam de heer Fredriks hier," werd iedere keer gezegd: "Dat weten we niet precies, maar hij was er altijd". 35
In de beginperiode kwam de heer Fredriks dus te voet naar Kloosterhaar-Sibculo. Toen hij hier eens op een begrafenis was, kwam er iemand op een fiets. De heer Fredriks zei tegen hem: "Wel, ook al een fiets?" "Ja", antwoordde de man, "U moest er eigenlijk ook een hebben". Waarop de heer Fredriks te kennen gaf: "Als ik er een cadeau krijg, zal ik het leren". Er werd een inzameling gehouden. Deze bracht zoveel op, dat de heer Fredriks een fiets kreeg en er ook nog f 47,= overbleef voor de armen. (Dit speelt zich omstreeks het jaar 1905 af.) Vanaf die tijd fietste hij dus op werkdagen naar Kloosterhaar-Sibculo. 's Zondags kwam hij met de koets! Hij vertrok dan 's morgens om acht uur en was 's middags om vijf uur weer terug in Hardenberg. Hij had dan een drukke dag achter de rug. Na de morgendienst hield hij de ene zondag catechisatie voor de grote leerlingen, vanaf zestien jaar tot en met de belijdeniscatechisanten, de andere zondag was er catechisatie voor de kleinen. Die moesten versjes leren en bijbelse geschiedenis door middel van een vragenboekje. 's Middags werd er dan nog een tweede kerkdienst gehouden. Hij hield dit werk vol tot op hoge leeftijd. Een gemeentelid, die de heer Fredriks goed gekend heeft, vertelde het volgende: Fredriks hield niet van koffie, maar had het liefst melk en eieren. Als hij dan in Kloosterhaar of Sibculo mensen bezocht, kreeg hij overal een beker melk en werden er tegelijkertijd een paar eieren voor hem gekookt. Dit liep soms op tot wel zestien a 18 eieren per dag. Hij vertelde dit aan ds. Westhoff, de predikant die na ds. Harthoorn kwam. Deze geloofde het verhaal eigenlijk niet en besloot eens een dagje met Fredriks mee te gaan. Lopend van Hardenberg, dwars door het land, over sloten en slechte wegen kwamen ze in Sibculo, deden daar huisbezoek en toen weer terug. Ds. Westhoff kon op het laatst niet meer en thuisgekomen in Hardenberg, was hem duidelijk geworden, dat de heer Fredriks niet had overdreven. Als je zo moest werken, kon je wel zoveel eieren verdragen. De woorden van ds. Westhoff waren dan ook: "We praten er nooit meer over". 36
Stephanoten Mededelingen van het bestuur en werkgroepen Bijlage Rondom den Herdenbergh
Van de bestuurstafel: Zoals vele leden opgemerkt hebben is in de vorige 'Rondom' de laatste pagina van de 'Stephanoten' weggevallen, waardoor o.a. de agenda niet afgedrukt is. Spijtig genoeg was dit wellicht reden voor de lage opkomst bij de presentatie over watermolens in de Schakel. Mede dankzij de regionale pers kon voldoende aandacht gegeven worden aan de presentatie van dhr. Goutbeek uit Dalfsen over landkaarten. Een volle zaal was het resultaat. Complimenten richting de media! Mevrouw Henriëtte Ruijs-Sondaal heeft helaas haar functie als algemeen bestuurslid van de Historische Vereniging Hardenberg moeten neerleggen i.v.m. gezondheidsklachten. We danken haar voor de inzet die ze heeft getoond, wensen haar een goede gezondheid toe en hopen in de toekomst wederom een beroep op haar te kunnen doen. Kalender: Dinsdag 27 februari 2001: met als onderwerp 'onze streektaal' zal dhr. Gerrit Kraa ons een plezierige avond bezorgen. Kraa is naast zijn leraarschap als streektaalconsulent verbonden aan het Van Deinse-instituut te Enschede. Hij geniet ook bekendheid als schrijver in onze moerstaal. De Schakel, aanvang 20.00 uur.
4e kwartaal 2000
Dinsdag 17 april 2001: jaarvergadering in De Schakel, aanvang 20.00 uur. Na het huishoudelijk gedeelte volgt een - nog nader vast te stellen - dialezing. Dinsdag 24 april 2001: vertoning van de film uit 1938, aangevuld met oude foto's in de Voorveghter. Aanvang 20.00 uur, toegang fl. 7,50 p.p. Juni2001;in het volgend nummer van Rondom den Herdenbergh wordt u geïnformeerd over de dagexcursie 2001 en de nieuwe reeks Klepper-avondtoeren. Film uit 1938: Op dinsdag 24 april 2001 wordt in de Voorveghter een film van Hardenberg uit 1938 vertoond. Leden hebben gewoonlijk vrije toegang tot lezingen en dia-avonden. Omdat de huur van de Voorveghter een veelvoud bedraagt van die van een kleinere zaal, wordt er voor deze speciale avond een toegangsprijs van fl. 5,- gevraagd. Komt allen om deze nooit eerder vertoonde en zeer unieke film te aanschouwen!
Nieuwe leden: H. Luisman H. Nijeboer G. Reints J. Vrielink J.K. Altena W. Altena A.J. Bergsma B.H.A. Merjenburgh Hakkers G.G. Hakkers J. Becker A. van Stek G.W. Rube D. Schroer-Gunnink DJ. ten Brinke J. Meijerink M. van Mildert J. Tiggelaar Aanwinsten:
Stationsstraat 1 7691 AN BERGENTHEIM Grote Kattendijk 6 7695 TR BRUCHTERVELD Pastoor Petersstraat 4 7462 MV RIJSSEN Johan Herman Doornstraat 27 1063 ED AMSTERDAM Esdoomlaan 33 6721 CG BENNEKOM Pluimstraat 43 7511 BS ENSCHEDE Veenstraat 50 7676 BB WESTERHAAR
De Savornin Lohmanstraat 33 7691 CZ BERGENTHEIM De Opgang 15 7771 BW HARDENBERG W. van Oldenburgstraat 17 7772 AL HARDENBERG Roeterskamp 1 A 7772 MC HARDENBERG Vechtvoorde 39 7772 VA HARDENBERG Sterkenburg 75 2402 RE ALPHEN A/D RIJN Polluxstraat 5 7771 XN HARDENBERG Parallelweg 2 7772 SB HARDENBERG Vredenburg 38 8341 RP STEENWIJKERWOLD M. van Eysden Vinkstraat 417 3066 HG ROTTERDAM zicht geven in de periode 1832-1980, m.a.w. vanaf de invoering van het kadaster tot aan de overgang naar digitale ad• Brief uit 1890, gevonden in de toren ministratie. De Oorspronkelijk van de Hervormde Kerk te Aanwijzende Tafels (O.A.T.'s) en de muHardenberg, geschreven door toenmatatieleggers zijn allemaal aanwezig van lige bouwmeester (bruikleen); de gemeenten Ambt en Stad Hardenberg, • Overijsselse Historische Bijdragen, e inclusief naamlijsten en perceelsgewijze 115 stuk, 2000, hierin o.a. archeologitoegangen. sche kroniek van Overijssel over 1999, een artikel over de xylotheek in het Natuurmuseum Enschede etc. (aanKadastrale atlas 1832 schaf); • Kopieën van het oud archief Stad De stichting Kadastrale Atlas Overijssel Hardenberg, inventarisnrs. 105 t/m 124 van 1832 werkt gestadig in samenwerking (2 delen) met plaatselijke historische verenigingen • Trouwboekje uit 1895 van echtpaar aan de voltooiing van de provinciale reeks Herman Vasse en Johanna Goris (gift) gemeente-atlassen. Zo is in 1996 de atlas van Stad- en Ambt Hardenberg Kadastrale leggers gerealiseerd. De voorbereidingen voor de atlas van Avereest / Gramsbergen zijn De bibliotheek van de HistorieKamer is momenteel in volle gang. Omdat onlangs aangevuld met nagenoeg 100 grondeigenaren zich niets aantrokken leggers van het kadastraal archief van de van gemeentegrenzen is aanvullend gemeente Hardenberg. Deze in bruikleen bronnenmateriaal uit de directe omgeving gegeven boeken zullen de bezoeker inzeer welkom.
Nostalgische Kalender Hardenberg 2001 Voor het eerst in haar geschiedenis heeft de Historische Vereniging Hardenberg een jaarkalender laten drukken met 13 prachtige oude foto's van Hardenberg en Heemse, Voor het luttele bedrag van fl. 9,95 is de kalender te koop in de HistorieKamer, bij boekhandel Schutte, Heijink en bij tabaksshop 'De Poort'. Genealogische en historische dag Elf november jongstleden organiseerde de vereniging een groots opgezette genealogische en historische dag in de aula van het nieuwe Vechtdalcollege. Veel publiciteit, wederom mede te danken aan de regionale pers, zorgde voor een formidabele opkomst: een kleine vijfhonderd mensen bezochten de dag en konden er naar hartelust zoeken naar hun stamboom, kijken naar oude foto's en filmvertoningen, en genieten van het dialectoptreden van de dames Reinders en Luisman. De ruim twintig standhouders lieten na afloop weten zelden een dergelijk goed georganiseerde en geoutilleerde genealogische dag te hebben meegemaakt.... een pluim die uitgaat naar alle vrijwilligers van de vereniging en de stichting oudheidkamer. Opsporing verzocht Dhr. H. Breukelman, Patrijsstraat 2 te Ommen, voorheen schoenmaker aan De Brink te Heemse, heeft eind zestiger jaren in het Rijksarchief te Zwolle, het markeboek van Heemse-Collendoorn overgeschreven. Hij heeft zijn 'werkstuk' uitgeleend, maar weet niet meer aan wie. Wie kan aanwijzingen geven om het verlorene op te sporen? Bij voorbaat hartelijk dank. U kunt hiervoor contact opnemen met de HistorieKamer Hardenberg: 0523265624.
Verzamelde gedichten 'Henduk van 't Westende' Gerrit van Faassen, geboren in 1935 in Lutten aan de Dedemsvaart, reageerde in 1987 op een oproep in het weekblad 'De Sallander'. Schrijvers in de streektaal werden toen verzocht om eens wat van hun werk op te sturen. Hij gaf aan die oproep gehoor en zo af en toe verscheen er een gedicht van hem in genoemde krant, onder de schuilnaam: Henduk van 't Westende. Zijn gedichten hadden vaak te maken met de streek waar hij geboren en getogen is; Lutten. In zijn eerste bundeltje van 44 bladzijden maken de gedichten als het ware een loop door de tijd en staat het oude Lutten centraal. De titel van dit boekje wordt: Tiedverdrief. Vaak zijn de gedichten ontstaan naar aanleiding van een historisch onderwerp. Soms laat hij zijn fantasie de vrije loop en in de toegevoegde limericks ontbreekt de humor niet. Tiedverdrief' is een uitgave van de Historische Vereniging Hardenberg, waar Gerrit van Faassen actief is bij de werkgroep dialect. De prijs van het boekje bedraagt fl. 12,50 en het is vanaf heden verkrijgbaar in de HistorieKamer.
