Unit C 2
Het spoor (even) kwijt: jongeren en criminaliteit
De oorspronkelijke Engelstalige versie van deze unit is van de hand van Dobrinka Chankova en Tanya Pashtova. Vertaling en bewerking: Gie Deboutte
Doelstellingen van Unit C2 Globale doelstellingen De sessiebegeleider wil met dit vormingsonderdeel bereiken dat de deelnemers: •
vertrouwd raken met de basisconcepten van jeugdcriminaliteit en het bestraffen ervan;
•
voorbereid worden om legitiem gedrag bij de jeugd te promoten;
•
strategieën bedenken voor criminaliteitspreventie op school.
Aan te scherpen vaardigheden bij de deelnemers •
Op het vlak van kennis en inzicht: o De deelnemers hebben weet van de mogelijke onderliggende oorzaken van uitdagend, agressief en anti-sociaal gedrag. o De deelnemers hebben weet van bestaande voorzieningen en initiatieven voor jongeren die (herhaaldelijk) probleemgedrag stellen. o De deelnemers zijn op de hoogte van de wetgeving en de procedures die gevolgd moeten worden wanneer jongeren agressief en gewelddadig gedrag stellen.
•
Op het vlak van persoonlijke kwaliteiten en vaardigheden: o De deelnemers kunnen zich inleven in leerlingen die problematisch gedrag stellen. o De deelnemers zijn bereid om zich voor deze leerlingen in te zetten. o De deelnemers zijn voldoende toegerust om pleitbezorger te kunnen zijn voor de leerlingen, los van het feit of ze dader, slachtoffer, medeplichtige of getuige zijn.
1
o De deelnemers zijn er toe in staat om leerlingen die problematisch gedrag stellen effectief bij te sturen.
Lectuur vooraf Armstrong, D., Hine, J., Hacking, S., Armaos, R., Jones, R., Klessinger, N. & France, A. (2005). Children, risk and crime: The on track youth lifestyles surveys. Home Office Research Study 278. London: HMSO. Muncie, J. (2000). Youth and crime: A critical introduction. London: Sage. Stephenson, M. (2005). Young people and offending. Education, youth justice and social inclusion. Cullompton: Willan Publishing.
2
Synthesetekst: Samenvatting van de actuele kennis i.v.m. jongeren en criminaliteit. Gevarieerd statisch onderzoek toont aan dat jongeren op school toch nog vaak het slachtoffer worden van (vooral kleine) misdaden. Die misdaden gaan in nogal wat gevallen gepaard met een of andere vorm van geweld. Daarnaast is er heel wat verbaal en fysiek gewelddadig gedrag dat weliswaar lichter weegt dan de zo net genoemde gewelddelicten maar even goed strijdig is met de geest van de school. Ook dit gedrag vormt een aantasting van het schoolklimaat en van het hele leergebeuren dat zich daar voltrekt. Het probleem is dat de leerlingen in de meeste gevallen zelf de daders zijn van het geweld en de misdaden op school. Het is dan ook logisch dat scholen kiezen voor vorming rond geweldloos omgaan en elke vorm van schoolgeweld resoluut afkeuren.
Reeds jarenlang vormt jeugdcriminaliteit een zorgpunt. Het zoeken naar manieren om te voorkomen dat kinderen en jongeren betrokken raken in criminaliteit of antisociaal gedrag, is dan ook wereldwijd een beleidsprioriteit geworden. Overheden hebben op grote schaal ingezet op programma’s en andere initiatieven die jongeren moeten behoeden voor het (herhaaldelijk) plegen van geweld tegen leeftijdsgenoten (en anderen). Veel van deze programma’s spitsen zich tot op het werken met de kinderen, hun familie en de school.
De relatie tussen onderwijs en jeugdcriminaliteit werd lange tijd vanuit een sociaal perspectief of met de bril van de publieke opinie bekeken. De sleutelrol die scholen kunnen spelen om antisociaal gedrag te helpen voorkomen, beginnende criminele carrières te helpen ombuigen en maatschappelijk aanvaardbaar gedrag te helpen afdwingen mag dan meermaals worden beklemtoond, toch werd die rol niet altijd ten volle benut. Het is dan ook hoog tijd dat het potentieel dat scholen op dit vlak te bieden hebben volop aan te spreken.
