Hoofdstuk 1
Sporters met psychische beperking Doelstellingen van dit hoofdstuk
Je maakt kennis met omgangs- en begeleidingsvormen voor sporters met een psychische beperking
Je kan het onderscheid maken met sporters met een verstandelijke handicap Je kan de functionele mogelijkheden van deze doelgroep inschatten
1.1
Inleiding
In dit hoofdstuk geven we een omschrijving van de doelgroep ‘sporters met een psychische beperking’, met een overzicht van de belangrijkste subgroepen. Daarnaast belichten we de functionele en fysieke mogelijkheden van deze sporters en reiken we een aantal aandachtspunten aan alsook enkele vuistregels rond didactiek en omgaan met deze sporters.
1.2
Psychische of psychiatrische beperking
De media hangt vaak een heel eenzijdig en stereotiep beeld op van de ‘psychiatrie’of ‘dé psychiatrische patiënt’. Dé patiënt bestaat echter niet, net als bij fysieke, zintuiglijke en verstandelijke handicaps bestaan binnen deze groep een waaier aan diagnoses met elk hun specifieke kenmerken (fysiek, mentaal, gedrag). We geven hier een beknopte omschrijving van de doelgroep met de grootste diagnosegroepen.
1.2.1
Psychische of psychiatrische beperking
Een psychiatrische ziekte duidt op ziekteverschijnselen veroorzaakt door stoornissen in de waarneming en/of het denken.
Het gaat dus duidelijk over zieke mensen, die kunnen
genezen of verbeteren.
1
Psychisch ziek zijn brengt een aantal beperkingen met zich mee op vlak van communicatieve, emotionele en gedragsmatige mogelijkheden van een persoon. Mensen met een psychische aandoening zijn niet gestoord, maar hebben een stoornis.
Heel wat mensen die lijden aan een psychiatrische stoornis hebben een vrij normaal leven. Het is niet omdat iemand een psychiatrische diagnose kreeg, dat hij / zij permanent, 24 uur op 24, 7 dagen op 7 symptomen vertoont. Acute episodes kunnen mits goede therapie, een adequate medicatie en een goede sociale ondersteuning tot een minimum beperkt blijven, of zelfs helemaal uitblijven.
Een psychische ziekte kan vrij ernstig zijn en het leven diepgaand veranderen. Psychische ziekten zijn veelal moeilijk om dragen, zowel voor de patiënt als voor zijn omgeving. Het onbegrip van de omgeving en het taboe dat rond psychische problemen hangt maken de situatie voor hen vaak nog moeilijker.
Iemand is psychisch ziek wanneer:
hij / zij heel specifieke psychologische ervaringen heeft: angst, depressie, hallucinaties, obsessies, … psychologische ervaringen die iedereen meemaakt zijn bij iemand die psychisch ziek is veel sterker aanwezig.
deze ervaringen ernstig zijn en de betrokkene uit evenwicht brengen: hij / zij kan niet meer normaal functioneren en lijdt daar sterk onder;hij / zij zit in een ‘dal’, heeft het contact met de omgeving verloren en is niet meer in staat de spanningen te verwerken, zich te ontspannen, te communiceren.
hij / zij niet in staat is om op eigen kracht uit dit ‘dal’te komen, en als hij / zij nood heeft aan zowel psychotherapie en medicatie als aan ondersteuning door de directe omgeving : familie, vrienden, collega’s.
Over de oorzaken van psychisch ziek worden, wordt veel gespeculeerd. Dé oorzaak bestaat niet. Ten eerste omdat er zoveel verschillende psychische ziektebeelden zijn, ten tweede omdat het ontstaan van psychische stoornissen een complex gebeuren is. Vaak is het ontstaan van een psychische stoornis het gevolg van een combinatie van: biologische factoren: aanleg, erfelijkheid, afwijkingen in de structuur van bepaalde hersengebieden,…
2
omgevingsfactoren: opvoeding, in welke mate biedt de omgeving opvang en steun, de eisen die de maatschappij stelt, sociale omstandigheden, … psychische factoren: iemands persoonlijke eigenschappen zoals perfectionisme, weinig zelfvertrouwen, faalangst, een streng geweten … traumatische ervaringen: incest, mishandeling, oorlog, een ernstige ziekte of ongeval, een verhuizing, ontslag, …
Psychiatrische stoornissen verschillen enorm in hun verloop. Sommigen melden zich maar eenmaal en verdwijnen na behandeling, anderen zijn chronisch.