In het oud-archief van de gemeente Hardenberg is onder inventarisnummer 130 de volgende prachtige spreuk bewaard, geschreven door meester Gerrit Dorgelo (1750-1815): De kromme tak die jong en teer, Niet zachtjes aan wordt regt gebogen Verliest zijn bogten nimmermeer, Wat krachten daaraan werken mogen. Inventarisnummer 129 bevat een prachtig oud geschrift, het zogenaamde 'Sijfferboek, s e 1 * deel van Willem Bartjens, beschreven door Gerrit Dorgelo, in het jaar 1768'. In dit rekenboek heeft hij ook zijn familiegeschiedenis beschreven. Zo vinden we er: 'Anno 1772, den 10 meij: op zondag voormiddag zijn wij (namentlijk) Gerrit Dorgelo, geboortig te Ankum onder 't karspel Dalfsen; en Anna Margrieta Raafkus, geboortig te Emmelenkamp, graafschap Bentheim, alhier in de kerk te Heemse door Ds. W. Stolte in den Echten Huwelijken staat bevestigd.' 'Anno 1772, den 13 september: op zondag avond, een quartier uur voor zes uur is geboren mijn zoon en is den eerstvolgenden zondag daar na alhier te Heemse in de kerke, door Ds. W. Stolte den heiligen doop toegediend. En is genaamt Johannes Albertus, na de vader van zijn vader, welke hiet Johannes, en heden door Gods goedheid nog in leven is en na zijns moeders eerste man, welk geheten heeft Albert'. 'Anno 1774, den 28 november: op maandag morgen _ van een uur na 12 uur, is geboren e mijn 2 zoon, is den zondag daaran in de kerk te Heemse door Ds. W. Stolte den H. doop toegediend, en is genaamd Lucas, na zijns moeders vadef. 'Anno 1775, op dinsdag na Paasschen den 17 april is mijn eerstgeboren zoon (namelijk Johannes Albertus, welke in 't jaar 1772 den 13 september geboren was) na een kleine ziekte die wij niet anders wisten te zijn als verkoudheid, dog door daar bij komen van uijtwendige tremienen die zonder de minste verpozingen 21 uuren aanhielden, overleden. En den eerstvolgenden zaturdag daaraan zijnde den 21 april, het dode lighaam ter aarde besteld. e
'Anno 1777, den 17 meert, is geboren onze derde kind, en is den 13 van de volgende maand door Ds. W. Stolte den H. doop toegediend, en is genaamd Johannes Albertus, na het eerste kind, en dat het niet eerder den doop heeft ontvangen is door mijne ziekte gekomen'. 'Anno 1777, den 21 april, is mijn vrou Anna Margarieta van een ziekte, of anders an de teeringe (die van Nieuw Jaar af aan al begind was) overleden, en den 29 dito het dode e lighaam ter aarde besteld. Zij was toen in haar 39 jaar oud'. Van de hand van collega H.H. Warmelink komt het volgende gedicht: De natuur gaf den mensch, ééne tong en twee ooren. Opdat hij weinig zoude spreken, en veel zoude hooren.
In 1933 op 16 augustus werd de heer Fredriks koninklijk onderscheiden en uit "De Vechtstreek" van zaterdag 2 september 1933 komt dit citaat:
"Welverdiende hulde. Met groote instemming is hier het bericht ontvangen, dat de eere medaille in goud, verbonden aan de Orde van Oranje-Nassau, is toegekend aan den heer f. Fredriks, godsdienstonderwijzer bij de Kerkelijke Gemeente van Hardenberg. De algemene opinie is wel deze: Als er één is, die de Koninklijke onderscheiding heeft verdiend, dan is het deze waardige man, die 45 jaren lang zijn functie in deze uitgestrekte gemeente op zoo voortreffelijke wijze heeft vervuld en dat nog, op 77-jarigen leeftijd, doet met jeugdig vuur. Ofschoon werkende in verschillende deelen dier gemeente, ligt toch het voornaamste deel zijner taak te Kloosterhaar, waar hij steeds 's Zondags preekt. Daar trok hij Woensdag met den ouderling Rosink rond op huisbezoek. Daar werd hij des middags door den Burgemeester en den Secretaris van Ambt Hardenberg en Ds. Hoek, Herv. Predikant te Hardenberg, per auto "gezocht" en na heel wat vergeefsche tochten door het Kloosterhaarsche gebied, "gevonden "! Daar, in zijn voornaamste 'arbeidsveld' kon hem, ten huize van den heer Sickman, de mededeeling der vereerende onderscheiding gedaan worden! Daar ontving hij de eerste gelukwenschen! Van ganser harte feliciteer en ook Uitgever en Redactie den heer Fredriks en zijn familie met de streelende erkenning zijner verdiensten van höch-ster Stelle! Tijdens den optocht van de jubileerende Muziekvereniging "Hallelujah" werd Donderdagmiddag halt gehouden vóór de woning van den heer Fredriks. Deze werd door den heer Bramer, Burgemeester van de Stad Hardenberg, in hartelijke bewoordingen gefeliciteerd met de eervolle en zoo wel verdiende onderscheiding; de leden van het Eere-Comité voegden hun gelukwenschen daarbij; de beide plaatselijke Muziekcorpsen stelden zich op en speelden het Wilhelmus. De gedecoreerde dankte meteen aardig speechje en eindigde met een "Leve de Koningin " welke uitroep warme instemming vond."
De heer Fredriks overleed op 26 december 1935. Bijna 48 jaar lang had hij zijn gemeente trouw gediend. Vooral in Kloosterhaar-Sibculo lag zijn werkterrein, maar ook in andere delen van de gemeente Hardenberg vervulde hij zijn werk bij catechisaties, ziekenbezoek en begrafenissen. Een moeilijk werk, maar in samenwerking met resp. Ds. Harthoorn, ds. Westhoff en ds. Hoek, deed hij dit met veel trouw en toewijding. Elke zondag, behalve als de H. Doop en het H. Avondmaal bediend werden, preekte hij in Kloosterhaar. De kerk was altijd vol en zijn preken kenmerkten zich door eenvoud en bevattelijkheid. 37
De heer en mevrouw Fredriks De gemeente Kloosterhaar-Sibculo lag hem na aan het hart. Hij beschouwde haar als zijn kind, dat hij had opgevoed en geleid, tot zij als een volwassen mens gereed stond het leven zelfstandig door te gaan. Hij was geestelijk en lichamelijk een sterke man. Ziek zijn kende hij niet. Slechts éénmaal in al die jaren moest hij verstek laten gaan wegens griep. Men beschouwde het immer als vanzelfsprekend dat hij altijd kwam, als hij verwacht mocht worden. En als hij door sneeuwbuien of mislopen eens te laat kwam, bleef de gemeente rustig wachten. Ze zeiden: "Hij komt wel, hij is nooit weggebleven". Tegen het eind van 1935 werd hij ziek. Veel gemeenteleden kwamen hem in die tijd bezoeken. Toen dat later niet meer kon, stonden op marktdagen de mensen bij drommen voor zijn huis om te vragen hoe het met hem ging. Groot was dan ook het verdriet en de verslagenheid toen men hoorde dat hij was overleden. Hij werd begraven op maandag 30 december. Honderden mensen woonden de rouwdienst bij, die geleid werd door ds. Hoek. Ouderling Trip sprak daar namens de gemeente Kloosterhaar-Sibculo en gedacht in treffende bewoordingen de toegewijde arbeid van de overledene in zijn gemeente, waar hij 48 jaar lang met liefde werkzaam was geweest als zieleherder in de ware zin des woords. De zelfstandigwording van deze kerkelijke gemeente heeft de heer Fredriks niet meer mee mogen maken, maar door zijn bezielende uitstraling, zijn ijver en zijn liefde voor Kloosterhaar-Sibculo, zijn door hem de fundamenten gelegd. Velen die hem gekend hebben, zullen hem dan ook in goede herinnering blijven gedenken.
Uit: "Hervormde Gemeente Kloosterhaar-Sibculo tot 1940" Uitgegeven bij het 50-jarig jubileum, 9 mei 1936 - 9 mei 1986 Redactie: H. van Braam-Jager, H.W. Dimmendaal, Ds. W.H. Everts, J.H. Leemhuis, J. Reinders, M. Sieben 38
De Oldhorst, een Haagse droom in Kloosterhaar K.Oosterkamp Inleiding Aan de Groenedijk in Kloosterhaar ligt het landgoed De Oldhorst van de familie Reyers uit Den Haag. Verscholen achter opgaand geboomte staat op een hoogte een mooi rietgedekt landhuis in cottagestijl temidden van een siertuin en een parkachtige aanleg met bos en open ruimte. De heer mr. H. H. Reyers was in de dertiger jaren zijn relatie met Kloosterhaar begonnen als ontginner en stichter van twee boerderijen. Hij zag mogelijkheden om in de verveende woestenij iets moois en goeds tot stand te brengen en zette dan ook zijn plannen door, in weerwil van het oordeel van sommige van zijn Haagse kennissen die ernstig aan zijn verstandelijke vermogens begonnen te twijfelen. De realisatie van zijn plannen maakte zijn aanwezigheid regelmatig noodzakelijk. Het is niet vreemd dat al spoedig de behoefte aan een permanent onderkomen zich deed voelen. Uiteindelijk kreeg de behoefte gestalte in het huis en landgoed De Oldhorst. Hoewel bescheidener van omvang kunnen we De Oldhorst toch enigszins vergelijken met de onderkomens die investeerders in de 17de eeuw voor zich lieten bouwen in nieuwe polders en droogmakerijen als de Beemster. Deze buitens waren in zekere zin schakels tussen stad en platteland. Ook aan de Utrechtse Vecht en in de duinstreek lieten welgestelde stedelingen voor zich een lusthof bouwen. Op deze buitens verbleef men vooral 's zomers om te genieten van de rust, de landelijkheid, de natuur en natuurlijk het mooie huis met de fraai aangelegde tuin. Daar ontving men vrienden en vriendinnen om de tijd aangenaam te passeren met o.m. meer of minder diepgaande gesprekken. Als het even kon, werd het buiten ook vereeuwigd in prent en gedicht. Menig bevriende literaire relatie liet als tegenprestatie voor een gastvrij verblijf een fraai hofdicht achter. De wens om buiten de stad een landelijk gelegen buitenverblijf te bezitten is sindsdien nooit helemaal verdwenen. In golfbewegingen oefende het "buiten-wonen" zijn aantrekkingskracht op stedelingen uit. Een wel zeer omvangrijke realisatie van ideaal van buitenleven werd in de 20ste eeuw tot stand gebracht door de familie Kröller op de Hoge Veluwe. Het is bijzonder om te weten dat, weliswaar op kleinere schaal, een dergelijke "stadsdroom" gestalte kreeg in Kloosterhaar aan de Groenedijk. In dit artikel zal het een en ander worden verteld van de geschiedenis en de functie van dit landgoed. Het begin Het begon allemaal in 1930 op het moment dat mr. H. H. Reyers uit Den Haag in zijn functie van voorzitter van het bestuur van de Nutsspaarbank geconfronteerd werd met enkele hypotheekaanvragen in de streek rond Bergentheim, o.a. van de Salomonsfamilie, om met dat geld grond in Bergentheim aan te kopen teneinde deze te (laten) ontginnen en er een boerenbedrijf te stichten. Hij werd nieuwsgierig naar de situatie ter plekke waarvoor deze hypotheken werden aangevraagd en nam persoonlijk een kijkje om zich op de hoogte te stellen. Mr. Reyers werd door de makelaar uit Hardenberg rondgeleid met paard en wagen door het ontginningsgebied tussen Bergentheim en Kloosterhaar en zag met eigen ogen hoe daar woeste grond werd ontgonnen tot vruchtbare landbouwgronden en ook
39
"Petronellahoeve", "Heerjansland" en "De Oldhorst" op de topografische kaart hoe daar kapitale boerderijen verschenen. Aan het eind van de rondrit vroeg de makelaar aan de heer Reyers of dit misschien ook iets voor hem zou zijn: hier grond kopen om het te laten ontginnen en er boerderijen te stichten. Het idee bleef haken in zijn gedachten en het kreeg voor hem steeds aantrekkelijker vormen. Het resulteerde in de aankoop van 121 hectare afgegraven veen van de N.V. Veenderijen Erven Mr. I.A. van Royen. In 1933 begon de Heidemij met het ontginnen van de percelen. Mr. Reyers en zijn zoon waren regelmatig aanwezig om zich op de hoogte te stellen van de vorderingen en als het even kon, probeerde zoon Jan, die in vaders voetsporen tredend aan de rechtenstudie was begonnen, zich voor de ontginning aldaar te interesseren. Op deze wijze werd hij vanaf het begin betrokken bij de ontwikkeling van deze familiebezitting, waarbij er een affiniteit met het gebied werd ontwikkeld die nooit meer zou verdwijnen. 40
De Petronellahoeve De eerste boerderij die zou verrijzen was de Petronellahoeve, genoemd naar mevrouw Reyers: Maria Petronella Beelaerts van Emmichoven. Boven de ingang prijkt nog steeds een fraai wapenbord, met het jaartal 1937 en het alliantiewapen van het echtpaar, dat bij de bouw van de boerderij is aangeboden door leerlingen van de ambachtsschool te Hardenberg. De kleuren op de luiken, geel en rood, verwijzen ook naar deze familietak. Er werd een landbouwkundige proef genomen om te kijken of de ontgonnen grond ook rendabel was en gelukkig bleek dat het geval. De boerderij had een omvang van 65 ha. en zou tot 1986 beheerd worden door de stichter. In dat jaar werd de boerderij verkocht aan de heer B. H. J. Steggink Het is aardig om te constateren dat ook bij de recentelijke nieuwbouw de luiken in geel en rood zijn uitgevoerd ter wille van de historische continuïteit.
