Strategische milieuevaluatie van het Operationele Programma (OP) Doelstelling 3 « Europese Territoriale Samenwerking» Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen voor 2007-2013 Eindrapport
April 2007
ADE s.a. Rue de Clairvaux, 40 B-1348 Louvain-la-Neuve Belgium Tel.: +32 10 45 45 10 Fax: +32 10 45 40 99 E-mail:
[email protected] Web: www.ade.be
Onderhavig verslag werd opgesteld door ADE op verzoek van de beheersautoriteit van het Interreg 3-programma Frankrijk-WalloniëVlaanderen. Het bindt slechts de auteurs ervan en weerspiegelt niet noodzakelijk de mening van de klant.
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Inhoudstafel INLEIDING............................................................................................................................. 3 1.1. 1.2.
DE VERSCHILLENDE STAPPEN VAN DE MILIEU-EVALUATIE ................................................ 5 INHOUD VAN HET MILIEURAPPORT ......................................................................................... 7
2. DOELSTELLING EN STRATEGIE VAN HET OP .................................................................... 8 2.1 2.2 2.3
DOELSTELLING VAN HET OP .................................................................................................. 8 BEKNOPTE VOORSTELLING VAN DE STRATEGIE VAN HET OP........................................... 8 BANDEN MET ANDERE RELEVANTE PLANNEN EN PROGRAMMA’S ................................... 12
3. MILIEUDIAGNOSE ............................................................................................................. 13 3.1
DE MILIEUTHEMA’S ................................................................................................................. 13 3.1.1 Identificatie van de grensoverschrijdende thema’s .................................................... 13 3.1.2 Identificatie van de grensoverschrijdende transversale thema’s .............................. 21 3.2 DOCUMENTEN I.V.M. DE STRATEGISCHE KOERS ................................................................. 23 4. EVALUATIE VAN DE MILIEU-EFFECTEN VAN HET OP.......................................................31 4.1
TP 1 : DE ECONOMISCHE ONTWIKKELING VAN HET GEBIED STIMULEREN DOOR EEN SAMENHANGENDE EN GEÏNTEGREERDE GRENSOVERSCHRIJDENDE AANPAK ................... 34
4.1.1 Herhaling van de inhoud van de thematische prioriteit............................................ 34 4.1.2 Aard en eigenschappen van de milieu-effecten.......................................................... 34 4.2 TP 2 : ONTWIKKELEN EN PROMOTEN VAN DE GRENSOVERSCHRIJDENDE GEBIEDSIDENTITEIT DOOR CULTUUR EN TOERISME ....................................................................... 36 4.2.1 Herhaling van de inhoud van de thematische prioriteit............................................ 36 4.2.2 Bepaling van de mogelijke milieu-effecten.................................................................. 36 4.3 TP 3 : HET SAMENHORIGHEIDSGEVOEL STIMULEREN DOOR HET AANBOD TE VERBETEREN EN DE TOEGANG TOT GRENSOVERSCHRIJDENDE DIENSTEN TE VERGEMAKKELIJKEN ........................................................................................................................... 38
4.3.1 Herhaling van de inhoud van de thematische prioriteit............................................ 38 4.3.2 Vaststellen van de mogelijke milieu-effecten.............................................................. 38 4.4 TP 4 : HET GEMEENSCHAPPELIJK BEHEER VAN HET GRONDGEBIED DYNAMISEREN DOOR EEN DUURZAME, GECOÖRDINEERDE EN GEÏNTEGREERDE ONTWIKKELING VAN HET LEEFKLIMAAT ............................................................................. 40 4.4.1 Herhaling van de inhoud van de thematische prioriteit............................................ 40 4.4.2 Vaststellen van de mogelijke milieu-effecten.............................................................. 40 5. AANBEVELINGEN VOOR DE INWERKINGTREDING VAN HET OP .......................................43 5.1 5.2
SYNTHETISCHE SAMENVATTING VAN DE MILIEU-EFFECTEN ........................................... 43 AANBEVELINGEN VOOR DE SELECTIE VAN DE ACTIES ...................................................... 47 5.2.1 Aanbevelingen voor TP1............................................................................................... 47 5.2.2 Aanbevelingen voor TP2............................................................................................... 48 5.2.3 Aanbevelingen voor TP3............................................................................................... 48 5.2.4 Aanbevelingen voor TP4............................................................................................... 49
Eindrapport – April 2007
Inhoudstafel
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
6. VOORZIENING VOOR DE OPVOLGING................................................................................50 7. NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING.................................................................................53 7.1 7.2 7.3 7.4
INLEIDING ................................................................................................................................ 53 BEKNOPTE VOORSTELLING VAN HET OP............................................................................ 53 BELANGRIJKE ELEMENTEN VAN DE MILIEUDIAGNOSE ..................................................... 54 EVALUATIE VAN DE MILIEUEFFECTEN ................................................................................. 55 7.4.1 Thematische prioriteit 1 (TP1)...................................................................................... 55 7.4.2 Thematische prioriteit 2 (TP 2) .................................................................................... 55 7.4.3 Thematische prioriteit 3 (TP 3) .................................................................................... 56 7.4.4 Thematische prioriteit 4 (TP 4) .................................................................................... 57 7.5 AANBEVELINGEN VOOR DE INWERKINGTREDING VAN HET OP..................................... 58 7.6 VOORZIENING VAN DE OPVOLGING .................................................................................... 59 BIJLAGEN ..........................................................................................................................61
Eindrapport – April 2007
Inhoudstafel
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Acroniemenlijst AGW BTP CR CWATUP DIREN EH ETM EPF ERU EU EFRO ELFPO ICPE MO OD PCB PDPO PMPOA NP OP PNR PPA PRAMED PPR PRQA PREDIS PWA PWD SAU SAED
Arrêté du Gouvernement wallon (Besluit Waalse Regering) Bouw- en sloopafval Conseil Régional (Regionale raad) Code wallon de l’aménagement du territoire, de l’urbanisme et du patrimoine (Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium) Direction régionale de l’environnement (Regionale directie natuurzaken) Meeteenheid voor de hoeveelheid afval die dagelijks per persoon geproduceerd wordt Sporenelementen van (zware) metalen Openbare instelling voor hergebruik (van afval) Stedelijk afvalwater Europese Unie Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling Geklasseerde installaties voor milieubescherming Organische stoffen Operationele doelstelling Polychloorbifenylen Programma voor plattelandsontwikkeling Programme de maîtrise des pollutions d’origine agricole (Programma ter bestrijding van verontreiniging door de landbouw) Natuurpark Operationeel programma Parc Naturel Régional (Regionaal natuurpark) Plan de protection de l’atmosphère (plan voor luchtbescherming) Programme Régional pour l’air, la maîtrise de l’énergie et les déchets (Regionaal Programma voor lucht, energie- en afvalbeheer) Plan de prévention des risques (Risicopreventieplan) Plan régional de la qualité de l’air (Regionaal plan voor de luchtkwaliteit) Plan Régional d’Elimination des Déchets Industriels Spéciaux (Regionaal plan voor de eliminatie van speciaal industrieel afval) Plan wallon de l’Air (Waals Luchtplan) Plan wallon des Déchets (Waals afvalplan) Superficie Agricole Utile (Nuttige landbouwoppervlakte) Sites d’activités économiques déaffectés (Verlaten industrieterreinen)
Eindrapport – April 2007
Acroniemenlijst
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
SAER SDAGE SPGE SPPPI SRMPN TP ZIC ZICO ZNIEFF ZPPAUP
ADE