Nog andere komen na
verloop van tijd terug.
1.2.2 Verschil met verstandelijke handicap Een verstandelijke handicap duidt op een verminderd intellectueel vermogen. Personen met een psychische ziekte hebben niet noodzakelijk een verminderd intellectueel vermogen, ze kunnen ook normaal tot hoog begaafd zijn. Verstandelijk gehandicapten zijn niet ziek en zij hoeven dus ook niet door een dokter behandeld te worden. Maar personen met een verstandelijke handicap kunnen ook psychische problemen hebben en dus aangewezen zijn op extra psychiatrische hulp.
1.2.3 Stoornissen 1.2.3.1 Schizofrenie Schizofrenie is een stoornis in het denken en waarnemen en wordt gekenmerkt door allerlei symptomen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen positieve (gewaarwordingen, dingen die erbij komen) en negatieve (vaardigheden die wegvallen) symptomen.
Positieve symptomen zijn het meest opvallend. Men spreekt van een psychose. Dit is een toestand waarbij het denken, de waarneming en dikwijls ook de zelfcontrole en de omgang met eigen gevoelens diepgaand verstoord zijn. Er kan sprake zijn van wanen maar ook van hallucinaties. Bij wanen is het denken gestoord waarbij de getroffene de werkelijkheid anders gaat interpreteren dan hij is. De meest voorkomende wanen zijn paranoïde wanen, waarbij men denkt dat iedereen tegen jou is en je te pakken wil nemen,
3
en de grootheidswanen, waarbij de betrokkene denkt een speciaal vermogen of een speciale macht te bezitten. Bij hallucinaties is de waarneming gestoord. Wie hallucineert ziet, hoort, voelt, ruikt of smaakt dingen die er in werkelijkheid niet zijn. Gehoorshallucinaties komen het meeste voor. Bijvoorbeeld een stem die commentaar geeft op zijn of haar gedrag of bevelen geeft. Tijdens de psychose is het contact met de werkelijkheid compleet verstoord en heeft men moeite onderscheid te maken tussen wat echt is en wat fantasie is.
Negatieve symptomen van schizofrenie komen neer op een aantal beperkingen in het functioneren. Vaak volgen deze negatieve symptomen op een psychose. In deze perioden stelt men een verlies aan vreugdebeleving, emotie en motivatie vast. Hierdoor trekt hij of zij zich terug, gaat dikwijls zichzelf verwaarlozen en belandt in een sociaal isolement. Daarenboven vertoont hij of zij chaotisch gedrag en communiceert bizar.
Indien minstens 2 van deze symptomen een tijd lang (minstens 6 maanden) aanhouden spreekt men van schizofrenie. Personen die te kampen hebben met schizofrenie zijn niet constant psychotisch en niet alle hierboven beschreven symptomen komen gelijktijdig voor. De meeste onder hen kunnen een vrij normaal leven leiden, zijn open en zeer aanspreekbaar.
1.2.3.2 Depressie Depressie is een begrip dat we allemaal wel eens in de mond nemen als we ons wat down, gedeprimeerd of somber voelen. Er is sprake van een matige tot zware depressie als het functioneren van de persoon ingrijpend verstoord is en de persoon er zelf last van heeft. Er is sprake van een depressieve episode wanneer iemand zich gedurende twee achtereenvolgende weken somber en neerslachtig voelt en de intensiteit van de sombere stemming niet strookt met de feitelijke situatie waarin de betrokkene zich bevindt en wanneer er naast de somberheid nog minstens 5 andere symptomen aanwezig zijn. Bijkomende klachten zijn vaak van lichamelijke aard (droge mond, hoofdpijn, trillende handen, hartkloppingen, onverklaarbare
pijn).
Daarnaast
is
er
verlies
aan
eetlust,
slaapproblemen,
concentratieproblemen, verlies van interesse, oververmoeidheid, problemen om beslissingen te nemen, piekeren, prikkelbaarheid, huilen zonder een gevoel van opluchting of niet kunnen huilen, doffe ogen, langzamer spreken, gevoelens van neerslachtigheid of innerlijke leegte… Kleine alledaagse dingen worden onoverkomelijke opdrachten, alles is al vlug te veel, te
4
zwaar, te moeilijk en de betrokkene ziet vaak geen uitweg voor zijn / haar situatie. Suïcidale gedachten zijn niet zeldzaam en depressie is dan ook een potentieel dodelijke ziekte.