3
De meeste historici zijn het erover eens dat ‘delinquentie’ aan het begin van de 19de eeuw voor het eerst benoemd wordt als een belangrijk sociaal probleem. De sociale context en de factoren die dit gedrag beïnvloeden, veranderen echter met de tijd. De laatste decennia worden drugs, alcohol, sociale uitsluiting (met inbegrip van werkloosheid en armoede) en het uiteenvallen van de gemeenschaps- en gezinsstructuur het vaakst als verklarende factoren naar voor geschoven. Zowel overheidsinstellingen als de brede samenleving zijn zich vooral gaan richten op de symptomen en de gevolgen van delinquentie. De onderliggende en minder zichtbare oorzaken kregen veel minder aandacht.
De manier waarop men zich opstelt tegenover jeugddelinquentie en de aanpak van jonge daders maakt duidelijk dat er grosso modo sprake kan zijn van twee hoofdbenaderingen: de welzijnsgerichte en de justitiële benadering. In het eerste geval staat de zorgbehoefte van de daders centraal, in het andere geval ligt de klemtoon op het ‘verdiend straffen’. Beide invalshoeken staan echter bloot aan kritiek en geven aanleiding tot niet bedoelde en ongewenste gevolgen. Wat geleid heeft tot het ontginnen van een nieuw, derde spoor: de herstelgerichte aanpak van jeugdig daderschap. Hierbij wordt geprobeerd om misdrijven op te lossen door rekening te houden met het perspectief van daders én slachtoffers. Het is de bedoeling dat beide partijen samen op zoek gaan naar een positieve verandering in de (nabije) toekomst en naar een mogelijk herstel eerder dan naar een bestraffing (Restoring Youth Justice, 2000; cf. Unit E4).
Jeugdcriminaliteit is overigens niet enkel een nationaal probleem. Het is een thema dat aanhoudend op de agenda staat van verschillende bovennationale organisaties en fora. De Verenigde Naties, de Raad van Europa en andere internationale of regionale organisaties brachten het thema meermaals ter sprake en ontwikkelden dienaangaande tal van internationaal te hanteren instrumenten. Het Internationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (1966) moet hier zeker vermeld worden omdat het als internationale standaard geldt voor de positie van jongeren die in conflict staan met de wet; de VNStandaard Minimumregels voor de Administratie van de Jeugdrechtbanken (de Peking Regels, 1985) bepleit dan weer een structuur die tegemoet komt aan de eisen van een goede rechtspleging én aandacht schenkt aan de belangen en de toekomstige
4
ontwikkeling van het kind; de Aanbeveling van de Raad van Europa inzake Sociale Reacties op Jeugddelinquentie waarin beklemtoond wordt dat onderwijs en sociale integratie tot de kern behoren van de strafrechtsystemen die zich op jongeren richten; het VN Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989) dat vereist dat jongeren op een gedifferentieerde manier worden behandeld en aandringt op de reïntegratie van jonge daders in de maatschappij; de VN Richtlijnen inzake de Preventie van Jeugddelinquentie (Riyadh Richtlijnen, 1990) en de VN Regels ter bescherming van jongeren die van hun vrijheid zijn beroofd. De positieve invloed die de VN Verklaring over de Justitiële Basisprincipes ten aanzien van Slachtoffers van Misdaad en Machtsmisbruik (1985) uitoefent op de behandeling van jongeren mag evenmin over het hoofd worden gezien. De tamelijk recent aangenomen Justitiële Richtlijnen van de VN inzake kindslachtoffers en kinderen als getuigen van geweld (2005) verdient hier een expliciete vermelding. De nieuwe, herstelgerichte benadering van criminaliteit en jeugdig daderschap maakt ten slotte het voorwerp uit van de VN Resolutie over de basisprincipes van het gebruik van herstelgerichte programma’s bij criminele kwesties (2002) en van aanbeveling R(99)19 van de Raad van Europa betreffende bemiddeling in een strafrechterlijke context.
