RAAD VAN DE EUROPESE UNIE
Brussel, 18 juli 2000 (09.08) (OR. fr) 10488/00 LIMITE FISC 104
NOTA VAN HET VOORZITTERSCHAP aan: de Groep Belastingvraagstukken (Directe belasting) d.d.: 26 juli 2000 Betreft: Belasting op rente van spaargelden - Werkingssfeer van de richtlijn
Voor de delegaties gaat hierbij een nota van het voorzitterschap over de werkingssfeer van de richtlijn.
10488/00
las/PM/lv DG G
1
NL
BIJLAGE Werkingssfeer van de richtlijn 1.
Inleiding
De werkingssfeer van de richtlijn bestrijkt een aantal aspecten die onderling verband houden: -
de definitie van rente; in dat verband de problemen rond lopende of gekapitaliseerde interesten bij obligaties en beleggingsfondsen, feiten die aan informatie-uitwisseling of bronheffing onderworpen zijn, tijdelijke uitsluiting van bestaande obligaties.
De problemen rond het verstrekken van gegevens (renseignering) en de berekening van de bronheffing zijn nauw met de werkingssfeer van de richtlijn verbonden. Met deze nota en de vragen aan de lidstaten wordt beoogd het voorzitterschap in staat te stellen een gewijzigde ontwerp-tekst van relevante richtlijnbepalingen voor te leggen. 2.
Definitie van rente
De Raad (ECOFIN) van 25 mei 1999 heeft onderstaande conclusies aangenomen met betrekking tot de definitie van rente in artikel 5, punten a) en b), van de ontwerp-richtlijn. Alle lidstaten stemmen in met het gedeelte van de definitie in artikel 5, punt a), van de ontwerprichtlijn. Zij zijn het er tevens over eens dat de vraagstukken in verband met de definities in artikel 5, punt b), pragmatisch moeten worden aangepakt en dat de opbrengsten van nieuwe financiële instrumenten in dit stadium niet door de definitie moeten worden bestreken, maar eventueel na de in artikel 13 bedoelde toetsing van de richtlijn kunnen worden opgenomen in het licht van de ervaringen van de lidstaten met de toepassing van de richtlijn. Ingevolge dit beginsel is overeengekomen dat met het oog op het voorkomen van couponwassen het gedeelte van de definitie in artikel 5, punt b), moet worden aangepast, teneinde ook renteopbrengsten te bestrijken die door de verkoop van obligaties vóór de datum van aflossing worden verkregen. Voorts is overeengekomen dat synthetische niet-rentedragende instrumenten (mantelobligaties en rentecoupons), door artikel 5, punt b), worden bestreken.
10488/00 BIJLAGE
las/PM/lv DG G
2
NL
De Raad draagt de Groep op om de noodzakelijke wijzigingen van artikel 5, punt a), en/of artikel 5, punt b), nader te bespreken, alsmede de wijze van bepaling van de berekeningsgrondslag voor de renteopbrengsten die onderworpen zijn aan het bronbelasting- of informatiestelsel overeenkomstig artikel 5, punt b), en de moeilijkheden bij de uitvoering van de in het voorgaande punt vermelde beginselen. Bepaalde andere problemen die verband houden met couponwassen en nulcouponobligaties of soortgelijke instrumenten zijn ter sprake gebracht in de Groep financiële vraagstukken op 2 september 1999. -
Couponwassen: de meeste delegaties vinden dat alle obligatietransacties vóór de dag waarop de rente wordt uitgekeerd als couponwassen moeten worden beschouwd, los van de vraag of die transacties met het oog op het vermijden van belasting zijn verricht.
-
Verkoop van nulcouponobligaties of soortgelijke instrumenten: op dit punt heeft zich geen meerderheid afgetekend. Sommige delegaties menen dat de definitie van rente elke waardevermeerdering van obligaties moet bestrijken terwijl andere de voorkeur geven aan een berekeningsmethode die uitsluitend van de zuivere rente uitgaat.