1.2.3.3 Manie en manische depressie (mds of bipolaire stoornis) Deze aandoening is een stemmingsstoornis waarbij mensen te kampen hebben met extreme stemmingsschommelingen die buiten de grenzen van het normale vallen. Iedereen heeft wel eens een uitgelaten stemming en komt ook wel eens in een sombere bui terecht. Bij mensen met mds zijn die wisselingen veel meer uitgesproken: hun hoogtepunten zijn veel hoger en hun dieptepunten veel lager, wat maakt dat ze voor een deel het contact met de werkelijkheid verliezen.
Perioden van zware depressie wisselen af met perioden van vrolijke
opgewondenheid (manie).
Tussen 2 opstoten van manie of depressie komen doorgaans
perioden van normale stemming voor. Aan het einde van deze extreme stemming zijn manische patiënten vaak lichamelijk en emotioneel uitgeput en worden ze gekweld door schaamte en schuldgevoelens om alle ‘gekke’dingen die ze gedaan en gedacht hebben in de manische periode.
1.2.3.4 Angststoornissen Iedereen is wel eens bang. Angst waarschuwt mensen voor naderend gevaar en brengt het lichaam in staat van paraatheid, zodat een snelle reactie mogelijk is. Sommige mensen zijn echter bang, ook als de omstandigheden daar weinig of geen aanleiding toe geven.
Kenmerkend voor dergelijke angststoornis is dat de angst buitensporig en
onrealistisch is en de persoon er zodanig last van heeft dat het dagelijks leven er ernstig door belemmerd wordt. Meestal is die angst een reactie op stress, op lichamelijke of emotionele druk. Zowat 20 % van onze bevolking heeft ooit last van een angststoornis en zij kunnen op dat moment geen normaal leven meer leiden. Indien de stoornis lang aanhoudt kunnen ze hierdoor hun werk en vrienden verliezen, depressief worden of met alcoholmisbruik kampen. De angst veroorzaakt lichamelijk aandoeningen zoals hoofdpijn, beven, versnelde hartslag, ademnood, zweten, misselijkheid…
Daarbij komen slapeloosheid en gevoel van
onwerkelijkheid (alsof je vastzit in een film).
5
Soorten angststoornissen:
Een fobie is een gerichte angst voor bepaalde dingen, dieren of situaties. De persoon in kwestie weet meestal goed dat zijn angst onzinnig is maar de angst wint het van het gezond verstand. Bekende enkelvoudige fobieën zijn: hoogtevrees, vliegangst, claustrofobie, angst voor spinnen en muizen.
Iemand met ziektevrees (hypochondrie) is bang een ernstige ziekte te hebben. Onderzoek in het ziekenhuis levert niets op waardoor de patiënt in kwestie er nog sterker van overtuigd is dat het om een zeldzame ziekte gaat.
Mensen met een sociale fobie wekken de indruk heel verlegen te zijn, voelen zich vooral in onbekend gezelschap kritisch bekeken en hebben steeds het gevoel ‘het niet goed te doen’.
Iemand met pleinvrees (agorafobie) is bang voor plaatsen waar hij niet gemakkelijk weg kan komen en vreest geen hulp te krijgen als hem / haar iets overkomt.
Iemand met een paniekstoornis kan op volkomen onverwachte momenten overvallen worden door grote angst. Ze hebben dan het gevoel de controle over zichzelf te verliezen, flauw te vallen, gek te worden. Als de angst voor een paniekaanval het leven gaat overheersen spreekt men van een paniekstoornis.
Iemand met een dwangstoornis (obsessie) herhaalt steeds bepaalde handelingen of gedachten, bv. de handen wassen, controleren of het gas uitstaat, het huis schoonmaken, de stoeptegels tellen, … desnoods honderd keer per dag.
De dwangstoornis moet
bescherming bieden tegen de enorme angst dat er iets ernstigs gaat gebeuren.