Het ingemetselde bord met het alliantiewapen
Aan de Groenedijk, op het andere perceel, verrees een tweede boerderij op 35 ha. grond, genoemd naar zoon Jan: Heerjansland. In 1940 waren de ontginningen voltooid en kon het land volledig in gebruik worden geno41
men. De Petronellahoeve zou een akkerbouwbedrijf worden met als veldvruchten voornamelijk aardappelen, granen en suikerbieten. Heerjansland kreeg meer de bestemming van een gemengd bedrijf met de nadruk op veeteelt, alhoewel die veeteelt wel heel bescheiden begon met één koe om te voorzien in de eigen behoefte aan melk. Voor de praktische uitoefening van het landbouwbedrijf werd een bedrijfsleider aangesteld met uiteraard de arbeidskrachten die nodig waren voor het werk op het land. Beheerszaken, toezicht en administratie maakten het noodzakelijk dat de heer Reyers regelmatig in Kloosterhaar moest zijn. Het is dan ook niet zo vreemd dat al vrij spoedig de gedachte opkwam aan een permanent onderkomen. In 1937 was er voor het eerst sprake van een administratiehuisje dat dan gebouwd zou gaan worden op het perceel dat minder geschikt voor landbouw bleek, tussen Heerjansland en de Duitse grens, waar grenspaal 99 als drielandenpunt het samenkomen van Twente, Salland en Bentheim aangeeft. Het betrof een vrij eenvoudig ontwerp, zo eenvoudig dat de familie afwijzend reageerde. Om het toch wat aantrekkelijker te maken voor meerdere personen om er te verblijven, werd het ontwerp iets aangepast. De uitvoering van dit ontwerp werd, met nog wat wijzigingen van later tijd, het landhuis De Oldhorst. Het landgoed De Oldhorst Een mooi blankhouten grenen toegangshek met rode letters De Oldhorst siert de oprijlaan. Het is alsof de laan een bos invoert, maar een zijpad voert naar de villa, het huis. Het is gebouwd op een kunstmatige hoogte die de betonnen fundering aan het oog moest onttrekken. Op deze wijze zou het huis niet alleen stevig zijn "Een mooi blankhouten grenen toegangshek. gefundeerd, maar ook geen last van nattigheid hebben: het werd gebouwd in een drassige, moerassige omgeving, toen nog nagenoeg onbegroeid. Het huis, in een cottagestijl gebouwd, is niet ontworpen op de tekentafel van een architect. De tekening die aannemer Lubbers uit Dedemsvaart had gemaakt, werd verder aangepast door de heer Reyers, maar vooral zoon Jan had een grote invloed op het uiteindelijke ontwerp. Allerlei details in de afwerking, zoals betimmering en betegeling, werden uitgevoerd naar zijn idee. Met de indeling van het huis werd er rekening mee gehouden dat er gasten ontvangen zouden kunnen worden. Niet alleen aan de meubilering en verdere inrichting werd grote zorg besteed, ook de omgeving zou ertoe moeten bijdragen dat een verblijf op De Oldhorst aangenaam zou zijn. Daartoe werden op grote schaal bomen geplant, zodat het terrein voor een belangrijk deel tot bos zou worden. De directe omgeving van het huis bleef open terrein, rond het huis ontstond, naar ideeën en ontwerp van de Dedemsvaartse tuinarchitect Mien Ruys, in de loop der tijd een prachtige bordertuin die 's zomers de bloemen leverde voor schitterende boeketten. De bos-aanplant was zo ontworpen dat men vanuit het huis naar alle zijden uitzicht bleef houden 42
via open ruimten en lanen. Met grote zorg werd in de loop der jaren een groot aantal rododendronstruiken aangeplant die in volgroeid stadium de trots van het landgoed zouden vormen, zeker wanneer ze in mei in volle bloei stonden. Om het huis en de tuin een grotere privacy te geven werd tussen huis en straatweg de aanplant naderhand verrijkt met slanke, hoogopgroeiende Servische sparren, zodat ook in wintertijd, na de bladval, het huis vanaf de weg nauwelijks zichtbaar was. Aan de andere kant van het huis was er een weids uitzicht over akkers die op deze manier de ontstaansband met de landbouw aardig onderstreepten. Helemaal "achterin" was weer een bosperceel waarin een zwemvijver was uitgegraven en aangelegd. In 1939-1940 had de Heidemij voor haar werkzaamheden dringend behoefte aan wit vulzand. De heer Reyers ging in op het voorstel dat in ruil voor de zandwinning achter op zijn landgoed de Heidemij zich verplichtte tot aanleg en inrichting van een zwemvijver annex strandje. Het hutje dat aanvankelijk dienst deed als badhok, zou later worden uitgebreid met een blokhut aan de andere zijde van de vijver die dan tevens als sauna kon dienen. Vooral 's zomers heeft deze zwemvijver ontzettend veel plezier gegeven aan familie en gasten, maar ook 's winters kon er, na voldoende vorst, naar hartelust op worden geschaatst. De naam Oldhorst De Oldhorst, april 1939 Oldhorst betekent oude horst Een horst is een stuk hogere grond, meestal zandgrond, al of niet met hout begroeid of omgeven. De bodemgesteldheid aan de Groenedijk is niet van dien aard dat de naam door lokale omstandigheden kan worden gemotiveerd. De naam had in de familie Reyers een bekende klank: er was een herinnering dat een familielid, afgebeeld op een schilderij uit ca. 1800, gewoond had op het landgoed De Oldhorst op de Noord-Veluwe, gelegen aan de Zuiderzeestraatweg bij Oldebroek. Dit landgoed is dan ook "vernoemd" in Kloosterhaar.
Landgoed De Oldhorst bij Oldebroek 43
"een groter landhuis, voldoende en aangenaam ingericht.." Het leven op De Oldhorst Het aanvankelijke idee een bescheiden onderkomen voor administratiewerkzaamheden te bouwen was al in het ontwerpstadium verlaten om plaats te maken voor plannen voor een groter landhuis, voldoende en aangenaam ingericht om familie en gasten te kunnen ontvangen. Om dit doel nog eens duidelijk te maken schreef mr. H.H.Reyers op de eerste pagina van wat het gastenboek van De Oldhorst zou worden: 1938 staat in de balk boven de schouw op Oldhorst gebeiteld. Dit is het gedenkwaardige jaar, waarin besloten werd tot het bouwen van deze toevlucht voor hen die in de natuur de groote stads-misère willen ontvluchten. Rust en vrede heerschen hier, wat er ook in de wereld geschiedt. Dat dit immer zoo zij en blijve is de wensch en de hoop van den stichter. Men moge echter bedenken, dat indien dit geschiedt de vruchten, die het land ons bood, dit hebben mogelijk gemaakt Een Genade, die wij dus niet aan onze eigen kleine menschelijke krachten te danken hebben, (april 1939) Opvallend in dit "voorwoord" is de nadruk waarmee de aloude tegenstelling tussen stad en (buiten)natuur nog eens wordt verwoord. De wens om rust en vrede "wat er ook in de wereld geschiedt" klinkt des te indringender als we beseffen dat dit geschreven is in 1939, tijdens de nasleep van een ellendige economische crisis, terwijl de oorlogsdreiging boven Europa hing. Bovendien benadrukte de heer Reyers dat de genoegens des levens konden worden beleefd in afhankelijkheid van wat het land opbracht: een bron die de mens dankbaar mag benutten, maar die hij niet beheerst. 44
Behalve deze woorden gaf de heer Reyers het landgoed nog een leidend motto mee op de eerste bladzijde van het gastenboek in de vorm van een citaat uit het werk van Rudolf Steiner: Wer eintritt, bringe Liebe diesem Heim, Wer drinnen weilet, suche Erkenntnis an diesem Ort Weraustritt, nehme Frieden mit aus diesem Haus Friede walt' in diesem Haus Das bedenke jedermann, Der da gehet ein und aus Herzhaft stark, so gut er kann. (Enigszins vrij vertaald: Wie binnenkomt, moet liefde in dit huis brengen, wie binnen vertoeft, moet hier naar inzicht zoeken, wie naar buiten gaat, moet vrede meenemen uit dit huis. Moge vrede opborrelen in dit huis. Dat moet iedereen, die hier in- en uitgaat, moedig en sterk, naar zijn beste vermogen, bedenken.) Rudolf Steiner (1861 -1925) was de stichter van de antroposofische beweging, toen hij in 1913 de Antroposophische Gesellschaft oprichtte. Hij probeerde om wetenschap, religie, kunst, opvoeding, geneeskunde, landbouw en veeteelt op harmonische wijze met elkaar in verband te brengen om zo de eenheid van het leven, de mens en de wereld weer tot stand te brengen, een eenheid die door versnippering verloren was gegaan. De vrije mens moest een levende geestkracht ontwikkelen om in de geest en in de wereld te kunnen doordringen, waarbij hij volledig verantwoordelijk was voor het functioneren van de maatschappij. De beweging sloeg vooral aan na het einde van de Eerste Wereldoorlog toen de ontreddering totaal was, vooral bij kunstenaars en intellectuelen die er een nieuw elan aan ontleenden om te geloven in en te werken aan een nieuwe en betere toekomst. Blijkens het citaat in het gastenboek heeft de heer Reyers zich kunnen vinden in Steiners gedachtegoed en ontleende er zijn motivatie aan om niet alleen te investeren in een landbouwkundig ontginningsproject, maar ook om een plaats en situatie te creëren waar de harmonie van mens, cultuur en natuur naar lichaam en geest beleefd en ervaren zou kunnen worden. Voor hem en de zijnen, en zijn vele gasten, werd De Oldhorst zo'n plek: een huis van vrede en harmonie. In het gastenboek zijn vele uitingen te vinden die dit in allerlei bewoordingen hebben vastgelegd. Een van de kinderen beschrijft haar indrukken van het eerste verblijf: De zon ging, zoals vaak op hete dagen, groot en roodgloeiend onder. Vandaag, 6 Juni (1939), is het nog warmer. Na een tocht over door en door droge zandpaadjes, kwam ik hijgende en puffende terug met enkele margrietjes en uitgebloeide wilgenkatjes (.......... ). Na een douche (...... ) hoop ik te vertrekken om hulp te halen. D.w.z. alleen is het hier nog niet leuk. Er is zoveel nieuws en deze vreugde moetje met iemand delen. Het staat zo zonderling, wanneer je jezelf steeds vertelt hoe enorm fijn en heerlijk hier toch alles is ( ............ ) 45