Sites d’activités économiques à réhabiliter (Te renoveren industrieterreinen) Schéma directeur d’aménagement et de gestion des eaux (Richtschema voor waterbeheer en -exploitatie) Société Publique de la gestion de l’Eau (Openbare maatschappij voor waterbeheer) Secrétariat Permanant pour la Prévention des Pollutions Industrielles (Permanent Secretariaat voor de preventie van industriële verontreiniging) Schéma Régional des Milieux et Paysages Naturels (Regionaal plan voor natuurlijke milieu’s en landschappen) Thematisch prioriteit Zone d'intérêt communautaire (Gebied van communautair belang) Zone d'intérêt pour la conservation des oiseaux (vogelbeschermingsgebied) Zone Naturelle d'Intérêt écologique, faunistique et floristique (gebied van belang voor de ecologie, de flora en de fauna) Zone de Protection du Patrimoine Architectural Urbain et Paysager (Beschermd gebied met een architecturaal, stedelijk en landschappelijk erfgoed)
Eindrapport – April 2007
Acroniemenlijst
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Tabellijst Table 1 : Table 2 :
Fasen van de milieu-evaluatie en de verantwoordelijke autoriteiten..................... 5 Structuur en budget van de strategie van het OP Doelstelling 3 FrankrijkWallonië-Vlaanderen 2007-2013 .............................................................................. 10 Table 3 : Relevante plannen en programma’s van de regio’s in het grensoverschrijdend gebied ........................................................................................................................... 12 Table 4 : Documentenlijst van de strategische koers in de regio’s van het grensoverschrijdende gebied inzake milieu............................................................. 25 Table 5 : Niet-volledige lijst van hoofdvragen om de aard van de milieu-effecten vast te stellen............................................................................................................................ 32 Table 6 : Evaluatie van de gevolgen op het milieu van TP 1 ............................................... 35 Table 7 : Evaluatie van de gevolgen op het milieu van TP 2 ............................................... 37 Table 8 : Evaluatie van de gevolgen op het milieu van TP 3 ............................................... 39 Table 9 : Evaluatie van de gevolgen op het milieu van TP 4 ............................................... 41 Table 10 : Synthese van de milieu-effecten per thematische prioriteit.................................. 44 Table 11 : Impactindicatoren en uitvoeringsindicatoren voor de milieuopvolging............. 51
Eindrapport – April 2007
Inleiding
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Inleiding ‘Territoriale samenwerking’ is een volwaardige doelstelling van het nieuwe cohesiebeleid van de Europese Commissie geworden. Deze Europese strategische doelstelling voor integratie moet evenzeer als de doelstellingen ‘convergentie’ en ‘regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’ bijdragen tot de economische en sociale samenhang binnen Europa. De nieuwe generatie programma’s wordt rechtstreeks beïnvloed door de eisen voor duurzame ontwikkeling, door namelijk rekening te houden met de doelstellingen van Lissabon en Göteborg. Conform de strategische koers van de Unie moeten de grensoverschrijdende Operationele Programma’s (OP) van Doelstelling 3 ‘Europese territoriale samenwerking’ een evenwichtige, harmonieuze en duurzame ontwikkeling van het Europese grondgebied stimuleren en dit op de vier volgende gebieden: (1) economisch, (2) sociaal, (3) cultureel en (4) ecologisch. Innovatie ten opzichte van de voorgaande programmaties, elk plan of programma dat door de Europese Unie gecofinancierd wordt, moet een strategische milieu-evaluatie ondergaan, zoals omschreven wordt door Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s, hierna Richtlijn 2001/42/EG genoemd. De milieu-evaluatie is tegenwoordig een belangrijk instrument voor het integreren van milieugerelateerde overwegingen bij het uitwerken en aanpassen van plannen en programma’s, waaronder het grensoverschrijdende OP ‘Europese Territoriale samenwerking’ Doelstelling 3 Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen, hierna OP Doelstelling 3 Fr-W-Vl genoemd. Conform de richtlijnen van de DG Leefmilieu van de Europese Commissie 1, werd eind november 2006 een milieuscreening 2 van het OP Doelstelling 3 Fr-W-Vl afgerond, nadat de bevolking tussen 6 en 26 oktober 2006 bevraagd was. De conclusie van deze screening benadrukte dat het OP een positieve, globale, zij het weinig zichtbare, impact op het mileu kan hebben,. Gezien de strategische aard van het geanalyseerde document en het ontbreken van veel details over de overwogen acties, toonden de aanbevelingen na de screening vooral aan hoe belangrijk het is om voorzorgen te nemen bij de keuze van toe te passen acties zodat elke negatieve impact op het milileu kan worden vermeden. Nochtans werd er benadrukt dat de meerderheid van deze voorzorgen reeds voorkomen in de geldende nationale of regionale wetgeving van de verschillende grensoverschrijdende gebieden. Naar aanleiding van deze screening heeft de beheersautoriteit beslist om een procedure voor de milieu-evaluatie van het OP Doelstelling 3 Fr-W-Vl te starten. De firma ADE kreeg de opdracht om deze ex ante milieu-evaluatie uit te voeren.
1
Cf. PowerPoint-presentatie met als titel Strategic Environmental Assessment Directive 2001/42/EC - on the assessment of the effects of certain plans and programmes on the environment Relationship with the Cohesion Policy for the period 2007-2013, juni 2006.
2
Milieuscreening van het Operationele Programma van Doelstelling III ‘Europese territoriale Samenwerking’ Frankrijk-WalloniëVlaanderen 2007-2013, eindrapport, 28 november 2006.
Eindrapport – April 2007
pagina 3
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Het huidige rapport is een ontwerpmilieurapport dat werd opgesteld in overeenstemming met Richtlijn 2001/42/EG. Dit ontwerp moet voor officiële raadpleging aan de bevolking worden voorgelegd, dwz. aan iedereen die persoonlijk of moreel betrokken of geïnteresseerd.
Eindrapport – April 2007
pagina 4
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
1. Evaluatie-methodologie Dit hoofdstuk vat de methodologie samen die gebruikt werd voor het uitwerken van de strategische milieu-evaluatie van het OP Doelstelling 3 Fr-W-Vl. 1.1. De verschillende stappen van de milieu-evaluatie Het proces van de opstelling van de strategische milieu-evaluatie van het OP Doelstelling 3 Fr-W-Vl bestaat uit 6 verschillende, maar elkaar aanvullende fasen. De verschillende fasen werden door verschillende autoriteiten uitgevoerd. Tabel 1 hieronder bevat een lijst van de fasen en van de verantwoordelijke autoriteiten. Table 1: Fasen van de milieu-evaluatie en de verantwoordelijke autoriteiten Fase 1. De milieudiagnose 2. De voorbereiding en het invullen van het evaluatierooster 3. Het bepalen van aanbevelingen voor het kiezen van acties (met inbegrip van de corrigerende voorschriften, de alternatieven en de voorwaardelijke bepalingen als die op strategisch niveau vast te stellen zijn) 4. Deelname van de bevolking en de raadplegingen 5. De voorbereiding van het eindrapport 6. De opvolging van de milieu-effecten die het uitvoeren van de programma’s meebrengt
Verantwoordelijke autoriteit De beheersautoriteit, de milieu-autoriteiten en de ex-ante evaluator Ex-ante evaluator
Ex-ante evaluator
De beheersautoriteit en partnerautoriteiten Ex-ante evaluator en milieu-autoriteiten (advies) De beheersautoriteit
In dit stadium werden de eerste drie fasen gerealiseerd:
Fase 1: Milieudiagnose Conform bijlagen I b) en c) van Richtlijn 2001/42/EG stelt de ex ante evaluator de milieudiagnose op van het grensoverschrijdende gebied vooraleer er overgegaan wordt tot de studie van de merkbare effecten van het OP op het milieu. Deze diagnose wordt opgemaakt met bestaande gegevens die de beheersautoriteit aan de ex ante evaluator doorgaf en is gebaseerd op de 8 verschillende milieudimensies (biodiversiteit, bodem, lucht/klimaat, water, cultureel en archeologisch erfgoed, landschappen, bevolking en menselijke gezondheid). De milieu-autoriteiten geven hiervoor aan de Beheersautoriteit de belangrijkste milieukwesties van hun regionale grondgebied door. Die halen ze hoofdzakelijk uit elk milieuprofiel dat ze zelf hebben opgesteld. De milieudiagnose herneemt de grensoverschrijdende milieukwesties, de multidisciplinaire grensoverschrijdende milieukwesties, de strategische koers en een lijst van milieuindicatoren die gebruikt werd voor de regionale milieu-opvolging en die waarschijnlijk
Eindrapport – April 2007
pagina 5
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
eveneens gebruikt zal worden voor de opvolging van de milieu-effecten van het OP Doelstelling 3 Fr-W-Vl.
