1. Inleiding
1.1. De bevrijdde huisvrouw… “De vrouw zal gelukkig zijn als haar echtgenoot gelukkig is. De glimlach van de vrouwen is een godengeschenk. En een goed georganiseerde keuken betekent vrede in huis. Maak dus van uw keuken de plaats waar uw vrouw kan glimlachten! Zodat haar glimlach van uit de keuken kan uitstralen op haar echtgenoot en kinderen.”1 Deze uitspraak wijst niet alleen op het commerciële inzicht van Le Corbusier om zijn kleine keuken uit de Cité Radieuse te verkopen, het toont ook aan dat de architecten een steentje hebben bijgedragen bij de creatie van de glimlachende huisvrouw, weggedoken achter haar doorgeefluik. Deze glimlachende vrouw wordt voorgesteld als een bevrijdde huisvrouw. Deze „bevrijding‟ lijkt mij echter dubbelzinnig. De plannen en schetsen van de architecten, wat betreft de keuken, laten geen grote vrijheid om te bewegen. De architecten baseren de keukeninrichting op een gestroomlijnde „work flow‟. Daarbij stellen de architecten vier principes op: gebruik van efficiëntere apparatuur, taakspecialisatie, fragmentatie en rationele organisatie van de uitvoering. Dit zorgt ervoor dat de functionele keuken een soort testlab wordt, waar arbeidsoptimalisatie primeert om het werk van de huisvrouw zou veel mogelijk te vereenvoudigen en verlichten. De zogenaamde bevrijding lijkt me dan ook eerder een fabeltje, om te voorkomen immers dat de huisvrouw teveel bewegingen zou maken, lijkt de ruimte rondom haar altijd maar kleiner te worden. Anno 2007 echter eist de keuken zijn centrale plaats meer en meer op in de woning.2 Deze nieuwe aantrekkingskracht van de keuken omvat veel facetten. Architecten ontwikkelen nieuwe, grote woonkeukens, die ze centraal in het huis positioneren. Voor ontwerpers is de keuken de ideale plaats, waar ze hun creatieve ideeën kwijt kunnen. Ingenieurs en computerdeskundigen ontwikkelen professionele hightech apparaten die resulteren in een futuristisch, volautomatisch privé-huishouden. En ook de gebruiker kan zijn ei kwijt. De bijna onbegrensde inrichtingsmogelijkheden geven optimale speelruimte aan de individuele wensen.
1
LE CORBUSIER, geciteerd in: C. CLARISSE, Cuisine, recettes d‟architecture, Les éditions de l‟Imprimeur, 2004, p. 18 2 R. MIELKE, De Keuken, Geschiedenis, cultuur, design, Berlijn, Feierabend, 2004, p. 3
-1-
In tijden waarin de keuken steeds vaker het centrale punt van het huiselijke leven is, lijkt mij de keuken uit de jaren „50 eerder een korset dan een keuken. Deze ambigue bevrijding van de huisvrouw heeft me aangezet om de keuken uit de jaren „50 van naderbij te bestuderen. 1.2. De legende van een kleine „praktische keuken‟: tijd winnen door ruimte te elimineren In de eerste helft van de 20e eeuw interesseerden de architecten zich voor de keuken en leverden dan ook een belangrijke bijdrage aan z‟n transformatie, door hun knowhow toe te passen op de keukeninrichting en met elkaar te concurreren in originaliteit. Het onderzoek dat men in deze periode, ook wel de periode van de moderne architectuur genoemd, verrichtte omvat de essentie van onze hedendaagse architectuur. De moderne invloeden dringen door tot in het hedendaagse architectuuronderwijs. In de tijdschriften uit de jaren „50 staat het vol met „praktische‟, „functionele‟ en „rationele‟ keukens. De foto‟s van dergelijke keukens zijn uitgebreid beschreven en men gaat prat op het „tijd winnen‟ dankzij de organisatie van de keuken waarbij geen enkele plaats verloren gaat. En ook hier verschijnt opnieuw de glimlachende huisvrouw, die lijkt te zeggen: „Hoe kleiner mijn keuken, hoe meer tijd ik win.‟3 Deze beelden zijn eveneens vergezeld door talrijke schema‟s, waarvan men de dag van vandaag niet veel van begrijpt, aangezien de schema‟s verwijzen naar typische handelingen uit het begin van de 20e eeuw: de vaat en het linnen met de hand wassen, voedsel bewaren zonder koelkast, koken zonder kookwekker en elke dag verse maaltijden bereiden. Deze functionalistische schema‟s geven aan welke handelingen men moest stellen en hoeveel passen die ene persoon in de keuken, moest nemen. Maar wat betekenen precies deze schema‟s? Een eerste element dat opvalt, tussen vele andere, en dat eveneens zware gevolgen heeft gehad: is de verdwijning van de eettafel en bijhorende stoelen. Doorheen de legende van de praktische, rationele en functionele keuken ontspint zich een ander verhaal: dit van de tafel. Deze verdwijning is een lang proces dat gepaard gaat met een andere verdwijning: deze van het venster. Opnieuw een gebeurtenis met ingrijpende gevolgen voor het dagelijkse leven.
3
C. CLARISSE, Cuisine, recettes d‟architecture, Les éditions de l‟Imprimeur, 2004, p. 20
-2-
1.3. Wie interesseert zich in een kleine jaren „50 keuken? Deze legende van „gewonnen tijd‟, die uitmondde in het imago van de lachende huisvrouw achter haar doorgeefluik, is echter niet zo makkelijk te begrijpen. De geschiedenis van deze periode kan daarom helpen. We weten immers, anno 2007, niet precies waarvoor de rationalisatie van de keukeninrichting stond en op welke manier deze rationele kleine keuken zo rendabel kon zijn. Een kleine keuken, zoals geconcipieerd in de jaren ‟50, wordt tegenwoordig dan ook vaak omgebouwd tot een ruime keuken. In verschillende hedendaagse interieurmagazines verschijnen regelmatig artikels over „onze droomkeukens‟. Deze zijn, in tegenstelling tot de keuken in de jaren ‟50, ruim en baden in het natuurlijke daglicht. Uit de verschillende commentaren en opiniepeilingen blijkt dat men tegenwoordig een ruime keuken wil, een ruimte waar geleefd kan worden, die gebruiksvriendelijk is en waar men plezier kan maken. Koken is immers een leuke bezigheid, die mensen bij elkaar brengt. Onze keuken is een echte gezellige woonruimte geworden, die we graag aan anderen tonen en met anderen delen. We brengen er veel tijd in door, omdat we er meer doen alleen maar koken. De keuken is een ontmoetingsplaats geworden, een plaats voor intieme gesprekken en een oord van verleiding.4 Dit gezellig samenzijn lijkt niet mogelijk in de kleine keuken uit de jaren ‟50, waarin de vrouw als het ware opgesloten lijkt en geen mogelijkheid heeft tot enige ontspanning. De keuken diende enkel voor het bereiden van de maaltijden. Weliswaar zou de indeling van de keuken ervoor zorgen dat dit alles minder tijd in beslag zou nemen. Zo schrijft Paulette Bernège in 1946: “Een stap naar rechts, u kookt; een stap naar links, u wast af; strek uw arm uit, alles in de voorraadkast is binnen handbereik; laat de arm zakken, het vlees zit in het koelapparaat.”5 Deze trend van rationalisatie en functionalisme kreeg in de jaren ‟50 de overhand en bepaalde het uitzicht van vele Belgische keukens. Een eenzijdige interpretatie van deze keuken uit de jaren ‟50 vond ik echter niet gewenst. Stellen dat deze functionele keuken minder functioneel is dan onze huidige keukens, doet immers onrecht aan de creativiteit van de architecten die actief waren tijdens de jaren „50. Deze architecten leverden immers uitgebreid werk omtrent de keuken.
4
E. COLLET, De keuken, een levenswijze (tent. cat.), Brussel (Fondation pour l‟Architecture), 2006-2007, p. 7 P. BERNEGE, Le décor d‟aujourdhui, 1946 geciteerd in: E. COLLET, De keuken, een levenswijze (tent. cat.), Brussel (Fondation pour l‟Architecture), 2006-2007, p. 7 5
-3-
Bovendien houdt deze enkelzijdige lezing van de rationele keuken geen rekening met veranderende levenswijzen in de 20e eeuw.
Toch vond ik het nuttig enkele grote lijnen te trekken, ruwe generalisaties om tot de essentie van de keuken in de jaren „50 door te dringen. Een historisch overzicht maakt immers duidelijk dat de interesse voor deze ruimte reeds werd aangewakkerd in de jaren 1920-1930. Het onderzoek dat men toen leverde is de sleutel om de keuken uit de jaren 1950 beter te begrijpen. Deze scriptie gaat dus over wat de rationele keuken in de jaren „50 is, wat die betekende en waarom deze keuken zo geliefd was.
-4-
2. Gevolgde Methodiek De geschiedenis van de functionele keuken tijdens de jaren „50 in België is nog nauwelijks geschreven. Publicaties over het oeuvre van avant-garde ontwerpers en enkele tentoonstellingscatalogi bevatten weliswaar informatie over de geschiedenis en de inrichting van de woning, en aansluitend daarop over de keuken, bij verschillende sociale klassen en geven een teken van het belang van de keuken in de toenmalige milieus.6 Maar recente studies naar de wijze waarop Vlamingen in de jaren „50 hun keuken inrichtten en via welke media deze inrichtingen werden aan de man gebracht, zijn niet voorhanden. Recentelijk zijn echter wel enkele onderzoeksprojecten opgestart die zich buigen over de wooncultuur in België in de 20e eeuw. Dit onderzoek spitst zich dan ook toe op een deelaspect van de geschiedenis van de Belgische wooncultuur: de studie van de rationele keuken in de jaren „50 in België in enerzijds het architecturale discours en anderzijds in de voorlichtingsprogramma‟s, die een betere vorm van wonen wilden bereiken. Vooral de activiteiten van de socio-culturele verenigingen speelden hierbij een belangrijke rol.
Eerst en vooral biedt deze thesis een overzicht van de geschiedenis van de keuken, in de hoop dat mijn onderzoek naar de rationele keuken in de jaren „50 duidelijker en makkelijker tot bepaalde inzichten zou leiden. Bepaalde keukens heb ik aangehaald omwille van de introductie van vernieuwende elementen, andere kunnen dan weer eerder als banaal worden bestempeld, maar zijn uitgebreid verspreid geworden. Het overzicht van deze keukens bracht gelijkenissen naar voor en verschillende samenhangende elementen, wat betreft chronologie, sociale context en diverse invloeden (buitenlandse modellen en publicaties). Voor het eigenlijke onderzoek naar de functionele keuken in de jaren „50 is deze thesis gebaseerd op systematisch onderzoek in publieke archieven en op literatuuronderzoek in vakbladen en socio-culturele tijdschriften.
6
F., FLORE, Lessen in modern wonen. Bronnenboek over woontentoonstellingen in België 1945-1958, Gent, WZW editions and productions, 2004, p. 5
-5-
Voor het architecturale discours nam ik de jaargangen van 1945 tot 1960 door van het tijdschrift „La Maison‟. De keuze voor dit tijdschrift lag voor de hand. Het was het enige dat bleef verslag doen van wat de architecten te bieden hadden.7 Geen enkel van de andere bladen, zoals „Architectura‟ opgericht door Renaat Braem en Gaston Eysselinck en het latere „Plan‟ en „Bouwen en Wonen‟ oefenden immers veel minder invloed uit. En ook „Ruimte‟ opgezet door K.N. Elno en Huib Hoste leek gedoemd om te mislukken.
Voor de opvoedende taak van de socio-culturele verenigingen en de initiatieven van de Belgische overheid deed ik beroep op hun magazines, die vooral gericht waren naar de huisvrouwen.
Verscheidene
artikels
uit
„De
Stem
der
Vrouw‟,
„Eigen
Haard‟,
„Landeigendom‟ en „Huisvesting‟ gaven me een duidelijker inzicht in de wooncultuur en de gezinssituaties in de jaren ‟50.
7
G. BEKAERT, Droomhuizen, in: Wonen in welvaart, woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen (deSingel), p. 265
-6-
3. Keukengeschiedenis
3.1. Oikos, een vroege keukengeschiedenis De geschiedenis van de keuken begint met een geïntegreerde „oertoestand‟. 8 Eeuwenlang was de keuken de enige en belangrijkste woonruimte in de agrarische samenleving. Wonen, werken, eten en slapen, alles gebeurde bij de vuurplaats. Het huishoudelijk werk, ook de verschillende keukenwerkzaamheden –van het slachten tot aan het conserveren van levensmiddelen- werden door de leden van een huishouden gezamenlijk uitgevoerd. Het begrip „oikos‟ kan dan ook niet toevallig worden omschreven als „zowel het huis als architectonische object … als de leiding van het huis en het huishouden en de sociale structuur van hen die in het huis verblijven, de familie dus‟.9 Er werd op open vuren gekookt. Pannen en bakroosters, kookpotten en stellages waarmee de afstand tot het vuur kon worden aangepast en zelfs een waterbad waarbij men een pot in een tweede, met water gevulde, pot liet zakken, zorgden voor een ware kookcultuur en vele verschillende gerechten.10 Ook in het oude Rome kende men een ware eetcultuur. In de Romeinse villa‟s waren de hoge gemetselde haarden met meerdere vuren het domein van het keukenpersoneel.11 Dergelijke afgescheiden keukens waren echter uitzonderlijk. Tot ver in de vijftiende eeuw was dit voorbehouden aan de rijken. Het grootste deel van de bevolking beschikte hoogstens over een primitieve stookplaats, die slechts aan één pot plaats bood. In de renaissance kwam niet alleen de maatschappij maar ook de keuken in beweging. Het sociale spectrum waaierde uit naar de steeds groeiende groep welgestelde stedelingen, naar de families van ambachtslieden, kooplui en handelaren. Hierdoor ontstonden nieuwe huishoudstructuren.12 De Italiaanse architect Andrea Palladio (1508-1580) werkte in 1570 een classificatie uit over de verschillende ruimtes van een burgerlijk herenhuis. Hierin wees hij de keuken een minderwaardige plaats toe. De keuken verwierp Palladio als een lelijk en minderwaardig onderdeel van het huis. Hij raadde dan ook ten stelligste aan deze zo afgelegen mogelijk te positioneren. Hij prefereerde zelfs om de keuken, net als de voorraadkamer, de
8
W. HOEPFNER, Geschichte des Wohnens, 1: 5000 v.Chr. – 500 n.Chr., Vorgeschichte, Frühgeschichte, Antike, Stuttgart, Deutsche Verlags-Anstalt, 1999, p. 545 9 W. HOEPFNER, op. cit., p. 546 10 W. HOEPFNER, op. cit., p. 546 11 W. HOEPFNER, op. cit., p. 737 12 R. HANISCH, M. WIDRICH, Architektur der Küche, in: MIKLAUTZ, LACHMAYER, EISENDLE (ed.), Die Küche, Zur Geschichte eines architektonischen, sozialen und imaginativen Raums, Wenen, Böhlau, 1999, p. 17
-7-
waskeuken, de oven onder de grond te plaatsen.13 Palladio maakt hier duidelijk het verschil tussen de verblijfplaatsen van de heer des huizes en de werkruimtes van het dienstpersoneel. De keuken was bijgevolg ook een sociale onderscheidingsfactor. Ten eerste was er de opsplitsing tussen de arbeiderskeuken en de keuken van de middenklasse en de bovenlaag van de bevolking. Ten tweede was er ook de scheiding tussen de heer des huizes en het keukenpersoneel. De heer en zijn familie waren sociaal bevoorrechte personen, die de werkruimtes van het
dienstpersoneel zoveel mogelijk meden. Omgekeerd mocht het
keukenpersoneel enkel de vertrekken van de meester betreden voor het opdienen van de maaltijden. Dit sociale verschil kunnen we zelfs aflezen van de plattegrond van de woning: de diensttrap, keukenlift en bijkeuken kenmerkten de woningen van de middenklasse. De vertrekken van de familie werden zoveel mogelijk afgescheiden van deze keuken/werkplaats, waar men waste, schoonmaakte, kookte en de voorraden opsloeg. Vaak sliep het dienspersoneel ook in deze ruimte, dicht bij de haard.14 Terwijl de woningen een representatief karakter hadden, leidde deze sociale opsplitsing tot een sobere keuken, zonder de minste opsmuk. De eenvoudige inrichting was volledig gericht op functionaliteit en nuttigheid. Palladio waarschuwde zelfs dat het lelijke en onaangename karakter van de keuken, de schoonheid van de andere ruimtes bedreigde. De keuken werd bijgevolg, in tegenstelling tot de representatieve woonvertrekken, zo klein mogelijk gehouden en gaf vaak uit op een donkere binnenkoer. Het meubilair bestond uit eenvoudige kasten en rekken. Uit de overgeleverde prenten bleek dat er geen gebrek was aan hulpmiddelen; bakkuipen, kruiken, ijzeren pannen,… In zijn boek „Opera‟, gepubliceerd in Venetië in 1570, beschrijft Bartolomeo Scappi, kok van paus Pius V, uitgebreid de keuken van de rijken in de renaissance.15 In zijn boek staan afbeeldingen van verschillende keukens en beschrijvingen van diverse werkzaamheden. (Afb.1-4) Er wordt bijvoorbeeld aangegeven hoe de in die tijd gebruikelijke hulpmiddelen, zoals de draaispies, het wafelijzer en de blaasbalg moesten worden gebruikt. Deze sociale minachting voor de keuken leidde tot een architectonische minachting. Architecten hielden zich tot 1900 nauwelijks bezig met het rijk van de dienstbodes en keukenmeisjes. Deze houding veranderde echter in het begin van de 20e eeuw. 13
R. TAVERNOR, The Four books on architecture/ Andreo Palladio, Cambridge (Mass.), MIT Press, 1997, p. 114 14 R. HANISCH, M. WIDRICH, Architektur der Küche, in: MIKLAUTZ, LACHMAYER, EISENDLE (ed.), Die Küche, Zur Geschichte eines architektonischen, sozialen und imaginativen Raums, Wenen, Böhlau, 1999, p. 18 15 C. DUPAVILLON, Elements d‟une architecture gourmande, Parijs, Monum, 2002, p. 124-126
-8-
3.2. De ontdekking van de keuken omstreeks 1900 Vanaf 1900 werden keukens meer en meer het gespreksonderwerp van verschillende architecten en gaat esthetica, naast functionaliteit, een rol spelen. Onder invloed van het Gesamtkunstwerk zoals ontwikkeld door de Art Nouveau en Arts and Crafts-beweging, veranderen architecten de vormgeving van de keukenmeubels en wordt de keuken geconcipieerd met de andere ruimtes van het huis.16 Zo integreerde Peter Behrens (1868-1940) in 1901 bij de bouw van zijn eigen woning in de Darmstadt de keukenmeubels in het totale decoratieprogramma.17 (Afb.5) De verschillende elementen –planken, kasten, aanrecht met spoelbak- worden optisch één geheel. De potten en pannen werden los geplaatst op de wandrekken. De meubels werden nu ook esthetisch beoordeelt, in tegenstelling met de burgerlijke meesterkeuken uit de 19e eeuw. Op deze manier werd de keuken volledig opgenomen in het woonprogramma van het huis. Dit wordt duidelijk door het gebruik van hetzelfde materiaal, witgelakt populierenhout, voor eetkamer als keuken. Net zoals de andere kamers heeft de keuken een Leitmotiv, een geometrische vorm die telkens wordt herhaald. Deze integratie in het decoratiesysteem paste volledig in het bouwprogramma van de kunstenaarskolonie op de „Mathildenhöhe‟ in Darmstadt. De bedoeling was op de grens tussen kunst en leven op te heffen en alles met kunst te doordringen. In het begin van de 20e eeuw ontstaan gelijktijdig de eerste keukenensembles: gelijksoortige witgelakte meubels en wandkasten, eveneens als een Gesamtkunstwerk ontworpen.18 De potten en pannen worden nu niet langer decoratief en representatief op wandplanken geplaatst, maar netjes weggeborgen achter de glazen deurtjes van de buffetkast. Het keukenbuffet was meestal tweedelig: een grote onderkast en een opzetgedeelte met glazen deurtjes. Potten, pannen, ketels, bestek en kleine huishoudelijke hulpmiddelen werden erin opgeborgen, zo werden ze niet meer blootgesteld aan vettige kookdampen, vocht, stof en insecten en de daarmee verbonden gezondheidsgevaren. Het keukenbuffet was dan ook een voortvloeisel uit de hygiënebeweging.19 In het begin van de twintigste eeuw deden bekende onderzoekers als Ignaz Semmelweis, Joseph Lister, Louis Pasteur en Robert Koch enkele 16
R. HANISCH, M. WIDRICH, Architektur der Küche, in: MIKLAUTZ, LACHMAYER, EISENDLE (ed.), Die Küche, Zur Geschichte eines architektonischen, sozialen und imaginativen Raums, Wenen, Böhlau, 1999, p. 19 17 R. HANISCH, M. WIDRICH, Architektur der Küche, in: MIKLAUTZ, LACHMAYER, EISENDLE (ed.), Die Küche, Zur Geschichte eines architektonischen, sozialen und imaginativen Raums, Wenen, Böhlau, 1999, p. 20 18 C. DUPAVILLON, Eléments d‟une architecture gourmande, Parijs, Monum, 2002, p. 169 19 R. HANISCH, M. WIDRICH, op. cit., p. 21
-9-
belangrijke ontdekkingen op het gebied van hygiëne. Zo leidden de onderzoeken op het gebied van cholera, van de arts Max von Pettenkofer tot een grootschalige sanering van de waterleiding- en rioleringssystemen in verschillende Europese steden.20 In de keuken hadden de instructies van de hygiënisten een tweede gevolg: het gebruik van het kleur wit.21 In religieuze termen slaat het op onschuld en reinheid en zo werd wit in de burgerlijke huishoudens het teken van hygiëne. Door de witgelakte meubels en de wit betegelde muren was het vuil goed te zien, maar kreeg de keuken wel een koele uitstraling. Deze „architectenkeukens‟ waren dan ook eerder uitzondering.22 De weinige keukens, die door een architect werden ontworpen, waren bestemd voor het burgerlijke cliënteel, die zich deze dure afwerking en uitrusting kon en wou veroorloven. Zo werd de keuken uit het Palais Stoclet in Brussel vervaardigd door de Wiener Werkstätte. (Afb.6-7) Hoewel deze keuken ruim was en volledig geïntegreerd in het ontwerp van de rest van het huis, werd hij toch nog ondergebracht in de afzonderlijke huishoudelijke vleugel. Men kan stellen dat de keuken zich, aan het eind van de 19e eeuw en begin van de 20e eeuw, gewoontegetrouw samen met de badkamer en de kamers voor het dienstpersoneel, aan de achterzijde van het gebouw bevond, waar het daglicht slechts schaars binnenviel. Deze ruimtes waren slecht verlucht en niet toegankelijk vanuit de anders ruime woning. Deze opsplitsing tussen de representatieve ruimtes en de keukenruimtes werd als ideaal aangevoerd en was dan ook moeilijk ongedaan te maken. Dit is dan ook niet te vergelijken met de situatie in de arbeiderskwartieren.23 De keukens in de huurkazernes waren gelegen aan de ingang, de meeste hadden geen directe verluchting naar buiten, vaak bestonden de woningen dan ook maar uit één enkele ruimte.