Jeugddelinquentie is een fenomeen dat zich wereldwijd stelt. De bepalende factoren ervan zijn grondig bestudeerd en welbekend. De wortels van dit probleem zijn te vinden in de sociale structuur van onze samenleving, in de ongelijke verdeling van goederen, in het bestaan van talloze gemarginaliseerde groepen. Heel dikwijls houden deze problemen ook verband met een problematische gezinscontext of met een aangeboren neiging tot agressie. Het ontbreken van zowel interne als externe beteugelende mechanismen werkt geweld en misdadigheid in de hand. Het feit dat jongeren een groot deel van hun tijd op school doorbrengen, zorgt er logischerwijze voor dat dit soort probleemgedrag hoofdzakelijk binnen de schoolomgeving opduikt. Wat verklaart waarom er meer en meer op het onderwijs wordt gerekend om de problematiek van geweld en (lichte) criminaliteit te helpen bestrijden.
Scholen voorzien in eerste instantie in onderricht en vorming rond verdraagzaamheid en geweldloosheid. In sommige landen zien we dat misdaadpreventie en juridisch
5
gerelateerde lesprogramma’s toelichten hoe het gerechtsapparaat reageert op misdaad. Men verkent er welke opties het beleid kan nemen om (jeugd)criminaliteit van antwoord te dienen. Ook wordt aan jongeren geleerd hoe ze hun eigen omgeving veiliger kunnen maken.
Scholen kunnen echter nog op veel andere manieren hun invloed laten gelden. Vormingsprogramma’s
die
inzetten
op
‘life
skills’
(sociale
vaardigheden/
levensvaardigheden) pakken het geweldprobleem niet rechtstreeks aan maar kunnen er toe bijdragen dat jongeren afzien van geweld. Dit soort programma’s leert jongeren hoe ze conflicten kunnen oplossen en op welke manier ze vriendschapsrelaties kunnen aanknopen met leeftijdsgenoten en volwassenen. Ze leren hoe ze zich kunnen verzetten tegen negatieve groepsdruk en hoe ze best omgaan met conflicten binnen de groep. Heel wat scholen zetten ook speciale programma’s op voor moeilijke leerlingen. Anderen investeren dan weer in een grotere (technische) beveiliging en in meer personeel.
Ten slotte vermelden we nog dat er in sommige landen educatieve programma’s worden aangeboden over vuurwapens. Daarin worden de gevaren en de gevolgen van het verkeerd wapengebruik belicht en worden alternatieven aangereikt om conflicten ongewapend op te lossen. Recreatieve programma’s volstaan niet om geweld van en tussen jongeren te voorkomen maar ze spreken jongeren wel aan. In combinatie met andere geweldpreventieprogramma’s zijn ze echter wel succesvol. Sport vormt dan weer een goede uitlaatklep voor stress en frustratie terwijl teamwerk jongeren leert samenwerken. Het houdt jongeren ook van de straat en behoedt hen voor op die manier voor eventueel geweld. Geweldpreventieprogramma’s renderen globaal gesproken het best in combinatie met andere inspanningen. De hele gemeenschap haalt er het meeste voordeel uit wanneer iedereen meewerkt om het geweldprobleem bij de jeugd onder handen te nemen. Het besef dat de preventie van jeugddelinquentie een collectieve verantwoordelijkheid is, is ondertussen stevig ingebed. Tegelijk erkent men dat de dienstverlening naar kinderen en jongeren toe moet worden aangezwengeld. Globaal is men het er overigens over eens dat het terugdringen van de jeugdcriminaliteit niet mag gepaard gaan met het vergroten van
6
de
sociale
uitsluiting
tussen
jongeren.
Voor al deze bijkomende aspecten blijft de rol van de scholen van essentieel belang. (cf. Unit B1).
Verantwoordelijkheden voor sessiegevers
Wie op basis van deze unit vorming wil aanbieden aan leerkrachten of scholen moet er zorg voor dragen dat: •
alle deelnemers aan het vormingsmoment tijdig vernemen waar en wanneer de vorming zal plaatsvinden;
•
alle deelnemers duidelijk vernemen wat voorafgaandelijk van hen wordt verwacht (vb. leesopdracht, opzoekwerk);
•
hij of zij vertrouwd is met de inhoud en de voorgestelde werkwijze van deze unit;
•
er voldoende afstemming wordt gezocht met de vragen en noden van de deelnemers;
•
al het nodige sessiemateriaal (powerpoint/handouts/lees- en werkbladen/technische toerusting/verzorgd leslokaal/…) tijdig wordt aangemaakt;
•
hij of zij de hele sessie en alle deelactiviteiten bijwoont en begeleidt.