Fase 2: Het invullen van het evaluatierooster Conform bijlage I f) van Richtlijn 2001/42/EG toont de ex ante evaluator aan welke merkbare effecten het OP kan hebben op het milieu. Hij wil daarmee: de aard van de milieu-effecten aantonen met een niet-volledige lijst van belangrijke vragen die per milieudimensie opgesteld wordt. De milieudimensies zijn dezelfde als die voor het opstellen van de milieudiagnose werden gebruikt; een evaluatierooster invullen dat de waarschijnlijkheid, de intensiteit, de duur, de frequentie, de omkeerbaarheid en de grensoverschrijdende dimensie van de milieu-effecten vermeldt, en dit per milieudimensie; de waarschijnlijke evolutie van het milieu bepalen (doorheen de milieudimensies) indien het OP niet wordt uitgevoerd (0-variant of business-as-usual scenario) 3
Fase 3: Aanbevelingen opstellen voor de selectie van de projecten Conform bijlage I g) van Richtlijn 2001/42/EG stelt de ex ante evaluator een reeks aanbevelingen op die van dien aard zijn dat ze de negatieve milieu-effecten verminderen en de positieve effecten van het OP versterken. Het valt op te merken dat, gezien de strategische aard van het OP en de beperkte informatie die bekend was over de acties die concreet uitgevoerd gaan worden, het moeilijk blijft om in dit stadium corrigerende bepalingen, alternatieven en voorwaardelijke milieubepalingen voor deze acties te omschrijven. Nochtans bevatten de aanbevelingen die op het vlak van de prioritaire thematieken voorgesteld werden, een uitnodiging aan de Beheersautoriteit om het OP verder aan te vullen, rekening houdende met de potentiële milieu-effecten die in fase 2 Invullen van het evaluatierooster naar voren gebracht werden.
Uit de drie eerste fasen van de ex ante milieu-evaluatie komt dit ontwerpeindrapport voort. Dit ontwerprapport zal tussen 1 mei 2007 en 15 juni 2007 ter raadpleging aan de bevolking worden voorgelegd (fase 4). De adviezen van de publieke raadpleging zullen doorgegeven worden aan de ex ante evaluator zodat hij ze kan samenvatten en in het rapport kan opnemen. Nadat deze fase beëindigd is, zal de evaluator het rapport afronden zodat het aan de Beheersautoriteit kan worden overhandigd (fase 5). Deze zal er dan voor instaan dat rekening wordt gehouden met de aanbevelingen en de milieu-opvolging bij het kiezen van de acties en tijdens de uitvoering van het OP (fase 6).
3
Conform bijlage I b) van Richtlijn 2001/42/EG
Eindrapport – April 2007
pagina 6
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
1.2. Inhoud van het milieurapport Dit ontwerpeindrapport van de strategische milieu-evaluatie bevat de volgende informatie:
een samenvatting van de doelstellingen en de inhoud van het OP, en de presentatie van zijn koppeling aan andere relevante plannen en programma’s (Hoofdstuk 2: Doelstelling en strategie van het OP) een analyse van de toestand van het milieu voor het OP van start gaat (Hoofdstuk 3: Milieudiagnose) de merkbare effecten op het milieu die waarschijnlijk door de toepassing van het OP zullen optreden, doorheen de verschillende milieudimensies, met inbegrip van de evolutie van het milieu in het geval dat het OP niet wordt uitgevoerd (Hoofdstuk 4: Evaluatie van de milieu-effecten van het OP); aanbevelingen om de schadelijke gevolgen te vermijden/verminderen of om gunstige effecten van het OP op het milieu te creëren en er de opvolging van te verzekeren (Hoofdstuk 5: Aanbevelingen voor de keuze van acties); een niet-technische samenvatting van de informatie hieronder, met inbegrip van een beschrijving van de manier waarop de evaluatie werd uitgevoerd (Hoofdstuk 6: Niettechnische samenvatting).
Eindrapport – April 2007
pagina 7
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
2. Doelstelling en strategie van het OP In dit gedeelte worden de doelstelling en de strategie van het grensoverschrijdende OP Doelstelling 3 Fr-W-Vl samengevat en voorgesteld. 2.1 Doelstelling van het OP De algemene doelstelling van het OP is om ‘tot een synergie van de mogelijkheden in het grensoverschrijdende gebied te komen, ten voordele van een duurzame, gecoördineerde en geïntegreerde ontwikkeling van de betrokken regio’s en de grensoverschrijdende bevolking’. De grensoverschrijdende samenwerking krijgt vorm in verschillende, elkaar aanvullende actievelden: de economische en sociale ontwikkeling, cultuur en toerisme, dienstverlening in de onmiddellijke omgeving, het milieu en de vorming. De lessen die uit voorgaande programmatie getrokken werd, suggereren dat het nieuwe OP op 3 gebieden een kwalitatieve stap vooruit zet: voortgaan met het versterken van de netwerken en de bestaande grensoverschrijdende partnerships zodat ze zelfstandig verder kunnen werken; de impact op het samenwerkingsgebied verhogen zodat men er, ondermeer via structurele projecten, nog beter toe in staat is om een gemeenschappelijk verantwoordelijk beleid te voeren; de impact op de bevolking op wie het gericht is versterken zodat er geleidelijk een samenhorigheidsgevoel ontstaat tussen mensen van hetzelfde grondgebied en met dezelfde identiteit. 2.2
Beknopte voorstelling van de strategie van het OP
Door rekening te houden met de lessen uit het verleden kan de strategie van het PO Doelstelling 3 voor 2007-2013 bewijzen dat ze een grensoverschrijdende meerwaarde bezit. Deze kan als volgt omschreven worden: het versterken van de samenwerkingsdynamiek tussen de actoren voor het oplossen van grensoverschrijdende problemen en/of het versterken van de ontwikkeling van de regio’s in het gebied; het terugdringen van de ongelijkheden en het opheffen van belemmeringen voor allerhande stromen en de mobiliteit; het uitvoeren van gemeenschappelijke acties voor gemeenschappelijke problemen (niet specifiek grensoverschrijdend) om een voldoende grote kritische omvang te bereiken, of als proefopstelling van een interregionale aanpak.
Eindrapport – April 2007
pagina 8
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Een analyse van de socio-economische context heeft de talrijke mogelijkheden van het samenwerkingsgebied naar voren gebracht. 4. Deze kansen worden in de operationele strategie gevaloriseerd onder de vorm van vier grote thematische prioriteiten. Elke thematische prioriteit wordt dan zelf in operationele doelstellingen opgedeeld. Uiteindelijk worden de overwogen soorten actie over de operationele doelstellingen verspreid. Tabel 2 hieronder geeft de structuur van de operationele strategie weer, met inbegrip van het budget dat per thematische prioriteit werd toegekend. De vier thematische prioriteiten komen grotendeels overeen met de doelstellingen die door het Europese beleid op sociaal en economisch vlak werden gesteld, en die expliciet vermeld zijn in de agenda’s van Göteborg en Lissabon, evenals de doelstellingen op het vlak van milieu en duurzame ontwikkeling, die ondersteund worden door het mondiale plan van de Europese Commissie (bv. Agenda 21 van Rio en van Johannesburg). Bij deze vier prioriteiten voegt zich nog een vijfde: technische bijstand. De financiële middelen die aan deze prioriteit worden toegekend, zullen gegroepeerd worden rond drie operationele doelstellingen: een efficiënt administratief en financieel beheer van het programma verzekeren; een financiële controle van de uitgaven ten opzichte van de verplichtingen tegenover de Unie verzekeren; de hulp bij het opzetten, opleiden, opvolgen en begeleiden van de projecten vereenvoudigen. Het OP integreert eveneens de multidisciplinaire thematieken, zoals het bijdragen aan duurzame ontwikkeling en innovatie, evenals het respect voor, en het promoten van gelijke kansen.
4
Cf. Grensoverschrijdend programma Doelstelling 3 ‘ Europese territoriale samenwerking’ Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen », versie van 28 februari 2007, p. 63-64.
