2006 23/4 RONDOM DEN HERDENBERGH Tijdschrift van de Historische Vereniging Hardenberg en Omgeving Lidmaatschap € 15,00 per kalenderjaar Ledenadministratie en contributie: G. Wolbink, Alb. Risaeusstraat 8c, 7772 AV Hardenberg, tel.: 0523-267036, e-mail:
[email protected] Secretariaat: Verenigingscentrum, bezoek- en informatieadres: Voorstraat 34, 7772 AD Hardenberg, tel.: 0523-265624 Openingstijden: ma-di-do-vr.: 09.00-12.00 uur Internet: www.historiekamer.nl E-mail:
[email protected] Bestuur: Voorzitter, vacant F. Hamhuis, secretaris, Esweg 32a, 7771 CR Hardenberg, tel.: 0523-261433 A.J. Barnard, Oosteinde 13, 7772 CA Hardenberg, tel.: 0523-261786 Mevr. A. v.d. Kamp-Wildeboer, algemeen adjunct, Polberg 59, 7772 EW Hardenberg, tel.: 0523-260093 Mevr. D. Reefman, penningmeester, Hoornblad 15, 7772 MG Hardenberg, tel.: 0523-266241 Mevr. H. Reinders, A. Risaeusstraat 16, 7772 AV Hardenberg, tel.: 0523-266515 J.G.E. Sierink, Dennenkamp 8, 7772 MA Hardenberg, tel.: 0523-260443 Mevr. EG. Mulder-Scholtens, Van Raesfeltallee 14, 7773 AB Hardenberg, tel.: 0523-271050 L Odink, Zwartedijk 29a, 7775 PA Lutten, tel.: 0523-681850 Redactiecommissie:
Redactieadres:
Mevr. D. Hesselink-Zweers Mevr. J. Luisman-de Jonge K. Oosterkamp, eindredacteur, tel.: 0523-263104 A. de Roo E. Wolbink Voorstraat 34, 7772 AD Hardenberg
Bankrelatie: Rek.nr. 3849.47.824 bij Rabobank Hardenberg (Postrek.nr.v.d.Bank: 812263) POSTBANK rekeningnr. 2985515 ISSN: 1380-3921 Inhoud Van de redactie De coöperatieve gedachte in Hardenberg Exportslachterij 'Hardenberg Bacon Factory' Hardenberg, van alle markten thuis Merelhof (huizen van naam 35) De bodebus De entree van Hardenberg Flora in Hardenberg Salland's Volksblad, vierde kwartaal 1906
pag. 1 K Oosterkamp 2 E. Wolbink E. Wolbink K. Oosterkamp E. Wolbink en J. v.d. Kamp A.C.A. Pullen K. Oosterkamp D. Hesselink-Zweers
17 30 40 44 46 72 76
Bijdragen voor het volgende nummer uiterlijk op 9 februari 2007 inleveren. Het overnemen van artikelen of gedeelten daarvan uit dit tijdschrift mag alleen na daartoe verkregen toestemming van de redactie.
Van de redactie In de afgelopen jaren hebben we in het vierde nummer, de 'specials', aandacht besteed aan de dorpen en buurtschappen 'rondom Hardenberg'. In dit nummer komen enkele onderwerpen over de stad Hardenberg aan de orde. In relatief omvangrijke bijdragen wordt ingegaan op de geschiedenis van de 'oude' Vechtbrug, de exportslagerij, de markt en de realisaties van de coöperatieve gedachte. Mede door de actualiteit gemotiveerd wordt er aandacht besteed aan de plateelbakkerij Flora en Merelhof als 'huis van naam'. Een fraaie bodebus en een terugblik in Salland's Volksblad een eeuw geleden completeren dit nummer.
De redactie wenst iedere lezer veel heil en zegen voor 2007
Anno 1931. Deze mannen van de Hoogenweg en omgeving zijn (of waren) aan het dorsen. Sommigen hebben een dorsstok in de handen. Op het bordje staat: Bemesting proefveld van de V.O.L. Hooge Weg en omstreken. De V.O.L. was de Vereeniging van Oud Leerlingen. Van links naar rechts zien we: B.J. Harsmölle, Mans Reinders, Roelof Altena (achter), Berend Koers (voor), H. Koers, M. Harsmölle, Meier (?), H. van 't Holt, Berend Jan Wolbink en G.J. Hamhuis. In de winter van 1930 op 1931 werd besloten bij de landbouwers M. Reinders te Oudeveen en B.J. Wolbink te Ebbenbroek voor langere tijdproefveldjes op hooiland aan te leggen, om na te gaan hoe de opbrengsten zouden zijn wanneer er onvolledige bemestingen werden gegeven. In het daaropvolgende voorjaar werden bij elk van de proefnemers negen veldjes aangelegd, elk van een halve are, waarvan drie ter controlering een volledige bemesting ontvingen, drie een bemesting met weglating van de kali en drie een bemesting met weglating van fosforzuur. De proefveldjes bij Reinders werden aangelegd op zware zandgrond, bij Wolbink op lichte veenachtige grond... Met dank aan: de erven J. van Laar en J. Woertel-van der Veen 1
De coöperatieve gedachte in Hardenberg De gebouwen van de drie belangrijkste coöperatieve ondernemingen hebben in de twintigste eeuw lange tijd het stadsbeeld mede bepaald. Behalve de bank zijn de andere ondernemingen wat gebouwen betreft niet meer visueel aanwezig in het centrum. In deze bijdrage proberen we een schets van de ontwikkeling van deze ondernemingen te geven: de zuivelfabriek, de 'coöperatie' en de boerenleenbank. K. Oosterkamp Inleiding De situatie in de landbouw aan het eind van de negentiende eeuw was niet erg rooskleurig. Misoogsten waren elkaar opgevolgd, de beruchte aardappelziekte greep om zich heen, de graanprijzen kelderden vanwege de overschotten aan Amerikaans graan. Behalve deze excessen bevond menige boer zich in een vervelende vicieuze cirkel van geldgebrek, dure leningen en kredieten bij woekerende geldschieters, waardoor opnieuw geldgebrek, enz. Banken opereerden alleen in grotere steden en plaatsen en vonden eigenlijk de landbouw niet kredietwaardig. In Duitsland hadden initiatieven van burgemeester Raiffeisen daar de beklemmende armoedespiraal kunnen doorbreken: de coöperatieve gedachte had haar eerste successen behaald in de realisatie. Niet alleen op het terrein van de kredietverstrekking, ook op het gebied van productverwerking en aankoop van grondstoffen bleek de coöperatieve gedachte voor de boeren goed uit te pakken. Door samenwerking zou de boerenstand in staat zijn door het nastreven van het gemeenschappelijke eigenbelang hun economische en emancipatorische antwoord op de problemen te formuleren. De eerste coöperatieve onderneming in den lande droeg dan ook de duidelijke naam: Welbegrepen Eigenbelang. Zoals de burgerij het antwoord op haar politieke vragen gevonden dacht te hebben in het liberalisme en de arbeiders dat zochten in het socialisme en communisme, kregen de boeren hun politiek en religieus correct 2
kader aangereikt in de pauselijke encycliek Rerum Novarum en Abraham Kuypers leer van de soevereiniteit in eigen kring. Vanaf het begin van de twintigste eeuw zijn er drie belangrijke coöperatieve ondernemingen actief in Hardenberg. Met vallen en opstaan, soms met veel tegenwerking, hebben zij geprobeerd aan de coöperatieve gedachte vorm te geven. 'Coöperatieve' N.V. Stoomzuivelfabriek Salland Het allereerste begin van een zuivelfabriek in Hardenberg was een particulier initiatief van de heer Kingma. Hij stichtte in 1890 een klein fabriekje waar melk verwerkt kon worden tot boter. Eigenlijk was dit een belangrijke doorbraak van een eeuwenoude traditie waarbij melk steeds op de boerderij werd verwerkt tot boter en kaas. De landbouwcrisis die dalende graanprijzen tot gevolg had gehad, had ertoe bijgedragen dat meer boeren waren overgegaan op het houden van melkvee. Het verwerken van de grotere hoeveelheden melk werd in een aantal gevallen steeds bezwaarlijker, hoe-
wel menige boerin er een persoonlijk prestige aan ontleende door zelf de boter te bereiden: dat was haar taak en haar trots. Daarnaast was een apparaat uitgevonden en ontwikkeld om snel en efficiënt de room van de melk te scheiden: de centrifuge. De investering voor een dergelijke machine was voor een individuele boer niet zo interessant, waardoor de fabrieksmatige aanpak werd gemotiveerd. Enige jaren later, op 18 mei 1898, werd door een groep boeren besloten tot de oprichting van de N.V Stoomzuivelfabriek 'Salland' die het fabriekje van Kingma zou overnemen. De centrifuge werd aangedreven door stoomkracht. Pas in de jaren '50 van de twintigste eeuw werd de stoommachine vervangen door 'olie'. Er waren 425 boeren die als aandeelhouders toetraden tot deze onderneming. Strikt genomen was het geen coöperatie, maar een N.V met aandeelhouders. Een vrij grote groep boeren had wel aangedrongen om de onderneming zuiver coöperatief te maken, maar de aandeelhouders voelden hier niet voor. In de praktijk echter functioneerde deze N.V als een coöperatieve onderneming. De heer A. van der Sanden werd de eerste directeur, maar werd in 1901 al opgevolgd door directeur F. Folkerts. Hij zou lange tijd leiding geven aan een bedrijf dat zou groeien in omvang en functie. In het eerste jaar werd ongeveer drie miljoen liter melk verwerkt, drie jaar later was dit al gestegen tot vier miljoen liter. Steeds bracht men verbeteringen aan om het proces beter te
laten verlopen en in 1908 werden fabriek en machines geheel vernieuwd. Het aantal boeren dat leverde, nam gestaag toe, er werd steeds meer cultuurland in gebruik genomen en de veestapel groeide. In 1924 werd een nieuwe fabriek gebouwd met een nieuwe directeurswoning, omdat de oude helemaal was opgegaan in de ruimte van de nieuwe fabriek. Ook nu weer werden de machines vernieuwd. In 1928 werd de oude schoorsteen van 24 meter hoog en zestig centimeter doorsnee vervangen door een nieuwe van 36 meter hoog met 110 centimeter doorsnee: de grotere stoommachines behoefden een betere trek. In 1937 werd ruim tien miljoen liter melk aangeboden waarvan bijna 390.000 kilo boter werd gemaakt. Vol trots werd er melding gemaakt dat de Geldersch-Overijsselschen Bond van Coöperatieve Zuivelfabrieken op grond van de wekelijkse boterkeuringen het groot kwaliteitsdiploma toekende aan 'Salland'. In 1939 werd de fabriek alweer uitgebreid om de grote toestroom van melk, vooral 's zomers, te kunnen verwerken: ongeveer veertien miljoen liter per jaar. Er waren toen ruim elfhonderd leden die allemaal de verplichting waren aangegaan om hun melk aan de zuivelfabriek te leveren. De jubilerende fabriek telde op dat moment achttien personeelsleden, terwijl 32 melkrijders ervoor zorgden dat de melk uit de verre omtrek op tijd aan de fabriek werd afgeleverd. Er werd gewerkt aan een tweede melkontvangst. Om dit resultaat te bereiken was er hard gewerkt. Aanvankelijk was het nogal slecht gesteld met de kwaliteit van de melk. Herhaaldelijk was sprake van ernstig vervuiling. Op veel boerenbedrijven was het slecht gesteld met de hygiëne: de melk werd niet gezeefd en gereinigd met wattenfilters, de erven en de zandwegen waren stoffig. Door de zuivelfabriek werd veel gedaan aan voorlichting om hierin verbetering te krijgen. Daarnaast werden leve-
3
ranciers van schone melk beloond en die van vuile melk gekort op het melkgeld. Ook de kwaliteit van de melk als zodanig liet vaak te wensen over: een erg laag vetgehalte. Controle op het vetgehalte, voorlichting over betere veevoedering en voorlichting om de veestapel te verbeteren door met betere stieren te fokken, leidden ertoe dat het vetgehalte aanzienlijk toenam. In de oorlogsjaren daalde de geleverde hoeveelheid melk tot zes miljoen per jaar. Na de oorlog werd de draad weer opgepakt. Met voortvarendheid werd er gewerkt aan de verbetering van de veestapel en de kwaliteitsverbetering van de melk en de producten. De heer Klifman was dagelijks actief om de koeien te registreren door het vlekkenpatroon per dier vast te leggen. Tegelijk met de registratie was er controle op veeziekten. In de loop van de jaren '50 is het gelukt om de veestapel tbc-vrij te krijgen door regelmatige controle en ruiming van besmette koeien. Ook de gevreesde ziekte 'abortus bang' werd op deze manier aangepakt en overwonnen. Een aardige bijverdienste incasseerden de monsternemers die 's avonds en de daaropvolgende morgen van elke koe op het bedrijf een melkmon-ster namen. Het resultaat van de metingen stelde de boer in staat beter de individuele koe te controleren en tijdig maatregelen te treffen om de kwaliteit te verhogen. De oprichting na de oorlog van de KI was van een nauwelijks te overschatten betekenis in dit verband: er kon nu beter gefokt worden met goede fokstieren. Het is duidelijk dat de zeer goede kwaliteit van de veestapel is bereikt met voortdurende controle en dagelijkse zorg. De melk werd aan de fabriek geleverd door melkrijders. Men kon een melkrit pachten en dit was voor kleinere boeren vaak een aantrekkelijke bijverdienste. Het had wel tot gevolg dat men erg vroeg op moest: eerst de eigen koeien melken en daarna op weg met paard en wagen om de rit uit te voeren. Een melkbus kon dertig liter melk bevatten en deze werd met een bepaalde greep en armzwaai in een keer op de platte wagen geplaatst. Zeker in de
4
jaren '50 waren het hoofdzakelijk zandwegen die in regenachtige perioden veranderden in bijna onbegaanbare modderwegen. De melkrijder moest wel op een afgesproken tijd bij de fabriek zijn: de melkontvangst gebeurde in een vaste volgorde. Als er gewacht moest worden, konden de paarden in de stallen worden gestald. Nadat de melk ontvangen was, kon de melkrijder de bussen met of zonder ondermelk weer aannemen en bij de boeren afleveren. Het kwam vaak voor, zeker bij lange ritten, dat de rijder een vast koffieadresje had. Dan werden de laatste nieuwtjes - en roddels - uitgewisseld, er ontstond een vriendschapsband. Eens in de veertien dagen, op een vaste dag -vrijdag - nam de melkrijder het melkgeld mee. In een papieren zakje zat het bedrag per boer voor de geleverde melk van de afgelopen twee weken, keurig uitgeteld op het kantoor. De meeste boeren reageerden door het geldzakje van de melkrijder in ontvangst te nemen. Het gebeurde echter ook wel vaak dat niemand deze opwachting maakte, waarop de melkrijder het geldzakje achterliet tussen klep en bus of onder de bus. Deze handelwijze was algemeen bekend en toch was er nooit sprake van beroving of diefstal. In de jaren '60 werd het betalingsverkeer giraal, de boeren moesten een lopende rekening openen bij de bank. In 1955 kwam de heer R. Huisjes in dienst als botermaker. Samen met zijn collega's Hakkers
en Mulder was hij lange tijd verantwoordelijk voor het proces van de boterbereiding. 's Morgens om acht uur begon de melkontvangst, er waren al twee ontvangsten. De ontvangst gebeurde per boer, de melk werd gewogen en gemonsterd op het vetgehalte. Later werd ook het eiwitgehalte bepaald. De melk werd in een tank opgeslagen en daarna gecentrifugeerd waarbij het vuil en de room van de (onder)melk werd gescheiden. De ondermelk werd geretourneerd aan de boeren, later werd er ook melkpoeder van gemaakt. Nadat de room een nacht had gestaan, werd ze gekarnd. Aanvankelijk gebruikte men grote houten karnen, later zouden dat roestvrij stalen apparaten worden. Na het karnen werd de boter gewassen om de laatste resten karnemelk eruit te verwijderen en werd het vochtgehalte bepaald. Als de boter te 'droog' was, werd er water aan toegevoegd - gelet op de boterprijs dus erg duur water! De boter werd met de hand uit de karnen gehaald en opgeslagen in vaten van 25 kilogram. Deze dozen gingen naar Zutphen om kleinverpakt te worden. Voor de lokale afnemers kwam een klein gedeelte daarvan terug naar Hardenberg. De boterkwaliteit werd in hoge mate bepaald door de hygiëne van de melk: voor schone melk werd door de fabriek dan ook meer betaald, 's Zomers was er aanzienlijk meer aanbod van melk dan 's winters. De zomerboter was ook geler van kleur dan de winterboter, omdat de melk veel meer caroteen bevatte.
aard niet voldoende waarborg om een omvangrijk krediet ter beschikking te stellen. Bovendien werd het steeds noodzakelijker om samenwerking te zoeken bij grotere, regionale coöperatieve ondernemingen, o.a. voor de verwerking van ondermelk. Het voorstel luidde om nu een echte coöperatieve vereniging op te richten. Het gezamenlijke bedrijfskapitaal van de leden zou voor de bank ruimschoots voldoende zekerheid bieden. Een aantal - vooral wat kleinere - boeren verzette zich tegen dat plan. Zij waren bevreesd voor een te grote macht van de coöperatie en wilden niet een risicodragende bij wagen zijn van de grote boeren. Voor- en tegenstanders weerden zich heftig, op vergaderingen werd pittig gediscussieerd, op straat, in winkels, zelfs op schoolpleinen was de kwestie het gesprek van de dag. Particuliere handelaren, middenstanders en zelfs kerkenraden mengden zich in de discussie. Uiteindelijk werd er een coöperatieve vereniging opgericht waarvan de leden aansprakelijk waren en die als aandeelhouder werd geaccepteerd. Niet-coöperatieve boeren konden gewoon aandeelhouder blijven. Een klein aantal boeren kon zich hier niet in vinden en gingen hun melk leveren aan een particuliere zuivelfabriek in Kampen. Het verzet tegen de Sallandcoöperatie was een uiting van een veel breder gevoel van onbehagen bij menige kleine boer, zoals zich dat later zelfs politiek ging manifesteren. Een van de zaken die als bedreigend werd ervaren, was de komst
In de jaren '50 ontstond er voor de zuivelfabriek een lastig probleem. Er was de noodzaak van uitbreiding en vernieuwing en daarvoor was veel geld nodig. Geld dat de bank niet wilde verstrekken op basis van de bedrijfsstructuur van de N.V zuivelfabriek. De N.V werd gedragen door de aandeelhouders, die te onderscheiden waren in risicodragend kapitaal van twintig en tien gulden. Dit leverde voor de bank uiter-
5
van de melktank. De kleine melkbus maakte kleinschalige leverantie van melk mogelijk, de investering voor een melktank was op kleine boerenbedrijf]es eigenlijk niet interessant. Tot aan 1981 heeft de zuivelfabriek Salland de melkbus geaccepteerd. De ironie van de geschiedenis wilde dat de boeren die aan 'Kampen' waren gaan leveren, vanwege de afstand al veel eerder gedwongen waren om over te stappen op de melktank. Directeur De Wit was wat deze problematiek betreft wel met zijn neus in de boter gevallen. Hij was in 1952 directeur Folkerts opgevolgd die tijdens een halve eeuw lang leiding geven vergroeid was geraakt met het bedrijf. Tot 1969 was De Wit directeur van Salland. Hij had er eigenlijk op gerekend in Hardenberg te kunnen blijven werken, maar de nieuwe directiefunctie bij Coberco te Zutphen betekende voor hem nog meer mogelijkheden om zijn kwaliteiten in te zetten voor de ontwikkeling van de zuivelindustrie in GelderlandOverijssel en daarmee dus eigenlijk ook voor 'zijn' Hardenbergse boeren. Zo begeleidde hij in zijn nieuwe functie de overstap van melkbus naar melktank. Ook na zijn pensionering in 1979 bleef hij de zuivelindustrie trouw. In ruim vijftien jaar tijd verzamelde hij het materiaal voor de publicatie De bakermat van de Nederlandse Zuivelindustrie, waarin bijna alle zuivelfabrieken in Nederland worden beschreven en gedocumenteerd. Hij werd opgevolgd in Hardenberg door de heer Ravenshorst van de opgeheven zuivelfabriek te Gramsbergen, terwijl directeur Van Haren 'Salland' in de laatste jaren begeleidde. De ontwikkelingen in de melkveehouderij en de schaalvergroting in de zuivelindustrie gingen snel. In de jaren '70 werd gaandeweg duidelijk dat behoud van de zuivelfabriek in Hardenberg problematisch zou worden. De situering aan de rand van het centrum bood geen mogelijkheden voor uitbreiding. Bovendien nam de acceptatie van industriële activiteit met de daarmee gepaard gaande geluiden tussen woonhuizen af. Er was al een fusie tot stand gekomen met Coberco te 6
Zutphen en Hardenberg lag binnen het Cobercogebied nogal excentrisch. Het doek valt op 19 december 1981 als de laatste melkbus wordt aangeboden. Met enig gevoel voor dramatiek bevestigen de medewerkers dit historische moment met een tweetal borden met poëtische teksten. Op het ene bord staat heel nuchter: Dit was het dus, de allerlaatste bus De tekst op het tweede bord vertoont iets meer emotie: Hard komt het aan Dat straks de laatste bus over de band zal gaan. Wij hadden nooit kunnen dromen Dat dit besluit eens zou worden genomen. Na de ontmanteling van de fabriek volgt de sloop. De lange fabrieksschoorsteen valt op 24 mei 1985. Op de plaats van de fabriek wordt een appartementencomplex gerealiseerd. Het zal dezelfde naam krijgen: Salland. De Hardenbergse melk bleef echter stromen, maar nu naar de Cobercofilialen. Tot de schaalvergroting verder doorzet en Coberco eindjaren '90 opgaat, met o.a. Frico en Domo. in Friesland Foods die het grootste deel van de melk van Noord-, Oost- en Midden-Nederland verwerkt en wereldwijd afzet. De Coöperatieve Landbouw en Verbruiksvereniging Hardenberg en omstreken Deze onderneming werd ook wel eens aangeduid met de naam Coöperatieve Landbouwersbank en Verbruiksvereniging, terwijl in de oprichtingsakte sprake is van een Coöperatieve Landbouwersbank en Handelsvereeniging. De direct betrokkenen worden in de aanhef van de akte genoemd: Heden, 7 April 1910, compareerden voor mij Frederik Stuart, notaris, resideerende te Heemse, Gemeente Ambt Hardenberg, in tegenwoordigheid van na te noemen getuigen, de heeren: 1. Willem Parmentier, landbouwer; 2. Jan Weitkamp, landbouwer; 3. Hendrikus Hermannus Harmsen, winkelier;
allen wonende te Stad-Hardenberg; 4. Willem Hutten Lambertzn; 5. Derk Jan Bruggeman: 6. Albert Reints; landbouwers, allen wonende te Baalder, in de gemeente Ambt-Hardenberg. De verschillende benamingen zouden nauwelijks voor misverstand zorgen, in de volksmond stond de onderneming al gauw bekend onder de naam De Coöperatie. Het idee om een dergelijke vereniging op te richten was ontstaan tijdens een bijeenkomst op 24 december 1909 in de school in Baalder van de plaatselijke afdeling van de Vereniging van Pluimveehouders in Nederland, de VPN. Deze pluimveehoudende boeren hadden ontdekt dat er een iets hogere prijs voor de eieren kon worden gehaald, als je de eieren gezamenlijk afzette. Zou gezamenlijk inkopen van meststoffen, veevoeders, maar ook levensmiddelen en bakkersartikelen, de boeren niet vrijer en onafhankelijker kunnen maken? Op de oprichtingsvergadering op 25 januari 1910 gaven zich 31 aanwezigen op als lid. Het gekozen bestuur onder voorzitterschap van J.
Weitkamp schreef al op 8 februari een openbare bijeenkomst uit in de zaal van hotel Frijling waar onder grote belangstelling door diverse sprekers het doel en het belang van de te vormen coöperatieve onderneming uit de doeken werd gedaan. Niet iedereen was enthousiast: sommige middenstanders voelden zich bedreigd door de coöperatieve gedachte en vreesden voor oneerlijke concurrentie. De heer De Bruin, een manufacturier, probeerde dit tijdens de vergadering te verwoorden, maar de meerderheid werd daardoor misschien wel eerder gesterkt in haar voornemen. Veel boeren ruilden hun artikelen, bijvoorbeeld eieren, voor levensmiddelen. In veel gevallen waren zij dan twee keer de benadeelde partij: voor de eieren werd (te) weinig gerekend, voor de levensmiddelen (te) veel. De Coöperatie kreeg, zeker in de beginjaren, nog wel te maken met tegenwerking. Het Lokaal voor Chr. Belangen werd voor een algemene vergadering geweigerd: zou verhuur niet gezien kunnen worden als ideële en materiële ondersteuning? Ook zou de nieuwe coö-
De coöperatieve winkel aan de Stationsstraat 7
brood te bakken. Geleidelijk nam dit gebruik af en werd er steeds meer brood gekocht. Het werd daarom ook voor de coöperatieve winkel interessant om bakkersartikelen te gaan verkopen. Een eigen bakkerij beginnen was aanvankelijk geen haalbare optie. Daarom ging men in zee met een plaatselijke bakker die in In de woning van de heer H.H. Harmsen aan de Gramsbergerweg begint men met een coöperatieve opdracht van de coöperatie en tegen een gerewinkel. Achter de woning wordt een opslagruimte duceerde prijs brood zou bakken voor de vergemaakt. Om als winkelchef te kunnen optreden, eniging. Het idee was aardiger dan de realisatreedt de heer Harmsen terug uit het bestuur. Men tie: de contracten duurden niet lang. Er waren kan een winkelop-slag overnemen voor een bedrag te vaak - klachten over kwaliteit en levering. van zestien gulden. De heer Harmsen moet dit wel Nadat de bakkers Goris, Van der Wal en Van der Haar achtereenvolgens hun producten aan uit eigen middelen voorschieten, want er is nog geen geld. Verschillende handelaren en grossiers de coöperatie hadden mogen leveren, was de vereniging zo ver om een eigen bakkerij te in 'koloniale waren' wordt verzocht in de bestuursvergaderingen te verschijnen met monsters beginnen. Bovendien hadden de winkelactiviom tot zaken te komen. Het assortiment bestaat uit teiten zich zo uitgebreid, dat de ruimte aan de Gramsbergerweg niet meer voldeed. Met veel de gewone dagelijkse behoeften: meel, spek, moeite en eigenlijk tegen een te hoge prijs, koffie, suiker, zout, tabak, enz. Bij wijze van omdat niemand aan de Coöperatie wilde verklantenbinding mag de heer Harmsen bij grote betalingen door leden hun een sigaar van een cent kopen, kon de vereniging grond kopen aan de Stationsstraat, van J.W Schutte en H. Pot. Nog aanbieden. in 1913 werd de opdracht voor de bouw van Regelmatig zijn er klachten over de levering: soms een winkel, annex bakkerij, gegeven. Op 4 valt de kwaliteit tegen, een andere keer klopt het maart 1914 treedt de heer A. Veldkamp uit overeen gekomen gewicht niet - er wordt dan altijd Deventer in dienst als bakker. Nadat na verte weinig geleverd. Na het uitbreken van de oorlog schil van mening met het bestuur de heer Harmsen zich terugtrekt als winkelchef, wordt worden sommige artikelen heel erg schaars. op 13 maart mevrouw Janna Wortelen Vooral koffie en zout zijn duur en moeilijk te verkrijgen. Voorzitter Weitkamp zal proberen in benoemd als eerste winkeljuffrouw: tijd en omstandigheden zijn rijp voor een vernieuwde Zwolle nog wat voorraden te bemachtigen en brengt deze zelf per handkar naar de tram, daarmee in een persoon bestuurlijke en uitvoerende taken belichamend. Het valt op dat er rekening wordt gehouden met de belangen van de kleine afnemers. In een bestuursvergadering wordt nadrukkelijk afgesproken dat aankoop van een kleine hoeveelheid veevoeder per kilogram niet duurder mag zijn dan bij afname van een grote hoeveelheid. Bij de boeren was het lang gebruike- Het tot woonhuis verbouwde pakhuis Aurora aan de lijk geweest om zelf het dagelijkse Stationsstraat peratie stuiten op moeilijkheden bij de aankoop van gronden en bedrijfsruimten, omdat welwillendheid ten opzichte van de coöperatie kon worden uitgelegd als benadeling van andere relaties.