1.2.3.5 Persoonlijkheidsstoornissen Ieder mens heeft verschillende karaktertrekken of vaste gedragspatronen, die hem / haar uniek maken. Dit unieke noemen we iemands persoonlijkheid. Wanneer bepaalde karaktertrekken in extreme mate voorkomen en het aanpassen aan verschillende omstandigheden niet meer lukt of het sociaal functioneren bemoeilijkt, spreken we over een persoonlijkheidsstoornis. Er is dan sprake van duurzame, starre en disfunctionele denk-, belevings- en gedragspatronen die duidelijk afwijken van de verwachtingen binnen de maatschappij.
Dit leidt tot
omvangrijke beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Enkele persoonlijkheidsstoornissen:
6
Paranoïde persoonlijkheidstoornis: wantrouwen en achterdocht jegens de medemens staat zo sterk op de voorgrond dat een normaal contact met de buitenwereld niet meer mogelijk is.
Antisociale persoonlijkheidsstoornis: duidt erop dat je reeds vanaf de leeftijd van ongeveer 15 jaar last hebt van gedragsproblemen en je geen enkel respect hebt voor de rechten, grenzen van anderen. Dit komt vooral voor bij mannen.
Borderline persoonlijkheidsstoornis: komt vaker voor bij vrouwen dan mannen en gaat gepaard met heel wat verschijnselen: angst- en eetstoornissen, depressies, psychotische verschijnselen (verwardheid, achterdocht), zelfverwonding, verslaving etc. Vandaar dat het heel moeilijk is een diagnose te stellen. Typerend is de instabiliteit in sociale relaties, zelfbeeld, gedrag en gevoelens. Deze labiliteit komt duidelijk tot uiting op een 3-tal vlakken: Het handelen verloopt impulsief en wispelturig. Soms is er uiting van destructief gedrag (roekeloos rijden, seksuele uitspattingen). De gemoedstoestand wordt gekenmerkt door stemmingswisselingen (emotionele labiliteit) en emoties zijn vaak heel heftig.
Woede- en driftaanvallen, verveling,
verlatingsangst, gevoelens van verwaarlozing en leegte horen hierbij. Het denken wordt beheerst door uitersten: zwart-wit, goed en slecht, mooi en lelijk. Borderlinepatiënten hebben heel weinig zelfvertrouwen en zijn enorm gevoelig aan opmerkingen die ze als kritiek ervaren. Ze beginnen vaak heel enthousiast aan een nieuwe uitdaging maar geven al snel op.
Narcistische persoonlijkheidsstoornis: men is vooral bezig met zijn eigen grootheid, heeft een overdreven behoefte aan bewondering en is weinig meelevend met anderen.
Dwangmatige persoonlijkheidsstoornis: men is vooral bezig met de beheersing van gedachten en gevoelens, met orde en perfectie en met de beheersing van wat er in het contact met anderen kan overkomen. Men wil alles krampachtig onder controle houden.
1.2.3.6 Eetstoornissen Eetstoornissen komen steeds vaker voor, vooral bij jonge mensen. Letten op wat je eet, is gezond als je probeert een evenwichtige voeding tot je te nemen. Maar als je je bij elke hap gaat afvragen of dit eigenlijk wel mag, kom je in de problemen.
Anorexia Nervosa: patiënten proberen doelbewust hun eetlust of hongergevoel te onderdrukken en hebben een onweerstaanbare drang om af te vallen. Vermageren is voor 7
hen een verslaving geworden. Het geeft hen houvast, een gevoel van controle en het gevoel ergens heel goed in te zijn. Vaak eten ze iedere dag volgens een zichzelf opgelegd ritueel en afwijking van dit ritueel roept paniek op. Mensen die anorexia hebben, beseffen meestal terdege dat hun omgeving het extreme lijnen afkeurt en probeert hen aan het eten te krijgen. Daarom gebruiken ze allerlei uitvluchten en trucs. Ze zeggen dat ze net gegeten hebben, gooien eten weg, of eten mee om de lieve vrede te bewaren, maar braken direct daarna alles weer uit. Om nog meer af te vallen gaan ze vaak over tot overmatige lichamelijke activiteit. Patiënten kunnen, ondanks het feit dat ze heel mager zijn niet af van het gevoel dat ze dik zijn en hebben dus een verstoord lichaamsbeeld. Door de ondervoeding en vermagering kunnen lichamelijke klachten optreden zoals vertraagde hartslag en ademhaling, lage bloeddruk, moe zijn, duizelig, lusteloos, depressief en uitblijven van de menstruatie.