Eindrapport – April 2007
pagina 9
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Table 2 : Structuur en budget van de strategie van het OP Doelstelling 3 Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen 2007-2013 Thematieke priorititeit
Operationele doelstelling OD 1.1 – Het grensoverschrijdend economisch en innovatief groeipotentieel stimuleren en versterken
TP 1 – Het bevorderen van de economische ontwikkeling door middel van een coherente en geïntegreerde grensoverschrijdende benadering
OD 1.2 – De afstemming tussen het opleidingssaanbod en de noden van de arbeidsmarkt bevorderen
OD 1.3 – De economische identiteit
van de grensoverschrijdende zone ontwikkelen en internationaliseren
TP2 – Ontwikkelen en promoten van de grensoverschrijdende territoriale identiteit via cultuur en toerisme
OD 2.1 – Een geïntegreerd toeristisch aanbod ontwikkelen en professionaliseren
OD 2.2 – Het grensoverschrijdende patrimonium verder valoriseren en ontwikkelen
Eindrapport – April 2007
Te beschouwen actietypes Steun aan de innovatie en de technologische ontwikkeling Steun aan de oprichting, de modernisering en de ontwikkeling van bedrijven (KMO, KMI, ambachtelijke onderneming) Het ondersteunen van de grensoverschrijdende netwerken en van de grensoverschrijdende interne markt Het ontwikkelen van logistieke en communicatiestromen Het verder uitbouwen van een grensoverschrijdende arbeidsmarkt Het organiseren van een grensoverschrijdend opleidingsaanbod afgestemd op de arbeidsmarkt
Begroting 2007-2013
86.375.436 EUR
Het ontwikkelen van de promotie van het economische imago van de grensoverschrijdende zone Het ontwikkelen van de internationale promotie van producten, diensten en knowhow van de zone ontwikkelen van het grensoverschrijdende toeristische aanbod Professionalisering van de grensoverschrijdende toeristische sector Toeristische marketing Sensibilisering tot een sterker grensoverschrijdend gebruik van het culturele aanbod (bevolking, ontwikkeling van de cultuur) Professionalisering van de grensoverschrijdende culturele sector Ontwikkeling en promotie/marketing van het grensoverschrijdende culturele aanbod (product)
pagina 10
82.729.800 EUR
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Thematieke priorititeit
TP 3 – Het versterken van het gevoel te behoren tot eenzelfde territorium door het verbeteren en vergemakkelijken van de toegang tot diensten
TP 4 – Het gemeenschappelijke beheer van de zone dynamiseren door middel van een gecoördineerde en geïntegreerde duurzame ontwikkeling van de leefomgeving
Eindrapport – April 2007
Operationele doelstelling OD 3.1 – Het optimaliseren van de toegang tot de dienstverlening en de uitrusting op het medische en het sociale domein voor de grensbewoners OD 3.2 – Het voeren van gemeenschappelijke en geïntegreerde acties wat betreft het grensoverschrijdende dagelijkse leven OD 4.1 – Bijdragen tot een duurzame ontwikkeling voor natuurlijke rijkdommen en de leefomgeving op een gemeenschappelijke manier te beheren en valoriseren OD 4.2 – Een gemeenschappelijke methodologie ontwikkelen met betrekking tot het stedelijk en ruraal ruimtelijk en ecologische gebruik van de zone OD 4.3 – Zorgen voor en het promoten van duurzame grensoverschrijdende plattelandsgerichte initiatieven
ADE
Te beschouwen actietypes
Begroting 2007-2013
Acties op het gebied van de gezondheidszorg Acties op het sociale gebied
Acties op het gebied van de diensten aan de bevolking Acties op het gebied van de mobiliteit Acties op het gebied van de bescherming van de bevolking Acties op het gebied van het burgerschap
34.742.268 EUR
Gezamenlijk beheer en valorisatie van het milieu Het sensibiliseren en aanmoedigen van een milieuvriendelijk gedrag
Planning en beheer van het grensoverschrijdende territorium Het ontwikkelen van waarnemingsacties en prospectieve territoriale onderzoeken Diversificatie van de landelijke activiteit Valorisatie en promotie van de agrarische en artisanale producten en activiteiten
pagina 11
55.843.146 EUR
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
2.3 Banden met andere relevante plannen en programma’s Het OP Doelstelling 3 Fr-W-Vl vertoont gemeenschappelijke punten met andere Europese plannen en programma’s die in de grensoverschrijdende regio’s werden uitgevoerd. De voornaamste zijn: De plannen voor plattelandsontwikkeling, gecofinancierd door het ELFPO De Europese Programma’s voor ‘Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’ en ‘Convergentie’, gecofinancierd door het ELFPO Tabel 3 hieronder herneemt de verschillende relevante plannen en programma’s die tegelijk met het OP Doelstelling 3 Fr-W-Vl tussen 2007 en 2013 zullen worden uitgevoerd. Table 3 : Relevante plannen en programma’s van de regio’s in het grensoverschrijdend gebied Gewest
Relevante plannen en programma’s
Nord- Pas de Calais
Plan de développement rural Programme opérationnel Objectif « Compétitivité régionale et emploi »
Picardië
Plan de développement rural Programme opérationnel Objectif « Compétitivité régionale et emploi »
Champagne-Ardenne
Plan de développement rural Programme opérationnel Objectif « Compétitivité régionale et emploi »
Wallonië
Plan de développement rural Programme opérationnel Objectif «Compétitivité régionale et emploi» Programme opérationnel Objectif «Convergence» de la province de Hainaut
Vlaanderen
Vlaamse programma voor plattelandsontwikkeling Operationele programma doelstelling «Regionaal concurrentievermogen en werkgelengenheid»
Op het vlak van milieu valt het OP Doelstelling 3 Fr-W-Vl samen met de andere plannen en programma’s. Ze vullen elkaar aan op de volgende gebieden: De ontwikkeling van het toerisme in het kader van duurzame ontwikkeling, met inbegrip van de indeling rondom de natuurlijke ruimten (bv. Natura 2000-netwerk, dat ook gesteund wordt in de Plannen voor Plattelandsontwikkeling); De ontwikkeling van landelijke activiteiten (eveneens ondersteund in de Plannen voor Plattelandsontwikkeling) ; Het beheer van natuurrisico’s, met name overstromingen (bv. met het OP ‘Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’ 2007-2013 in Picardië en in ChampagneArdenne); De ontwikkeling van hernieuwbare energie en het terugdringen van het energieverbruik (eveneens behandeld in de ‘Plannen voor plattelandsontwikkeling’ en in de OP’s 'Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’); Sensibiliseringsacties voor het milieu onder de bevolking en de bedrijven (bv. met het programma ‘Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’ 2007-2013 in Champagne-Ardenne).
Eindrapport – April 2007
pagina 12
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
3. Milieudiagnose Het opstellen van de milieudiagnose is een synthesewerk op basis van bestaande informatie en gegevens die aan de evaluator doorgegeven werden door de Beheersautoriteit. De informatie en de gegevens zijn voornamelijk afkomstig uit regionale milieuprofielen Bovendien werd er informatie en statistische gegevens van de internetsites van de instellingen van de verschillende betrokken regio’s – voornamelijk betreffende de bevolking - opgenomen om de milieudiagnose te vervolledigen. 3.1
De milieuthema’s
In deze paragraaf worden de verschillende milieuthema’s geïdentificeerd van de uitgekozen en naburige gebieden die van het toekomstige operationele programma (OP) Doelstelling 3 Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen (F-W-Vl) zullen genieten. Enerzijds gaat het om de thematische milieuonderwerpen, en anderzijds om transversale grensoverschrijdende onderwerpen. De identificatie van de milieuthema’s berust op een voorafgaande analyse van verschillende documenten die door de Beheersautoriteit doorgegeven werden. Deze analyse vormt de basisreferentie om de grensoverschrijdende thema’s duidelijk naar voor te brengen. Ze is te vinden in de bijlagen (bijlagen 1 tot 8) onder de vorm gestructureerde tabellen 5, naargelang de betrokken regio’s en de milieuaspecten die weerhouden werden om later de eventuele gevolgen van het grensoverschrijdende programma op het milieu te identificeren. Andere documenten en gegevens die geraadpleegd werden voor het opstellen van de milieudiagnose zijn met name het grensoverschrijdende programma Doelstelling 3 “Europese Territoriale Samenwerking” Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen 6, het ex ante evaluatierapport van dit grensoverschrijdend programmaontwerp, het verslag van de workshop 7 Beheer van het grondgebied, natuurlijke hulpbronnen en de preventie van risico’s en enkele aanvullende gegevens die op de internetsites van de betrokken instellingen gevonden werden. (INSEE, NIS, enz.). 3.1.1 Identificatie van de grensoverschrijdende thema’s De grensoverschrijdende thema’s zijn de volgende: Thema 1: Bescherming, beheer en opwaardering van het natuurlijk erfgoed Milieudimensie: biodiversiteit
5
Elke tabel geeft de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens weer (wanneer beschikbaar in de referentiedocumenten: zeer verhelderend voor de milieudiagnose).