Uitzicht vanuit de woonkamer In 1939 was een goede vriendin te gast geweest op De Oldhorst. In 1942 bezocht ze het landgoed opnieuw, verrukt over de veranderingen die ze kon waarnemen en verrukt over de ontvangst: Een wederzien na drie jaar! Maar een wederzien haast zonder herkauwen! Deels is al het oude bekende meer omheind door den boomengroei, de kale heuvel overtogen met hei, lupine en geurende tijm, en daar is het als het herkennen van een geliefd gezicht, dat rijper en voller is geworden. Maar de groote brokken land die toen nog een doode, zwarte korst vertoonden en nu als omgetooverd lijken in malsch grasland of wuivende korenvelden, wat daarvan te zeggen? Daar kan men slechts stil, dankbaar en eerbiedig staan tegenover hetgeen menschelijk initiatief en menschenhanden in verbinding met aarde lucht - en zonnekrachten vermogen. Het waren vijf heerlijke dagen, beste gastheer, lieve gastvrouw, die mij dik en rond weer naar Den Haag lieten gaan. En dat zegt wat in het jaar 1942. 23 - 30 Juni '42 Een andere gast die tijdens dezelfde dagen op De Oldhorst logeerde, benadrukte in zijn reactie juist de versterking van de innerlijke, geestelijke kracht: Oldhorst, golvende velden onder bewogen luchten, waar rogge ritselt in wijde verten. Hier verstomt al 's werelds zuchten stilte alom verkwikt en sterkt het herte. Moog' ik stadwaarts dralen, verzegelt diep binnen in deez' wijde rust, die rijpt tot krachtig geestelijk streven. In al het aardgebeuren zie ik daar steeds den diepen zin Vol vreugd in bewogen tijd te mogen werken en leven. 46
Deze twee reacties samen onderstrepen dat het ideaal dat De Oldhorst een plek zou moeten zijn waar de mens naar lichaam en geest versterkt vandaan zou gaan, door de gasten al aardig als zodanig werd beleefd. Een gastenboek biedt plaats voor allerlei ontboezemingen, korte en lange, gewone woorden van dank voor het aangenaam verpozen, maar ook doet het bij daartoe ontvankelijke mensen een appèl op de drang zich in dichterlijke en verheven taal te uiten. Versvorm, beeldspraak, rijm en metrum dwingen tot zorgvuldige, vaak wat plechtstatige formulering. Het gedicht dat dan ontstaat, kan dan gezien worden als passend binnen het genre van de hofdichten, waarin vaak het huis wordt toegesproken en de lof wordt toegedicht als de plaats waar de menselijke genoegens beleefd konden worden. Het aardigste voorbeeld van een dergelijk "hofdicht" werd in 1951 geschreven naar aanleiding van een verblijf van 8 tot 11 september: O, Oldhorst, lusthof van het heden Wij hebben thans U wederom betreden. Wat is het dat ons zoo ontroert Als waren we in een paradijs gevoerd. We leefden in een schoonen droom In 't geesteslicht werd alles dubbel schoon. Wij konden ons als zielen vinden ons steeds weer in den Geest verbinden. Daarom heb grooten dank, gij gastvrouw en gastheer. De Oldhorst trekt ons daarom zeer. Wat wij gezamenlijk hier bespraken Mocht aan ons diepste wezen raken. De zon scheen helder buiten maar ook binnen. Hoe zouden we dan dit paradijs niet minnen.
De beheerderswoning, het "Hans-en-Grietje-huisje" 47
De aangehaalde reacties mogen voldoende duidelijk hebben gemaakt dat De Oldhorst niet alleen de plaats is geweest waar de zakelijke besprekingen en administratieve handelingen met betrekking tot het beheer en exploitatie van de landbouwbedrijven plaatsvonden, maar dat het ook inderdaad de immateriële functie heeft uitgeoefend die ooit was beoogd: met veel plezier hebben de heer en mevrouw Reyers, met hun kinderen en kleinkinderen, met vrienden en vriendinnen er 's zomers vertoefd en heerlijke vakanties doorgebracht, waarna men naar lichaam en geest verkwikt en gesterkt met des te meer motivatie de verantwoordelijkheid op zich nam te functioneren in de samenleving.
In oorlogstijd werd er wel een heel bijzonder beroep op de gastvrijheid gedaan. Van tijd tot tijd bood men onderdak aan mensen die zich beter enige tijd niet konden vertonen in het openbaar. De heer M. J. C. Reyers vertelt uit zijn herinnering aan deze enerverende tijd: .... en heeft het huisje ook gediend als bergplaats van drie parachutisten: een Canadees, een Amerikaan en een Engelsman, die na de slag bij Arnhem in het niet-bevrijde gebied rondzwierven en tenslotte door de ondergrondse naar De Oldhorst zijn gebracht. Boer Weerts die in de omgeving zoveel heeft gedaan in het verzet en voor wie in Kloosterhaar een gedenkteken is opgericht, was hieraan debet. Ze hebben hier, meen ik, een maand gezeten, vijf weken misschien, opgesloten op de kamer boven. Tenslotte zijn we door toedoen van boer Weerts gewaarschuwd: "Vandaag moeten ze weg, we komen ze vandaag halen, want vannacht krijgt U bezoek van het Ericakamp." Hoe ze dat wisten, weet ik helemaal niet, maar halsoverkop zijn ze weggegaan en alle sporen in het huis zijn weggewist en inderdaad, om half drie 's nachts wordt er op de deur gebonsd en heeft mijn vader ze opengedaan en werd het huis doorzocht en werd gezegd dat hij mee moest gaan. Hij heeft ze eigenlijk te woord gestaan op een manier dat ze een hele lelijke pijp zouden roken als hij opgepakt zou worden en toen hebben ze gezegd: "Dan komen we morgen terug, dan halen we je morgen op." Ze zijn nooit meer teruggeweest. Ze waren geïmponeerd, maar de woorden van mijn vader sloegen op niets, het was pure bluf. Mr. H. H. Reyers aan het werk in de tuin, 48 augustus 1953
Verdere ontwikkelingen In 1955 overleed mr. H. H. Reyers op 72-jarige leeftijd. Van de erfgenamen had eigenlijk alleen zoon Jan zoveel affiniteit met De Oldhorst en Kloosterhaar dat hij wilde doorgaan. Na zijn rechtenstudie had hij diverse functies bekleed bij de rechterlijke macht om tenslotte werkzaam te zijn als Griffier van de Hoge Raad der Nederlanden. De combinatie van deze functie en het beheer van de beide boerderijen waarbij ook ingespeeld moest worden op de ingrijpende veranderingen in de uitoefening van het boerenbedrijf na de Tweede Wereldoorlog werd op den duur toch te bezwaarlijk, zodat in de jaren '80 de boerderijen werden verkocht.
Mr. M J. C. Reyers
In de loop der jaren vergrootte M. J. C. Reyers zijn aandeel in De Oldhorst, totdat hij tenslotte het landgoed geheel het zijne kon noemen. Hij kwam er vaak en graag met de zijnen en bleef er gasten ontvangen, zodat Oldhorsts functie in die zin dezelfde bleef. Zijn neef en pleegzoon, thans in Amerika wonend, verbleef als kind regelmatig op De Oldhorst waardoor er een dusdanige emotionele band ontstond met het gebied dat hij zich wil gaan inzetten voor het voortbestaan van het landgoed. Om dit voortbestaan mede te waarborgen is het landgoed in 1998 onder de Natuurschoonwet geplaatst, waardoor de natuurlijke waarden in het grotere geheel met Bruinehaar en de Engbertsdijksvenen kunnen worden geïntegreerd en het natuurschoonbeheer vanuit een goede onderlinge afstemming kan worden gecontinueerd. Moge zo De Oldhorst tot in lengte van dagen blijven bestaan als een monument voor het pionierswerk uit de dertiger jaren en als de materiële realisatie van de droom van de stichter: mr. Hendrik Hermanus Reyers uit Den Haag. Met dank aan mr. M J .C. Reyers
49
Stookhokjes/monumentjes
J.Reinders
Het interessante artikel over stookhokken en bakhuizen in het eerste nummer van dit jaar in "Rondom den Herdenbergh" van Jannie Luisman - de Jonge verdient meer aandacht. Ik geef haar groot gelijk als ze vindt dat het de hoogste tijd is om deze optrekjes te inventariseren. Ik heb daarom contact met haar gehad en ben daarna de ronde door Kloosterhaar gaan doen om zoveel mogelijk op foto vast te leggen. Ik hoop dat dit navolging vindt zodat van alle Hardenbergse windstreken deze gebouwtjes in beeld worden gebracht. Dan heeft bovenvermeld artikel z'n doel bereikt. Ik ga mij in de volgende beschrijving beperken tot wat ik zoal ben tegengekomen. Het belangrijke voor- en speurwerk en het onder onze aandacht brengen is al door Jannie op boeiende wijze verricht. Je komt dingen tegen die je nog van "vroeger" weet. De "kokkepot" voor de was, de slacht, de voeraardappels en de weck, enz. Allemaal in het bakhuis of stookhok. Ik ga nu op pad door Kloosterhaar en begin dicht bij huis, Dorpsstraat 84, waar Albert Beuving eerder woonde. Het stookhok is bij de renovatie van de woning in dezelfde stijl aangepast. Aan de Breeslootdijk staat de boerderij waar eerder Albert Meijer woonde. Het stookhok is tegelijk met de boerderij gebouwd in plusminus 1937.
50
Dorpsstraat 84 Balderhaarweg 4
Nu eerst even naar de Balderhaarweg 4, waar bij B. de Boer een mooi stookhok staat. Bij J.H. Moltman, voorheen familie Kampman was helaas geen foto te maken omdat het stookhok volledig begroeid was met vogelkers en klimop. Verdergaand langs de Breeslootdijk vind ik de woonboerderij waar vroeger L. Boerman woonde. Later woonde hier de familie Bruggeman.
Waar Boerman woonde
Stookhokje op het erf van Markfluwer
Via de Verlengde Broekdijk kom ik bij de boerderij van Harm Hendrik Markfluwer, plaatselijk genoemd "de Vlugger. Hier tref ik een "bakhoes" aan. Niet zo groot en zo te zien heeft het z'n beste tijd wel gehad. Hierin bevindt zich nog een kleine ruimte voor de fomuispot en andere kookgelegenheid. Nu de boerderij verkocht is, denk ik dat het bakhoes wel zal worden afgebroken.