7
Draaiboek en werkwijze bij vormingsunit C2 • -
Praktisch
Globaal tijdsbestek: 2 uur (pauze niet meegerekend; eventueel kan de leestekst bij Activiteit 1 op voorhand worden doorgespeeld: in dat geval kan deze activiteit worden ingekort tot ongeveer 1.40u)
-
Lokaal: ruim lokaal; buffetopstelling; aangepast om te werken in deelgroepjes
-
Materiaal: beamer – computer – scherm – flipchart – info-& werkbundels – schrijfgerief – stiften
-
Doelgroep: sessiedeelnemers; het materiaal leent zich ook voor gebruik in de klas (met oudere leerlingen; voorwaarde is wel dat deze leerlingen goed met leesteksten en leesopdrachten kunnen omspringen).
-
Groepsgrootte: 20 tot 25 deelnemers. •
Activiteit 1: Leesopdracht: De context van jeugdcriminaliteit en de behandeling van jonge daders (30 min.)
o Doel: De deelnemers worden vertrouwd gemaakt met wat achtergrondinformatie over jeugdcriminaliteit. Ze krijgen in functie daarvan informatie aangereikt.
o Materiaal : Zie samenvattende tekst in bijlage (Bijlage 1 – Beknopte kennismaking met jeugdcriminologie).
o Werkwijze: De deelnemers lezen de bijlage. Ze markeren die tekstfragmenten die zij belangrijk achten. Er is ruimte voor vraagstelling en iedereen krijgt de kans om te reageren op wat werd gelezen.
8
•
Activiteit 2: Debat (30 min per debat)
o Doel: •
Nagaan
wat
de
deelnemers
weten
over
en
begrijpen
van
geweld
en
(jeugd)criminaliteit. •
Op een actieve manier weerwerk bieden aan die factoren die geweld en criminaliteit in de hand werken.
o Materiaal: Flip-over en stiften.
o Werkwijze: Er wordt een open discussie op gang gebracht. De sessiebegeleider zorgt dat alle deelnemers onderstaande vragen krijgen (op papier of geprojecteerd op een scherm). De vragen worden een na een besproken. Om te vermijden dat sommigen het hele debat domineren, kijkt de sessiebegeleider-moderator, er op toe dat ieders spreektijd beperkt blijft. Het streefdoel is dat iedereen minstens een keer aan het woord is geweest. De sessiebegeleider zorgt er voor dat de kernideeën op de (verslag)flappen terecht komen. Hij vraagt een of meer deelnemers om voor de verslaggeving te zorgen. Bij elke vraag worden de pro’s en contra’s in kaart gebracht.
Richtvragen voor het debat: •
Vind jij dat gewelddadig gedrag integraal deel uitmaakt van de menselijke natuur? (Leg uit.)
•
Vind je dat crimineel gedrag hoofdzakelijk het resultaat is
van een ‘slechte
opvoeding’? (Leg uit.) •
Beschouw jij het kopiëren van een CD van een bekende popzanger als een misdrijf? (Motiveer.)
•
Vind jij dat spiekgedrag of het vervalsen van een examen gelijk staat met een misdrijf? (Of is het voor jou o.k. zolang je maar niet wordt betrapt?)
9
•
Stel dat een met je eigen ogen ziet dat een collega (of een leeftijdsgenoot) een andere collega (of een andere leerling) systematisch pest: zou je dat dan melden?(Leg uit.)
•
Stel dat je ziet dat iemand de eigendom van een ander (binnen of buiten de school) beschadigt: zou je dat dan melden?
o Nabespreking: In de nabespreking worden alle argumenten (pro’s en contra’s) nog eens bekeken. Er wordt nagegaan welke argumenten legalistisch (regels en normen staan centraal) dan wel ethisch (het schenden van de relatie met de ander en van de waarde die mensen en dingen hebben, staat centraal) of menswetenschappelijk (verklarend/beschrijvend) van aard zijn. Deze analyse wordt afgerond met enkele globale conclusies. •
Activiteit 3: Casusbespreking (30 min)
o Doel: Nagaan in welke mate men bereid is om de werking van het gerechtelijk apparaat te steunen.
o Materiaal: §
Casusschets:
‘Zou je bereid zijn om als getuige op te treden tegen een gangster die een van jouw vrienden heeft mishandeld? Zou je schrik hebben om dit te doen of zou je een getuigenisverklaring afleggen?‘ §
Flip-over en stiften
o Werkwijze: Iedereen krijgt de gelegenheid om vrijuit op deze situatieschets in te gaan. De sessiebegeleider modereert ook dit gesprek. Hij vraagt een nieuwe kandidaat om de belangrijkste standpunten op de flipchart te noteren.