3.3 Huishouden en sociale woningbouw na WO I De situatie, waar de keuken half onder de grond werd geplaatst en slecht verlucht was, verandert na de eerste Wereldoorlog.24 Zowel de levensomstandigheden van de arbeiders als die van de burgerij werden door deze gebeurtenis gewijzigd. De rol van de vrouw was, onder meer door de emancipatiebeweging gewijzigd. De vrouw ging net zoals de man uit huis 20
R. MIELKE, De Keuken, Geschiedenis, cultuur, design, Berlijn, Feierabend, 2004, p. 15 G. WRIGHT, Moralism and the Model Home, The University of Chicago Press, 1980, p. 119-120 22 R. HANISCH, M. WIDRICH, Architektur der Küche, in: MIKLAUTZ, LACHMAYER, EISENDLE (ed.), Die Küche, Zur Geschichte eines architektonischen, sozialen und imaginativen Raums, Wenen, Böhlau, 1999, p. 21 23 R. HANISCH, M. WIDRICH, op. cit., p. 22 24 E. COLLET, De keuken. Een levenswijze (tent. cat.), Brussel, Fondation pour l‟Architecture, 2006-2007, p. 14 21
- 10 -
werken en werd daarbovenop ook nog belast met het huishouden. Na 1918 was er immers een groeiend tekort aan dienstpersoneel, waardoor de vrouw des huizes zelf moest koken. Dit betekende echter niet dat de vrouw een slaaf werd van de huishoudelijke taken.25 Ze moest buitenshuis werken en haar vrije tijd zoveel mogelijk in openlucht kunnen doorbrengen, daardoor werd het huis zodanig ingericht dat er nog weinig tijd ging naar die vervelende huishoudelijke taken als schoonmaken, koken en de was en de plas. In de meeste ontwerpen werden de verschillende activiteiten en functies bij elkaar geplaatst en werden keuken, wasplaats en badkamer naast elkaar geplaatst. In deze periode werd ook de idee van gemeenschappelijke voorzieningen voor de maaltijdbereiding naar voren geschoven.26 Zo was de Duitse sociaal-democraat Lily Braun (1865-1916) van mening dat zelfs de meest praktische keukens de vrouw ervan weerhielden om zij aan zij met de mannen op te trekken in de klassenstrijd. Ze pleitte in haar boek „Frauenarbeit und Hauswirtschaft‟ uit 1901 voor de oprichting van huishoudelijke coöperaties. Er zouden grote huizencomplexen moeten gebouwd worden met een centrale keuken, voorzien van alle moderne arbeidsbesparende machines, een eetzaal en een waskeuken. De idee van gemeenschapskeukens was niet nieuw, reeds in het oude Rome werden de armen er voorzien van brood en pap. Ook later in de geschiedenis waren ze verbonden met een reputatie van liefdadigheid. In een volledig nieuwe context kwam Charles Fourier (1722-1837) met het idee van de gemeenschappelijke verzorging.27 Hij zag deze als een modern alternatief voor de familiairehuiselijke structuren. De familie zou worden vervangen door communes en coöperaties. Deze gemeenschappen, bestaande uit 1500 mensen of meer, zouden wonen in een „volkspaleis‟ of „phalanstère‟. Fourier stelde voor om deze gemeenschapsgebouwen op te delen in afzonderlijke woonvertrekken en gemeenschappelijke ruimten. De woonvertrekken zouden geen keuken krijgen, omdat een gemeenschapsrestaurant de algemene maaltijdverzorging voor zijn rekening zou nemen. De ideeën van Fourier, werden gerealiseerd door de industrieel Jean-Baptiste Godin (18171888). Hij bouwde in 1865 de „familistère‟ en verspreidde zo het de ideeën van woon- en keukengemeenschappen.
25
E. COLLET, De keuken. Een levenswijze (tent. cat.), Brussel, Fondation pour l‟Architecture, 2006-2007, p. 16 R. MIELKE, De keuken. Geschiedenis, cultuur, design, Berlijn, Feierabend, 2004, p. 21 27 A. BRAUMAN, M. LOUIS, Jean Baptiste André Godin 1817-1888: le Familistère de Guise ou les équivalents de la richesse, Brussel, AAM, 1980, p. 165 26
- 11 -
De kritiek op de éénkeukencomplexen, vooral van de zijde van de burgerij, bleef echter niet uit.28 De burgerij vreesde door deze woningblokken voor de zogenaamde hoekstenen van de samenleving: de familie en het huwelijk. Al gauw werden de oorspronkelijke principes; gemeenschappelijk leven, koken en eten achterwege gelaten.
3.4. Rationalisering en avant-garde architectuur tijdens het interbellum In 1912 publiceert Frederick Winslow Taylor (1856-1915) „The Principles of Scientific Management‟.29 Taylor deed onderzoek tot het verbeteren van de prestaties van de arbeiders en legde daarbij de tijdsbesteding tot op de seconde vast, zodat er minder tijd en geld verloren ging. Het „Taylorisme‟ werd snel bij andere activiteiten toegepast, in het bijzonder in het huishouden. Reeds voor het Taylorisme stelden vrouwen hun positie in vraag en pleitten de Amerikaanse vrouwen voor een grote huishoudelijke revolutie.30 Ze drongen aan op een loon voor het huishoudelijke werk dat ze thuis verrichtten. Een volledige transformatie van het huishoudelijk leven was hun grootste wens. Ze ontwikkelden net als in Europa nieuwe vormen van samenleven: woningen met gezamenlijke keukens, crèches en eetzalen. Catherine Beecher was de eerste vrouw die zich bezighield met het huishoudelijk comfort voor de huisvrouw. Ze schrijft haar theorie neer in verschillende artikels en boeken. Samen met haar zus Harriet Beecher-Stowe ontwierp ze in 1869 de ideaalkeuken voor een „Christian House‟.31(Afb.8) In haar boek stelde ze ingrijpende veranderingen voor in de organisatie en indeling van de keuken.32 Ze legde voor het eerst de nadruk op een doeltreffende maaltijdbereiding; korte afstanden, handige technieken en een optimale benutting van de ruimte. Haar ontwerp bestond uit legplanken, een ruime werkplaats en opbergruimte waar de verschillende voedingswaren elk hun plaats hadden. (Afb.8) Deze keuken moest volgens Beecher niet ondergronds geplaatst worden, maar liever op het gelijkvloers. Beecher scheidde wel de keuken van de vensterloze ruimte waar het fornuis stond. (Afb.9-10) Ze raadde ook aan de muren regelmatig te reinigen en ze in het wit te schilderen, om een frisse en propere indruk te krijgen.33
28
R. MIELKE, De keuken. Geschiedenis, cultuur, design, Berlijn, Feierabend, 2004, p. 22 R. HANISCH, M. WIDRICH, Architektur der Küche, in: MIKLAUTZ, LACHMAYER, EISENDLE (ed.), Die Küche, Zur Geschichte eines architektonischen, sozialen und imaginativen Raums, Wenen, Böhlau, 1999, p. 24 30 C. DUPAVILLON, Eléments d‟une architecture gourmande, Parijs, Monum, 2002, p.182 31 C. CLARISSE, Cuisine, recettes d‟architecture, Parijs, Les Editions de l‟Imprimeur, 2004, p. 35-37 32 C. BEECHER, The American Woman‟s Home, Hartford, The Stowe-Day Foundation, 1869 33 C. BEECHER, op. cit., p.119-120 29
- 12 -
Beecher kende veel succes bij de lagere bourgeoisie in Amerika.34 Hiervoor kunnen verschillende oorzaken worden aangehaald: de bevolkingstoename, de toeloop van immigranten, de industrialisatie die een hoge vlucht nam, de groei van het kapitaal, de stijging van het aantal arbeiders,… Dit alles zette de maatschappij op zijn kop en veroorzaakte een „crisis‟ in het huishouden. Catherine Beecher stichtte ook huishoudscholen waar vrouwen werden „opgeleid‟. 35 Ze wilde duidelijk maken dat de vrouwen zich niet stilletjes moesten opsluiten in hun keuken. De vrouw was immers niet alleen een arbeidster, ze was het hoofd van het huishouden. Daarom was het nodig alles rationeel te rangschikken, zodat alles zijn vaste plaats had in de keuken en kon de huisvrouw in één oogopslag terugvinden.
Ook Christine Frederick deed onderzoek naar de productiviteit in het huishouden aan de hand van allerlei tijdsdiagrammen en bedrijfseconomische analyses.36 Ze stelde vast dat ze de ganse dag doorbracht in de keuken en was overweldigd door de rommel en het vuil. Als ze zich echter uitsluitend bezig hield met schoonmaken, had ze geen tijd over om een deftige maaltijd voor te bereiden. Geïnspireerd door het Taylorisme, wilde ze de vermoeidheid van de huisvrouw aanpakken door haar werk efficiënter te organiseren. Ze besliste om de huishoudelijke taken volledig anders aan te pakken. Waarom moest men onnodig de borden van links naar rechts dragen, als het volstond om eenvoudigweg de plaats van de gootsteen te veranderen? Op deze manier ontwikkelde Frederick het huishoudelijk Taylorisme en schreef in 1913 „The New Housekeeping. Efficiency Studies in Home Management‟. Haar eigen keuken werd een laboratorium waar ze het huishouden nauwkeurig analyseerde via tijds en bewegingsdiagrammen.(Afb.11) Op basis van deze schema‟s werkte ze een ideale keukeninrichting uit, zodat de ruimte optimaal kon werden gebruikt. De keuken moest volgens Frederick opgesplitst worden in vier compartimenten. Een zone om de etenswaren voor te bereiden, een zone om te koken, een zone om te serveren en een zone om af te wassen en alles weg te bergen. Ze pleitte voor veel licht (lichte kleuren), weinig geurhinder (grote ramen om te verluchten) en boven alles netheid (makkelijk afwasbare materialen, zo vlak mogelijk).
34
C. DUPAVILLON, Elements d‟une architecture gourmande, Parijs, Monum, 2002, p. 185 C. DUPAVILLON, op. cit., p. 185-186 36 R. HANISCH, M. WIDRICH, Architektur der Küche, in: MIKLAUTZ, LACHMAYER, EISENDLE (ed.), Die Küche, Zur Geschichte eines architektonischen, sozialen und imaginativen Raums, Wenen, Böhlau, 1999, p. 26-27 35
- 13 -
Het taylorisme en de nieuwe Amerikaanse keukenrationaliteit waaiden uiteindelijk ook over naar Europa. Hier waren de levensomstandigheden ingrijpend veranderd ondermeer door de industrialisering en WO I. Vooral Duitsland ontving de rationaliseringsbeweging met open armen. In 1921 stichtte de Duitse regering het Reichskuratorium für Wirtschaftlichkeit (Rijkscommissie voor efficiëntie).37 Deze commissie deed onderzoek naar meer doelmatige productie- middelen en werkwijzen, en moest daaraan bekendheid geven. De commissie onderzocht zaken als verlichting, werkhouding en de coördinatie van het arbeidsproces.
Bruno Taut (1880-1938) was één van de eerste die Christine Fredericks richtlijnen omtrent de arbeidsbesparingen opvolgde. In 1924 publiceerde hij „Die Neue Wohnung. Die Frau als Schöpferin‟. Hierin nam hij Fredericks bewegingsdiagrammen over en gebruikte hij haar grondplannen om de woning aan te passen aan het machinetijdperk.38 Een verregaande vereenvoudiging van woningindeling en –decoratie moest de modernisatie van de woning compleet maken. (Afb.12-13) Symbolen van deze moderniteit waren hygiëne en zuiverheid. Voor Taut was de keuken het hart van het huis, waar zich de hoofdarbeid van de huisvrouw afspeelde.39 Maar volgens Taut waren de vrouwen zelf daarvan beter op de hoogte. De vrouw was de voornaamste scheppende kracht, want zij moest bij zichzelf beginnen en in organisatorisch opzicht zover komen als de man vaak op kantoor of in de fabriek is gekomen. Hij besloot zijn vertoog vreugdevol: “de architect wikt, de huisvrouw beschikt”. Als stadsarchitect hield hij zich dan ook meer bezig met het ontwikkelen van een kleurconcept. Zo bekleedde hij in de inbouwkeuken van de „Negerhut van oom Tom‟ nederzetting te Berlijn (1926) de tafelbladen, vensterbanken, klaptafel en krukken in helblauw linoleum en de wanden een gele kleur. In samenspel met het invallende licht zouden de kleuren een gevoel van ruimte en een aangename atmosfeer creëren. Dit zou er zogezegd voor zorgen dat de huisvrouw beter zou gemotiveerd zijn bij de huishoudelijke taken.40 De publicaties van C. Frederick en B. Taut beïnvloedden eveneens Erna Meyer, die in 1926 haar huishoudelijke adviesboek, „Der neue Haushalt‟ publiceerde.41 Daarin verwerkt ze hun bewegingsdiagrammen en tijdsdiagrammen met betrekking tot het werk in de keuken.
37
R. MIELKE, De keuken. Geschiedenis, cultuur, design, Berlijn, Feierabend, 2004, p. 14-15 H. HEYNEN, K. VAN HERCK, L. DE CAUTER (red.), Dat is architectuur. Sleutelteksten uit de twintigste eeuw, Rotterdam, Uitgeverij 010, 2001, p. 150 39 B. TAUT, M. SPEIDEL, Die neue Wohnung. Die Frau als Schöpferin, Berlijn, Mann, 2001, p. 67 40 M. SPEIDEL, Bruno Taut, Natur und Fantasie 1880-1938, Berlijn, Ernst und Sohn, 1995, p. 98 41 C. DUPAVILLON, Eléments d‟une architecture gourmande, Parijs, Monum, 2002, p. 201 38
- 14 -
In 1927 organiseerde de Deutsche Werkbund42 in Stuttgart de tentoonstelling „Die Wohnung‟. Architecten van internationale faam, zoals Walter Gropius (1883-1969), Ludwig Mies van der Rohe (1886-1969), Le Corbusier (1887-1965) en Mart Stam (1899-1986), zouden aan de rand van de stad de „Siedlung Weissenhof‟ 33 woningbouwprojecten realiseren.43 Daarbij waren rationeel bouwen, wonen en leven de uitgangspunten. Ook J.J.P. Oud (1890-1963) leverde een project voor de „Stuttgarter Weissenhof‟. Zijn ontwerp bestond uit vijf dezelfde huizen in een rij.44 Om de bouwkosten te drukken had hij gebruik gemaakt van standaardisatie en een snelbouwsysteem. De architect moest volgens Oud de organisator van het gebruik van de woning zijn. Hij vond het dan ook zijn taak de kleine huizen praktisch in te delen en in te richten. Zo had Oud speciaal meubilair voor de woningen ontworpen. Maar vooral aan de keuken besteedde hij bijzondere aandacht. (Afb.14) Hij hield zich aan de eisen voor een goede woning zoals dat door huisvrouwen uit Stuttgart was opgesteld en aan de richtlijnen van Erna Meyer over keuken en keukenmeubels. De keuken van Oud was ruim en overzichtelijk ingedeeld en was zeer praktisch: de afvalemmer kon van buiten worden geleegd, het doorgeefluik had een glazen deurtje waardoor men de kinderen kon gade slaan tijdens het spelen en er was een geventileerd kastje. Erna Meyer, de voortrekster van de keukenbeweging had de ontwerpen van Oud gezien en schreef hem dan ook een lovende brief.45 Zelf presenteerde Erna Meyer in samenwerking met Hilde Zimmer, de „Stuttgarter Kleinküche‟.46 De meubelelementen maakten een efficiënt arbeidsproces mogelijk. Ze hadden bovendien een bijkomend voordeel; de elementen konden aangepast worden aan verschillende ruimtes. Op deze manier waren ze ideaal voor een eventuele aanbouw bij een bestaande woning. De L-vormige rangschikking bezette twee wanden, zo konden de twee vrije wanden naar eigen believen worden gebruikt. (Afb.15) Meyer integreerde in de voorraadkast een schrijfplank en een vak voor het opbergen van kookboeken. Zo werd de keuken een „huishoudelijk bureau‟, dat ze verder inrichtte met een verstelbare wandlamp en een bureaustoel. 42
De Werkbund was in 1907 opgericht door Hermann Muthesius (1886-1927), functionaris van het Duitse ministerie van handel. 43 K. KIRSCH, D. BRITT, The Weissenhofsiedlung: experimental housing built for the Deutscher Werkbund, Stuttgart, 1927, New York, Rizzoli, 1989 44 E. TAVERNE, C. WAGENAAR, M. DE VLETTER, J.J.P. Oud - poëtisch functionalist- 1890-1963, Rotterdam, NAi Uitgevers, 2001, pp. 291- 303 45 K. KIRSCH, D. BRITT, The Weissenhofsiedlung: experimental housing built for the Deutscher Werkbund, Stuttgart, 1927, New York, Rizzoli, 1989 46 C. CLARISSE, Cuisine, recettes d‟architecture, Parijs, Les Editions de l‟Imprimeur, 2004, p. 83
- 15 -
De keuken stond dus volop in de belangstelling, zowel vrouwenbewegingen als architecten waren voorstander van het principe van de functionaliteit (form follows function). Het hoogtepunt van deze ontwikkeling was de „Frankfurter küche‟.47 (Afb.16-17) Margerete Schütte-Lihotzky
(1897-2000)
ontwierp
deze
keuken
eveneens
voor
de
Werkbundtentoonstelling „Die Wohnung‟ in Stuttgart. Haar ideale keuken was een kleine ruimte (6,27 m²)48, waardoor alle afstanden zo kort mogelijk gehouden werden. Hierdoor zou de buitenhuiswerkende vrouw, voor wie ze deze keuken had ontworpen, veel tijd winnen. Haar ruimtebesparende concept bestond uit een radiator, een fornuis met afzuigkap, een Noorse kookpot, een schuifdeurtje naar de ruimte waar werd gegeten, een opklaptafel, een voorraadkast, een houten werkblad met ingebouwde (schuif)lade, daarbij een driepoot op wieltjes, een dubbele gootsteen met afdruiprek voor de eetborden, verschillende opbergmeubels voor ingrediënten en het vaatwerk, metalen lades (Afb. 18) voor de losse, onverpakte ingrediënten, zoals meel en rijst,…, een muurkast voor de vuilnisemmer en een bezemkast. De ganse ruimte werd verlicht door één lamp. Deze kon echter via een beugel gemakkelijk heen en weer worden geschoven aan een rail aan het plafond. Op deze manier verkreeg men een optimale verlichting naargelang de plaats en de arbeid. Niet alleen de kleine ruimte, bespaarde de uit huis werkende vrouw veel tijd, ook het onderhoud was miniem. Alle oppervlaktes waren makkelijk te reinigen. De onderste kastelementen staan op een teruggetrokken sokkel, zodat men makkelijk de vloer kan schoonmaken. Deze opstelling zorgt bovendien voor een goede werkhouding, doordat men tijdens het rechtopstaande werk, gemakkelijk de voeten kan plaatsen. Alles in deze kleine keuken is doordacht. Deze vernieuwingen vroegen dan ook om een handleiding. Er werden huishoudscholen opgericht om de vrouwen te leren hoe ze deze kleine ruimte optimaal konden gebruiken.49 De Frankfurter keuken kende een ongeëvenaard succes.50 In Frankfurt werden meer dan 10.000 woningen voorzien van een keuken naar het voorbeeld van Margarete SchütteLihotzky. Ook international kreeg deze keuken veel bijval.
