Uitspraak van de Geschillencommissie Bureau Krediet Registratie, nr. 14.12 d.d. 5 januari 2015 te Amsterdam (Prof. Mr J.J.C. Kabel, A.A.M. Beijersbergen van Henegouwen, mevrouw Mr K.D. van Ringen, Mr A.H. Beekhuizen).
1. Behandeling van het geschil Partijen zijn overeengekomen dit geschil, binnen de door het Reglement Geschillencommissie BKR (hierna: het Reglement) gestelde grenzen, bij wege van bindend advies door de Commissie te laten beslechten. De Commissie heeft kennis genomen van de door partijen overgelegde stukken en heeft de betrokkene en de deelnemer uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van de klacht op 24 november 2014 te Amsterdam. Partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht. 2. Standpunt van de betrokkene De betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie van een doorlopend krediet met contractnummer ******101. De registratie wordt aanvankelijk gekenmerkt door een achterstandsmelding (A), een bijzonderheidscode 2 ((Restant) vordering geheel opeisbaar) op 28 september 2005 en een bijzonderheidscode 3 (bedrag van 250 euro of meer is afgeboekt) op 6 april 2009. De werkelijke einddatum van de overeenkomst is 19 juni 2012. Tijdens de behandeling van de klacht heeft de deelnemer de achterstandsmelding verwijderd en de datum van code 2 aangepast naar 25 juli 2005. De betrokkene heeft zijn klacht als volgt toegelicht. De betrokkene stelt dat de coderingen onterecht zijn en dienen te worden verwijderd. Op 30 september 2001 heeft de betrokkene een doorlopend krediet afgesloten voor EUR 8.168. Begin 2005 is een betalingsachterstand ontstaan. De betrokkene ontkent de ontvangst van een aanmaning met vooraankondiging voor de BKR registratie op 7 mei 2005 en een brief waarin het krediet werd opgeëist d.d. 25 juli 2005. Op 6 oktober 2005 ontving de betrokkene wel een brief van de deelnemer waarin hem de laatste mogelijkheid werd geboden het restantbedrag ad EUR 7.355,74 te voldoen. Op 10 oktober 2005 heeft de betrokkene contact opgenomen met de deelnemer en een betalingsregeling afgesproken. Het contract zou worden gehandhaafd zonder de mogelijkheid om geld op te nemen. Eind januari 2008 heeft
Pagina 2 van 5
de betrokkene de laatste termijn betaald. Na januari 2008 heeft de betrokkene niets meer vernomen van de deelnemer. De betrokkene vindt code 3 onbegrijpelijk. Hij ging ervan uit dat hij met de laatste storting op 29 januari 2008 alles betaald had. De betrokkene klaagt tevens over de verkeerde hantering van termijnen door de deelnemer en het ontbreken van een bijzonderheidscode 1 (er is een aflossings- of betalingsregeling getroffen, nadat zich een situatie van achterstand heeft voorgedaan). De betrokkene stelt dat de vordering op 10 oktober 2005 niet meer opeisbaar was omdat hij toen een betalingsregeling had afgesproken. De code 2 dient derhalve te worden verwijderd. De raadsman van de betrokkene stelt dat de deelnemer onreglementair handelt door 9 jaar later de datum van code 2 te corrigeren omdat zij zich destijds (in 2005) niet heeft gehouden aan de termijn van 4 weken (zij plaatste de code 2 na 8 weken). De stelling van de deelnemer dat de afbetalingsregeling geen verband had met het doorlopend krediet is onjuist. In een brief van de deelnemer d.d. 12 juni 2014 aan de betrokkene staat dat cliënt het doorlopende krediet met € 275,= per maand zou inlopen en dat het doorlopend krediet wederom zou worden gehandhaafd. In die brief staat eveneens dat de schuld “wederom” opeisbaar werd. De regeling kwam erop neer dat betrokkene vanaf 10 oktober 2005 weer een doorlopend krediet had zonder opname mogelijkheid. Door betalingen zou de schuld afnemen. Een afbetalingsregeling had de deelnemer moeten melden met code 1. De betrokkene heeft na 10 oktober 2005 geen overzichten ontvangen en niets meer vernomen. Brieven die onvindbaar of vernietigd waren tovert de deelnemer ineens uit de hoge hoed, zo stelt de raadsman van de betrokkene. De betrokkene wenst verwijdering van alle negatieve coderingen. 