10
o Nabespreking: Bij de nabespreking worden alle argumenten voor of tegen de uitgangsvraag nog eens overlopen. Wie wil kan een conclusie formuleren. •
Activiteit 4: Collectieve schrijfopdracht (in deelgroepjes) (60 min)
o Doel De deelnemers worden verzocht om na te denken over enkele vragen die het thema dichter bij hun eigen persoon brengen. De invalshoek is ongeveer de volgende: Hoe stel ik me op tegenover geweld en criminaliteit? Ben ik voldoende toegerust om deze problemen het hoofd te bieden? Op welke manier wordt dit probleem het best aangepakt?
o Werkwijze De sessiebegeleider zorgt er voor dat alle deelnemers een blad ontvangen waarop de vier onderstaande vragen staan. Tegelijk worden er vier grote schrijfflappen op de tafels gelegd (buffetopstelling) en voorzien van de nodige stiften. Op elke flap is een van de vier vragen terug te vinden. De deelnemers worden verzocht om zich in vier groepjes van ongeveer dezelfde omvang op te stellen. Er ontspint zich een schrijfgesprek: de deelnemers denken na over hun vraag en noteren op de flap hoe zij de vraag beantwoord willen zien. Men mag schriftelijk op elkaar standpunten reageren. Het schrijfgesprek wordt na max. 30 minuten afgerond. Nu vindt er een carrouselronde plaats: elk groepje schuift door naar een volgende flap en leest er het resultaat van dat schrijfgesprek. Er mogen aanvullende bedenkingen (goedkeuringen/afkeuringen/vragen/aanvullingen) op de flap worden geschreven. Dit wordt herhaald tot men opnieuw bij de eigen flap uitkomt waar men het commentaar van de andere groepjes kan nalezen. Elk groepje wordt ten slotte verzocht om minstens twee besluiten te formuleren.
De openingsvragen die terug te vinden zijn op de verschillende flappen:
11
•
Vraag 1: Hoe kunnen we ons als persoon, zowel binnen als buiten de school, het best beschermen tegen geweld en crimineel gedrag (diefstal, geweldpleging, overval)?
•
Vraag 2: Welke factoren dragen het meest bij tot het verstoren van het schoolgebeuren en het ontstaan van schoolgeweld?
•
Vraag 3: De meeste initiatieven of programma’s die pesten en geweld willen helpen voorkomen werden tot hiertoe amper geëvalueerd. Welke initiatieven of programma’s lijken jullie het meest effectief en waarop steunt die beoordeling?
•
Vraag 4: Stel dat je schoolhoofd bent en iets wilt ondernemen tegen schoolgeweld. Voor welke aanpak zou je kiezen? Voor welk preventiebeleid zou jij kiezen?
o Middelen •
Vragenblad (zie hoger voor de vragen)
•
Minstens vier grote flappen. Op elke flap staat een van de vier vragen genoteerd.
•
Schrijfgerief (papier en pennen)
•
Een flexibele werkruimte: tafels in buffetopstelling; stoelen staan opzij, flappen en stiften liggen op de tafels.
o Nabespreking Na het afronden van het schrijfgesprek en het daarop volgende carrousel zetten alle deelnemers zich in een kring. Vanuit elk groepje is er een verslaggever die de slotbedenkingen van dat groepje weergeeft. In geval er nog wat tijd overblijft, krijgen de deelnemers de kans om van mening te wisselen. De sessiebegeleider stipt aan welke conclusies en gesprekselementen zeker kunnen worden meegenomen naar de eigen schoolpraktijk.