47
R. HANISCH, M. WIDRICH, Architektur der Küche, in: MIKLAUTZ, LACHMAYER, EISENDLE (ed.), Die Küche, Zur Geschichte eines architektonischen, sozialen und imaginativen Raums, Wenen, Böhlau, 1999, p. 28 48 C. CLARISSE, Cuisine, recettes d‟architecture, Parijs, Les Editions de l‟Imprimeur, 2004, p. 78 49 C. CLARISSE, op. cit., p. 80 50 C. CLARISSE, op. cit., p. 79
- 16 -
3.5. De rationele keuken van Louis-Herman De Koninck In 1930 werd in België de rationele keuken geïntroduceerd.51 Hierbij was duidelijk de invloed te zien van de CIAM-gedachte over het minimum wonen. De belangrijkste Belgische bijdrage tot de rationalisatie was van de hand van Louis-Herman De Koninck. Op het derde CIAMcongres te Brussel in 1930 stelde hij zijn Cubex-keuken tentoon. (Afb. 19-20) Deze keuken was opgebouwd uit standaardelementen, die op verschillende manieren konden worden opgebouwd. Sinds zijn bezoek aan CIAM II te Frankfurt, waar hij de Frankfurter keuken had bestudeerd, verdiepte hij zich in een onderzoek betreft inbouwmeubels. Volgens De Koninck bood de keuken van Schütte-Lihotzky dan ook te weinig opstellingsmogelijkheden en hij bekritiseerde de Frankfurter keuken dan ook als te onveranderlijk en stereotiep. 52 Hij was overtuigd dat een aanpasbaar systeem de rationalisatie alleen maar kon verbeteren. Zo ontwierp hij zijn standaard keukenkastjes, die op verschillende manieren met elkaar gecombineerd konden worden. Ook in het buitenland kende men gelijkaardige succesprojecten. In Nederland ontwierp Piet Zwart (1885-1977) een complete aanbouwkeuken voor Bruynzeel.53 In 1933 had Zwart voor deze firma keukenkastjes ontworpen die onder een doorlopend werkblad konden worden gemonteerd. Hij realiseerde zich echter dat het voordeliger zou zijn keukenmeubilair als een totaalpakket te produceren, met gestandaardiseerde elementen die waren ontworpen met het oog op machinale massaproductie. In 1935 begon Zwart aan een intensieve studie van het werk in de keuken, en samen met de technici van het bedrijf maakte hij ontwerpen voor de 'Bruynzeelkeuken' die in 1938 in productie werd genomen.54 (Afb.21-22) De opzet was zo flexibel dat er op elke oppervlakte een bruikbare keuken inclusief eetgedeelte kon worden opgebouwd. Zwart ging veel verder dan in die tijd gebruikelijk met het aantal voorzieningen en accessoires dat bij de verschillende elementen werd geboden; hij ontwierp rekjes, laden, klemmen en haakjes die pasten bij de verschillende installaties en apparaten. Typerend voor de „echte‟ Bruynzeelkeuken waren de bezemhangers, dekselrekken, broodlade en de werklade op werkhoogte waarop ook nog een strijkplank gemonteerd kon worden. De meeste systemen uit die tijd lieten ruimte open voor losstaande fornuizen en koelkasten. In de Bruynzeelserie 51
A. VAN CAUDENBERGH, Cubex-keukens 1930 – België. L.H. De Koninck, in: A+, mei/juni 2004, nr. 187, pp. 82-85 52 C. MIEROP, A., VAN LOO, Louis Herman De Koninck, architecte des années modernes, Brussel, Archives d'architecture moderne, 1989 53 K. BROOS, Piet Zwart 1885-1977, Amsterdam, Van Gennep BV, 1973/1982, p. 84 54 K. BROOS, op. cit., p. 84
- 17 -
werden ook deze ontworpen als aanbouwelementen, zodat ze ongeacht de grootte van de keuken volledig konden worden geïntegreerd. Deze keuken was bovendien niet alleen erg handig, maar dankzij de massafabricage, ook redelijk betaalbaar.55 3.6. De keuken van de „Cité Radieuse‟ Deze keuken, naar ontwerp van Charlotte Perriand (1903-1999) werd toegepast in de duplexappartementen van de „Cité Radieuse‟ van Marseille. (Afb.23-25) In 1950 werd de keuken geëxposeerd op het „Salon des arts ménagers‟ in Parijs als de gemechaniseerde controleruimte van het huis.56 Het grondplan van de keuken was een vierkant van 4,80 m² en zo was resoluut het probleem van het groot aantal passen bij het koken opgelost. Men moest niet meer „wandelen‟ in de keuken, de oppervlakte tussen de verschillende kastelementen bedroeg slechts 1 pas.57 Het volstond om rond je as te draaien: om het geleverde brood in ontvangst te nemen (de keuken was voorzien van kastjes die op de binnenstraat uitkwamen voor de levering van de bestelde levensmiddelen en de levering van koelijs), vervolgens te snijden op de werkplank, de restjes in de vuilnisemmer te werpen en het uiteindelijk te serveren via het doorgeefluik. Voor de groenten, moest men slechts twee extra handelingen maken: het afspoelen in de gootsteen en het opwarmen op het fornuis. De keuken was opgevat als een halfopen ruimte, waardoor er verbinding bleef met de leefkamer. Een barmeubel, waarlangs het vaatwerk kon worden doorgegeven, met geruisloze schuifdeuren die in gebakeliseerde groeven gleden, onttrok de gebeurlijke wanorde aan het zicht van de eetkamer.58 Dit meubel zorgde eveneens voor gezelligheid omdat de huisvrouw op deze manier het genoegen had om te communiceren met haar vrienden en met haar gezin.59 De keuken had een centrale plaats in het appartement: vlak naast de ingang die uitkwam op de „gemeenschappelijke straat‟ van de appartementen van dezelfde verdieping. Door deze ongebruikelijke indeling had de keuken zelf geen venster, maar baadde toch in het licht, dat dankzij de grote ramen van de rest van het appartement naar binnenviel. Die indeling met indirecte verlichting werd mogelijk gemaakt dankzij de „gecontroleerde mechanische 55
Tekst tentoonstelling „de keuken, een levenswijze‟, Brussel (Fondation pour l‟Architecture), 2006-2007 C. DUPAVILLON, Eléments d‟une architecture gourmande, Parijs, Monum, 2002, p. 208 57 C. CLARISSE, Cuisine, recettes d‟architecture, Parijs, Les Editions de l‟Imprimeur, 2004, p. 123 58 E. COLLET, De keuken. Een levenswijze (tent. cat.), Brussel (Fondation pour l‟Architecture), 2006, p. 34 59 C. PERRIAND, Un art de vivre, 1985, geciteerd door DUPAVILLON, op. cit., p. 209 56
- 18 -
ventilatie‟. In Europa was dit tot dan toe een ongekend systeem, maar was wel al veelvoorkomend in de grote appartementsgebouwen in de Verenigde Staten. Bijna zo klein als de keuken geëxposeerd in 1929 door CIAM, verschenen over deze keuken, net zoals de Frankfurter keuken, veel publicaties.60 Het debat over de plaats van de keuken – aan de straatzijde of uitkijkend op een koertje- kreeg een nieuwe dimensie: de keuken, in verbinding met de woonkamer, kon voortaan zonder venster!
60
C. CLARISSE, Cuisine, recettes d‟architecture, Parijs, Les Editions de l‟Imprimeur, 2004, p. 125
- 19 -
4. Een nieuwe tijd aangebroken De jaren „50 in België worden veelal bestempeld als het scharnier van de 20e eeuw. Een decennium waarin enerzijds levenswijzen en denkgewoontes een voortzetting waren van het interbellum en zelfs van de periode van voor de Eerste Wereldoorlog, maar waarin toch ook een aantal fenomenen opduiken, die niet zolang na de jaren „50 de dominante kenmerken van de komende tijd zullen worden en als zeer typisch voor de 20e eeuw zullen worden bestempeld.61
4.1. Sociale klassen en groepen Op de foto‟s van de jaren „50 behoren de mensen nog duidelijk tot een sociale klasse: de arbeider met de pet, de katholieke scholier in uniform, zakenlui, kaderpersoneel en ambtenaren met maatpak en hoed. Men droeg de symbolen van zijn stand of klasse als een vanzelfsprekend gegeven. Het weglaten ervan interpreteerde men zelfs als een verdoezeling. 62 Deze statussymbolen leken er dus op te wijzen dat de klassenmaatschappij van voor de oorlog nog bleef verder bestaan in de jaren „50. De klasse- en standsverschillen bleven uiteraard niet beperkt tot het straatbeeld alleen. Ook het voorkomen van de arbeidersvrouw fungeerde in de jaren „50 in hoge mate als een statussymbool voor een arbeidersfamilie.63
4.2. Economische spaarzaamheid Op economisch vlak zijn de jaren 1950 voor België een overgangsperiode. 64 Enerzijds blijven de traditionele structuren en verhoudingen stand houden, anderzijds wordt de basis gelegd voor nieuwe structuren. Deze overgang gaat dan ook gepaard met enkele spanningen en gebeurde dan ook slechts langzaam. Ondanks de verschillende vernieuwingen, bleef de Belgische economie gedomineerd door traditionele activiteiten.65 Zo hielden de Belgische bedrijven krampachtig vast aan het oude en
61
F. VANHAECKE, H. BALTHAZAR, G. BEKAERT, 1951-1991, Een tijdsbeeld, Brussel, Paleis voor Schone Kunsten, 1991, p. 25 62 H. BALTHAZAR, De uitbouw van de sociale overlegstructuren, in: F. VANHAECKE, H. BALTHAZAR, G. BEKAERT, 1951-1991, Een tijdsbeeld, Brussel, Paleis voor Schone Kunsten, 1991, p. 51 63 H. GAUS, Een oude tijd voorbij, een nieuwe tijd aangebroken, in: De fifties in België (tent. cat.), Brussel (ASLK-galerij), 1988, p. 31 64 H. VAN DER WEE, België en de nieuwe nationale en internationale economische orde, in: 1951-1991, Een tijdsbeeld, Brussel, Paleis voor Schone Kunsten, 1991, p. 35 65 G. DE BRABANDER, Economische transitie, in: De fifties in België (tent. cat.), Brussel (ASLK-galerij), 1988, p. 111
- 20 -
voerden slechts op eigen kracht vernieuwingen door. Deze moeilijkheden zorgden voor een matige welvaartsgroei in vergelijking met andere Europese landen en waren eveneens verantwoordelijk voor een massale werkloosheid. Men verwachtte ingrepen van de overheid, maar dit lag politiek moeilijk. De Koningskwestie, de schoolstrijd en de opbouw van de Sociale Zekerheid zorgen ervoor dat de overheid slechts laat ingrijpt. Op deze manier werd de economie slechts langzaam van nieuwe impulsen voorzien. De vernieuwde infrastructuur, de toenemende internationale samenwerking en het investeringsklimaat dat verbeterde, kregen dan ook pas op het einde van de jaren „50 een ingrijpende betekenis.66
4.3. Stedenbouw In België was de oorlogsschade, in vergelijking met naburige landen, relatief beperkt gebleven.67 Toch bleef men geconfronteerd met problemen die zich reeds tijdens het interbellum voordeden. Zo was er nooit een werkelijke oplossing gekomen huisvesting, groenvoorzieningen en gemeenschappelijke accommodaties. Om aan de dwingende woningnood te verhelpen, richt de overheid haar aandacht vooral op huisvesting. Twee tegengestelde opvattingen over het wonen worden daarbij met elkaar verzoend. Enerzijds is er het katholieke stroming, die het familiale leven wil versterken anderzijds leggen de socialisten de nadruk op coöperatie en gemeenschapszin. De Belgische Socialistische Partij (BSP) was voorstander van de het bouwen in en om de grote steden en zagen hoogbouw als oplossing. Bovendien werden nieuwe woningen volgens de BSP bij voorkeur door de overheid gebouwd. De Christelijke Volkspartij (CVP) daarentegen was uitdrukkelijk voorstander van het bouwen op het platteland. Zo kon de werkman de „ongezonde‟ en „gevaarlijke‟ stad vermijden en in een kleine gemeenschap wonen. Dit zou volgens de CVP „morele verheffing‟, „sociale vrede‟ en „geluk‟ met zich meebrengen. Ze verwierpen dan ook de hoogbouwcomplexen van de socialisten en omschreven het wonen in dergelijke complexen als inkwartiering in kazernegebouwen.68
66
H. VAN DER WEE, België en de nieuwe nationale en internationale economische orde, in: 1951-1991, Een tijdsbeeld, Brussel, Paleis voor Schone Kunsten, 1991, p. 43 67 M. SMETS, Een tijd van vertrouwen, in: 1951-1991, Een tijdsbeeld, Brussel, Paleis voor Schone Kunsten, 1991, p. 59 68 CVP, Kerstprogramma, België moet wederopgebouwd worden. Wie zal de bouwmeester zijn?, Dienen, Brussel, 1945, pp. 50-51
- 21 -
Deze opvattingen vonden hun neerslag in verschillende wetten. In de Belgische woningpolitiek waren er drie wetten die de basis vormden: de wetten de Taeye, Brunfaut en de Wet op de Krotopruiming. De Wet De Taeye (1948) had een katholieke achtergrond en betekende een grote stimulans voor de particuliere woningbouw.69 Het stimuleerde immers de bouw van sociale eengezinswoningen door het verlenen van premies aan gezinnen en door het verstrekken van een staatswaarborg aan de hypothecaire leningsmaatschappijen. De Wet De Taeye werd enthousiast onthaald, omdat het aansloot bij de antistedelijke mentaliteit die in Vlaanderen heerste. De Wet Brunfaut werd in 1949 toegevoegd aan het woonbeleid. Er werd een Nationaal Fonds voor de Huisvesting opgericht dat de nationale bouwmaatschappijen (de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken en de Nationale Maatschappij voor de Kleine Landeigendom) en de infrastructuurwerken bij collectieve woningbouw financierde. Deze wet was gericht op de laagste inkomenscategorieën en kan beschouwd worden als de sociale tegenhanger van de Wet De Taeye. De wet op de krotopruiming dateert uit 1953 (de Tweede Wet De Taeye) en vormt de derde peiler van het huisvestingsbeleid.70 Deze wet regelde de bestrijding van krotten. Zo betaalde deze wet de kosten van aankoop en afbraak terug aan de gemeente. Alledrie de wetten samen waren er op gericht om een maximum aantal gezinnen een geschikte en comfortabele woning te bezorgen, die het gezinsleven bevorderde en hebben dan ook het uitzicht van de naoorlogse stadsuitbreiding ingrijpend bepaald. De drie elementen: een politiek beleid gericht op deconcentratie, een individuele bouwdrang die door premies werd gestimuleerd en de afwezigheid van een stedebouwkundig beleid veranderde België in de jaren „50 in één grote verkaveling.71 De structuur in deze verkaveling was het autowegennet, die de verbinding tussen de grote stadscentra als bedoeling had.72
69
A. VAN LOO, Repertorium van de architectuur in België: van 1830 tot heden, Antwerpen, Mercatorfonds, 2003, p. 70 70 M. SMETS, Een tijd van vertrouwen, in: 1951-1991, Een tijdsbeeld, Brussel, Paleis voor Schone Kunsten, 1991, p. 63 71 F. STRAUVEN, Het lelijkste land?, in: De fifties in België (tent. cat.), Brussel (ASLK-galerij), 1988, p. 277 72 M. SMETS, Een tijd van vertrouwen, in: 1951-1991, Een tijdsbeeld, Brussel, Paleis voor Schone Kunsten, 1991, p. 65
- 22 -
4.4. Architectuur De architectuur kreeg in de jaren „50 vooral een decoratieve rol toegeschreven. De privéinitiatieven stonden vreemd ten aanzien van deze moderne architectuur.73 De Belgische bouwer legde een duidelijke voorkeur aan de dag voor de traditionele modellen. Iedereen poogde zijn buur met zijn eigen woning te overtroeven en had dus helemaal geen behoefte aan de egalitaire vormtaal van de moderne architectuur, die vooral een afbeelding wou zijn van een klassenloze samenleving. Het algemene architectuurbeeld was er dus één van vrije concurrentie; bewoners hielden strijd met elkaar omtrent gebouwde statussymbolen. Ondanks deze gebouwen, die meestal blijk geven van een laag architecturaal bewustzijn, werden af en toe gebouwen opgetrokken, die als uitzondering kunnen worden bestempeld. Onder deze uitzonderingen vallen ondermeer de grote ensembles van sociale woningen.74 Deze werden uitgevoerd aan de rand van de grote steden door woningbouwverenigingen en waren ontworpen door moderne architecten, zoals Renaat Braem en Willy Van Der Meeren. Deze collectieve woningbouwcomplexen waren eerder een uitzondering in het België van de jaren „50. De meerderheid van de woningbouw bestond uit individuele woningen. Ook in deze sector konden een aantal architecten nieuwe woonvormen ontwikkelen. Deze jonge architecten richtten zich tot de Skandinavische bouwcultuur en ontworpen hun eigen architectuur.75 Het merendeel van het Belgische volk kwam echter zelden met dergelijke moderne realisaties in contact. De doorbraak van de moderne architectuur vond in België pas plaats aan het eind van de jaren „50, naar aanleiding van Expo 58.76
73
F. STRAUVEN, Het lelijkste land?, in: De fifties in België (tent. cat.), Brussel (ASLK-galerij), 1988, p. 278 A. VAN LOO, Repertorium van de architectuur in België: van 1830 tot heden, Antwerpen, Mercatorfonds, 2003, p. 72 75 G. BEKAERT, Het alsof van de moderne architectuur, in: 1951-1991 een tijdsbeeld, Brussel, Paleis voor Schone Kunsten, 1991, p. 73 76 F. STRAUVEN, Het lelijkste land?, in: De fifties in België (tent. cat.), Brussel (ASLK-galerij), 1988, p. 281 74
- 23 -
5. De rationalisering van de keuken in het architecturale discours In de jaren „50 zijn de meeste Belgische architecten, net zoals hun Duitse en Nederlandse collega‟s overtuigd dat de rationalisatie van de keuken de huisvrouw zou helpen om haar belangrijke rol in het gezin en dus ook in de samenleving te vervullen. De keuken werd beschouwd als de spil van het huishoudelijk werk, de plaats waar de huisvrouw de meerderheid van haar tijd doorbracht en de meeste arbeid uitvoerde. In La Maison stelt men: “De keuken is de plek in de woning die met de grootst mogelijke precisie moet bestudeerd worden. Komt het er niet op aan een praktisch kader te scheppen waarin de huisvrouw een belangrijk deel van haar dagen doorbrengt, en dit ten koste van haar gezondheid indien het probleem slecht opgelost is?”77 Rationalisatie stond voor besparing van tijd, geld en werk. Door een keuken rationeel in te richten, zou men volgens L. H. De Koninck het belangrijkste doel bereiken: het huishoudelijk werk vereenvoudigen, de huisvrouw zou fitter worden en zou zo de stabiliteit in het gezin verstevigen.78 Architecten schoven zich dus in de jaren „50 naar voren als experts in het huishouden en waren goed op de hoogte van de verschillende toestellen en hulpmiddelen. Daarvoor deden ze beroep op de verschillende publicaties die verschenen waren over het wetenschappelijke huishouden of het huishoudelijk Taylorisme. Deze theorie analyseerde de verschillende activiteiten die plaatsvonden in de keuken en groepeerde de werkzaamheden die aansloten op elkaar. Deze opeenvolging van handelingen moest in zo weinig mogelijk bewegingen gebeuren. Rationalisatie verkreeg men dus enerzijds door de inrichting van de keuken volgens de principes van de wetenschappelijke huishouding en anderzijds door uitrusting met rationele keukenkasten. Volgens La Maison zijn beide aspecten dan ook even belangrijk. Zonder logische opstelling van het meubilair wordt het werk geenszins verlicht, maar om deze voorwaarde te vervullen, moet het meubilair op zijn beurt rationeel zijn.