8
start aan de Stationsstraat. Het pand aan de Gramsbergerweg herkreeg zijn oorspronkelijke bestemming als woonhuis. De ledenboeren konden hun bestellingen van veevoer en kunstmest opgeven aan de vereniging. Deze zorgde dan voor de aankoop en regelde het transport naar Hardenberg. Genoemde producten werden doorgaans per schip aangevoerd. Een medewerker van de coöperatie moest dan na aankomst van zo'n schip letterlijk de boer op om de mensen te waarschuwen dat de bestelling was gearriveerd. De boeren haalden zelf met paard en wagen op wat ze besteld hadden. Uiteraard moest men ook actief meehelpen met lossen. Kolen werden doorgaans per spoor aangevoerd, maar ook daarvoor gold hetzelfde procédé. Kleine hoeveelheden veevoer en kunstmest kon men betrekken uit de winkel. Uiteraard was opslag daar beperkt, waardoor al gauw behoefte ontstond voor meer mogelijkheden. In 1912 kon de vereniging een stuk-
Pakhuis en maalderij. De silo in aanbouw, 1938
je grond kopen aan de Stationsstraat van de heer Vasse. Daar werd een pakhuis gebouwd bestemd voor opslag van veevoer en kunstmest en werd er een klein gedeelte afgetimmerd voor kantoorruimte. Het pakhuis kreeg ook een naam: Aurora, lange tijd ook zichtbaar geweest op de voorgevel. Een beetje merkwaardige naam: Aurora is de naam van de godin van de dageraad bij de Romeinen. De naam was begin twintigste eeuw nogal populair bij de socialistische beweging. Aurora zou niet alleen een nieuwe dag, het morgenrood, aankondigen maar ook de dageraad van de klassenloze heilstaat. Het is niet erg waarschijnlijk dat de Hardenbergse coöperatie dit alles met de naamgeving wilde onderstrepen, maar het illustreert in elk geval wel de populariteit van de naam Aurora in die tijd. Aan de voorzijde was een katrol aangebracht waaraan zakken graan konden worden opgehesen en op de graanzolder worden leeggestort. Opvallend zijn de fraaie baksteenversieringen in de gevel, vooral rondom ramen en deuren. Pakhuis Aurora heeft als zodanig dienst gedaan, totdat er aan het andere pand tegenover het kerkhof aan de Stationsstraat na 1937 voldoende opslagruimte was gerealiseerd. Nadat de Aurora jarenlang voor verschillende doeleinden werd gebruikt en ook enige tijd leeg stond, werd het pand eindjaren tachtig verbouwd en ingericht tot woonhuis. De vereniging streefde naar een breed pakket aan activiteiten ten behoeve van de leden. Het aanvankelijke plan om te komen tot een specifieke landbouwbank werd al snel verlaten, omdat er al een boerenleenbank in Hardenberg actief was. Naast activiteiten in materiële zin als winkel, handel in veevoer en kunstmest en afzet van eieren, organiseerde de vereniging met enige regelmaat lezingen en cursussen voor de boerenleden. Het doel hiervan was om door middel van voorlichting de kennis onder de boeren over het gebruik van kunstmest, goede veevoedering en een doeltreffend teelt-plan van gewassen te vergroten en daarmee bij te dragen tot betere bedrijfsresultaten. Ook werd aandacht besteed aan het grote belang om te werken met betere fokstieren en -beren. In de jaren twintig begint steeds meer aan9
dacht uit te gaan naar voorlichting en begeleiding rond de aanschaf van landbouwmachines. De voorlichtende lezingen werden doorgaans verzorgd door landbouwleraren, o.a. uit Meppel en Enschede. Om de prijzen zo laag mogelijk te houden, leek het de vereniging aantrekkelijk om zelf granen te malen en zelf goed veevoeder samen te stellen. Plannen om te komen tot een eigen maalderij werden voorlopig opgeschort toen molenaar Hamberg bereid was om voor de vereniging tegen een aantrekkelijke, verlaagde prijs te malen. Toen later de onderhandelingen
Na de oorlogsjaren was er een tijd van wederopbouw. Allerlei zaken werden weer opgepakt en nieuwe aangepakt. De coöperatie groeide en deed mee in de wederopbouw. In 1947 werd Harm Altena aangesteld als chauffeur bij de coöperatie. Hij was de tweede chauffeur. Al in 1923 was een eerste vrachtauto aangeschaft. De tweede van 1947 was een oude legerauto. De heer Altena zou tot 1981 als chauffeur voor de vereniging zowel korte, plaatselijke als lange, landelijke ritten maken: in totaal ongeveer anderhalf miljoen kilome-
De silo aan de haven: schepen konden daar worden gelost over o.a. de maalprijs met zijn opvolger, molenaar Waaijman, dreigden vast te lopen, werden de eigen maalplannen weer actueel. Ondertussen was in 1927 aan de Stationsstraat (t.o. het oude kerkhof) een nieuw pakhuis voor veevoeder gebouwd. Tien jaar later werd dit pakhuis uitgebreid met een silo en werd ook een eigen maalderij begonnen. Het ging goed met de coöperatie: het ledental steeg en ook de omzet nam, na een daling in de crisisjaren 1933 - 1936, weer flink toe. De oorlogsjaren brachten echter de groei tot stilstand en reduceerden omzet en activiteiten tot bijna het nulpunt aan het eind van de oorlog. 10
ter. Hij had als bedrijfsleider op een boerderij in Baalder kennis van het boerenbedrijf opgedaan. Dit kwam hem goed van pas in het veelvuldige contact met de boeren: hij kende ze niet alleen, hij begreep ook waar ze het over hadden. Op een morgen was het even koffiepauze. De ploeg zat gezellig bij elkaar, toen iemand Harm riep om even te komen helpen: er was een klant. Toen Harm vroeg wie dat dan wel kon zijn, wist de collega dat niet. Hij kon wel de vraag beantwoorden wat voor paard er voor het bedrijf stond - een vos met een lange staart - waarna Harm ook de naam van de
boer trefzeker wist. Het was vaak zwaar werk. Kunstmest werd aangevoerd per schip. Slakkenmeel was verpakt in zakken van honderd kilo, later zou dat worden gehalveerd. Er waren meestal speciale ploegen die dat soort werk deden, vaak voor aangenomen werk. Dat betekende zonder al te veel rustpauzes in een hoog tempo doorwerken. Kali werd los aangevoerd en moest met kruiwagens uit het scheepsruim worden gehaald. Het was een aanzienlijke verlichting toen dit zware handwerk later door een lier gedeeltelijk werd overgenomen. De heer Altena herinnert zich nog de goede en prettige sfeer waarin werd gewerkt. Als er aan het eind van de middag een chauffeur nog niet was teruggekeerd, werd er door anderen op hem gewacht. Er zou iets gebeurd kunnen zijn en misschien zou er hulp moeten worden geboden. Het was: samen uit, samen thuis. Tot eind jaren vijftig werd er ook op de zaterdagmorgen gewerkt. Het was gebruikelijk dat de boeren een handje hielpen bij het lossen van de vracht op het boerenbedrijf. Harm begreep dat het erg gemakkelijk was als veevoer zoveel mogelijk direct op de juiste plek werd gelost. Toen hij eens in zijn dienstverlening zo ver ging dat hij de zakken via de ladder op de hilde afleverde, werd dat zo stilzwijgend - op prijs gesteld dat hij enige tijd later een aardige attentie kreeg nadat er geslacht was. Harm benadrukt dat de sfeer niet alleen onderling erg goed was, tussen directie, werknemers en boeren, er heerste ook een goede verstandhouding met firma Bruins, de plaatselijke concurrent. Als men op de coöperatie op een moment eventjes krap zat in het een of ander product, kon men altijd een beroep doen op Bruins' voorraad en uiteraard gold het omgekeerde evenzeer. De Coöperatie bleef een breed assortiment aanbieden: levensmiddelen, bakkersartikelen, kunstmest, veevoeder, pootaardappelen en brandstoffen. Daarnaast waren en werden er activiteiten ontwikkeld op het gebied van pluimvee: er was een broederij aan de Stationsstraat (t.o winkel Plaggenmarsch), er werd gehandeld in de afzet van slachtpluimvee
en de vereniging trad op als tussenpersoon in de afzet van eieren. In 1956 werd aan de haven een silo gebouwd met enige loodsen voor de opslag van kunstmest en granen. Schepen konden via De Haandrik de haven bereiken om daar te worden gelost. De dertig meter hoge silo heeft tot de afbraak in 1989 een markante rol in de skyline van Hardenberg vervuld. In 1967 nam directeur Valkman afscheid van 'zijn' coöperatie. Diverse sprekers benadrukten zijn verdiensten voor de onderneming. De jonge Zandrie, geboren op 23 juni 1902, was in 1917 in dienst gekomen bij de Coöperatie. Officieel kwam hij op het kantoor, in de praktijk was hij manusjevan-alles. Als er een schip of trein met goederen was gearriveerd, moest Zandrie de boeren langs om hen te waarschuwen dat het bestelde gehaald kon worden. Zo kwam hij overal en bij iedereen en leerde de boeren goed kennen. Vaak at hij een pannenkoek mee, want tijd was toen nog niet zo kostbaar, een goede onderlinge verstandhouding en een gevulde maag - wel. Het schip werd soms gedeeltelijk gelost, waarna het verder werd gesleept om dichter bij de andere boeren te liggen. Ook tijdens het lossen tilde Zandrie de honderd kilozakken slakkenmeel op zijn rug naar de loods. Niet alleen zijn spierkracht stelde hij in dienst van de zaak, ook zijn geest was actief. Naast zijn werk volgde hij verschillende cursussen op administratief en boekhoudkundig terrein om die met goed, dus gediplomeerd, gevolg af te sluiten. Zijn capaciteiten bleven niet onopgemerkt. Hij klom op tot een soort van assistent-directeur. Er was weinig in de toch wel complexe organisatie van de Coöperatie wat de heer Valkman ontging. Daardoor was het eigenlijk ook min of meer vanzelfsprekend voor iedereen dat hij 1953 werd aangesteld als directeur, een functie die hij tot aan zijn afscheid in 1967 heeft vervuld. De onderneming groeide snel in de jaren vijftig en zestig, maar directeur Valkman bleef zijn mensen kennen. Als de boeren ''s maandags naar de markt gingen, was Valkman op zijn kantoor. Als een van de boeren hem even moest spreken, dan was hij er en men wist dat.
11
Naast zijn werk als directeur van de Coöperatie was Valkman actief op politiek, maatschappelijk en kerkelijk terrein. Hij was raadslid voor de CHU, later wethouder en loco-burgemeester, lid van de Provinciale Staten van Overijssel en enige tijd lid van de Hervormde kerkenraad. Bij zijn afscheid kon hij terugkijken op een bijna Amerikaans aandoende loopbaan: van loopjongen tot directeur. In 1969 werd een nieuwe COÖPwinkel geopend aan de Stationsstraat tegenover de Sallandschestraat. Er was tevens een slagerij en bakkerij in gevestigd. De winkel zou echter geen lang leven zijn beschoren. De CLM in Meppel kende geen supermarktactiviteiten. Daarom werd na de fusie in de jaren zeventig deze coöperatieve onderneming in Hardenberg beëindigd. De Coöperatie kwam eindjaren zestig voor een belangrijke keuze te staan. De verouderde gebouwen en machines waren dringend aan vernieuwing toe. Daarnaast zou de fabriek moeten uitbreiden. Aan de Stationsstraat was daarvoor geen ruimte. De gebouwen op een locatie aan de rand van de stadskern waren steeds meer een hinderlijk obstakel voor stadsuitbreiding geworden. De al in gang gezette samenwerking met de CLM te Meppel leidde in de jaren 1972 - 1973 tot fusie. De gebouwen aan de Stationsstraat werden ontmanteld en boden nog enige jaren onderdak aan een bouwmarkt. Daarna volgde sloop en werden appartementen gebouwd. Op het industrieterrein bleef een filiaal voor kleinere zaken de klanten bedienen. Grote orders werden meteen vanuit 'Meppel' afgehandeld. Uiteindelijk zou ook dit filiaal worden opgeheven. Op het bedrijventerrein Haardijk zet de firma Welkoop de dienstverlening aan boer en burger voort. De silo en de loodsen aan de haven functioneerden nog enige jaren voor de opslag en voor de uitlevering van kunstmeststoffen. In 1989 werd ook dit complex gesloopt om plaats te maken voor appartementen. Nog steeds is een aanzienlijk marktaandeel in de omzet en afname van veevoeder en kunst-
12
mest in handen van een coöperatieve onderneming. Bestellingen worden nu per mail opgegeven, maar vertegenwoordigers onderhouden nog steeds de contacten met de boeren, nog steeds voorlichtend en evaluerend. Relatiebeheer en ledenorgaan moeten zorgen voor de 'binding' tussen organisatie en leden. Coöperatieve Boerenleenbank De officiële start was op een zaterdag: 1 september 1906. Zeven heren, waarschijnlijk doordrongen van de ernst van het moment, meldden zich bij notaris Stuart om een boerenleenbank op te richten. Het waren vier landbouwers: Gerrit Bruins te Heemse, Jan Reinders te Bergentheim, Herman Johann Boerrigter te Brucht en Gerrit Zwijze te Loozen; de secretaris van de Gezondheidscommissie, Antonius Johannes van der Sanden te Hardenberg; een predikant, Wiechem Westhoff te Hardenberg en een hoofd der school, Hendrik Otten te Rheeze. Het doel van de bank was verbetering van het landbouwbedrijf door aan 'vertrouwbare medeleden geld voor te schieten, aan iedereen gelegenheid te geven om beschikbaar geld veilig te beleggen en een fonds te vormen'. De bank zou in de loop van de twintigste eeuw ingrijpende veranderingen, niet alleen in de landbouw, maar ook op andere terreinen, mogelijk maken en begeleiden. Tot dan waren boeren op elkaar en op hun familie aangewezen als er geld geleend moest worden. Nog vaker waren zij in moeilijke tijden overgeleverd aan geldschieters die kredieten gaven op voorwaarden die altijd slecht voor de boeren uitpakten. De opgerichte bank bood nu de mogelijkheid om de vicieuze cirkel van schuld en lenen te doorbreken door zonder winstoogmerk aan boeren kredieten te verstrekken. Om daarvan gebruik te kunnen maken, moest men lid worden van de vereniging. Dit was een bijzondere eer, want alleen mensen 'die te goeder naam en faam bekend' stonden werden toegelaten. Het lidmaatschap kostte vijftig cent. Een voorschot moest worden aangevraagd met vermelding van de personen die borg wilden staan en binnen acht dagen besliste het bestuur daarover. Het voorschot moest ten goede
Coöperatieve BoerenLeenBank: de eivorm duidt op de groeikracht, de aren symboliseren de oogst van de landbouw, in het midden is een geldstuk (van de bank) te zien. komen aan het boerenbedrijf: uitbreiding, vernieuwing, aankoop van fokvee, kunstmest, veevoer, enz. Ook was het mogelijk een krediet te verkrijgen om een moeilijke periode te overbruggen, zodat men niet genoodzaakt was vee of grond met schade te moeten verkopen.
Op maandag 15 oktober 1906 werd in het Lokaal voor Christelijke Belangen de eerste algemene vergadering gehouden: zeventien leden waren aanwezig, een nog bescheiden begin. Op 7 november werd de Hardenbergse boerenleenbank lid van de landelijke Coöperatieve Centrale Raiffeisenbank te Utrecht. In de naamgeving werd Friedrich Wilhelm Raiffeisen (1818 - 1888) geëerd, een plattelandsburgemeester in het negentiendeeeuwse Duitsland die getroffen door de erbarmelijke leefomstandigheden van 'zijn' mensen de grondslagen legde voor een coöperatief kredietsysteem waardoor de bewoners van het platteland zichzelf konden helpen door anderen te helpen en een einde konden maken aan de heersende armoede. Het bleef nog lang een bescheiden onderneming. Op 6 november beslist het bestuur positief over de eerste lening: een aanvrage van J. Hutten te Rheeze om lid te mogen worden en een voorschot van honderd gulden voor zes maanden. Het in rekening gebrachte rentepercentage voor een lening bedroeg in die eerste jaren 4,25%, terwijl op spaartegoeden een rente van 3,12% gold. De 'winst' van de bank
In 1925 werd een mooi centraal gelegen pand in gebruik genomen. 13
was nodig voor de onkosten. De eerste kassier, de heer J. Snijders te Heemse, hield zitting aan huis en alleen op zaterdag van 10.30-12.00 uur en van 18.30 - 20.00 uur. De heer Snijders trok zich wegens tijdgebrek in 1908 terug als kassier. Hij werd opgevolgd door de heer G. Bruins. Hij zou bijna veertig jaar lang, tot zijn overlijden in 1946, de functie uitoefenen en de bank zien groeien in omvang en functie, ondanks twee wereldoorlogen en een economische crisis. In 1925 werd een mooi centraal gelegen pand aan de Voorstraat gekocht (nu: Trekpleister). Het pand ging dienen als woonruimte voor de familie Bruins, terwijl een deel van de benedenverdieping werd ingericht als kantoor. De openingstijden ondergingen nu ook uitbreiding. Naast het pand werd een wachtkamer gerealiseerd. Toen in de crisisjaren de uitbetaling van geleverde varkens en vee door het Bedrijfschap werd uitbesteed aan de bank, stapten veel boeren voor het eerst over de drempel van de bank. Het zeggen was echter niet dat men naar de bank ging, maar men moest even geld halen van Bruins: de kassier was het gezicht van de bank. Een belastingadviseur had bij diverse boeren gehoord dat men daar geld van Bruins gekregen had voor uitbreiding en kon niet anders dan concluderen dat deze heer Bruins toch wel heel erg rijk moest zijn. Na de oorlog werd in 1946 de heer I. H Boerrigter kassier. Hij kreeg assistentie van de heer F. Martens die tot 1983 zijn werkzaam leven aan bankzaken zou wijden. Tot 1953 zouden zij met zijn tweeën de bankzaken regelen. Vanwege de geldzuivering direct na de oorlog kwam iedereen in contact met de bank: het was de eerste aanzet dat de boerenleenbank zich ging manifesteren als de bank voor iedereen. Toch bleef de functie ook in de naoorlogse jaren aanvankelijk grotendeels beperkt tot sparen en lenen. Het bestuur vergaderde eens in de veertien dagen en besliste nog steeds over elke lening. In de herinnering van de heer Martens is het een keer voorgekomen dat een borg aangesproken moest worden omdat iemand niet aan zijn verplichtingen kon 14
voldoen. De bank opereerde altijd zeer voorzichtig en men was wars van speculatief handelen. Zó voorzichtig dat iemand eens de vragende opmerking maakt: Is het nog steeds zo dat ze op de bank bij een dood kalfde vier poten vastbindt? Alle administratie werd met de hand geschreven bijgehouden, de bedragen werden met hoofd en hand uitgerekend. Een telmachine bracht naderhand enige verlichting. Toch was het veel cijferwerk en ondanks alle zorgvuldigheid was een foutje gemakkelijk gemaakt. Aan het eind van het jaar was het druk: dan werden rente en aflossing van de leningen betaald. Daar was dan steeds een bestuurslid bij aanwezig als extra controle. De heer Martens had eens een - klein -foutje gemaakt: vijftien cent teveel berekend. De benadeelde persoon kwam de volgende dag, lopend uit Collendoorn, het verschil melden. Men kende elkaar goed en de meeste bankzaken gingen gepaard met onderling vertrouwen. Geld werd aangevraagd bij de centrale bank, in huis was altijd wel voldoende kasgeld voor de lopende zaken. Mocht er toch even te weinig geld in kas zitten, dan leende' men dat even van de Hardenberger Bank (later Middenstandsbank, nu ING). Er hoefde niet eens een recu getekend te worden. Vanzelfsprekend gold dat over en weer. De heer Boerrigter had 's morgens voor kantoortijd de koeien op het bedrijf in Brucht al gemolken. Hij kon het werk van kassier toen nog wel - combineren met werkzaamheden op de boerderij. Hij was nauw betrokken bij de oprichting van de KI, ook coöperatief In de moeilijke begintijd van deze instelling was er nog geen huisvesting. In de wachtkamer van de boerenleenbank stond enige tijd een koelkast opgesteld met daarin de buisjes met sperma. Voor een van de boeren was dat een zeer bijzondere ervaring om zomaar 'de jonge kalfjes ' in de glazen buisjes te kunnen zien. De bankzaken waren in de jaren '50 zo in omvang toegenomen dat er behoefte ontstond aan een nieuw onderkomen van de bank. Op 13 november 1956 werd het nieuwe pand op de hoek Voorstraat - Fortuinstraat betrokken.
In 1963 werd de heer Boerrigter opgevolgd door de heer Van der Scheur. Hij werd aangesteld als directeur van de bank, de naam kassier raakte in onbruik en er zal geen Hardenberger meer gezegd hebben dat hij geld haalde van Van der Scheur. Hij kreeg te maken met de grote functie-uitbreiding van de bank in de jaren '60. Na zijn overlijden in september 1990 werd hij opgevolgd door de heer Schoemaker die zich heeft ingezet om te komen tot regionale schaalvergroting. Ruim tien jaar later, in 1967 was een uitbreidende verbouwing noodzakelijk. De grote functieuitbreiding onderging de bank in de jaren zestig, toen salarisuitbetalingen niet langer gedaan werden met behulp van het loonzakje, maar giraal werden overgemaakt op een bankrekening. Daartoe moest boer en burger naar de bank om een rekening te openen. Daarna zou het girale geldverkeer een enorme vlucht gaan maken, van ponskaart tot en met inter-netbankieren. Bovendien breidde het dienstenpakket van de bank zich uit. Nog weer tien jaar na de verbouwing aan de Voorstraat, op 21 november 1977, werd het nieuwe bankge-
bouw betrokken in het winkelcomplex De Spinde. Dit gebouw onderging in de jaren 1996 en 1997 een ingrijpende verbouwing en uitbreiding naar een ontwerp van architect Hamhuis. Daarbij ontstond een ovaalronde uitbouw die een beetje meeboog met de weg richting Fortuinstraat en zo de scherpe en hoekige architectuur van De Spinde enigszins 'verzachtte'. De uitbouw werd van het oorspronkelijke complex gemarkeerd door een scheidingsmuur met mozaïek. De toepassing van de huiskleuren van de bank: blauw, de kleur van de zakelijke kant van de bank, en oranje, de kleur van de maatschappelijke kant zorgden voor een aanzienlijke verfraaiing in het stenig-stemmige centrum van de stad. Ook de bankwereld kreeg te maken met fusies en schaalvergroting die nog steeds voortduren. Het aantal klanten groeide en ook het belegde kapitaal. Niet alleen de bank veranderde, ook de ondernemende agrariër was veranderd: hij had niet zozeer behoefte meer aan een persoonlijk praatje met de kassier, inclusief sigaar, maar hij wilde graag professionele en grondige expertise van de bankmedewerkers om zijn financiële zaken te begeleiden.
Het nieuwe pand Voorstraat - Fortuinstraat 15
Het nieuwe bankgebouw na de verbouwing in 1997 De boerenleenbank, inmiddels Rabobank, heeft ties. Onder hun leiding en met inzet van vele nog steeds een coöperatieve verenigingsstructuur, anderen ontwikkelden de Hardenbergse boeis nog steeds niet beursgenoteerd, heeft nog steeds ren zich vanuit een grote achterstand en achgeen winstoogmerk. De bank pretendeert nog terstelling tot moderne en zelfstandige agraristeeds volgens het principe 'door en voor elkaar' te sche ondernemers. handelen. Daarmee heeft de bank niet alleen in Zij zijn dan wel niet meer zo zichtbaar met materiële zin een plaats in het centrum van gebouwen aanwezig in het centrum, maar Hardenberg, ook maatschappelijk gezien staat ze daarom zijn ze er nog wel! in het hart van de samenleving. Met dank voor de informatie aan mevrouw C. Tenslotte Veurink-De Wit en de heren H. Altena, R. Het landbouwbeeld van Kiny Kopinga in het Huisjes, A.H. lemhoff, H. Klifman, F. Martens, H.H. Schoemaker en C.H.J. centrum herinnert aan de dominante rol die de Smulders. landbouw eeuwenlang heeft gespeeld in de geschiedenis van Hardenberg. De vorige eeuw werd die rol in belangrijke mate mogelijk gemaakt Geraadpleegde bronnen: Piet Willemsens en Klaas de Wit: De Bakermat van de door de coöperatieve organisaties. Door de Nederlandse Zuivelindustrie. Gorssel, 1995 realisatie van de coöperatieve gedachte was de 50 jaar Coöperatieve Landbouw- en boerenstand voor een groot deel zelf in staat geweest zich economisch te emanciperen. Het valt Verbruiksvereniging WA. Hardenberg, 1960 Hardenberg, een momentopname. Uitgegeven op dat men in de diverse besturen vaak dezelfde namen van boeren-bestuurders tegenkomt, soms door de 'Rabobank Hardenberg' B.A. ter gelegenheid van haar 75-jarig bestaan. van opeenvolgende genera-
16
Exportslachterij 'Hardenberg Bacon Factory' - Nijmans vleesverwerkende industrie Dat Hardenberg met name na de oorlog een grote groei heeft doorgemaakt door de vestiging van industrieën, is bij velen wel bekend. Maar dat er in Hardenberg al ver voor de oorlog een belangrijke fabriek stond, de Hardenberg Bacon Factory', begint in de vergetelheid te raken. Die fabriek stond aan de oostzijde van de stad - aan de huidige Lage Gaardenstraat - en werd geëxploiteerd door de familie Nijman. De fabriek was destijds de belangrijkste werkgever binnen de grenzen van Stad Hardenberg. Over de geschiedenis van die exportslagerij gaat dit artikel. Al enige tijd liggen de gronden waar eens de fabriek stond braak, maar er zijn plannen om in de nabije toekomst het terrein te bebouwen met appartementen en kantoren...
E. Wolbink
Originele prentbriefkaart van de exportslachterij van Nijman aan de Lage Gaardenstraat Nijman I Het stadje Hardenberg kende vanouds veel kleine ambachtelijke winkels als bakkerijen, kruideniers en slagerijen. Zo startte de destijds 22-jarige Jan Nijman in 1869 een grutterswinkel in het pand van zijn ouders aan de noordzijde van de Voorstraat (later bekend als de meubelzaak van Grooters; nu Italiaans restaurant Napoli). Zijn vader was korenmolenaar geweest en later koopman geworden. Jan was een handelaar in hart en nieren. Al gauw legde hij zich meer en meer toe op de verwerking van vlees. Het van de boeren uit de omgeving op de markt gekocht vee werd geslacht en het vlees werd verkocht in zijn winkel, maar ook
verhandelde hij het naar andere plaatsen. Met name dat laatste leverde het meeste geld op. Jan Nijman werd uiteindelijk handelaar in vette varkens, met een exportslachterij, waar nogal wat mannen werkten. De geslachte varkens werden met paard en wagen naar het tramstation van de D.S.M, in Heemse gebracht en vandaar verder vervoerd. Na 1904 ging het transport veelal met wagons van de Noordooster Lokaalspoorwegmaatschappij. Twee jaar nadat hij zijn eigen zaak was begonnen, trouwde hij op 9 augustus 1872 met de zes jaar jongere Johanna Nijzink uit Heemse, 17
runderslachterij met zouterij en rokerij op te richten op zijn percelen aan de Voorstraat A.11 en A.12. Jans oudste zoon Gerrit, geboren in 1882, bezat dezelfde handelsgeest als zijn vader en al op jonge leeftijd hielp hij hem bij zijn werkzaamheden. Gerrit huwde in 1901 met Hermina Cornelia, dochter van schoolmeester Antoni Arnoldus Heetderks van Munster en Petronella Hermanna van den Nulft. Het jonge echtpaar bleef wonen in het ouderlijk huis van de bruidegom aan de Voorstraat in Hardenberg, totdat vader en moeder Nijman -en hun andere nog inwonende kinderen - in juni 1904 verhuisden naar Heemse.
Jan Nijman (geb. 24-08-1847, ovl. 01-06-1928) en echtgenote Johanna Nijzink (geb. 18-061854, ovl. 30-12-1927), op de gevoelige plaat vastgelegd door de bekende Amsterdamse fotograaf Albert Greiner dochter van gemeenteontvanger Johannes Albertus Nijzink en Mietjen Bruins. Uit het huwelijk werden zes kinderen geboren, zij het dat het eerste levenloos ter wereld kwam. De overige kinderen, twee zoons en drie dochters, groeiden gezond op. Het ging het gezin voor de wind; de handel in vleesproducten werd al gauw de belangrijkste activiteit en daarom besloot Jan Nijman in 1896 een varkens- en 18
Het jonge echtpaar Gerrit Nijman en Hermina Cornelia Heetderks van Munster, ca. 19041910; fotograaf Cornelis Leenheer sr. te Amsterdam Nijman II Begin 1904, toen Gerrit nog maar 22 jaar oud was, nam hij het bedrijf grotendeels van zijn vader over. Een jaar later, op 11 februari, werd
voor notaris Stuart te Heemse een akte van vennootschap verleden, waarbij Nijman senior en junior gezamenlijk de firma J. Nijman & Zoon aangingen. Het doel van de vennootschap was het uitoefenen der exportslagerij, zouterij en worstfabricatie en het drijven van handel in varkens en varkensvleesch met alhetgeen verder tot dit vak behoort. De vennootschap werd aangegaan met terugwerkende kracht tot 1 mei 1904 en eerst voor een periode van zes jaren met jaarlijkse stilzwijgende verlenging. Bij de aanvang van de vennootschap werd door Nijman senior een bedrag van 4500 gulden ingebracht. Junior bracht geen geld maar nijverheid, arbeid en vlijt in. De uitoefening van de zaak, het aanstellen en ontslaan van en het toezicht op personeel gebeurde door Gerrit. Hem werd ook de boekhouding, het innen der schuldvorderingen en de correspondentie (briefwisseling) opgedragen. Ieder jaar vóór 1 februari moest rekening en verantwoording afgelegd worden over het voorgaande jaar. Winst of verlies werd verdeeld onder beide vennoten: Jan Nijman voor tien procent en zoon Gerrit de overige negentig-
Gramsbergen, Dalfsen, Nieuwleusen, Avereest en Staphorst. De commissie schreef: De Gezondheidscommissie, overwegende dat volgens publicatie door het gemeentebestuur van Stad Hardenberg aan de heren J. Nijman & Zn. vergunning is verleend tot het oprichten van een exportslagerij. Overwegende dat de uitoefening van een zodanig bedrijf, met de daaraan onafscheidelijk verbonden gevolgen als verzameling van vuil, bloed- en dierlijk afval en het vervoer van deze stoffen, in hoge mate kunnen influenceren op de volksgezondheid, neemt de vrijheid uw college uit te nodigen aan haar, afschrift van het desbetreffend besluit met de daarbij gestelde voorwaarden wel te willen doen toezenden. Voorzitter B. Berends Azn. en secretaris Van der Sanden.
