Uitspraak van de Geschillencommissie Bureau Krediet Registratie nr. 12.01 d.d. 23 januari 2012 te Amsterdam (Mr M.P.P.M. van Vonderen, A.A.M. Beijersbergen van Henegouwen, Mr K.D. van Ringen, Mr T.M. Schölvinck).
Standpunt van de betrokkene De betrokkene maakt bezwaar tegen een registratie door de deelnemer. Het betreft specifiek de registratie van een doorlopend krediet met contractnummer ******819. De registratie wordt gekenmerkt door een achterstandscodering A en een bijzonderheidscode 2 ((Restant) vordering geheel opeisbaar). De werkelijke einddatum is 6 december 2010. De betrokkene erkent dat er in het verleden sprake is geweest van een achterstand in de betaling. De klacht richt zich derhalve tegen de bijzonderheidscode 2 en niet tegen de achterstandscodering A. Voor het aanvragen van een hypotheek heeft de betrokkene via de Hypotheker geïnformeerd welke aflossing gedaan moest worden om een hypotheek te verkrijgen. Uit de BKR-gegevens van 19 januari 2010 en 14 oktober 2010 bleek toen niet dat de betrokkene een bijzonderheidscode 2 had. Om onder de Nationale Hypotheek Garantie te vallen moest het doorlopend krediet bij de deelnemer in zijn geheel worden voldaan. Van dit krediet stond nog EUR 7.569,86 open. Het restantbedrag is op 3 december 2010 door de betrokkene voldaan. Toen betrokkene een huis had gevonden en dit financieel wilde afwikkelen, bleek op 14 januari 2011 dat er naast een achterstandscodering A ook een bijzonderheidscode 2 was geregistreerd door de deelnemer. Hierdoor werd het kopen van het huis onmogelijk voor de betrokkene. De betrokkene verzoekt verwijdering van de registratie van bijzonderheidscode 2. Standpunt van de deelnemer De deelnemer heeft in juni 2003 een lening verstrekt aan de betrokkene ad EUR 18.000. Er werd alleen rente betaald. De aflossing van het krediet zou geschieden middels een aan deze lening verpandde verzekerings/spaarpolis. In 2005 bleek er een betalingsachterstand op de premiebetaling op de spaarpolis. De spaarpolis is toen geroyeerd en de afkoopwaarde is op de lening gestort als aflossing. Op grond van de contractvoorwaarden wordt op zo een moment ook de aflossingsmethode gewijzigd naar 2% (rente en aflossing) over de limiet. Het termijnbedrag is toen aangepast. De betrokkene diende vanaf dat moment maandelijks EUR 360 te betalen. De eerste maand is dat gebeurd. Vanaf augustus 2005 zijn verschillende incasso’s gestorneerd. Op 11 en 27 oktober 2005 heeft de deelnemer brieven gestuurd aan de betrokkene over de betalingsachterstand. Deze achterstand heeft geleid tot de registratie van de achterstandsmelding in november 2005. Op 8 november 2005 is het dossier overgedragen aan het incassobureau. In december 2005 komen partijen een betalingsregeling overeen.
Pagina 2 van 27
Deze wordt in september 2006 gewijzigd. Tot augustus 2008 worden betalingen ontvangen. Daarna zeer sporadisch. In maart 2010 wordt de betrokkene op de hoogte gebracht van de grote achterstand in de betalingen. In april 2010 wordt de vordering opgeëist tenzij binnen tien dagen het totaal verschuldigde bedrag (ad EUR 12.159,38) in één keer wordt overgemaakt. Hiervan wordt door de betrokkene geen gebruik gemaakt. Op 21 juni 2010 wordt het dossier overgedragen aan het incassobureau. Op 2 augustus 2010 gaat de dagvaarding naar de deurwaarder en op 24 augustus 2010 wordt deze betekend. Als gevolg van het feit dat de vordering uit handen wordt gegeven aan de deurwaarder en is opgeëist, wordt bijzonderheidscode 2 geplaatst. Door administratieve redenen wordt door de deelnemer pas medio november 2010 - en na overleg met het BKR - de bijzonderheidscode 2 gemeld met terugwerkende kracht tot augustus 2010. Na ontvangst van het vonnis op 14 oktober 2010 wordt een afspraak met de betrokkene gemaakt voor een betalingsregeling. Deze betalingsafspraken is de betrokkene toen nagekomen. De deelnemer is van oordeel dat de aangemelde coderingen terecht zijn. Standpunt BKR Het BKR stelt dat de betrokkene erkent dat de melding van de achterstand correct is, dus dat deze (deel)klacht moet worden afgewezen. Met betrekking tot de bijzonderheidscode 2 stelt het BKR dat zij van de deelnemer heeft vernomen dat medio maart/april 2010 twee brieven aan betrokkene zijn verzonden waaruit blijkt dat de vordering door de deelnemer opeisbaar is gesteld. Naar het oordeel van het BKR is de melding van de achterstand en de registratie van bijzonderheidscode 2 in overeenstemming met de feiten en het Algemeen Reglement BKR. De klacht dient daarom te worden afgewezen. Behandeling ter zitting Ter zitting hebben partijen hun standpunt toegelicht. Op een vraag van de voorzitter aan de betrokkene waarom er zo laat betaald is, antwoordt de betrokkene dat hij een paar keer opgenomen is geweest in het ziekenhuis. De betrokkene heeft dit telefonisch en per e-mail gemeld aan de deelnemer. Op een vraag van de Commissie waarom er geen bijzonderheidscode 1 is geregistreerd omdat er een betalingsregeling was afgesproken, moet de deelnemer het antwoord schuldig blijven. Bijzonderheidscode 2 is geregistreerd op 31 augustus 2010, terwijl in het dossier een brief zit van 15 april 2010 waarin de vordering opeisbaar wordt gesteld. Op een vraag van de Commissie waarom bijzonderheidscode 2 toen niet geregistreerd is, antwoordt de deelnemer dat zij registreert op het moment dat de vordering daadwerkelijk wordt overgedragen. In dit geval had de vordering eerder gemeld moeten worden, maar de deelnemer wacht daar vaak mee omdat men vaak alsnog betaalt. Het
Pagina 3 van 27
BKR bevestigt dat bijzonderheidscode 2 gemeld moet worden op de datum waarop de vordering opeisbaar is gesteld. De betrokkene vult aan dat hij alles altijd netjes betaald heeft. Er zijn geen andere negatieve registraties. De betrokkene heeft de indruk dat bijzonderheidscode 2 gemeld is, nadat betrokkene het restantbedrag had voldaan. Het BKR merkt op dat aan de praktisch laatste aflossingdatum kredietverstrekkers kunnen zien dat er betaald is. De beoordeling of er wel of niet een krediet wordt verleend is dan aan de kredietverlener zelf. De deelnemer stelt dat zij erachter kwam omdat de achterstandscodering A er vijf jaar stond en de zaak dan op de schoningssignaleringslijst komt. Beoordeling van het geschil Uit de stukken, de afgelegde verklaringen, voor zover wederzijds erkend, althans niet of onvoldoende betwist, en het overigens ter zitting verhandelde, is het volgende komen vast te staan. De betrokkene maakt bezwaar tegen een registratie door de deelnemer. Het betreft specifiek de registratie van een doorlopend krediet met contractnummer ******819. De registratie wordt gekenmerkt door een achterstandscodering A en een bijzonderheidscode 2 ((Restant) vordering geheel opeisbaar). De werkelijke einddatum is 6 december 2010. De betrokkene erkent dat er in het verleden sprake is geweest van een achterstand in de betaling, derhalve richt de klacht zich niet tegen de achterstandscodering A, maar alleen tegen de bijzonderheidscode 2. De betrokkene heeft in juni 2003 een krediet afgesloten bij de deelnemer. In 2005 zijn achterstanden in de aflossing ontstaan wat heeft geresulteerd in de registratie van een achterstandscodering in november 2005. Voorts is het termijnbedrag aangepast naar EUR 360 per maand. Het dossier is overgedragen aan een incassobureau en in december 2005 is er een betalingsregeling getroffen. Tot augustus 2008 wordt de betalingsregeling (redelijk goed) nagekomen, daarna zeer sporadisch wat leidt tot wederom een achterstand in de betalingen. Op 15 april 2010 wordt per brief de openstaande vordering opeisbaar gesteld tenzij binnen tien dagen het totaal verschuldigde bedrag (ad EUR 12.159,38) in één keer wordt overgemaakt. Hieraan wordt door de betrokkene niet voldaan. In juni 2010 is het dossier eerst overgedragen aan een incassobureau en vervolgens in augustus 2010 aan een deurwaarder en is de betrokkene gedagvaard. In oktober 2010 is er vonnis gewezen en vervolgens zijn partijen alsnog een betalingsregeling overeengekomen. Het vonnis is door partijen niet overgelegd. Op