5.1. De rationele inrichting van de keuken In La Maison werden geregeld werkschema‟s en plannen gepubliceerd om het de huisvrouw, die gemiddeld vier tot vijf uur in de keuken doorbracht, zo makkelijk mogelijk te maken. (Afb.26-27) De keuken mocht men niet beschouwen als zomaar een decor, maar een werktuig. Een maaltijd bereiden was immers hard werken voor de huisvrouw. Men wordt dan 77 78
Recherches dans le domaine de la cuisine “minimum”, in: La Maison, jg. 9, 1953, nr. 10, p. 330 L. H. DE KONINCK, Situation de la cuisine, in: La Maison, juli 1945, nr. 4, pp. 127-130
- 24 -
ook gewaarschuwd om de meubelen niet willekeurig te plaatsen en zeker niet altijd rekening te houden met combinaties die mooi ogen.79 De verschillende artikels hoedden ons ook voor de manier waarop de moderne keuken zichzelf presenteerde: geëmailleerde potten en pannen, dure elektrische apparaten,… kortom luxueus. Maar het volstaat niet om mooie en dure apparaten aan te kopen of kasten die goed zijn afgewerkt, als de opstelling van de keuken, niet functioneel is. De luxe van de keuken ligt in de opstelling. Zelfs met eenvoudige kastjes kan een goede plattegrond de huishoudelijk taken van de vrouw organiseren en rationaliseren. Luxe en comfort zijn immers twee verschillende zaken.80 Omdat de rijkere klassen zich konden veroorloven wat ze maar droomden, richtten ze zich resoluut naar de midden- en arbeidersklasse.81 Deze woonden in huurwoningen of kleine individuele woningen (Wet De Taeye) en daar was de beschikbare ruimte slechts beperkt. De gemiddelde keuken in de jaren „50 is relatief klein; 7m² à 8m². Om de keuken ordelijk en overzichtelijk te houden moest alles dus een vaste plaats krijgen.(Afb.28) Daarom splitste men de keuken het best op in drie werkzones. Een eerste zone was het kookcentrum, waar voldoende plaats moest voorzien worden voor het kookgerief. De vrouw moest in deze ruimte haar potten en pannen immers behoorlijk kunnen rangschikken. Het spoelcentrum met watersteen was de tweede zone en diende voor de afwas van servies en andere gebruiksvoorwerpen. In deze zone moest voldoende afzetruimte zijn voor al de zaken die regelmatig werden gebruikt. De derde zone was een opslagzone. Hier werden de niet bederfbare voedingswaren en de ingrediënten ondergebracht. In goed ingerichte keukens was zelfs een speciale verluchte ruimte voorzien voor het bewaren van aardappelen. De laatste zone was eveneens de plaats van de koelkast. Het was noodzakelijk om tussen deze drie zones, voldoende opbergruimte of werkblad te voorzien. Potten, pannen en borden moesten immers eerst aan de kant kunnen worden geplaatst naast de gootsteen, alvorens ze af te wassen en te laten drogen in het afdruiprek. Er worden daarbij vier combinaties aangeraden, die door de keukenexperts lovend zijn goedgekeurd.82 (Afb.29) Men stelde vast in hun onderzoek dat er nog al te vaak te weinig werkruimte was in de “minimum‟ keuken. Men raadt dan ook ten stelligste aan de gootsteen 79
L‟élaboration des plans de cuisines: le plan de travail, in: La Maison, jg. 9, 1953, nr. 9, p. 296 L‟élaboration des plans de cuisines: le plan de travail, in: La Maison, jg. 9, 1953, nr. 9, p. 296 81 L‟élaboration des plans de cuisines: le plan de travail, in: La Maison, jg. 9, 1953, nr. 9, p. 296 82 Recherches suisses dans le domaine de la cuisine “minimum”, in: La Maison, jg. 9, 1953, nr. 10, p. 330 80
- 25 -
niet rechtstreeks naast het fornuis te plaatsen. Het fornuis dient immers niet om de maaltijd op voor te bereiden noch om het vuile servies op te stapelen. Een kleine werkplank tussen de gootsteen en het fornuis zorgden dus voor een optimale werkruimte, waardoor de huisvrouw geen onnodige afstanden moest afleggen. Het was dan ook een uitgemaakte zaak dat de ideale vorm voor een functionele keuken de Uvorm was. De keuken werd bij deze vorm dus langs drie muren ingericht, zodat de drie werkzones konden verbonden worden door een ingebeelde driehoek. Daarbij moesten de drie zijden van de driehoek zoveel mogelijk even lang zijn. deze ingebeelde driehoek kreeg de naam: „driehoek der doelmatigheid‟. De U-vorm sloot echter geen andere grondplannen uit. Zo waren er nog de L-, I- en de dubbele I-vorm. Bij de L-vorm werd de keuken ingericht aan twee wanden die samen een hoek vormen. Hier was dus ook de „driehoek der doelmatigheid‟ van toepassing. De verhoudingen waren weliswaar lichtelijk gewijzigd, waardoor de afstanden tussen de verschillende werkcentra verschilden. Bij de I-vorm was de keuken gebouwd aan één wand en bij de dubbele I-vorm werden de elementen geschikt aan twee tegenovergestelde wanden. Vervolgens deed men ook uitgebreid onderzoek naar de ideale hoogte van het werkblad en de gootsteen.83 (Afb.30-31) Uit het onderzoek bleek dat 90 cm een ideale hoogte was voor de werkzone. De hoogte van deze zone moest de huisvrouw immers toelaten zowel rechtstaand als zittend comfortabel haar huishoudelijk werk uit te voeren. Een stoel is voor deze hoogte te laag, dus stelde men een in hoogte verstelbare kruk voor. Een aparte werktafel, met een losse kruk, werd jammergenoeg enkel in de luxueuze keukens geïnstalleerd.84 Voor het fornuis was 83 cm een goede hoogte. Uit praktische overwegingen echter raadde men aan alles op éénzelfde hoogte te plaatsen.85
5.2. Rationeel meubilair Verschillende Belgische architecten als Renaat Braem, Victor Bourgeois en Willy Van Der Meeren kozen, in navolging van Grete Schütte-Lihotzky en de „Frankfurter Küche‟, resoluut voor een functionele werkkeuken. Schütte-Lihotzky verkoos dit type om de verschillende taken in één ruimte onder te brengen en zo reuk en andere hindernissen in de rest van het huis 83
Recherches suisses dans le domaine de la cuisine “minimum”, in: La Maison, jg. 9, 1953, nr. 10, p. 331 Le sens de la participation Belge à l‟exposition internationale de l‟urbanisme et de l‟habitation de paris 1947, in: La Maison, jg. 3, 1947, nr. 10, p. 218 85 Recherches suisses dans le domaine de la cuisine “minimum”, in: La Maison, jg. 9, 1953, nr. 10, p. 331 84
- 26 -
te verijdelen. Het was noodzakelijk om de keuken op een logische plaats in te planten ten opzichte van de andere ruimtes.86 De keuken zou het beste naast de woonruimte of eetkamer worden gesitueerd, zodat de huisvrouw een oogje in het zeil kon houden op het spel van haar kinderen.87 De keuken moest eveneens in verbinding staan met een aparte opbergruimte of wasplaats. Voor de inrichting zelf koos men voor een rationele opberging van alle huishoudapparaten. Men besteedde in het tijdschrift „La Maison‟ dan ook evenveel aandacht aan duurzaam rationeel meubilair, dat net zoals de inrichting, op zijn beurt het werk moest verlichten en als het ware een beredeneerde schikking moest voorzien voor al het keukengerei, nodig om een gezonde maaltijd te bereiden.88 P. L. Flouquet wijst er op dat een goede lay-out van fornuis en gootsteen, geen verschil maakt voor de huisvrouw, als ze geen efficiënte opbergruimte heeft voor haar apparaten en andere huishoudmaterialen. Hij raadde dan ook aan om de keuken in te richten met gestandaardiseerde elementen, volledig aangepast aan hun functie.89 Voor deze functionele kasten konden de Belgische architecten terugvallen op de „Cubexkeuken‟, reeds in 1931 ontworpen door L. H. De Koninck. De Koninck meende dat het keukenmeubilair optimaal moest worden aangepast aan de vrouw, zodat ze niet meer stappen moest doen dan noodzakelijk. Bovendien moesten de huishoudtoestellen en het servies op een rationele manier kunnen worden weggeborgen.90 De kasten waren dus een regelrechte ode aan de orde en de besparing: de kasten boden een plaats voor elk voorwerp, en elk voorwerp op zijn plaats bood een vermindering met drie kwart van de afstand die dagelijks door de in de keuken werkzame persoon wordt afgelegd.91 (Afb.32- 41) Om dit alles te verwezenlijken, was het essentieel om vaste, ingebouwde kasten te gebruiken. De kasten waren op deze manier helemaal geïntegreerd in het keukenconcept en zo zou de keuken helemaal functioneel zijn. Een ander pluspunt was dat eventuele verbouwingen of aanpassingen door de bewoners, die de goede opstelling zouden teniet doen, onmogelijk waren.92 Men waarschuwde dan ook om de meubelen niet willekeurig te plaatsen en zeker niet altijd rekening te houden met combinaties die mooi ogen. 93 Men benadrukte niet alleen dat de keukenmeubels moesten worden ingebouwd, maar ook gestandaardiseerd zijn. Standaardisering vond men heel belangrijk, omdat op de deze manier tot serieproductie kon 86
P. GILLES, Le plan, maitre de la cuisine, in: La Maison, okt. 1948, nr. 10, pp. 244-245 W. VAN DER MEREN, Wonen, Brussel, VUBPress, s. d., pp. 46-47 88 P.- L. FLOUQUET, L‟équipement moderne des cuisines, in: La Maison, 1948, nr. 10, pp. 247-248 89 P.- L. FLOUQUET, L‟équipement moderne des cuisines, in: La Maison, 1948, nr. 10, p. 251 90 L.- H. DE KONINCK, Situation de la cuisine, in: La Maison, juli 1945, nr.4 , p. 127 91 Ets E. J. Van de Ven, reclamefolder Cubex, in: La Maison, 1956, nr. 3 92 Recherches Suisses dans le domaine de la cuisine „minimum‟, in: La Maison, jg. 9, 1953, nr. 10, p. 331 93 L‟élaboration des plans de cuisines: le plan de travail, in: La Maison, jg. 9, 1953, nr. 9, p. 296 87
- 27 -
overgaan. Immers moest men voor iedere keuken verschillende kasten produceren, dan zou de kostprijs duidelijk veel hoger liggen.94 Door middel van serieproductie van enkele modules, die op verschillende manieren met elkaar gecombineerd konden worden, was het voor alle gezinnen mogelijk om zich een efficiënte keuken te veroorloven. De rationele keuken was dus door serieproductie niet alleen betaalbaar voor iedereen, maar kon ook aan iedereen z‟n wensen worden aangepast. De gestandaardiseerde Cubex-kastelementen naar ontwerp van L.-H. De Koninck, die aan deze eisen voldeden, kenden dan ook een groot succes en werd door verschillende Belgische gezinnen in huis gehaald om hun eigen droomkeuken te realiseren. De Cubex-keuken was reeds aan het publiek voorgesteld op het derde CIAM95-congres in Brussel in 1930. De keuken was samengesteld uit gestandaardiseerde elementen: vier kasten die op verschillende manieren met elkaar konden worden gecombineerd. Dit zorgde ervoor dat er meer dan 200 verschillende modellen konden worden samengesteld.96 Volgens De Koninck was dit dan ook het grote voordeel van de standaardisatie. Hij bekritiseerde dan ook de „Frankfurter Keuken‟, die hij had gezien tijdens CIAM II in Frankfurt, wegens een gebrek aan universaliteit. Het commerciële succes van Cubex is onbetwist en Cubex werd dan ook één van de weinige projecten waarmee de modernisten hun sociaal doelstellingen waarop ze doelden, konden realiseren. In 1931 werd de Cubex-keuken reeds geproduceerd door de firma Van de Ven. Van 1931 tot 1960 werden verschillende huizen en appartementen dan ook voorzien met een Cubexkeuken. De Belgische CIAM-groep gebruikte hun deel van de opbrengsten om de Belgische CIAM-activiteiten te financieren.97 In 1938, werd Cubex onder de naam „Cubax‟ in GrootBrittannië op de markt gebracht. Het grote succes van deze keuken is grotendeels te danken aan de reclamecampagne door de firma Van de Ven. Cubex was op de meeste tentoonstellingen te bewonderen en De Koninck ontwierp zelf brochures die de Cubex-keuken in verschillende combinaties toonden. (Afb.42)
Zoals eerder aangehaald werd de keuken het best opgedeeld in drie zones. Een even belangrijk element dat nauw samenhing met deze kringloop van handelingen in de keuken, is de berging. De drie werkcentra werden dan ook telkens uitgebouwd met een bergruimte, waarvan het volume aangepast was aan de hoeveelheid en de soort van het op te bergen 94
P.- L. FLOUQUET, L‟équipement moderne des cuisines, in: La Maison, 1948, nr. 10, p. 251 Congrès Internationaux d‟Architecture Moderne 96 E. COLLET, De keuken. Een levenswijze (tent. cat.), Brussel (Fondation pour l‟Architecture), 2006, p. 24 97 VAN LOO, ZAMPA, 1994, p. 211-212 95
- 28 -
materiaal. Aangezien iedere zone zijn specifieke functie had, waren dus ook aangepaste combinaties van kasten mogelijk. De werkzone vereiste enkel een werkblad. Vaak was in deze zone ook een inklapbare tafel of strijkplank weggewerkt. Voor deze zone was meestal ook een in hoogte verstelbare kruk voorzien, zodat de huisvrouw al zittend het werk kon verrichten. De rangschikkingszone was het beste geschikt als bergruimte. Het was de meest toegankelijke ruimte zonder dat men zich hoefde te bukken of te rekken en was gelegen tussen circa 90 cm en 1,70 cm. De opberg- of voorraadzone was geschikt voor de zwaardere huishoudtoestellen of benodigdheden die veel plaats innemen. Ook voorwerpen die wel bij de keukenuitrusting behoorden, maar niet dagelijks werden gebruikt, konden hier worden opgeborgen. De voorraadzone was het beste gelegen tussen de rangschikkingszone en de zoldering. Men raadde voor deze kasten de hulp van een krukje aan, aangezien men hier de armen boven het hoofd moest strekken.98 De kasten kon men naar eigen believen indelen. Met meerdere lades, met haken, met regelbare legplanken,… Men had eveneens keuze tussen klapdeurtjes of schuifdeurtjes. Er werd ook onderzoek verricht om naast het keukengerei ook het fornuis, de koelkast en de gootsteen te integreren in een volume met ingebouwde ventilatie en stopcontacten. De kasten waren dus een regelrechte ode aan de orde en de besparing: de kasten boden een plaats voor elk voorwerp, en elk voorwerp op zijn plaats bood een vermindering met drie kwart van de afstand die dagelijks door de in de keuken werkzame persoon wordt afgelegd.99 De grootte van de kasten hing volledig af van de afmetingen van het lokaal, het aantal te bedienen personen en het budget dat men er wenst aan te besteden.100 De materialen en de afwerking waren tot in de puntjes bestudeerd want besparen op de uitrusting, staat gelijk met weigeren om een verzekeringspremie tegen vervroegd verval te betalen.101 Het patent „Alles in orde‟ bood, volgens een reclame uit de jaren „40 duurzame en stevige materialen, aangezien de deuren van de meubels 30.000 keer per jaar open en dicht gingen.102
98
L.-H. DE KONINCK, Situation de la Cuisine, in: La Maison, 1945, nr. 4, p.128 E. FABRICI, Pour l‟équipment des habitations populaires, in: La Maison, jg. 10, 1954, nr. 6, p. 191-192 100 L.-H. DE KONINCK, Situation de la Cuisine, in: La Maison, 1945, nr. 4, p.128 101 Ets E. J. Van de Ven, reclamefolder Cubex, in: La Maison, jg. 12, 1956, nr. 3 102 E. COLLET, De keuken. Een levenswijze (tent. cat.), Brussel, p. 23 99
- 29 -
Met de vele variaties van kastelementen was het plaats- en opbergprobleem zo goed als van de baan. Deze multifunctionele meubels zorgden voor een zogeheten „kastkeuken‟. 103 De gesloten meubels, die ook voor de slaapkamer en badkamer werden ontworpen, sloten naadloos aan bij de nog steeds geldende burgerlijke conventie om de intimiteit van de keuken, slaapkamer en badkamer aan het zicht verborgen te houden.104 De Cubex-keuken wilde het huishoudelijke werk organiseren en vereenvoudigen en orde en netheid doen overheersen. De keuken werd dus een waar laboratorium voor de bereiding van de gerechten voor een gezin van 6 tot 12 personen en voldeed aan de eisen van diegene waarvoor Cubex werd ontworpen: de moderne vrouw.
5.3. Projecten
5.3.1 De EGKS-woning Net zoals De Koninck deed architect Willy Van Der Meeren studies om het huishoudelijke werk te organiseren en vereenvoudigen. In de jaren „50 ontwierp Van Der Meeren samen met architect Léon Palm het EGKS-huis. De EGKS-woning kwam er naar aanleiding van een lezing van Palm in 1954 met als titel „Immorele verkwisting bij de bouw van „goedkope‟ woningen‟.105 Hij veroordeelt de huisvestingsmaatschappijen dat er voor de huisvesting van de arbeiders in feite niets is gedaan. De woningen van de huisvestingsmaatschappijen blijken niet aan te slaan bij de degene voor wie ze bedoeld zijn. De arbeiders willen niet in deze huizen wonen omdat ze te duur zijn. Bovendien bleven volgens Palm de mogelijkheden van de industrie om goed en tegelijkertijd goedkoop te bouwen onbenut. Op zijn aanklacht stelt hij voor dat hij een huis kan bouwen voor de prijs van een Ford. Palm wordt dan ook uitgedaagd om een prototype van een goedkope arbeiderswoning te presenteren. Voor deze uitdaging doet Palm beroep op Willy Van Der Meeren en samen maken ze het ontwerp voor een „minimumwoning‟. De EGKS-woning was goed uitgerust en werd dan ook veel aandacht besteed aan de volledig ingerichte keuken. De keuken stond voor Van Der Meeren synoniem voor een klein fabriekje of laboratorium, waar de huisvrouw een belangrijk gedeelte van haar tijd in doorbrengt. 106 Want voor moeder de vrouw was de keuken hét heiligdom. De keuken was dus de ruimte waarvan de 103
E. COLLET, De keuken. Een levenswijze (tent. cat.), Brussel (Fondation pour l‟Architecture), 2006, p. 23 E. COLLET, De keuken. Een levenswijze (tent. cat.), Brussel (Fondation pour l‟Architecture), 2006 p. 20 105 M. DE KOONING, Een huis voor de prijs van een Ford, in: Wonen in welvaart, woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen 1948-1973 (tent. cat), Antwerpen (deSingel), 2006, p. 165 106 W. VAN DER MEEREN, Wonen, Brussel, VUBPress, s. d., p. 7 104
- 30 -
goedkeuring voor een woning van afhing. Voor Van Der Meeren moesten in de keuken moesten alle activiteiten rationeel en functioneel kunnen verlopen. De vrouw had immers minder tijd, omdat ze steeds meer uit huis ging werken. Alle overbodige of verkeerde handelingen en verplaatsingen moesten dus zoveel mogelijk worden vermeden. Wat betreft de EGKS-woning stelden Palm van Van Der Meeren de enige kachel op in het middelpunt van de woning. Hierdoor zou met straling het dagverblijf worden verwarmd en de stijgende warme lucht over de slaapkamers worden verspreid.107 Reden hiervoor was hun bekommernis om het samenhokken in een te kleine keuken bij gebrek aan verwarming. De type-plannen van de NMGW, die in de jaren 1950 nog altijd gangbaar waren, voorzagen immers een inkom, vestibule met trap, achteraan de keuken en opzij een eetkamer en salon. Vaak konden de gezinnen zich maar één kachel veroorloven en zodoende bleef de keuken, hoe klein ook, dè woonkamer. Dit leidde tot verschillende achteraanbouwen en juist dit wilden Palm en Van Der Meeren absoluut vermijden. Voor de EGKS-woning ontwerpen de architecten een „open‟ keuken die uitgeeft op de eethoek. Volgens Van Der Meeren is eten iets dan met in de living moet doen en niet in de keuken. Eten is volgens hem iets wat rustig moet gebeuren, niet in een actierijke keuken, maar toch in nauw verband ermee.108 De eetruimte moet dus zowel in verband staan met de keuken als met de woonkamer, of die ruimte een eethoek of een eetkamer moest zijn is volgens Van Der Meeren een kwestie van levensopvatting van de bewoner zelf en is daar dus vrij in. De keukens die men meestal voorstelde, vond Van Der Meeren te groot opgevat. Dit zorgde ervoor dat de plaatsen waar de hoofdactiviteiten werden uitgevoerd te ver uit elkaar lagen en zodoende kilometers onnodige afstanden diende af te leggen.109 Het grootste probleem volgens Van Der Meeren was de plaatsing en de grootte van het werkvlak, gootsteen en fornuis. Het werkvlak mocht immers niet te groot zijn, anders kon men er te veel rommel op uitspreiden. De afmetingen moesten worden bepaald in functie van wat men er op moet kunnen doen als voorbereiding van de maaltijden. Het werkvlak mocht geen parking worden voor voorlopig opzij te zetten zaken. Dat voorlopige leidt tot gemakzucht en rommel. Dit betekende echter niet dat Van Der Meeren voorstander was van een al te kleine keuken. Hier verwijst hij naar de functionele keukens in gangvorm, die volgens Van Der Meeren te klein uitvallen. De keukens met éénrichtingsverkeer voor één persoon waren volgens Van Der
107
W. VAN DER MEEREN, Wonen, Brussel, VUBPress, s. d., p. 10 W. VAN DER MEEREN, Wonen, Brussel, VUBPress, s. d., p. 49 109 W. VAN DER MEEREN, Wonen, Brussel, VUBPress, s. d., p. 46 108
- 31 -
Meeren niet meer haalbaar. De vrouw krijgt immers hulp van man of kinderen en er zijn tientallen, meestal elektrische, hulpmiddelen bijgekomen om de werktijd te verkleinen. Er moet dan ook ruimte zijn voor twee tot drie mensen tegelijk, die elkaar niet in de weg mogen lopen.110 De plaats van het werkvlak is van even groot belang als zijn grootte en beschouwt Van Der Meeren in functie van de kookplaat en de gootsteen. Het is volgens hem dan ook onzinnig om de gootsteen of het fornuis op de uiteinden van het werkvlak te situeren. Iets dat van het vuur komt moet men kunnen neerzetten alvorens op te dienen. Zowel de gootsteen als het fornuis hebben aan beide kanten een werkvlak nodig. Dit is volgens Van Der Meeren dan ook een principe die in de keuken altijd van kracht zal blijven: een werkvlak links en rechts van de gootsteen en van de kookplaat, en het water zo dicht mogelijk bij het vuur. Voor de hoogte van het werkvlak pleitte Van Der Meeren voor 90 cm. Dit scheen echter nog niet ingeburgerd te zijn. De gootsteen werd volgens hem nog al te vaak op de hoogte van de tafel, namelijk 80 cm geplaatst. Dit was volgens hem dan ook de grootste oorzaak waarom steeds meer huisvrouwen klaagden over rugpijn. Voor de opberging van al het huishoudelijk materiaal raadde Van Der Meeren aan om niet minder dan 6 m² te voorzien. De diepte van deze opbergruimte moest niet meer dan 30 cm beslaan. De gebruiker moest volgens hem zelf inschatten hoe de opberging optimaal te benutten. Daarbij gaf Van Der Meeren toch nog enkele richtlijnen; men mocht niet vergeten dat de elektrische apparaten dicht bij het werkvlak horen en dat de vuilbak een altijd „sta in de weg‟ is.111 Het komt er dus op neer volgens Van Der Meeren om een keuken functioneel op te bouwen, waardoor het werken vlot kan verlopen. Hij dringt er op aan, dat men zich niet mag laten verleiden door allerlei verkoopsargumenten, het is immers de keuken zelf die van belang is en niet de accessoires.