Boulimia Nervosa: mensen die aan boulimia nervosa lijden, hebben regelmatig heftige eetbuien. Ze proppen alles in hun mond wat eetbaar is, zonder iets te proeven, tot alles op is. Tijdens zo'n 'aanval' zijn ze elke controle over zichzelf kwijt. Hierna moeten ze van zichzelf braken of laxeermiddelen of vochtafdrijvende medicijnen innemen om niet aan te komen.
Dit
veroorzaakt
soms
inwendige
stoornissen; ook
bloedarmoede
en
vitaminegebrek komen voor. Voor de buitenwereld blijven deze eetbuien, uit schaamte, strikt verborgen. Mensen met deze eetstoornis ontlenen hun zelfwaardering aan de discipline waarmee ze op gewicht blijven of een eetpatroon kunnen volhouden. Hun voornemen om normaal te eten strandt echter steeds weer. Na elke eetbui schamen ze zich vreselijk en voelen ze zich schuldig en zwak.
Binge Eating Disorder (BED): net als bij boulimia hebben mensen met BED regelmatig eetbuien. Alleen proberen ze het voedsel niet kwijt te raken door laxeermiddelen te gebruiken of te braken. Het gevolg is dat ze erg dik worden. Daardoor is deze stoornis veel zichtbaarder.
1.2.3.7 Afhankelijkheidstoornissen Met misbruik van een bepaald middel bedoelt men dat de patiënt te veel van het middel gebruikt gedurende een langere tijd. Toch toont de patiënt nog geen afhankelijkheid van deze middelen. Als hij de moed heeft, is er nog een mogelijkheid om er uit vrije wil mee te 8
stoppen. Bij ‘afhankelijkheid’of ‘verslaving’is het lichaam inmiddels zo gewend aan het gebruik
van
die
middelen
dat
het,
bij
pogingen
tot
afkicken,
reageert
met
onthoudingsverschijnselen. Bij een ernstige verslaving kunnen verschillende organen in het lichaam beschadigd worden of zelfs helemaal afsterven. Drank, drugs en medicijnen zijn de bekendste verslavingen.
1.3
Fysieke activiteit bij personen met psychische beperkingen
Clusters van symptomen kunnen voorkomen en zijn bepalend voor het stellen van een bepaalde diagnose. Het zijn voornamelijk deze symptomen die observeerbaar zijn en soms tot problemen kunnen leiden in sportsituaties. De onderscheiden varianten kunnen zich in de volgende gebieden voordoen: -
op het vlak van expressie en motoriek: lichaamshouding en psychomotoriek (zoals het activiteitsniveau, maar ook de spraak) kunnen verstoord zijn.
-
op het vlak van het bewustzijn: er kunnen stoornissen in de helderheid, de aandacht en de oriëntatie voorkomen.
-
op het vlak van de zelfbeleving: er komen stoornissen in het zelfbeeld en de lichaamservaring voor.
-
op het vlak van de waarneming: er kunnen sensorische vervormingen, illusies en hallucinaties optreden.
-
op het vlak van denken en geheugen: formele denkstoornissen (in organisatie en verloop van het denken) worden onderscheiden van inhoudelijke denkstoornissen, disfunctioneren van geheugen of verminderde intellectuele vermogens.
-
op het vlak van het gevoel en verlangen: er kunnen, zowel kwantitatief als kwalitatief, verstoringen van de stemming en emoties voorkomen terwijl de stoornissen i.v.m. verlangen en wil terug te vinden zijn bij impulscontrole- en dwangstoornissen alsook bij verslaving.
(Voor een beter begrip van deze psychopathologische varianten verwijzen we naar het ‘Handboek psychopathologie. Deel 1, Basisbegrippen., onder redactie van W. Vandereycken,, C.A.L. Hoogduin en P.M.G. Emmelkamp, Van Loghum Slaterus, p. 22 –47.)