De beleggingsfondsen zijn behandeld in de Groep financiële vraagstukken van 9 juli, 2 september en 22 november 1999. In die laatste vergadering heeft de Luxemburgse delegatie een nota met haar standpunt over dit onderwerp voorgelegd en bevestigd dat zij beleggingsfondsen buiten de werkingssfeer van de richtlijn wenst te houden. De overige delegaties zijn in meerderheid van oordeel dat beleggingsfondsen wel onder de richtlijn moeten vallen maar dat de kwestie nader dient te worden bezien in het licht van hetgeen omtrent de behandeling van internationale obligaties wordt beslist. De definitie van beleggingsfondsen moet volgens een ruime meerderheid der delegaties breed worden opgevat en de verwijzing naar Richtlijn 85/611/EEG zou derhalve dienen te worden geschrapt. Ook is er brede steun voor het volgen van een "look-through"-benadering, die erin bestaat in beleggingsfondsen het gedeelte van de opbrengsten of waardevermeerderingen te traceren dat op rente-inkomsten is terug te voeren. Voornamelijk om praktische redenen zijn bepaalde delegaties voorstander van een drempel zoals die ook in het richtlijnvoorstel is opgenomen. Ook om praktische redenen geven andere delegaties in overweging een "look-through"-benadering met de toepassing van een drempel te combineren.
10488/00 BIJLAGE
las/PM/lv DG G
3
NL
Mede gelet op de conclusies van de Europese Raad van Helsinki 1 en van Feira acht het voorzitterschap het vanzelfsprekend dat internationale obligaties en indirect via beleggingsfondsen verrichte beleggingen onder de richtlijn horen te vallen. Bovendien meent het voorzitterschap dat alle vormen van rente onder de richtlijn behoren te vallen, met dien verstande dat bevredigende oplossingen worden gevonden die voor de bedrijfstak geen buitensporige lasten met zich meebrengen. In dat geval zou de rente mede omvatten: -
-
de bij verkoop van obligaties verrekende lopende interesten, de gekapitaliseerde interesten van nulcouponobligaties en soortgelijke instrumenten, de opbrengsten uit beleggingsfondsen (breed gedefinieerd, d.w.z. zonder naar Richtlijn 85/611/EEG te verwijzen) die een beleid van volledige winstuitkering voeren (distributiefondsen), voorzover de uitgekeerde opbrengsten zijn terug te voeren op schuldvorderingen ("look-through"-benadering), de lopende interesten van kapitalisatiefondsen voorzover deze zijn terug te voeren op schuldvorderingen ("look-through"-benadering);
niet omvatten: -
de waardegroei van door beleggingsfondsen gehouden obligaties of aandelen die is toe te schrijven aan marktschommelingen en geen lopende interesten maar waardevermeerderingen vertegenwoordigt, onder voorbehoud van de opmerkingen over informatie-uitwisseling in punt 3 van deze nota.
Vraag Delen de lidstaten het standpunt van het voorzitterschap inzake de definitie van rente en stemmen zij ermee in dat de Groep zich bij het zoeken naar passende technische oplossingen door de hierboven vermelde beginselen laat leiden? 3.
Feiten die aan informatie-uitwisseling of bronheffing onderworpen zijn
a)
Informatie-uitwisseling
In een volgende vergadering zal specifiek op de inhoud van de informatie-uitwisseling worden ingegaan. Het voorzitterschap wil echter nu reeds bepaalde punten aansnijden die rechtstreeks verband houden met de vraag welke instrumenten door de richtlijn moeten worden bestreken, om de te bespreken materie bevattelijker te maken.
1
34.