5.3.2. Kijkflats In België waren er ook kijkflats in sociale hoogbouw voor iedereen toegankelijk. Zelfs voor er mensen in die appartementsgebouwen hun intrek namen, werd of werden er een of meerdere van de flats volledig ingericht en gemeubileerd.112 110
W. VAN DER MEEREN, Wonen, Brussel, VUBPress, s.d., p. 46 W. VAN DER MEEREN, Wonen, Brussel, VUBPress, s.d., p. 48 112 J.-G. WATELET, Een modern interieur voor iedereen, in: GOBYN, R., De fifties in België (tent. cat.), Brussel (ALSK-galerij), 1988, p. 285 111
- 32 -
Zo werden in de nieuwe flatgebouwen op het Kiel in Antwerpen in 1953 dertien appartementen ingericht door de architecten Braem, Moeremans en Maes.113 Opvallend hierbij zijn de piepkleine keukentjes. Aangezien deze geen venster hebben, zijn ze opengewerkt naar de leefruimte toe.
Volgens Pierre-Louis Flouquet kon deze rationele laboratorium-keuken in ieder huishouden worden geïnstalleerd.114 De meeste architecten waren van mening dat de rationele keuken universeel en betaalbaar moest zijn voor iedereen. De architecten moesten iedereen een efficiënte en hygiënische keuken aanbieden, zodat zowel rijken als armen konden gebruik maken van een comfortabele, economische en een schone keuken. Toch gaf La Maison in 1949 aan dat de sociale status van het gezin een rol speelde bij de keuze van een geschikte keukentypologie. Dit kwam in overeenstemming met de sociale realiteit van de Belgische maatschappij in de jaren „50. België was toen nog onderverdeeld in sociale klassen, landelijke/stedelijke tegenstelling en de ideologieën: katholieken, socialisten en liberalen. Volgens La Maison zouden vooral families met een zeker „cultureel niveau‟ baat hebben bij een afzonderlijke werkkeuken. „Het is algemeen bekend dat de landelijke arbeider liever in de keuken vertoeft. Zijn eenvoudige sfeer, zijn levendigheid en zijn vertrouwde geuren behagen zijn landelijke karakter. Hij kan er verblijven zonder overdreven plichtplegingen, wat in zijn aard ligt. Daarentegen, van zodra de technische arbeider een zeker sociaal niveau bereikt, voelt hij zich, net zoals de bediende, beter in een eetkamer van een living. De handarbeider van zijn kant, enerzijds de bouwvakker anderzijds de fabrieksarbeider, deelt doorgaans de smaak van de landelijke arbeider.‟115 La Maison aanvaardde beide keukentypes, maar het tijdschrift legde er toch de nadruk op dat de opdeling tussen een werkkeuken en een living een belangrijk voordeel had. „Afzonderlijke ruimtes voor de keuken en de leefruimte „voorzien een min of meer ontwikkeld gezin van een waardiger omgeving, die studie, spelletjes en rustig werk toestaan.‟116 De werkkeuken zorgde dus niet alleen voor een vereenvoudiging van de arbeid in de keuken, maar men schoof het ook naar voren als een meerwaarde voor de vrijetijdsbesteding en de studie in gezinsverband. Deze twee aspecten zouden belangrijker worden in het leven van de 113
F. STRAUVEN, Renaat Braem: de dialectische avonturen van een Vlaams functionalist, Brussel, Archief voor moderne architectuur, 1983, p. 66-67 114 P.-L. FLOUQUET, L‟équipment moderne des cuisines, in: La Maison, 1948, nr. 10, p. 247 115 Cuisine de séjour ou pieces séparées?, in: La Maison, 1949, nr. 4, p. 112 116 Cuisine de séjour ou pieces séparées?, in: La Maison, 1949, nr. 4, p. 113
- 33 -
arbeiders. In de loop van de jaren „50 deed, met de arbeidsduurverkorting, het concept „vrije tijd‟ immers zijn intrede bij de arbeidersstand en gingen steeds meer kinderen, ook van de lagere sociale klassen, naar school.117 De woonkamer werd daardoor steeds vaker door het hele gezin in gebruik genomen en diende tegelijk als studieplek.118
117
H. GAUS, Een oude tijd voorbij, een nieuwe tijd aangebroken, in: De fifties in België (tent. cat.), Brussel (ASLK-galerij), 1988, p. 31 118 F. FLORE, Lessen in modern wonen. Een architectuurhistorisch onderzoek naar de communicatie van modellen voor goed wonen in België 1945-1958 (doctoraal proefschrift, niet gepubliceerd, Universiteit Gent, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, 2006)
- 34 -
6. De rationele keuken in voorlichtingsprogramma’s
In de jaren 1930 werden de ideeën van de architecten omtrent de rationele keuken niet met hetzelfde enthousiasme onthaald in de sociale en ideologische kringen. Uit vrouwenbladen en andere tijdschriften blijkt dit geëvolueerd te zijn in de jaren 1950. Zowel de typeplannen van de Belgische overheid als de voorlichtingsprogramma van socio-culturele verenigingen zorgden ervoor dat de modernistische laboratoriumkeuken aansloeg bij de huisvrouwen, voor wie de werkkeuken oorspronkelijk bedoeld was. 6.1. Modelplannen van de nationale bouwmaatschappijen In België waren twee nationale bouwmaatschappijen actief. De Nationale Maatschappij voor de Kleine Landeigendom (NMKL) was opgericht in 1935.119 Zij was vooral actief in de gemeenten op het platteland en spitste zich vooral toe op het financieren van koopwoningen. Tegelijkertijd probeerde de NMKL de kleine landbouw en veeteelt te stimuleren en op die manier de plattelandsvlucht tegen te gaan.120 Daarom moedigde de maatschappij de bouw en aankoop aan van eigen woningen met een bijhorend stuk grond, ideaal voor landbouw en kweken van kleinvee. De Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken (NMGWW) bestond sinds 1919. Zij was voornamelijk actief in de stedelijke gemeenten en stond in voor de bouw van zowel huur- als koopwoningen.121 Tijdens het naoorlogse huisvestingsbeleid ontwikkelden beide maatschappijen elk hun eigen modelplannen. De modelplannen van de NMKL waren gericht op de ontwikkeling van de „landelijke‟ volkswoning, die van de NMGWW vooral op de ontwikkeling van de „stedelijke‟. In de jaren „50 echter, als gevolg van het ongestructureerde ruimtelijk beleid, de toenemende transport- en communicatiemiddelen, de uitbreiding van de nutsvoorzieningen en de groeiende welvaart vervaagde dit onderscheid tussen wonen in de stad of op het platteland.122 De modelplannen werden aanvankelijk gebruikt bij nieuwe bouwprojecten.123 Met deze projecten toonden de nationale bouwmaatschappijen aan dat goede woningen op economische 119
H. DE SMET, De erkende vennootschappen: de werkers op het veld, in: Bouwstenen van sociaal woonbeleid. De VHM bekijkt 50 jaar volkshuisvesting in Vlaanderen. Deel 1, Brussel, Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, 1997, pp. 161-252 120 H. HEYNEN, Hoe te wonen?, in: Wonen in welvaart (tent. cat.), Antwerpen (deSingel), 2006, p. 198 121 H. DE SMET, De VHM: de rechtsvoorgangers en hun leefwereld, de eerste schreden, in: Bouwstenen van sociaal woonbeleid. De VHM bekijkt 50 jaar volkshuisvesting in Vlaanderen. Deel 1, Brussel, Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, 1997, pp. 83-160 122 HEYNEN, Hoe te wonen?, in: Wonen in welvaart (tent. cat.), Antwerpen (deSingel), 2006, p. 198
- 35 -
wijze konden worden gebouwd. Naast deze economische bekommernis, speelde ook het zedelijk gedrag van de arbeiders een rol. Men geloofde dat een verbetering van de woonsituatie zou gepaard gaan met een verbetering van de levenswijze.124 In de eerste plaats wilde men dan ook hygiënische normen installeren. Tenslotte geloofde men dat de comfortabele, gezonde huizen op het platteland een moraliserende werking hadden. Het huiselijk geluk zou worden gestimuleerd en sociale onlusten zouden worden onderdrukt. Deze toenemende aandacht voor het individu en de persoonlijke ontwikkeling binnen het gezin was vooral zichtbaar in de keuken en de leefruimtes. De werkkeuken gecombineerd met een living kwam voor in de meeste modellen van de NMGWW uit 1949. De overige modelwoningen bestonden uit een living met afzonderlijke eethoek of uit een living met spreekkamer. Ook bij de modelplannen van de NMKL doet de werkkeuken in de jaren „50 zijn intrede. Vanaf omstreeks 1950 waren de modelhuizen al vaker voorzien van een achterkeuken waar ook gekookt kon worden. Halverwege de jaren vijftig publiceert Landeigendom 125 meestal modelwoningen met een living en een compacte werkkeuken. De voordelen van deze arbeidsbesparende keukeninrichting waren, ondanks het feit dat de idee van een werkkeuken niet nieuw was, nog niet algemeen verspreid. De voorstanders van de compacte werkkeuken zagen het dan ook als hun taak de onwetenden te informeren. Zo stelde binnenhuisarchitect Rob Van Tenten: „Het werk in een slechte keuken is veel vermoeiender dan normaal werk in de fabriek. In een slecht ingerichte keuken is de vrouw, zonder een minuut rust, voortdurend in beweging: bukken, rekken, over-enweergesjouw.‟126 Hij waarschuwde dat er op deze manier veel nutteloze tijd verloren gaat, maar in verhouding tot het werk veel inspanningen moesten geleverd worden. De oplossing volgens Van Tenten lag in een studie en toepassing van de geordende arbeid in de keuken. Hij illustreerde zijn artikel met een plattegrond van een compacte werkkeuken met plaats voor de drie werkzones: rangschikkingcentrum, spoelcentrum en kookcentrum. (Afb.43)
Voor de NMGWW en de NMKL bood de werkkeuken twee voordelen: enerzijds een vermindering van de arbeid tijdens het koken, anderzijds zou deze keuken het „cultureel niveau‟ van bepaalde families bevorderen. Net zoals in het tijdschrift La Maison, legde men 123
M. SMETS, De ontwikkeling van de tuinwijkgedachte in België. Een overzicht van de Belgische volkswoningbouw/1830-1930, Brussel-Luik, Pierre Mardaga, 1977, p. 17 124 M. SMETS, De ontwikkeling van de tuinwijkgedachte in België. Een overzicht van de Belgische volkswoningbouw/1830-1930, Brussel-Luik, Pierre Mardaga, 1977, pp. 18-19 125 Landeigendom of La Propriété Terrienne is het in november 1949 opgerichte tijdschrift van de NMKL. 126 R. VAN TENTEN, Kroniek van de binnenhuisinrichting. De keuken, in: Huisvesting, 1951, nr. 2, p. 40
- 36 -
bij de NMGWW relaties tussen de keukentypologie, de sociale stand en de culturele ontwikkeling Zo schreef de NMGWW in 1950, naar aanleiding van hun dertigjarig bestaan: „De enen willen een zeer kleine keuken, een ware zogenoemde keuken-labaratorium, met daarnaast een zeer grote gemeenschapszaal; dit om te beletten dat de ganse familie zich ophoudt in de gewone keuken, een slecht verlucht en berookt lokaal dat niet geschikt is voor het rusten, het lezen en het schoolwerk van de kinderen. […] Andere personen daarentegen zijn de mening toegedaan dat de keuken en de gemeenschapszaal moeten worden verenigd in éénzelfde lokaal, omdat de arbeidersgezinnen meestal op die manier leven. […] De twee zienswijzen kunnen worden verdedigd, maar de eerste heeft meer aanhangers in de steden, in de meer ontwikkelde middens; de tweede oplossing kent meer bijval in de plattelandsstreken.‟127 In 1949 waren alle woningen van de NMGWW, die zich vooral richtte op de stedelijke woningen, dan ook voorzien van een werkkeuken.128
Uiteindelijk zag ook de NMKL de voordelen in van de werkkeuken en de living. Hoewel de integratie van de werkkeuken minder snel verliep. Volgens verschillende artikels in Landeigendom was het niet noodzakelijk om voor het schoolwerk een rustige leefruimte te creëren. Studeren kon immers ook in de „voorkamer‟ of beste kamer. Gaandeweg koos ook de NMKL voor de werkkeuken en de living. In de jaren 1950 publiceerde Landeigendom dan ook regelmatig artikels over de arbeidsbesparende inrichting van kleine landeigendommen. In 1950 gaf Anne-Marie Esteingeldoir onze huismoeders enkele „organisatiekunstjes‟ mee om de keuken zo praktisch mogelijk in te richten.
129
Ze was voorstander van het huishoudelijk
taylorisme. Dit principe van „maximum werk verrichten met een minimum inspanning en in een minimum tijd‟ bood de huismoeders vele voordelen. „Het laat ons toe tijd uit te sparen‟, stelde ze, „om ons vrije uren voor te behouden die wij zullen wijden aan onze persoonlijke cultuur of aan onze ontspanning; het laat ons eveneens toe onze krachten te sparen.‟ In 1956 schreef A. De Kerpel een artikel over het inrichten van een keuken van 3,20 op 2 meter.130 (Afb.44) Hij gaf allerlei praktische tips om de ruimte gebruiksvriendelijk te organiseren. Een keuken had volgens De Kerpel vier belangrijke punten om werkelijk een 127
De Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken is 30 jaar oud, Brussel, Les Editions Saturne S.A., 1950, p. 34 128 F. FLORE, op.cit., p. 121 129 A.-M ESTEINGELDOIR, Wenken aan onze huismoeders. Huishoudelijk taylorisme, in: Landeigendom, aug. 1950, nr. 32, p. 236 130 A. DE KERPEL, Inrichting van een K.L.E. Hoe een keuken inrichten in een lokaal van 3,20 x 2m.?, in: Landeigendom, dec. 1956, nr. 108, pp. 455-456
- 37 -
goede keuken te zijn. Een goede keuken moest rationeel zijn, een goede verhouding bezitten, voordelig en economisch zijn. Ook de lezers van het tijdschrift bleken interesse te tonen voor de kleine en praktische keuken. Zo vroeg een lezer in 1953 hoe men de bergplaats kon inrichten tot een keuken. 131 H. Van Mechelen gaf op deze vraag advies over de plaatsing van de gootsteen, het kool- of gasfornuis, de rookopvanger en de kasten. De auteur beëindigde zijn artikel met het volgende advies: „De inrichting van uw keuken is nu gereed en de huisvrouw kan de living uitsluitend voorbehouden voor het gezinsleven.‟
6.2. Propaganda van de middenveldorganisaties Het stijgende comfort in de woning was een maatschappelijk gegeven waar ook de middenveldorganisaties
aandacht
voor
hadden.
Vooral
de
Vlaamse,
katholieke
middenveldorganisaties speelden in op dit toenemend comfort door het een plaats te geven binnen het wonen, het gezin en het gezinsbudget.132 Respectievelijk de Belgische Boerinnenbond en Christelijke Arbeidersbeweging waren tijdens de jaren 1950 actief op het vlak van de woonvoorlichting.
6.2.1. Christelijke Arbeidersbeweging De Christelijke Arbeidersbeweging ontstond in België op het eind van de 19e eeuw en bestond uit de Kristelijke Arbeidersvrouwengilden (KAV) en de Katholieke Werkliedenbonden (KWB).133 Haar taak bestond erin de arbeidersklasse sociaal, economisch en cultureel te vormen. In de jaren 1950 waren de KAV en de KWB de best georganiseerde en invloedrijkste woonopvoeders van de arbeidersklasse in Vlaanderen. De middenveldorganisaties voerden grote campagnes om hun woonadviezen te verspreiden. Ze organiseerden prijsvragen, tentoonstellingen en voordrachtreeksen die verzorgd werden door huishoudkundigen, (binnenhuis)-architecten en andere specialisten zoals sociologen en economen.134 Naast hun ledenblad Vrouwenbeweging, was reizende tentoonstelling De Thuis van 1949 tot 1952 hun
131
H. VAN MECHELEN, Wenken aan bouwers. Inrichtingsplan voor keuken van 7m², in: Landeigendom, dec. 1956, nr. 71, p. 416 132 F. FLORE, Lessen in modern wonen. Een architectuurhistorisch onderzoek naar de communicatie van modellen voor goed wonen in België 1945-1958 (doctoraal proefschrift, niet gepubliceerd, Universiteit Gent, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, 2006), p. 84 133 E. GERARD (red.), De Christelijke Arbeidersbeweging in België, Volume 1, Leuven, Universitaire pers, 1991 134 F. FLORE, Promoting Catholic family values and modern domesticity in postwar Belgium, in: Hilde HEYNEN, G. BAYDAR (red.), Negotiating Domesticity. Spatial Productions of gender in modern architecture, Routledge, Londen/New York, 2005, p. 84
- 38 -
belangrijkste medium voor de woonvoorlichting. De woninginrichting die De Thuis promootte was relatief vooruitstrevend van vormgeving, maar het was hen vooral te doen om van je huis een thuis te maken.135 Het huis moest daarvoor goed, doelmatig en schoon ingericht zijn.136 Deze aanbeveling resulteerde in adviezen voor een functionele organisatie van de woning en in een verzoek om overbodige ornamentiek te verwerpen. Zo hielden de KAV en de KWB een pleidooi voor een efficiënt ingerichte keuken met goed gepositioneerde kasten, gootsteen en gasfornuis.
6.2.2. Belgische Boerinnenbond Naast de KAV stelde ook de Belgische Boerinnenbond een woonvoorlichtingsprogramma op. Deze organisatie werd opgericht in 1911 en was een afdeling van de Belgische Boerenbond.137 Ze gaf vorming aan plattelandsvrouwen in Vlaanderen, Waals-Brabant en later ook in de Oostkantons. Hiervoor gebruikte ze gelijkaardige strategieën als de KAV: de leden kregen vorming over wonen via artikels, lezingen en lessenreeksen in het ledenblad Bij de Haard. Een van hun belangrijkste initiatieven was Het Huis onzer Dromen, een modelwoning die in 1953 voor het eerst werd voorgesteld en die de ideale landelijke woning voorstelde. Het Huis onzer Dromen was een moderne en comfortabele woning. Toch waren er nog verwijzingen naar de traditionele landelijke woonpraktijken. Zo is de combinatie van woonkamer met kookgedeelte een nieuwe versie van de destijds nog vaak als typisch landelijk omschreven combinatie van een „keuken-woonkamer‟ met een „achterkeuken‟. Het Huis onzer Dromen wees het gebruik van de traditionele Leuvense stoof niet af, maar zag een afzonderlijke kookhoek met een afzonderlijke kooktoestel op gas of elektriciteit als een betere oplossing, vooral omdat dit de keukenarbeid van de huisvrouw vereenvoudigde.