Pagina 4 van 27
6 december 2010 is de openstaande vordering door de betrokkene geheel voldaan. In november 2010 heeft de deelnemer de bijzonderheidscode 2 gemeld met terugwerkende kracht tot 31 augustus 2010. Een bijzonderheidscode 2 dient door de deelnemer verplicht te worden geplaatst als de vordering geheel opeisbaar is gesteld. De deelnemer heeft als datum bij de code vermeld 31 augustus 2010. In het dossier bevindt zich een brief d.d. 15 april 2010 waarin de vordering opeisbaar wordt gesteld, echter de deelnemer heeft ter zitting aangegeven dat zij normaliter een bijzonderheidscode 2 registreert op het moment dat de vordering daadwerkelijk wordt overgedragen aan een incassobureau danwel deurwaarder, zodat de betrokkene nog de gelegenheid heeft om de vordering alsnog te voldoen. Naar het oordeel van de Commissie heeft de deelnemer niet aannemelijk gemaakt, noch met stukken aangetoond dat dit op of omstreeks 31 augustus 2010 ook daadwerkelijk is gebeurd. Het feit dat er op 24 augustus 2010 een dagvaarding is uitgebracht is naar het oordeel van de Commissie niet voldoende om de bijzonderheidscode 2 op die datum te rechtvaardigen. Bovendien blijkt uit de stukken dat de deelnemer de vordering reeds in november 2005 opeisbaar heeft gesteld en heeft overgedragen aan een incassobureau. Indien de lijn van de deelnemer zou worden gevolgd, had de bijzonderheidscode 2 reeds in november 2005 geregistreerd moeten zijn. De registratie dient een getrouw beeld te geven van de feitelijke gang van zaken. Foutieve registraties dienen vermeden te worden. Van belang is dat andere deelnemers van het CKI zich op de hoogte moeten kunnen stellen van het betalingsgedrag van betrokkene op het moment van een kredietaanvraag. Dat is nu niet het geval. De Commissie is van oordeel dat de deelnemer de regels voor het registreren van de bijzonderheidscoderingen niet correct heeft toegepast. Nu het voor de Commissie op grond van de overgelegde stukken in het dossier niet mogelijk is vast te stellen op welke datum de vordering daadwerkelijk opeisbaar is gesteld, en op welke datum bijzonderheidscode 2 geregistreerd had moeten worden is de Commissie van oordeel dat de bijzonderheidscode 2 in dit specifieke geval dient te worden verwijderd. De beslissing De Commissie, in aanmerking genomen de toepasselijke reglementen, beslist dat de klacht van de betrokkene gegrond is. De deelnemer dient de bijzonderheidscode 2 te verwijderen. Voorts beslist de Commissie gezien de gegrondheid van de klacht, conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van het Reglement Geschillencommissie BKR, tot terugbetaling van de door de betrokkene betaalde bijdrage ad. EUR 22,50.
Pagina 5 van 27
Uitspraak van de Geschillencommissie Bureau Krediet Registratie, nr. 12.02 d.d. 23 januari 2012 te Amsterdam (Mr M.P.P.M. van Vonderen, A.A.M. Beijersbergen van Henegouwen, Mr K.D. van Ringen, Mr T.M. Schölvinck).
Standpunt van de betrokkene De betrokkene maakt bezwaar tegen een registratie door de deelnemer. Het betreft specifiek de registratie van een doorlopend krediet met contractnummer ******989. De registratie wordt gekenmerkt door bijzonderheidscode 3 (bedrag van 250 euro of meer is afgeboekt). De werkelijke einddatum is 27 mei 2010. De betrokkene heeft in 1999 een doorlopend krediet afgesloten bij de deelnemer voor een bedrag ad EUR 11.344 (NLG 25.000). Aflossingen hebben conform afspraak plaatsgevonden. In de periode juli 2004 tot juli 2007 is betrokkene in gebreke gebleven ten aanzien van de betalingen omdat hij in detentie heeft gezeten. De deelnemer is op 3 december 2004 schriftelijk op de hoogte gebracht van de detentie. Toentertijd was onduidelijk hoelang de periode van de detentie zou gaan duren. Op 13 januari 2005 heeft de penitentiaire inrichting waar de betrokkene verbleef de deelnemer telefonisch verzocht de vordering tijdens het verblijf in detentie te bevriezen. De betrokkene stelt dat de deelnemer heeft toegezegd de betalingsverplichting op te schorten. Desondanks heeft de deelnemer op 14 januari 2005 bijzonderheidscode 3 geregistreerd. De betrokkene is het niet eens met deze registratie omdat de deelnemer op de hoogte was van de persoonlijke situatie van de betrokkene en de betalingsverplichting heeft opgeschort tot aan het ontslag uit detentie. Standpunt van de deelnemer De deelnemer stelt dat toen zij (in december 2004/januari 2005) op de hoogte was gesteld van het feit dat de betrokkene in detentie verbleef, zij aan de penitentiaire inrichting heeft medegedeeld dat zij het intern zou afwikkelen en dat de betrokkene contact dient op te nemen nadat hij zou zijn vrijgelaten. De laatste betaling aan de deelnemer ad EUR 294,96 dateerde van 20 juli 2004. Gedurende een half jaar waren geen betalingen meer ontvangen en er was ook niet bekend wanneer weer betaald zou gaan worden. De deelnemer stelt dat dit haar geen andere keus liet dan akkoord te gaan met opschorting van de betalingsverplichting. Tijdens de detentieperiode heeft de deelnemer geen incasso activiteiten uitgevoerd. Wel is het beleid van de deelnemer om in dit soort gevallen de vordering administratief af te boeken omdat hij op dat moment niet verhaalbaar was. Deze afboeking wordt bij het BKR geregistreerd met bijzonderheidscode 3. Voor deze codering is geen vooraankondiging voor BKRregistratie noodzakelijk. Voorts stelt de deelnemer dat de betrokkene in 2007 is vrijgekomen en pas in april 2010 contact met haar heeft opgenomen. In mei 2010 is uiteindelijk het restant saldo ad EUR 969,52 door de betrokkene voldaan.
Pagina 6 van 27
Standpunt BKR Het BKR stelt dat zij op basis van de beschikbare stukken in het dossier niet heeft kunnen vaststellen dat de deelnemer heeft ingestemd met het opschorten van de betalingsverplichting gedurende de detentie van de betrokkene. Het contactoverzicht geeft alleen aan, dat betrokkene zijn maandelijkse termijnbetalingen weer zal hervatten na beëindiging van de detentie. Het BKR heeft vastgesteld dat de laatste betaling van betrokkene heeft plaatsgevonden op 20 juli 2004. Nadien heeft er geen betaling meer plaatsgevonden. Pas op 24 mei 2010 heeft de betrokkene de volledige schuld voldaan. Ondanks dat de detentie reeds in 2007 is beëindigd en op de betrokkene de verplichting rustte om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen, heeft betrokkene pas in 2010 het verschuldigde bedrag voldaan. Gezien de lange periode van non-betaling vanaf 20 juli 2004 tot het moment van registratie van bijzonderheidscode 3 op 14 januari 2005 acht BKR de registratie hiervan juist en in overeenstemming met het Algemeen Reglement. Behandeling ter zitting Ter zitting hebben partijen hun standpunt toegelicht. Op een vraag van de voorzitter aan de deelnemer waarom bijzonderheidscode 3 is geregistreerd, antwoordt de deelnemer dat op het moment dat bekend is dat de vordering niet binnen een redelijke termijn geïncasseerd kan worden en er voor de deelnemer een verlies optreedt, de vordering wel blijft bestaan maar boekhoudkundig moet worden afgeboekt. De betrokkene had al een half jaar in detentie gezeten en er was niet bekend wanneer hij vrij zou komen. De penitentiaire inrichting heeft dit aan de deelnemer laten weten. De betrokkene verklaart dat hij zelf om de betalingsopschorting heeft verzocht omdat hij tijdens zijn detentie geen geld had. Dit verzoek heeft hij ook aan de belastingdienst gedaan. Een mevrouw van de penitentiaire inrichting heeft contact voor hem opgenomen met de deelnemer. Daarna heeft de betrokkene die mevrouw niet meer gezien of gesproken. Deze mevrouw werkt daar ook niet meer volgens de betrokkene. Op een vraag van de voorzitter waarom de betrokkene niet direct actie heeft genomen nadat hij vrijkwam in 2007, antwoordt de betrokkene dat hij destijds een zware tijd doormaakte. Hij had een nieuwe baan, zijn vriendin had medische zorg nodig en zijn vriendin is bevallen van een tweeling. Voorts is vorig jaar zijn moeder overleden. Toen betrokkene een huis wilde kopen kwam hij erachter dat hij een BKR registratie had. Op een vraag van de commissie aan de deelnemer waarom de deelnemer niet heeft gecheckt wanneer de detentieperiode voorbij was, antwoordt de deelnemer dat zij derde partijen inschakelt om te zien of een vordering alsnog geïncasseerd kan worden. Dat gebeurt om de 3 jaar. Het laatste contact dateert