6
Eindversie van 28 februari 2007. Workshops met de technische besturen, Dampremy (Charleroi), 10 oktober 2006.
7
Eindrapport – April 2007
pagina 13
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Mogelijke contextindicatoren: Evolutie van de oppervlakten van de gebieden met een erkend belang wat betreft biologische diversiteit, en de verhouding tussen de beheerde oppervlakten; Aantal bedreigde planten- en diersoorten; Evolutie van het aantal leefomgevingen van de Habitat-richtlijn, bijhorende oppervlakten en het gedeelte dat in Natura 2000 werd opgenomen; Evolutie van de beboste oppervlakten, in vochtige weiden, hagen, enz Onder natuurlijk erfgoed verstaat men natuurmonumenten of groepen natuurmonumenten met een biologische of fysieke vorm die vanuit esthetisch of wetenschappelijk 8 oogpunt beschikken over een uitzonderlijke universele waarde. De gebieden die als natuurlijk erfgoed betiteld worden, bevatten zeer dikwijls een leefomgeving met plant- en diersoorten, die soms bedreigd wordt en dus beschermd moet worden. Het begrip ‘natuurlijk erfgoed’ omvat dus het begrip biodiversiteit, in termen van flora en fauna. Het grensoverschrijdende gebied is bijzonder rijk aan zeer uiteenlopende natuurlijke milieus. Enkele voorbeelden:
De kuststreek (strekt zich uit van Picardië tot Oost-Vlaanderen) en het maritieme milieu: het zijn ecologisch zeer belangrijke gebieden (bv. de baai van de Somme, de rotsachtige kust van de Boulonais, enz.); Uitgestrekte woudgebieden (bv. de grote woudmassieven van de Oise, de Belgische Ardennen, enz.); Vochtige gebieden, moerassen en venen; Wallenlandschappen, kalkachtige grasvlakten, heidevelden, enz.
Meer specifiek gezegd vormen de meeste ‘opmerkelijke’ of meer ‘gewone’ natuurlijke entiteiten in de verschillende grensoverschrijdende regio’s ecologische ononderbroken gehelen die zich uit over de grenzen heen uitstrekken. Aan weerszijden van deze grens worden er veel inspanningen geleverd om het natuurlijk erfgoed te bewaren. Het Natura 2000-netwerk is een instrument dat in elke regio gebruikt wordt om plant- en diersoorten te beschermen tegen de druk van buitenaf. Sommige grensoverschrijdende biologische gehelen worden ook reeds gemeenschappelijk beheerd door grensoverschrijdende entiteiten (bv. Het natuurpark der Scheldevlakte en het ‘Parc régional Scarpe-Escaut’). De natuurgebieden worden bovendien beschermd:
in Frankrijk zijn ze: geïnventariseerd in het kader van het Charter voor PNR ( regionale natuurparken ), voor ZNIEFF (natuurgebieden van belang voor de ecologie, de flora en de fauna), etc.; beschermd in het kader van de ontwikkeling van het Natura 2000netwerk met de creatie van ZSP (speciale beschermde gebieden) en ZSC (speciale natuurbehoudsgebieden), prefectorale verordeningen i.v.m. biotopen, natuurreservaten, geklasseerde sites, etc. in België: in het kader van de natuurparken, de staatsreservaten, enz.
Hoewel er heel wat regelgevende instrumenten bestaan om de biodiversiteit te vrijwaren en op te waarderen, staan veel regionale natuurlijke leefomgevingen in het grensoverschrijdende gebied onder grote menselijke druk; iets wat alle grensoverschrijdende regio’s gemeen hebben. Die druk is voornamelijk te wijten aan de hoge bevolkingsdichtheid, aan de trend om buiten de stad te gaan wonen, de groeiende 8
Zie voor meer details de UNESCO-conventie over de bescherming van het mondiale, culturele en natuurlijke erfgoed (1972).
Eindrapport – April 2007
pagina 14
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
ontwikkeling van de infrastructuur (wegen- en spoorwegennet, enz.), aan de ontwikkeling van het toerisme (in het bijzonder in de kuststreek), aan intensieve landbouwactiviteiten of ook aan het intensiever worden van de bosexploitatie. Het resultaat is een grote versnippering van de natuurlijke ruimten die hun ecologische functionaliteiten bedreigt, de risico’s van een onherroepelijk verlies aan biodiversiteit, en de verstoring van de biologische (grensoverschrijdende) continuïteit. Daarom is de gemeenschappelijke bescherming, het beheer en de opwaardering van de rijkdommen van het natuurlijke erfgoed van kapitaal belang in het grensoverschrijdende gebied; met name in termen van coherente interventiekeuzes die aan weerszijden van de grens worden gemaakt. Thema 2: Beheer van de bodemkwaliteit en -bestemming Milieudimensie: Bodem Mogelijke contextindikatoren: Oppervlakte van de beschadigde ruimten (verlaten industrieterreinen, beboste gebieden, stedelijke industrieterreinen, enz.); Aantal en oppervlakte van de verontreinigde terreinen; Oppervlakte die het onderwerp is van preventiemaatregelen tegen erosie/bodemverzakking; Aantal gemeenten met een bestaande rampverklaring voor modderstromen; De kustlijn die onderhevig is aan erosie (met mogelijke impact op de bevolking en/of activiteiten). In het grensoverschrijdende gebied wordt de bodem hoofdzakelijk ingenomen door landbouw of wouden, maar het ligt ook bezaaid met stedelijke gebieden en gebieden in economische ontwikkeling, die altijd meer ruimte zoeken. Hoewel er dunbevolkte gebieden zijn (bv. in Picardië), wordt de ruimte steeds kunstmatiger en neemt de verstedelijking toe, voornamelijk ten nadele van de landbouwgronden (bv. in de regio’s Nord-Pas de Calais, Nord du Sillon Sambre-et-Meuse), zonder dat dit evenwel de beboste oppervlakten bedreigt (bv. de oppervlakte van de Ardense wouden blijft ongeveer stabiel). Nochtans kent het grensoverschrijdende gebied talrijke ruimten – met name in plattelandsgebieden – die verdienen om naar behoren gebruikt te worden nadat er grensoverschrijdend en gemeenschappelijk nagedacht werd over de indeling van dit grondgebied. Hoewel de opruimacties reeds werden goedgekeurd, telt het grensoverschrijdende gebied nog talrijke verlaten industrieterreinen, slakkenbergen en oude steenkolenbekkens. De reconversie-inspanningen moeten dus voortgezet worden, hoofdzakelijk in Henegouwen, in West- en Oost-Vlaanderen, in Nord-Pas de Calais en in de Ardennen. Bovendien bevinden er zich in het grensoverschrijdende gebied talrijke beschadigde en verwaarloosde bospercelen (hoofdzakelijk in het zuiden van de Belgische Ardennen en in de Gaume). Erosie en de kans op bodemverzakkingen en modderstromen behoren ook tot de grote problemen van het grensoverschrijdende gebied. In de kuststreek is erosie natuurlijk te wijten aan de zee, maar ze wordt verergerd omdat de kust steeds kunstmatiger gemaakt wordt voor toeristische doeleinden. De risico’s op aardverschuivingen en terreinverzakkingen zijn voornamelijk te vinden in de oude krijtsteengroeven, mijnen (bv. in de regio Nord-Pas de Calais), of gangen gegraven tijdens de militaire conflicten van vroeger. Bovendien verminderen de intensieve landbouwpraktijken de doordringbaarheid van de bodem wat tot modderstromen kan leiden. Het fenomeen van de modderstromen is
Eindrapport – April 2007
pagina 15
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