12
Bronnen
Barker, D. & Padfield, C. (1998). Law: Made simple. Oxford: Heinemann Educational Secondary Division. Burssens, D., Criminaliteit bij jongeren en jongvolwassenen in Vlaanderen. In: Welwijs. Wisselwerking Onderwijs en Welzijnswerk. Jg. 18 (nr.4) december 2007, 9-13. Coleman, C. & Norris, C. (2000). Introducing criminology. Cullompton: Willan Publishing. Martin, E.A. (Ed.). (1994). A dictionary of law (3rd ed.). Oxford: Oxford University Press. McLaughlin, E. & Muncie, J. (2003). The Sage dictionary of criminology. London: Sage Publications. Omaji, P. (2003). Responding to youth crime. Cullompton: Willan Publishing. Restoring youth justice: New directions in domestic and international law and practice. (2000). http://www.justice.org.uk/reports/restoringyouthjustice.html Rutherford, L. & Bone, S. (Eds.). (1993). Osborn’s concise law dictionary (8th ed.). London: Sweet & Maxwell. Serbruyns, K. & Vranken, M., Positie van de minderjarige in Onderwijs. De betekenis van het decreet rechtspositie minderjarige. In: Welwijs. Wisselwerking Onderwijs en Welzijnswerk. Jaargang 18 (nr. 4), dec. 2007, 3-8. The UN Declaration on Basic Principles of Justice for Victim of Crime and Abuse of Power. (1985). UN Guidelines on justice for child victims and witnesses of crime (2005) http://www.ibcr.org/Publications/VICWIT/2003_IBCR_Guidelines_En-Fr-Sp.pdf
Bijkomende informatie •
Literatuur
Braithwaite, J. (1989). Crime, shame and reintegration. Cambridge: Cambridge University Press. Braithwaite, J. & Pettit, P. (1990). Not just deserts: A republican theory of criminal justice. Oxford: Oxford University Press.
13
Corrado, R., Cohen, I. & Odgers, C. (2003). Multi-problem violent youth: A challenge for the restorative justice paradigm. In E. Weitekamp & H-J. Kerner (Eds.), Restorative justice in context. International practice and directions (pp.122). Cullompton: Willan Publishing. Crawford, A. & Newburn, T. (2003). Youth offending and restorative justice. Cullompton: Willan Publishing. Crawford, A. & Burden, T. (2005). Integrating victims in restorative youth justice. Bristol: The Policy Press. De Witte, H., Hooge, J. & Walgrave, J. (red.) (2000). Jongeren in Vlaanderen: gemeten en geteld. 12- tot 18-jarigen over hun leefwereld en toekomst. Leuven: Universitaire Pers Leuven, 358 p. Dignan, J. (2000). Youth justice pilots evaluation: Interim report on reparative work and youth offending teams. London: Home Office. Goris, P. & Walgrave, L. (Red.) (2001).Van kattenkwaad en erger. Actuele thema’s uit de jeugdcriminologie. Leuven/Apeldoorn: Garant Uitgevers, 232 p. Holdaway, H., Davidson, N., Dignan, J., Hammersley, R., Hine, J. & Marsh, P. (2001). New strategies to address youth offending: The national evaluation of the pilot youth offending teams. London: Home Office. Home Office (2004). The role of education in enhancing life chances and preventing offending, Home Office Development and Practice Report No 19. Maxwell, G. & Morris, A. (2002). The role of shame, guilt and remorse in restorative justice processes for young people. In E. Weitecamp & H-J. Kerner (Eds.), Restorative justice. Theoretical foundations (pp.267-284). Cullompton: Willan Publishing. McCarthy, P., Laing, K., & Walker, J. (2004). Offenders of the future? Assessing the risk of children and young people becoming involved in criminal or antisocial behaviour. Newcastle Centre for Family Studies, University of Newcastle upon Tyne, Research Report No 545. Vettenburg, N., Elchardus, M. & Walgrave, L. (Red.) (2006) Jongeren van nu en straks. Overzicht en synthese van recent jeugdonderzoek in Vlaanderen. Leuven: Uitgeverij Lannoo Campus, 345 p. Vettenburg, N., Elchardus, M. & Walgrave, L. (Red.) (2007) Jongeren in cijfers en letters. Bevindingen uit de JOP-monitor 1. Leuven: Uitgeverij Lannoo Campus, 262 p. Youth Justice Board. (2005). Persistent young offenders. London: Home Office.