10488/00 BIJLAGE
Elke in een lidstaat van de Europese Unie verblijvende burger moet de over zijn inkomsten uit spaargelden verschuldigde belasting betalen. las/PM/lv DG G
4
NL
In het verslag van de Groep op hoog niveau inzake belastingen aan de Raad ECOFIN (document 8998/00 FISC 73 van 29 mei 2000) is geconcludeerd dat de uitwisseling van informatie automatisch moet zijn en ten minste de naam, het adres en het rekeningnummer van de belegger, alsook het bedrag van de rente moet betreffen. In de opvatting van het voorzitterschap moet de informatie-uitwisseling erop gericht zijn de fiscale woonstaat van de ontvanger in staat te stellen het bedrag aan belasting dat krachtens de op ingezetenen toepasselijke nationale belastingwetgeving verschuldigd is, correct te heffen. Nu harmonisatie van de nationale wetgevingen niet het doel van de ontwerp-richtlijn is, spreekt het vanzelf dat de behoeften van de lidstaten die hun ingezetenen willen belasten sterk kunnen variëren, bijvoorbeeld naargelang zij een onderscheid maken tussen dividend en rente of tussen waardevermeerdering en rente of bepaalde financiële instrumenten op jaarbasis belasten. Een gevolg kan zijn dat verstrekking van bepaalde makkelijk toegankelijke gegevens aan de fiscale woonstaat voor sommige lidstaten nuttiger kan zijn dan de berekening van een rentebedrag; vooral wanneer een lidstaat waardevermeerderingen belast, is het nuttiger te beschikken over overdrachtsen acquisitieprijs van het waardepapier dan over het rentebedrag. Ook voor de uitbetalende instantie zou een en ander een lastenverlichting behelzen. Men kan zich dan ook afvragen of de informatie-uitwisseling in alle gevallen het rentebedrag moet omvatten dan wel of ermee kan worden volstaan dat de uitbetalende instantie alle gegevens verstrekt die de fiscale woonstaat nodig heeft om de relevante berekening te verrichten. Die vraag moet worden bezien in het licht van de diverse situaties die zich kunnen voordoen. 1)
rente-uitkeringen Voor rente-uitkeringen is er geen probleem voor de uitbetalende instantie om het rentebedrag te renseigneren, zoals geopperd in het bovenvermelde verslag van de Groep op hoog niveau inzake belastingen.
2)
distributiefondsen Er kunnen zich twee situaties voordoen:
a)
beleggingsfondsen die uitsluitend in rentedragende instrumenten beleggen; in dit geval kan de winstuitkering door het fonds behalve in rente ook bestaan in kapitaalaanwas (opbrengsten van effectenoverdrachten).
10488/00 BIJLAGE
las/PM/lv DG G
5
NL
Vraag -
Is in de wetgevingen van de lidstaten het uitkeren van waardevermeerderingen mogelijk?
-
Zo ja, moet de renseignering dan betrekking hebben op
b)
*
het totaal uitgekeerde bedrag?
*
het in de uitkering begrepen rentebedrag?
beleggingsfondsen die in rentedragende instrumenten en in aandelen beleggen; in dit geval bestaat de uitkering in rente en dividend (en in waardevermeerderingen).
Vraag Moet de renseignering
3)
*
in alle gevallen betrekking hebben op het totaal uitgekeerde bedrag?
*
betrekking hebben op het totaal uitgekeerde bedrag, doch alleen wanneer het aandeel van de rentedragende instrumenten boven een drempel van bijv. 50% uitkomt?
*
alleen betrekking hebben op het rentebedrag ("look through"-beginsel)?
Couponwassen
De lopende interesten worden berekend aan de hand van het bedrag van de deelneming, de rentevoet, de datum van de laatste rente-uitkering en de periode van bezit van de deelneming. De gegevens betreffende de datum van rente-uitkeringen en de interestvoet zijn openbaar. Als de belastingdienst van de woonstaat de berekening van het rentebedrag op zich neemt, hoeft de renseignering alleen het bedrag van de deelneming en de duur van het bezit te betreffen. Er zijn dus twee oplossingen denkbaar: -
de uitbetalende instantie berekent en renseigneert het rentebedrag;
-
renseignering van de gegevens (aard van het waardepapier, bedrag van de deelneming, periode van bezit) aan de belastingdienst van de woonstaat die de berekening van het rentebedrag op zich neemt.