9
1.3.1 Motivatie om aan sport te doen Niet anders dan bij elke ‘valide’sporter doen mensen met een psychische beperking aan sport omdat ze dat graag doen. Sport is een minimaatschappij waar vlot (nieuwe) sociale contacten kunnen worden gelegd en, afhankelijk van de omkadering, werkt sport integratiebevorderend. Personen met een psychische ziekte zijn door een langdurige opname vaak elk contact met vrienden en familie verloren en leven in een sociaal isolement. Bovendien beschikken ze vaak over een zee aan tijd en zijn ze op zoek naar een zinvolle besteding daarvan. Door te sporten leren ze hun lichaam beter kennen en de bewegingsvreugde die hiermee gepaard gaat werkt als het ware als een natuurlijk antidepressivum, het gevoel ‘ik kan hier iets’draagt bij tot een positiever zelfbeeld. Tevens is er ook het (fysieke) gezondheidseffect: de vaak sedentaire patiënt heeft baat bij een verbeterde basisconditie.
1.3.2 Functionele mogelijkheden Het spreekt voor zich dat de functionele en sportieve mogelijkheden van personen met een psychische beperking niet voor elk individu even breed zijn als voor valide sporters maar over het algemeen heeft deze doelgroep geen fysieke beperking waardoor de minimaal vereiste bewegingsvaardigheden aanwezig zijn. De zelfredzaamheid is ook dermate aanwezig dat er zich geen problemen voordoen. Hieronder geven we een aantal beperkingen en aandachtspunten waarmee men rekening moet houden bij het begeleiden van deze sporters:
Invloed van medicatie: afhankelijk van het psychisch ziektebeeld dat de sporter heeft, neemt hij of zij bepaalde medicatie om de symptomen te bestrijden. Nevenwerkingen kunnen een optimale participatie aan de training belemmeren. Enkele veel voorkomende nevenwerkingen zijn:
bibberen of tremor: wordt soms uitgelokt door inspanning,
een hartslag die de inspanning niet volgt (schizofrenie, gebruik van leponex),
zwaarlijvigheid,
concentratieverlies,
droge mond: stimuleren om regelmatig te drinken,
grotere speekselproductie. 10
Informeer u over de nevenwerkingen van medicatie gebruikt door uw sporters en pas uw trainingsopbouw aan. Beperkte fysieke fitheid en zwaarlijvigheid: een groot deel van deze doelgroep heeft een vrij sedentaire levensstijl. Als gevolg hiervan, al dan niet in combinatie met de nevenwerking van de medicatie, beschikken ze bij aanvang over een beperkte fysieke conditie. Sommigen hebben daarenboven te kampen met een hieraan gerelateerde zwaarlijvigheid. Houd er rekening mee dat deze beperkte fysieke fitheid en zwaarlijvigheid een gevolg kunnen zijn van het ziektebeeld en de medicatie en niet noodzakelijk een teken van onwil of onkunde. Doseer en deel uw training zo in dat er voldoende rustpauze is en gebruik een opbouw die de fysieke fitheid van uw sporters uitdaagt. Hulp bij de keuze van sparringpartners met gelijkaardige mogelijkheden kan aangewezen zijn. Mentale uitputting: veel van onze sporters hebben moeite met het zich langdurig focussen op een zelfde activiteit. Een gedifferentieerd aanbod en voldoende rustpauzes kunnen hierbij soelaas brengen. Oriëntatie en lichaamsschema: sommige van deze sporters zijn door hun ziektebeeld beperkt in hun oriëntatievermogen en hebben een verstoord lichaamsbeeld. Vaste oriëntatiepunten in de sporthal / ruimte die consequent worden gebruikt kunnen hier helpen. Help sporters met een verstoord lichaamsschema door hen tactiele prikkels te geven (vb. aantikken van het lichaamsdeel dat actie moet ondernemen) of materiële hulpmiddelen te gebruiken. Beperkt concentratievermogen: kan in vele gevallen opgevangen worden door extra mondelinge ondersteuning en herhaling van de instructie. Zorg ervoor dat je checkt of de aandacht aanwezig is alvorens met de oefening te starten. Het is aangewezen om het prikkelniveau voor deze sporters optimaal te houden. Te felle of te weinig stimulatie kan problemen geven.
11
Hygiëne: net als bij valide sporters dient een strikte hygiëne nageleefd te worden. Sommige sporters met een psychische beperking moeten hierbij extra gestimuleerd worden. Zo is het douchen na een training een must alhoewel dit voor sommigen geen evidentie is. Stimuleren kan, dwingen niet. Het toezien op het dragen van correcte, “gewassen”sportkledij. Dit is ook een vorm van respect voor de andere sporters. Je mag aan de sporters vragen om volgende basisregels na te leven: nagels kort te knippen, lang haar in een staartje, geen oorringen / piercings, geen juwelen of uurwerken. Daarbij is het belangrijk om aan de sporters uit te leggen waarom deze regels dienen nageleefd te worden, door iedereen. Roken en alcohol: sommige sporters met een psychisch beperking zijn verstokte rokers of hebben een alcoholprobleem. Van bij aanvang dienen de sporters goed te weten dat roken tijdens de sportactiviteit niet kan. Alcohol- of ander middelengebruik voor de training is een reden tot uitsluiting.