Mijn weg vervolgend vind ik tegenover de "Anker kalkzandsteenfabriek" de boerderij waar vroeger Teunis Mollen woonde. Verlengde Broekdijk 16. Deze boerderij is enkele jaren geleden gerenoveerd en ook het bakhuis werd tegelijkertijd opgeknapt. Eveneens aan de Verlengde Broekdijk op nr 18 kom ik bij de familie Hulsegge, voorheen Hamberg. Hier is voor het oude stookhok een nieuw stuk bij aangebouwd. Dit is nog in gebruik. Op de terugweg vind ik de boerderij waar vroeger Luuks Meijer en zijn vrouw Jantje woonden. Daar staat nog een degelijk echt "bakhoes", met voorin de ruimte voor de "kokkepofen in het achterste deel de varkenshokken en nog fietsruimte. (Inmiddels is het bakhuis vernieuwd). Verlengde Broekdijk 12.
Verlengde Broekdijk 16
5 1
Stookhokje met oude put. Verlengde Broekdijk 18
Verlengde Broekdijk 12
Ik vervolg mijn weg terug en kom aan het begin van de Verlengde Broekdijk op nr 3, bij de Dorpsstraat. Daar staat bij de nieuwe woonboerderij van Wigger nog het mooi gelegen kleinste stookhokje van Kloosterhaar kort aan de straat. (Inmiddels is het afgebroken en verrijst op dezelfde plek een nieuw!) Nu het laatste stookhokje. Even wat voorgeschiedenis: Mijn vader (Joh. Reinders) is geboren "achter de bos". Toen hij 13 weken oud was, overleed zijn moeder (32 jaar oud), mijn grootmoeder dus. Zijn twee zusjes gingen naar familie in Almelo. Vader ging "in de schölk" mee met ome Jan en tante Jantie. Eerst woonden die in een klein boerderijtje maar later in de woning op de hoek, nu Dorpsstraat-Schutstraat. Daar is mijn vader opgegroeid en hij heeft er gewoond tot hij in plusminus I924 als vrijgezel koster werd van de dorpskerk en de "oldeluu", zijn pleegouders, met hem meegingen naar de kosterswoning.
Verlengde Broekdijk 3 52
J.H. Wigger
Stookhokje op de hoek Dorpsstraat Schutstraat
Mijn vader vertelde eens ...... Ik heb dit eens .... toen, "in 't plat" op rijm gezet.
Bloasies Op zundagmorgen maak'n Jantie zich zo vanni-js weer netties kloar urn as vanolds weer noar de belt doar veuran op de Kleine Haar, mit 't aandere karkvolk zich te riegen onder "m'neer" Fredriks zien geheur. De tipdoek umme, knopies dichte, de knipmusse en de kappe op, een zaddoek mit wat roekeri-je en 'n karkcent in de buuste 'stopt
Zo gung ze dan de zaanddiek langs geliek mit luu van wiederop. Jan passen op de koffiekanne en heuld het vuur in het fenuus, 'n Hardloper was e nooit ewest; hi-j bleef de zundagmorgen bi-j huus. As kok onder 't soldoatenvolk kun e merakel kokkerellen. Dat kwaamp nou allemoale goed uut; mit 't eten had e niks te stellen. Teeg'n as de karke uut zol goan was 't vuur in het fenuus goed glad, het stookhokke weuronwies warm en in de kanne was koffie zat.
Jan keek gedurig deur het venster en langs de zaanddiek noar de belt' want as het karkvolk an kwaamp stiefelen dan mos de panne op 'ezet. "Ja ginder kwaamp der iene an" Dan twee, dan meer, een hele riege. Mar dan was 't er opiens weer iene en 't leek verduid wel op een vliege! Zo gung dat nog een zet verdan. Jan wus niet recht hoe of e 't had. Hi-j stund marpoesterig met de panne, was vake nogal kort veur 't gat. Op 't leste wödden em 't hoar toch warm, hi-j greep de klompe van de voeten en pleern em mit zien helge kop grammieterig zo deur de roete.... Toen Fredriks echt zien volk leut goan, elk iene noar zien eigen plekke, 't was mit de koetse of te voete, keken ze Jan Hek in de nekke. De pette hallef op de wind stund e doar mit het ni-je glas en 'lederiene vreug zich of wat hi-j doar toch wel had 'ehad. Het stookhokke dat stiet er nog; De muren bint now vaal-wit. Het raampie zit der ok nog in woar 'n aanderglas in zit. Mar ènkeld, a'k die kaante op goa denk ik an hoe 't toen was. Dan loer ik stiekem of der ok nog aandere bloasies zit in 't glas ....
53
De familie Markfluwer E. Wolbink De erfenis Met het heengaan van Harm Hendrik Markfluwer op 11 februari 1999, stierf de laatste telg van dit eeuwenoude, van oorsprong uit de graafschap Bentheim afkomstige, geslacht. Normaal gesproken zou zo'n gebeurtenis de krant niet halen, wellicht op een kleine rouwadvertentie na. Toch zal Harm Hendrik nog tot in de verre toekomst stof tot praten geven. Al was het alleen vanwege de zwerfsteen die ter zijn 'naamsgedachtenis' wordt opgericht aan de Balderhaarweg te Kloosterhaar. Het overlijden van Markfluwer haalde met name de pers door de vele honderdduizenden guldens die hij testamentair naliet aan de burgerlijke gemeente Hardenberg. Elf jaar voor zijn overlijden, op 11 augustus 1988, liet Harm Harm Hendrik Markfluwer Hendrik zijn testament opmaken door mr. Henderikus Homme Bulthuis, kandidaat-notaris te Hardenberg. Hij verklaarde opgave te doen van zijn uiterste wil en herriep alle vroeger door hem gemaakt uiterste wilsbeschikkingen. Erfstelling: Ik benoem tot mijn enige erfgenaam de Gemeente Hardenberg, onder de verplichting om: a. De aanwezige kleding, het beddegoed en de bedden af te geven aan het Leger des Heils. b. Mijn roerende lichamelijke goederen, waaronder de landbouwwerktuigen, af te geven aan de Oudheidkamer te Hardenberg, voorzover deze daarvoor belangstelling toont. Mijn overige roerende lichamelijke goederen moeten óf met mijn onroerend goed ver kocht óf verhuurd worden óf vernietigd worden. c. Te zorgen voor een passende begrafenis in het familiegraf naast mijn broer J.H. Markfluwer op de begraafplaats te Sibculo en om op mijn graf een grafsteen aan te brengen die gelijk is aan die op de graven van mijn broers. Ik verklaar nog uitdrukkelijk dat de erfgename de tot mijn nalatenschap behorende zaken niet publiek mag verkopen (dus geen boeldag). Deze 'uiterste wilsbeschikking' deed na het overlijden van Harm Hendrik veel stof opwaaien. De gemeente werd zoals gezegd testamentair erfgenaam van al zijn nalatenschappen met uitzondering van de roerende lijfelijke goederen. Dit hield in dat de boerderij met schuren, erf en grond, maar ook de geldelijke tegoeden een aanzienlijke meevaller voor de gemeente Hardenberg betekenden. In het testament was bepaald dat de Oudheidkamer Hardenberg de roerende goederen, indien gewenst, zou erven. De vele vrijwilligers van het Museum en van de Historische Vereniging haalden, met toestemming van de gemeente, het oude huis leeg. Daarbij werd onder een grote houten kast bij toeval meer dan vijftienduizend gulden aan contanten - in verschillende coupures - gevonden. Ook deze vondst haalde alle kranten en zelfs RTL-5 schonk er aandacht aan in haar nieuwsprogramma '5 in 't land'. 54
Nadat de erfenis notarieel geheel was afgehandeld besloot B&W een groot deel ervan te bestemmen voor ontwikkelingshulp, een deel kwam ten goede aan het plaatselijk belang Kloosterhaar en enkele andere goede doelen. De Oudheidkamer werd echter niet 'beloond' voor haar werk. Dit werd na overleg tussen het bestuur en de gemeente goedgemaakt aangezien B&W de Vrijwilligers Hennie Reinders en Gerrie Stoel-Sierink tellen het rente over de tegoeden geld dat gevonden is aan de onderzijde van een oude kast uiteindelijk toezegde van Markfluwer. Het bleek meer dan fl. 15000,- te zijn. aan de stichting Oudheidkamer. Slechts enkele weken geleden werd het bedrag van fl. 30.000,- overgemaakt t.n.v. de stichting, bedoeld voor restauratie en onderhoud van de Markfluwer-erfenis. Een rare snieboon Dat de Markfluwers zonderling waren was algemeen bekend. Ze woonden op zichzelf, geïsoleerd en hadden slechts sporadisch omgang met enkele 'goede' buren. Conflicten met enkele andere buren waren oorzaak en gevolg. Van nature wantrouwend geloofden ze eigenlijk alleen elkaar en zichzelf. Ook toen de laatste van het gezin, Harm Hendrik, nog alleen over was. Dhr. Reinders uit Kloosterhaar vertelde daarover: 'Dat hebben mijn vrouw en ik ook onDeze prachtige 'tuugkiste' is door Markfluwer nagelaten aan de dervonden. We waren een keer door hem uitstichting Museum Oudheidkamer te Hardenberg. De inscriptie genodigd om gezamenluidt: '1757, Aleide Hermansen I. W.' Een familierelatie tussen genoemde Aleide en de Markfluwers kon niet gevonden lijk kerstfeest te vieren. worden. We behoorden tot de 55
selecte groep mensen die er nog wel eens kwamen. Over en weer stuurden we elkaar een kaart met de verjaardag en met oud-en-nieuw. Markfluwer zorgde goed voor ons als we er waren en het was er dan kraakhelder en schoon. Hij praatte graag met mijn vrouw. 'Zij kwam van 'n boer'. En dan was er nog een reden. Mijn vrouw kwam uit een 'goed nest'. Wanneer de familie Markfluwer vroeger naar de kerk ging, lopend zoals toen gebruikelijk was, werd zus Fenna onderweg nog wel eens geplaagd. Zij liep namelijk mank. Maar 'de wichter van de slachter' deden zoiets niet. Dat waren nette wichter! Daarom kon mijn vrouw bij Harm Hendrik geen kwaad doen. Het kwade maar ook het goede werd door hem nooit vergeten.
Tijdens het bezoek op Tweede Kerstdag werd veel over 'vrogger' gepraat. Ook dat hij als jongste tijdens de ziekte van Fenna vanaf het ziekbed onderricht kreeg in het werk in de huishouding. Ook de zorg over de inmaak en de slacht en dat alles schoon en helder moest zijn. Daar werd heel deskundig over gepraat door hem en mijn vrouw. Hij vertelde over 'vleis en worst stoppen' en 'groes' wat er in moest. En over 'zoerkool en zolte snieboon'n in 'n Kölschen pot'. Mijn vrouw vertelde dat wij de snijbonen in weckglazen inzout ten. Niet voor het gezond, maar voor het lekker in de winter. Dat kon volgens Harm Hendrik niet wat zijn! Afijn, hem werd een literglas zoute snijbonen bezorgd, met de drin gende boodschap erbij: eerst afkoken en afgieten, anders zijn ze veel te zout. Enige tijd later gaf hij me het lege weckglas weer terug. Ik moest mijn vrouw maar zeggen dat ze 'niet te vretten waren'. Zo zout! Heeft hij ze nou wel of niet afgekookt en afgegoten? Maar mijn vrouw kon toch geen kwaad doen. Hij ver trouwde echter alleen maar op datgene zoals hij dat 'vrog ger van oeze Fenna had 'eleerd .................................................................................... Het huis van de familie Een stukje Vlugger-historie Halverwege de 19e eeuw vestigde Jan Hindrik Markfluwer alias 'De Vlugger'- zich in Sibculo, komend uit Itterbeck bij Uelsen. Als los arbeider (die niet schrijven kon) werkte hij onder andere in het veen van Van Roijen. Uiteindelijk gelukte het hem om een stuk land aan te kopen nabij de Balderhaar en bouwde er een klein boerderijtje. Op 26 november 1855 huwde hij, op 36-jarige leeftijd met Fenna Scholten uit Mander, gemeente Tubbergen. Markfluwer werd door de gemeente bij inschrijving verkocht.