3. Standpunt van de deelnemer De deelnemer stelt dat op 28 februari 2005 een achterstand is ontstaan in de termijnbetalingen. Op 7 mei 2005 heeft de deelnemer een aanmaning gezonden aan de betrokkene. Betaling bleef echter uit. Op 25 juli 2005 is het krediet opgezegd en de deelnemer heeft op 28 september 2005 code 2 gemeld. Ter zitting verklaart de deelnemer dat zij uit coulance de A heeft verwijderd. De datum van code 2 is inmiddels aangepast naar 25 juli 2005. Op 10 oktober 2005 heeft de deelnemer met de betrokkene een betalingsafspraak gemaakt. Met ingang van 30 oktober 2005 diende de betrokkene EUR 275 per maand te voldoen tot aan het moment van algehele aflossing. De betrokkene heeft 262
Pagina 3 van 5
maal EUR 275 en 1-maal EUR 205,74 is in totaal EUR 7.355,74 voldaan, exclusief contractuele rente. Na 29 januari 2008 resteerde EUR 867,68. De betrokkene is eenzijdig gestopt met betalen. Het is intern beleid van de deelnemer dat nadat 15 betalingstermijnen zijn vervallen, de deelnemer overgaat tot het intern afboeken van de vordering. De deelnemer heeft op 6 april 2009 dit bij het BKR gemeld met een code 3. Op 9 juni 2009 werd de betrokkene persoonlijk en zakelijk failliet verklaard. Betrokkene kwam in de WSNP terecht. De deelnemer heeft uiteindelijk EUR 101,13 en EUR 14,90 ontvangen. EUR 903,89 is aan de betrokkene gekweten. De betrokkene heeft de WSNP afgesloten met een schone lei verklaring met datum 19 juni 2012 (het vonnis van de rechtbank). Dit is dan ook de werkelijke einddatum van de overeenkomst. 4. Beoordeling van het geschil Uit de stukken, de afgelegde verklaringen voor zover wederzijds erkend althans niet of onvoldoende betwist, en het overigens ter zitting verhandelde, is het volgende komen vast te staan. De betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie van een doorlopend krediet met contractnummer ******101. De registratie wordt na wijziging door de deelnemer uiteindelijk gekenmerkt door een bijzonderheidscode 2 ((Restant) vordering geheel opeisbaar) op 25 juli 2005 en een bijzonderheidscode 3 (bedrag van 250 euro of meer is afgeboekt) op 6 april 2009. De werkelijke einddatum van de overeenkomst is 19 juni 2012. Het betreft een doorlopend krediet van EUR 8.168. De rekening diende elke maand gevoed te worden met 2% van de limiet. In 2005 ontstaan betalingsachterstanden. Op 7 mei 2005 stuurt de deelnemer een vooraankondiging voor de BKR registratie. De A is echter tijdens de behandeling van het geschil door de deelnemer verwijderd en behoeft derhalve geen nadere bespreking. Ondanks betalingsherinneringen blijft betaling uit, wat heeft geleid tot de registratie van een code 2. Met betrekking tot deze code oordeelt de Commissie als volgt. Een code 2 moet door de deelnemer verplicht worden geplaatst als de vordering geheel opeisbaar is gesteld. Conform artikel 10 Algemeen Reglement BKR dient de deelnemer bijzonderheden die zich tijdens de 3
Pagina 4 van 5