10488/00
las/PM/ls DG G
6
NL
Uit het oogpunt van lastenverlichting voor de uitbetalende instantie lijkt de tweede oplossing de voorkeur te verdienen. Vraag Kunnen de lidstaten dit standpunt delen? 4)
Nulcouponobligaties
Bij nulcouponobligaties vergt de berekening van de gekapitaliseerde interesten ten minste de gegevens betreffende de uitgifteprijs of de acquisitieprijs, de aflossingswaarde, de periode van bezit en het bedrag van de deelneming. De gegevens betreffende de uitgifteprijs en de aflossingswaarde zijn openbaar. Er zijn twee oplossingen denkbaar: a)
alleen renseignering bij overdracht
Er zijn twee mogelijkheden:
b)
*
de uitbetalende instelling renseigneert het bedrag van de gekapitaliseerde interesten;
*
de uitbetalende instelling renseigneert de overdrachts- en de acquisitieprijs.
renseignering op jaarbasis
Opnieuw twee mogelijkheden: *
de uitbetalende instelling berekent en renseigneert het bedrag van de gekapitaliseerde interesten;
*
renseignering van de gegevens (aard van het waardepapier, bedrag van de deelneming, periode van bezit) aan de belastingdienst van de woonstaat die de berekening van de gekapitaliseerde interesten op zich neemt.
Met het oog op een lastenverplichting voor uitbetalende instanties pleit het voorzitterschap voor renseignering bij overdracht, die betrekking heeft op de acquisitie- en de overdrachtsprijs. Vraag Kunnen de lidstaten het standpunt van het voorzitterschap delen?
10488/00
las/PM/ls DG G
7
NL
5)
Kapitalisatiefondsen
De aard van de renseignering zal afhangen van de wijze waarop de woonstaat belasting heft (belasting op het tijdstip van uitkering of overdracht of jaarlijkse belasting op grond van de aanwas van de te realiseren waarde). Eenvoudigheidshalve pleit het voorzitterschap voor belasting op het tijdstip van overdracht. Vraag Kunnen de lidstaten het standpunt van het voorzitterschap delen? De inkomsten uit de overdracht van bewijzen van deelneming in beleggingsfondsen kunnen naar gelang de aard van het fonds uit verschillende elementen bestaan: rente, dividend, waardevermeerderingen. Deze materie vertoont gelijkenis met de in punt 2) (distributiefondsen) behandelde materie; dezelfde oplossing lijkt voor de hand te liggen, nl: a)
de middelen van het fonds zijn uitsluitend belegd in rentedragende instrumenten; in dit geval kan de overdrachtsprijs gekapitaliseerde interesten en kapitaalaanwas behelzen.
Vraag Moet de renseignering door de uitbetalende instelling betrekking hebben op
b)
*
het bedrag van de gekapitaliseerde interesten?
*
de overdrachts- en de acquisitieprijs?
beleggingsfondsen die in rentedragende instrumenten en in aandelen beleggen; in dit geval kan de overdrachtsprijs gekapitaliseerde interesten en dividend (en waardevermeerderingen) behelzen.
Vraag Moet de renseignering door de uitbetalende instelling *
in alle gevallen betrekking hebben op de overdrachts- en de acquisitieprijs?
10488/00
las/PM/ls DG G
8
NL
6)
*
betrekking hebben op de overdrachts- en de acquisitieprijs, doch alleen wanneer het aandeel van de rentedragende instrumenten boven een drempel van bijv. 50% uitkomt?
*
betrekking hebben op gekapitaliseerde interesten?
Couponwassen in beleggingsfondsen
Couponwassen is ook mogelijk in een beleggingsfonds: dat kan namelijk vóór het knippen van de coupon de waardepapieren overdragen. Dit punt moet wellicht op dezelfde wijze worden behandeld als het couponwassen in rechtstreeks bezit (zie punt 3)). Indien het een distributiefonds betreft, zijn de vragen van punt 2) aan de orde. Indien het een kapitalisatiefonds betreft, zijn de vragen van punt 5) aan de orde. Vraag -
Zijn de lidstaten het ermee eens dat deze vraag behandeld zal worden?