Het eerste kind van Gerrit en Hermina Cornelia werd op 12 april 1905 geboren. Ze noemden haar Johanna, naar oma van vaders zijde. Bijna een jaar later, op 5 april 1906 kwam hun tweede dochtertje, Petronella Hermanna, ter wereld, vernoemd naar oma van moeders zijde. De nieuwe exportslachterij Door aankoop van een perceel grond van kweker Jan Willem Boerrigter kon in 1907 een nieuwe fabriek gebouwd worden aan de Korte Steeg (ook wel op de Roeterskamp genaamd) te Hardenberg. Deze fabriek - later geadresseerd aan de Lage Gaardenstraat 9 - werd ingericht als exportslachterij. Het gemeentebestuur verleende de nieuwe fabriek hinderwetvergunning en voorzag groeiende werkgelegenheid. Op 26 maart 1907 ontving het gemeentebestuur echter een brief van de Gezondheidscommissie voor de gemeenten Stad Hardenberg, Ambt Hardenberg,
Het bouwen van de fabriek werd in 1907 gevoerd door aannemer B. C. Koeslag uit Heemse Om de nieuwbouw te kunnen bekostigen moest kapitaal aangewend worden. Vader en 19
zoon Nijman leenden een bedrag van 15000 gulden van de heren Willem Roelof Vermeulen en Hendrik Seerpius Gratama, kassiers en commissionairs in effecten, wonende te Zwolle en aldaar handelende onder de firma Buisman, Gratama en Co. De hypotheek werd verstrekt met als onderpand de eigendommen van:
firma alsnog toestemming om dat deel dat eigendom was van de gemeente Stad Hardenberg te verharden.
De door Jan Nijman verbonden onroerende goederen waren al gedeeltelijk bezwaard met een hypothecaire schuld van nog 3000 gulden. Dat geld was hij nog schuldig aan jonkheer meester Pieter Johannes Boddaert.
Bouwvergunningen uit deze tijd zijn in het archief van Stad Hardenberg niet bewaard gebleven en als gevolg daarvan is het niet mogelijk na te gaan hoe de eerste bouw er precies uit gezien moet hebben. Toch weten we wel wanneer de nieuwe fabriek startte, namelijk op 9 september 1907. De locale krant Salland's Volksblad meldt namelijk: Den 9den sept. is de nieuwe exportslagerij voor varkens in gebruik genomen. Door de groote vlucht die in de laatste jaren dit bedrijf der heeren J. Nijman & Zoon nam, werd het noodig met de slagerij te verhuizen naar buiten de kom der gemeente. De nieuwe slagerij is nu gebouwd dicht bij de los- en laadplaats bij het spoorstation. Voor de plaats is zulk een bedrijf een oorzaak van geregelden arbeid voor velen. Geregeld zijn 15 vaste arbeiders werkzaam, behalve de losse die op sommige dagen nog noodig zijn. Gedurende het winterseizoen worden hier iedere week 1000 tot 1500 varkens geslacht voor export naar Londen. De koele hangplaats 28 meter lang en 5 meter breed kan 600 stuks geslachte varkens bergen. Bij de vroegere inrichting der slagerij in de kom der gemeente veroorzaakte het afval enz. soms een onaangenamen geur, waarvan vooral de buren last hadden. Dat de slagerij naar buiten verplaatst en geheel naar de eischen van den tijd ingericht werd, is daarom, ook in dit opzicht, voor de gemeente van belang.
Op 10 mei 1907 vermeldt het Salland's Volksblad een samenvatting van de raadsvergadering van Stad Hardenberg waarin de behandeling plaats vond van het verzoek van de firma J. Nijman & Zoon om toestemming tot het mogen verharden van de weg lopende door de Korte Steeg naar de exportslachterij. Een beslissing viel niet meteen. Er werd eerst een commissie ingesteld van burgemeester en twee raadsleden die moesten onderzoeken of het wel een gemeentelijke weg betrof. In de volgende raadsvergadering (juni) kreeg de
In 1908 kregen Gerrit en Hermina Cornelia Nijman twee zoons. Oudste zoon Jan, vernoemd naar opa Nijman, werd geboren op 8 januari en de volgende zoon, Antoni Arnoldus (Tonny), vernoemd naar opa van moeders zijde, kwam op 10 december ter wereld. Twee jaar later, op 29 juni 1910 werd de 28-jarige exportslachter Gerrit Nijman door de arrondissementsrechtbank te Zwolle veroordeeld tot het betalen van een boete van twee guldens of twee dagen hechtenis. Hij was schuldig bevonden aan eenvoudige belediging.
Jan Nijman: twee huizen met schuur, tuinen, bouw- en hooiland, heide en veengrond in de gemeente Stad Hardenberg, en bij het kadaster bekend in sectie A nommers 697, 250, 316, 317, 423, 639, 1031, 1034, 1085, 1525, 1526, 1647, 24, 964, 357, 1032, 711, 1940, 315 en 1648 en sectie C nommers 428, 429, 430 en 431, tezamen groot 6 hectaren, 86 aren en 96 centiaren, de onverdeelde helfte in een perceeltje grasgrond en weg onder de gem. Stad Hardenberg, kadastraal bekend in sectie A nommer 276 Gerrit Nijman: een stuk bouwland te Stad Hardenberg, sectie A nommer 2075, groot 21 aren en 80 centiaren met het daarop aanwezige doch nog niet gekadastreerde gebouw met verdere getimmerten dienende voor exportslagerij enige percelen heidegrond op het Heemserveld onder Ambt Hardenberg.
20
Jan Nijman en Johanna Nijzink waren op 9 augustus 1912 veertig jaar getrouwd en dat werd groots gevierd. De gehele familie kwam daarbij ook (op 't portret'. Bovenaan v.l.n.r: Johannes Albertus Nijman en echtgenote Jeanne de Jong met op haar arm de kleine Rien Nijman, Gerbert Hermine Johan Frijling en echtgenote Margaretha Nijman, Johann Caspar ScholI en echtgenote Hendrina Aleida Nijman, Jan Bruins en echtgenote Mietje Nijman, Gerrit Nijman en echtgenote Hermina Cornelia Heetderks van Munster. In het midden Jan Nijman en echtgenote Johanna Nijzink met links Jan Frijling en rechts Greet Nijman. Op de voorgrond v.l.n.r.: Jan Bruins, Annie Nijman, Jan Nijman, Gerrit Frijling, Tony 21 Nijman, Annie Nijman en Peet Nijman. Geheel rechts: Herman Bruins
Het lijkt allemaal op rolletjes te lopen wat de exportslachterij aangaat, maar uit een in het archief bewaard gebleven document betreffende de door Jan Nijman te betalen hoofdelijke omslag (de inkomstenbelasting) over 1913, blijkt dat het zeker niet zo is. Hij tekende bezwaar aan tegen de hoogte van het bedrag dat hij moest betalen. Hij vond dat hij veel minder inkomsten had dan op de aanslag stond vermeld. Tijdens de beroepsprocedure overlegde hij diverse bewijsstukken om aan te tonen dat hij geen belangrijke winst uit de vennootschap verkregen had. Sterker nog, de laatste drie jaren waren aanzienlijke verliezen
december 1915 een brief van Gerrit Nijman te Zwolle. Bovenaan de brief staat dat de fabriek al aangesloten was op het telefoonnet, en wel met nummer 1. In zijn brief vroeg Nijman toestemming om het kantoor van zijn exportslachterij, staande aan het spoor, te mogen vergroten. Het kantoor zou vier meter langer en vier meter breder worden. Het bedrijf bleef zich maar uitbreiden. Verwonderlijk genoeg verhuisde het gezin Nijman in oktober 1917 terug naar Stad Hardenberg. Weer twee jaar later, op 4 december 1919 werd gekozen voor Voorburg als vestigingsplaats en woonplaats. Hun adres
Anno 1915 geleden. Als gevolg daarvan was de vennootschap onlangs ontbonden en het erin gestoken kapitaal voor 95 procent verloren gegaan. Gedeputeerde Staten van Overijssel gingen akkoord met het relaas van Nijman en verlaagde de aanslag van f. 45 tot f. 23,46. Zoon Gerrit Nijman ging eveneens in beroep tegen zijn aanslag. Ook hij kreeg vermindering van de te betalen belasting. Gerrit Nijman werkte aanvankelijk in Hardenberg, maar toen er uitbreiding van de fabriek kwam in de vorm van import en export van Amerikaanse vetten en vlees, verhuisde hij op 25 augustus 1915 met zijn jonge gezin naar de Veerallee in Zwolle. Op dat moment kwamen vader en moeder Nijman weer terug uit Heemse, terug naar het oude huis in de Voorstraat. Het college van Stad Hardenberg ontving eind 22
daar was Laan van Middenburg 28. De moeder van Hermina heeft de laatste vier maanden van haar leven bij hen ingewoond, tot ze op 9 december 1922 stierf. Op 30 april 1923 verhuisde het gezin nogmaals, maar nu naar de Wassenaarscheweg 19 in Den Haag. De 'Meat Trading Company' In het eerste Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Zwolle van 1925 lezen we dat de N.V G. Nijman & Co's Meat Trading Company handelde in levend en geslacht vee en gevestigd was te Rotterdam, Wijnstraat 96b. Directeur van de vennootschap was zoals gezegd Gerrit Nijman die op dat moment woonde aan de Claes de Vrieselaan 56 te Rotterdam. Commissaris was vader Jan Nijman die aan de Stationsweg B 56 in Hardenberg woonde. Het maatschappelijk kapitaal bedroeg f. 150.000. Het filiaal te
Naam en zetel. Art. 1. De vennootschap draagt den naam van: Naamlooze Vennootschap G. Nijman & Co's Meat Trading Company (G. Nijman & Co's Vleeschhandel Maatschappij) en is gevestigd te Rotterdam. Doel. Art. 2. De vennootschap heeft ten doel den handel in levend en geslacht vee, bevroren vleesch, vet, spek en al hetgeen in den ruimsten zin des woords daartoe kan geacht worden te behooren. Door buitenlandse invoerverboden en verminderde vraag werd het im- en exportbedrijf stop gezet, waarbij nog kwam het verbod van invoer van vers vlees in Engeland.
Gerrit en Hermina Cornelia Nijman met hun kinderen Hardenberg werd beheerd door Rudolph de Bruin (geb. 17-09-1883), wonend aan de Marktstraat, A 29 Stad Hardenberg. Datzelfde handelsregister bevat ook de notariële akte waarbij de N.V werd aangegaan. Op 15 april 1925 verschenen voor Siegfried Salomon Wijsenbeek, notaris ter standplaats Rotterdam, de heren: Gerrit Nijman, koopman, wonende te 's Gravenhage, a. voor zich en b. in hoedanigheid van mondeling gemachtigde van den heer Jan Nijman, particulier, wonende te Hardenberg; Johannes de Rek, procuratiehouder, wonende te Rotterdam, a. voor zich en b. in betrekking van mondeling gemachtigde van den heer Rudolf de Bruin, koopman, wonende te Hardenberg. De comparanten verklaarden met elkander aan te gaan en op te richten een naamlooze vennootschap.
Op grond van het besmettingsgevaar voor mond- en klauwzeer verbood Engeland in 1926 de invoer van vers vlees uit Nederland. In antwoord hierop ging de Nederlandse varkensmester en -exporteur op zoek naar een ander exportproduct. Deze werd gevonden in het product gezouten varkensvlees, oftewel bacon. In 1926 ook richtte de N.V G. Nijman & Co een brief aan het college van Hardenberg waarin gevraagd werd om het bedrijf financieel te steunen door aandelen te kopen. Het college reageerde afwijzend aangezien men voorzag dat de provincie daar nooit mee in zou stemmen. Wel mocht het bedrijf rekenen op hun 'volle sympathie'. In de tijd dat Nijman te Rotterdam woonde en werkzaam was, noemde men hem daar wel de witte jood. Twee jaar later werd een hinderwetvergunning verleend aan de N.V G. Nijman en Co's Meat Trading Company te Hardenberg. De vergunning werd verstrekt om het bedrijf uit te breiden door het plaatsen van een elektromotor, bedoeld om beweegkracht te leveren voor een ventilator. Oprichter van het vleesverwerkend bedrijf, Jan Nijman, overleed op 1 juni 1928 te Stad Hardenberg. Hij is 80 jaar oud geworden. Zijn echtgenote was het jaar ervoor al gestorven.
23
Beiden zijn ter aarde besteld op de begraafplaats aan de Bruchterweg.
De 'Hardenberg Bacon Factory' Door alle eerder genoemde moeilijkheden op het gebied van export kon de familie Nijman niet anders dan een fusie aangaan met een bedrijf uit Londen. Het filiaal te Stad Hardenberg werd in 1929 door de N.V G. Nijman en Co's Meat Trading Company ingebracht in de nieuwe N.V Hardenbergsche Vleeschwarenfabriek ofwel Hardenberg Bacon Factory. De wijziging werd ook vastgelegd door notaris Siegfried Salomon Wijsenbeek te Rotterdam, op 15 mei 1929: Walter Jones, wonende te Londen, in zijn qualiteit van directeur van Rutzou Ltd., gevestigd te Londen; Gerrit Nijman, wonende te Rotterdam, in zijn qualiteit van directeur der naamlooze vennootschap: G Nijman & Co s Meat Trading Company (G Nijman &Cos Vleeschhandel Maatschappij), gevestigd te Rotterdam, welke comparant verklaarde tot het verrichten van onderstaande rechtshandeling bevoegd en voor zooveel noodig, gemachtigd te zijn. Naam en zetel. Art. 1. De vennootschap draagt den naam van: Naamlooze Vennootschap Hardenbergsche Vleeschwarenfabriek (Hardenberg Bacon Factory), en is gevestigd te Hardenberg. Doel. Art. 2. De vennootschap heeft ten doel den handel in levende en geslachte varkens, kalveren en ander vee en het bereiden van vleeschproducten. 24
Ondanks de moeilijkheden door de economische ontwrichting gaf de exportslagerij nog altijd tal van handen werk. De bestaande zaak werd in 1929 gereorganiseerd en aldus ingericht voor baconbereiding. Bacon bestaat uit stukken vlees die gesneden worden van de flanken, de rug of de buik van een varken, die vervolgens worden geconserveerd (gezouten, gedroogd en mogelijk ook gerookt). Bacon wordt gewoonlijk ingezouten, d.w.z. dat het vlees gedurende een aantal dagen met zout wordt ingewreven om het zo te drogen. Met de eventuele bijvoegingen van suiker en specerijen wordt het dan 2 weken ter droging weggehangen. Daarna moet het, tot wel 9 maanden, in een koele luchtige ruimte 'rijpen'. Minder tijd volstaat hiertoe als de bacon wordt gerookt. Architecten G. en W. Wierenga te Coevorden kregen de opdracht om het ontwerp voor de uitbreiding te maken. Voor een geraamd bedrag van f. 24.000 werd een vetsmelterij, pekel-, hangen paklokaal gebouwd, naast de al bestaande darmenwasserij, wagenschuren, zouthok, kolenhok, fietsbergplaats, stookhok, machinekamer, kantoor, kantoor keurmeester en broeihok. Ook in 1929 werden de nog altijd bestaande vier arbeiderswoningen aan de Lage Gaardenstraat 1, Een voorbeeld van 3, 5 en 7 gebouwd rauwe ongekookte onder architectuur van "gestreepte bacon " Wierenga. De oude (doorregen spek) liefde voor zijn geboorteplaats trok Gerrit Nijman weer terug naar Hardenberg. Op 30 april 1930 verhuisde het echtpaar van Rotterdam naar Heemse,
waar ze de prachtige villa Nijenstede huurden. De naam van het bedrijf werd andermaal gewijzigd en heette voortaan: the Hardenberg Bacon Factory. De Kamer van Koophandel was het spoor blijkbaar ook een beetje bijster, want in een brief aan het Hardenbergs gemeentebestuur werd gevraagd naar informatie omtrent de Hardenberg Bacon Factory, die wel adverteerde maar niet in het handelsregister voorkwam. De meest recente wijziging -in een baconfactory - en de joint venture met de Engelse koopman Walter Jones waren de aanleiding tot het wijzigen van de naam geweest.
Anno 1929 Eind 1930 was het bijna gedaan met de fabriek. Door onbekende oorzaak brak in de reparatiewerkplaats van de Hardenberg Bacon Factory brand uit. Met man en macht toog men aan het blussen dat - volgens De Vechtstreek - met gunstigen uitslag werd bekroond. Een bus benzine, die aanwezig was, vloog uit elkaar. Er was nogal wat materiële schade.
Draaijer, bevestigen wij hiermede dat er plannen zijn om onze fabriek per 1 januari 1932 te sluiten. De zeer benarde economische toestand zowel hier als in Engeland, en de sterke daling van den pondenkoers maken tenslotte iedere exploitatie onzer bedrijven onmogelijk. Wij zouden zodoende genoodzaakt zijn om ons personeel per 1 januari te ontslaan. Nu is er echter nog kans dat er binnenkort een opleving in den baconhandel kan komen, en zouden wij met voldoenden steun uwerzijds toch nog een gedeelte van ons personeel in dienst kunnen houden. Zoals bij enige andere exportslachterijen het geval is, stellen wij ons dezen steun uwerzijds voor als een wekelijkse toeslag op de lonen. Hierdoor wordt vermeden dat zich nog meer werkelozen bij u aanmelden en wij worden op deze wijze gesteund om ons bedrijf nog in werking te sturen. Ingevolge uw verzoek sluiten wij een lijst in van het te ontslaan personeel dat in stad Hardenberg woont: G.J. Breukelman Gzn, G.J. Breukelman, H. Breukelman, J. Ekkel, L. Francke, A. T. Huisjes, A. Knol, L. Lenters, J. Nelissen, A. Overweg, G.J. Plender, L. Vonk en G. Zweers.
Uit archiefstukken ingevolge de Veiligheidswet blijkt dat er in 1930 gemiddeld zo'n 30 mannen, 2 vrouwen en 5 jeugdige personen werkzaam waren in de fabriek. Toch stond het werk voor al deze werknemers geregeld op de tocht. In het archief van Stad Hardenberg is bijvoorbeeld een brief bewaard gebleven van eind 1931, gericht aan het gemeentebestuur: Onder referte aan ons huidig telefonisch Dertien personeelsleden van de Exportslachterij. Niet alle gesprek met de heer namen zijn bekend. Bovenaan v.l.n.r: Ab Koops uit Radewijk, L. Vonk (de machinist), onbekend, Lambert Lenters en Schuldink. Vooraan de heren Oelen en Reurink
25
De gemeente reageerde korte tijd later. Ze deelden mee helaas afwijzend te moeten beschikken op het verzoek van Nijman. Steunverlening aan de exportslachterij zou een methode van werklozenzorg zijn die belangrijke praktische bezwaren zou meebrengen.
Sallands Volksblad, d.d. 17-09-1932 Nijman III De derde generatie diende zich aan om in het bedrijf te stappen. Op 16 mei 1931 was Tonny Nijman in Deventer getrouwd met Bernarda Adolfina Feberwee en ze waren gaan wonen in
Heemse, op De Brink nr. 11. Het echtpaar had elkaar in Deventer leren kennen waar Tonny studeerde aan de Koloniale Landbouwschool. Toch was het in eerste instantie Jan Nijman, de oudste zoon van Gerrit en Hermina Cornelia, die directeur werd van de N.V Hij zou echter trouwen met een dochter van de directeur van de Meesterfabriek in Wijhe. Niet veel later ging hij daar werken en nam uiteindelijk het bedrijf over. De fabriek was een soortgelijk bedrijf als de Hardenberg Bacon Factory. Dit liet het Hardenbergs bedrijf over aan Tonny. Vader Gerrit Nijman bleef zijn belangen in het bedrijf houden door als commissaris op te treden.
Luchtfoto van de Bacon Factory aan de Lage Gaardenstraat; rechtsachter de vier arbeiderswoningen 26
In 1934 bestond de zaak 65 jaar en vierde het echtpaar Gerrit Nijman en Hermina Cornelia Heetderks van Munster zijn 30-jarig huwelijk. Het jubileum werd groots gevierd. In de krant De Vechtstreek verscheen een artikel waarin stond: De heer G. Nijman is een bereisd man; onder gebruikmaking van verschillende vervoermiddelen, waaronder de allermodernste, bereisde hij bijkans 'gansch Euroop': België, Duitschland, Engeland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Hongarije, Polen, Tsjechoslowakije. Hij heeft geslacht voor export in Polen, in Duitschland voor export naar Italië, in België voor export naar Engeland! In oktober 1934 schreef men vanuit Dedemsvaart aan de 'Volkskrant': Slagers hebben een strop. De slagers hier worden op een zeer schadelijke wijze getroffen doordat de Bacon Factory te Hardenberg, die door de regering gesteund wordt, grote hoeveelheden varkensvlees, spek, vet, reuzel enz. hier kan plaatsen tegen zodanige prijzen dat
Kadastrale kaart uit 1935
de slagers er niet tegenop kunnen. Tientallen ingezetenen gaan geregeld naar Hardenberg en halen daar hun kwantums weg. Het is te begrijpen dat vooral de werklozen, die een zeer laag inkomen hebben, met graagte hiervan gebruik maken... ze worden gedwongen om iedere cent, die uitgegeven moet worden, zo zuinig mogelijk te besteden. Ook vele beter gesitueerden profiteren er van... Door bijbouw van een vleesrokerij werd de exportslachterij begin 1936 nog uitgebreid, door bouwmeester G. Moeken te Hardenberg. Toch kwam korte tijd later de fabriek voor meer dan een half jaar geheel stil te liggen. Personeelsleden moesten op zoek naar ander werk, als dat al te vinden was. Na 33-jarige werkzaamheid als chef van een afdeling van de Baconfactory legde in die tijd ook de heer J. Nelissen zijn functie vrijwillig neer. Zijn afscheid werd niet onopgemerkt gelaten. Directie en personeel waren volgens De Vechtstreek verzameld in de fabriek: De oudste firmant, de heer G. Nijman dankte den heer Nelissen voor diens ijver, eerlijkheid en plichtsbetrachting, gedurende bijna het derde deel eener eeuw in dienst der Slagerij
Antoni Arnoldus (Tonny) Nijman (geb. 10-121908, ovl. 26-03-1946) 27
bewezen. Hij noemde den heer Nelissen een voorbeeld voor 't gehele personeel en releveerde diens activiteit ook bij de vroeger zoveel langere werkdagen. Omdat hij naar Wijhe was vertrokken, stapte Jan Nijman in 1937 als directeur uit de N.V Zijn jongere broer Tonny, wonende aan de Gramsbergerweg in Hardenberg, volgde hem op. Op 27 mei 1938 stuurde Tonny een brief aan het gemeentebestuur waarin hij melding maakte van moeilijkheden in het bedrijf. Er konden geen baconvarkens meer voor de export geslacht worden en de fabriek moest zich voortaan toeleggen op handel in het binnenland. Door de hoge varkensprijzen was de consumptie belangrijk teruggelopen en was het voor de slachterij moeilijk om grote aantallen varkens per dag te slachten. Er was simpelweg niet genoeg afzet voor te vinden. Het aantal te slachten varkens was door inkrimping van het personeelsbestand teruggebracht naar 20 stuks per uur. De 'A.A. Nijman v/h Hardenberg Bacon Factory' De moeilijkheden hadden tot gevolg dat de vennootschap per 1 juli 1938 werd beëindigd.
Vanaf die datum werden de zaken voortgezet door Tonny, voor eigen rekening en onder de naam van A.A. Nijman v/h Hardenbergsche Vleeschwarenfabriek (Hardenberg Bacon Factory). In mei volgde algehele stopzetting van de Hardenbergsche Vleeschwarenfabriek, wegens ziekte van de directeur. Zowel het vaste als het losse personeel werd ontslag aangezegd. Daarop volgde het begin van de Tweede Wereldoorlog. Duitsland was Polen binnengevallen en niet veel later was ook Nederland bezet. De exportslachterij van Nijman werd door de Duitsers zonder enige schadeloosstelling gevorderd. Tonny zag zich daarom genoodzaakt op een andere manier de kost te verdienen. Het gezin Nijman verhuisde naar de 1e Pauwelandstraat in Deventer. Daar kwam Tonny in de functie van agent terecht bij de Autobevrachtingsdienst. Gerrit Nijman overleed op 27 juli 1942 aan de gevolgen van nierstenen. Hij was maar 60 jaar oud geworden en is begraven op de algemene begraafplaats aan de Bruchterweg. Ruim twintig jaar later overleed zijn weduwe, Hermina Cornelia Heetderks van Munster. Naar aanleiding van een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders, gehouden te Hardenberg op 28 augustus 1943, werd de vennootschap ontbonden met benoeming van Tonny Nijman tot vereffenaar. Op dat moment woonde hij niet meer in Deventer maar in Almelo, aan de Boompjes 6. De liquidatie is op 17 december 1943 beëindigd en dat was het officiële einde van een meer dan een halve eeuw oud familiebedrijf. Tonny overleed op 37-jarige leeftijd, kort na de oorlog, op 26 maart 1946.
Na de Tweede Wereldoorlog nam J.B. Peters te Deventer het bedrijf over en bouwde het om tot plasticfabriek. Enige jaren later De nieuwe DKW cabriolet, gekentekend E3, van Antoni ging het echter al weer Arnoldus bij huize Nijenstede; foto gemaakt van originele film uit 1938 28
Het gebouw van de voormalige exportslachterij Nijman, laatstelijk eierhandel Bruins, kort de afbraak over in handen van de firma Bruins die er een Er werd gewerkt van s morgens vroeg tot in eierenopslagplaats in vestigde, waar ook de de nacht verwerking en sortering van de klasse eieren wat voor de werknemers zo 'n kleine 14 gulden plaats vond inclusief het verpakken in kartonop tafel bracht nen doosjes. Jaren is het zo doorgegaan met het slachten toen brak de oorlog uit en gingen de varkens Tot slot een gedicht, gemaakt door wijlen A.J. naar Duitsland met volle krachten... Breukelman te Hardenberg: Voor de oorlog werden hier duizenden varkens geslacht vrachtwagens vol uit het hele land werden hier bijeengebracht De bevolking kon de tas voor 1 gulden met oren, poten en staarten laten vullen een groot gezin kon daar de hele week van smullen Het spek en vlees ging dagelijks naar Engeland de poten, de oren en staarten gingen hier van de hand
Met dank aan: J. Bruins, Ommen L. Bruins, Hardenberg W. Ekkel, Hardenberg G. Nijman, Scherpenzeel A.H. Nijman, Dronten Bronnen: HCO Zwolle (Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken) Gemeentearchief Hardenberg (archief Stad Hardenberg 1818-1941) HistorieKamer Hardenberg (Salland's Volksblad en De Vechtstreek)
29
Hardenberg, van alle markten thuis De reconstructie van het oude marktterrein van Hardenberg in het kader van het Masterplan, zorgt ervoor dat dit plein er over enkele jaren heel anders uit zal zien dan het de laatste decennia heeft gedaan. Appartementencomplexen met winkelvloeren op de begane grond zullen de toekomstige markt aan vier zijden begrenzen. Het open karakter van de markt verdwijnt. Sinds mensenheugenis bevindt zich in Hardenberg een marktterrein. In dit artikel wordt de oudste geschiedenis van de Hardenbergse markten beschreven.
E. Wolbink
Anderhalve eeuw geleden, in januari 1855, werd het bestuur van Stad Hardenberg verzocht opgave te doen van de bestaande markten in die gemeente. Hierom werd verzocht door Gedeputeerde Staten van Overijssel, die bepaald hadden voortaan jaarlijks daarover geïnformeerd te willen worden. Burgemeester en wethouders antwoordden dat sinds onheugelijke jaren de markten waren ingevoerd en dat men in het archief van de gemeente - na aangewende pogingen - geen besluiten had gevonden waarbij de markten waren vergund of ingevoerd. In de meegezonden lijst gaven ze een opsomming van de markten: - kleine veemarkt, op den derden woensdag in april, den eersten vrijdag in junij, den eersten maandag in julij, den tweeden donderdag in augustus, den derden vrijdag in september, den tweeden maandag in november en den eersten woensdag in december
30
- kermis, op den laatsten woensdag in augustus - groote jaarmarkt, op den laatsten donderdag in augustus - groote veemarkt, op den tweeden dingsdag in october en den laatsten woensdag in october - weekmarkt voor koorn, op iederen dingsdag Toch is er in het archief van de stad, anders dan het stadsbestuur in 1855 schreef, wel degelijk iets te vinden over het instellen van een markt. Al bijna vijf eeuwen eerder, bij het verleggen van de stadsrechten van Nijenstede naar Hardenberg, werd door bisschop Jan van Arkel in de giftbrief ondermeer gesteld: Voert sullen si al woensdaghe weeke marct hebben. Voert gheve wy hum Jaerlix vier vrye Jaermarct.
Die yerste sal wesen op Sinte Ghierden dach te halve merte. Die andere des Sonendaghes voer Sinte Walburghen dach. Die derde op Sinte Peters dach ad vincula. Die vierde op Sinte Victoers dach inde hervest. Ende die vriheyt van den mare-ten sal duren achte daghe De tapperij van G. Zweers (later Potgiesser) aan de westzijde van de Markt was decennialang een vaste plek na een bezoekje aan de (vee)markt voer ende achte daghe na. Ende die crame zullen ten nog altijd rond diezelfde dagen gehouden werden. vier daghe staen nae eiken dach voerscreven. Hierbij werd dus bepaald dat voortaan iedere woensdag weekmarkt zou mogen worden gehouden. Verder mochten de burgers jaarlijks vier vrije jaarmarkten organiseren, respectievelijk op St. Geertruidsdag (17 maart), St. Walburgsdag (1 mei), St. Petersdag ad vincula (1 augustus) en St. Victorsdag (10 oktober). Stadssecretaris Jacobus van Riemsdijk schreef eind achttiende eeuw in zijn kroniek over de geschiedenis van Hardenberg dat de jaarmark-
Concurrentie Zoals uit de opgaven van het gemeentebestuur in 1855 blijkt, werd iedere dinsdag weekmarkt gehouden voor koorn. Men probeerde zoveel mogelijk concurrentie met andere markten in de omgeving tegen te gaan. Nog in hetzelfde jaar verzocht Stad Ommen ook op dinsdagen weekmarkten te mogen houden voor boter en gewassen. Hardenberg adviseerde Gedeputeerde Staten geen toestemming te geven omdat het de handel op haar markt zou benadelen, temeer omdat vrijdags de grote weekmarkt in Zwolle werd gehouden en er ook nog iedere woensdag een weekmarkt voor land- en tuinbouwproducten was aan de Dedemsvaart onder de gemeente Ambt Hardenberg. De gemeente Stad Hardenberg trok echter aan het kortste eind en Ommen kreeg haar weekmarkt ook op dins-
31
dag. In de daaropvolgende decennia zien we in het archief geregeld correspondentie over verzoeken tot instellen van markten in omliggende plaatsen. Het nieuwe marktterrein De markt in Hardenberg maakte in de jaren '80 van de negentiende eeuw kennelijk zo'n groei door, dat het niet langer mogelijk was om alle kramen te stallen op de 'oude markt'. Die oude markt was eigenlijk niets anders dan de omgeving van de huidige Stephanuskerk. De te verkopen beesten werden gewoon rondom de kerk vastgebonden. Op zich is het eigenlijk best vreemd dat Hardenberg nooit een echt marktplein heeft gehad, zoals we dat in andere steden wel zien. Als we bijvoorbeeld op de kadastrale kaart van Hardenberg uit 1832 kijken, zien we nergens een open ruimte dat aangemerkt is als 'marktplein'. Om toch tot zo'n plein te komen besloot de gemeenteraad op 27 februari 1888 met vier tegen drie stemmen om te proberen het in veiling komende eigendom van de erfgenamen van dokter Frans Willem van Riemsdijk aan te kopen. Tevens werd besloten om - als dat gelukte - aan de nieuwe markt een stadswaag te verbinden. De heer Weitkamp werd opgedragen om op de veiling een bod uit te brengen van 2600 gulden.