14
•
Websites
Crime Concern - http://www.crimeconcern.org.uk Crime Reduction - http://www.crimereduction.gov.uk/ Department for Education and Skills - http://www.dfes.gov.uk/ International Bureau for Children’s Rights - http://www.ibcr.org International Centre for the Prevention of Crime - http://www.crime-preventionintl.org/ International Institute of Restorative Practices - http://www.iirp.org http://www.safersanerschools.org/ http://www.realjustice.org Mediation UK - http://www.mediationuk.org.uk Restorative Justice Consortium - http://www.restorativejustise.org.uk Thames Valley Police - http://www.thamesvalley.police.uk Transforming Conflict – http://www.transformingconflict.org Youth Justice Board for England and Wales - http://www.youth-justiceboard.gov.uk
15
BIJLAGEN
BIJLAGE 1 – BEKNOPTE KENNISMAKING MET JEUGDCRIMINOLOGIE
1. Verklarende woordenlijst Ø Misdaad (zwaar vergrijp/criminaliteit) Gedrag dat door het strafrecht wordt omschreven en vervolgd. Een misdaad (misdrijf) houdt in dat de wet wordt overtreden, wat kan resulteren in gerechtelijke acties die eventueel uitmonden in een bestraffing (Barker & Padfield, 1998). Ø Misdaadpreventie Elke actie of techniek uitgaande van een privé persoon of van een publieke instantie die bedoeld is om de schade van als misdaad omschreven handelingen te helpen reduceren (McLaughlin & Muncie, 2003). Ø Strafrecht(spleging) De hele manier waarop de staat reageert op elk gedrag dat als onaanvaardbaar wordt beschouwd. De strafrechtprocedure doorloopt verschillende stadia: tenlastelegging of aanklacht, gerechtelijke vervolging, gerechtelijk onderzoek, vonnis, beroep, bestraffing. Dit hele verloop en de instanties ze uitvoeren behoren samen tot het zogenaamde strafrechtssysteem (McLaughlin & Muncie, 2003). Ø Dader De persoon die de misdaad heeft gepleegd. Ø Bestraffing De straf die door toedoen van een gewettigde rechtbank wordt opgelegd aan een beklaagde. De bestraffing ligt vervat in het door de rechtbank uitgesproken vonnis (Martin, 1994, p. 274).
16
Ø Misdaadslachtoffer De persoon die, individueel of collectief, schade heeft geleden. Het kan hier gaan om fysieke of geestelijke schade, emotioneel lijden, economisch verlies of het wezenlijk schenden van fundamentele rechten. Die schending is het gevolg van handelingen of van nalatigheid die op hun beurt een aantasting vormen van het strafrecht. (VN Verklaring over de Justitiële Basisprincipes ten aanzien van Slachtoffers van Misdaad en Machtsmisbruik, 1985). Ø Getuige De persoon die tijdens de rechtszaak een persoonlijke verklaring aflegt die verband houdt met een vraag of een feit. Getuigen worden verondersteld de eed af te leggen vooraleer ze hun getuigenis brengen, tenzij ze kiezen voor een plechtige verklaring. De algemene regel is dat iedereen getuigenis mag komen afleggen voor het gerecht, op voorwaarde dat men over voldoende geestesbekwaam is (Rutherford & Bone, 1993, p. 351).
2. Achtergrondinformatie
Mensen hebben wetten uitgevonden om hun onderlinge relaties (beter) te regelen. Het is immers geen sinecure om het vrijheidsstreven van vele individu’s te verenigen. Morele normen kunnen niet altijd voorkomen dat mensen in de fout gaan. Om die reden zijn er rechtsregels ontstaan. Zij vormen een verplichting. Niet-naleving leidt niet enkel tot een (formele) berisping maar kan ook leiden tot bestraffing (Barker & Padfield, 1998, p. 286; zie ook Unit C1).
Er bestaan heel wat soorten wetsovertredingen. Sommigen zijn minder erg (vb. een voetganger die het rood licht negeert (ten minste als er geen ander verkeer in de buurt is)), anderen zijn dat wel (vb. een nachtelijke woninginbraak). De meest ernstige schendingen van de wet, waarbij het publiek of een persoon zwaar geschaad worden, worden gewoonlijk ‘misdaden’ of ‘misdrijven’ genoemd. Zij worden expliciet verboden door de rechtscodes van verschillende landen en door het internationale recht. De verschillende rechtssystemen vatten misdaden niet altijd op dezelfde manier op, zo blijkt,
17
maar moord, verkrachting, diefstal, fraude, drugs dealen en vele andere vergrijpen worden wereldwijd afgewezen.