Pagina 7 van 27
uit 2005 en in 2008 is door een incassobureau geprobeerd de vordering te incasseren. De deelnemer vermoedt dat de betrokkene op dat moment niet bereikbaar was. Toen is de vordering weer teruggekomen bij de deelnemer. De deelnemer stelt dat zij niet zo nadrukkelijk heeft ingestemd met de opschorting. Een medewerker van de penitentiaire inrichting heeft contact opgenomen met de mededeling dat meneer niet kan betalen en verzocht om bevriezing van de vordering. Omdat de deelnemer geen betaling op korte termijn verwachtte, heeft zij het verlies genomen en een bijzonderheidscode 3 geregistreerd. Op een vraag van de commissie waarom er geen achterstandscodering is gemeld toen betrokkene een betalingsachterstand had, antwoordt de deelnemer dat er wel een A en een H heeft gestaan maar dat deze verwijderd is omdat de deelnemer niet kon aantonen dat de vooraankondiging voor BKRregistratie was verzonden. De betrokkene vult aan dat hij altijd op hetzelfde adres heeft gewoond en het daarom vreemd is dat hij niet bereikbaar was. Toen de betrokkene erachter kwam dat hij een registratie had, heeft hij direct contact opgenomen met de deelnemer en direct betaald. Op een vraag van de commissie wanneer een bijzonderheidscode 3 kan worden geregistreerd, antwoordt het BKR dat er twee ‘smaken’ zijn voor de bijzonderheidscode 3: -interne afboeking maar vordering blijft bestaan; -interne afboeking en betaling van de vordering tegen finale kwijting, dan volgt code 3 plus werkelijke einddatum. Beoordeling van het geschil Uit de stukken, de afgelegde verklaringen, voor zover wederzijds erkend, althans niet of onvoldoende betwist, en het overigens ter zitting verhandelde, is het volgende komen vast te staan. De betrokkene maakt bezwaar tegen een registratie door de deelnemer. Het betreft specifiek de registratie van een doorlopend krediet met contractnummer ******989. De registratie wordt gekenmerkt door bijzonderheidscode 3 (bedrag van 250 euro of meer is afgeboekt) met als datum 16 januari 2005. Betrokkene heeft in 1999 een doorlopend krediet afgesloten bij de deelnemer. Vanaf juli 2004 heeft de betrokkene niet meer voldaan aan zijn betalingsverplichtingen. Dit had te maken met het feit dat hij vanaf dat moment in detentie zat. Begin december 2004 heeft de betrokkene de deelnemer hiervan schriftelijk op de hoogte gebracht en gemeld dat hij daarom (tijdelijk) niet meer kon voldoen aan zijn betalingsverlichtingen. Aangezien betrokkene geen reactie op zijn brief heeft ontvangen heeft een medewerker van de penitentiaire inrichting – op verzoek van betrokkene – op 13 januari 2005
Pagina 8 van 27
telefonisch contact gezocht met de deelnemer. Tijdens dit gesprek is verzocht om de vordering gedurende de detentie te bevriezen. De deelnemer stelt dat zij hiermee akkoord is gegaan, omdat zij geen andere keus had. De deelnemer heeft gesteld, dat het in dit soort gevallen haar beleid is om de vordering administratief af te boeken, wat heeft geleid tot registratie van bijzonderheidscode 3 op 16 januari 2005. In 2010 heeft de betrokkene vervolgens alsnog een betalingsregeling getroffen en is de gehele vordering voldaan. Na algehele voldoening heeft de deelnemer een einddatum geplaatst d.d. 27 mei 2010, wat betekent dat het krediet is beëindigd. Op 16 januari 2005 heeft de deelnemer een bijzonderheidscode 3 (bedrag van 250 euro of meer is afgeboekt) geplaatst in het CKI. Op dat moment heeft de deelnemer geen werkelijke einddatum geplaatst. Dit betekent dat de deelnemer weliswaar een bedrag (intern) heeft afgeboekt, maar nog wel probeert de vordering te incasseren. De vraag die aan de Commissie voorligt is of de deelnemer voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat (een gedeelte van) de vordering in januari 2005 intern is afgeboekt. Naar het oordeel van de Commissie is dit niet het geval. Het enkele - overigens niet onderbouwde - feit dat de deelnemer heeft aangegeven dat het beleid is dat bij detentie van een klant de vordering direct intern wordt afgeboekt is naar het oordeel van de Commissie hiervoor niet voldoende. Zo was op het moment van afboeking in januari 2005 nog niet duidelijk hoelang de detentie zou gaan duren en kon de deelnemer er op voorhand niet van uit gaan dat de betrokkene niet op korte termijn alsnog aan zijn betalingsverplichting zou kunnen voldoen. Dat achteraf blijkt dat op korte termijn niet is voldaan aan deze betalingsverplichting maakt naar het oordeel van de Commissie de registratie van de bijzonderheidscodering 3 in januari 2005 nog niet gerechtvaardigd. De Commissie is derhalve van oordeel dat de bijzonderheidscodering 3 dient te worden verwijderd. De beslissing De Commissie, in aanmerking genomen de toepasselijke reglementen, beslist dat de klacht van de betrokkene gegrond is. De deelnemer dient de bijzonderheidscode 3 te verwijderen. Voorts beslist de Commissie gezien de gegrondheid van de klacht, conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van het Reglement Geschillencommissie BKR, tot terugbetaling van de door betrokkene betaalde bijdrage ad. EUR 22,50.
Pagina 9 van 27
Uitspraak van de Geschillencommissie Bureau Krediet Registratie, nr. 12.03 d.d. 26 maart 2012 te Amsterdam (Prof. Mr J.J.C. Kabel, Mr M.P.P.M. van Vonderen, A.A.M. Beijersbergen van Henegouwen, Mr T.M. Schölvinck).
Standpunt van de betrokkene De betrokkene maakt bezwaar tegen registraties door de deelnemer. Het betreft specifiek de registratie van een hypotheek met contractnummer ******744 en de registratie van een overige obligo met contractnummer ******482. Beide registraties worden gekenmerkt door een achterstandscodering A op 7 augustus 2008 en een herstelmelding H op 21 augustus 2008. De werkelijke einddatum van de hypotheek is 1 september 2008 en de werkelijke einddatum van de overige obligo is 10 oktober 2008. De betrokkene is het niet eens met de coderingen. De betrokkene stelt in zijn klaagschrift dat de registraties zijn gedaan door de deelnemer op het moment dat het huis waar de hypotheek en de bijbehorende obligo betrekking op had reeds was verkocht. De correspondentie van de deelnemer heeft hem niet bereikt omdat het huis leegstond en er geen brievenbus meer was. De betrokkene vordert in eerste instantie een materiële schadevergoeding van EUR 400, maar legt geen stukken ten bewijze hiervan over. Op het acceptatieformulier wordt geen bedrag ingevuld aan schadevergoeding. Standpunt van de deelnemer De deelnemer legt onder andere twee mutatieoverzichten over en kopieën van correspondentie. Naar de mening van de deelnemer is duidelijk dat er ten tijde van de automatische achterstandscodering een achterstand van vier maandtermijnen bestond. Voorts is de registratie vooraf helder gecommuniceerd met de betrokkene. Standpunt BKR Het BKR stelt dat de klacht niet ontvankelijk is. De betrokkene is per 24 november 2010 door de deelnemer ervan op de hoogte gebracht dat zij geen gevolg zal geven aan het verzoek van betrokkene tot verwijdering van de registratie. Betrokkene dient pas op 10 november 2011 de klacht in bij de Geschillencommissie. Conform het Reglement Geschillencommissie BKR dient de betrokkene niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht. Voorts stelt het BKR dat de deelnemer op 5 juni 2008 de vereiste vooraankondiging achterstandsmelding aan betrokkene heeft verzonden. Deze brief heeft de betrokkene als bijlage bij zijn klachtbrief gevoegd, derhalve is de stelling van betrokkene dat hij de brief nimmer heeft ontvangen onjuist.