bovendien verergert door de wijzigingen in het bodemgebruik ten gevolge van de verstedelijking. Bovendien is, al naargelang de plaats, de verontreinigingsgraad van de grensoverschrijdende bodems zorgwekkend. In het grensoverschrijdende gebied, met name in de valleien van de Oise, de Aisne en de Thérain, in het vroegere Franse mijnbekken, en in Henegouwen, werd een groot aantal vervuilde terreinen geïnventariseerd. Deze vervuilde terreinen zijn onder andere oude stortplaatsen of industrieterreinen. De verontreiniging van de bodem is verder ook te wijten aan intensieve landbouwpraktijken, met name door het aanzienlijk gebruik van pesticiden. Het beheer van de ruimte, het opruimen van oude verlaten industrieterreinen, slakkenbergen en oude steenkolenbekkens, de risico’s op erosie, bodemverzakking en bodemverontreiniging zijn allemaal belangrijke onderwerpen aan weerszijden van de grens. Het behoud van de bodems in de grensstreek is eveneens een belangrijk thema. Om al deze bodemproblemen op een samenhangende manier te behandelen, moeten de grensoverschrijdende entiteiten hun inspanningen coördineren. Thema 3: Reductie van de emissie van broeikasgassen en andere luchtverontreiniging Milieudimensie: Lucht/Klimaat Mogelijke contextindikatoren: Globale emissie van broeikasgassen (in CO2 –equivalent en per grensoverschrijdende regio); Hoeveelheid verbruikte energie per ppb-eenheid; Aandeel van de plaatselijke en/of hernieuwbare bronnen voor het energieverbruik in de regio en de afwijking ten opzichte van het effectieve regionale potentieel; Evolutie van de polluentenconcentraties in de lucht (in landelijke en stedelijke milieus). Hoewel er verschillen zijn op het vlak van de emissie (Picardië, Ardennes et Marne kennen weinig emissie vergeleken met Vlaanderen, Wallonië en Nord-Pas de Calais), draagt elke regio van het grensoverschrijdende gebied significant bij tot de klimaatopwarming die te wijten is aan de emissie van aanzienlijke hoeveelheden broeikasgassen in de atmosfeer. Zelfs als er overeenstemming is over inspanningen om de energieconsumptie te doen dalen of voor het investeren in hernieuwbare energie (bv. de promotie van HQE of HPE (hoge milieukwaliteit) – in de gebouwen in Frankrijk, het groeiende gebruik van vervangende hernieuwbare energie in Ardennes et Marne, enz.), blijft de productie van broeikasgassen zorgwekkend, met name in het kader van de ontwikkeling van het transport en de logistiek. Conform het Europese engagement in het kader van het Protocol van Kyoto, moet het grensoverschrijdende gebied dus de inspanningen voor de reductie van de emissie van broeikasgassen voortzetten en opvoeren. De klimaatverandering is dus een belangrijk thema in het grensoverschrijdende gebied. Buiten de problematiek van de klimaatverandering, moet de luchtkwaliteit in het grensoverschrijdende gebied blijvend in het oog worden gehouden. Hoewel de emissie van atmosferische polluenten zoals microdeeltjes, zuurvormende stoffen (SO2, NOx, NH3) of sporenelementen van zware metalen (Pb, Hg, Cd, As, enz.) de laatste jaren globaal genomen verminderde, blijven enkele geïsoleerde verontreinigingen toch nog zorgwekkend (bv. de ozonconcentratie in de kuststreek of in de provincie Luxemburg, of de uitstoot van
Eindrapport – April 2007
pagina 16
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
NOx door het transport, enz.). De luchtkwaliteit is een milieuthema waarmee men rekening zou moeten houden bij de economische ontwikkeling van het grensoverschrijdende gebied. Men dient deze emissie te kwantificeren ten einde de evolutie te kunnen beschrijven. Thema 4: Kwaliteitsverbetering en duurzaam beheer van de grond- en oppervlaktewaters Milieudimensie: Water Mogelijke contextindikatoren: Bevragingsgraad van de waterlaag; Afnamevolume van de waterlagen voor huishoudelijk, industrieel en agrarisch gebruik; Bruto hoeveelheid geproduceerde huishoudelijke verontreiniging (organische stoffen, fosfor- en stikstofhoudende stoffen) en zuiveringsgraad; Bruto hoeveelheid geproduceerde industriële verontreiniging (organische en toxische stoffen) en de zuiveringsgraad; Lijn van de te saneren waterlopen; Kwaliteit van het zwemwater; Fysico-chemische kwaliteit van de kustwateren; Concentratie van phytosaniaire nitraten van de bron in het water, in het bedeelde water; Aantal bronnen dat wegens verontreiniging werd gesloten; Aantal beschermde bronnen/totaal aantal bronnen; Aandeel van de waterzuiveringstations die voldoen aan de normen; Evolutie van het aantal riviercontracten (grensoverschrijdende). De kwaliteit van het grondwater Alle regio’s in het grensoverschrijdende gebied hebben te kampen met de verontreiniging van het grondwater. Hoewel sommige grondwaterlagen plaatselijk van goede tot zeer goede kwaliteit zijn (bv. de Belgische Ardennen), zijn de meeste grondwaterlagen ernstig vervuild door nitraten en/of pesticiden, te wijten aan intensieve landbouwpraktijken (bv. krijt- en tertiaire lagen in het Heuvelland in het zuiden van Vlaanderen). Sommige gebieden zijn geklasseerd als kwetsbare gebieden (bv. Nord-Pas de Calais, Aisne, Oise en een deel van de Somme). Zodra de drempelwaarde voor de drinkbaarheid overschreden is, veroorzaakt de lage waterkwaliteit bovendien verliezen in de waterwinning en hoge behandelingskosten (bv. Brusseliaan zand, de regio Komen-Warneton, enz.). Bovenop deze ernstige verontreiniging komt er nog de begrensde verontreiniging door toxische producten van industriële oorsprong (bv. in Picardië in de Vimeu). Om deze alarmerende verontreiniging van de ondergrondse waterbekkens tegen te gaan, hebben de grensoverschrijdends regio’s een reeks programma’s, plannen of procedures opgesteld (agro-milieumaatregelen, een programma voor het beheersen van de verontreiniging door de landbouw, beschermingsmaatregelen voor de waterwinning, enz.) om de nitraatverontreiniging te beperken en drinkbaarheidsdrempels te herstellen, daar waar ze reeds overschreden zijn. Omdat de toestand zorgwekkend is, spreekt het vanzelf dat de herstellingsinspanningen van het grondwater moeten worden voortgezet en opgevoerd, en dat er tegelijk alternatieven voor de intensieve landbouwpraktijken gepromoot worden. Kwaliteit van het oppervlaktewater
Eindrapport – April 2007
pagina 17
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Globaal gesproken is de kwaliteit van het kustwater, het zwemwater of de schelpdieren verbeterd. Toch worden er nog elk jaar bepaalde verontreinigingen vastgesteld. De Noordzee wordt onder meer vervuild door zware metalen en pcb’s. Bovendien is het risico op verontreiniging van de zee (incidenteel of langdurig) altijd aanwezig door de sterke groei van het zeevaartverkeer op de Noordzee en in het Kanaal. De kwaliteit van het oppervlaktewater in de grond staat daarmee in schril contrast. Aan de ene kant verbeterde de kwaliteit van sommige waterlopen duidelijk dankzij een daling van de industriële verontreiniging en een verbetering van de capaciteit en het rendement van de waterzuiveringsstations. Aan de andere kant vraagt de zuivering (van metalen en andere giftige lozingen) nog veel tijd en zware investeringen. Talrijke waterlopen, vooral de kleinste, blijven kwetsbaar voor nitraatverontreiniging en verontreiniging met pesticiden die door de intensieve landbouwpraktijken veroorzaakt wordt, door afvallozingen van de huishoudens – met name door fosfaten die eutrofiëring en een verlies aan biodiversiteit met zich meebrengen – evenals andere stikstofhoudende of organische stoffen (bv. in het Scheldebekken en het Beneden-Scheldebekken en de benedenbekkens van de Samber en de benedenloop van de Maas). Consumptie en gebruik De exploitatie van grond- of oppervlaktewater blijft over het algemeen belangrijk. Zelfs als de lokale bronnen (bv. waterhoudende krijtlaag) rijkelijk aanwezig zijn, bestaat er toch een reëel risico op overexploitatie. Omdat de waterkwaliteit veranderlijk is (plaatselijk goed, maar zeer dikwijls middelmatig tot laag) ontstaan er moeilijkheden voor de consumptie. Er rijzen ook conflicten: bijvoorbeeld tussen het gebruik voor economische of voor recreatieve doeleinden (kajak, vissen, enz.), of bij zomerse droogtes wanneer de vraag naar water voor het irrigeren van de akkers in aanvaring komt met de huishoudelijke