32
De twee panden van Van Riemsdijk die aangekocht en gesloopt werden ten behoeve van realisatie van het nieuwe marktterrein Ruim veertien dagen later vergaderde de raad opnieuw. De inwoners van de stad waren duidelijk verdeeld over de verplaatsing van de markt en nog meer over de kosten die daarmee gemoeid waren. De raad had twee petities ontvangen. De ene getekend door 77 ingezetenen die verklaarden voor aankoop van het terrein te zijn en het andere getekend door een kleine 60 personen die zich tegen de aankoop verklaarden. Burgemeester Willem baron van
Ittersum hield zich afzijdig door geen advies te geven. Hij vertrouwde erop dat de raad zou beslissen in het belang van de gemeente. Eerder al had men volgens de heer Weitkamp de ondergrond van een schuur en een tuin op de Doelen voor veel minder geld kunnen aankopen, maar toen scheen er geen behoefte aan uitbreiding van het bestaande marktterrein. Hij zei: om een bebouwd terrein te koopen is Hardenbergh afbreken in plaats van opbouwen en een noodelooze geldverspilling. De heer Middendorp was het met de heer Weitkamp eens en meende dat het plein waar het brandspuitenhuisje staat met weinig kosten voor een marktplein kon worden ingericht. Uiteindelijk is de discussie in de gemeenteraad overbodig als blijkt dat het perceel al aangekocht is en wel voor 3350 gulden. De heer Bromet reageert en zegt dat een goed marktterrein noodzakelijk is. De markten zullen dan zeker nog drukker bezocht worden. Een toestand zoals die thans hier bestaat, dat men het vee om de kerk moet vastbinden, willen de menschen niet, aldus Bromet. Bij de uiteindelijke stemming blijkt dat vijf leden zich voor aankoop en twee leden tegen verklaren. De raad besluit daarom de twee woonhuizen met erven en tuin, afkomstig van de erven F.W van Riemsdijk aan te kopen en te bestemmen tot marktplein, daar zij vermeenen dat hierdoor de bloei en de welvaart dezer gemeente niet weinig zullen worden bevordert. Het betrof de percelen A-48, A-49, A-1185 en A-1186, ter grootte van 0.15 hectare. Aan het eind van het jaar 1888, toen de markt geheel ingericht was, verzochten een aantal inwoners om alle markten op het nieuwe terrein te houden en geen splitsing aan te brengen. De heer Weitkamp vertelde in de raadsvergadering dat het plein bij de oude school voor 6 a 7 jaren voor varkens- en schapenmarkt in orde was gebracht en wenste dat het plein ook nu nog voor dat doel gebruikt zou De Eiermarkt
worden. De heer Bromet reageerde erop door te zeggen dat het bestaande plein te klein is om daar varkens- en schapenmarkt te houden daar bijna alles op de openbare straat komt te staan. Na stemming bleek dat met 4 tegen 3 stemmen besloten werd om de varkens- en schapenmarkt ook te houden op het nieuwe marktplein. De Eiermarkt Het huidige Ds. Boumanplein, op de Oude Bosch, is bij velen ook nog bekend als de Eiermarkt. Dit terrein heeft echter niet eens zo lang die functie bekleed. Van 1912 tot 1940 werden er door kippenboeren uit de omgeving eieren te koop aangeboden aan de diverse eierhandelaren. De raad van de gemeente Stad Hardenberg besloot tot instelling van deze weekmarkt op 31 juli 1906, maar eerst nog op een andere locatie: De raad der gemeente Stad Hardenberg; overwegende dat het met het oog op de veerijke omgeving dezer plaats en de verbetering en uitbreiding der verkeersmiddelen; het wenschelijk is alhier in te stellen een wekelijksche markt van eieren, boter en pluimvee en zulks ten goede zal komen van de landbouwers en neringdoenden alhier De Raad heeft verder besloten deze te houden des maandagsmorgens van 8V2 tot 10 uur Valt een dezer markten op een algemeen erkenden christelijken feestdag, dan treedt den eerstvolgenden dag; mits geen feestdag zijnde, daarvoor in de plaats.
Waar deze eerste Eiermarkt gehouden werd, is gebruik gesteld. De heer Zweers die er tegenniet duidelijk. Wel dat genoemd terrein blijkover woonde en een rijwielzaak had, bood de baar niet geschikt was, want in 1912 besluit gemeente aan om de hal te huren voor een het gemeentebestuur de Eiermarkt te verplaatjaarprijs van vijfentwintig gulden, maar dan sen naar het plein bij het brandspuitenhuisje, moest wel eerst het dak worden vernieuwd. het huidige Ds. Boumanplein. In dat jaar werHet bestuur gaf aan diverse pogingen te hebden zo'n twee miljoen eieren op de markt verben aangewend om de eiermarkt nieuw leven handeld. Een jaar later werd het brandspuitenin te blazen, maar was daar nimmer in huisje afgebroken om plaats te maken voor een geslaagd. De burgemeester gaf aan: overdekte eierenhal. Bij de aanbesteding werd ingeschreven door drie aannemers. Engbert Hamhuis uit Hardenberg bleek de laagste inschrijver voor 515 gulden. De afbraak van het brandspuitenhuisje werd gegund aan Jan Melenberg voor f. 25,50. Uit een jaarverslag over 1930 kunnen we opmaken dat de markt floreerde. Ruim zes miljoen eieren waren in dat jaar verhandeld op de Zicht op het marktterrein met de markante droogtoren; op de Eiermarkt. Toch kwam er in voorgrond een binnenvaartschip in de 'Oude Vecht' de jaren daarna een kentering in de handel. Mede door de algehele economische malaise daalde de vraag naar De kooplui zijn er ook zelf schuldig aan dat de eieren, waardoor de boeren uit de omgeving eiermarkt hier verloop en is. Wanneer de niet meer de moeite namen om naar landbouwers met hun eieren ter markt kwaHardenberg te komen voor de paar centen die men, legden de kooplui geen kooplust aan den ze eraan konden verdienen. Kort voor het uitdag. Korten tijd voor het sluiten van de markt breken van de Tweede Wereldoorlog is het dan werden pogingen gedaan om de eieren te ook afgelopen met de jaarlijkse eierenmarkt in koopen. Het gevolg hiervan is geweest dat de Hardenberg. De eierhal is dan al buiten boeren hun eieren rechtstreeks naar de pakhuizen in Hardenberg brachten. Ook ging men er later meer toe over om de eieren bij de boeren van huis te halen. Besloten werd de markthal te verhuren aan de firma Zweers en pas in 1963 werd de overdekte hal gesloopt, waarna het plein als parkeerterrein werd ingericht.
Het marktterrein te Hardenberg, vóór de realisatie van de droogtoren voor brandslangen
34
Een baken op de Markt Wanneer we in het archief naar oude foto's van de markt speuren, zien we daarop vaak een markant gebouw afgebeeld. Dit bouwwerk
is in 1926 gerealiseerd en was bestemd om de lange slangen van de brandweer na gebruik te kunnen laten drogen: een droogtoren dus. De bouw werd aanbesteed in juli 1926. Het werd gegund aan de laagste inschrijver: E. Hamhuis & Zoon voor f. 763,-Deze droogtoren stond aanvankelijk in het noordwesten van de grote markt, maar werd in 1936 'verplaatst'. In 'De Vechtstreek' van 16 mei werd van dit gebeuren verslag gedaan: De toren verplaatst. Onze markt Iepen sieren het marktplein, (
groeit. De bekende droogtoren' (dienende voor het te licht over denken ", placht een vooraanstaand man uit drogen van brandspuitslangen) op het Marktplein is deze omgeving te zeggen. Dat gevleugeld woord is ook verplaatst. ''Daar moet men niet hier van toepassing. De toren is 13 meter hoog, het voetstuk (van beton) weegt 16.000 kg, het bovenstuk 2.500 kg. Het gebouw is in zijn geheel verplaatst en wel over een afstand van 40 meter. Dat was een prestatie en vereiste een geweldige krachtsinspanning. Alles is zonder incidenten afgelopen, alleen een staalkabel is geknapt. De verplaatsing was gewenst. Het marktplein is groter geworden, het aspect verfraaid. Nu is het transformatorhuisje nog een sta in de weg: als er betere tijden komen en de gemeente 't zich financieel kan permitteren, dient ook dat verplaatst te worden. Want en dit is verheugend - de aanvoer van vee op onze markten neemt steeds toe. En die groei is een volkomen natuurlijke, zonder dat kunstmiddelen behoeven te worden toegepast! Wat niet van alle markten gezegd kan worden!
Werkzaamheden bij de verplaatsing van de droogtoren; links een stukje van de net gerealiseerde nieuwe insteekhaven en op de achtergrond zwembad De Marsch
'De Vechtstreek', van 22 november 1930: Met een bloedend harte. Het gemeentebestuur heeft zich genoodzaakt gezien - wij houden ons overtuigd dat het met een bloedend harte dit besluit nam - de op het Marktplein staande iepen, die lijdende waren aan de beruchte iep-ziekte, te doen vellen, 't Is jammer, want ze gaven, naast schaduw aan menschelijke en dierlijke marktbezoekers, een aardig cachet aan dit ons stadscentrum. Flinke jonge linden, nu nog op de goederenmarkt staande, worden echter van daar verplaatst en op de Markt
35
den heer Middendorp, zal alleen rundvee mogen worden gevoerd, komende uit de richting Heemse. De varkens uit die richting, alsmede het rundvee èn de varkens uit de richting Oosteind en Fortuinstraat, mogen alleen aangevoerd worden door de straat tussen de smeden Amsink en Borneman. Goederen- en warenmarkt te Hardenberg; op de voorgrond de Op 9 mei 1936 verscheen in 'De kraam van G.J. Moddejonge (handel in visch, fruit en groen- Vechtstreek' het volgende artikel: De Steilwand. Op het Marktplein ten); foto gemaakt door R van Grieken staat al enige dagen een groot, geplant. Ze waren reeds aan de marktdrukte rond 'ding'. Velen zullen zich hebben gewoon; de verhuizing zal hun dus wel niet al afgevraagd waarvoor die 'ton' toch wel mag te moeilijk vallen. Mogen ze voorspoedig dienen. Ter opheldering diene, dat die 'ton' opgroeien en jaren lang verkwikkende schaeen zogenaamde Steilwand is. Daar binnen in duw bieden, mitsgaders tot verfraaiing van ons wordt tegen den wand op motoren gereden. In stedeke strekken. horizontale richting 'hangen ' de rijders als 't Doordat de gemeente Stad Hardenberg geen ware daar tegen aan. Aanschouwen daarvan uitbreidingsmogelijkheden meer had voor geeft een geweldige sensatie. We hadden wel nieuwbouw van huizen en ook het markttereens gezien dat twee motorrijders tegelijk erin rein niet naar het noorden toe kon worden uitreden; hier zijn ze met hun drieën; een dame gebreid, werd door middel van een zeer langen twee heren! durig proces van grenswijziging tussen Stad en Ambt Hardenberg extra land verkregen. De Vecht was begin 1900 in een ruimere bocht om Hardenberg gelegd en ongeveer dertien hectare grasland tussen de oude en nieuwe Vecht, de zogenaamde Marsch, kon daardoor in 1934 bij het grondgebied van de stad worden gevoegd. Twee jaar later, op 21 maart 1936 schreef de Vechtstreek over de uitbreiding: Er wordt druk gewerkt aan het Marktplein. Het terrein voor de 'motten' is klaar; eveneens is de los- en laadplaats voltooid. Omtrent de laatste spreken zij, die er gebruik van maken, met groten lof. In verband met de Veewet moet het marktplein verder worden afgesloten: bij elke toegangsweg moet nl. een dierenarts zijn om het aangevoerde vee te keuren. Er zullen voortaan slechts twee toegangswegen zijn. Langs den nieuwen straatweg, beginnende bij 36
Uitbreiding en reconstructies marktterrein In 1948 was de situatie ontstaan dat de marktmeester zich soms geen raad wist om alle kooplieden een plaats aan te bieden op de goederenmarkt. De grote aanvoer van goederen naar de markt vond met name zijn oorzaak in het nog steeds niet voldoende kunnen kopen van diverse
Affiche uit het archief van de Oudheidkamer
artikelen in de normale winkels, als gevolg van de Tweede Wereldoorlog. Door verwijdering van het urinoir en de aanwezige beplanting aan de noordzijde van de goederenmarkt zou het afgesloten effect van de markt enigszins verdwijnen en het marktterrein een enigszins kaal aanzien krijgen. Op het huidige Klepperplein werd indertijd de biggenmarkt gehouden en achterop was de varkensmarkt met laad-en losplaats. De goederenmarkt Eindjaren '50 op de markt te Hardenberg; vooraan de truck van werd in die tijd op de grote markt gehouden, zoals dat tot de Haarlemmer Spekslager... zeer recente datum gebeurde. den onder andere een schuur met ondergrond Tien jaar later, in 1958, werd aangekocht van Roelof Schutte (besteller bij een deel van het marktterrein de P.T.T), een oude woning met ondergrond beklinkerd omdat het in een van Hendrik Spanjer (timmerman) en een perzeer slechte, bijna ceeltje grond van Jan Potgiesser (caféhouder). onbegaanbare toestand, Vier jaar later werd het - op hoofdpunten verkeerde als gevolg van het gewijzigde - plan door de gemeente aanbeintensieve gebruik door persosteed. Daarbij kwam de N.V nenauto's en vrachtauto's. Aannemersbedrijf J. Niemeijer te Hattem als goedkoopste uit de bus. Voor een bedrag van Op aandringen van de 396.500 gulden werd door hen riolering marktcommissie werd in 1961 gelegd en het terrein heringericht. In latere gekeken naar herinrichting van instantie werd nog extra geld uitgegeven voor de markt. De Nederlandse het bouwen van toiletten en een kantoorgeHeidemij had een verbouwtje voor de markt- en keurmeester. Op beterings- en uitbreidingsplan maandag - 28 november 1966 werd de voorgelegd dat de volledige gereconstrueerde markt officieel heropend instemming had van de marktdoor burgemeester J. Slot. Precies veertig jaar commissie. Het oude karakter lang heeft het nieuwe terrein plaats geboden van de markt bleef behouden, aan de goederenmarkt, aan sportmanifestaties wat zeer belangrijk werd en andere feestelijkheden. geacht. Voor uitbreiding van het terrein werMarktmeesters Toezicht houden op het reilen en zeilen van alle marktzaken was sinds het begin van de twintigste eeuw de taak van de marktmeester. Aanvankelijk was het een functie die door de gemeente-
Anno 2002
37
Deze foto staat ook in het boekje 'Kent u ze nog... de Hardenbergers', van G. Kuipers en ds. E.J. Loor (1972); daar staat dat de foto is gemaakt in 1929 bij het 25-jarig ambtsjubileum van Vosjan; het moet dus zijn 1927 en bij het afscheid als marktmeester veldwachter erbij gedaan werd, maar in latere jaren werd het een afzonderlijke baan. De eerste marktmeester die we bij naam genoemd zien, was veldwachter Johannes Fredrikus Vosjan. Hij nam in maart 1927 afscheid als marktmeester en werd opgevolgd door Hendrikus Johannes Wilmink (1927- ?). Daarna volgenden: Albert Frederik Bodewitz (1938-1941), Wolter ten Brinke (1941-1974), Gerrit Kampman (1974-1981), Jan Hendrik Geertman (1982-1992) en Jan Zweers (1992heden). Op 25 maart 1927 schreef het Salland's Volksblad: Maandagmiddag na afloop van de markt, hadden zich in 't café Zweers aan de Markt alle marktkooplieden verzameld, om den heer Vosjan, gemeenteveldwachter, bij zijn aftreden als marktmeester te huldigen. Het gemeentebestuur was vertegenwoordigd door de raadsleden Zweers (weth.), De Bruin en Grooters. De burgemeester was wegens ziekte afwezig. 38
In een welsprekende rede wees de voorzitter van de afdeling Overijssel van de marktkooplieden, de heer Zeehandelaar van Zwolle, op de goede kwaliteiten van den heer Vosjan als marktmeester. Als blijk van waardering werd deze namens de kooplieden een leuningstoel aangeboden, alsmede een oorkonde, ondertekend door 31 kooplieden. De hoop werd uitgesproken dat de heer Wilmink, de nieuwe functionaris, de voetstappen van zijn voorganger zou drukken. In gelijke zin sprak ook de heer Levie van Meppel, die al 20 jaren de markten alhier bezoekt. De heer Vosjan dankte bewogen voor het mooie cadeau. De heer De Bruin wees erop dat de huldiging van den heer Vosjan het gemeentebestuur zeer aangenaam is; wel is het marktgeld hier misschien hoog (de heer Zeehandelaar had daarop gewezen), maar daar staat tegenover dat het marktplein hier met aanzienlijke financiële opofferingen schitterend is geworden, terwijl het marktbezoek zich steeds uitbreidt. De heer Wilmink gaf de verzekering te zullen trachten een evengoed
Stephanoten Mededelingen van het bestuur en werkgroepen Bijlage Rondom den Herdenbergh
4e kwartaal 2006
Uitgave dialectboekje Zoals in de vorige Stephanoten al was aangekondigd, is op zaterdag 25 november 2006 het verwachte bundeltje met kerstverhalen en -gedichtjes Keersies in de nacht uitgegeven, geschreven door lid van de dialectwerkgroep: Gerrit van Faassen. Het boekje werd aangeboden aan Ds. Dorgelo, (zie onze website www.historiekamer.nl).
Fredriks-tentoonstelling Wegens succes geprolongeerd! De grote belangstelling voor onze prachtig opgezette Fredrikstentoonstelling heeft ertoe geleid dat deze ook het volgende seizoen nog in ons museum te zien zal zijn.
Kleppertoer De Kleppertoer en de Herfstkleurentocht waren ook dit jaar weer een overweldigend succes. Meer dan 2600 deelnemers hebben dit jaar genoten van de prachtige omgeving in ons grensgebied en kregen onderweg de nodige cultuurhistorische informatie van onze gidsen. Hulde aan hen die op vrijwillige basis iedere toer weer met groot enthousiasme leidden. De routebeschrijving van de Kleppertoer 2006 is vanaf nu te koop in de Oudheidkamer.
Kalender 27-02-2007: Ledenvergadering om 20.00 uur in de Schakel Hopelijk kunnen we dan de nieuwe voorzitter aan U voorstellen, en ook zijn er enkele bestuurswisselingen volgens rooster. Na de pauze lezing/vertelling van Mevr. Sieny Kampman over Clara Feyoena. 15-04-2007 t/m 31-10-2007: Fredrikstentoonstelling.
1
Nieuwe leden: Amsink, E.F.R., Koningin Wilhelminastraat 57, Piershil Breukelman, G., Annerweg 13, Zuidlaren Breukelman, G., Zilverdistel 2, Hardenberg Broer, B.D., Venuslaan 60, Hardenberg Dekker, C, Snijdershof 39, Obdam Donker, K., Gramsbergerweg 30, Hardenberg Dorman, G., Schefferlaan 19, Hardenberg Hans, H.J., Grote Beltenweg 1, Hardenberg Historische Vereniging 'Waver 't Vjenne', Westeinde 54, Vriezenveen Hubert, K., Plutolaan 20, Hardenberg Meer, M.A. van der, Tjalk 32, Assen Meijerink, B.J., De Vleggedijk 11, Sibculo Meijerink, G.J., Waalstraat 18, Hengelo Neutel, J.H., Luggersweg 10, Collendoorn Oord, X, Stationsstraat 5-10, Hardenberg Ravenhorst-Bouwhuis, G., G.K. van Hogendorpstraat 4a, Bergentheim Ribberink, S., Gramsbergerweg 28a, Hardenberg Richterink, N., Broekdijk 15, Bruchterveld Rijn, L. van, Kleine Pollen 16, Hardenberg Tromp, T, Fleussen 71, Heerenveen Veurink, N.B., Blanckvoortallee 36, Hardenberg Vries, K.l de, Meerwater 7, Hardenberg
Nieuwe aanwinsten (gekocht): Uelsen, ein Dorf in alten Bildern. Fotoboek bij viering 875 jaar Uelsen De Krim, een brugje rond De markt van Hoogeveen Het spoorboek van Vriezenveen. 100 jaar geschiedenis lokaalspoor Almelo-Marienberg en andere Vriezenveense sporen CD met ruim 1200 kwartierstaten, t.g.v. 60 jarig bestaan Ned. Gen. Vereniging
Nieuwe aanwinsten (gekregen): Rolletje "Wortelboers kruiden" in originele verpakking Wit nachthemd, met kant afgezet 3 klederdrachtmutsen, 1 mutsenlint en een mutsenshawl Nederland in den oorlog, zoals het werkelijk was. Deel 1, 2 en 3 Krantenknipels '40-'45 2 damesonderbroeken, met kant, 5 baby mutsje, 3 witte gebreide kousen, 1 doopjurk en 1 doopkleed, mutsenkant, div. kanten kastranden, 3 geborduurde kleedjes, 3 letterlappen, 3 kanten kragen, 1 schilderij, 2 koffers, ruit/leer, 1 WC emmer, 1 kachelplaat met tegels, 1 petroleumiamp, schaatsen, bureauvloei, speldenkussen, sigarettenkistje, bijzettafel, dia's. Haemacytometer en diverse medicijnen 2
Strijkbout, verwarming door kolen, met schoorsteen! Pastoorsmuts Waardebonnenboekje voor Toren-zegels Ik zal door 's vijands zwaard niet sterven, maar leven... (het leven van Ds. P.H Wolferts Geref. Predikant te Marienberg in WO-II) van Jan Weekamp: De slag bij Ane en andere Middeleeuwse vertellingen over de Vechtstreek van Gemeente Hardenberg: educatieve cultuurhistorische @tlas Hardenberg, van mw. De Jonge-Dorman te Hollandscheveld: knippatronenblad Marion van okt 1963 sent 1966 en aug 1969 ' ' P' van fam. Tenser: elektrisch reisstrijkijzer in tasje, met verwarmingselementen, vergrotingsapparaat Opemus III van fam. André: een elektrische wasmachine met houten kuip en ACMEwringer
Originele dia uit de collectie van wijlen ds. EJ. Loor Kent u deze fortuinlijke visser? Laat het ons weten door te bellen naar: 0523-265624 (HistorieKamer Hardenberg)
De landbouwwinterschool te Heemse. Wie staan er allemaal op de foto? Laat het ons weten door te bellen naar: 0523-265624 (HistorieKamer Hardenberg)
Impressie van het toekomstige marktterrein te Hardenberg. marktmeester te worden als Vosjan. Na afloop der redevoeringen werden de afgetreden en de nieuwe marktmeester, de raadsleden en de marktkooplieden gekiekt. Een nieuwe markt Hardenberg is momenteel de winkelstad van Noordoost-Overijssel en heeft een sterke regionale functie. Om die positie voor de toekomst te waarborgen en te versterken heeft de gemeente Hardenberg gemeend een plan op te moeten stellen - het Masterplan - om een nieuw centrumgebied in het hart van Hardenberg te realiseren. Die plannen houden onder andere in dat de huidige Grote en Kleine Markt onder handen genomen worden. Na oplevering van de nieuwe markt zal het terrein in grootte ongeveer gelijk zijn, maar
veel efficiënter in gebruik. De huidige Kleine Markt zal geheel bebouwd worden en door realisatie van een nieuw groot gebouw aan de noordzijde van de markt ontstaat wandvorming. Het gevolg zal zijn dat het terrein veel meer een plein zal zijn. De auto's zullen er niet meer geparkeerd worden, want die kunnen in de grote ondergrondse parkeergarage een plek krijgen. Op de nieuwe Markt, omgeven door gebouwen, zal de bekende maandagse weekmarkt worden gehouden en natuurlijk de festiviteiten in de zomer... Met dank aan: M.J. Groothuismink, Hardenberg D. Hesselink-Zweers, Hardenberg J. Woertel-v.d. Veen, Radewijk
39
Merelhof (Huizen van naam 35) Een karakteristieke villa, verscholen tussen opgaand geboomte, is tot op heden medebepalend voor het stadsbeeld van Hardenberg voor wie over de Prins Bernhardbrug nadert. Stedenbouwkundige plannen beogen daar een stedelijker entree te realiseren. Merelhof en directe omgeving werden daarmee onderdeel van een actuele bewustwording. Dit motiveert onder meer dit artikel.
K. Oosterkamp De bouw- en bewoningsgeschiedenis De villa is in 1905 gebouwd in opdracht van Rijkswaterstaat als dienstwoning voor de technisch hoofdambtenaar die het toezicht op onderhoud en beheer uitoefende in de dienstkring Hardenberg. Het pand werd gebouwd op een perceel grond aangekocht door de Domeinen van Anna Charlotte van Merelhof in 2006 Riemsdijk te Dedemsvaart. Zij was de weduwe van Johannes Hendrikus van Barneveld, in leven burgemeester van achtereenvolgens
De nieuwe dienstwoning 40
Gramsbergen, Staphorst en Avereest. De strook grond lag naast de Vecht en buiten het centrum dat toentertijd niet veel meer dan Voor- en Achterstraat en Oosteinde omvatte. De dienstwoning werd op een opgehoogd terrein en in het groen gebouwd, hoewel uit de foto blijkt dat het groen aanvankelijk meer bestond uit gras dan uit bomen. Het werd een woning zoals die in den lande meer waren en werden gebouwd door Rijkswaterstaat. De woning had een degelijke, voorname en toch ook een bescheiden uitstraling. De stijl was kenmerkend voor
het begin van de twintigste eeuw: historiserend met elementen van de Oudhollandse renaissance. Veel baksteen werd gecombineerd met enkele natuursteenelementen: boven de deuren en vensters waren zandstenen lateien aangebracht, terwijl de vensterbanken gemaakt waren van hardsteen. De bouw was asymmetrisch, maar het geheel maakte toch een straksobere indruk. De gevel kreeg een visuele indeling door contrasterende steenlagen, terwijl de dakrand gemarkeerd werd door een band van pleisterwerk. De top van de vooruitstekende voorgevel werd voorzien van vakwerk en beschot. De uitbouw met plat dak zou later worden aangebracht. De schuiframen waren voorzien van bovenlichten met roedenverdeling. De blinden zijn waarschijnlijk later aangebracht, terwijl de blauw-witte zandloperdecoratie van recente datum is. Het huis werd ook degelijk gebouwd: de kozijnen zijn, na ruim honderd jaar, nog steeds origineel. De dikte van de buitenmuren is steens en door een spouw gescheiden van de
halfsteense binnenmuren. De benedenverdieping bestond uit een tweetal ruime kamers ensuite, een slaapkamer en een keuken. Het hoge plafond was uitgevoerd met fraai stucwerk. Het glas in de vestibuledeuren bevatte gestraalde decoraties. Deuren en trapstijlen waren strak uitgevoerd, een beetje in de Art Decostijl. De etage bood ruimte aan kantoor, een badkamer en een drietal slaap/logeerkamers. Het huis stond niet alleen op de dijk, het was ook een dijk van een huis.