Pagina 10 van 27
De deelnemer heeft de achterstandscodering op de hypotheek gemeld op 7 augustus 2008. Op dat moment bestond er al een achterstand van meer dan vier maanden. De deelnemer heeft de betrokkene zelfs meer tijd gegund om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen alvorens tot melding over te gaan. Na het voldoen van de achterstand heeft de deelnemer een herstelmelding gedaan en na beëindiging van de overeenkomst een praktische laatste aflossingdatum gemeld. Op de betaalrekening is eveneens de achterstandscodering gemeld op 7 augustus 2008. De betrokkene had op dat moment een achterstand van meer dan vier maanden met een totaalbedrag van meer dan EUR 500. Ook ten aanzien van deze rekening heeft de deelnemer de betrokkene meer tijd gegund om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Na het voldoen van de achterstand heeft de deelnemer een herstelmelding gedaan en na beëindiging van de overeenkomst een praktische laatste aflossingdatum gemeld. Het BKR is van mening dat de handelwijze van de deelnemer geheel in overeenstemming is met het Algemeen Reglement. Voorts stelt het BKR dat de opmerking van de betrokkene dat de deelnemer bekend was met de verkoop van de woning en dat de registratie heeft plaatsgevonden na de verkoop, niet ter zake dienend is. Betrokkene heeft immers voor de verkoop van de woning niet aan zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldlening en betaalrekening voldaan. De betrokkene vordert schadevergoeding maar heeft geen bewijs aangeleverd ten aanzien van de door hem geleden schade. De vordering tot schadevergoeding dient daarom te worden afgewezen. Behandeling ter zitting Ter zitting hebben de deelnemer en het BKR hun standpunt toegelicht. De voorzitter begint met de mededeling dat de betrokkene - na telefonische navraag door het secretariaat - heeft meegedeeld verhinderd te zijn door verblijf in het buitenland. Derhalve blijft het aantal punten dat zal worden besproken beperkt omdat de betrokkene niet aanwezig is om mondeling verweer te voeren. Deze punten zijn als volgt: - ontvankelijkheid Commissie; - de A is geregistreerd nadat de betrokkene heeft betaald en het huis is verkocht; - de vordering is opeisbaar gesteld per brief d.d. 5 juni 2008. Dit is niet geregistreerd met code 2; - Het lijkt erop dat de deelnemer in de brief aan de notaris akkoord is gegaan met betaling per 1 augustus 2008. Staat hiermee vast dat de deelnemer akkoord gaat met latere betaling?
Pagina 11 van 27
Het BKR heeft opgemerkt dat de betrokkene op 24 november 2010 op de hoogte was dat de deelnemer de klacht had afgewezen. Vervolgens dient de betrokkene in november 2011 de klacht in. Reglementair gezien zou de klacht dan niet ontvankelijk zijn. De voorzitter merkt op dat er wel emailverkeer is geweest tussen de betrokkene en de deelnemer na 24 november 2010. De deelnemer heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de ontvankelijkheid. Op een vraag van de voorzitter waarom de A wordt geregistreerd op 7 augustus 2008 op beide contracten terwijl de woning op dat moment verkocht was, antwoordt de deelnemer dat dit twee verschillende trajecten zijn. Het ene traject is de verkoop van de woning, de andere de betalingsachterstand. Achterstanden worden via een automatisch systeem gemeld. In dit geval na vier maanden betalingsachterstand. De betrokkene is daarover geïnformeerd. De registratie in het CKI vond plaats voordat de deelnemer het bedrag van de notaris had ontvangen. De vraag is wanneer er precies vier maanden achterstand was. Er zijn betalingsproblemen vanaf 1 februari 2008, maar er komt nog wel geld binnen. Betalingen gaan naar de oudst vervallen termijn. De deelnemer is bij de registratie uitgegaan van 1 april 2008. Op 26 mei 2008 is de vooraankondiging gestuurd aan de betrokkene. De deelnemer zegt dat er ook een vooraankondiging is geweest op 28 april 2008. Deze zit echter niet in het dossier. Wel een brief van 5 juni 2008 met daarin de vooraankondiging en een opeisbaarstelling. Dan wordt het huis verkocht. Op 6 augustus 2008 vindt de overdracht plaats en wordt de hypotheek betaald aan de notaris. De deelnemer stelt dat het bedrag op 11 augustus 2008 van de notaris is ontvangen en dat de achterstandsmelding is gedaan op 7 augustus 2008. De voorzitter merkt op dat het vanuit het perspectief van de betrokkene vreemd is, omdat hij op 6 augustus heeft betaald. Op een vraag van de Commissie, antwoordt de deelnemer dat vanaf 31 maart 2008 de achterstand begint met EUR 50,94. De maandtermijn was EUR 433,34. De achterstand loopt dan op tot EUR 2.692,20 op 30 juli 2008. De achterstand is geregistreerd op 7 augustus 2008 en de betaling kwam bij de bank binnen op 11 augustus 2008. Het is een geautomatiseerd proces. De deelnemer kijkt naar de datum waarop de deelnemer het geld ontvangt en niet de notaris. De Commissie stelt dat er geregistreerd had kunnen worden op 1 augustus 2008 (vier maanden) en dat het is gebeurd op 7 augustus 2008. Op een vraag van de Commissie naar de herstelmelding en de werkelijke einddatum, antwoordt de deelnemer dat op het moment dat de hypotheek wordt afgelost, het geld van de tussenrekening naar de rekening van de hypotheek gaat. Dan wordt het saldo op nul gezet, wordt de hypotheek beëindigd en er wordt royement verleend. Op dat moment wordt er een melding gedaan naar het BKR. Daar gaat ook weer wat tijd overheen.
Pagina 12 van 27
Op een vraag van de Commissie waarom de einddatum van de overige obligo 10 oktober 2008 is en niet gelijk is aan de einddatum van de hypotheek, antwoordt de deelnemer dat het twee verschillende producten betreft. Ook al is er gelijk betaald dan kan dat verschillend beëindigd worden. Voorts kan een betaalrekening nog doorlopen en dient de betrokkene de rekening zelf op te zeggen. Op de constatering van de voorzitter dat er geregistreerd is op basis van de overschrijding van een termijn van één week of tien dagen, maar dat er wel vier maanden achterstand was, antwoordt de deelnemer bevestigend. Beoordeling van het geschil Het BKR heeft opgemerkt dat de betrokkene er op 24 november 2010 op de hoogte van was dat de deelnemer de klacht had afgewezen en de klacht pas in november 2011 bij de Commissie heeft ingediend . Op grond van het reglement zou de klacht dan niet ontvankelijk zijn. De deelnemer heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de ontvankelijkheid. Derhalve oordeelt de Commissie dat de klacht ontvankelijk is. Uit de stukken, de afgelegde verklaringen, voor zover wederzijds erkend, althans niet of onvoldoende betwist, en het overigens ter zitting verhandelde, is het volgende komen vast te staan. De betrokkene maakt bezwaar tegen registraties door de deelnemer. Het betreft specifiek de registratie van een hypotheek met contractnummer ******744 en de registratie van een overige obligo met contractnummer ******482. Beide registraties worden gekenmerkt door een achterstandscodering A op 7 augustus 2008 en een herstelmelding H op 21 augustus 2008. De werkelijke einddatum van de hypotheek is 1 september 2008 en de werkelijke einddatum van de overige obligo is 10 oktober 2008. Op grond van het Algemeen Reglement BKR dient de deelnemer bij een hypothecair krediet een achterstand van 120 dagen na de vervaldatum te registeren. Bij de overige obligo is dit vier maanden. Uit het door de deelnemer overgelegde mutatieoverzicht en hetgeen ter zitting door de deelnemer is bevestigd hebben de achterstandscoderingen betrekking op een achterstand in betalingen vanaf 1 april 2008. Dit betekent dat voor het eerst per 1 augustus 2008 een voor registratie vatbare achterstand was ontstaan. Door het administratieve systeem van de deelnemer is dit echter niet direct op 1 augustus maar op 7 augustus 2008 in het CKI van het BKR geregistreerd. Deze termijn komt de Commissie niet onredelijk voor. Derhalve is de Commissie van oordeel dat de registratie van de achterstandscoderingen in beginsel correct is en in overeenstemming is met de feiten. Echter, zijn er bijzondere omstandigheden die dienen meegewogen te worden in de uiteindelijke beslissing van de Commissie.