7. De huisvrouw en de rationele keuken
Zowel de architecten als de christelijke en socialistische vrouwenbeweging gingen uit van een traditionele gezinssamenstelling. In het ideale gezin bleef de moeder thuis om voor de 135
F. FLORE, op.cit., p. 84 Tentoonstelling De Thuis (tent.cat.), KAV/KWB, Brussel, 1949, p.10 137 L. VAN MOLLE, Ieder voor allen. De Belgische Boerenbond 1890-1990, Leuven, Belgische Boerenbond, Economaat, 1990, pp. 116-120 136
- 39 -
kinderen te zorgen en was de vader de kostwinner. Dit betekende echter niet dat de arbeidersvrouw een minderwaardige of ondergeschikte rol kreeg toebedeeld. Zeker de vrouwenverenigingen, elk met hun eigen aandachtspunten, kwamen op voor een betere waardering van de vrouw als persoon en van haar maatschappelijke taken als moeder.138 Bovendien verleenden ze de arbeidersvrouw ook een belangrijke culturele taak. 139 Dit hield in dat de huisvrouw verantwoordelijk werd geacht in de woning een optimaal klimaat te scheppen voor de persoonlijke ontwikkeling van de gezinsleden. Een functionele interieurinrichting zou haar de tijd en ruimte geven om dit plan tot stand te brengen. De vrouw kreeg dus haar specifieke taken toegekend en de keuken werd beschouwd als de ruimte waar de huisvrouw het grootste deel van de dag doorbrengt met koken en kuisen. De architecten benadrukten regelmatig dat de indeling en de uitrusting van de keuken volledig moest gericht zijn op het werk van de huisvrouw, zodat ze haar huishoudelijke taak zo efficiënt mogelijk kon uitvoeren. Wat betreft de functionele indeling van de keuken, speelt de huisvrouw dus een belangrijke rol in het architecturale discours. Haar plaats was wel eerder passief. In La Maison doet Jeanne Rouyer wel een oproep naar architecten en huisvrouwen om samen aan het werk te gaan.140 Het was volgens Rouyer noodzakelijk dat de vrouwen hun stem lieten horen, zij konden immers het werk van de architecten aanvullen. De huisvrouwen konden rekenen op hun huishoudelijke ervaringen om allerlei nieuwe en imaginaire systemen te beoordelen. De vrouwen hoefden zich wel niet te mengen in veranderende materialen, stijlen en technieken, dit moest het terrein blijven van de architecten. Maar op het gebied van het eenvoudige huishoudelijke werk kunnen zij het verschil maken, want welke vrouw heeft daar geen ervaring mee!141 Aangezien de vrouw verschillende taken uitvoert om haar huishouden goed en efficiënt te organiseren, heeft ze, volgens Jeanne Rouyer, het recht om zich te interesseren in de rationalisatie van de keuken. Want niet alleen de huisvrouwen halen hier hun voordeel uit, maar de ganse familie heeft er baat bij dat de rationele keuken de huisvrouw bevrijdt van alle saaie en lastige huishoudelijke taken. Werken in een moderne keuken zou immers aangenaam, hygiënisch en comfortabel zijn. De huisvrouw zou minder moe zijn en dit zou haar goede humeur bevorderen.142
138
D. DE WEERDT, En de vrouwen? Vrouw, vrouwenbeweging en feminisme in België 1830-1960, Gent, Masereelfonds, 1980, p. 169 139 Economie van de Huishouding, in: De Stem der Vrouw, feb. 1956, nr. 2, p. 14 140 J. ROUYER, De la nécessité pour les femmes de s‟occuper de la construction, in: La Maison, 1948, nr. 10, pp. 242-243 141 J. ROUYER, De la nécessité pour les femmes de s‟occuper de la construction, in: La Maison, 1948, nr. 10, p. 242 142 Les grandes heures de la femme, in: La Maison, 1957, nr. 6, p. 161
- 40 -
Ondanks dergelijke artikels zijn er geen aanwijzingen van nauwe samenwerkingsverbanden tussen architecten en huisvrouwen. Ook pogingen om onder architecten zelf tot een gesprek te komen, leken gedoemd tot mislukken. Renaat Braem probeerde tot driemaal toe om een tijdschrift uit te brengen.143 Eerst met Gaston Eysselinck „Architectura‟, later „Bouwen en Wonen‟ en „Plan‟. K.N. Elno zette samen met Huib Hoste „Ruimte‟ op. Geen enkel van deze bladen oefent veel invloed uit. Enkel het eclectische „La Maison‟ van P.L. Flouquet bleef verslag doen van wat architecten te bieden hadden. Volgens Bruno De Meulder kan dit verklaard worden aan de hand van de minimale rol die de architect speelde in Vlaanderen.144 Vaak speelt de architect geen grote rol, omdat de architect als maatschappelijk figuur niet erg belangrijk was in België. De gevallen waarin de architect een cruciale rol speelde zijn in Vlaanderen dan ook eerder uitzonderlijk. Naast grote figuren als Braem met projecten op de Heysel of het Kiel, blijkt vaak dat in Vlaanderen geen grote rol was weggelegd voor de architect. In Vlaanderen was dit volgens Bruno De Meulder te wijten aan een maatschappelijke onderwaardering voor de architect waardoor de architect al te vaak gezien werd als iemand die je door de Wet van de Bescherming op het Beroep nodig hebt, als een soort notaris.
Ook de vrouwenbewegingen richtten zich tot de vrouw, in tegenstelling echter met de publicaties die verschenen in La Maison, maakten ze geen strikte ruimtelijke zonering van de woning. Voor de christelijke arbeidersbeweging was de keuken niet alleen de ruimte waar de vrouw haar het grootste deel van dag doorbrengt, maar tegelijk was het ook de ideale ruimte voor de echtgenoot om zijn aanleg als klusjesman te tonen door het installeren van arbeidsbesparende meubelen en huishoudtoestellen. Zo verschenen zowel in Raak als in Vrouwenbeweging artikels over de rationele organisatie van de keuken gericht aan de man. In juni 1948 verscheen het verhaal van een echtgenoot, die de keuken had gereorganiseerd als geschenk voor zijn vrouw die gauw uit het moederhuis zou terugkeren.145 De man had een oude kast hersteld en een nieuw gasfornuis, een dampkap en een nieuwe lamp geplaatst. De aanpassingswerken werden erg gewaardeerd door de auteur van het artikel. Hij prees ze om hun creativiteit en lage kostprijs en omdat ze de huisvrouw bespaarden van veel onnodig
143
G. BEKAERT, Droomhuizen, in: Wonen in welvaart, woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen (deSingel), 2006, p. 265 144 Wonen in welvaart in Vlaanderen en Nederland, Ed Taverne in gesprek met Bruno De Meulder, in: Wonen in welvaart, woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen (deSingel), 2006 pp. 276-277 145 Ze kwam terug van ‟t moederhuis en ze vond een nieuwe keuken, in: Raak, juni 1948, nr. 2, p. 8
- 41 -
loopwerk. Bij de christelijke arbeidersbeweging was het werkterrein van vrouwen en mannen dus ongeveer hetzelfde. Bij de SVV echter ging men wel uit van een duidelijke taakverdeling of domeinafbakening. “De man heeft zijn werkkamer, de kinderen hun speelhoek en de vrouw haar keuken. Een goed ingestudeerde planindeling van woning of appartement houdt rekening met deze afbakening van domeinen.”146 Vervolgens pleitte De Roover om voor de huisvrouw ook buiten de keuken nog een eigen ruimte te voorzien. Zowel de christelijke als de socialistische arbeidersbeweging pleitten voor een rationele inrichting van de keuken, zonder overtollige decoratie en voor praktische meubelen als basis voor een beter familieleven.147 Terwijl de woonvoorlichting van de SVV zich specifiek richtte tot de mentaliteitsopvoeding van de huisvrouw, betrok de christelijke arbeidersbeweging alle gezinsleden in hun voorlichtingsprogramma.
Net zoals in de architecten magazines, werden in de tijdschriften voor de Belgische huisvrouwen
geen
noties
gemaakt
van
samenwerkingen
tussen
architecten,
interieurarchitecten en huisvrouwen. Er waren weliswaar enkele architecten, zoals Jos De Mey en Emiel Veranneman, die zich ontpopten tot vaste woonadviseurs van de KAV en de KWB.148 Er zijn dus wel degelijk architecten betrokken bij de commissies van de Boerinnenbond, maar volgens Bruno De Meulder zijn dit niet de meest vooraanstaande of baanbrekende.149 De Vlaamse middenveldorganisaties waren vaak progressief op sociaaleconomisch vlak, maar conservatief op cultureel vlak.
8. Huishoudelijk comfort
146
J. DE ROOVER, Meubelen voor de vrouw, in: De Stem der Vrouw, dec. 1954, nr. 12, pp. 18-19 F. FLORE, Lessen in Modern Wonen, Een architectuurhistorisch onderzoek naar de communicatie van modellen voor goed wonen in België 1945-1958 (doctoraal proefschrift, niet gepubliceerd, Universiteit Gent, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, 2006), p. 164 148 M. DE KOONING, F. FLORE, I. STRAUVEN, Alfred Hendrickx en het fifties meubel in België, Mechelen, Stedelijke Musea Mechelen, 2000, pp. 105-112 149 Ed Taverne in gesprek met Bruno De Meulder, in: Wonen in welvaart, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen (deSingel), 2006, p. 276 147
- 42 -
De geëmancipeerde vrouwen hadden minder tijd om te koken en wilden zich na de werkdag niet langer in de keuken opsluiten, maar contact houden met hun gezin. De rationaliteit van de naoorlogse keukens, die de verplaatsingen tot een minimum beperkten, werd het opzet van de moderne keuken. In de Verenigde Staten ontwikkelde men reeds vrij vroeg een keukenarchitectuur waarin technologie en tijdbesparing de kernwoorden waren.150 Deze nieuwe wooncultuur typeerde de nieuwe levensstijl, maar was ook een uiting van een erg behoudsgezind ethisch model. In het ideale gezin verdiende manlief de kost en nam de vrouw de zorg voor het huis en het gezin op zich. In Europa werd de Amerikaanse keuken in eerste instantie met argwaan onthaald. Een nummer van La Maison Française uit 1935 toonde inderdaad een ontwerp van een Amerikaanse keuken waarin „de keuken, om aan de Franse normen te beantwoorden, met een accordeongordijn kan worden afgesloten!‟ Pas vanaf de jaren „50, toen de „American way of life‟ een referentie werd, zou de Amerikaanse keuken de Europese beduidend gaan beïnvloeden. Voortaan werd ze de volmaakte expressie van het comfort van de huisvrouw. Sinds de jaren „40 deed de moderne techniek zijn intrede in de private woning van brede lagen van de bevolking in Vlaanderen.151 Elektriciteit en gas werden in grote mate aanbevolen. Elektriciteit werd beschouwd als een „wonder drug‟ en veranderde de keuken in een magisch wonderland.152 De keuken werd de plaats met het hoogste aantal stopcontacten en huishoudelijke apparaten. Aanvankelijk werden deze nieuwigheden argwanend onthaald, maar de energiebedrijven voerden een actief reclamebeleid om de nieuwe apparaten te propageren. Deze keukenapparaten vergemakkelijkten immers niet alleen de bereiding van de maaltijden, maar ook alle andere werkzaamheden, van conserveren tot afwassen, veranderden door deze hulpmiddelen. Deze apparaten zorgden er bovendien voor dat de huisvrouw over voldoende tijd en middelen beschikte om van haar huis een „thuis‟ te maken. Met dit inzicht was ook de KAV een overtuigde voorstander van de introductie van tijds- en arbeidsbesparende moderne technologie en uitrusting in het huis. Vrouwenbeweging publiceerde dan ook naast de artikels over functionele inrichtingen, verscheidene artikels over elektrisch koken en over de nieuwe huishoudtoestellen op het Parijse Salon des Arts Ménagers.153 150
E. COLLET, De keuken. Een levenswijze, Brussel, AAM uitgave, p. 37 E. DE VOS, Techniek in huis. De bevordering van huishoudelijk comfort door het middenveld in de gouden jaren zestig, in: VAN HERCK, AVERMAETE (red.), Wonen in welvaart, woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973, Antwerpen (deSingel), 2006, p. 220 152 A. VANDENCAUDENBERG, in: Home Culture, p. 153 Electrisch koken, in: Vrouwenbeweging, maart 1950, pp. 28-29 en Parijs helpt de huisvrouw, in: Vrouwenbeweging, juni 1950, pp. 12-13 151
- 43 -
Slechts weinig arbeidersgezinnen konden zich veel nieuwe huishoudtoestellen veroorloven, maar volgens Vande Putte was de introductie van elke eigentijdse toepassing een stap vooruit.154 Een enquête van de KAV aan het eind van de jaren „40 toonde aan dat haar leden in de eerste plaats een naaimachine, een wasmachine (met droogtrommel), een gasfornuis, een „demonteerbare‟ douche, een boiler en een elektrisch strijkijzer wensten.155 Deze integratie van moderne huishoudapparatuur betekende echter niet dat de huisvrouwen het huis mochten verlaten om uitgebreid te winkelen, schoonheidssalons of cafés te bezoeken of om te gaan werken.156 Integendeel, de ware geëmancipeerde arbeidersvrouw wijdde, volgens de christelijke arbeidersbeweging, haar vrije tijd integraal aan haar gezin, ze genoot van haar huishoudelijk werk, ontspande zich in haar tuin en was erop gebrand haar taken te professionaliseren. Door showrooms, tentoonstellingen en reclamefilms raakten de apparaten tijdens de jaren 1950 en ‟60 volledig ingeburgerd.157
8.1. Elektrische huishoudapparaten
8.1.1. Het fornuis 154
P. VANDE PUTTE, La tribune féminine. Pour de bonnes habitations populaires. Un programme de réalisation tenant compte des possibilités actuelles et des traditions, in: La Maison, mei 1949, nr. 5, pp.154-158 155 P. VANDE PUTTE, La tribune féminine. Pour de bonnes habitations populaires. Un programme de réalisation tenant compte des possibilités actuelles et des traditions, in: La Maison, mei 1949, nr. 5, pp.154-158. Een enquête van het INSOC (Institut Universitaire d‟Information sociale et économique) uit 1951 waarbij de antwoorden 1994 gezinnen van diverse sociale standing werden geanalyseerd, laat zien dat veel arbeidersgezinnen (56,2 % van de ondervraagde arbeidersgezinnen), naast de hier vermelde toestellen, ook een koelkast wensten aan te schaffen. G. JACQUEMYNS, L‟équipment ménager, in: INSOC Périodique Bimestriel, nr. 5, Brussel, INSOC, 1951. de enquête vermeldt ook dat van de ondervraagde arbeidersgezinnen 49% een wasmachine, 47,2% een gasfornuis, 15,9% een boiler en 6,2% een koelkast hadden. Het elektrisch strijkijzer was op dat moment volgens de enquête min of meer ingeburgerd bij alle lagen van de bevolking. 156 La fausse et la vraie émancipation de la femme, in: Vie Féminine, juni 1946, pp. 18-19 157 E. DE VOS, Techniek in huis. De bevordering van huishoudelijk comfort door het middenveld in de gouden jaren zestig, in: VAN HERCK, AVERMAETE (red.), Wonen in welvaart, woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973, Antwerpen (deSingel), 2006, p. 220
- 44 -
Het elektrisch of gasfornuis was één van de toestellen, die een heuse revolutie teweeg bracht in de keuken.158 Een elektrisch of gasfornuis voor het koken, in plaats van de Leuvense stoof die ook voor de verwarming diende, zorgde voor een uitbreiding van het menu. Het fornuis had immers meerdere kookplaten. Het fornuis betekende ook een grote winst wat betreft gebruiksgemak. De huisvrouw hoefde niet meer te slepen met kolen en er was veel minder productie van stof en roet. Daardoor kon ook geleidelijk aan de „grote kuis‟ naar de achtergrond verdwijnen, al bleef die tot ver in de jaren „70 tot de standaardtaken van de goede huisvrouw behoren.159 Het fornuis was heel gebruiksvriendelijk; met één enkele draai aan een knop kon men de temperatuur regelen.(Afb. 45-46) Om een maaltijd te bereiden, was steeds minder tijd nodig; hoewel de klassieke kookpot in email niet verdween, werd de snelkookpot de kookpot van de moderne huisvrouw.
8.1.2. De koelkast, synoniem voor een optimale hygiëne. Geleidelijk aan ging ook de koelkast tot de standaarduitrusting van de keuken behoren.160(afb. 47-48) Men verdrong de onwetendheid van de Belgische huisvrouw via artikels die de vele voordelen van de koelkast uitgebreid bespraken. Dankzij de thermostaat kon de koelkast, in tegenstelling met de weliswaar koele kelder, een constante temperatuur behouden. Dit maakte het makkelijker om verse groenten, vlees en vis langer te bewaren en bespaarde de huisvrouw het heen en weer geloop naar de kelder. De huisvrouw, die al een volle dagtaak had, hoefde dankzij de koelkast ook niet dagelijks te winkelen en bepaalde zo mee het succes van de nieuwe supermarkten.161 (Afb.49) Bovendien konden restjes nu ook beter worden bewaard: een luxe voor de zuinige huisvrouw.
8.1.3. De boiler, warm water uit het kraantje
158
Une salle à manger-cuisine électrifiée, in: La Maison, jg. 3, 1947, nr. 3, pp. 86-87 H. HEYNEN, Hoe te wonen?, in: Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 19481973 (tent. cat.), Antwerpen (deSingel), 2006, p. 200 160 Sur l‟actualité de l‟armoire friqorifique, in: La Maison, jg. 10, 1954, nr. 7, pp. 225-227 161 H. GAUS, Een oude tijd voorbij, een nieuwe tijd aangebroken, in: De fifties in België, Sint-Niklaas, 1988, p. 40-41 159
- 45 -
Het principe van de gasboiler is erg eenvoudig: een thermostaat regelt de gasbrander, die een hoeveelheid water verwarmt tot op de gewenste temperatuur.162 (Afb. 50) Eenmaal deze temperatuur bereikt, gaat de boiler automatisch op waakvlam branden. Voor deze gasboiler hoefde men geen speciale ingrepen doorvoeren, het vereiste enkel een gasleiding en een kleine gasmeter. Een installatie was dus eenvoudig en bovendien verbruikte de gasboiler zeer weinig. Ook de elektrische boiler werkte op hetzelfde principe en bood dezelfde voordelen. 163 Het water werd snel opgewarmd, op de temperatuur die je zelf instelde en dit alles zonder geur of rook. Deze mogelijkheid tot warm water was zeer waardevol in de keuken, maar ook in de badkamer. Vaak werd het water van de keuken, als de badkamer verwarmt door dezelfde boiler.
8.1.4. De wasmachine, witter dan wit Naast het bereiden van een voedzame maaltijd, vormden wassen en strijken het hoofdaandeel van de huishoudelijke taak. De wasmachine maakte wellicht voor de huisvrouw dan ook het grootste verschil. (Afb. 51) Geen rompslomp meer met weken, koken, schrobben, spoelen en bleken. De volautomatische wasmachine was weliswaar nog een grote luxe, maar een elektrische wasmachine met wringer was wel al courant in gebruik.164 De moderne wasmachine werd dan ook geprezen als een wondertoestel, want wassen werd een licht karwei. (Afb.52) Althans voor die klassen waar de was niet „uit huis‟ gedaan werd. Dat laatste was gebruikelijk bij de middenklassen, zodat de doorbraak van de wasmachine in die groepen het werk van de huisvrouw eerder verzwaarde dan verlichte.165 De reductie van de wastijd werd anderzijds ten dele gecompenseerd doordat de normen omhoog gingen: in plaats van één keer per week ondergoed te verschonen, zoals voor de oorlog gebruikelijk was, gebeurde dat geleidelijk aan meer en meer, lakens en handdoeken werden vaker aan een wasbeurt onderworpen, net als tafellakens en hemden.166 Ook het strijken, dat de levensduur van de
162 L‟évier en acier inoxydable et le chauffe-eau au gaz à accumulation dans l‟equipment des cuisines, in: La Maison, jg.3, 1947, nr. 10: pp. IX 163 L‟électricité dans la maison moyenne. Analyse de l‟équipment des divers locaux, in: La Maison, jg. 16, 1960, nr. 7, pp. 203 164 L‟électricité dans la maison moyenne. Analyse de l‟équipment des divers locaux, in: La Maison, jg. 16, 1960, nr. 7, pp. 204 165 R. C. SCHWARTZ, More work for mother: the ironies of household technology from the open hearth to the microwave, Londen, Free Association Books, 1989 166 H. GAUS, Een oude tijd voorbij, een nieuwe tijd aangebroken, in: De fifties in België, Sint-Niklaas, 1988, p. 30-31
- 46 -
kledij bevorderde, werd comfortabeler. In 1957 werd het eerste elektrisch strijkijzer met thermostaat op de markt gebracht.167 Tot dan bleef het strijkijzer opwarmen zolang de stekker inzat. Net zoals bij de oude strijkbouten was het echter letterlijk „nattevingerwerk‟ om de juiste temperatuur in te schatten.
8.1.5. De stofzuiger, grote schoonmaak Maximale hygiëne en onberispelijke netheid waren de norm.168 Stof was dan ook de grootste vijand van de huisvrouw, want het huis moest er stralend uitzien. Een massa gespecialiseerde schoonmaakproducten en verschillende elektrische toestellen maakten het schoonmaken gemakkelijker en eenvoudiger. De traditionele borstel en mattenklopper werden vervangen door elektrische toestellen; de stofzuiger en de boenmachine, die de illusie creëerden dat schoonmaken een eenvoudig karwei was.
8.2. Optimale hygiëne In de jaren 1950 werd in België naast comfort veel belang gehecht aan hygiëne. Men wilde niet langer in vieze woningen wonen als vroeger. De keuken werd als het ware een laboratorium waar de aandacht voor licht, lucht en onderhoudsvriendelijke materialen groeide. De massaproductie zorgde ervoor dat de vloer, muren en plafond van de keuken niet langer bevuild werden door vet en dampen.
8.2.1. Verlichting Ook de verlichting van de keuken werd in de jaren 1950 een veel besproken punt.169 In vele gevallen dankte men kleine blessures en brandwonden aan onvoldoende of verkeerd geplaatste verlichting. Ook kleine onachtzaamheden tijdens het wassen van de etenswaren weet men aan een onvoldoende verlichting. Voorheen werd de keuken vaak verlicht met één centraal lichtpunt. Dit verwierp men om twee redenen: het verschafte niet voldoende lichtsterkte en men kwam tijdens het werken in de schaduw te staan die men zelf afwierp. Men stelde dan ook verschillende voorschriften op: elk werkcentrum moest voorzien worden van een lichtbron met plaatselijke schakelaar en dergelijke lichtbronnen moesten worden
167
S. DHAENE, E. VERAVERBEKE, N. VAN UYTSEL, De jaren 50, Tielt, Lannoo, 2006, p. 59 S. DHAENE, E. VERAVERBEKE, N. VAN UYTSEL, De jaren 50, Tielt, Lannoo, 2006, p. 63 169 P. GILLES, Nouvelles conceptions pour l‟éclairage des cuisines, in: La Maison, 1956, nr. 5, p. 60 168
- 47 -
aangebracht zodat het licht, tijdens de huishoudelijke taken, voortdurend op de handen gericht was en niet op het aangezicht. Geïntegreerde verlichting was dan ook een echte aanrader. (Afb. 53-54) Bij meubels die aan de wanden werden bevestigd, was het aangeraden om lampen te voorzien onderaan de kasten, zo had men altijd voldoende licht op de plaatsen, waar men het licht het meeste nodig had: gootsteen, werktafel en fornuis. Indien men een keuken had zonder wandkasten, kon men gebruik maken van de centrale plafondlamp en lichtspots.170 Spots hadden het voordeel dat ze een lichtstraal lieten vallen, precies op de plaats waar men werkte. Men waarschuwde ook om te letten op de sterkte van de verlichting, zodat de huisvrouw haar ogen niet overmatig zou belasten.