Op het terrein, links van het huis, stond enkele schuren waarvan er een dienst deed als werkplaats en opslagruimte voor de werkzaamheden van het waterstaatspersoneel. In de eerste helft van de twintigste eeuw bestonden die vooral uit verbetering en verbreding van de Vecht. Ook onderhoud en beheer van de rijkswegen o.a. richting Ommen en Coevorden vielen onder de dienst. Kantoorwerkzaamheden werden aan huis verricht. De heer P. Mulder zal met zijn gezin waarschijnlijk de eerste bewoner zijn geweest. Hij was namelijk technisch hoofdambtenaar van de dienstkring Hardenberg van 1905 tot 1925. Hij werd opgevolgd door de heer B.G. Kreiter (1925 - 1932), de heer J. Nieuwland (1932 1935), de heer S. Sipkema (1935 - 1945), de heer B. Oenema (1945 -1954), de heer H. Koetsier (1954 - 1962) en de heer E.K. de Haan (1962 - 1972). In 1973 verdween de woonfunctie van het pand: het werd voortaan alleen als kantoorruimte gebruikt. Het beheer van
Luchtfoto uit 1923 (detail) 41
de Vecht kwam onder dienstkring Zwartsluis die later in Zwolle werd gevestigd. Vanaf 2005 werden de waterschappen hiervoor verantwoordelijk. In Hardenberg bleef de zorg voor de rijkswegen. In 1993 werd de dienstkring Hardenberg van Rijkswaterstaat opgeheven. Het pand werd aangekocht door de gemeente Hardenberg die het doorverkocht aan de Vereniging De Protestants Christelijke Kinderuitzending. Een aantal jaren was Merelhof in gebruik door verschillende bureaus voor de jeugdhulpverlening. In 2004 en 2005 onderging de villa een ingrijpende inwendige verbouwing en renovatie die haar geschikt zou maken voor de vestiging van de tandheelkundige kliniek van de heer H.A. Muller. Hij kende Merelhof goed vanuit zijn jeugd, de vestiging van zijn kliniek in dit monumentale pand was meer dan hij toen had durven dromen. Merelhof De naam Merelhof werd aan het huis gegeven door de heer S. Sipkema die het met zijn gezin bewoonde van 1935 tot 1946. Het laatste jaar in afwachting van een beschikbaar huis in zijn nieuwe standplaats. Al meteen was hem de grote hoeveelheid merels opgevallen in de tuin rond en achter de villa. De aangeplante bomen en struiken hadden goed gedijd en de merel als typische parkvogel was zich in de tuin of
In de zon op het terras
42
hof helemaal gaan thuisvoelen. De letters waren gemaakt door kantonnier Dirk de Witt en uitgevoerd in gegalvaniseerd ijzer. Het huis stond aan het hoofd van een langgerekte tuin tussen Vecht en Willebrandt van Oldenburgstraat, tot ongeveer de grote kastanjeboom rechts van de brug (komend van Heemse). Links naast de woning waren terrassen aangelegd, aan de Vechtzijde was een gazon met groepjes heesters en bomen. Achter keken de bewoners uit op een groot cirkelvormig gazon met in het midden een rozenperk. Op een luchtfoto uit 1923 is te zien dat het gazon gebruikt werd als bleek. Voor het huis werd op een braakliggend grasveld door de buurtbewoners gemeenschappelijk de witte was gebleekt. Vanaf de cirkel van gras was een pad aangelegd naar het einde van de tuin. Aan weerszijden van het pad werd de tuin benut voor diverse functies: een boomgaard leverde meer dan voldoende fruit, terwijl een omvangrijke groentetuin met platte bakken de bewoners ruimschoots voorzag van verse groente. Daarachter lagen enige grazige weitjes voor een paar schapen en een enkele koe. De heer S.J. Sipkema was vijf jaar toen zijn vader in 1935 naar Hardenberg kwam. Hij heeft een belangrijk deel van zijn jeugd op Merelhof doorgebracht en bewaart daar nog steeds een goede herinnering aan. Vooral de tuin heeft hem gefascineerd, zelfs zo dat hij later een tuinbouwkundige opleiding zou gaan volgen en uiteindelijk verantwoordelijk werd voor de gemeentelijke groenvoorziening in de Noordoostpolder. Het moet wel in het najaar zijn geweest dat de familie Sipkema hier introk, want Sipke 'ziet' nog de oranje lampionnetjes in de tuin bengelen. De grote tuin was een liefhebberij van zijn vader die er zijn hart
van twee dienstmeisjes, terwijl de tuin onderhouden werd door twee tuinlieden. Vader ontfermde zich eigenlijk alleen over de teelt van de asperges.
Zicht op Merelhof vanaf de Vecht en al zijn vrije tijd in kwijt kon. Sipke weet nog van zijn moeders trots: de rijen potten met jam en flessen met geweckte groente en fruit. Er stonden veel appelbomen in de hof, maar een ervan leverde wel heel erg lekkere appels die bovendien goed bewaard konden worden. Het was een Belgisch/Noordfrans ras: een Witte Winter Calville, een groene appel met een frisse, zachtzure smaak. Toen later Sipke op tuinbouwgebied al gevorderd was, heeft hij deze appel geënt. Nog weer later herhaalde hij deze handeling, zodat nu in Emmeloord een prachtige Calville appelboom elk jaar nog steeds de Sipkema's voorziet van vruchten die herinneren aan het jeugdparadijs aan de Vecht in Hardenberg. Ook mevrouw S.O. Zweers-Oenema herinnert zich haar jeugdjaren op Merelhof. Het huis had kamers van ruim drie meter hoog. Om die behaaglijk warm te stoken, was veel brandstof nodig. Direct na de oorlog was daar nogal gebrek aan, zodat we zuinig moesten zijn: het betekende in de praktijk vaak dat het onbehaaglijk koud was. In het najaar werden voorzetramen aangebracht. Het was ook een bewerkelijk huis: moeder had assistentie
Het was gebruikelijk dat diverse werkzaamheden aan de woning en in de tuin 'meegenomen' werden in het rooster van werkzaamheden van de medewerkers van Rijkswaterstaat. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg Merelhof te maken met een zich uitbreidende stad. De Prins Bernhardbrug kwam in 1964 gereed en de Europaweg zou ongeveer de helft van Merelhofs tuin amputeren. Nadat Merelhof alleen nog maar gebruikt werd als kantoor, veranderde ook de functie van de tuin. Er kwam meer parkeergelegenheid. Tenslotte Inmiddels zijn de plannen om de ruimte tussen brug en Merelhof te bebouwen waardoor de entree van Hardenberg meer steedse allure krijgt, in een vergevorderd stadium. Stedenbouwers voorzien dergelijke locaties graag van opvallende gebouwen, hoewel sommige burgers de voorkeur zouden hebben gegeven aan handhaving van wat er nog rest van de idylle van Oud-Hardenberg - een voorkeur die zeker door de merels zou zijn gedeeld. Met dank aan mevrouw S.O. Zweers-Oenema en de heren J.H.B, van Kamer, H.A. Muller en S.J. Sipkema Bron: Gemeentearchief Hardenberg
43
De bodebus De bodebus was in vroeger tijden een onderscheidingsteken dat gedragen werd door boden in dienst van bestuurslichamen als de Staten Generaal, de Provinciale Staten, stads- en dorpsbesturen, hoogheemraadschappen en vroegere ambachtsgilden. Hardenberg mag zich gelukkig prijzen in het bezit te zijn van niet één maar twee bodebussen. De nieuwste is na de gemeentelijke herindeling vervaardigd en wordt sindsdien bij bijzondere gelegenheden gedragen door de hoofdbodes.
E. Wolbink en J. v.d. Kamp Vanaf de vijftiende eeuw werd aan de bodebus een schildje toegevoegd met het wapen van de instantie die de bode vertegenwoordigde. Behalve als ambtsteken had de bodebus nog de functie om rok of mantel bijeen te houden. De drager van de bodebus kon veelal gratis gebruik maken van het toenmalig openbaar vervoer, zoals trekschuit, veerpont of diligence. Tevens bood de bodebus aan de drager ervan enige bescherming wanneer deze in gevaarlijke tijden verre reizen maakte. In de loop der tijd is dat element van bode minder geworden maar de bus is wel gebleven. Deze is langzaam maar zeker teruggebracht tot rudimentaire vormen in de zin van een sieraad, een onderscheidingsteken. Al naar gelang de rijkdom en belangrijkheid groeiden de bodebussen uit tot zeer kostbare siertekens, waarvoor gilden en stadsbestuurders aan befaamde sierkunstenaars en zilversmeden opdracht verleenden.
De oude bodebus van Stad Hardenberg met in het medaillon de beeltenis van de Heilige Stephanus De geschiedenis van de bodebus gaat terug tot in de vroegste middeleeuwen. Boden, die berichten moesten overbrengen, droegen deze geschreven en met het zegel van de opdrachtgever voorziene stukken in een bus aan de gordel (bus is afgeleid van het Griekse 'pyxis', wat zoveel wil zeggen als: waar iets geborgen kan worden). 44
Degene die dat onderscheidingsteken te dragen kreeg, was de gemeentebode, die als eerste - protocollair - namens de gemeente als gastvrouw of gastheer optrad en zo met die uitdrukking van plechtigheid de ceremoniële sfeer verhoogde van een bijzondere gebeurtenis. Ook de bodes in Hardenberg hebben sinds lange tijd een bodebus gedragen. De oude bodebus van Hardenberg wordt bewaard in de Oudheidkamer. Helaas is (nog) niet achterhaald hoe oud deze zilveren bodebus is. Merktekenen hebben we niet kunnen traceren, maar die werden ook niet altijd consequent gezet.
De nieuwe bodebus van Hardenberg wordt hier gedragen door de hoofdbode Jan van der Kamp Na de herindeling heeft burgemeester Meulman het initiatief genomen om de traditie voort te zetten. Tegelijk met de aanschaf van een nieuwe ambtsketen is een nieuwe bodebus aangeschaft. Zilversmid Zandbergen in Ommen heeft beide ontworpen. De nieuwe bodebus bestaat uit twee delen. Het bovenste deel toont de wapens van de voormalige gemeenten Avereest, Gramsbergen en Hardenberg. Het onderste deel bevat het gemeentewapen van de nieuwe gemeente Hardenberg. De bode vervult nog altijd een aantal specifieke representatieve functies. De bodebus wordt
alleen gedragen door de gemeentebode op het uniform van de gemeente bij officiële gelegenheden die plaatsvinden in het gemeentehuis zoals officiële ontvangsten van het gemeentebestuur, tijdens het uitreiken van koninklijke onderscheidingen en bij kransleggingen. bronnen: - 'De bodebus in Gelderland, Utrecht en Overijssel', inventarisatie van bodebussen van gemeenten, waterschappen en ambachtsgilden, M. Agterberg, Schipluiden (1983) - Gemeentearchief Hardenberg
45
De entree van Hardenberg - geschiedenis van de brug over de Vecht bij de stad Hardenberg Hardenberg heeft haar bestaan te danken aan de Vecht. Eeuwenlang voorzag deze rivier de akkers van vruchtbaar slib en vormde ze een belangrijk transportmiddel. Ze werd echter ook vaak als een grote en lastige barrière ervaren, s Zomers viel het mee, het waterpeil was dan meestal zo laag dat men gebruik kon maken van doorwaadbare plaatsen. Buiten het zomerseizoen kreeg de Vecht vaak veel meer water te verwerken. Dan was een brug onmisbaar om aan de andere zijde van de rivier te komen. Bruggen over de Vecht waren echter schaars. Wel waren er verschillende voetveren, maar eeuwenlang lag er over de Vecht tussen Ommen en de grens met het huidige Duitsland slechts één brug, namelijk die te Hardenberg. Met recht nam deze brug daardoor een belangrijke logistieke en strategische plaats in. Tegenwoordig ervaren we de Vecht nauwelijks meer als barrière. Toch vormt ze dat soms nog wel. Niet voor niets wordt er momenteel een nieuwe brug aangelegd voor fiets- en voetgangersverkeer tussen Hardenberg-centrum en woonwijk de Marslanden: aanleiding om eens in de geschiedenis van de brug over de Vecht bij Hardenberg te duiken...
A.C.A. Pullen Stadsbrug (1362-1609) De oudste vermelding van een brug bij Hardenberg komen we tegen in de akte waarin de stadsrechten van Nijenstede verlegd worden naar Hardenberg. Deze akte dateert uit 1362 en daarin wordt door de bisschop van Utrecht ondermeer het volgende bepaald:
bruggen. Hardenberg was destijds een vesting van de bisschop, voorzien van een stadsmuur en omgeven door een gracht. In 1518 verloor Hardenberg de status van vestingstad, zodat in de jaren die volgden de stadsmuur geslecht werd. Afgaande op een betrouwbare kaart van cartograaf Jacob van Deventer uit ca. 1565
Voert want wy die stat ten Herdenberch selver op onsen cost ghetymmert ende ghevest hebben, so sal onse ende onser nacomelingher richter ten Herdenberch ofte de ghene dien wijt bevelen der stat poerten ende brugghen sluten ende ontsluten. Ende die sloetele houden ende verwaren tot ons ende onser stat bes-ter oerbaer. Er wordt gesproken over verschillende Detail van de kaart van Van Deventer uit ca. 1565; de voormalige vesting stadspoorten en Hardenberg 46
blijkt de vesting Hardenberg in ieder geval drie bruggen gekend te hebben. In deze tijd was de gracht nog grotendeels intact. Er lag een brug over de gracht bij de oostelijke stadspoort, één over de gracht bij de westelijke stadspoort en één in het verlengde van laatstgenoemde, over de Vecht. Deze laatste bevond zich op de plek van de huidige oude Vechtbrug. De beide bruggen over de gracht zullen met het graven van de gracht zijn aangelegd (rond het jaar 1355). Over de Vecht zou veel langer een brug gelegen kunnen hebben. Dat is niet meer na te gaan. Feit is wel dat de plek van deze Vechtbrug al ver voor 1362 onderdeel uitmaakte van een eeuwenoude verbindingsweg. Deze hessenweg vormde een belangrijke handelsroute tussen de steden in het westen van de provincie en grote steden in Duitsland. Als in het jaar 1227 kasteel Den Hardenbergh verrijst bij deze oversteekplek, is het niet onwaarschijnlijk dat daar destijds reeds een brug lag of dat deze gelijktijdig met de bouw van het kasteel is aangelegd.
Toch bleef men de brug beschouwen als entree van de stad Hardenberg en niet zo zeer als die van Heemse. Eeuwenlang telde Hardenberg maar één brug over de Vecht. Daarom bestond er geen noodzaak om deze een unieke naam te geven. Toch was de brug een begrip. Ze was een belangrijke schakel in één van de schaarse doorgaande wegen en ze vormde dé entree tot de stad. Men sprak vaak over de Tolbrugge voor den Hardenbergh of over de brugge over de Vecht te Hardenbergh. In de eerste helft van de twintigste eeuw was de brug ook bekend als de brug bij Wamelink (een manufacturier die naast de brug gesitueerd was). Tegenwoordig noemt men de brug de oude Vechtbrug of de Voorstraatbrug. Uit één van de aanduidingen van de brug blijkt al dat er tol betaald moest worden. In 1364, twee jaren nadat Hardenberg tot stad verheven was, ontving de bisschop van de keizer het recht om in Hardenberg tol te heffen. Deze tol kwam ten goede aan de vesting Hardenberg. De bisschop verpachtte dit tol-recht. Dat hield in dat particuliere pachters het tolgeld mochten innen en houden, maar dat ze hiervoor wel periodiek een vast bedrag aan de
Uit de kaart van Van Deventer blijkt eveneens dat de gracht aan het verlanden was. We lezen in oude stukken in de decennia daarna nog een paar keer van de Borchgravenbrugge (brug over de burchtgracht), maar in de zeventiende eeuw raakten deze bruggen geheel overbodig. De brug over de Vecht bleef echter broodnodig. Die is blijven bestaan tot op de dag van vandaag. Nadat de vestingstatus van Hardenberg vervallen was, ging een aantal mensen zich vestigen bij Hardenberg aan de andere zijde van de Vecht, op bestuurlijk grondgebied van het schoutambt Hardenberg. De woongemeenschap die daar vervolgens ontstond, werd de Brink genoemd. De Brink vormde een soort voorstadje van Hardenberg, maar behoorde officieel tot het dorp Heemse. De stadsbrug vormde daarom voortaan een directe verbinding tussen Hardenberg en Tot ver in de twintigste eeuw werd de brug gezien als de Heemse. intrede van de stad Hardenberg; prentbriefkaart uit ca. 1920
4 47
bisschop dienden te betalen. Zo verpacht bisschop David van Bourgondië in 1459 voor zes jaren het tolrecht te Hardenberg aan Steven Kamferbeke. Eeuwenlang diende er geld betaald te worden voor het passeren van de brug, zowel per schip als via de weg. In de middeleeuwse Stads willekeuren en gerechtigheden (later resoluties genoemd) werd bepaald dat Wye in onse Stadt kompt bij nachte anders dan over dije bruggen ende doer dije porten der Stadt, vijfflb. Die vijfflb. staat voor de boete van vijf pond die je kreeg als je je hier niet aan hield. Je mocht de brug niet ontlopen... De burgers van de stad waren echter gevrijwaard van het betalen van deze tol De tol was hard nodig omdat het onderhoud van de vesting nogal wat kostte. De brug vormde bijvoorbeeld een hoge kostenpost. Deze was tot aan het einde van de negentiende eeuw gemaakt van hout en is heel vaak gerepareerd of vervangen. Zo zal de brug in de periode 1575-1609, de periode dat hier hevig gevochten en geplunderd werd tijdens de Tachtigjarige Oorlog, ongetwijfeld verwoest en herbouwd zijn. Op 21 mei 1598 schrijft het stadsbestuur bijvoorbeeld aan de bestuurders van Zwolle (die ze bijzonder grootgunstige heren en vrienden noemen) dat ze de brug zullen verhogen zodat daer ghene waegens noch paeren in verhundelicken soll syn (verongelukken zullen). Provinciale tolbrug (1609-1795) In het jaar 1609 ging het Twaalfjarig Bestand in. Daarmee waren de ergste verschrikkingen van de Tachtigjarige Oorlog in en rond Hardenberg voorbij. Vanaf toen kon in deze regio de maatschappelijke wederopbouw plaatsvinden onder heerschappij van de soevereine Staten van Overijssel. Dat hield een revolutionaire ommezwaai in. Ondermeer impliceerde dit de overgang van het Roomskatholicisme naar het protestantisme. Roomskatholieke kerken en kloosters werden ook hier verboden en veel bezittingen en rechten van de bisschop en van kloosters kwamen in handen van de Staten van Overijssel. Ook de bisschoppelijke stadsbrug van Hardenberg werd eigendom van de provincie. Van groot 48
belang daarbij was uiteraard het geld dat de brug kon opleveren. Het recht om tol te innen was niet langer van de bisschop, maar kwam voortaan toe aan de provincie. De Staten van Overijssel besloten, evenals de bisschop dat voorheen had gedaan, het tolrecht te verpachtten. Pachter werd de stad Hardenberg. Dat zou ruim twee eeuwen zo blijven. De tolheffing kon de stad geld opleveren, maar (in eerste instantie) verplichtte ze zich hiermee tevens tot het onderhouden van de brug. De onderhoudskosten en de pachtgelden werden eens in de zoveel tijd verrekend met de provincie, die daarvoor een pander had aangesteld. Na het Twaalfjarig Bestand komen we in het stadsarchief de brug voor het eerst tegen in het jaar 1633. In een rekenboek van de stad worden bij dat jaar diverse uitgaven vermeld ten behoeve van de brug. Zo staat er bij 24 mei dat de brug gerepareerd moet worden van het zogenaamde konnygessijsgelt (koningsaccijnzen) en in november worden er nog eens noch 36 stuivers betaald voor planck up de brugge. Ook wordt er dit jaar geld uitgegeven voor ijzerwerk aan de brug. In het rekenboek zien we dat de uitgaven redelijk vaak betaald worden vanuit de opbrengst van de tolheffing. De tol was belangrijk voor de stadsbegroting. Uit 1649 rest een aantekening van een verrekening met Tonnis Tonnissen, de pander van Salland. Dit stuk betreft hoofdzakelijk de onkosten voor die Brugge ten Hardenberch in de jaren 16441649 en wordt aangeduid als Rekeninge van die Vechtebrugge t' timmeren., quitantien van den ontfanger en de pander. Uit dit stuk blijkt dat in 1647 een noitwendige reparatie aan de brug heeft plaats gevonden die 96 guldens kostte. Dit geld was besteed aan 600 voet plancken (ider vooth is toe beco-men voor een stuver twelffpenning), 7 onder-lagens ider twintich voot lanck ('t stuck voor drie gulden thijn stuver), boltens ande onderlagen ende nagelen en arbeitsloon voor timmeren. In 1644 was de brug gerepareerd voor 17 gulden en 14 stuivers en in 1649 was voor een herstel ruim 63 guldens uitgegeven aan 120 planken, vrachtvervoer, spijkers en arbeidsloon. Deze laatste post wilde Tonnissen
echter niet accepteren om reden dat noch die plancken hadde gecofft sonder sijn kentenisse van vrou Mensincks. Deze en nog enkele andere financiële posten hebben de burgemeesters van Hardenberg met Tonnis Tonnissen verrekend. Hiervan werd een akte opgemaakt op 23 oktober 1649 te Hardenberg en daarvan hefft die pander van copia geeisschet ende oick gecregen om hem 't dienen tot sijn rekeninge soe hij secht.
deselve sonder eenigh tijt versuim sullen hebben te repareren en in behoorlijcke staet te stellen het hooft in de Vecht omtrent de brugge aldaer gelegen, sonder daer van te blijven in gebreeke, bij poene dat andersins tot haeren particulieren laste sodane reparatie sal werden gedaen, en alle schade daer door te lijden op derselver persoonen en goederen verhaelt. De Staten van Overijssel zijn niet de enigen die ontevreden zijn over de mate van onderhoud aan de brug. In april 1700 vragen de Vechtschippers te Hardenberg en Gramsbergen aan de staten of het onderhoud van de brug niet door de provincie overgenomen kan worden, net zoals dat in Ommen gebeurd was. Daar was een nieuwe ophaalbrug aangelegd die betaald werd door de provincie en door middel van het innen van passagegeld van 2 stuivers. In juli 1701 bespreken de De Toldijk op de Heemser Brink met op de achtergrond de Vechtbrug; gedeputeerden van de staten prentbriefkaart uit de periode 1900-1920 dit verzoek. Vervolgens schrijven ze op 3 september de burgemeesters Ruim twintig jaren later komt de brug weer van Hardenberg aan met de mededeling dat ze even onder het gezag van een bisschop. Vanaf de aanstaande woensdagmorgen om negen uur 1665 valt de bisschop van Munster herhaaldeverwacht worden om over de defecten van de Provintiale Tolbrugge te worden gehoord. Op lijk Overijssel binnen om versterkingen te verdie woensdagmorgen zijn de burgemeesters nietigen en steden te plunderen. In 1672 geven Helmig Zweers en Evert Timmerman present. de Staten van Overijssel zich zelfs aan hem over. In Hardenberg en omgeving wordt door In hun bijzijn besluiten de gedeputeerden dat er de Munsterse soldaten veel verwoest en een nieuwe brug gebouwd zal worden, omdat geplunderd. Vooral koeien werden meegenode oude zodanig vervallen is dat restauratie te duur geworden is. Tevens wordt besloten dat in men. In 1674 worden de Munstersen verslagen 't toekomende het onderhout van de brugge bij en keert de rust terug. De economische gevolde provintie zal worden betaalt, alsoo bevonden gen zijn echter nog jaren merkbaar. Misschien is het daarom dat het stadsbestuur steeds meer is dat de pachters welke met dat onderhout moeite had om aan allerlei verplichtingen te gechar-cheert waren, de brugge tot groote voldoen. Aan het einde van de zeventiende Schaede van de provintie telkens hebben laten vervallen. De burgemeesters krijgen een flinke eeuw laat het onderhoud van de brug in ieder veeg uit de pan Van de Vechtschippers wordt geval flink te wensen over. In 1694 wordt verwacht dat ze 150 carolusguldens bijdragen daarom door de Staten van Overijssel besloten dat de burgermeesteren van Hardenbergh in aan serieuse termen aengeschreven sal worden dat 49
de nieuwbouw. De burgemeesters dienen voortaan jaarlijks 660 carolusguldens aan de provincie te betalen voor de pacht van de tol, 50 gulden meer dan voorheen. Toch zal de pachtopbrengst een stuk hoger dan die 660 guldens zijn geweest, anders hadden de burgemeesters de pacht immers niet aangenomen. De pacht zou in 1702 ingaan, telkens voor de duur van zes jaren. Verder wordt afgesproken dat de burgemeesters wel de zorg blijven houden voor het onderhoud van de dijk en de kribben aan weerszijden van de brug en ervoor zullen zorgen dat de hoogte van de weg aangepast wordt aan die van de nieuwe brug. Vrij spoedig daarna wordt er een bestek voor de nieuwe brug opgemaakt en op 24 oktober vindt de aanbesteding van het werk plaats. De bouw wordt uitgevoerd door Jacob van den Bergh uit Zwolle. Aannemer is Johan Moickenbour, de schout van Hardenberg. Hij was degene die voor het laagste bedrag inschreven had (2200 carolusguldens). Het bestek kent 33 artikelen en begint met de woorden Conditien, waar naa de Heeren gecomm. uit de Heeren gedeputeerden Staaten van Overijssel gedenken te besteeden het mae-ken van een Nieuwe Tol Brugge voor den Hardenbergh, ende het leveren van de Materialen daar toe wordende vereijscht. Die materialen bestonden grotendeels uit hout. Grenen hout werd gebruikt ter opvulling en voor het overige diende de brug te bestaan uit Goedt gaafs winter gehouwen Eijcken houdt. De brug werd gedragen door acht jukken met elk vijf in het zand geheide palen. De brug diende 2 a 2,5 voet hoger te worden dan z'n voorganger. Naast de pen-gatverbindingen, wordt ook het gebruik van Taije Spijckers voorgeschreven. De bouw diende te beginnen op 1 maart 1702 en de aannemer moest het werk voor juli van dat jaar gereed hebben. Het lukte Van den Bergh de brug binnen deze termijn te bouwen. Op 20 juni 1702 vond een herhaalde controle plaats, die tevens de eind-oplevering vormde. Drie dagen later schrijft de stadssecretaris aan de gedeputeerden van de staten dat tijdens de laatste bezichtiging geconstateerd is dat deselve het deficierende (het gebrekkige) hebben volmaeckt en het be-steck nu volkomen voldaen is.