Pagina 13 van 27
- Op 6 augustus 2008 heeft het transport plaatsgevonden van het woonhuis waar het hypothecair krediet betrekking op had. De betrokkene heeft op dat moment de schuld ingelost. De notaris dient zorg te dragen voor verdere betaling aan de deelnemer. Door het administratieve systeem van zowel de notaris als de deelnemer is dit bedrag echter pas op 11 augustus 2008 door de deelnemer ontvangen. Dit heeft de deelnemer met datum 21 augustus 2008 gemeld met een herstelmelding. De achterstandscoderingen zijn op 7 augustus 2008 geregistreerd. Hierdoor is het begrijpelijk dat de indruk is ontstaan bij de betrokkene dat de registratie heeft plaatsgevonden nadat de vordering is betaald. - Alvorens de deelnemer overgaat tot het melden van een achterstandscodering dient zij de betrokkene daarvoor te waarschuwen zodat de betrokkene nog in de gelegenheid wordt gesteld de registratie te voorkomen. Uit het dossier volgt weliswaar dat de deelnemer in de achterstandsperiode diverse vooraankondigingen (in mei en juni) heeft gestuurd, maar blijkt tevens dat er na het versturen van de vooraankondiging contact is geweest over de aflossing van het krediet. Indien de deelnemer echter op dat moment goedkeuring heeft verleend voor de opgelopen registreerbare achterstand, zal er geen registratie plaatsvinden in het CKI. - De brief van de deelnemer aan de notaris d.d. 25 juli 2008 betreft de algehele aflossing van de hypothecaire lening. Hierin wordt een opsomming gegeven van het totale verschuldigde bedrag en wordt vermeld dat betaling dient te geschieden vóór 1 augustus 2008. Echter staat er ook dat er bij betaling na deze datum EUR 13,26 per dag aan rentebetaling wordt bijgeteld. De Commissie is van mening dat dit zou kunnen impliceren dat de deelnemer goedkeuring heeft gegeven voor een latere aflossing van het krediet. Immers, zij geeft al aan wat de gevolgen zijn van latere aflossing. Daarbij volgt uit deze brief in ieder geval dat de deelnemer bekend was met de transportdatum en met het aflossen van het krediet. - Als laatste dient te worden meegenomen dat de deelnemer al op 4 juli 2008 ervan op de hoogte was dat het huis zou worden verkocht. De vraag is of de betrokkene ervan mocht uitgaan dat bij deze verkoop de laatste betalingstermijn van de hypotheek zou worden meegenomen. Indien de betrokkene hiervan uit kon gaan, dan zou er geen sprake zijn geweest van vier maanden achterstand. De Commissie heeft geconstateerd - mede door het behandelde ter zitting - dat er aan beide zijden onduidelijkheden en ruis is ontstaan over de gehanteerde termijnen voor de registraties in het CKI. De Commissie is in dergelijke gevallen van mening dat de balans dient door te slaan in het voordeel van de betrokkene. Derhalve is de Commissie alles overwegende van oordeel dat de registraties weliswaar in beginsel juist zijn maar dat er voldoende bijzondere omstandigheden zijn die meegewogen dienen te worden en die rechtvaardigen dat op basis van de overgelegde stukken de registraties van de achterstandscoderingen en herstelcoderingen dienen te worden verwijderd. Hierbij speelt mede een rol dat de betrokkene geen andere negatieve registraties heeft.
Pagina 14 van 27
De gevorderde schadevergoeding wijst de Commissie af omdat deze niet is gespecificeerd en onderbouwd met stukken en ook overigens niet is vast komen te staan. De beslissing De Commissie, in aanmerking genomen de toepasselijke reglementen, beslist dat de klacht van de betrokkene gegrond is. De deelnemer dient de registraties op beide contracten te verwijderen. Voorts beslist de Commissie gezien de gegrondheid van de klacht, conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van het Reglement Geschillencommissie BKR, tot terugbetaling van de door betrokkene betaalde bijdrage ad. EUR 22,50.
Pagina 15 van 27
Uitspraak van de Geschillencommissie Bureau Krediet Registratie, nr. 12.04 d.d. 26 maart 2012 te Amsterdam (Prof. Mr J.J.C. Kabel, Mr M.P.P.M. van Vonderen, A.A.M. Beijersbergen van Henegouwen, Mr T.M. Schölvinck).
Standpunt van de betrokkene De betrokkenen maken beide bezwaar tegen een registratie door de deelnemer. Het betreft specifiek de registratie van een doorlopend krediet met contractnummer ******054. De registratie worden gekenmerkt door een bijzonderheidscode 3 (bedrag van 250 euro of meer is afgeboekt) op 5 april 2011. De werkelijke einddatum is eveneens 5 april 2011. De betrokkenen zijn het niet eens met deze codering. De betrokkenen hadden een ondernemersrekening bij de deelnemer. De onderneming was een Vennootschap onder firma (V.o.f.). Per 1 januari 2008 zijn betrokkenen uit de V.o.f. getreden. De zaak is overgedragen aan de overgebleven twee vennoten. Per 1 januari 2009 is de V.o.f. failliet gegaan. Voor de restantschuld ad EUR 53.000 werden de betrokkenen door de deelnemer persoonlijk aansprakelijk gesteld. De deelnemer heeft de betrokkenen echter nimmer aangeschreven over betalingsachterstanden op hun privé-adres. Pas bij brief d.d. 18 januari 2010 van het incassobureau werden betrokkenen gesommeerd binnen zeven werkdagen het openstaande bedrag ad EUR 53.000 over te maken. Doordat de deelnemer de betrokkenen al had geregistreerd met een achterstandscodering konden de betrokkenen de financiering van de vordering niet meer in orde maken. De betrokkenen stellen dat als de deelnemer hen eerder op hun privé-adres had aangeschreven, zij de vordering hadden kunnen betalen. Zonder de A-codering hadden zij bijvoorbeeld een tweede hypotheek kunnen nemen op hun woonhuis. De betrokkenen verzoeken verwijdering van bijzonderheidscode 3. Standpunt van de deelnemer De deelnemer bevestigt dat het gaat om een ondernemersrekening. Het gaat om een tweetal voormalige vennoten van een V.o.f. Namens de deelnemer heeft het incassobureau tegen betaling van EUR 25.000 finale kwijting verleend. Hoewel voor het registreren van bijzonderheidscode 3 geen vooraankondiging is vereist, heeft de deelnemer deze wel verzonden naar het bij de deelnemer bekende adres. De betrokkenen hebben hun uittreden uit de V.o.f. niet aan de deelnemer gemeld, zoals ook is erkend. De deelnemer is niet bereid tot verwijdering van bijzonderheidscode 3. Standpunt BKR Het BKR stelt dat de deelnemer niet verplicht is een vooraankondiging achterstandsmelding te sturen bij registratie van bijzonderheidscode 3. Bij brief d.d. 22 april 2010 heeft de deelnemer aan betrokkenen finale kwijting verleend en bijzonderheidscode 3 voorzien van een praktisch laatste
Pagina 16 van 27
einddatum 15 juni 2010, zijnde de datum waarop finale kwijting is verleend. De registratie is daarmee geheel in overeenstemming met de feiten en conform het Algemeen Reglement BKR. Het BKR acht de klacht ongegrond. Behandeling ter zitting Ter zitting hebben partijen hun standpunt toegelicht. De voorzitter geeft een korte samenvatting van de klacht. Het betreft een ondernemersrekening. Het gaat om een V.o.f. waarin particulieren hoofdelijk aansprakelijk zijn. Uit het dossier blijkt niet dat dit ook is gebeurd. De V.o.f. bestond uit vier vennoten. De twee betrokkenen zijn eruit gestapt. De betrokkenen stellen dat als zij waren geïnformeerd over de achterstand, zij dit financieel hadden kunnen regelen en er geen achterstand meer was geweest. Op een vraag van de voorzitter aan de deelnemer waarom de betrokkenen niet (particulier) aansprakelijk zijn gesteld kan de vertegenwoordiger van de deelnemer niet antwoorden. Hij stelt dat je als vennoot persoonlijk verantwoordelijk bent voor betaling van het krediet aan de deelnemer en indien je uit een vennootschap terugtreedt, je contact dient op te nemen met de bank over het krediet. Dat hebben de betrokkenen niet gedaan. Uiteindelijk is er een schikking getroffen en is er finale kwijting verleend. De deelnemer heeft op dat moment een bedrag afgeboekt. Dat dient te worden gemeld in het CKI met een bijzonderheidscode 3 en een werkelijke einddatum. Bij finale kwijting is de werkelijke einddatum gelijk aan de datum van bijzonderheidscode 3 zodat andere deelnemers aan het CKI kunnen zien dat er weliswaar een achterstand is geweest maar dat deze is ingelopen. De betrokkenen vullen aan dat zij de achterstand hadden kunnen betalen door de overwaarde van het huis op te nemen maar toen bleken betrokkenen al geregistreerd met een achterstandscodering waardoor zij geen extra lening meer konden krijgen. De vooraankondiging hebben betrokkenen niet ontvangen, deze is naar het adres van de onderneming gestuurd. Op een vraag van de Commissie wat de reden is geweest voor de deelnemer om de achterstandscodering op 8 januari 2010 te verwijderen, kan de vertegenwoordiger van de deelnemer niet antwoorden. Hij gaat slechts over het laatste traject, de schikking tegen finale kwijting. Op een vraag van de Commissie of er een bekrachtiging van de notulen is van de uittreding uit de V.o.f. of een bekrachtiging van de andere vennoten waaruit blijkt dat zij de schuld zouden overnemen, antwoorden de betrokkenen dat die er niet is. Wel is de uittreding geregistreerd bij de KvK. Bij het uittreden bleek dat betrokkenen zo’n 60.000 euro tegoed hadden van de andere vennoten, maar deze konden dat niet betalen. De betrokkenen hebben de overige vennoten de ruimte gegeven om dat geld