8.2.2. Verluchting Wegens hygiënische redenen was ook de verluchting van de keuken een vaak een vaak besproken element.171 Het koken zorgde immers voor vettige dampen, die muren, plafonds en ramen bevuilde. Deze dampen zorgden eveneens voor een onaangename vochtigheid, die scharnieren, deurklinken en andere ijzeren voorwerpen aantastten. Een goeie ventilatie zou niet enkel dit probleem voorkomen, maar zou ook de onaangename geuren wegnemen. Veel te vaak nam men hiervoor een toevlucht tot het openzetten van een venster, dit zorgde weliswaar voor een natuurlijke luchtstroom, maar werd enkel voldoende geacht voor een algemene verluchting van de keuken. Een verticale luchtstroom daarentegen was wel doelmatig. Deze laatste werd veroorzaakt door een schouwpijp. Deze afzuiging was immers intenser en kon men bovendien beter regelen. Dus naast de pijp voor de kachel, voorzag men een tweede pijp, speciaal voor de verluchting. Men bouwde geen dure walmkappen meer, omdat ze, volgens Van Tenten, in de praktijk geen voldoening gaven.172 In de plaats van de dampkappen plaatse men boven het kookfornuis op ongeveer 1,80m van de vloer, een regelbare rooster in de hierboven besproken luchtpijp. Dit was niet alleen eenvoudiger maar ook goedkoper. Daarnaast raadde men ook aan om een geruisloze ventilator te installeren.173 (Afb.55-56) Men had immers uitgerekend dat men minimaal vier maal per uur de lucht in de keuken moest verversen. Deze ventilatoren maakten het mogelijk om verse lucht binnen te trekken, zonder dat stof, insecten en regen de keuken binnenwaaiden. 170
P. GILLES, Nouvelles conceptions pour l‟éclairage des cuisines, in: La Maison, 1956, nr. 5, p. 61 R. VERLY, L‟hygiène de l‟habitation, in: La Maison, 1946, nr. 10, p.300 172 R. VAN TENTEN, Kroniek van de binnenhuisinrichting. De keuken, in: Huisvesting, 1951, nr. 2, p. 43 173 E. FORESTIER, La cuisine à l‟électricité, in: La Maison, 1948, p. 270 171
- 48 -
8.2.3. Onderhoudsvriendelijke materialen De industrie kleedde de keuken in met nieuwe, gladde, stevige en onderhoudsvriendelijke materialen; formica, keramiektegels, linoleum,….174
8.2.3.a. De gootsteen in roestvrij metaal De traditionele gootsteen uit keramiek met een houten afdruiprek werden verbannen uit de moderne keukens.
175
De gootsteen kon immers snel beschadigd worden en het houten
afdruiprek had de neiging om krom te trekken en vervolgens te splijten. Ze werden vervangen door een gootsteen en afdruiprek in metaal, roestvrij staal of een ander zacht metaal. De architecten haalden vier voordelen aan om de huisvrouw te overtuigen.176 Deze metalen gootsteen zag er in de eerste plaats helder en schoon uit en kon gemakkelijk geïntegreerd worden in de rationele keuken. Bovendien was deze gootsteen heel gemakkelijk om te onderhouden. Lichtjes inzepen met een sponsje volstond. Een derde voordeel was de „elasticiteit‟ van het materiaal. Men brak minder servies in de metalen gootsteen dan in de aardewerken gootsteen. Een laatste voordeel was de constante temperatuur van het water. In tegenstelling met de gootsteen uit keramiek, koelde het water in de metalen gootsteen niet zo snel af.
8.2.3.b. Plastic Ook het traditionele kookgerei, dat nog steeds werd gebruikt, was in de jaren 1950 al vaak van kunststof. Plastic maakte als onverslijtbaar, afwasbaar en hygiënisch materiaal furore in de keuken. Tupperware kwam reeds in 1942 op de markt en verdient als baanbrekend ontwerp zeker een plaats in de keukengeschiedenis van de jaren 1950 en ‟60. In 1939 stichtte Earl Tupper (1907-1983) de Tupper Plastic Company. Tupper beschouwde zijn plastieken huishoudgerei als de bouwstenen van een meer egalitaire maatschappij. Met zijn plastieken huishoudelijk gerei wilde Tupper het leven van de doorsnee Amerikaan aangenamer en praktischer maken, maar ook efficiënter en spaarzamer. Zijn ideaal was dan ook het verschaffen van goedkope, maar kwaliteitsvolle consumptiegoederen aan alle Amerikanen. 174
E. COLLET, De keuken. Een levenswijze (tent. cat.), Brussel, AAM, 2006, p. 33 E. FORESTIER, La cuisine à l‟électricité, in: La Maison, 1948, nr. 10, p. 269 176 L‟évier en acier inoxydable et le chauffe-eau au gaz a accumulation dans l‟equipment des cuisines, in: La Maison, 1947, nr. 10, p. IX 175
- 49 -
Ondanks dat de huisvrouwen niet meteen overtuigd waren van de voordelen, bleek al snel dat plastic in de keuken onontbeerlijk was. De luchtdichte plastic afsluiting was ideaal voor het bewaren van voedingswaren. Bovendien was Tupperware bestand tegen chemicaliën, smaakloos en onbreekbaar en in staat om aan de temperaturen in koelkasten en diepvrieskasten te weerstaan zonder te barsten. Kortom alles bij elkaar gezien, was het het perfecte keukengerei voor de naoorlogse huisvrouw. Vanaf 1960 verovert Tupperware ook de Europese markt.
8.2.3.c. Keramiek tegels In verschillende artikels raadde men aan om ter hoogte van de gootsteen en het fornuis tegeltjes aan te brengen.177 Dit was niet alleen esthetisch mooi, maar het bood de huisvrouw minder werk bij het poetsen van de keuken.
8.2.3.d. Vloerbekleding Lineoleum werd beschouwd als de ideale vloerbekleding voor de keuken.178 Door de verschillende kleurcombinaties en motieven bracht dit de keuken tot leven. Bovenal was dit materiaal heel makkelijk schoon te maken en erg stevig. Met andere woorden het bood de huisvrouw niets dan voordelen. Het werd dan ook niet alleen aanbevolen voor de keuken, maar voor de ganse woning.
9. Wat wint men bij deze rationalisatie? De rationalisatie van de keuken in de eerste helft van de 20e eeuw kan men als representatief beschouwen voor onze veranderende houding ten opzichte tijd en ruimte. De reductie van de ruimte werd gezien als tijdswinst. Maar wat wint de huisvrouw effectief met deze rationalisatie?
177
E. MARECHAL, Propos sur les cuisines modernes, in: La Maison, 1947, jg. 3, nr. 10, p. 271 Le tapis-caoutchouc, materiau economique et de grande resistance, in: La Maison, 1959, jg. 15, nr. 5, p. XVXVII 178
- 50 -
9.1. Industriële productie Om te besparen op de huishoudelijke taken inspireerde men zich op het Taylorisme. Het préTaylorisme werd reeds aangewend door C. Beecher en dit om het werk van het dienstpersoneel te vergemakkelijken. Toen deze principes ook naar Europa overwaaiden, richtten ze zich tot de vrouw des huizes, die wegens een tekort aan huispersoneel, huisvrouw zou worden. Deze ideeën bepaalden de evolutie van de keukens in de 20e eeuw en waren gebaseerd op een tijd en ruimte economie: vermindering van het aantal handelingen, het aantal passen, de oppervlakte, bereidings- en kooktijd. Het enige wat langer kon, was de conservatie van de voedingswaren en de afstanden van bevoorrading. Deze aantrekkelijke voorstellen suggereren een financiële economie.179 In de gepubliceerde artikels is het minder duidelijk, maar de ingenieurs werkten voornamelijk voor de industrie en via deze Tayloristische maatregels leverden ze een bijdrage tot het stimuleren van verschillende industriële producten, zoals meubilair, elektrische huishoudapparaten en voedingsproducten.
9.2. Keuken of fabriek? Deze mentaliteit van tijdswinst was sterk verankerd in de mentaliteit, zodat vrouwen niet twijfelden om hun toevlucht te nemen tot diepvriesproducten, microgolfovens en fast-food en andere industriële toestellen. De vrouw werd in haar keuken een arbeidster. Al haar handelingen en bewegingen waren geteld, bestudeerd, geïnventariseerd en duidelijk gedefinieerd… de ruimte rondom haar werd alsmaar kleiner, zodat ze tijdens haar werk minder moest bewegen. De keuken werd een fabriek. Het koken werd even saai, geestesdodend en repetitief als bandwerk. De vrouw stond wegens plaatsgebrek alleen in de keuken. Het was dus niet mogelijk om de kinderen rond haar te laten spelen, anders hinderden deze onmiddellijk haar werkzaamheden. Gezellig samen koken was wegens plaatsgebrek eveneens uit den boze. Even een praatje slaan? Nutteloos, de huisvrouw is alleen in de keuken. Even gaan zitten? Ja, maar op een krukje om de groenten te wassen en snijden. Uit het venster kijken? Nee, het venster deed enkel dienst om de werkruimte optimaal te verlichten.
179
C. CLARISSE, Cuisine, recettes d‟architecture, Parijs, Les Editions de l‟Imprimeur, 2004, p. 185
- 51 -
Creativiteit werd dus niet getolereerd in de rationele keuken. Er was slechts één goede manier om te werken in de keuken en als je afweek van de opgestelde regels en schema‟s, bleek deze rationele keuken dus helemaal niet zo praktisch meer.
De functionele keuken lijkt dus helemaal niet zo bevrijdend te zijn, als men hoopte. Ook de vereenvoudiging van het werk leek een fabeltje, de huisvrouw bleek, ondanks de arbeidsbesparende werkmethoden aan een niet-aflatende vermoeidheid te leiden. Dit wordt duidelijk uit de steeds terugkerende artikelen.180 Daarom werd niet alleen voor rationele inrichting gepropageerd, maar verschenen er regelmatig ook artikelen over divans waar „moeder‟ even kon uitrusten. Deze artikelen benadrukten vaak dat de afname van het huispersoneel door een goede huishoudelijke uitrusting kon worden gecompenseerd.
10. Buitenlandse keukens
10.1. De Amerikaanse keuken Eerst en vooral kunnen we ons afvragen of het adjectief „Amerikaanse‟ geen publicitaire stunt was om een architecturale inrichting met enkele kleine gebreken toch te promoten. Als
180
Bespaar vermoeienis. Rust, een levensnoodwendigheid, in: Bij de haard, jg. 50, 1962, nr. 7; J. DE SCHAMPELEIRE, Huisvrouwen moeten ook rusten en pauzeren, in: Stem der Vrouw, jg. 52, 1966, nr. 8/9; L. MARTEL, Een ziekte van onze tijd: oververmoeidheid, in: Stem der Vrouw, jg. 52, 1966, nr. 1, pp. 15-16
- 52 -
we het tegenwoordig hebben over de Amerikaanse keuken, moet je immers geen ruime, goed verlichte en degelijk ingerichte keuken verwachten. Je mag eerder een kleine keuken zonder venster, soms zelfs zonder verluchting in gedachten houden. Deze opstelling benoemden de Amerikanen zelf een „french kitchen‟.181 De meeste Amerikaanse keukens waren rond 1938 reeds voorzien van elektriciteit, een koelsysteem, elektrische huishoudapparaten en prefab keukenelementen. We kunnen twee types van elkaar onderscheiden: enerzijds de stedelijke keuken of kitchenette in de appartementen en anderzijds de plattelandskeuken. Deze laatste keuken was ruim en stond volledig los van de woonkamer, maar bevatte meestel een ontbijthoek. Een wekelijkse bevoorrading uit de supermarkt voorzag de keuken in alles. De garage bevond zich naast de keuken om het uitladen van de etenswaren te vergemakkelijken. De keukens die Christine Frederick voorstelde tijdens de jaren „30 waren ruim en heel luxueus. Ze maakte dan ook uitvoerige beschrijvingen van de ontbijthoek: banken bekleed met rood leder, waarvan de rugleuningen in de hoeken voorzien zijn elektrische huishoudapparaten, die men netjes kon wegbergen. Je kon dus rustig werken terwijl men bleef zitten aan de tafel. Er zijn verschillende details die getuigen van een grote verfijning bij het gebruik van nieuwe materialen, verlichting en meubelelementen die werden geïntegreerd in het concept.182 De keukens van Amerikaanse architecten als Frank Lloyd Wright en Raymond Loewy waren ruim en heel vernieuwend. Ondanks deze ingenieuze concepten werden ze gereduceerd tot Tayloristische plannen en tijdsschema‟s.
10.2. De Zweedse keuken Ook in Zweden had het rationele model invloed op de keukeninrichting: voor de zogenaamde Zweedse keuken werd het concept verder ontwikkeld en dit model inbouwkeuken werd na de Tweede Wereldoorlog op zijn beurt in Duitsland geïntroduceerd.183 Omwille van hun gure klimaat, hebben de Noorse landen een eigen traditie en kennis opgebouwd op het domein van de woning en de meubilering. In de jaren „20, legde de Zweedse socialistische regering zich toe op de studie en bouw van sociale woonblokken. Een eerste grote woontentoonstelling had plaats in 1930 te Stockholm en stelde verschillende prototypes voor. Doordat ze gespaard werden van de Wereldoorlogen, had Zweden een grote voorsprong opgebouwd wat betreft wonen in de jaren „50. Een andere
181
C. DUPAVILLON, Eléments d‟une architecture gourmande, Parijs, Monum, 2002, p. 204-206 R. MIELKE, De Keuken, Geschiedenis, cultuur, design, Berlijn, Feierabend, 2004, p. 24 183 C. CLARISSE, Cuisine, recettes d‟architecture, Parijs, Les Editions de l‟Imprimeur, 2004, p. 165 182
- 53 -
grote woontentoonstelling vond plaats te Stockholm in 1950.184 De Zweedse architecten en designers exporteerden toen reeds hun meubelen over de ganse wereld. En ook de Belgische architecten interesseerden zich in grote mate voor het noorden.185 Zweden, die een grote emigratie naar de Verenigde Staten kende in de 19e eeuw, hield dan ook een traditie van uitwisselingen in stand met dit land. Zoals verschillende Europese keukens, werd ook de Zweedse keuken gekenmerkt door een Amerikaanse invloed. De schema‟s van Christine Frederick werden in het Zweeds vertaald en overgenomen. Evenwel, terwijl in België de keuken alsmaar kleiner wordt en uitsluitend was bedoeld voor de alleen werkende huisvrouw, bleef de Zweedse keuken een echte leefruimte. Zelfs de kleinste keukens hadden een eettafel en de kinderen hadden er nog genoeg ruimte om te spelen. Zweedse architecten waren er immers van overtuigd dat het nuttigen van de maaltijden in de keuken, het huishoudelijk werk voor een groot stuk vereenvoudigde. De prototypes werden uitgewerkt in het Onderzoekscentrum voor de woning, opgericht in 1940.186 De Zweedse keukens uit de jaren „50 waren ruim en helder. Hoewel de ruimte voorzien was van grote vensters, maakten ze eveneens gebruik van artificiële verlichting. Deze verlichting, werd net als alle materialen, bekledingen en huishoudtoestellen uitgebreid getest in het Onderzoekscentrum. Het principe van de kleine keuken, zonder venster, gerealiseerd in de Europese landen, sloeg echter niet aan. Het Onderzoekscentrum werkte samen met onderzoekers, architecten, universiteiten en hield eveneens rekening met de verschillende gemeentelijke voorschriften. Ook de gevolgen van de weeromstandigheden op de hygiëne en de algemene gezondheid werden uitvoerig bestudeerd. Ze kwamen tot de vaststelling dat in een land met weinig zon, een goede verlichting van de leefruimtes de seizoensgebonden depressies kon terugbrengen tot een minimum. In tegenstelling met de afname van het huishouden in Europa, lijkt het of Zweden bleef onderzoek en experimenteren omtrent ergonomische werkhoudingen, materialen en de adaptatie van de woning in hun eigen levenswijze.187 Ongetwijfeld dat deze experimenten ook de industrie ten goede komen. Misschien kunnen we hierin één van de redenen zien waarom de Ikea-winkels, die sinds 1970 in verschillende landen werden opgericht, zo‟n groot succes zijn?
184
C. CLARISSE, Cuisine, recettes d‟architecture, Parijs, Les Editions de l‟Imprimeur, 2004, p. 165 F. STRAUVEN, Het lelijkste land?, in: De fifties in België (tent. cat.), Brussel (ASLK-galerij), 1988, p. 278 186 C. CLARISSE, Cuisine, recettes d‟architecture, Parijs, Les Editions de l‟Imprimeur, 2004, p. 165-167 187 R. MIELKE, De Keuken, Geschiedenis, cultuur, design, Berlijn, Feierabend, 2004 185
- 54 -
11. Een gouden toekomst tegemoet Op het eind van de jaren „50 vonden er in België enkele beeldbepalende veranderingen plaats. De samenleving evolueerde razendsnel en werd gekenmerkt door sterk verbeterde materiële levensomstandigheden, een zichtbaar proces van suburbanisatie, een verhoogde mentale en geografische mobiliteit ( denk aan televisie en de auto) en fors toegenomen vrije tijd. Deze
- 55 -
fenomenen waren belangrijke impulsen voor het proces van individualisering, dat reeds een begon tijdens de tweede helft van de jaren „50.188 De belangrijkste reden voor deze individualisering is de steeds toenemende bestaanszekerheid en de steeds grotere kennis van de wereld om hen heen.189 De lonen bleven stegen en men kon steeds meer dingen kopen en doen. Men hoefde niet meer te denken aan een mogelijke sombere toekomst, men kon nu consumeren en hoefde niet te denken aan morgen. Mocht men toch werkloos worden of arbeidsongeschikt dan was er het systeem van sociale voorzieningen dat de mensen opving. Deze individualisering bracht ook een steeds grotere beslissingsvrijheid inzake waarden, normen en alledaagse handelingen mee.190 Bovendien ging de toegenomen welvaart gepaard met een boost in de wereld van de woonconsumptie. Commerciële verleiding verdrong hier het moreel geladen advies. In een dergelijke situatie staan mensen ook open voor nieuwe ideeën en ervaringen. Deze ontwikkelingen hadden eveneens ingrijpende gevolgen voor de rationele keuken. 11.1. Aangepaste voorlichtingsprogramma‟s Een duidelijk voorbeeld van de veranderende maatschappij zijn de projecten van de vrouwenorganisaties.191 Zoals eerder aangehaald ontwikkelde de Boerinnenbond in de loop van de jaren „50 verschillende educatieve projecten. Deze evolueerden ook na 1958 mee met de tijd. Opvallend in deze evolutie is de aard van hun advies. Aanbod en keuze zorgden ervoor dat hun advies minder expliciet moraliserend was. Dit was onder meer duidelijk in het architecturale en keukenadvies van de Boerinnenbond. In 1962 presenteerden ze een nieuwe editie van „Het Huis onzer Dromen‟, daarbij toonde men plannen en foto‟s van 21 verschillende, goede woningen. Wat betreft de keuken stelden ze eveneens meerdere aanvaardbare opstellingen voor.
188
R. LAERMANS, In de greep van de moderne tijd. Modernisering en verzuiling. Evoluties binnen de ACWvormingsorganisaties, Leuven, Garant Uitgevers, 1992, pp. 63-72 189 H. BALTHAZAR, De uitbouw van de sociale overlegstructuren, In: F. VANHAECKE, 1951-1991 :een tijdsbeeld, Brussel, Paleis voor schone kunsten, 1991, p. 45-52 190 H. BALTHAZAR, De uitbouw van de sociale overlegstructuren, In: F. VANHAECKE, 1951-1991 :een tijdsbeeld, Brussel, Paleis voor schone kunsten, 1991, p. 45-52 191 FLORE, F., Lessen in modern wonen. Een architectuurhistorisch onderzoek naar de communicatie van modellen voor goed wonen in België 1945-1958 (doctoraal proefschrift, niet gepubliceerd, Universiteit Gent, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, 2006), p. 250
- 56 -
Ook het boek De Landelijke Woning hield rekening met meerdere goede levenswijzen en hield zich voortaan bezig met het begeleiden van de juiste keuzes uit het groeiende aanbod van mogelijkheden.192 Hun vorming ging zich dus meer richten op „consumentenvoorlichting‟ dan op „opvoeding‟.