50
Ruim vijfjaren later dient de brug al grondig hersteld te worden. De burgemeesters Timmerman en Zweers richten op 28 september 1707 een verzoek aan de gedeputeerden van de Staten van Overijssel (de GS) om over te gaan tot reparatie van de tolbrug voor den Hardenbergh. De reparatie is hoogstnoodzakelijk tot voorkominge van Schaden en ongelukken. Twee dagen later stemmen de GS in met de reparatie. Het jaar erop (waarschijnlijk in februari of maart 1708) krijgen ze de rekening gepresenteerd. De reparatie kostte ruim 174 gulden. Jacob van den Bergh had het hout geleverd, dat vormde de hoogste kostenpost (130 gulden). Klaas Sweers had de planken vervoerd (12 gulden), Gerrit van der Straeten, smid te Hardenberg, had spijkers geleverd (4 gulden en 6 stuivers), evenals Harmen van Gronouw (7 gulden en 5 stuivers) en timmerman Gerrit Evers had de werkzaamheden uitgevoerd (10 gulden en 8 stuivers). Daarnaast diende er voor de huur van een paard 4 gulden betaald te worden en declareert burgemeester Evert Timmerman voor zijn eigen onkosten en vertering 6 gulden en 12 stuivers. Het jaar 1708 is het jaar waarin op 8 mei nagenoeg de hele stad verwoest wordt door een grote brand. De brug lijkt echter aan het vuur ontkomen te zijn. Nergens lezen we in deze tijd iets over herstel van de brug... We vernemen voor het eerst weer iets van de brug in het jaar 1718. Van dat jaar is de afrekening tussen de stad en de tolontvanger bewaard gebleven. De tolontvanger was Abraham Jansen. Hij inde dagelijks het tolgeld bij de brug. De tolheffing had dat jaar bijna 1250 guldens opgeleverd. Daarvan was inmiddels reeds bijna 1000 guldens weer uitgeven. De grootste uitgavenpost vormde de betaling van de pacht van de tol (660 guldens), deze werd dan ook in termijnen voldaan. Daarnaast werden er uit de tolkas zaken bekostigd als de huur van de Wheeme, onkosten van landpander Kattenbeld, het precariëngeld en handgeld voor burgemeester Van Borne. Uiteindelijk zat er nog ruim 474 gulden in de kas. Hier diende het salaris voor Jansen nog vanaf gehaald te worden. In de rekening staat: hier gaat affsyn tractement
van 1716, en 1717 op St. Petri verschenen -60 guldens, zodat er uiteindelijk ruim 414 gulden onder de streep kwam te staan. Ook uit het jaar 1723 is correspondentie bewaard gebleven inzake de tol. Voor een aantal categorieën passanten was het tolbedrag niet geregeld met als gevolg dat deze te weinig betaalden. Dit betrof de nieuwe grote turf- en Vechtpramen, de houtvlotten en de nieuwe Vechtschuiten die Bentheimer zandsteen ver-
De Vechtbrug, sfeervol gefotografeerd in het eerste kwart van de twintigste eeuw voerden. De burgemeesters van Hardenberg deden daarom een voorstel om te komen tot nadere regulering. Ridderschap en Steden van Overijssel (deze vormden de Staten van Overijssel) hebben op de landdag van dat jaar conform dit voorstel besloten. Van de eerstvolgende grote brugreparatie is sprake in 1731. Waarom het de ene keer slechts een aantal jaren en de andere keer enkele decennia duurt voordat we in de archieven stukken tegenkomen van een dergelijke restauratie, is niet met zekerheid te zeggen. Mogelijkerwijs speelden weersinvloeden hierbij een belangrijke rol (overstromingen of ijs-gang die de brug vernielden). Waarschijnlijker
is echter dat lang niet van alle reparaties de stukken bewaard zijn gebleven. In augustus 1731 hebben landpander Kattenbeld en timmerman Gerrit Everts de brug geïnspecteerd. Zij doen hiervan verslag aan de GS. Onderaan hun brief wordt als nota bene vermeld dat burgemeester Van Borne de leuningen reeds verbeterd had en dat de brug geverfd dient te worden. Vervolgens vindt aanbesteding van de werkzaamheden plaats door landpander Kattenbeld, die daartoe geautoriseerd was door de GS. Het bijbehorende bestek kent 11 artikelen en begint met het feit dat de aanbesteding geschieden zal in carolusguldens, van 20 stuivers per stuk. De laagste inschrijver krijgt 5 guldens als beloning. Er zijn 6 gegadigden; Engbert Mensink, Hendrik Everts, Hendrik Schutte, Tijes Cremer, Gerrit Everts en Wessel Alberts. De opdracht wordt gegund aan de laagste inschrijver, oud-burgemeester Wessel Alberts, voor de somma van 460 guldens. Het werk dient voor Allerheiligen 1731 (1 november) gereed te zijn. Het wordt een flinke reparatie. Het bruggenhoofd tegen het huis van Berent Rustenberg dient opnieuw beschoeid te worden (evenals het andere hoofd), er dienen nieuwe palen en gordingen aangebracht te worden, de leuningen dienen vervangen of weer aangelast te worden en de voering van de brug dient hersteld te worden. De burgemeesters dienen het te gebruiken hout van te voren te inspecteren. In 1741 treffen we de volgende correspondentie aan inzake de brug. Het betreft hier een brief van Arnold Voltelen, de schout van Hardenberg. Hij schrijft dat hij in opdracht van de GS de brug heeft geïnspecteerd, samen met één van de bekwaamste timmerlieden alhier, en dat ze ondermeer hebben geconstateerd dat het grote bruggenhoofd aan de Heemser zijde er zodanig slecht aan toe is dat deze de kracht van het hoge water de komende winter niet meer zal kunnen doorstaan. Hij pleit er dan ook voor het hoofd geheel te vervangen. Om zijn verzoek te ondersteunen vertelt hij dat hij reeds de eer heeft gehad om bij resolutie van de GS in 1739 het bruggenhoofd
51
aan de Hardenberger zijde te herstellen (het hoofd dat door de verwalter landmeester Kattenbelt mede was aanbesteed). Dit hoofd was destijds voor veel geld opgelapt. Echter hij moet nu, reeds na twee jaren, constateren dat dit weinig geholpen heeft. Het hoofd wordt nu als reddeloos beschouwd en alle planken zijn vergaan. Hij heeft de timmerman al een tekening van de brug laten maken, zo goed als deze dat kon, met daarbij de vermelding van de afmetingen en het soort hout dat nodig is voor het herstel. Ook heeft hij al geïnformeerd naar de eventuele kosten van het herstel, al dan niet aanbesteed. Het besluit om wel of niet aan te besteden laat hij over aan de hoog-wijze consideraties van de U Edele Mogende Heren. Maar hij zegt er wel even bij dat het hout bij aanbesteding vaak van minder kwaliteit is en daarbij verwijst hij naar het hoofd aan de Hardenberger zijde, waarvan het herstel (zo is hem gezegd) maar liefst 500 guldens zou hebben gekost. Op 11 juli 1741 wordt door de GS besloten Voltelen te autoriseren om de nodige reparaties en vernieuwingen, die rond de 380 gulden gaan kosten, zo snel mogelijk te laten uitvoeren, mede gelet op het bequame seisoen. Uiteraard moet de schout hierbij letten op het provinciale belang, oftewel het moet zo voordelig mogelijk. Vijf jaren later, op 29 juli 1746, schrijft Voltelen aan de GS dat hij hen op 20 mei in kennis gesteld had van het feit dat aan de provinciale tolbrug voor den Hardenberg enige zeer noodzakelijke reparaties gedaan moesten worden ter voorkoming van ongelukken. Tot nog toe hadden de GS daarover echter niets besloten. Bij dit eerste schrijven zat zelfs een toelichtende bijlage van een timmerman. Verder schrijft hij dat er enkele dagen geleden een paard door de brug is gezakt, zodat men bevreesd is voor meer en zwaardere ongelukken. Voltelen verzoekt daarom nogmaals om spoedig over te gaan tot herstel van de brug. Het gat heeft hij zelf al laten dichten... We merken hier duidelijk dat de rollen omgedraaid zijn ten opzichte van de situatie van voor 1701. Riepen voor die tijd de GS de stad op om over te gaan tot herstel, nadien klinkt 52
vanuit Hardenberg telkens een verzoek aan de GS. Waarschijnlijk kostte het onderhoud van de brug meer dan het de GS lief was... Op 11 maart 1754 laat Jan van Munster, burgemeester te Hardenberg, aan de GS schrijven dat hij ongeveer drie jaren geleden zich bezig gehouden heeft met de nodige reparaties aan de provinciale brug te Hardenberg, maar dat de brug door het hoge water en zware ijsgang alweer diverse defecten vertoont. Hij vraagt toestemming om de brug, volgens een bijgaand advies te laten repareren. Dit advies was opgesteld door Lucas Reijns, timmerman van den Herdenbergh, en door Jan Rombergh. Vele onderdelen van de brug moesten volgens hen vervangen worden en het kon zelfs zo zijn dat er nog meer vervangen diende te worden, omdat men door het hoge water niet kon zien hoe het gesteld was met de lager gelegen brugdelen. Het water was al acht zomers hoog gebleven... De GS besluiten dat er eerst een nadere inspectie gehouden moet worden. Op 29 maart schrijft Jacob van Riemsdijk (verwalter schout van Hardenberg) dat hij samen met een timmerman de defecten van de tolbrug in ogenschouw heeft genomen. Hij schrijft dat één paal weggedreven was, drie andere palen waren aan stukken gebroken, een hoofdbalk en vijf ribben waren geheel vergaan en daarnaast dienden meerdere planken vervangen te worden. Ook deze brief is voorzien van een memorie van een timmerman met opgave van de benodigde materialen. In 1756 schrijft Jacob van Riemsdijk alweer een brief, waarin hij de GS kennis geeft van de slechte toestand waarin de brug verkeert. Hij verzoekt daarbij niet eens om herstel, maar vermeldt slechts de feiten: er moeten ongeveer 380 voeten aan grenen planken gelegd worden tot voering en ongeveer 56 voeten eiken planken, omdat de oude planken geheel versleten zijn en aan stukken liggen, en mogelijk moeten er ook twee a drie ribben gelegd worden ter versterking van een zwak juk. De brief heeft effect. Van Riemsdijk krijgt toestemming om de brug te laten repareren. Zoals dat vaker
het geval is, valt de reparatie groter uit dan vooraf voorzien werd. In augustus stuurt Van Riemsdijk aan de GS de rekeningen van het herstel met het verzoek om deze te betalen. Er waren 5 nieuwe ribben gelegd en 128 voet eiken planken. Het totale herstel kostte 103 guldens en 13 stuivers. De heren Stenvers, Lindenhof, Eekmars en Rietbergh hadden grenen planken geleverd, B. van Borne eiken planken, Henr. Moickenbour eikenbomen voor de ribben, Will. Dries de nagels, timmerman Hendrik Geertsen had het werk uitgevoerd, schipper Lucas Lamberts Oldemans had het hout per schuit vervoerd en Jan Leuvelink had vijf eiken bomen vervoerd met zijn wagen.
In 1764 volgt de zoveelste noodzakelijke reparatie. De kosten (100 gulden en 9 stuivers) worden nu echter iets gedrukt door de verkoop van de restanten van de oude planken (opbrengst 4 guldens en 18 stuivers). Bij de restauratie in 1766 zien we dat ook (bijna 10 gulden in mindering op de herstelkosten van ruim 278 guldens). In 1768 dient de brug weer hersteld te worden. Dit laat echter op zich wachten door het continue hoge waterpeil van de Vecht. De brug kon alleen gerepareerd worden wanneer de Vecht zo laag stond dat de wagens en koetsen er doorheen konden rijden. In juli 1769 is dat het geval en kunnen de werkzaamheden plaatsvinden.
Gezien de vele reparaties zou men kunnen denken dat er tussen de reparaties in, verder niet naar de brug omgekeken werd. Toch is dat niet het geval. Uit de jaren 1755, 1759, 1766 en 1769 is telkens een briefje van de burgemeesters van Hardenberg aan de GS bewaard gebleven, waarmee gecertificeerd werd dat de weduwe van Lucas Boerrigter haar plicht ten aanzien van het afkeren (vegen) en schoonmaken van de tolbrug goed had waargenomen. Deze briefjes schreef men zodat de provincie vervolgens tot uitbetaling van haar jaarlijkse traktement over kon gaan. Dat schoonmaken was geen eenvoudige taak, aangezien de brug klaarblijkelijk in een permanente staat van verval verkeerde. In 1761 is het bruggenhoofd aan de Heemser zijde er zo slecht aan toe door ouderdom en het hoge water van de gepasseerde winter, dat dit gerepareerd of vernieuwd moet worden. Dit hoofd was in 1741 gemaakt, schrijft Van Riemsdijk. De planken zijn zo rot, dat je ze her en der met de hand kunt doorstoten. Bovendien is er veel zand weggespoeld rond het hoofd. De kosten voor deze restauratie bedroegen ruim 210 guldens. De brug blijft veel geld kosten. Nog geen jaar na deze werkzaamheden schrijft Van Riemsdijk al weer. Nu dienen de planken weer zeer noodzakelijk gerepareerd te worden en dient de leuning aan weerszijden vervangen te worden omdat deze door ouderdom in een seer slegte zwakke en desolate staat gebragt is, en dus niet wel buiten gevaar van ongelukken kan blijven staan.
Daarna vindt om de twee a drie jaren een reparatie plaats. We moeten daarbij in acht nemen dat met name de ijsgang in de winter veel schade aanrichtte. Niet voor niets waren de burgers van Hardenberg verplicht om, als de magistraat hen daartoe opriep, met hun ijshaken bij de brug te verschijnen om te proberen de brug tegen de ijsschotsen te beschermen. Bij de afrekening van de reparatie in 1779 pleit Van Riemsdijk ervoor het bruggenhoofd aan de Heemser zijde geheel te vervangen vanwege de zeer oude en slechte staat. Op 28 januari 1780 besluiten de GS tot vervanging van het hoofd over te gaan. Van Riemsdijk krijgt de opdracht om te regelen dat er een eerste bestek opgesteld wordt. Een week later heeft de Hardenbergse timmerman Gerrit Goris het begrotingsbestek opgemaakt, althans voor zover hij dat kon doen vanwege het hoge water en het ijs... Hij begroot het werk op ongeveer 400 gulden. Kennelijk dacht Van Riemsdijk dat de GS dit aan de hoge kant zouden vinden, want hij benadrukt bij het toezenden van het bestek dat de brug op geen mindere wijze dan zoals in het bestek beschreven gemaakt kan worden, gelet op de hoogte en diepte van het water en de sterke stroming van de rivier. Op 28 maart vindt de aanbesteding plaats. Het bestek, inmiddels uitgegroeid tot een lijvig stuk bestaande uit 15 artikelen, schrijft voor dat het werk in juni of juli uitgevoerd moet worden bij laag water, zodat de 53
Een fraaie foto van onderhoudswerkzaamheden die verricht worden aan het bruggenhoofd aan de Heemser zijde; begin twintigste eeuw Riemsdijk schrijft dat beiden het werk goed wagens door de Vecht kunnen rijden. zouden kunnen doen, maar dat hij graag zou Voetgangers dienden echter ook tijdens de zien dat Arend Ophof aangesteld zou worden, werkzaamheden gebruik te kunnen maken van omdat dit een man was met een zeer gering de brug. Het werk wordt gegund aan Gerrit vermogen die wel wat geld gebruiken kon. We Goris voor de somma van 412 guldens. Die kunnen ervan uitgaan dat het advies van Van zomer wordt het bruggenhoofd helemaal Riemsdijk opgevolgd is, want het eerstvolgenopnieuw opgebouwd uit eiken balken, palen en de stuk over het schoonhouden van de brug planken. Het werk kwam wat laat gereed, 14 betreft het schoonmaakwerk in 1788 van de september, maar viel iets goedkoper uit door de vrouw van Arend Ophof, Zwaantje Egberts. verkoopopbrengst van het oude hout. Voordat Arend was inmiddels overleden en zij was herhij dit aan de GS doorgaf, had Van Riemsdijk trouwd met Wolter Bekman. Zij houdt het daarom ook het bruggenhoofd nog even laten schoonmaakwerk jaren vol. Zo resteren ons uit teren. de jaren 1795, 1796, 1797, 1801 en 1805 brieIn 1782 schrijft Van Riemsdijk een brief aan ven van de stadssecretaris, waarin gecertifide GS inzake het schoonmaken van de brug. ceerd wordt dat zij de gewestelijke tolbrug in Koster en schoolmeester Willem Lemnes het jaar ervoor schoongehouden heeft en Boerrigter was degene die de brug al jarenlang waarin verzocht wordt om uitbetaling van het schoonhield, in ieder geval al vanaf 1774. Op jaarlijksche tractement. 22 februari 1782 was hij echter overleden, zodat er een opvolger aangewezen moest worOok na de restauratie van 1780 wordt de brug den. Er waren hiervoor twee kandidaten: om de twee a drie jaren grondig gerepareerd. Willem Boerrigter (geen zoon van) en Arend In 1793 lopen de kosten van een reparatie volOphof. Beiden hadden verzocht aangesteld te gens de GS zodanig uit de hand dat ze verwalworden tot het schoonhouden en afvegen der ter schout G.J. Crull meedelen dat hij zich Provintiale Tolbrugge aan de Stad voortaan niet meer bezig mag houden met het Hardenbergh over de Veght gelegen. Van 54
onderhoud van de brug. De GS beschuldigen hem ervan dat hij de provinciale belangen niet voldoende behartigd zou hebben door de kosten veel hoger te laten uitvallen dan volgens hen nodig was. Crull schrijft vervolgens een lange brief aan de GS, waarin hij zich verdedigt. Hij beweert stellig dat hij de belangen van de provincie juist zoveel mogelijk behartigd heeft. Werklieden en leveranciers zullen volgens hem dit onder ede bekrachtigen. Hij heeft zelfs meer geld gratis voorgeschoten dan welke voorganger van hem dan ook. Dat tijdens de uitvoering bleek dat er meer vervangen diende te worden als was verwacht, kan hem niet verweten worden. Hij ging hierbij af op de deskundigheid van de timmerlieden. Ook zijn reis naar Nienhuis (Neuenhaus), die hem erg kwalijk genomen wordt, was noodzakelijk om extra planken te halen. Hij heeft echt niet meer aangekocht dan noodzakelijk was. De GS moeten de brug maar eens komen inspecteren, dan zullen ze zien dat deze goed en zo goedkoop mogelijk gerestaureerd is. Mocht men na de inspectie niet van gedachten veranderd zijn, dan is Crull bereid om hetgeen overbodig aangeschaft zou zijn terug te betalen. Verder geeft hij aan blij te zijn dat de GS hem ontslaan van zijn taak ten aanzien van het onderhoud van de brug, aangezien hij zelf al diverse malen voornemens was geweest dit eerbiedig te verzoeken. De Franse tijd (1795-1814) We staan inmiddels aan de vooravond van de zogenaamde Franse tijd. Woensdag 11 februari 1795 komt Hardenberg de eer toe om te worden bevrijd. De eerste Fransen komen dan onder luid gejuich over de Vechtbrug het stadje binnenmarcheren. Pas bijna twintig jaren later zouden de laatste Franse soldaten weggevlucht zijn. In de Franse periode is er veel veranderd op het gebied van bestuur en rechtspraak. Ook de eigendomssituatie van de brug ontkwam niet aan wijzigingen. In eerste instantie blijft de brug eigendom van de provincie en vallen de wijzigingen mee. Wel wordt er aan de brug zelf het een en ander veranderd. In december 1797 schrijft het bestuur van de municipaliteit Hardenberg een brief
aan de provincie waarin ze vragen wat men besloten had ten aanzien van hun in maart behandelde verzoek om de brug te voorzien van een klap. Tevens had men verzocht om het ophalen van deze klap vervolgens te verpachten aan de stad voor een jaarlijkse somma van 25 gulden. Sinds dit eerste verzoek was de toestand van de brug er niet beter op geworden. Een architect die in opdracht van de provincie de brug had onderzocht, had zelfs geconcludeerd dat de hele brug vervangen diende te worden en voorzien moest worden van gemetselde hoofden. Het stadsbestuur onderschrijft deze conclusie geheel omdat de brug zo gebrekkig is dat passage erover bijna onmogelijk is. Beide bruggenhoofden zijn ernstig verzakt. Verder wordt opgemerkt dat aanbesteding veel voordeel kan opleveren omdat in de streek veel hout voorhanden is en dat het opzicht over de brug, dat voorheen door de schouten van het kerspel uitgevoerd werd, beter door de municipaliteit uitgeoefend kan worden, aangezien aan het ene hoofd de straat en aan het andere de dijk onder beheer van de stad vallen. Inderdaad was het verzoek op 22 maart door de staten behandeld en daarbij was besloten dat de brug voorzien zou worden van een klap om vervolgens voor het gebruik hiervan een belasting in te voeren. Er kwam dus geen geheel nieuwe brug. In de zomer van 1798 werd de brug hersteld onder leiding van stadsarchitect Dirk Zweers. Er werd een klap aangebracht en er werden werkzaamheden aan de bruggenhoofden verricht. In oktober was het werk zover gevorderd dat de klap behoorlijk kon worden opgehaald en het stadsbestuur verzocht daarop onmiddellijk aan het gewestelijk bestuur of men beginnen kon met het innen van de belasting op het ophalen van de klap. Het gewestelijk bestuur besloot op 28 oktober dat architect Zweers eerst diende te controleren of het werk volgens het bestek uitgevoerd was en dat, voordat men tot belastingheffing kon overgegaan, daar eerst een reglement voor opgesteld diende te worden. Op 3 november rapporteerde Zweers dat het herstel gereed was, maar hij vermeldde erbij dat de balken, de leuningen en het dek 55
het volgende jaar gerepareerd dienden te worden. De gepleegde restauratie bleek echter ongewenste effecten te hebben. Zo was de brug erg onstabiel geworden, hetgeen bij nader inzien veroorzaakt werd door enkele grove constructiefouten. De fundamenten van de hoofden waren veel te hoog aangelegd, zodat ze boven water stonden en de palen onder de brug waren zo aangelegd dat ze de waterstroom opvingen in plaats van deze te vermijden. Zweers dacht de problemen op te lossen door in de bocht van de rivier aan de Heemser zijde een kistwerk aan te brengen. De stroming werd nu echter richting het bruggenhoofd aan de Hardenberger zijde geleid en dit had noodlottige gevolgen voor het hoofd en het daarnaast staande huis van Derk Jan Santman. De winter zorgde, zoals wel vaker, voor hoog water met een sterke stroming en ook nog eens veel ijsgang. Het hoofd aan de Hardenberger zijde kon al dit geweld niet aan en was hevig aan het verzakken. De naastgelegen woning van Derk Jan Santman zakte mee... Het gewestelijk bestuur stuurt architect Kaijser om polshoogte te nemen. Vervolgens wordt het stadsbestuur op 21 december aangeschreven om een dam aan te brengen rond het bruggenhoofd aan de Hardenberger zijde. Op 17 januari 1799 schrijft het stadsbestuur dat er een kistdam rondom het hoofd geheid is en dat deze met kleizoden aangevuld is. Daarnaast meldt men dat de waterwering die door Zweers aangelegd was, evenals het in de lugt gebouwde Hoofd gedeeltelijk weggebroken is, ter voorkoming van nog meer schade. Toch waren sinds het inspectiebezoek van Kaijser het bruggenhoofd en de daarnaast staande woning verder verzakt. Het geheel werd door de vorst in de grond en door het ijs nog bijeengehouden, maar men vreesde voor het moment dat het zou gaan dooien. De staat van het bruggenhoofd aan de Heemser zijde was gelijk gebleven. Aan deze zijde deed de door Zweers bedachte waterwering het goed. Dat had volgens het stadsbestuur ook aan de andere zijde het geval geweest kunnen zijn, als het hoofd daar in de bedding was gebouwd in plaats van 56
anderhalve voet boven het laagste waterpeil. Tot slot geeft het gemeentebestuur aan alles in het werk te stellen om de brug te behouden. Dankzij de inspanning van architect Kaijser en de inwoners van Hardenberg overleeft de brug het hoge water en de ijsgang. Aan het einde van de winter kon echter het bruggenhoofd als geheel ingestort worden beschouwd en kende het huis van Santman geen fundament meer. Dit huis stond daar waar nu De Troubadour gevestigd is. De volgende brief van het stadsbestuur inzake de brug dateert van 9 mei 1799. Men declareert dan de gemaakte kosten, van ruim 550 gulden, bij het departementaal bestuur van den Ouden IJssel (opvolger van het provinciaal bestuur). Dit bedrag was inclusief het hout dat in de jaren 1795 en 1797 door Jasper Zweers geleverd was. Tevens adviseert men om de nieuw te maken bruggenhoofden zo snel mogelijk aan te besteden zodat deze in de zomer gebouwd kunnen worden. Bij de brief is ter beoordeling een conceptreglement toegevoegd voor een in te voeren belasting voor het ophalen van de brug. Na een inspectiebezoek van enkele afgevaardigden van het departementaal bestuur, begeleid door architect Kaijser, volgt in juni een reactie. Ze schrijven het stadsbestuur dat ze niet weinig verwonderd waren over de wijs waar op deze brug in den vorige Jaare volgens een gemaakt bestek van den Architect Zweers was gelegd. Het bestek bevatte misslagen, welke een ieder, die maar een oppervlakkig denkbeeld van het leggen eener brug heeft, terstond in het oog vallen. Men had architect Kaijser inmiddels opgedragen een bestek te maken voor het dringende herstel. Uit latere correspondentie blijkt dat men de brug vervolgens gerestaureerd en ingekort heeft. Dat inkorten had te maken met het feit dat de Vecht meer water te verwerken kreeg en dat daarom de dijken verhoogd werden. Daarnaast wordt het conceptreglement van eene belasting op het ophaalen der klappe van 's Lands brug voor de stad Hardenberg over de Rivier de Vegte leggende goedgekeurd. Er diende een opzichter aangesteld te worden die deze belasting zou gaan innen en die ook
de klap zou gaan bedienen. De klap moest tussen zonsondergang en zonsopkomst vergrendeld zijn en degene die het waagde het slot te verbreken, wachtte 25 gulden boete. Voor de passage van een ordinaire Vechtschuit diende 1 stuiver betaald te worden, voor een houtvlot 6 stuivers, een praam 8 stuivers en een op geboeide praam 12 stuivers. Schippers die burgers van Hardenberg waren konden volstaan met een jaarlijkse betaling van 25 stuivers per schip. Wat opvalt is dat schepen die de brug passeren konden zonder dat de klap daarvoor opgehaald diende te worden, toch dienden te betalen. In de kantlijn van het concept staat vermeld dat er 11 tot 20 schuiten per week de brug passeerden. Niet iedereen is het eens met het betalen van deze nieuwe belasting. In oktober 1801 vraagt de municipaliteit Zwolle aan het departementaal bestuur om geautoriseerd te worden maatregelen te nemen om mensen te kunnen dwingen het tol- en weggeld bij Hardenberg te betalen. De door hen daar aangestelde collecteur klaagde dat veel passanten weigerden te betalen en hij geen mogelijkheden had om hen daartoe te dwingen. Als er later nog weer andere problemen opduiken rond het ophalen van de brug, wordt door het departementaal bestuur besloten het aanstellen van de brugwachter voortaan door de municipaliteit Hardenberg te laten verrichten.
lande) voortaan onder het beheer van 's Rijks Waterstaat valt. De pacht van de tolheffing mag door Hardenberg worden voortgezet. De landdrost van Overijssel gaf daar op 27 december 1808 zijn goedkeuring aan. De tol werd verpacht voor de vaste somma van 600 gulden per jaar. Dat bedrag was gelijk aan hetgeen voorheen voor de pacht betaald werd. Uit jaarrekeningen van de tien jaren ervoor blijkt dat de stad jaarlijks 600 gulden aan de landrentmeester betaalde voor de pacht en daar bovenop vier gulden voor diens precariëngeld. De brug is maar een paar jaren rijkseigendom. Toch wordt in deze periode de brug vervangen door een nieuwe. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de brug van belang was voor het verplaatsen van militaire troepen. Van deze nieuwe brug is de bouwtekening bewaard gebleven. Deze toont de plattegronden en aangezichten van de brug en is getiteld Plan, Profil et Elèvation d'un Pont lèvis et dormant sur la Riviere Ie Vecht au Hardenberg (plattegrond, doorsnede en grootte van een vaste brug met ophaalbrug over de rivier de Vecht bij den Hardenberg). Verder staat in een hoekje Departement des Bouches de l'Issel -Exercier 1811. De Nederlanden waren ondertussen in 1810 ingelijfd bij het Franse keizerrijk. Het jaar erop wordt als gevolg daarvan het land ingedeeld in nieuwe bestuurlijke eenheden, gemeenten. De gemeenten kregen allerlei taken en verantwoordelijkheden toegewezen.
Uit 1803, 1804, 1806 en 1807 is correspondentie inzake herstellingen aan de Vechtbrug bewaard gebleven. Jan Godefried Pruim, schout van het kerspel Hardenberg, rapporteert in deze jaren aan het departementaal bestuur of aan de landdrost van Overijssel de gebreken van de brug. Zij schakelen, voordat men reageert op de brieven, eerst de landrentmeester van Salland in, die het verzoek voorziet van zijn advies. In deze gevallen vond hij reparatie gerechtvaardigd. Een aantal jaren later, in 1808, wordt echter besloten dat de brug (evenals andere bruggen Detail van de tekening uit 1811 met het zijaanzicht van de in den nieuwe brug
5 57
Zo werd bij de jonge gemeente Hardenberg de taak om de Vechtbrug te beheren neergelegd. Daar zou echter niet veel van terecht komen...