Pagina 17 van 27
te verdienen. Hierover is geen overleg geweest met de deelnemer. De betrokkenen wilden het onderling met de andere vennoten regelen. Op een vraag van de Commissie of de achterstand door de andere vennoten is betaald, antwoordt de deelnemer dat er een bedrag uit de schuldsanering is gekomen, maar dat dit lager is dan 25.000 euro. Het privé-adres van betrokkenen was bekend bij de deelnemer, dit wordt niet door de deelnemer ontkend. Direct na sluiting van de zitting is er bij de commissieleden onduidelijkheid ontstaan over de kredietsoort van het contract in het CKI. Bij de stukken in het dossier bevindt zich een BKR-overzicht d.d. 1 maart 2010 waarop het contract vermeld staat als “Overige obligo” met een achterstandscodering A op 8 januari 2010. Op het overzicht d.d. 14 december 2011 is de kredietsoort gewijzigd naar “Doorlopend krediet”, is de achterstandscodering verwijderd en staat er alleen nog een bijzonderheidscode 3. Het contractnummer is hetzelfde. Partijen zijn opnieuw naar binnen gevraagd en de zitting is hervat. Op een vraag van de voorzitter waarom de kredietsoort is gewijzigd van overige obligo - waarvoor geldt dat er eerst een achterstandscodering moet zijn gemeld alvorens een bijzonderheidscode kan worden gemeld - in doorlopend krediet, kan de vertegenwoordiger van de deelnemer niet antwoorden. Hij werkt alleen met doorlopend krediet en is niet bekend met de andere kredietsoort. Beoordeling van het geschil De Commissie betreurt het feit dat zij ter zitting geen volledige informatie heeft kunnen inwinnen bij de deelnemer. De deelnemer werd vertegenwoordigd door het incassobureau (een dochteronderneming van de deelnemer) die alleen betrokken is geweest bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst in april 2011 en geen inlichtingen heeft kunnen verschaffen over de periode daarvoor. Uit de stukken, de afgelegde verklaringen, voor zover wederzijds erkend, althans niet of onvoldoende betwist, en het overigens ter zitting verhandelde, is het volgende komen vast te staan. De betrokkene maakt bezwaar tegen een registratie door de deelnemer. Het betreft specifiek de registratie van een doorlopend krediet met contractnummer ******054. De registratie worden gekenmerkt door een bijzonderheidscode 3 (bedrag van 250 euro of meer is afgeboekt) op 5 april 2011. De werkelijke einddatum is eveneens 5 april 2011.
Pagina 18 van 27
Bijzonderheidscode 3 betekent dat er door de deelnemer een bedrag van EUR 250 of meer is afgeboekt. Na betaling van een bepaald bedrag is aan de betrokkenen finale kwijting verleend voor het overige. De deelnemer heeft het restant afgeboekt. Derhalve is de deelnemer verplicht op grond van de reglementen van het BKR een bijzonderheidscode 3 te registreren. Aangezien de deelnemer finale kwijting heeft verleend, heeft de deelnemer tevens een einddatum geregistreerd. Dit is conform de reglementen. De betrokkenen hadden samen met twee andere vennoten een V.o.f., een bloemenzaak. Per 1 januari 2008 zijn de betrokkenen uit de V.o.f. gestapt en is de zaak overgedragen aan de andere twee vennoten. Van de uittreding hebben de vennoten de bank niet ingelicht. De V.o.f. is op 1 januari 2009 failliet gegaan. Er was op dat moment een schuld van EUR 53.000. De (mondelinge) afspraak was dat de andere vennoten dit zouden aflossen. Dit is echter niet gebeurd. Op 18 januari 2010 ontvingen de betrokkenen ineens een aanmaning van het incassobureau op hun privé-adres dat binnen 7 dagen het krediet ad EUR 53.000 afgelost diende te worden. Betrokkenen stellen dat zij voordien nimmer correspondentie hebben ontvangen van de deelnemer. Alle correspondentie ging naar het (oude) adres van de onderneming. Uiteindelijk is er een schikking getroffen tussen de betrokkenen en de deelnemer tegen finale kwijting. Dit is door de deelnemer in het CKI geregistreerd met een bijzonderheidscode 3 en een werkelijke einddatum op 5 april 2011. De betrokkenen stellen dat indien de deelnemer hen eerder had aangeschreven, zij het gehele bedrag hadden kunnen betalen. De betrokkenen stellen dat zij geen waarschuwing van de deelnemer hebben ontvangen, waarin staat dat bij uitblijven van betaling zij zouden worden geregistreerd bij het BKR. De deelnemer stelt dat het alleen een bijzonderheidscode 3 betreft en dat daar geen vooraankondiging voor is vereist. Zij heeft echter wel een vooraankondiging gestuurd naar het adres van de onderneming. De betrokkenen hebben de deelnemer nimmer ervan op de hoogte gesteld dat zij uit de V.o.f. zijn getreden. De deelnemer heeft in haar correspondentie wel aangegeven dat er een bijzonderheidscode 3 zou worden geregistreerd. Het is in beginsel juist dat voor de registratie van een bijzonderheidscode 3 geen zogenaamde vooraankondiging is vereist. Uit het door de betrokkenen overgelegde BKR-overzicht d.d. 1 maart 2010 blijkt dat het contract staat geregistreerd als kredietsoort “Overige obligo” met een achterstandscodering A op 8 januari 2010. Uit het overzicht d.d. 14 december 2011 volgt echter dat de kredietsoort gewijzigd is van “Overige obligo” naar “Doorlopend krediet” en staat er alleen nog een bijzonderheidscode 3. De vertegenwoordiger van de deelnemer heeft deze wijziging van kredietsoort niet kunnen verklaren anders dan dat doorlopend krediet de enige kredietsoort is waarmee hij bekend is. Dit is voor de Commissie niet voldoende om deze wijziging te verklaren. De Commissie gaat er derhalve vanuit dat het de kredietsoort overige obligo betreft en is van oordeel dat de registratie op basis van deze kredietsoort beoordeeld dient te worden.
Pagina 19 van 27
Met betrekking tot de registratie van bijzonderheidscoderingen bij een overige obligo geldt het volgende. Volgens het Algemeen Reglement artikel 27 lid 2 geldt voor overige obligo’s dat de bijzonderheidscodes 1 t/m 5 enkel vermeld dienen te worden na voorafgaande melding van een achterstandscodering. Omdat er thans geen achterstandscodering meer staat geregistreerd, dient ook de bijzonderheidscode 3 verwijderd te worden. Dit maakt dat de overige omstandigheden die zijn aangevoerd niet nader behoeven te worden behandeld door de Commissie, zoals ondermeer de vraag onder welke voorwaarden een ondernemingsrekening geregistreerd kan worden in het CKI. De beslissing De Commissie, in aanmerking genomen de toepasselijke reglementen, beslist dat de klacht van de betrokkene gegrond is. De deelnemer dient de kredietsoort te herstellen in overige obligo en de registratie van de bijzonderheidscode 3 te verwijderen. Voorts beslist de Commissie gezien de gegrondheid van de klacht, conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van het Reglement Geschillencommissie BKR, tot terugbetaling van de door betrokkene betaalde bijdrage ad. EUR 22,50.
Pagina 20 van 27
Uitspraak van de Geschillencommissie Bureau Krediet Registratie, nr. 12.05 d.d. 14 mei 2012 te Amsterdam (Prof. Mr J.J.C. Kabel, Mr M.P.P.M. van Vonderen, A.A.M. Beijersbergen van Henegouwen, Mr T.M. Schölvinck).