Tien jaar na zijn trouwen werd Jan Hindrik Vlugger (of Markfluwer) samen met Egbertus Tijhuis berecht door de arrondissementsrechtbank in Deventer. Ze werden ervan verdacht dat zij 'den derden juni 1865, des avonds omstreeks elf ure, in het open veld onder de gemeente Ambt Hardenbergh, Frederik Rengers of Ringers, moedwillig zijn aangevallen met stokken en moedwillig hebben geslagen en mishandeld'. Het proces-verbaal was opge56
maakt door rijksveldwachter Klaas Johan Pruisnier. Er werd hen door de rechter ten laste gelegd: het moedwillig toebrengen van slagen, waaruit geene ziekte of beletsel van te werken is ontstaan. De rechter oordeelde: Overwegende dat door de beëdigde verklaringen van twee getuigen, namelijk Lammert Olthof en diens huisvrouw, ter terechtzitting is gebleken dat de persoon van Frederik Rengers zich in den avond van den derden juni 1865 heeft bevonden ten huize van Lammert Olthof te Kloosterhaar, en dat toen gemelde Olthof en diens huisvrouw hem een eind hadden weggebracht de eerste beklaagde uit zijn huis is komen loopen, weldra gevolgd door den tweeden beklaagde, dat beide beklaagden met dikke stokken waren gewapend, en daarmede den persoon van Frederik Ringers of Rengers hebben aangevallen en geslagen, terwijl de Vlugger erbij voegde 'noe zalst onder miene handen sterven'. De rechtbank achtte de tenlastelegging bewezen en veroordeelde de mannen ieder tot een gevangenisstraf van een maand en tot een geldboete van acht gulden. Jan Hindrik Markfluwer en Fenna Scholten kregen vier kinderen, twee zoons en twee dochters. Zoon Herm Hendrik Markfluwer werd als oudste zoals gebruikelijk boedelhouder. Aangezien hij niet in het huwelijk trad, droeg hij op 18 februari 1895 zijn gehele bezit over aan zijn jongere broer Jan. Het bestond uit een huis met bouwland en heidegrond gelegen te Kloosterhaar, gemeente Ambt Hardenberg, kadastraal bekend in sectie F nummers 1437, 1733 en 1736, tezamen groot zeven hectaren, twee en zestig aren en vierentwintig centiaren.
v.l.n.r, bovenste rij: Gerrit Jan Markfluwer (19.05.1906), Jan Markfluwer (01.03.1912); onderste rij: Jan Markfluwer (17.03.1861), Harm Hendrik Markfluwer (24.04.1917), Berendina Markfluwer-Spalink (14.04.1877), Jan Hendrik Markfluwer (13.02.1902) en Fenna Markfluwer (04.05.1909).
Notaris F. Stuart schreef: 'Zodanig als dit vastgoed door den comparant verkoper is verkregen bij akte van scheiding verleden voor den destijds te Heemse residerende notaris Gerard de Meijler, den tweeden maart 1888. Het gekochte gaat op den koper over met alle lusten en lasten, heersende en lijdende erfdienstbaarheden, doch als niet bezwaard met enig hypothecair verband. De comparanten verklaarden voorts deze koop en verkoop te hebben gesloten voor de prijs van zevenhonderd gulden.' Jan Markfluwer huwde vijf jaar later met Berendina Spalink en kreeg met haar acht kinderen, onder wie de erflater Harm Hendrik Markfluwer.
57
Genealogie van het geslacht Markfluwer GENERATIE I 1.1
De oude Mark Flugger. Gehuwd metn.n. Uit dit huwelijk: 1. Garrit Markvluwers, geboren circa 1715 (zie 11.1). 2. dochter, geboren 1725 te Uelsen.
GENERATIE II 11.1
Garrit Markvluwers, geboren circa 1715, begraven op 05-06-1782 te Getelo. Gehuwd voor de kerk circa 1735 met n.n. Uit dit huwelijk: 1. Geerdjen, geboren te Getelo, gedoopt op 06-05-1736 te Uelsen, overleden te Getelo, 57 dagen oud, begraven op 02-07-1736 te Uelsen. 2. Geerdjen, geboren te Getelo, gedoopt op 04-08-1737 te Uelsen. Gehuwd voorde kerk op 14-06-1761 te Uelsen met Jan Rengelman. 3. Aale, geboren te Getelo, gedoopt op 07-06-1739 te Uelsen. Gehuwd voor de kerk op 16-06-1765 te Uelsen met Berend Klompmaker. 4. Hindrik Markvluwer (Markvluwers, Markfluwer), geboren te Getelo (zie III.6).
GENERATIE IM IM.6
Hindrik Markvluwer (Markvluwers, Markfluwer), geboren te Getelo, gedoopt op 27-03-1746 te Uelsen, overleden op 23-09-1812 te Getelo op 66-jarige leeftijd. Gehuwd voor de kerk op 24-07-1768 te Uelsen met Janna Diering. Uit dit huwelijk: 1. Garrit, geboren te Getelo (zie IV. 1). 2. Geerd, geboren te Getelo, gedoopt op 14-04-1775 te Uelsen, begraven op 27-05-1775 te Uelsen. 3. Geertken, geboren te Getelo, gedoopt op 09-02-1777 te Uelsen. 4. Jan, geboren te Getelo (zie IV.5). 5. Fenne, geboren te Getelo, gedoopt op 30-11 -1783 te Uelsen, begraven op 1403-1787 te Uelsen. 6. Geerd Markfluwer, geboren te Getelo, gedoopt op 28-05-1787 te Uelsen. 7. Hindrik Markfluwer, geboren op 17-04-1791 te Getelo, gedoopt op 22-041791 te Uelsen, overleden op 08-07-1849 te Getelo, aan de gevolgen van 'tering' op 58-jarige leeftijd, begraven op 11-07-1849 te Uelsen.
GENERATIE IV IV. 1
58
Garrit Markvluwer, geboren te Getelo, gedoopt op 18-11-1772 te Uelsen, overleden op 02-09-1849 te Getelo op 76-jarige leeftijd, begraven op 05-09-1849 te Uelsen.
Ondertrouw 00-04-1808 te Uelsen, gehuwd voor de kerk 1808 te Uelsen met Willemken Wolters. Uit dit huwelijk: 1. Janna Markflüwer, geboren op 22-11 -1809 te Getelo, gedoopt op 26-11-1809 te Uelsen. Gehuwd voor de kerk op 15-04-1836 te Uelsen met Berend Bergman. 2. Hindrik Markf lüwer, geboren op 09-04-1814 te Getelo (zie V.3). IV.5 Jan Markvluwer, geboren te Getelo, gedoopt op 10-12-1780 te Uelsen, overleden voor 1855. Ondertrouw op 20-03-1814 te Uelsen, gehuwd voor de kerk op 07-04-1814 te Uelsen met Ale Hemmeke. Uit dit huwelijk: 1. Fenne Markf lüwer, geboren op 09-01 -1815 te Itterbeck, gedoopt op 15-01 -1815 te Uelsen. Gehuwd voor de kerk op 06-04-1841 te Uelsen met Jan Broening. 2. Hindrik Markflüwer, geboren op 28-07-1816 te Itterbeck, gedoopt op 04-08-1816 te Uelsen. Gehuwd voor de kerk op 21 -10-1853 te Uelsen met Fenne de Weerd. 3. Jan Hindrik Markflüwer (Vluwer of Vlugger), geboren op 15-12-1818 te Itterbeck (zie V.9). 4. Janna Markflüwer, geboren op 12-06-1824 te Itterbeck, gedoopt op 2006-1824 te Uelsen. GENERATIE V V.3
Hindrik Markflüwer, geboren op 09-04-1814 te Getelo, gedoopt op 17-04-1814 te Uelsen. Gehuwd voor de kerk op 22-05-1840 te Uelsen met Geerdjen Wiggers. Uit dit huwelijk: 1. Gerrit Markvluwer, geboren op 20-12-1841 te Getelo, gedoopt op 02-01-1842 te Uelsen. 2. Jan Markvluwer, geboren op 28-08-1843 te Getelo, gedoopt op 10-09-1843 te Uelsen, overleden op 02-08-1866 te Getelo op 22-jarige leeftijd, begraven op 06-08-1866 te Uelsen. 3. Fenne Markvluwer, geboren op 06-10-1845 te Getelo, overleden op 0610-1845 te Getelo, begraven op 08-10-1845 te Uelsen. 4. Fenne Markvluwer, geboren op 17-01 -1847 te Getelo, gedoopt op 31-01-1847 te Uelsen. Gehuwd voor de kerk op 19-08-1867 te Uelsen met Jan Wiggers. 5. Willem Markvluwer, geboren op 02-02-1850 te Getelo, gedoopt op 10-02-1850 te Uelsen, overleden op 24-12-1851 te Getelo, aan de gevolgen van 'kroep' op 1-jarige leeftijd, begraven op 29-12-1851 te Uelsen. 6. Jan Willem Markvluwer, geboren op 15-06-1852 te Getelo, gedoopt op 20-06-1852 te Uelsen. 7. Wilhelmina Markvluwer, geboren op 09-02-1855 te Getelo, gedoopt op 2502-1855 te Uelsen, overleden op 05-06-1858 te Getelo, aan de gevolgen van 'kroep' op 3-jarige leeftijd, begraven op 09-06-1858 te Uelsen.
59 ■^ ________________________________________________ . _______________
8.
9. 10.
V.9
Willemina Markvluwer, geboren op 23-04-1859 te Getelo, gedoopt op 15-05-1859 te Uelsen, overleden op 04-05-1859 te Getelo, 11 dagen oud, begraven op 06-05-1859 te Uelsen. Gerrit Hendrik Markvluwer, geboren op 18-09-1861 te Getelo, gedoopt op 02-10-1861 te Uelsen. ongedoopt zoontje, geboren begin september 1868, overleden op 12-09-1868 te Getelo, begraven op 15-09-1868 te Uelsen.
Jan Hindrik Markflüwer (Vluwer of Vlugger), akkerbouwer, landbouwer, kon niet schrijven, geboren op 15-12-1818 te Itterbeck, gedoopt op 20-12-1818 te Uelsen, overleden op 17-09-1882 te Sibculo op 63-jarige leeftijd. Gehuwd op 26-11-1855 te Ambt Hardenberg met Fenna Scholten. Uit dit huwelijk: 1. Aaltjen Markflüwer, geboren op 08-09-1856 te Ambt Hardenberg. 2. Herm Hendrik Markflüwer, geboren op 15-07-1858 te Sibculo. 3. Jan Markvluwer, geboren op 17-03-1861 te Sibculo (zie VI.14). 4. Hendrika Vlugger, geboren op 24-01 -1864 te Sibculo, overleden voor 1924. Gehuwd op 09-03-1894 te Ambt Hardenberg met Jan Braker, landbouwer, zoon van Albert Braker en Janna Bruggeman (Bruggink).