Detail van de tekening uit 1811 met het vooraanzicht van de nieuwe brug Ook ten aanzien van de tolheffing vinden nieuwe ontwikkelingen plaats. Van Rijkswege was het de bedoeling de tolgelden af te schaffen. Burgemeester Antoni van Riemsdijk doet echter op 30 mei 1811 een verzoek aan de onderprefect of de tolpacht van de Vechtbrug nog één jaar verlengd mag worden, omdat van dat geld de wegen en dijken opgehoogd kunnen worden. Dit betrof de rijkstol die geheven werd op de vreemde koopmanswaaren die de Vecht passeerden en die het departement in- of uitgevoerd werden. Hij krijgt als eerste reactie dat hij de ingezetenen van de gemeente maar moet verplichten om (zonder vergoeding) mee te werken aan de ophoging door een boete van 58
vijf gulden te geven aan degenen die niet aan de oproep gehoor geven. Toch blijft de tol voortbestaan. Op 21 oktober wordt per keizerlijk decreet bepaald dat alle tolgelden per 1 januari 1812 afgeschaft zijn. In dat decreet worden heel veel rivieren en wateren genoemd, maar niet de Vecht. Van Riemsdijk schrijft dan ook een brief aan de prefect waarin hij verzoekt om opheldering, temeer omdat nog maar drie jaren geleden een besluit genomen is waarbij Hardenberg de pacht van de tol voor 600 gulden per jaar toegewezen kreeg. Hardenberg zou financieel gevoelig getroffen worden als de tolgelden niet meer binnen zouden komen. Hij verzoekt de prefect daarom de pacht te continueren of het verlies aan inkomsten op één of andere wijze te compenseren. De prefect wil vervolgens bewijsmateriaal hebben voor het verhaal van Van Riemsdijk. Deze stuurt hem in december 1811 de beschikbare gegevens toe, met het verzoek om de bestaande tol te beschermen ten gunste van Hardenberg. Hij schrijft dat de pacht van de tol al ruim twee eeuwen in handen van de stad is en dat de tol gewoonlijk ca. 900 guldens per jaar opbrengt. Bovendien, zo schrijft hij, is in 1799 door het departementaal bestuur besloten dat de stad, zolang er tol zou worden geheven, belasting mag innen voor het ophalen der Klapper van 's Landsbrug voor de Stad over de Rivier de Vecht liggende. De verpachting hiervan leverde de stad jaarlijks 30 guldens op. In een staat van inkomsten en uitgaven uit 1803 blijkt inderdaad dat dit pachtgeld ontvangen werd. Het werd dat jaar betaald door de pachters Jasp. Zweers en DJ. Santman, de brugophalers. Van Riemsdijk krijgt hierna bericht dat hij tot nader order de tolheffing dient te continueren. De stadscollecteur kreeg het er echter wel moeilijk mee. Het keizerlijk decreet tot afschaffing was de schippers niet ontgaan... Toch ging het na wat aanloopproblemen (de klapbrug werd zo nu en dan 's nachts losgebroken om een passage te forceren) vervolgens redelijk goed. Maar in de zomer van 1813 keert een groot aantal schippers zich toch tegen de tolheffing. Ze weigeren op 27 juni de tol te betalen en passeren de brug zon-
der te betalen. Acht van hen (voor het merendeel Hardenbergers) werden later alsnog in de kraag gevat, de overige veertien zeilden toen inmiddels in het gebied van de gemeente Ommen. Wel waren de namen van deze personen bekend. Van Riemsdijk schrijft nog dezelfde dag een brief aan de prefect met de vraag of deze kan regelen dat openbaar bekend gemaakt wordt dat de betreffende tolheffing rechtsgeldig is en met het verzoek om een slagboom voor de brug te mogen plaatsen. In tegenstelling tot later in de negentiende eeuw, werd de Vecht, gezien bovenstaande, druk bevaren. Jan Santman, de vice-burge-meester van de gemeente Hardenberg, rapporteert dit jaar dat zich in de gemeente 21 schuiten bevinden die de Vecht tussen Zwolle en Hardenberg (bij hoog water Nordhorn) bevaren met koopmansgoederen. De schippers zullen voor het merendeel in Heemse en in Hardenberg hebben gewoond. Ondanks pogingen van de Franse regering om de tolheffingen af te schaffen, bleven ze veelal, zoals in Hardenberg bestaan. In oktober 1813 dient burgemeester Van Riemsdijk op te geven wat er in de gemeente aan tol wordt geheven. Hij noemt dan ondermeer de rijkstol op de koopmanswaren die over de rivier de Vecht vervoerd worden. Deze tol wordt geheven op de Toldijk (nu De Brink) door collecteur W. Nijman. Ook noemt hij de tol voor schepen die de ophaalbrug passeren. Deze was in 1799 ingevoerd als belasting voor het ophalen van de brug, was eigendom van de stad Hardenberg en werd geïnd door de pachters DJ. Santman en E. van Munster. Landsbrug van het Rijk (1814-1940) De Fransen waren nog niet vertrokken of het besluit inzake het gemeentelijk beheer werd teruggedraaid. Op 15 augustus 1814 wordt bepaald dat de brug weer toebehoorde aan 's Rijks Waterstaat. Sommigen konden het echter niet helemaal meer volgen... Zo schreef burgemeester Van Riemsdijk op 7 juni nog aan de commissaris van het arrondissement Deventer dat hij de afgelopen jaren bij de dienst der Domeinen er meerdere keren
vergeefs op aangedrongen had dat de bovenvoering van het brugdek vernieuwd diende te worden ter voorkoming van ongelukken. Hij vermeldde erbij dat de brug eertijds van de provincie was, ten tijde van het koninkrijk Holland door de generale directie van de Waterstaat beheerd werd en sinds de invoering van de Franse administratie onder de dienst der Domeinen valt. Een overzicht uit 1817 van 's Rijks Waterstaat geeft echter een ander, en waarschijnlijk het juiste beeld. Dit meldt dat de brug tot 1809 eigendom was van de provincie, dat daarna 's Rijks Waterstaat eigenaar werd, dat vervolgens ten tijde van de Franse inlijving (1810-1813) de gemeente het beheer toebedeeld kreeg en dat sinds augustus 1814 's Rijks Waterstaat weer de beheerder is. Geen wonder dat Van Riemsdijk dit niet kon volgen en vandaar dat hij geen gehoor kreeg bij de dienst der Domeinen... Vanaf 1814 was de brug vele decennia lang eigendom van het Rijk en werd ze gerekend tot de verspreide landsbruggen. Volgens het eerder genoemde overzicht uit 1817 bevond de brug {een brug over de Rivier de Vecht bij den Hardenberg) zich in een goede staat. Toch meldt de burgemeester op 10 juni 1818 aan de gouverneur dat de brug verschillende noodzakelijke reparaties behoeft. Ook vraagt hij om verlenging van de brug, omdat de waterafvoer flink toegenomen was. De gouverneur verzoekt vervolgens de Minister van den Waterstaat en der Publieke Werken over te gaan tot herstel van de brug en beveelt hem met de meeste aandrang een verlenging van de brug aan, om zo de landerijen te verlossen van de jaarlijkse wateroverlast die door de te nauwe doorgang bij de brug veroorzaakt wordt. De brug werd vervolgens vernieuwd. Ook in de jaren daarna werd de brug herhaaldelijk gerepareerd. Het bleef een relatief kleine houten brug, over een onberekenbare rivier. Krachtig stromend water en ijsgang veroorzaakten elke winter schade, terwijl 's zomers de palen gingen verrotten doordat ze boven het water kwamen te staan. Bijna jaarlijks vond er herstel plaats. Ondanks het feit dat de brug weer van eige-
59
naar verwisseld was en aan het Rijk toebewegens de steeds toenemende geringe passage deze post niet meerder heeft durven bepalen. hoorde, bleef de stad de pacht van de tol in Waarschijnlijk heeft dit de aanleiding gevormd handen houden. Op 27 december 1817 schrijft om het tolrecht niet langer te pachten van het de burgemeester aan de rentmeester dat de collecteur de jaarlijkse pachtsom van 600 gulden komt betalen. Vijf dagen later schrijft hij weer. Nu heeft hij echter minder goed nieuws. De collecteur was de dag ervoor op pad gegaan, maar was overvallen en beroofd... De rentmeester krijgt nu in eerste instantie alleen zijn precariëngeld voor zijn bezoeken op St. Martini in 1816 en 1817. Ook ontvangt de stad, evenals voor de Franse tijd, geld van het Rijk voor het ophalen van de brug. Op de begrotingen van 1833 en 1834 van de gemeente Stad Hardenberg vinden we als post Een gedeelte van de kadastrale kaart van de stad Hardenberg; de bij de ontvangsten nog steeds brug en haar omgeving; vervaardigd in 1832 30 gulden vermeld voor het ophalen van de brug. Kennelijk bestonden er in Rijk. Bovendien gooit in deze tijd het Rijk het 1833 plannen om de brug van het Rijk over te beheer van wegen en bruggen over een andere dragen aan de gemeente Stad Hardenberg. In boeg. Voortaan verpacht men dit aan particudecember staat het Vechtwater zo hoog dat de lieren. Zo wordt het onderhoud van de Toldijk dreigt door te breken. Antoni van Vechtbrug gepacht door Berend Venebrugge. Riemsdijk, dan in functie van burgemeester Na 1834 vinden we de posten tolopbrengst en van de gemeente Ambt Hardenberg, schrijft verpachting van het ophalen van de brug niet hierover een alarmerende brief naar de agent meer terug op de gemeentebegrotingen... van het Domein te Zwolle, de eigenaar van de Toldijk. In zijn reactie schrijft de agent dat In 1845 wordt de brug aangeduid als wipbrug. hangende de correspondentie over de overgave Jan Pluym, burgemeester van de gemeente der brug en dijk door het Domein aan de Stad Stad Hardenberg, schrijft op 1 november van Hardenbergh, het Domein voor de reparaties dat jaar aan de hoofdingenieur van de aan de toldijk zorg zal dragen, voor zover de Waterstaat te Overijssel dat de wipbrug voor stad Hardenberg vroeger daartoe verplicht was. de stad niet meer naar behoren gesloten kan De brug veranderde uiteindelijk niet van worden en dat deze spontaan omhoog komt, eigenaar, maar wel vond er een wijziging wat vooral 's avonds en 's nachts gevaar opleplaats. Het tolrecht werd voortaan niet meer vert. Hij vraagt er snel iets aan te doen. In gepacht door de gemeente. Op de begroting 1851 vindt er een grote reparatie plaats. van de gemeente Stad Hardenberg voor 1833 Burgemeester Van Delden schrijft op 31 vinden we nog de post Opbrengst van de Tol. augustus aan de hoofdingenieur van de Men begroot deze post slechts op vijf gulden Waterstaat dat hij bij de uitvoering van het en plaats daarbij de opmerking dat men werk gezien heeft dat enige ribben van de brug in zeer slechte toestand verkeren. 60
Vervanging hiervan was echter niet bij dit herstel inbegrepen. De burgemeester voelt zich verplicht dit te melden. Uit 1855 is een stuk bewaard gebleven, waaruit blijkt dat niet iedereen het altijd eens was met het betalen van het tol- of bruggeld. Op 4 augustus van dat jaar wilde ene Friedrich Tieman de brug passeren om zo de stad binnen te gaan. Hij is het niet eens met het geldbedrag wat hij hiervoor moet betalen en er volgt een woordenwisseling met brugwachter Derk Zweers. Tieman houdt voet bij stuk en brugwachter Zweers denkt hem tot betaling te kunnen dwingen door zijn pet af te pakken. Tieman wordt daarop echter zo driftig dat de woordenwisseling omslaat in een bloedig gevecht. Plotseling begint Tieman de brugwachter op het hoofd te slaan met het scherpe van een zeis. Voerman A.J. Brink schiet de brugwachter te hulp, maar moet dit bekopen met een slag van de zeis op zijn linkerarm, waardoor een hevige bloeding ontstond. De zaak komt voor bij de rechter en Tieman wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, een geldboete van 8 guldens en tot betaling van de kosten van het rechtsgeding. In 1869 bevindt de brug zich weer eens in een gevaarlijke toestand. Burgemeester Van Riemsdijk, van de gemeente Stad Hardenberg, schrijft aan de GS dat hij er niet gerust op is en verzoekt om een onderzoek. Ook de burgemeester en wethouders van de gemeente Ambt Hardenberg verzoeken de GS om onderzoek naar en herstel van de brug. De hoofdingenieur van de Waterstaat bericht dat hij de brug niet uit het oog verloren is en dat in afwachting op een belangrijk herstel steeds de nodige voorlopige voorzieningen getroffen zijn. Het belangrijke herstel zal nu echter spoedig gestart worden. Het hout is daarvoor zelfs al gedeeltelijk gereedgemaakt. Om aan de gevoelens van onveiligheid tegemoet te komen had hij inmiddels het hameigebint laten vastbinden en de balans laten verwijderen. Dit was mogelijk doordat er (waarschijnlijk vanwege de lage waterstand) toch geen scheepvaart was. Het jaar erop ontvangt de gemeente Stad Hardenberg van het Ministerie van
Binnenlandse zaken een brief waarin in overweging gegeven wordt om het onderhoud en het beheer van de ophaalbrug over de Vecht en van de brug over het veer ter Oelen in Heemse over te nemen van het Rijk. Dit om zo de bestaande bezwaren tegen de verhoging van de tolgelden te doen vervallen en vanwege het feit dat het Rijk door het opheffen van de forten veel minder belang had bij dit soort bruggen. Dat belang bestond uit het vervoer van oorlogsmateriaal naar de forten. De gemeente zit hier echter helemaal niet op te wachten. De bruggen zullen alleen maar geld gaan kosten. De gemeente maakt duidelijk dat het oorlogsbelang van de Vechtbrug maar heel klein is. De brug vervult daarentegen al eeuwenlang een belangrijke functie als handelsroute naar Duitsland. Bovendien is ze op plaatselijk niveau van groot verkeersbelang. Daarnaast maakt men duidelijk dat de gemeente al tijden pleit voor afschaffing van de tol en benadrukt men dat het Rijk gewoon verplicht is én blijft tot het goed onderhouden en beheren van de bruggen, ondanks het afgenomen belang. Toch blijft het hier niet bij. De Minster van Financiën is bereid een flinke som geld te betalen aan de gemeente als deze de brug overneemt. Dit bedrag werd bepaald door de gemiddelde onderhoudskosten. Toch lopen de onderhandelingen uiteindelijk stuk. De minister houdt vast aan zijn idee dat de tolopbrengsten op de onderhoudskosten in mindering moesten worden gebracht. Hij wil het verlies van de tol gecompenseerd zien. De gemeente Stad Hardenberg wilde hiervoor echter niet opdraaien en de overdracht ging niet door. De verpachting van de tol werd vervolgens door het Rijk voor de duur van één jaar verlengd. De gemeente schrijft een brief waarin ze haar frustraties uit. Het Rijk had in 1864 de tol voor voetgangers afgeschaft, omdat het als een overblijfsel uit oude tijden werd beschouwd en in strijd met de hedendaagse belastingheffing. Bovendien hoefde men bij de brug te Berkum ook geen tol meer te betalen, waarom wilde men dan wel hier de tol in stand houden? Daar kwam bij dat overal spoorwegen aangelegd werden, mede van de tolgelden alhier betaald, maar hier was geen spoor te bekennen. Men 61
schrijft dan ook dat deze van alle middelen van publiek vervoer beroofde gemeente geens-zints gedoogd eenige opofferingen in dezen te doen daar zij reeds zeer zwaar gedrukt gaat onder de aflossing en rentebetaling van gelden, opgenomen tot den aanleg van Kunstwegen. Een andere reden waarom de gemeente de tol niet wilde compenseren, was dat de tolopbrengst sterk terugliep. Dit gold met name voor de tol die geheven werd op de vaart door de Vechtbrug. De gemeente Ambt Hardenberg, die eveneens benaderd was, schrijft dat ze niet genegen is de bruggen over te nemen en pleit voor afschaffing van de tolheffing op de brug over het veer ter Oelen. Verder schrijft men dat men niet gesproken heeft over de tolheffing voor het ophalen van de klapbrug over de Vecht, omdat men zich niet kon herinneren dat deze brug de laatste jaren meer dan 5 a 6 malen per jaar geopend was, doordat de Vecht het grootste gedeelte van het jaar onbevaarbaar was.
De enige foto die bekend is van de houten Vechtbrug; genomen richting de Voorstraat; rechts boven de bebouwing de lantaarn met koepelbekroning op de toren van de Stephanuskerk, die in 1890 vervangen werd door een neogotische spits 62
Vijf jaren later, in 1875, wil het Rijk nog steeds van de bruggen af, en nu des te meer, aangezien de tolopbrengsten nog verder teruggelopen waren. De gezamenlijke tolopbrengst van de Vechtbrug en van de brug te Oelen in Heemse (gemeente Ambt Hardenberg) bedroeg gemiddeld nog maar 140 gulden (in 1870 nog 228 gulden). En dat terwijl de gezamenlijke onderhoudskosten gemiddeld 534 gulden per jaar bedroegen, 314 voor de Vechtbrug en 220 voor de brug in Heemse. Men hoopte of verwachtte dat de gemeenten, gezien de verminderde aftrek van de tolopbrengst, nu wel akkoord zou gaan met de overdracht en bood 8000 gulden voor overname van beide bruggen. Dit bedrag werd door de gemeente Stad Hardenberg niet aannemelijk gevonden. Men vond het bedrag te laag, gelet op het feit dat de Vechtbrug binnenkort flink gerepareerd diende te worden en gelet op de kosten van het benodigde toezicht. Men zat niet te wachten op een niet geringen lastpost. Wederom vond er geen overdracht plaats. Ook Ambt Hardenberg gaf aan geen vrijheid te hebben om het beheer van de bruggen over te nemen, omdat ze een lastpost zouden vormen voor de gemeentekas. Ondanks de lage opbrengst heeft de tolheffing rond de Vechtbrug standgehouden tot ongeveer 1910. In 1876 werd Vechtbrug inderdaad grondig hersteld door de Waterstaat te Overijssel. Burgemeester en wethouders van de gemeente Stad Hardenberg verklaren geen bezwaar te hebben tegen de vier dagen durende afsluiting die dit herstel met zich meebrengt, mits er een noodbruggetje geplaatst wordt over de waterstroom. Zo willen ze de garantie dat de postkar en de kar van de geneesheer in ieder geval kunnen passeren. Ondanks dat de GS deze voorwaarde doorgegeven hebben aan de Waterstaat, is het noodbruggetje er niet gekomen... Het gemeentebestuur schrijft de hoofdingenieur van de Waterstaat aan dat tijdens de werkzaamheden de geneesheer, dr. Van Riemsdijk, de brug wilde passeren, maar dat dit niet mogelijk bleek, zodat hij de zieken die hij noodzakelijk moest bezoeken aan hun lot heeft moeten overlaten en verontwaardigd teruggekeerd was.
De volgende correspondentie die we tegenkomen dateert uit 1889. In april schrijven de burgemeesters Van Dijck (gemeente Ambt Hardenberg) en Van Ittersum (gemeente Stad Hardenberg) gezamenlijk een brief aan de hoofdingenieur van 's Rijks Waterstaat, waarin ze hem aanbevelen zo spoedig mogelijk een onderzoek naar de toestand van de brug in te stellen. Dit omdat naar hun mening, net als die van een ieder, vervanging van de brug dringend nodig is ter voorkoming van ongeluk-ken. Binnen drie dagen volgt een reactie. Volgens de hoofdingenieur bestond er reeds aandacht voor de verouderde brug en waren er inmiddels maatregelen genomen om enkele tijdelijke voorzieningen aan te brengen. Maar, voegt hij eraan toe, het is onmogelijk om zomaar ineens een nieuwe brug te krijgen. Op 15 juli 1890 schrijft Van Ittersum aan de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid dat op 11 juli een schroomlijk ongeluk had kunnen ontstaan bij het op- en neerlaten van de ophaalbrug over de Vecht. Na het passeren van een schuit liet de brugwachter de brug neer en toen was eensklaps de klap vooruitgeschoven. Dit was het gevolg van het loslaten van de bouten en schroeven in het vermolmde hout van de zijpalen waarop de wip rustte. Volgens hem is nu duidelijk gebleken dat de tijdelijke reparaties niet langer volstaan en dat er andere afdoende maatregelen genomen dienen te worden. De palen waarop de brug steunt schijnen geheel wrak te zijn en de pachter durft de brug niet meer te openen. Hij verzoekt wederom om een onderzoek. De hoofdingenieur van de Waterstaat probeert het voorval in eerste instantie toe te schrijven aan het feit dat de schuit de boot geraakt zou hebben. De burgemeester spreekt dit pertinent tegen. Een bouwkundig onderzoek had inmiddels laten zien dat de brug in een zeer slechte toestand verkeerde en hij verzoekt de Commissaris des Konings dan ook om de gehele brug te vervangen door een nieuwe. De burgemeester krijgt zijn zin. Op 5 december 1890 vindt de aanbesteding plaats voor de bouw van een nieuwe, ijzeren, ophaalbrug. Het bestek schrijft voor dat het werk bestond uit het opruimen van de bestaande brug en het bouwen van een nieuwe, het
vervangen van het landhoofd aan de zijde van Heemse en het herstellen van het andere landhoofd. De nieuwe afstand tussen deze landhoofden diende 30,8 meter te worden en de breedteafmetingen van de brug waren vastgesteld op: brugdek 4,10 m., de val 3,80 m. en de aanbrug 4,40 m. Uiteraard was niet de gehele brug van ijzer, er werden ook vele andere materialen gebruikt. Zo diende het brugdek te bestaan uit beuken planken en de landhoofden uit metselwerk. De ophaalbrug moest door één man zonder krachtsinspanning kunnen worden bewogen zonder schokken of klemming. In het bestek staan ook de materiaalprijzen en de arbeidskosten vermeld. Een steenhouwer ontving als loon 25 cent per uur, een smid, timmerman, verver of metselaar 20 cent en een arbeider 16 cent. Voordat met het werk begonnen kon worden, diende er een goed verlichte hulpbrug aangelegd te worden. Deze moest uiterlijk op 1 juni 1891 gereed zijn, omdat op die dag het werk moest starten. Uiterlijk 15 augustus van dat jaar moest het werk voltooid zijn. Het werk werd gegund aan aannemer F. Aberson uit Steenwijk voor de somma van fl. 9.883,-. Deze ging voortvarend aan de slag. Maar uitgerekend dit jaar was het een natte zomer, waardoor het waterpeil van de Vecht niet zakte naar de normale en nu zo gewenste lage waarde. De Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant schrijft op 20 augustus over Hardenberg: De hooge waterstand gedurende bijna den geheelen zomer op de Vecht werkt op vele zaken belemmerend. Ook de bouw van de nieuwe brug aldaar wordt daardoor zeer vertraagd. In de maand mei vlotte het werk uitmuntend, maar na dien tijd kon men weinig vorderen, zoodat het rechter landhoofd nog geheel moet worden opgetrokken. Ook hiervoor hoopt men spoedig op een lagen waterstand. De te hoge waterstand hield echter nog even aan en de overeengekomen opleveringsdatum werd ver overschreden. Pas eind oktober is de nieuwe brug gereed. Dezelfde krant meldt op 29 oktober: De brug over de Vecht, waaraan men sedert begin mei heeft gewerkt, doch wier bouw door den hoogen waterstand gedurende den zomer veel vertraging ondervond, is thans geheel
63
gereed en doet den aannemer, den heer Aberson van Steenwijk, alle eer aan. Het stichtingsjaartal 1891 werd op de brug aangebracht en Hardenberg kende voor het eerst in haar geschiedenis een ijzeren ophaalbrug!
De eerste (tevens laatste) ijzeren ophaalbrug over de Vecht bij Hardenberg; rechts bevindt zich de Voorstraat; prentbriefkaart uit ca. 1915 In de beginjaren van de twintigste eeuw wordt het even spannend voor de brug. Er wordt dan een groot project aan de Vecht uitgevoerd. De rivier wordt gekanaliseerd en verbreed. Grote delen van de oorspronkelijke rivier worden afgesneden van de nieuwe rivierstroom. Gelukkig kan de brug behouden blijven en komt er zelfs een tweede brugje bij. De gemeente heeft in november 1904 een overeenkomst gesloten met het Rijk inzake de overdracht van gronden voor dit project en daarbij werd bepaald dat het Rijk zich verplichtte een brugje aan te leggen over het afgesneden deel van de Vecht bij Hardenberg, vanaf dan de oude Vecht genoemd. In eerste instantie had de gemeente er rekening mee gehouden dat de bestaande Vechtbrug vervangen diende te worden. Maar dat bleek niet nodig te zijn, het plegen van enkele aanpassingen was afdoende. Het nieuwe brugje kwam dan ook in de buurt van het marktterrein (nabij de voorzijde van het huidige winkelpand van de Action). Dit brugje vormde de verbinding tussen de stad en het grasland tussen de oude en de nieuwe Vecht ten noorden 64
van Hardenberg (dit grondgebied, vanouds een onderdeel van de Mars, werd sindsdien ook wel Elba genoemd). De gemeente was verantwoordelijk voor het onderhoud van het solide houten brugje. Het heeft dienst gedaan totdat dit deel van de oude Vecht in de jaren '30 gedempt werd. Overdracht aan de gemeente (1940-1954) In de jaren 1939 en 1940 is Rijkswaterstaat weer bezig met het verbreden en verbeteren van de Vecht. Dit zou voor de bestaande brug over de Vecht bij Hardenberg tot gevolg hebben dat deze acht meter verlengd moest worden. Ondanks de bestaande wenselijkheid ervan zou echter niet worden overgegaan tot verbreding van de brug. Dit omdat door de aanleg van de nieuwe rijksweg de brug voor het interlocale verkeer veel minder belangrijk geacht werd. Middels een brief, gedateerd 12 april 1940, verzoekt de handelsvereniging van Hardenberg aan de gemeenten Stad en Ambt Hardenberg alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat de brug niet slechts verlengd wordt, maar vervangen wordt door een veel breder exemplaar dat zou moeten voldoen aan de eischen van het hedendaagsche verkeer. De brief was voorzien van een uitgebreide bijlage met daarin allerlei argumenten die pleitten voor deze vervanging. De bijna 50 jaren oude brug was veel te smal voor het toegenomen verkeer. Ten tijde dat de brug gebouwd was, bestonden er zelfs nog geen auto's. Op de brug was het bijvoorbeeld niet mogelijk dat twee auto's elkaar konden passeerden. Ook werd de brug niet veilig geacht voor voetgangers en fietsers door de toename van het vrachtverkeer. De afstand tussen de leuningen op de vaste delen bedroeg 3,95 m. en op de ophaalbrug 3,20 m. Verlenging van de brug zou de gevaarlijke toestand alleen maar verergeren. Er volgde overleg met en tussen de
gemeenten Ambt en Stad Hardenberg en op 18 april ging een gemeenschappelijk schrijven de deur uit, gericht aan de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat, met het verzoek om de brug geheel te vervangen door een breder en langer exemplaar. Tevens wordt gevraagd of Rijkswaterstaat bereid is het eigendom van de brug over te dragen aan de beide gemeenten. Twee dagen later volgt het zoveelste bewijs dat de brug inderdaad voor de toenmalige verkeersstroom te smal geworden was. Dan vindt namelijk op de brug een aanrijding De brug na de fatale explosie op 6 april 1945; het ophaalplaats tussen een vrachtauto en een mechanisme was geheel verwoest en werd nooit meer herpersonenauto. De personenauto, steld; op de achtergrond de Heemser Brink bestuurd door de heer Baron van Ittersum te Heemse, was de brug reeds beschadigd. De Duitse opmars wordt hierdoor half gepasseerd toen uit Hardenberg enkele uren vertraagd. Duitse soldaten zetten een grote vrachtauto naderde, die van boomstammen en ander hout uit de omgedesondanks de brug opreed. Gezien de ving (o.a. van de nabijgelegen houtstek) een geringe breedte van de brug was een noodbrug in elkaar. Als deze ongeveer vier botsing niet te vermijden... uren later gereed is, gaat de opmars verder richting het westen, Hardenberg als bezet Nog geen vier weken later zou de gebied achterlatende. situatie helemaal anders zijn. In de vroege ochtend van vrijdag 10 mei 1940 De krant De Vechtstreek schrijft op 25 mei dat trekken Duitse soldaten Hardenberg binnen. dadelijk na het opblazen al een noodherstel De brug bij Hardenberg vormt een strategisch plaats had gevonden en dat inmiddels het belangrijk punt omdat de dichtstbijzijnde daadwerkelijke herstel zover gevorderd was bruggen op 5 km. naar het noorden en 7 km. dat het verkeer weer ongehinderd van de brug naar het zuiden liggen. Voordat de Duitse gebruik kon maken. Op 27 mei wordt er in de soldaten in het centrum van Hardenberg raad van de gemeente Stad Hardenberg aangekomen zijn, hebben al enkele gesproken over de toestand van de brug. Men schermutselingen plaatsgevonden waarbij twijfelt of het plan ter verbreding nog kans van slachtoffers zijn gevallen. De laatste tegenstand slagen maakt onder de nieuwe omstandigdie het Nederlandse leger bij de stad biedt, is heden. Toch zouden er nu ook nieuwe mogehet opblazen van de Vechtbrug. En dat lukt lijkheden kunnen liggen. De brug diende misnog maar net. Bij de brug vindt een kort, maar schien wel zodanig hersteld te worden dat deze hevig gevecht plaats. Een van de Nederlandse meteen verbreed kon worden. In juli herinnert soldaten raakt hierbij dodelijk gewond. Toch de gemeente Rijkswaterstaat aan het gedane weet een sergeant van de springploeg nog net verzoek en men schrijft dat nu de brug op tijd het vuurkoord, dat op de noordzijde van opgeblazen is, een verbetering meer dan ooit het landhoofd aan de Heemser zijde lag, aan te dringt. De hoofdingenieur antwoordt dat de steken. Om tien voor vijf 's ochtends vliegt de kwestie zijn volste aandacht heeft en dat hij brug met een oorverdovende doffe knal de reeds een verzoek aan zijn meerderen hieromlucht in. Een grote ravage is het gevolg. De trent heeft ingediend. Op 19 maart 1941 biedt brug is geheel verwoest en de nabijgelegen het Rijk de gemeenten Ambt en Stad huizen zijn flink 65
Hardenberg een overdracht van de brug aan, zodat deze vervolgens vervangen kan worden. Rijkswaterstaat wil fl. 33.000,- in de vervangingskosten bijdragen, ongeveer de helft van de totale kosten. Dit bedrag diende verdeeld te worden over beide gemeenten. Het Rijk wil de zaak snel afhandelen in verband met de reeds gestarte verbetering van de Vecht en daarom stellen ze als voorwaarde dat ze de financiële bijdrage alleen schenken als met de uitvoering van het werk binnen drie maanden na het sluiten van de overeenkomst begonnen is. Op 21 maart en op 1 april 1941 besluiten de raden van de gemeenten Ambt en Stad Hardenberg akkoord te gaan met het aanbod en de daaraan gekoppelde voorwaarden. De verbeterde Vechtbrug diende een brug te worden met voldoende breedte met aan weerszijden een afzonderlijk deel voor voetgangers.
ling dat vanwege het gebrek aan materiaal de uitvoering van het raadsbesluit tot overname en vervanging van de brug voorlopig uitgesteld wordt. De brug blijft vooralsnog voor rekening en risico van het Rijk. Zo blijft de situatie gedurende de hele verdere Duitse bezetting. Die bezetting eindigde in Hardenberg op 6 april 1945 en opnieuw speelde de brug daarbij een rol van betekenis, 's Ochtends om half zeven klonk een donderende knal. De brug werd weer opgeblazen. Dit keer door Duitse soldaten die zo de geallieerde opmars vanuit Duitsland wilden vertragen. De knal luidde voor Hardenberg het einde in van de bezetting. Enkele dagen later was het Duitse gevaar definitief geweken; Hardenberg was bevrijd. De knal betekende ook het einde van de brug. Deze bood een troosteloze aanblik. Weer werd een noodherstel uitgevoerd. De brug was echter te zwaar gehavend om zodanig hersteld te worden dat hij weer volwaardig dienst zou kunnen doen. Er restte slechts complete vervanging.