1.3.3 Aangewezen sporten In principe is geen enkele sport uitgesloten voor personen met een psychische beperking. Wel worden bepaalde sporten bij bepaalde diagnosegroepen afgeraden. Sporters met een onstabiel ziektebeeld dat gepaard gaat met agressie en gedragsstoornissen, zal men niet gauw stimuleren tot het beoefenen van bepaalde vechtsporten en contactsporten. Wie welke sport kan of mag beoefenen is sterk individueel bepaald en afhankelijk van aard en stabiliteit van het ziektebeeld, fysieke en psychische mogelijkheden, aard van de sport (individueel t.o.v. ploegsport, inclusief, G-sport of exclusief) en de interesse van het individu.
1.3.4 Aanpassingen ruimte en materiaal Sporters met een psychische beperking vragen geen aangepaste infrastructuur. Ze zijn mobiel en hebben weinig tot geen fysieke beperkingen.
Zorg voor een kwalitatieve en veilige
omgeving en vermijd onnodige prikkels.
12
1.4
Omgangsvormen en didactisch handelen
Hoe we moeten reageren op geesteszieken en hun soms vreemde gedrag is voor de meeste onder ons onduidelijk: het brengt ons in de war en roept veel vragen op. Mensen die psychisch ziek zijn hebben nood aan begrip, niet aan medelijden.
Zoals gezegd bestaat dé psychisch zieke niet en dus dient elke persoon als een apart individu te worden beschouwd. Een uitgebreide kennis van het ziektebeeld is niet nodig maar wie over een basis aan informatie beschikt en zicht heeft op de positieve en op de negatieve symptomen kan deze sporter op maat begeleiden. Sporters met een psychische beperking die zo ver staan dat ze toegang hebben gevonden naar een sportclub, hebben al een hele weg afgelegd. Belangrijk is dat dit gegeven op zich erkend wordt en dat vooral aandacht besteed wordt aan het ‘gezonde’deel van dit individu.
Hieronder geven we een beknopt overzicht van mogelijke individuele aandachtspunten en vuistregels die u kunnen helpen in de omgang. Voor sommige sporters met een psychische beperking zal het de ene dag wat moeizamer gaan dan de andere en is het aangewezen om hen op alle vlak te stimuleren om te komen sporten. Positieve bekrachtiging is hier aangewezen, vb. telkens als men aanwezig is op de training. Het inschakelen van een vrijwilliger of buddy die zich ontfermt over deze sporter (vb. afhalen thuis) kan hierin een enorme stimulans betekenen. Ondanks een normaal intellectueel vermogen, hebben sommigen het moeilijk bepaalde situaties in te schatten of te begrijpen. Bij probleemsituaties of indien u moet ingrijpen, duidt men best het probleem en legt men uit waarom een bepaalde maatregel wordt genomen. Vermijd hierbij betutteling en behandel iedere sporter op een volwassen manier. Wees consequent en licht uw ingrijpen / actie toe. De sociale onhandigheid van vele van deze sporters kan leiden tot onbegrip en frustraties. Het kunnen kaderen van bepaald gedrag en bijsturen of duiden waar mogelijk is aangewezen.
13
Onrealistisch of negatief zelfbeeld: het is belangrijk dat de vooruitgang die de sporter maakt, bekeken wordt als gevolg van eigen handelen en niet aan factoren die buiten de persoon gelegen zijn zoals toeval of geluk. De resultaten die men weet te boeken ten aanzien van een bepaald probleem, bvb sociale omgang of taak, geven vertrouwen in eigen capaciteiten en dit zal zich uitstralen naar andere vlakken, bvb gedrag. Het is belangrijk op een realistische basis het mislukken of het succes hebben te kaderen. Dit geeft een gevoel van controle over de gebeurtenissen en een beter inzicht in eigen mogelijkheden en beperkingen. Laat sporters ook reflecteren over zichzelf. Door een onrealistische inschatting van het eigen kunnen, is het mogelijk dat inspanningen niet worden gedoseerd of dat de sporter zich over- of onderschat. Wees alert en observeer zodat u het werkelijk prestatieniveau dat de sporter aankan, kan inschatten. Een ervaringsgerichte aanpak, d.w.z. uitdagend maar binnen bereik en met ruimte voor zelfreflectie, is hierin een succesvolle methode. Het kunnen omgaan met winst en verlies kan op een problematische manier verlopen. Indien men merkt dat een sporter zich stilaan gefrustreerd voelt, kan een korte time-out helpen om hem te kalmeren en te duiden op de realiteit.