GENERATIE VI VI. 14 Jan Markflüwer, landbouwer, geboren op 17-03-1861 te Sibculo, overleden op 2604-1928 te Kloosterhaar op 67-jarige leeftijd. Gehuwd op 18-05-1900 te Ambt Hardenberg met Berendina Spalink, dochtervan Jan Spalink en Gerridina Hofman. Uit dit huwelijk: 1. Jan Hendrik Markflüwer, geboren op 13-02-1901 te Kloosterhaar, overleden op 16-08-1987 te Hardenberg op 86-jarige leeftijd. 2. Gerritdina Markflüwer, geboren op 14-01-1903 te Kloosterhaar, overleden op 13-11 -1904 te Kloosterhaar op 1 -jarige leeftijd. 3. Gerrit Jan Markflüwer, geboren op 25-01 -1905 te Kloosterhaar, overleden op 17-05-1905 te Kloosterhaar, 112 dagen oud. 4. Gerrit Jan Markflüwer, geboren op 19-05-1906 te Kloosterhaar, overleden na 1965. 5. Fenna Markflüwer, geboren op 04-05-1909 te Kloosterhaar, overleden op 24-11 -1970 te Hardenberg op 61 -jarige leeftijd. 6. Jan Markflüwer, geboren op 01 -03-1912 te Kloosterhaar, overleden op 24-02-1983 te Hardenberg op 70-jarige leeftijd. 7. Harm Hendrik Markflüwer, geboren op 14-05-1915 te Kloosterhaar, overleden op 26-04-1916 te Kloosterhaar, 348 dagen oud. 8. Harm Hendrik Markflüwer, geboren op 24-04-1917 te Kloosterhaar, overleden op 11-02-1999 te Raalte op 81-jarige leeftijd.
60
Bijnamen in Sibculo en Kloosterhaar
J. Hofsink/ J. Reinders
We waren in de vorige afleveringen in Diffelen en Rheeze, waar we de namen of afgeleide namen aantroffen aan de gevels van diverse woningen en boerderijen, (erven) Dit komen we niet tegen in Sibculo en Kloosterhaar. Bijnamen genoeg maar niet aan de gevels. Daarom dan ook weinig namen van woningen/boerderijen maar meer van personen. We starten in Sibculo. In oude geschriften ook genoemd: Zybbekeloe, Sibbekelo, Sipkelo enz. In de omgeving, vooral in Kloosterhaar nog vaak "Klooster" genoemd. En dit om de bekende reden: de ruïnes van het Cisterciënzer klooster. We starten aan de Gemeenteweg en vinden op nr 14 het huis waar SCHOEVERS JAN HARM woonde (Jansen). Nu woont daar de familie Crucq. Even verder slaan we linksaf de Plashofstraat in en vinden op nr 50, op de hoek van de Wendakkers de mooi verbouwde woning van de familie Jurgens. Hier woonde PLASFENNE (Huisman) Bij de toenmalige waterplas. Terug naar de Gemeenteweg. Als we die afrijden stuiten we aan de Kloosterdijk op nr 156 op de woning bewoond door de familie Bouwman. Dit was de WINDBOER (Hazelhorst) Dit was echter de latere bewoning van de Windboer, want de eerdere stek was op de hoek van de Vleggedijk en daarvoor aan de Gemeenteweg. We gaan nu over de Tachtigbunderweg, vroeger Manroh's wieke genaamd, en komen aan nr 12, het adres van Hier woonde Plasfenne JAN VAN 'N NAM (J. de Jager) Ook wel NAMMEGIE genoemd. Misschien van 'n Ham? Nazaten van hem wonen hier nog. Verder op nr 26 vinden we de naam HAZENBATS (Godeke) Hopelijk geen scheldnaam. Onze weg voert ons linksaf over de Vleggedijk en we vinden vooraan op nr 3 bij de Kloosterdijk de plek waar SNORREMANS (Bakhuis) woonde. Nu familie Spijker. Rechtsaf aan de Kloosterdijk vinden we de nieuwe woning op nr 170b. De voormalige boerderij van de familie Boers (Dieke) is afgebrand. Daar woonde LUUKS-FREDERIK 61
(Boers). Maar er stond nog een ouder huis, een paar huisplaatsen terug, ook van de familie Boers. Wie uit dat huis kwam heette dan ook OLD HUUS-(Gait) ( Boers dus) Voorbij deze woning even rechtsaf. Daar woonde op of aan de "Knienenbelt" op nr 172 MÖLL'N JAN HARM (Mollink?) Dan "DE MEISTER". Op nr 174 vinden we de naam die ook op oude kaarten voorkomt: "Meesters" De oude weg liep vroeger vanaf het toenmalige café Schipper door, richting Westerhaar. Voorbij erve "de Meister", ongeveer tegenover nu garage/sloperij Leemhuis woonde ALBERT VAN T ZUDEN (Weitkamp) Later woonden daar G.J. Huisman en M. ter Bekke. Dit deel van de weg en de woning bestaan niet meer. Aan de Sibculoseweg 124 vin den we de boerderij van De Windboer HARMS-FREDERIK (Bakhuis) Ook nu nog bewoond door zijn nazaten. (Familie Potgieter) Aan de Jan Prengerweg woonde links tussen het struweel DE GIET (G.H.Hilbink) Hij was nogal handig met zaag en hamer. Tegenover de Jan Prengerweg aan de Paterswal woonde
Hier woonde MEISTERS-MANS (Heyink en/of Bakhuis) SNIEDER JAN (Prenger) Snieder wil zeggen kleermaker. De Prengerweg is naar hem genoemd.
Stien Garrat en PiksenHarmine 62
Op oude kaarten vinden we de naam HEK GEERTS. Vooraan de Paterswal op nr 1 , woont op deze plaats de familie Kwakkel, Dan gaan we nu "de bult" op. kerk (in Achter de gereformeerde gebruik genomen op 31 oktober 1951) staat de kloosterput. Bij die put stond vroeger een oude woning met schuur. Op de deel was een museumpje ingericht met enkele rekken en vitrines Daar lagen de gevonden
voorwerpen en brokken steen uit de ruines van het klooster. De schatbewaarder was STIEN-GARRAT (Aalderink) Hij woonde daar met zijn vrouw PIKSEN HARMINE. Zij was naaister. De opgeslagen goederen zijn later overgebracht naar het Rijksmuseum Twenthe in Enschede. Aan de Kloosterstraat op nr 1 was het adres van KOATEN-GEERT (Huisman). Nu woont daar nog een kleindochter. (Familie Veenaas) Koaten-Geert bouwde eerder het huis wat nu Grachtstraat 14 is. Later bewoond door o.a. de families Prins en Jonkers. Verdergaand langs de Kloosterstraat komen we aan de "Dannenkaamp". Bij dit, deels voormalig, dennenbos woonde en woont op nr 9 de familie Nijenhuis.
Koaten Geert
Tot slot vinden we links op Kloosterstraat 10 de boerderij van EKKELMANS (Meijerink). Ook de zoon werd vroeger nog wel zo genoemd. Het huis wordt nog steeds door een familie (Mans) Meijerink bewoond. Ekkelmans groeide vroeger op bij de familie Ekkel, vandaar die naam. Zo naderen we Kloosterhaar Midden 1800 heette dit gebied ook Sibculo of Sibculose Haar. Bij de voorbereidingen van de bouw van de nieuwe school naast de kerk op de belt in 1892 werd door het Ministerie van B.Z. voor het eerst de naam Kloosterhaar gebruikt. Het huis wordt nog steeds door een familie (Mans) Meijerink bewoond
Aan het begin van de Dorpsstraat, in de buurt van de vroegere "Meerstal" (op oude
kaarten vermeld), woonde DE RÖKKER (Meijer) Nu woont daar, na de familie Blaauw, de familie L. Boshove. De "Meerstal" was een laagte in het terrein, heide met water waar de schapen gedrenkt werden. Dorpsstraat 1a. Een eindje vanaf de straat staat de Boerderij, nu kantoor en opslag van 63
"de" Kloosterhaar
De boerderij van Staatsbosbeheer
Staatsbosbeheer, in het natuurreservaat "Engbertsdijkvenen". Hier woonde 'N EKKEL IN DE KOELL'N. (Huisken trouwde in bij Fenna van 'n Ekkel) Vooraan, nu de parkeerplaats, woonde FREEK VAN 'N EKKEL (Uut de koell'n) We slaan bij de dorpskerk rechtsaf en komen aan Groenedijk 2, een boerderij waar MEISTERS HANNE woonde. (Johanna Evers-Olthof, geboren 1860) Ze was in 1884 getrouwd met Willems "de meister". In 1887 trouwde ze met Hendrik Evers. Op "de barg", in de buurt van nr. 22a, nu bewoond door de familie Hessink, woonde BARG-HARM. (H. Berghuis) Hij ging nogal graag met de Giet uit Sibculo en anderen de Jagersloot over naar de Truus" om daar het een en ander te "nuttigen". We vervolgen onze weg en vinden op nr. Autohandel van Braam 38 de stee waar A-Lamert (Olthof) woonde. Of was het HaarLamert? (Dit was het ouderlijk huis van Meisters Hanne). De behuizing werd later gekocht door molenaar Zandrie van Braam, die er zijn eerste molen in bouwde. Nu autohandel van Braam. We rijden door tot eind Groenedijk richting Bruinehaar. Op nr 17 woonde Jan Lubben. (J.Schepers L.zn.) Deze woning behoort nu al weer jaren bij het landgoed "Oldhorst". Terug naar de van Royensweg 60. Vroeger, voor de aanleg van deze weg ook Groenedijk geheten. Hier woonde KRIKKEN HENDRIKJE met haar man Arend Reinders. Bij hen in woonde de laatste jaren van haar leven Esther Reinders-Kollen (1824-1912), de stammoeder van het Kloosterhaarse Reindersvolk. 64
Bij de Dorpsstraat weer aangekomen gaan we rechtsaf. Op nr. 61 rechtsaf langs de voormalige van Royenswijk woonde in de bocht JAN VAN DE SCHOLLE (J. Schepers J. zn.) Ook nog wel eens Jan Lubben genoemd net als zijn vader. In de bocht van de wijk lag de scholle. Vanuit de Dorpsstraat komen we vanzelf aan de Verlengde Broekdijk. Op nr. 3 staat nu de vernieuwde boerderij STIPS. (J.H.Wigger) Ook nu nog door een J.H. Wigger bewoond. Eerder woonde daar Heijink waar de eerste Jan Wigger bij in trouwde.