duur van de overeenkomst voordoen zo spoedig mogelijk aan BKR te melden en in ieder geval binnen vier weken nadat de feiten zich hebben voorgedaan. De deelnemer meldt code 2 in eerste instantie per 28 september 2005, terwijl de vordering op 25 juli 2005 opeisbaar is gesteld. Deze overschrijding van de termijn (acht weken in plaats van vier) heeft de belangen van de betrokkene naar de mening van de Commissie niet geschaad. In het algemeen leidt een termijnoverschrijding niet noodzakelijk tot het oordeel dat de registratie moet worden geschrapt. De strekking van het voorschrift is immers dat de registratie zoveel mogelijk in overeenstemming met de feiten is. Indien sprake is van bijzondere omstandigheden kan de termijnoverschrijding toch leiden tot schrapping van de registratie. Dergelijke omstandigheden zijn echter niet gesteld. De registratie van de code 2 op 25 juli 2005 is daarom in overeenstemming met de feiten en correct. De betrokkene heeft de vordering middels een betalingsregeling voldaan. De betalingsregeling is tot stand gekomen in samenspraak met een medewerker van de deelnemer. Deze regeling wordt bevestigd per brief d.d. 10 oktober 2005. In deze brief wordt afgesproken dat betrokkene een bedrag ad EUR 275 per maand betaald totdat de volledige vordering algeheel is afgelost. De post contractuele rente wordt in de afbetalingsregeling niet genoemd maar in een brief hieraan voorafgaand wel (“exclusief lopende rente”). Na betaling van de laatste termijn op 29 januari 2008 was de betrokkene in de veronderstelling dat hiermee de vordering was afgelost. De rente was toen echter nog niet betaald. Op 6 april 2009 heeft de deelnemer een bijzonderheidscode 3 geplaatst in het CKI. Op dat moment heeft de deelnemer geen werkelijke einddatum geplaatst. Dit betekent dat de deelnemer een bedrag (intern) heeft afgeboekt, maar geen finale kwijting heeft verleend voor het niet-betaalde deel. De betrokkene heeft na betaling van de laatste termijn in januari 2008 niet meer vernomen van de deelnemer. De deelnemer heeft niet met betrokkene gecommuniceerd dat er nog een rentebedrag openstond en hoe hoog dat was. De Commissie oordeelt als volgt. Doordat de betrokkene niet in kennis is gesteld van het feit dat er na nakoming van de betalingsregeling nog een bedrag aan rente openstond en hoeveel dat was, is de betrokkene niet in de gelegenheid gesteld de registratie te voorkomen. De rentevordering is niet aan de betrokkene inzichtelijk gemaakt totdat deze vordering door de deelnemer werd ingediend in het faillissement. Zonder communicatie 4
Pagina 5 van 5
over de (hoogte van de) rentevordering met de betrokkene, had de deelnemer naar het oordeel van de Commissie niet over mogen gaan tot registratie van de 3. Van de andere kant kan ook betrokkene een verwijt worden gemaakt van het feit dat hij zelf geen navraag heeft gedaan naar de verschuldigde rente, want deze was verschuldigd en de deelnemer had hiervan geen afstand gedaan. Gelet op het afbetalingsgedrag van betrokkene is niet onaannemelijk dat hij bij voldoende kennis van zaken ook het laatste renterestant zou hebben afbetaald. Alles tegen elkaar afwegende is de Commissie van oordeel dat de 3 moet worden geschrapt. 5. De beslissing De Commissie, in aanmerking genomen de toepasselijke reglementen, beslist dat de klacht van de betrokkene (gedeeltelijk) gegrond is. De deelnemer dient binnen tien werkdagen na dagtekening van deze beslissing bijzonderheidscode 3 te verwijderen. Voorts beslist de Commissie gezien de (gedeeltelijke) gegrondheid van de klacht, conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van het Reglement, tot terugbetaling van de door betrokkene betaalde bijdrage ad EUR 50.
5