Standpunt van de betrokkene De betrokkene maakt bezwaar tegen een registratie door de deelnemer. Het betreft specifiek de registratie van een overige obligo met contractnummer *************030. De registratie wordt gekenmerkt door een achterstandscodering “A” op 21 september 2009 en een bijzonderheidscode 3 (bedrag van 250 euro of meer is afgeboekt) op 8 februari 2010. De werkelijke einddatum is 4 april 2011. De betrokkene stelt in zijn klachtschrift dat het geschil met de deelnemer is ontstaan naar aanleiding van een geschil met een cruisemaatschappij over de betaling van de rekening na afloop van een cruise van Miami naar Rome in april/mei 2008. De regel voor bestedingen aan boord was dat de boardingpass moest worden gebruikt voor betaling. Het personeel volstond echter met het vragen naar het kamernummer en het plaatsen van een handtekening. Twee dagen voor aankomst in Rome heeft betrokkene gevraagd om een overzicht van de openstaande rekening. Op het overzicht stonden diverse bestedingen die betrokkene niet had gedaan. De betrokkene heeft kopieën van de bonnetjes gevraagd, maar nooit gekregen. Om toch van boord te kunnen gaan, moest de betrokkene de rekening voldoen. Direct na het verlaten van het schip heeft de betrokkene telefonisch contact opgenomen met de creditcard maatschappij om de kaart te laten blokkeren. Binnen enkele dagen heeft betrokkene toen een nieuwe kaart ontvangen. Op 21 mei 2008 heeft de betrokkene een rekeningoverzicht van de deelnemer ontvangen waarop (toch) het volledige bedrag ad EUR 4.740,96 in rekening was gebracht. De betrokkene heeft vervolgens op 27 mei 2008, 26 juni 2008 en 16 juli 2008 aangetekende brieven aan de deelnemer verstuurd met het verzoek om opheldering. De betrokkene ontving daarop geen reactie. De betrokkene zegt op 17 oktober 2008 het lidmaatschap bij de deelnemer op. Op 6 november 2008 ontvangt de betrokkene bericht dat de deelnemer met de cruisemaatschappij is overeengekomen dat een bedrag ad EUR 956,31 wordt gecrediteerd. Er resteert een bedrag ad EUR 3.784,65. Vervolgens hoort de betrokkene niets meer van de deelnemer tot 13 mei 2009, waarop de betrokkene een laatste aanmaning ontvangt. De betrokkene stelt nooit eerder betalingsherinneringen te hebben ontvangen. In juli 2010 krijgt de betrokkene bericht dat er beslag is gelegd op zijn AOW door een deurwaarder. De betrokkene stelt dat hij nimmer een lening heeft gehad, altijd contant heeft betaald en
Pagina 21 van 27
er voor de diverse onroerende goederen waarvan hij de eigenaar is géén hypotheken zijn afgesloten. De betrokkene wenst verwijdering van de registratie.
Standpunt van de deelnemer De deelnemer stuurt onder meer een overzicht van de betalingshistorie, kopieën van aanmaningsbrieven, interne administratie van achterstandsdagen en een kopie van de brief aan de betrokkene d.d. 15 mei 2009 met daarin de (laatste) ingebrekestelling en de vooraankondiging voor de BKR registratie. De deelnemer stelt dat de betrokkene bij brief d.d. 28 september 2011 bezwaar heeft gemaakt tegen de registratie van bijzonderheden. De betrokkene gaf aan dat hij de vordering per januari 2011 heeft afgekocht op voorwaarde dat (1) een bewijs van finale kwijting zou worden overgelegd; (2) een duidelijk afrekening zou worden overgelegd omdat volgens betrokkene teveel was betaald; (3) annulering zou volgen van de BKR registratie. Uit de administratie van de deelnemer blijkt dat de betrokkene aan de deurwaarder heeft aangegeven EUR 3.866,35 ineens te willen voldoen met bevestiging van finale kwijting en informatie aan het BKR dat de vorderingen zijn vereffend. De deurwaarder heeft in een eerder schrijven aangegeven dat de deelnemer de BKR registratie zou aanpassen indien de gehele vordering zou zijn voldaan. De deelnemer stelt dat de schriftelijke bevestiging van finale kwijting of het verstrekken van een duidelijke afrekening geen betrekking heeft op de registratie van bijzonderheden in het BKR. Dit onderdeel van de klacht laat de deelnemer verder buiten beschouwing. De deelnemer heeft een werkelijke einddatum toegevoegd per 4 april 2011. Door de werkelijke einddatum is de vereffening van deze vordering ook voor de overige deelnemers zichtbaar. De registratie van de achterstandscodering en de bijzonderheidscode 3 hebben plaatsgevonden conform de richtlijnen van het BKR. De achterstand is geregistreerd op 17 september 2009 toen sprake was van 239 dagen achterstand. De afschrijving van het saldo ging vooraf aan de feitelijke betaling door de betrokkene en vond plaats per 5 februari 2010. Op dat moment was overigens sprake van 385 dagen achterstand. De deelnemer voegt toe dat zij de nodige maatregelen heeft ondernomen jegens de cruisemaatschappij met als gevolg, dat de cruisemaatschappij uiteindelijk heeft ingestemd met een vermindering van de vordering van EUR 956,31. Verder is het aan partijen (betrokkene en de cruisemaatschappij) zelf om de vordering alsnog te betwisten of vermindering via gerechtelijke weg af te dwingen. Hier blijft de deelnemer in beginsel buiten.
Standpunt BKR Met betrekking tot de achterstandscode A stelt het BKR dat de deelnemer bij brief van 15 mei 2009 de betrokkene in gebreke heeft gesteld en heeft gesommeerd de vordering binnen vijf dagen te voldoen. De deelnemer heeft de betrokkene gewezen op de registratie bij BKR. De deelnemer heeft ten aanzien
Pagina 22 van 27
van de betrokkene de nodige coulance betracht en hem geruime tijd gegeven om alsnog aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen alvorens tot melding van de achterstand over te gaan. Betrokkene heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. De deelnemer heeft vervolgens de melding van de achterstand bij BKR conform haar reglementaire verplichting gedaan. Ten aanzien van de bijzonderheidscode 3 stelt het BKR dat deze code gemeld dient te worden indien de deelnemer een bedrag ad EUR 250 of meer afboekt. De deelnemer heeft de bijzonderheidscode 3 gemeld op 8 februari 2010 zonder vermelding van een praktisch laatste aflossingsdatum. Nadat betrokkene alsnog aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, heeft de deelnemer conform het Algemeen Reglement een praktisch laatste aflossingsdatum geplaatst. Het BKR meent dat de registratie in overeenstemming is met de feitelijke situatie. De klacht van de betrokkene is derhalve ongegrond.
Behandeling ter zitting Ter zitting hebben partijen hun standpunt toegelicht. De voorzitter geeft een korte samenvatting van de klacht. De betrokkene heeft in mei 2008 een cruise gemaakt. De betrokkene was het niet eens met een aantal posten op de eindafrekening. De betrokkene heeft toen de creditcardmaatschappij gebeld en een paar dagen later een nieuwe kaart ontvangen. De commissie gaat ervan uit dat daarmee vaststaat dat de kaart geblokkeerd was. De deelnemer antwoordt bevestigend. De betrokkene vult aan dat dit ook telefonisch gemeld is aan een medewerker van de creditcardmaatschappij en dat het gesprek is opgenomen. De voorzitter merkt op dat er twee punten liggen ter bespreking: als eerste de vordering tot schadevergoeding. De betrokkene vordert aan schade o.a. de deurwaarderskosten. De voorzitter deelt mee dat schadevergoeding alleen kan worden toegewezen als er een direct verband bestaat met de BKR-registratie. Kosten van de behandeling terzake van het geschil komen niet voor vergoeding in aanmerking. De betrokkene merkt op dat het hem met name gaat om zuivering van zijn naam. Het tweede punt is de vraag of de betrokkene alle stukken op het juiste adres heeft ontvangen. En dan met name de vooraankondiging van 15 mei 2009 voor de registratie van de achterstandscodering. Deze brief is verzonden naar het adres van betrokkene in Maastricht. De betrokkene woont sedert 1989 in Belgie, maar heeft ook een adres in Frankrijk en in Maastricht. De betrokkene erkent de brief van 15 mei 2009 te hebben ontvangen.