De groeiende welvaart zorgde eveneens bij de arbeidersbewegingen voor veranderingen. Zo ging de KAV haar rol als consumentenadviseur verder uitbouwen en professionaliseren.193 Rudi Laermans concludeerde hierover dat “de vroegere moreel-godsdienstig gekleurde waarschuwingen voor verleidende reclames en misleidende handelsmethoden plaats maakten voor een meer objectieve productvoorlichting.”194 Dit betekende dat de tijdschriften van de KAV zich beperkten tot de zakelijke informatie. Zo gaven ze informatie over de consumptieve kwaliteiten van een stofzuiger of een soort van vloerbedekking op een waardevrije manier. In 1957 richtten de Christelijke vrouwengilden eveneens een Raad van Huisvrouwen op. 195 Deze was samengesteld uit huisvrouwen, gewezen familiehelpsters, vertegenwoordigers van de nationale leiding van de Christelijke vrouwengilden en leraressen en diensthoofden van de Praktische School. De raad had als opdracht de huishoudelijke en verbruikersbelangen van de KAV-leden te bevorderen. Ze bestudeerde, besprak en testte nieuwe producten voor het huis en deed uitspraken over de kwaliteit, de bruikbaarheid en de kostprijs van de producten. 196 De raad was naar eigen zeggen opgericht op vraag van de KAV-leden die uit het sterk toegenomen marktaanbod niet meer oordeelkundig konden kiezen. De KAV besprak ook voor 1957 huishoudtoestellen en andere voorwerpen voor het huis, maar de oprichting van de Raad van Huisvrouwen duidde op een meer systematische onderbouwde begeleiding van het steeds groter aantal keuzes dat de arbeidersvrouwen als consumenten moest maken.197 11. 2. Expo 58 De Algemene Internationale Wereldtentoonstelling te Brussel ging van start op 18 april 1958. Ze sluit als het ware het decennium af. Hoewel de Wereldtentoonstelling „Expo 58‟ geen absoluut eindpunt betekende voor de rationele keuken, markeert de tentoonstelling toch een keerpunt in de keukengeschiedenis. 192
F. FLORE, op. cit., p. 250 F. FLORE, op. cit., p. 251 194 R. LAERMANS, In de greep van de moderne tijd. Modernisering en verzuiling. Evoluties binnen de ACWvormingsorganisaties, Leuven, Garant Uitgevers, 1992, pp. 135-145 195 F. FLORE, op. cit., p. 251 196 Raad voor de huisvrouwen, in: Vrouwenbeweging, aug. 1958, p. 44 197 F. FLORE, op. cit., p. 251 193
- 57 -
Expo 58 was een indrukwekkende architecturale modeshow en was een evenement met ingrijpende gevolgen op verschillende vlakken.198 Niet in het minst heeft het zijn stempel gedrukt op de woningbouw en interieurinrichting in België. De woning werd in de Belgische Sectie op Expo 58 dan ook bij verschillende groepen naar voren geschoven als centraal thema.199 Wat betreft het interieur lag veelal de nadruk op hygiëne en comfort. Verschillende aspecten kregen daarbij speciale aandacht; de verwarming, de belichting en de keukenapparaten. Zo werd in één paviljoen een overzicht getoond van verschillende technische apparaten. Ook in de andere paviljoenen lag de nadruk vooral op elektrische installaties en andere huishoudelijke apparatuur. Zo werden ondermeer een geperfectioneerde
badkamer
en
moderne
keuken
tentoongesteld.
Wat
betreft
de
keukenmeubels, het gaat hier voornamelijk over eettafels en bijhorende stoelen, vallen er twee verschillende, schijnbare tegengestelde richtingen op. Enerzijds was er de terugkeer naar een strenge discipline, gericht op „design‟. Deze term werd op het eind van de jaren „50 algemeen bekend. Anderzijds ontwikkelde zich terzelfdertijd een meer originele creativiteit, die de eerste richting leek tegen te spreken. In de woning werden dan ook twee soorten meubelen gebruikt: Knoll design, waarvoor De Coene de fabricatielicentie heeft verworven en meubelen, ontworpen door De Coene zelf.200 Bij de inrichting werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de meer representatieve kamers, hoofdzakelijk bemeubeld door Knoll en de meer private ruimtes, bezet met meubelen van De Coene. In tegenstelling met de zogeheten „sociale‟ meubels, was Knoll exclusief en zodoende ook redelijk duur. Knoll werd op deze manier symbool van het moderne wonen van de hogere klassen. Het goed gemeubelde interieur toonde dus niet alleen „degelijk‟ design, maar verwees ook naar de toenemende modetrends in de moderne woning. Ook in het paviljoen van de sociale woningbouw was het moderne wonen een aandachtspunt. Men legde hier vooral de nadruk op het „sociale meubel‟. Daarmee verwees men naar het goedkope, lichte en moderne design, die makkelijk met elkaar konden worden gecombineerd en die de ouderwetse meubels moesten vervangen. Er werden dus verschillende modelkamers tentoongesteld op Expo 58. Daarbij lag weliswaar de nadruk op woonkamers, zit- en slaapkamers. Toch werd af en toe ook de keuken nader toegelicht.
198
F. STRAUVEN, Het lelijkste land?, in: De fifties in België (tent. cat.), Brussel (ASLK-galerij), 1988, p. 281 M. DE KOONING, F. FLORE, The representation of Modern Domesticity in the Belgian Section of the Brussels World‟s Fair of 1958, in: Journal of Design History, 2003, vol. 16, nr. 4, pp. 319-340 200 R. DEVOS, De Coene op Expo 58, Kortrijk, Stichting De Coene , 2003 199
- 58 -
Dit gebeurde vooral door het promoten van elektrische huishoudtoestellen.201 Zo werden de bezoekers overwelmd door de laatste snufjes: elektrische ovens en diepvriezers met afzonderlijke compartimenten voor iedere dag van de week. In de keuken kon de huisvrouw nu zelfs een volledig menu samenstellen, door enkele knopjes in te drukken, warme gerechten konden op de gevraagde tijd, uit de oven worden gehaald,… De keuken bevrijdde als het ware de huisvrouw van het koken.
De Expo oefende in zijn totaliteit een grote invloed uit op zijn bezoekers. Ze werden ingelijfd in een nieuw tijdperk, gekenmerkt door een ongebreideld geloof in een nieuwe toekomst. Door Expo 58 kregen verschillende Belgen de smaak te pakken voor een moderne en vernieuwde levensstijl.
11.3. The American way of life Dankzij het Marshall Plan kon België genieten van de Amerikaanse hulp na WO II. Dit bracht met zich mee dat containers vol Coca-Cola, Paramount films, Corned Beef en pakjes kauwgum in grote getale werden verscheept naar Europa.202 Dankzij de glimlachende Amerikaanse huisvrouwen in de verschillende reclamecampagnes, namen ook de Belgische huisvrouwen een andere levenswijze aan. Men verzorgde zich tot in de puntjes, schafte een radio aan voor in de keuken en ging naar de eerste Tupperware parties. Naarmate de tijd verstreek won de Amerikaanse keuken nog meer aan aantrekkingskracht.203 Deze was in zekere zin de belichaming van de ongeremde consumptie, gedragen door de forse economische groei. De Amerikaanse keuken was de volmaakte expressie van het comfort van de huisvrouw. U hebt altijd al gedroomd van de volledig uitgeruste, elegante en praktische keuken van de Amerikaanse vrouw? Hier is ze dan…204 De fabrikanten promootten de Amerikaanse keuken als „volledig uitgeruste keukens‟. Naast het fornuis en de wasmachine, die steeds werden geperfectioneerd, stonden soms vier koelkasten in deze keuken van de toekomst.205 Één koelkast diende voor de frisse dranken, een andere diende voor de etenswaren, die snel bederven. Een derde was geschikt voor groenten en fruit, waarvoor een aangepaste temperatuur en vochtigheidsgraad nodig was. Een vierde koelkast maakte ijsblokjes en fris water. 201
M. DE KOONING, F. FLORE, The representation of Modern Domesticity in the Belgian Section of the Brussels World‟s Fair of 1958, in: Journal of Design History, 2003, vol. 16, nr. 4, pp. 319-340 202 C. CLARISSE, Cuisine, recettes d‟architecture, Parijs, Les Editions de l‟Imprimeur, 2004, p. 162 203 E. COLLET, De Keuken. Een levenswijze (tent. cat.), Brussel, AAM, 2006, p. 38 204 Folder Novabloc, 1955, in: E. COLLET, De Keuken. Een levenswijze (tent. cat.), Brussel, AAM, 2006, p. 38 205 Est-ce la cuisine de l‟avenir?, in: La Maison, 1955, nr. 7, p. 89
- 59 -
De meeste van de keukenmodellen kregen felle kleuren en ronde vormen mee, die inspeelden op de „popcultuur‟ van die periode. Het moderne concept werd zelfs verwerkt in modellen met een rustieke of historiserende stijl die de moderne technologie integreerden in de vertrouwde keuken van weleer.206 Reclameboodschappen adviseerden: kies een landelijke stijl, zelfs voor uw gesofisticeerde menu‟s! Deze veralgemening van de Amerikaanse keuken betekende een drastische ommekeer. De voor iedereen zichtbare keukenruimte werd immers de regel. De vrouw werd dus niet langer opgesloten in haar werkkeuken. In haar keuken beschikte ze nu zelfs over een huishoudelijk bureau, die was uitgerust met een televisie en telefoon.207 De vrouw stond dus in contact met de rest van het huis en de wereld. De televisie, het nieuwe embleem van de moderniteit, populariseerde dat soort keukens in verschillende uitzendingen: de televisiekok deed een gezellige babbel met zijn genodigden in een kleurige, luchtige ruimte die van de allernieuwste snufjes was voorzien.208
12. Besluit
De geschiedenis van de keuken liet mij toe om de veranderende positie van vrouwen in de maatschappij te onderzoeken. In de jaren „50 was de vrouw voorbestemd om een goede
206
E. COLLET, De Keuken. Een levenswijze (tent. cat.), Brussel, AAM, 2006, p. 38 C. CLARISSE, Cuisine, recettes d‟architecture, Parijs, Les Editions de l‟Imprimeur, 2004, p. 162 208 E. COLLET, De Keuken. Een levenswijze (tent. cat.), Brussel, AAM, 2006, p. 47 207
- 60 -
huisvrouw te worden. Dit is niet alleen het geval in de herinnering van onze grootmoeders, maar dat blijkt ook duidelijk uit magazines en wetenschappelijke literatuur. Uit de publicaties van de vrouwenorganisaties en damesbladen leert de inrichting van de keuken ons interessante dingen in verband met genderpatronen. Aldoor benadrukt men dat het huishouden de vanzelfsprekende taak was van de vrouw. In 1958 publiceerde het tijdschrift Rijk der Vrouw: „Het is onze vrouwenplicht, te zorgen voor de voeding en de kleding van onze huisgenoten; het is onze plicht, dat stukje van de wereld, die enkele vierkante meter zoals er voor ons geen andere op de wereld bestaan, en die onze echtgenoot en kinderen niet zonder genegenheid „thuis‟ plegen te noemen, naar ons beste vermogen in te richten.‟209 Het inrichten van de woning en verzorgen van het gezin was dus duidelijk de verantwoordelijkheid van de huisvrouw. De inrichting van de keuken bekrachtigt alleen maar deze taakverdeling. De achterliggende gedachte van de werkkeuken in de jaren 1950 was dat een huisvrouw zonder dienstboden de huishoudelijke arbeid zo efficiënt mogelijk moest kunnen doen, door zo weinig mogelijk afstand af te leggen en alle benodigdheden zoveel mogelijk binnen handbereik te hebben. De architecten geloofden dat de rationalisatie van de keuken zou leiden tot een vermindering van de lastige en saaie huishoudelijke taken. Een rationele aanpassing van de keuken werd gezien als bevorderlijk voor de emancipatie van de vrouw, omdat ze zo minder de slaaf werd van het huishouden.
Het beeld van de onderworpen (huis)vrouw die door allerlei maatschappelijke krachten belet werd sociaal en cultureel te groeien leeft sterk bij feministische auteurs. Volgens hen waren vrouwen bange en onzekere wezens, wonend in de landelijke woonwijken en emotioneel, cultureel en financieel afhankelijk van hun echtgenoot. Huisvrouwen werden gezien als passieve slachtoffers van de consumptiemaatschappij, niet in staat om het waardevolle en het overbodige van elkaar te onderscheiden. De wereld van de rationele keuken leek perfect te passen in deze visie. De architectuur bevestigt hier inderdaad deze opvatting: het was de taak van de vrouw om te koken. En de keuken waarin ze dit moest doen was niet langer een ruimte, waar het aangenaam vertoeven was, maar een ruimte waar er hard moest gewerkt worden. De vrouw werd in haar keuken een arbeidster. Al haar handelingen en bewegingen waren geteld, bestudeerd, geïnventariseerd en duidelijk gedefinieerd… de ruimte rondom haar werd alsmaar kleiner, zodat ze tijdens haar werk minder moest bewegen. De keuken werd een fabriek.
209
A. LAURENT, „Mijn‟ huishouden, in: Het Rijk der Vrouw, 1958, nr. 718, p. 138
- 61 -
Dit betekende echter niet dat deze rationele keuken de bevrijding van de vrouw in de weg stond. De rationele keuken maakte immers de vrouwen bewust van hun situatie. Vrouwen kregen de kans om een succesvolle carrière uit te bouwen, op een zelfstandige manier. Er is verbazing over de verschuiving van visies omtrent de rationele keuken. Ik meen dat die verband houdt met de wijze waarop de verschillende generaties op de arbeidsmarkt zijn terecht gekomen. De norm (van de meeste mannen en vrouwen) in de jaren „50 was de vrouw thuis te houden.210 De rationele keukenwereld past volgens mij in dat beeld van domesticatie. In de ogen van duizenden huisvrouwen gaven de goed uitgebouwde keukens en de verschillende huishoudapparaten hen juist een imago van toewijding en moderniteit. De werkkeuken was dan ook een aanvaard begrip. Dit blijkt uit de geest van de artikels in de verschillende tijdschriften. Niettemin vormde de vergroting van de kleine keuken één van de eerste substantiële verbouwingen van de NMKL-woningen, waar de werkkeuken massaal werd in toegepast. 211 Deze verbouwing is één van de gevolgen van de veranderende maatschappij in de jaren ‟60. Vanaf de jaren „60 was (loon)arbeid van vrouwen heel wat meer verspreid. Toen bleken de rationele keukens uit de jaren „50 niet zo handig meer voor buitenshuis werkende, gehaaste vrouwen. Het sociale leven van de rationele keuken onderging dan ook een radicale ommekeer. En collectieve consumptie nam daar een sleutelpositie in.212 Men stelde nieuwe eisen aan de keuken: voldoende plaats in de keuken om ook daar te kunnen eten was voor velen een absolute prioriteit. De keukens werden bedacht in almaar nieuwe kleren, modellen en vormen. Deze werden gelanceerd en verspreid via publiciteit in magazines en reclame via radio en televisie. Het duurde niet lang of de consumenten vielen met bosjes voor de zeer diverse vormen en kleuren. De nieuwe keuken betekende dat de huisvrouw deel nam aan de moderne maatschappij. Door een nieuwe keuken aan te kopen, had de huisvrouw niet alleen een handige en ruime werkplaats, maar toonde ze eveneens dat ze de nieuwste snufjes van de keukentechnologie wilde bijhouden.
210
H. GAUS, Een oude tijd voorbij, een nieuwe tijd aangebroken, in: De fifties in België, Sint-Niklaas, 1988, p. 40-41 211 H. HEYEN, Hoe te wonen?, in: Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent. cat.), Antwerpen (deSingel)2006, p. 199 212 H. BALTHAZAR, De uitbouw van de sociale overlegstructuren, In: F. VANHAECKE, 1951-1991 :een tijdsbeeld, Brussel, Paleis voor schone kunsten, 1991, p. 45-52
- 62 -
Zo ontgroeide de keuken zijn praktische functionaliteit van het verleden en ontwikkelde zich tot een ruimte die beantwoord aan een veeleisende, individuele leefwijze. De keuken werd het „warme hart‟ van het huis.
Bibliografie
ANDERSON, S., Peter Behrens and a new architecture for the twentieth century, Cambridge (Mass.), MIT press, 2000 - 63 -
ADRIAENSSENS, W., AUBRY, F., BEKAERT, G., Art nouveau en design :sierkunst van 1830 tot Expo 58, Tielt , Lannoo, 2005.
ANDRITZKY, M. (ed.), Oikos. Von der Feuerstelle bis zur Mikrowelle. Haushalt und Wohnen im Wandel (tent. cat.), Giessen, 1992 BOTERMANS, J., VAN GRINSVEN, W., De jaren ‟50, Arnhem, Terra Lannoo BV, 2005
BROOS, K., Piet Zwart, 1885-1977, Amsterdam, Van Gennep, 1982
BEKAERT, G., STRAUVEN F., Bouwen in België, 1945-1970 (tent. cat.), Brussel (Koninklijke Albert I Bibliotheek), 1971
COLEMAN, D. (ed.), Architecture and Feminism, New York, Princeton Architectural Press, 1996
COLLET, E., De Keuken. Een levenswijze (tent. cat.), Brussel (Fondation pour l‟Architecture), 2006-2007 CLARISSE, C., Cuisine, recettes d‟architecture, Parijs, Les Editions de l‟Imprimeur, 2004
CROSS, B.M., The educated woman in America; :selected writings of Catharine [sic] Beecher, Margaret Fuller, and M. Carey Thomas, New York, Teachers College Press, 1965
DAENENS, L., BUCQUOYE, M., KATZ, S., Tupperware Transparant (tent. cat.), Gent (Design museum), 2005
DE HEER, J. (red.), Kleur en architectuur / oorspronkelijke teksten van Theo Van Doesburg, Le Corbusier, Bruno Taut, Rotterdam, 010, 1986
DE SMET, H., Bouwstenen van sociaal woonbeleid. De VHM bekijkt 50 jaar volkshuisvesting in Vlaanderen, Vlaamse huisvestingsmaatschappij, Brussel, 1997, 2 vol.
- 64 -
DEVOS, R., De Coene op Expo 58, Kortrijk, Stichting De Coene , 2003
DHAENE, S., VERAVERBEKE, E., De jaren 50, Tielt, Lannoo, 2006 DUPAVILLON, C., Eléments d‟une architecture gourmande, Parijs, Monum, 2002
EICHHORN, K., GAUGELE, E., HABERE, A., Innenausbau im Wohnhaus, Essen, Heyer, s.d.
FLORE, F., Lessen in modern wonen. Een architectuurhistorisch onderzoek naar de communicatie van modellen voor goed wonen in België 1945-1958 (doctoraal proefschrift, niet gepubliceerd, Universiteit Gent, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, 2006)
FLORE, F., Lessen in modern wonen. Bronnenboek over woontentoonstellingen in België 1945-1958, Gent, WZW editions and productions, 2004
FLOUQUET, P.-L., La cuisine moderne: ses plans et ses équipments, Brussel, Art et Technique, 1949
GIEDION, S., Mechanization takes command: a contribution to anonymous history, New York, Oxford university press, 1948
GOBYN, R., De fifties in België (tent. cat.), Brussel (ALSK-galerij), 1988
HEYNEN H Red. e.a., Dat is architectuur: sleutelteksten uit de twintigste eeuw, Rotterdam, Uitgeverij 010, 2001
HEYNEN, H., BAYDAR, G., Negotiating Domesticy: spatial productions of gender in modern architecture, London, Routledge, 2005
HOEPFNER, W., Geschichte des Wohnens. 1: 5000 v. Chr. - 500 n. Chr. :Vorgeschichte, Frühgeschichte, Antike, Stuttgart, Deutsche Verlags-Anstalt, 1999
- 65 -
HOOGHE, M., JOORIS, A., Golden sixties: België in de jaren zestig 1958-1973, Gent, Ludion, 1999
KIRSCH, K., The Weissenhofsiedlung: experimental housing built for the Deutscher Werkbund, Stuttgart, 1927, New York, Rizzoli, 1989
MIELKE, R., De Keuken, Geschiedenis, cultuur, design, Berlijn, Feierabend, 2004
MIEROP, C., VAN LOO, A., Louis Herman De Koninck, architecte des années modernes, Brussel, Archives d'architecture moderne, 1989
MIKLAUTZ, E., LACHMEYER, H., EISENDLE, R. (ed.), Die Küche. Zur Geschichte eines architektonischen, sozialen und imaginativen Raums, Wenen/Keulen/Weimar, Böhlau, 1999
MOMBACH, M., Hoe de kleine bescheiden gezinnen huisvesten?, Brussel, Nationale maatschappij voor de huisvesting, 1950
PERRIAND, C., Une vie de création, Parijs, Jacob, 1998
SMETS, M., De ontwikkeling van de tuinwijkgedachte in België. Een overzicht van de Belgische volkswoningbouw/1830-1930, Brussel-Luik, Pierre Mardaga, 1977
SPEIDEL, M., Bruno Taut, Natur und Fantasie 1880-1938, Berlijn, Ernst und Sohn, 1995
STRAUVEN, F., Renaat Braem: de dialectische avonturen van een Vlaams functionalist, Brussel, Archief voor moderne architectuur, 1983
TAUT, B., SPEIDEL, M., Die neue Wohnung. Die Frau als Scöpferin, Berlijn, Mann, 2001
VAN HERCK, K., AVERMAETE, T. (red.), Wonen in welvaart, woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen (deSingel), 2006
VANHAECKE, F., 1951-1991 :een tijdsbeeld, Brussel, Paleis voor schone kunsten, 1991
- 66 -
VAN LOO, A., Repertorium van de architectuur in België: van 1830 tot heden, Antwerpen, Mercatorfonds, 2003
Tijdschriften: (jaargangen 1945-1960) La Maison Landeigendom Bij de haard De stem der vrouw Huisvesting
Websites: www.huisvanalijn.be www.electrolux.de www.poggenpohl.de www.philips.de www.siematic.de www.zanussi.de
- 67 -