De
scheidsrechter is de baas en respect voor zijn beslissing moet worden opgebracht. Roep naar aandacht: net als bij personen met een verstandelijke handicap maken sommige van deze sporters wel eens misbruik van hun medische toestand om aandacht te vragen. In extreme gevallen kan dat gaan tot het veinzen van epileptische aanvallen of het tonen van automutilatie, maar in de meeste gevallen blijft dit beperkt tot het opdraven van verhalen over hun ziekte of situatie. Hierbij is het aangewezen om voldoende ruimte te geven om iets te vertellen maar de aandacht van deze persoon zo snel mogelijk terug te brengen bij de training. Anderzijds kunnen sommige van deze sporters moeilijk aangeven waar hun pijngrens ligt: de ene gaat onmiddellijk pijn aangeven en hiermee iets aanvangen, andere kennen hun pijngrens helemaal niet en blesseren zich door verder te sporten. Ken uw sporter en zorg ervoor dat je een zicht krijgt op het verschil tussen een reële klacht en een vraag naar aandacht. 14
Instructie: zorg voor een korte enkelvoudige instructie met duidelijke zinnen en laat de sporters eventueel herhalen wat van hen verwacht wordt. Toon zelf de correcte uitvoering en help waar nodig / gewenst door de sporter in de juiste houding te plaatsen. Maak gebruik van oriëntatiepunten en tactiele prikkels indien nodig. Ken je eigen grenzen en maak deze duidelijk: je hoeft niet elk gedrag van iemand met een psychische beperking te tolereren. Je eigen grenzen en respect daarvoor zijn ook van belang. Geef ze wel duidelijk aan en kader waar nodig. Geef niet aan elke sporter je persoonlijke contactgegevens (vb. telefoonnummer) mee.
1.5
Randvoorwaarden
Om de functionele mogelijkheden van een sporter met een psychische beperkingen goed in te schatten hoeft men niet alle informatie over de diagnose, verleden of gedragseigenschappen te kennen. Een basiskennis van veel voorkomende beperkingen en aandachtspunten alsook hoe hierop in te spelen is voldoende opdat de trainer in staat zou zijn om een geschikte oefeningkeuze te maken in functie van de mogelijkheden van de sporter.
Indien uw sporters nog verblijven in of verbonden zijn aan een setting binnen de geestelijke gezondheidszorg, is een regelmatig contact met de sportbegeleiding van deze setting geen overbodige luxe. Professionele medewerkers kennen uw sporter en zijn op de hoogte van zijn huidige toestand en gedrag alsook eventuele omgevingsfactoren die dit kunnen beïnvloeden. Duidelijke afspraken naar de begeleider van de sporter zijn ook belangrijk. Bvb vastleggen hoe er contact wordt gehouden en op welke wijze er feedback wordt gegeven… . Wie de contactpersoon in de sportclub is, met wie contact opnemen in geval van problemen, medische urgentie…
Geld, of althans het gebrek daaraan, is een probleem bij een groot deel van deze doelgroep. Daarom zal het dragen van gewone sportkledij (i.p.v. aankopen cluboutfit) vooral in het begin of bij beperkte motivatie eventueel toegelaten worden.
15
1.6
Referenties
‘ Omgaan met psychisch zieken.’- Cahthérine Gordier, 2002, in opdracht van CM Ziekenzorg. ‘ Een verkenning door de wereld van de geestelijke gezondheid’ Een gezamenlijke uitgave
van Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid, Vlaamse Vereniging voor Manisch-Depressieven vzw en Trefpunt Zelfhulp vzw. ‘www.geestelijke-gezondheid.be’- Informatiefolders over ziektebeelden.
16