Pagina 23 van 27
De betrokkene merkt op dat hij in de periode van november 2008 tot mei 2009 niets meer heeft vernomen van de deelnemer. Zelfs op zijn aangetekende brieven kreeg hij geen reactie. De deelnemer heeft gezegd dat zij deze niet heeft ontvangen. De voorzitter stelt dat er 3 partijen zijn: de cruisemaatschappij, de creditcardmaatschappij en de betrokkene. De kaart is geblokkeerd. De vraag is of de cruisemaatschappij na de blokkade de betaling nog kon incasseren? De deelnemer antwoordt dat bij het inschepen wellicht al een bedrag is gereserveerd door de cruisemaatschappij. De cruisemaatschappij belast de kaart. Het was een vordering van de cruisemaatschappij op de deelnemer. Op een vraag van de voorzitter aan de deelnemer of het waarschijnlijk is dat dit binnen 2 uur na ontschepen kan zijn verricht, vóór de blokkade, antwoordt de deelnemer dat dat zou kunnen. De betrokkene vult aan dat hij en zijn vrouw voordat zij op de boot gingen diverse aankopen hebben gedaan met de creditcard. Rond 15 april zijn zij ingescheept en sinds die tijd zijn er geen betalingen meer gebeurd op het schip. De betrokkene heeft gevraagd om een pro forma rekening om de rekening op tijd te kunnen controleren, maar die kreeg hij niet. Iedereen moest betalen, omdat men anders niet van het schip af kwam. Op 21 mei kreeg betrokkene de rekening voor het hele bedrag. Er zou een diamant van 3500 euro zijn gekocht, maar die had betrokkene noch zijn vrouw gekocht. Als je iets kocht moest je je kamernummer geven en je boarding pass en het bonnetje moest worden ondertekend. Soms hoefde dat niet en daardoor kreeg de betrokkene argwaan. De rekening klopte niet met de bonnetjes die de betrokkene had. Tot nu toe heeft de betrokkene geen bewijzen van bonnetjes gekregen. De betrokkene heeft de deelnemer op de hoogte gesteld van de betwisting van de vordering. De procedure bij betwisting is dat de deelnemer het bedrag terugboekt lopende het onderzoek. Als de transactie dan toch juist blijkt dan brengt de deelnemer het alsnog in rekening bij de betrokkene. Dat is in dit geval ook gebeurd. De deelnemer heeft aanvankelijk het bedrag weer teruggeboekt. Er is onderzocht hoe de transactie tot stand is gekomen en de cruisemaatschappij heeft uiteindelijk ongeveer 950 euro aan betrokkene gecrediteerd. Het resterende bedrag werd niet betaald. Op een vraag van de commissie wat de datum is waarop die 950 euro is teruggeboekt, antwoordt de deelnemer dat dat 9 december 2008 is. Vanaf dat moment gaat de betalingsachterstand lopen. De betrokkene kreeg een nieuwe afrekening waarop dat bedrag vermeld stond. De voorzitter stelt dat het bedrag is afgeschreven, daarna bijgeschreven en de betwiste vordering is gecorrigeerd. Op dat moment is er geen betwist bedrag meer en moet het restant betaald worden. De betrokkene merkt nog eens op dat de deelnemer niet reageerde op zijn brieven. Hij hoorde pas weer iets in mei 2009. Voor de betrokkene was het nog niet duidelijk. Hij had nog steeds geen bewijs gezien van de rekening.
Pagina 24 van 27
Het BKR merkt op dat de betrokkene had kunnen betalen onder voorbehoud, wat de betrokkene beaamt. De voorzitter stelt dat de betrokkene eigenlijk klaagt over een incorrecte bejegening door de deelnemer omdat de brieven niet werden beantwoord. Hierop vult de betrokkene aan dat zelfs aangetekende brieven niet werden beantwoord. Hij stuurde brieven op 27/5/2008, 26/6/2008, 16/7/2008 en 7/10/2008. Hij heeft er aandacht, tijd en geld aan besteed en ook nog gebeld met verschillende medewerkers, aldus nog steeds betrokkene. De deelnemer heeft op 4 november 2008 een brief gestuurd naar aanleiding van het bedrag dat werd gecrediteerd. De betrokkene heeft hier direct op gereageerd met een aangetekende brief. De deelnemer stelt dat zij die niet heeft ontvangen. Zij heeft alleen een brief van 17 oktober 2008. De deelnemer vult voorts aan dat er diverse betalingsherinneringen zijn gestuurd vanuit het systeem. De voorzitter merkt op dat er niet is betaald en dat de deelnemer uiteindelijk een bedrag heeft afgeboekt. Op een vraag van de voorzitter of de betrokkene nog andere registraties heeft, antwoordt het BKR dat dat niet het geval is. Voorts vraagt de voorzitter of het hier een bijzonder krediet betreft. Het BKR antwoordt dat een creditcard zonder kredietfaciliteit valt onder de kredietsoort RK (doorlopend krediet) en met kredietfaciliteit, zoals in dit geval, een RO (overige obligo). De voorzitter concludeert als volgt. Er is formeel juist geregistreerd. De klacht is dat de betrokkene vindt dat hij verkeerd is bejegend door de deelnemer. Een overweging zou kunnen zijn of het doel van het BKR met deze registratie is gediend. De betrokkene voegt toe dat hij nimmer een krediet heeft gehad, geen hypotheek en dat de negatieve registratie een smet is op zijn blazoen.
Beoordeling van het geschil Uit de stukken, de afgelegde verklaringen voor zover wederzijds erkend althans niet of onvoldoende betwist, en het overigens ter zitting verhandelde, is het volgende komen vast te staan. De betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie door de deelnemer. Het betreft specifiek de registratie van een overige obligo met contractnummer *************030. De registratie wordt gekenmerkt door een achterstandscodering “A” op 21 september 2009 en een bijzonderheidscode 3
Pagina 25 van 27
(bedrag van 250 euro of meer is afgeboekt) op 8 februari 2010. De werkelijke einddatum is 4 april 2011. De betrokkene heeft in april en mei 2008 een cruise gemaakt. Voor de betaling van de bestedingen aan boord kreeg hij een boarding pass. Voor het verlaten van het schip heeft de betrokkene een eindafrekening van alle bestedingen gekregen. De betrokkene heeft de eindafrekening betwist, maar uiteindelijk toch getekend voor de eindafrekening omdat hij anders niet van boord kon. Kort hierna heeft de betrokkene de creditcard laten blokkeren. Het bedrag is vervolgens door de deelnemer aan de cruisemaatschappij voldaan. Nadat de betrokkene hiervan kennis kreeg heeft hij bij de deelnemer hiertegen bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft de deelnemer de betrokkene weer gecrediteerd voor het bewuste bedrag en is de deelnemer een onderzoek gestart naar de gegrondheid van de betwisting door de betrokkene. Na overleg met de cruisemaatschappij heeft de deelnemer de betrokkene wederom het verschuldigde bedrag in rekening gebracht, met daarop evenwel een korting van EUR 956,31. Dit gebeurde op 9 december 2008. Het na deze creditering resterende verschuldigde bedrag van EUR 3.784,65 heeft de betrokkene pas in februari 2011 nadat hij was gedagvaard voldaan. De Geschillencommissie is uitsluitend bevoegd uitspraak te doen in geschillen over onjuiste en/of onterechte registratie van gegevens bij het Bureau Krediet Registratie. De Commissie kan slechts summierlijk toetsen of er sprake is van een terechte onderliggende vordering. Het uiteindelijke oordeel daarover is voorbehouden aan de rechter. Alvorens de deelnemer overgaat tot registratie van een achterstandsmelding, is zij reglementair verplicht daarvoor te waarschuwen (een zogenaamde ‘vooraankondiging’), zodat de betrokkene nog in de gelegenheid wordt gesteld de registratie te voorkomen. In het dossier bevindt zich een brief van de deelnemer d.d. 15 mei 2009 met daarin de ingebrekestelling en de vooraankondiging voor BKR registratie. De betrokkene heeft bevestigd dat hij die brief heeft ontvangen. Bijzonderheidscode 3 betekent dat er door de deelnemer een bedrag van EUR 250 of meer is afgeboekt. De deelnemer heeft de code 3 gemeld op 8 februari 2010 zonder vermelding van een praktisch laatste aflossingsdatum. Nadat de betrokkene alsnog aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, heeft de deelnemer conform het Algemeen Reglement een praktisch laatste aflossingsdatum geplaatst. De Commissie is van oordeel dat het hier een juiste registratie betreft. Er was sprake van een vordering van de deelnemer op de betrokkene, er was sprake van een achterstand en de deelnemer heeft meer dan EUR 250 afgeboekt. De betrokkene is voorts door middel van de reglementair vereiste vooraankondiging in kennis gesteld van de registratie. Aan alle eisen voor een rechtsgeldige registratie is mitsdien voldaan. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden komen vast te staan die alsnog
Pagina 26 van 27
tot het oordeel zouden moeten leiden dat de registratie moet worden verwijderd. De betrokkene heeft gepoogd zijn geschil met de cruisemaatschappij te beslechten via protest bij de deelnemer. Daardoor is uiteindelijk de betalingsachterstand ontstaan. De betrokkene had echter ook het geschil zelf met de cruisemaatschappij kunnen oplossen, zonder tussenkomst van de deelnemer. De betrokkene had de door hem betwiste rekening onder protest kunnen voldoen en vervolgens met de cruisemaatschappij in overleg kunnen treden over de hoogte van de eindafrekening. De Commissie heeft er begrip voor dat bij de betrokkene irritatie is ontstaan over de in zijn ogen te hoge eindafrekening, maar in de omstandigheden van dit geval liggen geen feiten besloten die tot het oordeel zouden moeten leiden dat de registratie (alsnog) moet worden geschrapt. De door de betrokkene ingestelde vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen nu niet gesteld of gebleken is dat deze in causaal verband tot de registratie staat.
De beslissing De Commissie beslist dat de klacht van de betrokkene ongegrond is en wijst de vordering tot schadevergoeding af.
Pagina 27 van 27