of industriële consumptie. Thema 5: Gemeenschappelijk risicobeheer Milieudimensie: Bodem, water, bevolking, volksgezondheid Mogelijke contextindikatoren: Aantal gemeenten en de bevolking die onderhevig zijn aan natuurrisico’s (per soort risico) en de betrokken bevolking (bevolking van de risicogebieden); Bevolking die preventiemaatregelen genoten heeft/bevolking van de risicogebieden; Oppervlakte van de gebieden die onderhevig zijn aan overstromingen; Aantal gemeenten die wegens overstromingen/modderstromen tot natuurlijk rampgebied werden uitgeroepen. Er kunnen vier soorten grote risico’s onderscheiden worden in het grensoverschrijdende gebied: risico’s verbonden aan het wijzigen van de kustlijn, overstromingen van de zee of door rivieren die buiten hun oevers treden, industriële risico’s en nucleaire risico’s. De gevolgen van deze risico’s zijn uiteraard over de grenzen heen voelbaar en verdienen dus een analyse en gemeenschappelijke actieplannen bij alle betrokken partijen, aan weerszijden van de grens. Experts zijn erover akkoord dat de klimaatsopwarming in de komende decennia tot een stijging van het zeepeil zal leiden wat de risico’s van erosie der kustlijn en van overstroming zal accentueren, aldus de risico’s waaraan mens en goed blootgesteld zijn vergrotend. De grenszone bezit een aan natuurlijke
Eindrapport – April 2007
pagina 18
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
erosie onderhevige kust. De zeeoverstromingen raken vooral de lagere kuststreken: inhammen en polders. Infrastructuur en constructies worden blootgesteld aan een opkomende zee, wat leidt tot hun verdwijning. Het beheren van een beheerste terugtrekking van de menselijke activiteiten aan de kust en de schadeloosstelling van de eigenaars zijn gemeenschappelijke, zware en complexe grensoverschrijdende thema’s.. Het grensoverschrijdende gebied heeft een dicht waterwegennet, met waterlopen die zeer dikwijls hun bedding dreigen te verlaten bij overvloedige regenval en dan materiële en zelfs menselijke schade veroorzaken (bv. Maas, Schelde, Leie, enz.). De kans op overstromingen is nog groter in overstroombare stadsgebieden (bv. vallei van de Oise, vallei van de Aisne, Maasvallei, enz.), de oude mijnbekkens of de afwateringen. Omdat de waterlopen de grenzen overschrijden, is een grensoverschrijdend beheer, met name een contractueel beleid onder meer via grensoverschrijdende riviercontracten of een gemeenschappelijk beheer van de rivierbekkens (bv. het Scaldit-project over de Schelde) onmisbaar om het overstromingsrisico onder controle te houden. Er bevinden zich talrijke SEVESO-terreinen of ander industrieterreinen in alle regio’s van het grensoverschrijdende gebied, met een hoge concentratie in het noordwesten van de regio Nord-Pas de Calais, in de Oise, Marne, Henegouwen en Oost-Vlaanderen (regio Gent) 9. Aangezien de risico’s van een industriële ramp en hun eventuele gevolgen vergelijkbaar zijn aan beide kanten van de grens, kan het uitwisselen van ervaringen en een gemeenschappelijk beheer van deze risico’s een belangrijk thema vormen voor het grensoverschrijdende gebied. De twee nucleaire centrales (Gravelines en Chooz) en een Instituut voor radioactieve elementen (Fleurus) vormen een nucleair risico voor het hele grensoverschrijdende gebied en zelfs daarbuiten. Een gemeenschappelijk risicobeheer, gelinkt aan het gebruik van kernenergie en het uitwisselen van ervaringen op dit gebied vertegenwoordigt ook een belangrijk thema in het grensoverschrijdende gebied. Thema 6: Gemeenschappelijk landschapsbeheer Milieudimensie: Landschappen Mogelijke contextindikatoren: Oppervlakten die recentelijk verstedelijkten; Stedelijke oppervlakten die geherkwalificeerd werden; Aantal landschapsstudies en –charters, uitgewerkt in het kader van projecten (grensoverschrijdende); Ingegraven lijnen/het verdwijnen van elektriciteits- en telefoonnetwerken; Evolutie van de bodembestemming; Publieke enquêtes om de kwaliteit van de landschappen te meten; Aantal wetteksten die de impact op de landschappen bevatten Het grensoverschrijdende gebied biedt een grote verscheidenheid aan landschappen, die te maken heeft met de rijkdom van het natuurlijke 10 erfgoed, en met het archeologische en architecturale erfgoed. Hoewel het eveneens talrijke alledaagse landschappen en 9
Cf. Kaart Milieudruk en –potentieel op de perimeter van het toekomstige programma Doelstelling 3, faserapport 1 (p. 30) van de ex ante evaluatie van het programma Doelstelling 3, ADE-EDATER, IDEA.
10
Cf. Thema 1: Bescherming, beheer en opwaardering van het natuurlijk erfgoed.
Eindrapport – April 2007
pagina 19
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
omgevingen kent, vertegenwoordigt het natuurlijk kader van dit grensoverschrijdende gebied een ruimer geheel van zeer hoge kwaliteit (natuurparken, het netwerk Natura 2000, kust- en poldergebieden, agrarische gebieden, enz.). Nochtans bestaat het risico dat de landschappen aan hun specifieke bestemming onttrokken worden door de druk van het urbanisme, intensieve landbouwpraktijken en de groeiende ontwikkeling van de infrastructuur (voor wegen, spoorwegen, elektriciteit, enz.). Ondanks hun grote diversiteit, bestaan er aan weerszijde van de grens toch continuïteiten wat betreft de eenheid in de landschappen. (bv. de wouden in de Belgische en Franse Ardennen). Daarom zijn een gemeenschappelijk beheer van deze landschappen en het uitwisselen van ervaringen voor hun behoud een belangrijk thema in het grensoverschrijdende gebied. Thema 7: Duurzaam afvalbeheer Milieudimensie: Bevolking, volksgezondheid Mogelijke contextindikatoren: Jaarlijkse tonnenmaat per inwoner van huishoudelijk en daarmee gelijkgesteld afval dat door de gemeenschap werd opgehaald/gevaloriseerd; Opwaarderingsgraad voor de grondstof (per recyclage en compostering)/opwaarderingsgraad voor energie; Jaarlijkse tonnenmaat toxisch afval. In alle regio’s van het grensoverschrijdende gebied stagneert de afvalproductie op een relatief hoog niveau (bv. het huishoudelijk afval in Wallonië). Op sommige plaatsen stijgt het zelfs (bv. huishoudelijk afval in de regio Nord-Pas de Calais). Talrijke inspanningen om het afval aan de bron te verminderen en het achteraf hergebruiken, werden reeds door alle regio’s goedgekeurd. Er blijft nochtans een aanzienlijk deel van het afvalpotentieel over dat niet hergebruikt wordt (bv. meer dan 75 % van het afval in Picardië wordt nog niet hergebruikt). In sommige regio’s zijn er nog steeds onvoldoende recyclageparken, met name voor bouw- en sloopafval (bv. in Ardennes et Marne). Duurzaam afvalbeheer, door de vermindering aan de bron te stimuleren of door meer hergebruik achteraf, blijft dus een belangrijk thema voor alle grensoverschrijdende regio’s.
Eindrapport – April 2007
pagina 20
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Thematische milieuonderwerpen van het grensoverschrijdende gebied: Gemeenschappelijke bescherming, beheer en opwaardering van het natuurlijk erfgoed en behoud van de biodiversiteit, de ecologische continuïteiten inbegrepen; Gemeenschappelijk beheer van de bestemming en de kwaliteit van de bodem, met inbegrip van de sanering van oude industrieterreinen en grensoverschrijdende oude steenkolenbekkens; Reductie van de emissie van broeikasgassen en andere atmosferische polluenten; Sanering van de kwaliteit en duurzaam gemeenschappelijk beheer van de waterconsumptie; Gemeenschappelijk risicobeheer (zeepeil, overstromingen, risico’s van industriële en nucleaire oorsprong); Uitwisseling van ervaringen voor het behoud van de landschappen; Duurzaam afvalbeheer.