De ondertekening van de overeenkomst laat echter nog even op zich wachten. In mei 1941 fuseren de gemeenten Ambt en Stad Hardenberg tot de gemeente Hardenberg. Deze gemeente neemt op 13 mei opnieuw een besluit tot overname op basis van enigszins gewijzigde voorwaarden. Daarna is het de provincie die roet in het eten dreigt te gooien. De Gedeputeerde Staten merken op dat de financiële toestand van de gemeente niet toe staat dat ze nieuwe lasten op zich laadt, dan alleen in uiterste noodzaak. Deze noodzaak ontbreekt volgens de GS... Nader overleg met de provincie zorgt voor verdaging van de besluitvorming door de GS. Ondertussen heeft de gemeente Rijkswaterstaat Het snelstromende Vechtwater teistert de opgelapte brug aangeschreven met de mededeling dat tijdens de overstroming van 1946; rechts het pand van Wamelink de brug gevaar oplevert voor het verkeer en dat er snel iets aan gedaan moet In maart 1946 is het de hoofdingenieur van worden. Uiteindelijk keurt de Commissaris van Rijkswaterstaat die contact opneemt en vraagt de provincie het plan tot overname van de brug naar de ideeën hierover van de gemeente. Er in principe goed, maar hij wil voordat hij volgt een nader overleg. In vergelijking met definitief een besluit neemt de technische 1941 zijn de omstandigheden erg veranderd. uitvoering en de financiële consequenties De bestaande brug komt niet meer in aanmernader beoordelen. Op 22 november reageert de king voor verbouw en ook had de verbreding gemeente hierop met de mededevan de Vecht inmiddels plaatsgevonden. 66
tot het treffen van een betere Bovendien was de algemene financiële situatie tijdelijke voorziening. Naast de brug werd vele malen verslechterd. Als de status-quo later in het jaar een vervangende noodbrug gehandhaafd bleef, zou Rijkswaterstaat zorg aangelegd en vervolgens werd de oude, moeten dragen voor een nieuwe brug en de beschadigde brug afgebroken. Deze noodbrug gemeente was de mening toegedaan dat dit een was een baileybrug die een verbinding vormde bredere brug zou moeten worden dan de tussen de Brink te Heemse en de Oude Bosch bestaande omdat een nieuw te bouwen brug te Hardenberg. Oftewel, de noodbrug rustte aan de eisen van de tijd zou moeten voldoen. direct ten zuiden van het pand van Wamelink Rijkswaterstaat dacht hier echter anders over... op de Hardenberger oever (in het pand van Toch komen ze tot elkaar. De gemeente is Wamelink is tegenwoordig De Troubadour bereid de brug over te nemen, mits deze eerst gevestigd). op kosten van het Rijk vervangen wordt door een brug die voor de gemeente acceptabel is. Men realiseert zich dat de brug voor het Rijk van weinig belang geworden is, terwijl ze voor het locale verkeer van groot belang is. Rijkswaterstaat gaat hiermee akkoord als de gemeente de aansluitkosten en kosten voor de bijkomende grondaankopen voor haar rekening neemt. Voordat het tot ondertekening van een overeenkomst komt, zijn we echter bijna drie jaren verder. Ondertussen werd de toestand van de brug er niet De in 1947 aangelegde baileybrug; zicht op de Heemser beter op. Zo verschenen er in maart Brink 1947 plotseling weer soldaten in de stad. Diverse inwoners in de omgeving van de De voorbereidingen voor de bouw en overnabrug ontvingen een lastge-ving tot me van een nieuwe brug gingen ondertussen inkwartiering van een militair. Door gestaag door. Er werd veel overlegd en ook op Rijkswaterstaat was de hulp van geniesoldaten technisch terrein werd de brug voorbereid. Op ingeroepen in verband met de toestand van de 26 april 1949 werd de bouw van een nieuwe Vecht. Het was een strenge winter geweest en brug door Rijkswaterstaat aanbesteed. Het er lag veel ijs op de Vecht. Nu kwam door de werk werd vervolgens gegund aan en uitgedooi het ijs los en werd de brug bedreigd. Ook voerd door aannemersbedrijf K. en R. bestond er overstromingsgevaar. En dat terwijl Haverland te Farmsum-Zwolle voor de aannemen de overstroming van 1946 nog vers in het mingssom van fl. 59.750,-. De brug werd geheugen had... De dag erop werd de bevolgemaakt van gewapend beton, werd voorzien king opgeschrikt door vele ontploffingen, die van stalen leuningen en kwam te rusten op 14 zo hevig waren dat de ruiten rinkelden. De m. lange betonnen heipalen. De brug diende te soldaten lieten het ijs met behulp van explobestaan uit een 52 m. lange plaatligger die op sieven in stukken springen. Dit deden ze enke5 steunpunten rust. De breedte van de brug le dagen lang en ze werkten daarbij soms tot werd iets meer dan 7,5 m. (een 5 m. brede rijdiep in de nacht door. Toch konden ze niet baan, aan weerszijden voorzien van 1,28 m. voorkomen dat de brug beschadigd raakte. Het brede voetpaden). Het werd een vaste brug ijs sloeg met zoveel kracht tegen de brug dat zonder ophaalmechanisme. Dat werd niet meer de onderste pijlers weggeslagen werden en de nodig geacht, omdat het met de scheepvaart op hele brug scheef zakte. Daarna werd besloten de Vecht gedaan was. Wel werd de
67
Het ongeval met de hei-installatie op 25 augustus 1949; op de achtergrond de Voorstraat
Hardenbergse begrippen een groot werk. Dat heeft waarschijnlijk ook te maken met het feit dat bijna iedereen erbij betrokken was, omdat men er (soms dagelijks) mee geconfronteerd werd. De baileybrug vormde immers de enige mogelijkheid om in de directe omgeving droogvoets de Vecht over te komen. Daar diende men, ondanks het vele fileleed dat deze brug met zich meebracht, noodgedwongen gebruik van te maken (het verkeer werd geregeld door verkeerslichten, bediend door de politie). Daar komt bij dat de nieuwe brug op deze wijze wellicht een beetje het symbool werd voor de naoorlogse wederopbouw te Hardenberg. Op 20 december 1949 was het zover, de nieuwe brug werd officieel geopend. Te midden van het gemeentebestuur, de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat, genodigden en heel veel publiek verrichtte burgemeestersvrouw Van Oorschot de openingshandeling door een lint door te knippen. Hardenberg kende voortaan weer een volwaardige entree! Nu kon men zich bezig gaan houden met de overdracht van de brug van het Rijk aan de gemeente. Op 9 juni 1949 had de gemeenteraad besloten over te gaan tot overname van de nieuw te bouwen brug. Dit zou na de oplevering moeten gebeuren. Ditmaal keurde de provincie het besluit goed. Voordat de overdracht echter kon plaats vinden, diende het Rijk hiervoor toestemming te verlenen middels een Koninklijk Besluit. In november 1950
brug voorzien van een zeven meter lang uitneembaar deel, dat met een schip weggevaren kan worden. Zo werd doorvaart mogelijk gemaakt voor baggerschuiten en dergelijke van Rijkswaterstaat ten behoeve van het onderhoud van de Vecht. Even dreigde de bouw nog mis te gaan. Tijdens heiwerkzaamheden op 25 augustus bezweek één van de steunpalen van de hei-installatie, zodat de hele installatie, inclusief het 3000 kg. zware heiblok, tegen het pand van Wamelink aanviel. Gelukkig deden zich geen persoonlijke ongevallen voor, maar de schade was duizenden guldens groot. Met behulp van een kraanwagen uit Aadorp werd de stellage weer op zijn plek gezet. Ondanks de vertraging die dit ongeval met zich meebracht, was de brug voor het einde van het jaar gereed. De bouw was destijds voor Er wordt hard gewerkt aan de bouw van de nieuwe brug; 68 najaar 1949
keurde de gemeente een ontwerp van dit besluit goed en vervolgens was het wachten op ondertekening door hare majesteit koningin Juliana. Op 2 februari 1954 zette zij haar handtekening en kon de brug om niet overgedragen worden. De laatste ondertekening van de officiële overdrachtsovereenkomst vond plaats op 28 december 1954. Na bijna 15 jaar was de brug eindelijk eigendom van de gemeente... Ingehaald door de tijd (1954-heden) Enkele jaren later werd de brug al door de ontwikkelingen ingehaald. Hardenberg was aangewezen tot ontwikkelingskern en zou flink gaan uitbreiden. De bestaande toegangsweg naar de stad en de bestaande Vechtbrug waren qua ligging en capaciteit daartoe echter ontoereikend en daarom werd in 1958 begonnen met de voorbereidingen van een nieuwe toegangsweg met daarin een tweede brug over de Vecht. Deze brug, de Prins Bernhardbrug, was gereed in 1964 (totale kosten ca. 1,2 miljoen gulden). De tot dan toe enige Vechtbrug verloor hiermee haar unieke positie als dé entree van Hardenberg en werd voortaan, ondanks z'n nog jonge leeftijd, vaak de oude Vechtbrug genoemd. Alsof dat nog niet genoeg was, waren er al tijdens de bouw van de Prins Bernhardbrug plannen ontstaan om deze oude Vechtbrug te verwijderen... Deze plannen waren afkomstig van Rijkswaterstaat. Zij correspondeerden in 1964 voor het eerst met de gemeente erover dat de oude stadsbrug verwijderd diende te worden. Er werd steeds meer water via de Vecht afgevoerd en de afvoercapaciteit zou nog verder vergroot worden. Rijkswaterstaat had hierop beleid gemaakt, hetgeen de nodige gevolgen zou hebben voor Hardenberg en Heemse. Zo diende er tussen Hardenberg en de Heemser Brink een winterbed aangelegd te worden. Dat betekende afbraak en afgraving van een deel van de Brink en de Achterbrink. Als de doorgaande weg en de daarin liggende brug zouden blijven liggen, zou bij hoog water al het water in het brede winterbed onder de brug doorge-perst moeten worden. Het water zou dan zodanig opgestuwd worden dat dit een ontoelaatba-
re en onveilige situatie zou creëren. Vandaar dat Rijkswaterstaat de hoogste urgentie wilde geven aan het opruimen van de oude stadsbrug. Deze ontoereikende brug was sinds de realisatie van de Prins Bernhardbrug toch overbodig geworden... De gemeente legde zich echter niet zomaar neer bij dit plan. Een eerste overleg volgde spoedig. Daaruit bleek dat een eventuele vervangende, nieuwe brug zowel over de Vecht als over het winterbed heen moest komen te liggen en dat dit hoge kosten met zich mee zou brengen. De gemeente bleef echter van mening dat er geen sprake kon zijn van klakkeloze verwijdering van de brug. Men beschikte dan weliswaar over een andere, nieuwe brug, maar de oude brug achtte men van groot belang voor de winkelstand. In het in wording zijnde structuurplan werd aan deze verbinding juist grote waarde gehecht voor de versterking van de centrumpositie van Hardenberg. Verwijdering zou de gemeentelijke belangen ernstig schaden. De brug lag er echter met een vergunning van het Rijk die ten allen tijde ingetrokken kon worden. Veel overleg volgde en het leek erop uit te draaien dat de oude brug toch vervangen ging worden door een hoger en veel langer exemplaar. In 1965 werd door Rijkswaterstaat schriftelijk toegezegd dat de bouw van een vervangende brug technisch mogelijk was en de gemeente kreeg zelfs tekeningen toegestuurd van deze nieuwe brug. In 1968 kwam Rijkswaterstaat echter plotseling met de mededeling dat de bestaande brug in de eerste uitvoeringsfase van de aanleg van het winterbed gespaard kon blijven. In 1969 ondertekenden Rijk en gemeente een overeenkomst waarin bepaald werd dat het Rijk een aarden dam in het winterbed aan zou leggen als verbinding tussen de bestaande brug en het wegennet. Daarbij werd overeengekomen dat wanneer het Rijk de dam wenste te verwijderen, het Rijk deze verplicht op haar kosten diende te vervangen door een brug, die vervolgens direct tot het eigendom van de gemeente zou toebehoren. Hierna werd het winterbedplan ten uitvoer gebracht. Woningen die binnen 80 meter vanaf de bestaande Vechtoever stonden, werden gesloopt, het winterbed werd uitgegra-
69
De nieuwe Vechtbrug rond 1960; toen nog de enige brug over de Vecht bij Hardenberg ven en de dam werd aangelegd. De ca. 65 meter lange dam werd voorzien van doorstroomkokers, zodat bij hoog water de dam niet beschadigen zou en het water snel afgevoerd zou worden. Hardenberg breidde inmiddels flink uit, ondermeer doordat in Heemse woonwijken werden gerealiseerd. Binnen afzienbare tijd zou ook Baalder omgevormd worden tot een woonwijk. Door deze stedelijke uitbreiding diende het hele wegenstelsel in en rond het centrum gewijzigd en uitgebreid te worden. Allerlei (wilde) plannen werden ontworpen. In 1968 was een derde brug over de Vecht bij Hardenberg aangelegd. Dit was de Asjeskampbrug die onderdeel ging uitmaken van de nieuwe provinciale weg richting Twente. Rond 1970 ontstonden er plannen om nog eens twee bruggen aan te leggen. Eén voor de aansluiting op de rijksweg van de te ontwikkelen wijk Baalder en één naast de oude Vechtbrug. De gemeente hield zich door de plannen van Rijkswaterstaat al een tijdje bezig met de eventuele vervanging van de oude Vechtbrug en door de uitbreiding van de 70
stad en door het toenemend verkeersaanbod, leidde dit tot het plan om pal naast deze brug een heel brede brug aan te leggen, die vanaf de Brink schuin over de Vecht liep om ter hoogte van de (korte tijd later gedempte) haven aan te sluiten op de Havenweg. Dit omdat de brug bij de Voorstraat te klein was voor het toenemende verkeersaanbod, omdat de Voorstraat tot winkelerf bestemd zou worden en omdat Hardenberg zo beter bereikbaar zou worden vanuit Heemse en Baalder. Het was namelijk de bedoeling dat er mede door deze schuine brug een goede oost-west verbinding tot stand zou worden gebracht (vanaf deze brug was een weg over de huidige Achterbrink naar de Europaweg gepland). De oude Vechtbrug kon vervolgens gaan dienen als voetgangersbrug en kon eventueel op den duur verwijderd worden. Vanaf het begin af aan waren er binnen de gemeentelijke organisatie sterke voorstanders van dit idee, maar bleven er ook sterke twijfels bestaan. In 1976 vormde dit plan een belangrijk onderdeel van het vast te stellen bestemmingsplan Hardenbergcentrum. Uiteindelijk ging het
niet door, omdat de GS dit onderdeel van het bestemmingsplan niet goedkeurden. De oude Vechtbrug hoefde voorlopig niet bang te zijn dat ze stevige concurrentie pal naast zich kreeg. Ze kon blijven liggen op de historische plek, waar ook al haar voorgangers gelegen hadden. De directe omgeving van de brug had echter niet de historische structuur behouden. Eeuwenlang waren de Heemser Brink en Hardenberg slechts zo'n 50 meter van elkaar verwijderd geweest en vormde de brug de onderlinge verbinding. Na uitgraving van het winterbed was de afstand ruim twee keer zo groot geworden en lag de brug vanaf de Brink gezien er ietwat verloren bij, aan het einde van een kale dam. De andere brug waar men in 1970 over sprak werd uiteindelijk wel gerealiseerd. In 1987 werd deze vierde brug bij Hardenberg, de Prins Willem-Alexanderbrug, geopend. In het jaar 1996 werd er tegen de stuw te Hardenberg een fietsbrug aangelegd, zodat gesproken kon worden over een vijfde brug. De oude Vechtbrug werd, met de aanliggende kruising aan de zijde van de Voorstraat, verkeerstechnisch ondertussen nog steeds als een probleem beschouwd. Men vond de brug te smal voor de verkeersstroom. In 1996 ontstond het plan om de brug te verbreden door aan weerszijden afzonderlijke voetgangersbruggen aan te brengen. De bestaande fundering bleek dit echter niet aan te kunnen en aanpassing hiervan zou de totale kosten veel te hoog opdrijven. Voor dat geld kon ook een nieuwe brug aangelegd worden. Het plan ging niet door... Wel werd omwille van de verkeersveiligheid het jaar erop besloten de brug voor vrachtwagens voortaan af te sluiten. De fundering van de brug bleef een punt van aandacht. In de herfst van 1998 liet de Vecht zien waartoe ze nog in staat was. Door overvloedige regenval stroomde de rivier over en de uiterwaarden konden het water nog maar net binnen de dijken houden.
De kracht van het snelstromende water was echter zo groot dat gevreesd werd dat de oude Vechtbrug deze niet zou kunnen weerstaan vanwege de zwakke fundering. De brug werd daarom afgesloten voor al het verkeer. Achteraf bleek het mee te vallen en kon de brug weer in gebruik genomen worden. Momenteel wordt er gewerkt aan een brug tussen Hardenberg-centrum en woonwijk de Marslanden. Het totaal aantal bruggen over de Vecht bij Hardenberg komt hiermee op zes. Toch heeft geen van de andere bruggen de oude Vechtbrug overbodig gemaakt en dat zal ook deze jongste brug niet doen. De oude Vechtbrug is nog altijd onmisbaar en biedt dagelijks heel veel mensen een overtocht over de Vecht. Wel zal deze brug, net als al haar voorgangers, een keer vervangen moeten worden. Misschien gebeurt dat zelfs binnen afzienbare tijd. De brug is immers bijna 60 jaar oud en verkeerstechnisch wordt ze nog steeds als een knelpunt ervaren. Bovendien wil het gemeentebestuur graag meer winkelend publiek trekken richting de brug en staan er in de directe omgeving stedenbouwkundige ontwikkelingen op stapel. Gelukkig beschikken we nog over een bestek voor een ijzeren ophaalbrug... Bronnen: Gemeentearchief Hardenberg Historisch Centrum Overijssel Historiekamer Hardenberg Rondom de Vecht, R. Gritter en H.R. Slotman (1993) Die lange morgen in mei -10 mei 1940, Jr. H. Brand (1980) Met dank aan: mw. D. Hesselink - Zweers mw. J. Woertel - Van der Veen dhr. G. Weitkamp dhr. E. Wolbink
71
Flora in Hardenberg Dertien jaar lang is er in de plateelfabriek Flora aan de Handelsstraat op het industrieterrein Nieuwe Haven gewerkt aan heel bijzondere keramische producten. Zo bijzonder dat het Stedelijk Museum in s Hertogenbosch dit jaar een overzichtstentoonstelling wijdde aan Flora keramiek Deze expositie werd bovendien begeleid door een fraaie publicatie. De combinatie van historie en actualiteit vormde de aanleiding tot deze bijdrage.
K. Oosterkamp Inleiding Vanaf 1945 was de Goudse plateelbakkerij Flora officieel ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Het bedrijf had zich ontwikkeld uit een klein bedrijfje uit 1928 van Frans Eikelboom, later voortgezet door zoon Peter. Er werd voornamelijk gebruiksaardewerk gemaakt, in serie. Daarnaast produceerde men enig sieraardewerk. Toen na de oorlog langzamerhand de economische situatie verbeterde, kwam er ook meer aandacht voor verfraaiing en vernieuwing van het interieur. Daarmee nam ook de vraag naar mooi en goed vormgegeven en gedecoreerd sieraardewerk toe. Menige aardewerkfabriek probeerde daarop in te spelen, waaronder ook Flora. Men probeerde 'leuk goed' te maken in de populaire prijsklasse, wat door serieproductie mogelijk was. De ambities op het gebied van vormgeving en design van dit kwaliteitskeramiek werden later steeds kunstzinniger. Flora ontwikkelde bovendien een techniek om flexibel en snel te kunnen reageren op snel veranderende trends
en werd in bepaalde aardewerkkringen in de jaren zestig toonaangevend. Naast de productie van traditionele designs van Delfts Blauw en Delfts Polychroom probeerde men met het nodige vakmanschap en ondernemerszin steeds iets nieuws uit te brengen. Dit alles terwijl de concurrentie uit het buitenland zeer groot was. Een belangrijke rol was hierin weggelegd voor Arie IJsselsteijn die als modelleur in dienst was getreden. Hij zou later bedrijfsleider worden en vanaf 1988 trad hij op als directeur. In de jaren '70 was Flora in handen gekomen van Citrus' Products en de nieuwe directie wilde graag uitbreiden om de groeiende markt beter te kunnen bedienen. Flora werkte in oude en inefficiënte gebouwen met weinig uitbreidingsmogelijkheden. Bovendien werd het steeds moeilijker aan goede arbeidskrachten te komen. Gelukkig diende zich een aantrekkelijke mogelijkheid aan: in Hardenberg was ruimte, er waren mensen die werk zochten en de gemeente zag nieuwe industrieën graag komen. In Hardenberg De eerste contacten tussen Flora en Hardenberg komen tot stand op 25 september 1978 als er een afspraak wordt gemaakt om eens in Hardenberg te komen kijken en praten. Een Floradelegatie voert gesprekken met
De nieuwe Flora-fabriek in Hardenberg
72
mensen van het arbeidsbureau en de gemeente en krijgt een oriënterende sightseeing door stad en land. Al op 30 oktober deelt de heer Gort van Flora mee dat het bedrijf in principe verplaatst zal worden naar Hardenberg. Daarom wordt verlenging van de optie op een bedrijfsterrein gevraagd. Ook is er sprake van dat ongeveer de helft van zeventig werknemers zullen meeverhuizen. In een brief van 22 december verzoekt de heer Gort over te gaan tot verkoop van het terrein en bedankt het college voor de hartelijke manier en voortvarendheid waarmee uw medewerkers ons hebben bejegend gedurende het tijdvak van overleg om tot een voor ons verantwoord besluit te komen. Hij krijgt op 30 januari 1979 een positief antwoord van de gemeente Hardenberg. Op 6 maart wordt de eerste koopovereenkomst getekend. Naderhand wordt er nog een klein stukje grond bijgevoegd, zodat er in totaal 5187 vierkante meter grond wordt gekocht voor een bedrag van 182.525 gulden. Meteen wordt er door directeur Gort een premieaanvraag ingediend. Op 16 juli vraagt hij het gemeentebestuur om een adhesiebetuiging, welke volgaarne wordt verleend. Het Ministerie van Economische Zaken kent in een schrijven van 17 december deze premie toe. Het is een aangenaam bedrag: 413.000 gulden. Het waren dus niet alleen ruimte en arbeidskrachten die Flora verlokten naar het oosten te verhuizen, er was ook 'een gunstig ondernemersklimaat'. Architect Hamhuis ontwierp de bedrijfsgebouwen en in het voorjaar kon de fabriek in gebruik worden genomen, vergezeld van goede woorden en wensen en menige toast. Het was een moderne fabriek en over het productieproces was goed nagedacht: in een doorlopende lijn sloten de verschillende handelingen in de productielijn goed op elkaar aan waardoor er zo weinig mogelijk tijd en materiaal verloren ging. Zo was er een volautomatische gietbaan uit Duitsland aangeschaft die tijdens werktijden continue en dus optimaal benut kon worden. Ondanks deze investeringen verliep de begintijd moeizaam. De belangrijkste reden daar-
voor was dat er toch relatief weinig mensen uit Gouda - twaalf - met Flora waren meegegaan. De fabriek draaide daarom met veel mensen voor wie een plateelbakkerij nieuw was en die allemaal moesten worden omgeschoold. Er kon dus veel fout gaan, en dat gebeurde dan ook. Gaandeweg loste dat probleem zich op en nam de deskundigheid toe. Er waren enkele werknemers die een soort 'personeelsbruggetje' vormden tussen Gouda en Hardenberg. Een van hen was Jan Hierink (1951) uit Beerzerveld. Na de ULO had hij diverse baantjes gehad, alle in een technische branche. Als laatste werkte hij in 'de metaal'. Een personeelsadvertentie in een regionaal dagblad in 1979 had zijn belangstelling gewekt en hij reageerde. Hij werd aangenomen en met nog drie anderen liep hij de werkdagen mee in de Goudse fabriek, natuurlijk om zijn steentje aan de productie bij te dragen, maar vooral om al doende aspecten van het vak te leren. Toen Flora de deuren in Hardenberg opende waren er al enkele Hardenbergers die een beetje wisten van klei en vaas. Uiteindelijk zou Flora in Hardenberg aan zo'n zestig mensen werk bieden. Flora was een plateelbakkerij. Plateel wordt hier gebruikt in de betekenis van beschilderd aardewerk, keramiek. De grondstof is klei. Bij Flora werd deze vloeibaar gemaakt om gegoten te kunnen worden in een gipsen mal. Dan was het wachten op scherfvorming: tegen het gips ontstond door opdroging een soort korst, een scherf. Als deze dik of stevig genoeg was, goot men de nog vloeibare klei uit de mal. Daarna werd de vorm verder afgewerkt: ontdaan van uitsteeksels en mooi glad gemaakt. Dan werd deze gebakken en geglazuurd. Vervolgens werden de decoraties erop aangebracht. Dat waren zogenaamde transfers, sjablonen, op een kunststofbasis die in de oven oploste. Daarna werd het object opnieuw gebakken en kon men er - hopelijk - mee pronken. De verschillende handelingen in dit proces hadden een vaste personeelsbezetting. Als 73
typisch mannenwerk gold het gieten: daar was relatief veel spierkracht voor nodig, terwijl het aanbrengen van de transfers doorgaans door vrouwen werd gedaan. De overige werkzaamheden hadden een gemengde bezetting.
gaan produceren in een industrieel proces. In dit artistieke verband moet ook de naam van keramiste Dorothé van Agthoven worden genoemd. Zij kreeg vooral bekendheid door haar bijzondere ontwerpen van zogenaamde cirkelvazen. Zij slaagde erin binnen dat concept zeer boeiende en fraaie varianten te ontwikkelen. Naast deze jonge kunstenaars was Flora in de jaren '80 in contact gekomen met Floris Meydam (1919), een ontwerper die zijn sporen op dat gebied ruimschoots had verdiend. Hij zou Flora vooral van dienst zijn door zijn ontwerpen van een serie cilindrische vazen met verbrede voet: mooi strak vormgegeven, maar in de fabriek door de mensen 'oneerbiedig' benoemd als 'pijpvazen'.
De heer Hierink herinnert zich nog dat er maar weinig verloop was onder het personeel. Meestal is dat een signaal dat de sfeer en de werkomstandigheden goed zijn. Veel mensen bij Flora hadden oog gekregen voor de schoonheid van vorm, kleur en design van de producten die men maakte. Veel medewerkers maakten graag gebruik van gelegenheidsaanbiedingen om eigen Floraproducten in huis te hebben. Arie IJsselsteijn, ontwerper en later directeur, was een gedreven keramist. Een prestigieus aanbod om aan de Rietveld Academie te Het einde van Flora komen doceren wees hij af om bij Flora te Ondanks dat er prachtige dingen werden kunnen blijven. gemaakt, kon Flora het uiteindelijk niet redIn de jaren '80 slaagde Flora erin om een aantal den. Felle concurrentie en een hardnekkige jonge kunstenaars en ontwerpers aan te economische recessie zorgden voor de genadetrekken. In het najaar van 1986 was er een slag. Eigenlijk had Flora ook een beetje haar expositie in de Amsterdamse Galerie Binnen eigen probleem gegenereerd. Haar met als titel: 15 Ontwerpers zoeken een indus'massa'producten waren ten opzichte van de trie. Een aantal van hen zou die bij Flora vinconcurrentie voor menige prijsbewuste klant den. Een langdurige en succesvolle relatie ging vaak toch wat aan de (te) prijzige kant, terwijl de Amsterdamse keramist en ontwerper Jeroen de seriematige fabricage van 'kunstwerkjes' Bechtold aan met Flora. Hij was speels en juist het publiek afschrikte dat op zoek was veelzijdig. Zo maakte hij strakke, construcnaar iets unieks. Dus voor de een net tivistische modellen, maar ook ontwierp hij organische vormen. In totaal werden ongeveer zestig modellen van hem door Flora in productie genomen. Zijn modellen waren voor Flora zo succesvol omdat ze snel en gemakkelijk konden worden uitgevoerd. Met andere woorden: hij zag hoe je een kunstzinnig en modern ontwerp doelmatig kon De vazen worden voorzien van decoratie 74
wat te duur, voor de ander net niet exclusief genoeg. In 1989 werd Flora in Hardenberg overgenomen door Goedewaagen in Nieuw-Buinen. Deze onderneming was ook afkomstig uit Gouda en had een vergelijkbare reis naar het oosten gemaakt als Flora. Goedewaagens assortiment was echter veel breder en kon bovendien min of meer rekenen op enige vaste klanten die zorgden voor een substantiële pijler onder het bedrijf. Nog vier jaren bleef de plateelbakkerij Flora als nevenvestiging van Goedewaagen in Hardenberg 'draaien', maar in 1993 werd toch gehoor gegeven aan de conclusie dat het heen-en-weer reizen te bezwaarlijk werd en werd de vestiging in Hardenberg gesloten. De meeste werknemers gingen niet mee, maar zochten iets anders. Arie IJsselstein zou doorgaan in Nieuw-Buinen waar de Floraontwerpen tot in 1996 onder die naam werden geproduceerd. Daarna integreerden zij in de Goedewaagencollectie. Ook Jan Hierink was geïntegreerd in het keramische bedrijf en nam geen afscheid, maar had de dagelijkse reis naar Nieuw-Buinen ervoor over om daar 'mooie dingen' te kunnen blijven maken.
Dorothé van Agthoven: Geplooide cirkelvazen, 1988 Tenslotte Historisch gezien was het komen, het verblijven en het gaan van de plateelbakkerij Flora voor Hardenberg relatief een detail in de industriële ontwikkelingen van na de oorlog. Het bijzondere schuilt in de aard van het bedrijf. Zowel de expositie als de catalogus verbindt Hardenberg in de jaren '80 met schoonheid. En die associatie heeft zo haar bekoring. Met dank aan de heren J. Hierink en F. Visser. Voor wat de foto's betreft: met dank aan R. Tasman, Gouda Pottery Book Uitgeverij Optima. Vianen, 2006
Jeroen Bechtold: Kwartet vazen, 1988
Bronnen: Archief gemeente Hardenberg Flora keramiek 1945 - 2000, catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling in het Stedelijk Museum te 's-Hertogenbosch. Met bijdragen van J. Broekmeijer, F. Visser en R. Zalmé. Zwolle / 'sHertogenbosch, 2006
75
Salland's Volksblad, vierde kwartaal 1906 In het laatste kwartaal van het jaar 1906 verschenen onder meer de volgende berichten in de plaatselijke krant: De gemeente Stad Hardenberg verpacht het schoonhouden van de goten en straten bij het marktplein, bij de gemeentegebouwen en de straat over de Doele richting boterfabriek aan Van Loo, terwijl het marktgeld wordt gegund aan de hoogste inschrijvers H en D. Bosch. Voor een standplaats op de eier-, boter- en pluimveemarkt hoeft men echter geen marktgeld te betalen. Nu de straat tussen postkantoor en kerk is opgeknapt willen de bewoners van de Achterstraat ook graag dat hun straat een klinkerbestrating krijgt in plaats van het huidige plaveisel van oude veldkeien. Ook bij de boterfabriek 'Salland' is behoefte aan een betere, bredere, toegangsweg. Bij de Vechtbrug brandt als proef een zeer heldere lusollamp waarvan het licht tot in Collendoorn is te zien. In november zal (weer) begonnen worden met de omnibusdienst tussen het tramstation te Heemse en het spoorwegstation te Hardenberg. In deze bus van de Dedemsvaartsche Stoomtramweg Maatschappij is plaats voor 19 personen. Volwassenen kunnen mee voor een dubbeltje en kinderen betalen de helft aan chauffeur A. Lenters. Voor de dienstregeling wordt de tijd van Greenwich gebruikt. Als onderafdeling van de Centrale Bank te Utrecht wordt in Hardenberg een Coöperatieve Boerenleenbank opgericht. Tot bestuursleden zijn gekozen de heren K. Vinke (directeur), H.J. Grooters en G Bruins, tot de raad van toezicht de heren F. Stuart, A.J. v.d. Sanden, J. Reinders en G Zwijse en kassier is de heer J. Snijders te Heemse. Veldwachter Schuldink schiet een prachtige wilde zwaan van maar liefst acht kilo. Bij GJ. Meijer kun je driestrooks-mutsen kopen en kadootjes voor St. Nicolaas zoals: moffen, boa's, pelsmutsjes en avonddoeken. P van Velzel verkoopt naast Hollandsch spek ook Amerikaansch spek, gesmolten reuzel en Groninger koevet.
D. Hesselink-Zweers
76