Jan Lubben en zijn vrouw Op nr.5 woont nu de familie Boxem. Eerder woonde daar de SLACHTER (J.H.Ekkel) Op nr. 7 BONKMANS (Boshove) Nu kantoor van houthandel Schepers. Verder naar nr. 9: WINKEL-DERK JAN (Huiskes) Nu familie Immink. Aan de linkerkant op nr. 12 woonde PLAGGEN-JANTJE. (Olthof) De Olthofs werden "de Plaggen" genoemd. Krikken Hendrikje en Arend Reinders We vervolgen de weg tot nr. 21. 'N EKKEL OP DE BARG. (J.H.Ekkel) Nog familie van "'n Ekkel in de koell'n". Nu woont daar kleinzoon J.H. Nijeboer. Rechtsaf aan de Balderhaarweg nr. 7 woont de familie van Blanken. Jarenlang de boerderij van BATS VAN DE BLAA. (Albertus Weerts) Boerderij Wiggers
65
Weer aan de Verlengde Broekdijk nr. 20 de boerderij vari KLUNTIESAP (Alb. Jeurink) De vernieuwde boerderij wordt nu bewoond door zoon Geert. (Van Klunties-Ap uiteraard) Aan dezelfde kant woonde LAMERS-JAN. (J. Wigger) Hij trouwde in bij Lamers. Op nr. 28 woonde TANTIE (Anna Braker) Nu weer naar rechts, naar nr. 35, het adres van DE VLUGGER. (Harm Hendrik Markfluwer) Erwin Jan van de Slachter met paard Wolbink schrijft over deze familie in dit blad. Dan op nr. 37 "ERVE WIGGER". Stamhuis van het geslacht Meijerink. Jan Meijerink trouwde in bij Wiggers Geesie (1866-1954) Dat was niet op dit adres maar op wat nu Verlengde Broekdijk 16 is. Later bewoond door Tönnies Mollen en zoon MANS VAN TÖNNIES. Op nr. 37 werd zoon Hendrik Jan vanzelf WIGGERS HENDRIK JAN. Hij was de vader en grootvader van de huidige bewoners Jan en Hendrik Jan Meijerink. Op 39: JAN HENDRIK VAN DIEKS (Braker) Op 41: winkel-woonhuis WIGGERS HENDRIK Ernaast op 43: WIGGERS GETJAAN. Dan nog op Emtenbroekerdijk 35: WIGGERS EGBERT. Verlengde Broekdijk 34: AB VAN DIEKS (Braker) Nu gaan we linksaf over de Breeslootdijk tot aan nr. 4. De familie Hamhuis heeft nogal wat familieconnec ties in Duitsland. Dat was een klompenmakersgeslacht en als de klomp te nauw was werd er ge vijld ....
Familie Huiskes
Op de hoek Breeslootdijk-het Lijntje woonde A-FREDERIK of A-FRITS. (Haar-Frits?) Olthof. Hij was weer een neef van Meisters Hanne. Op de "Vossebelt", Breeslootdijk 7 woonde DE BROENE. Luuks Ekkel trouwde bij de 66
Broene in en werd BROENSLUUKS. Hendrik Jan Kelder trouwde weer in bij Broens-Luuks met Broens-Geesie. Hendrik Jan Kelder noemde men om zijn groot postuur Lange Kelder, in tegenstelling tot zijn halfbroer, ook Hendrik Jan, die veel kleiner was. Dat was Hendrik Jaantie. Ook wel HondenHendrik-Jaantie, omdat hij altijd veel honden om zich heen had.
DE VIELE (Hamhuis)
Even linksaf naar Balderhaarweg 6. Stamhuis van de familie Moltman-Arbeek. DE POFFER. Stammoeder PofferÖale (Aaltje Arbeek) Zij bleef bij haar dochter Albertje HobersMoltman wonen. Nu woont daar Riek Hobers-Rosink.
Tot slot gaan we over de Oude Vaart terug en vinden op nr. 4 de stee waar BROAKERS EIBERT (Rosink) woonde. Gait Bladder trouwde in bij Eibert en heeft daar nog jaren gewoond samen met broer Hein en Egbert jr. Na nieuwbouw woonde er nog Luuks Kelder met Tiete zijn vrouw. Nu woont er de familie Wijngaarden. Zo zijn we Sibculo en Kloosterhaar rond geweest. Misschien onwetend wat vergeten, maar ook scheldnamen of vermoedens daarvan bewust weggelaten. Als dit nummer uitkomt zijn Jan Hofsink en Dini weer terug uit Canada en kan hij zijn Klepperklompe weer aantrekken om nieuwe bijnamen op te scharrelen.
Stamhuis familie Moltman - Arbeek
67
"Plat ni-js" J. Luisman-de Jonge In dit leste nummer van het joar 2000 komme wi-j nog even een dialectproatie holden. Goa d'r maar is even rustig veur zitten en hoast oe maar niks want 'n haze en 'n slakke hebt nog altied teglieke ni-jjoar. Oonze warkgroep hef in dit dubbeldikke decembernummer een toepasselijk onderwarp an'esneden. Umdat 't tegen 't ende van 't joar löp hebbe wi-j ekeuzen veur "Old- en Ni-j" en d'r is weer heel wat uut de busse ekommen, lederiene hef zien stientie bi-j edragen en zo vin ie hieronder zegswiezen, gewoonten en verhaaltjes uut Banthem, Hardnbarg, Schunesloot, Boalder en Lutten. Over't olde joar: - Wanneer komp die oamd van zat etten? - 't Giet weer mooi op de töfeltiespot an (half dec.) - De töfeltiespot kloarmaken - Töfeltiesoamd - Een poeste an de boek etten - De broek op de vreethake - Een goed stukkie in de linkervoeste - Zat vleis etten - Ik bin poesterig van 't etten! De töfeltiespot bestund meestal uut eerap pels met rooie kool, appelmoes, stoofpeer tjes en zat vleis en worst, (rollade, ribben Een goed stukkie in de linkervoeste enz). Sommigen atten in plase van eerap pels ok wel dikke riest en watergruwel noa. De rooie kolen waren niet an te slepen en de gruunteboeren deu'n goeie zaken. Ok worden d'r Ölliekrappies (=euliekrappies of euliebollen) en iezerkoeken ebakken (= knieperties of ni-jjoarsrollegies). Over ni-jjoar: - Zalig uutende en 'n goed begun - Geluk in ni-jjoar - Geluk in tuk (Twents) - Veul heil en zegen in 't ni-je joar - Geluk in ni- jjoar, he'j d'iezerkoeken kloar? Een Slukkie d'r bi-j, is goed veur mi-j! - Alles wat wenselijk is - De beste wénsen - Dat 't oe goed mag goan in 't ni-jje joar - Een gezond joar ewènst Op de borrel: - Ne schonen; ne blaanken; ne kloare; ofzakkertie; sloapmussie; Hi-j spi-jt er niet in; - Op ien bien ku'j niet goan; 68
. Een recht op-en-dale . vervenersverdriet . spekvet van de rogge . 't Is veur de gaanzen niet ebrouwen . Loat 'm niet kold worden .'t Löp d'r dunne deur . Huppelwater . Din kan 't glas niet vol en niet leeg zien stoan . Fladderakkie, hassebassie, . Pik an de lippe (anicette) ■Stumpertie, (jonge zonder suker) ■Een bedarf in aandermans lief ■'n Bettie is medicien, volle is venien. ■Graag iene woar 'k met beide ogen in kan kieken ■Da'j 'm nog maar lange magt lussen, kriegen zal nog wel goan ■'t Is maar ien keer in 't joar ni-jjoar! ■Altied met de lippe in 't broes (bierdrinker) Op dronkenschap: - Din is de hele weg neudig - Hardstikke kachel; stuk in de krage; stuk in de fietse; - Op de kop in huus kommen; - Den hef een beste snee in 't oor - Hi-j zöp tegen de klippen op - Zo dronken as Maastricht - Zoepen as 'n turfgraver - De jenever löp 'm de klompen uut - Dronken druppie - Din hef de laampe goed op! - Din is zo zat as 'n oele - Din is de biene kwiet - Din lust 'r wel soep van! - Wa'j met 'n dronken kop doet, kost oe nuchter bloed - Hi-j hef de pink geregeld in de heugte - Hi-j hef 'n duur keelgat - Hi-j had din lesten niet mutten hebben
't Is maar ien keer in 't joar nij-joar!
Diversen - Kinderzuut (alcoholvrije likeur) - Weck ("geweck", meestal proem'm) - Bowl (dat was lekkerder want dat waren aardbeien) - Wi-j goat noar Garrad veur 'n opkikkertie of 'n ofzakkertie (Garrad was vrogger café Zweers an de markt) 'n Helen Arnbarg gung vrogger um 12 uur noar de Hervormde Karke in de Veurstroate. Roelf van Bakkie (Kremer) stund dan op de trappe onder de toren. Hi-j was veurzanger. Noa de 12e slag van de klokke zetten hi-j het "Uren, dagen, maanden, jaren" in. lederiene 69
zung dan uut volle borst met. Doarnoa wun iederiene mekare ni-jjoar of. ( Disse traditie is anno 1998 weer in ere hersteld!) Twee glasies op. Op de morgen van oldejoarsdag leup de pastoor mit zien brevier in de handen over Slagharen. Een parochiaan die zag dat de pastoor zien leesbrillegie op had, wol hum is even veur de gek holden en zee: "Hoe he'k 't nou mit oe, meneer pastoor, zo vrög in de morgen en dan al twee glasies op ?" De pastoor kek hum verschrikt an en zeg: "Of ku'j 't roeken?" Van old en ni-j weet ik nog da'w drokker waren met carbidschieten as met ni-jjoarwinnen. A'j een grote varfbusse op de kop kunnen tikken en ie hadden carbid, dan wa'j de koning te rieke. Maar mit zo'n klein buismanbussie wol 't ok. Zo'n bussie ku'j gewoon in de hand holden mit 't ofschieten. Ik weet nog da'k op oldejoarsoamd een arg dreuge mond hadde van 't spi-jen op de carbid. Ok stunk ie d'r nog lange noar want meestal ha'j de carbid lös in de buse. Kleine jochies kregen meestal eerst een "knappertiespistol". Later een schietlood, wa'j zölf konden maken. Dat was een iezeren hulsie woar een dikke spieker an höng met een touwgie. In het hulsie deu'j wat knapperties, spieker d'r bovenop en dan tegen de mure sloan. (Op stond alle boze geesten op de loop) Echt vuurwark worden d'r in oonze jeugd niet ekocht. Het olde gezegde ni-jjoar "winnen", of nijjoar "ofwinnen" wil zoveule zeggen as: De aander veur ween met oen ni-jjoars-wens. In de hele gemeente Hardnbarg gungen kinder op 1 januari de buurte deur urn "nijjoar" te winnen. Overal kregen ze dan een glasie kinderzuut of weck of "rooie bezen op sap" met een koekie en veural knieperties. In Kloosterhaar is dit gebruuk nog in zwang. Toen disse gewoonte in I899 in Coevern uut de haand leup, en 't op bedelarij gung Heken worden 't deur de karkeroad verbeuden. Van een dronken ni-jjoarwinner wordt verteld dat e zee: "Wi'k nou kommen of wi'k weggoan?" Karstkaarten versturen was in oonze jeugd nog gien gewoonte maar met ni-jjoar keken de jongelui met spanning uut noar de postbode. (Wi-j leupen toen nog niet met een g.s.m. op zak) D'r waren vrogger ok al hele mooie kaarten te koop 70
woaronder de zogenaamde uuttrekkaarten of uuttrekkers Dat waren nog es romantische kaarten vol met rosies en vergeet-mi-j-nieties. Wie zo n' kaarte kreeg was nog dagen in de wolken! Maar wie een "spotkaarte" kreeg was slecht te spreken. Meestal stund 'r as ofzender op 123 raad maar wie! Of z.o.p.! En dan maar met die kaarte boven de wasem van de ketel! Heel vrogger worden d'r op de adreskaante soms een groot kruus op de kaarte ezet Dat was een ongeschreven code, en betekende zoveule as: "Postbode, disse kaarte mut op 1 januari bezorgd worden en niet eerder!" Het verhaal giet ....dat er in Lutten ooit een postbode was die op ni-jjoarsdag huus an huus een borreltie kreeg. Op 't leste storten e zien tasse met ni-jjoarskaarten op de stoate leeg en zee: "Loat ze ze hier maar weg halen!" Al oonze lezers een goed en veurspoedig 2001 toegewenst van de dialectwarkoroeoleden.
71
Fragment van een kaart uit de Grote Historische Atlas van Nederland 1830-1855 72