-
Zo ja, zijn zij het ermee eens dat ze die dan op dezelfde wijze moeten beantwoorden als de vragen in de punten 2 en 5?
b)
Bronheffing
De zaken liggen enigszins anders voorzover de uitbetalende instelling een exacte berekening moet maken van het bedrag van de rente waarover bronbelasting wordt geheven. De bronheffing is bedoeld om een effectieve minimumheffing te garanderen. Dat houdt dus in dat er een minimummaatstaf van heffing bestaat waarop in de overgangsperiode de bronbelasting kan worden geheven. De vaststelling van de werkelijke interesten, met inbegrip van de door de beleggingsfondsen uitgekeerde opbrengsten, roept soortgelijke vragen op als die welke hierboven aan de orde kwamen in verband met informatie-uitwisseling. Wat nulcouponobligaties en soortgelijke instrumenten betreft, heeft de Groep reeds een aantal heffingsmethodes besproken, met name de methodes die door het Oostenrijkse en het Duitse voorzitterschap waren voorgesteld. Op deze voorstellen zal in een volgende vergadering in detail worden ingegaan, mits men het mede voor de verschillende voornoemde instrumenten eens wordt over een effectieve minimumheffing. De keuze van een gemeenschappelijke methode om een effectieve minimumheffing te garanderen, lijkt in essentie een zaak voor de landen die voorstellen om gedurende de overgangsperiode een bronheffing toe te passen.
10488/00
las/PM/ls DG G
9
NL
Tijdens de discussie over het heffen van een bronbelasting met betrekking tot kapitalisatiefondsen, zou het nodig kunnen blijken om voorzover mogelijk parallel daaraan de lopende rente op rechtstreekse beleggingen te bespreken. Het ware derhalve logischer dat die vraagstukken tegelijkertijd worden behandeld. Vragen Hebben de lidstaten opmerkingen over de bovenstaande opvattingen? Zouden de lidstaten die voornemens zijn om tijdens de overgangsperiode een bronheffing toe te passen, bereid zijn een gemeenschappelijk document op te stellen over de methode waarmee voor obligaties en beleggingsfondsen een effectieve minimumheffing op rente van spaargelden zou worden gewaarborgd? 4.
Tijdelijke uitsluiting van bestaande obligaties
Het heffen van een bronbelasting in de overgangsperiode noopt tot beraad over de vraag of het niet wenselijk zou zijn om voor obligatie-uitgiften een soort “grandfather clause” in de richtlijn op te nemen. Aangezien de bronbelasting slechts gedurende een gelimiteerde periode wordt toegepast, zou het bestaan van een “grandfather clause” tot die periode kunnen worden beperkt. Juridisch gezien kan alleen de heffing van een bronbelasting leiden tot de toepassing van gross-upclausules of clausules inzake vervroegde aflossing: de uitwisseling van informatie over opbrengsten van obligaties is als zodanig geen feit dat tot de toepassing van dergelijke clausules kan leiden. Vanuit een strikt juridisch oogpunt zou opneming van een “grandfather clause” alleen noodzakelijk zijn voor obligaties die onderworpen zijn aan bronheffing. Voorts dringt zich in dat verband de vraag op of een “grandfather clause” voor een gelimiteerde periode moet gelden voor alle obligatie-uitgiften, voor obligatie-uitgiften die een gross-up- of een vervroegdeaflossingsclausule kennen, dan wel voor bepaalde uitgiften waarvoor de bronheffing tot toepassing van dergelijke clausules zou leiden. Niettemin zou beperking van de “grandfather clause” tot aan bronheffing onderworpen obligaties een concurrentieverstoring ten koste van de landen met informatie-uitwisseling teweeg kunnen brengen. Vraag: Hoe denken de lidstaten over dit vraagstuk?
10488/00
las/PM/ls DG G
10
NL