De dader is degene die de misdaad heeft gepleegd. Wie is in feite de ‘Homo Criminalis’? Men is het er grotendeels over eens dat niemand als misdadiger wordt geboren. Misdadigers zijn een product van een sociale omgeving. Verschillende jeugdtrauma’s of – in een latere fase – armoede, werkloosheid, drugsafhankelijkheid en andere sociale fiasco’s kunnen iemand er toe brengen om de grenzen van de wet niet (langer) te respecteren. Anderen doen het om te kunnen domineren, om meer geld of macht te verwerven of om het geweld zelf. Vandaar dat men een hoge mate van criminaliteit blijft aantreffen, zelfs in de meer beschaafde of ontwikkelde samenlevingen. Beschaving en vooruitgang dragen bij tot het ontwikkelen van menselijke vaardigheden en technieken die in sommige gevallen ook kwalijke manier kunnen worden aangewend.
Om te worden omschreven als een misdaad moet een handeling (of het nalaten ervan) blijk geven van een duidelijke intentie of van een grote achteloosheid. Rechtbanken oordelen precies hier over wanneer ze zich finaal uitspreken over het feit of er nu al dan niet sprake is van een misdaad en nagaan wie de dader is en of hij/zij een straf verdient. De strafrechterlijke jurisprudentie is de klassieke en meest verspreide manier om met misdaden om te gaan. Vermits de beschuldigde tijdens de rechtsgang principieel als onschuldig
wordt
beschouwd,
moet
zijn
schuld
bewezen
worden
via
getuigenverklaringen, documenten, enz… . De beschuldigde heeft recht op verdediging, inclusief juridische bijstand en het recht op informatie, … De doodstraf is in heel wat landen afgeschaft maar in enkele landen is ze nog steeds van kracht (Coleman & Norris, 2000).
18
3. Speciale voorzieningen voor jongeren
Alle Westerse rechtspraak stipuleert dat jongeren onder een bepaalde leeftijd nooit helemaal verantwoordelijk zijn voor wat ze doen. Men gaat er van uit dat jonge mensen ‘doli incapax’ zijn (niet in staat om het kwade te doen) wat niet betekent dat men er overal de zelfde leeftijdsinschatting op na houdt. In Europa bijvoorbeeld geldt in Schotland de leeftijdsnorm van 8 jaar voor criminele verantwoordelijkheid; in Engeland en Wales is het 10 jaar, in Duitsland op 14 jaar, in Spanje op 16 jaar en in België op 18 jaar. Ten aanzien van jongeren van wie de handelingen niet kunnen worden beschouwd als misdaden worden dan ook bijzondere opvoedingsgerichte maatregelen genomen. De straffen die minderjarige daders krijgen opgelegd, zijn er prioritair op gericht om hen (in goede zin) te veranderen en er voor te zorgen dat ze zich we wetconforme manier gaan gedragen. Gewoonlijk kunnen slechts een aantal straffen worden opgelegd aan jongeren: opsluiting, een voorwaardelijke sanctie, een formele berisping, enz… Tijdens de rechtsgang worden jongeren nauwkeurig gevolgd en gelden er specifieke regels. Het betrekken van jongeren in herstelgerichte maatregelen is een relatief nieuw gegeven. (Zie Unit E4).
Men is het er ruim over eens dat de focus vooral moet gelegd worden op het voorkomen van (herhaaldelijk) misdadig gedrag bij jongeren. In dat opzicht heeft het herkennen en beoordelen van risico- en beschermende factoren een hoge prioriteit. Aldus zou het werk dat scholen met gezinnen en kinderen verrichten en de wijze waarop de lokale gemeenschappen de criminaliteit aanpakken op zijn minst moeten leiden tot het ontwikkelen van producten en systemen die criminaliteit het hoofd kunnen bieden. Door de impact van en de blootstelling aan risico’s te verminderen, door kettingreacties op negatieve ervaringen te helpen tegengaan, door het gevoel van eigenwaarde te versterken, door succeservaringen, positieve relaties en nieuwe kansen aan te bieden, kunnen scholen en de omgeving bijdragen tot de preventie van jeugddelinquentie (Omaji, 2003).
19