3.1.2 Identificatie van de grensoverschrijdende transversale thema’s De grensoverschrijdende transversale thema’s zijn de volgende: Thema 1: Ontwikkeling van een gemeenschappelijke statistische basis voor het milieu Milieudimensie: Alle milieudimensies Mogelijke contextindikatoren: Aantal gecreëerde gemeenschappelijke statistische bases (volgens de thema’s). Hoewel het grensoverschrijdende gebied uit aparte regio’s bestaat, vormt ze in het kader van het grensoverschrijdende programma Doelstelling 3 “Europese Territoriale Samenwerking” toch een geheel. Zoals de grensoverschrijdende thema’s duidelijk aantonen, heeft het gebied een gemeenschappelijke milieuproblematiek die meestal gevolgen heeft aan beide zijden van de grens (bv. beheer van het overstromings- en zeepeilrisico). Nochtans vertonen de grensoverschrijdende statistieken betreffende het milieu en gebiedsindeling nog leemten en zijn ze bijna niet met elkaar verbonden. Het oprichten van een statistische basis voor het milieu is dus een belangrijk transversaal thema voor de opvolging en het gezamenlijke milieubeheer in het grensoverschrijdende samenwerkingsgebied. Thema 2: Gemeenschappelijke reflectie en actiecoördinatie op gebied van het milieu en de indeling van het grondgebied Milieudimensie: Alle milieudimensies Mogelijke contextindikatoren: Rapport over de recentelijk verstedelijkte oppervlakten/ bevolkingsevolutie; braakliggend land in het landelijke milieu; Aantal grensoverschrijdende projecten inzake een gemeenschappelijk milieubeleid of inzake de indeling van het
Eindrapport – April 2007
pagina 21
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
grondgebied; Bevolking die ingelicht werd over energieprestaties (vermindering van het energieverbruik), het verminderen van de afvalproductie aan de bron, enz Uit een onderzoek van de milieuprofielen van de grensoverschrijdende regio’s blijkt dat de thematische milieuonderwerpen gelijkaardig zijn. Toch wordt de problematiek aan weerszijden van de grens dikwijls verschillend opgevat en begrepen. Behalve het feit dat de regionale wetgeving verschilt, is er mogelijk ook een gebrek aan coördinatie tussen de verschillende grensoverschrijdende entiteiten op het gebied van het milieu en de indeling van het grondgebied. De vorige grensoverschrijdende INTERREG-programma’s maakten het mogelijk om synergieën te ontwikkelen in het kader van het gemeenschappelijke beheer van het milieu en de indeling van het grondgebied. Zo worden sommige natuurparken door de beide zijden van de grens gemeenschappelijk beheerd. 11 De Belgische en Franse autoriteiten creëerden een samenwerkingskader voor de besluitvorming inzake de ontwikkeling van de grensoverschrijdende Rijselse metropool (Eurodistrict Rijsel). Toch blijven er nog heel wat inspanningen te doen om beter samen te werken, met name op het vlak van de gezamenlijke milieuplanning (bv. gemeenschappelijke sensibilisering van de bevolking en de ondernemingen op het gebied van energieverbruik en het verminderen van afval aan de bron) en het beheer van het grondgebied (bv. stadssanering met respect voor duurzame ontwikkeling). Bovendien vraagt het beheer van de ruimten 12 en hun indeling in het grensoverschrijdende gebied om reflectie en gemeenschappelijke indelingsplannen in een perspectief van economisch ruimtebeheer. Langs de grens worden verschillende landelijke gebieden bedreigd door stadsuitbreiding en worden de openbare en sociale diensten voor de lokale bevolking in andere landelijke gebieden gekenmerkt door versnippering. Toch blijven de meeste grensoverschrijdende landelijke gebieden aantrekkelijk door hun rijk erfgoed (natuurlijk en architecturaal). Om gecoördineerde oplossingen aan weerszijden van de grens te bedenken en om gemeenschappelijke acties op te zetten voor de grensoverschrijdende milieuthema’s is het dus noodzakelijk dat men reflecteert over het milieu en de gebiedsindeling, en onderling ervaringen uitwisselt. Transversale milieuthema’s in het grensoverschrijdende gebied: Het ontwikkelen van een gemeenschappelijke statistische basis; Gezamenlijke reflectie en coördinatie van de acties op het vlak van milieu en gebiedsindeling.
11
Cf. Thema 1: Bescherming, beheer en opwaardering van het natuurlijk erfgoed.
12
Voor meer informatie op Europees niveau, zie het (SDEC) (ontwikkelingsschema van de communautaire ruimte via de volgende link: http://ec.europa.eu/regional_policy/sources/docoffic/official/reports/pdf/sum_fr.pdf.
Eindrapport – April 2007
pagina 22
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
3.2
ADE
Documenten i.v.m. de strategische koers
Tabel 4 hieronder somt in het kort de diverse documenten i.v.m. de strategische koers inzake milieu op, vermeld in de milieuprofielen overgemaakt door de milieuautoriteiten van de grensoverschrijdende zone. Onderzoek van deze tabel brengt aan het licht dat er een groot aantal referentie- en kaderdocumenten bestaat om de regionale milieuthema’s te behandelen. Deze documenten zijn verschillend van regio tot regio. Het in overeenstemming brengen van de regionale strategische koersen kan erg interessant zijn om de grensoverschrijdende milieuthema’s volledig te bevatten.
Eindrapport – April 2007
pagina 23
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Table 4: Documentenlijst van de strategische koers in de regio’s van het grensoverschrijdende gebied inzake milieu Gewest Nord-Pas de Calais
Picardië
Ardennes et Marne
Wallonië
Convention de Ramsar Réseau Natura 2000. Plan de reconquête des zones humides. Schéma de services collectifs des Espaces Naturels et Ruraux. SDAGE (biodiversité en milieux aquatiques, qualité des eaux). Orientations régionales forestières. Schéma départemental de protection et de gestion des milieux naturels de la Somme. Politique des espaces naturels du département de l’Oise. Chartes départementales d’environnement de la Somme et de l’Aisne. Charte du PNR Oise Pays de France. Réglementation pour les réserves naturelles nationales, réserves naturelles régionales, PNR.
Sites de Réseau Natura 2000. Réglementation pour les réserves naturelles nationales, réserves naturelles régionales, PNR. Site Ramsar. Sites contractualisés. SDAGE (biodiversité en milieux aquatiques, qualité des eaux). Orientations régionales forestières.
Directive Habitats et directive Oiseaux. Arrêtés de désignation pour les sites Natura 2000. Guides méthodologiques d’inventaire de terrain et arrêtés. Mesures agroenvironnementales.
Vlaanderen
Thema Protectie, beheer en valorisatie van het natuurlijk patrimonium (biodiversiteit)
Eindrapport – April 2007
Schéma de services collectifs des Espaces Naturels et Ruraux. Schéma Régional de protection des milieux naturels et des paysages. Politique Espaces Naturels Sensibles du Conseil Général du Nord. Chartes du PNR des Caps et Marais d’Opale, du PNR de l’Avesnois et du PNR Scarpe Escaut. Charte des Terrils. Réseau Natura 2000. SDAGE. (biodiversité en milieux aquatiques, qualité des eaux). Réglementation pour les réserves naturelles nationales, réserves naturelles régionales, PNR. Orientations régionales forestières.
Natuurbehoudsdecreet Vogelrichtlijn Habitatrichtlijn Conventie van Ramsar Natuurvergunning Weidevogels Duinendecreet Bermbesluit Bosdecreet Gemmentelijke natuurontwikkelings-plannen
pagina 25
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Gewest Nord-Pas de Calais
Picardië
Ardennes et Marne
Wallonië
Vlaanderen
Texte de loi faisant directement référence à la qualité agronomique des sols agricoles. Code des Bonnes Pratiques Agricoles, décret 97-1133 du 8 décembre 1997 et arrêté interministérielle du 8 janvier 1998, normes U 44041 et U 44051 (épandage des boues). Décret 77-1141 modifié du 12 octobre 1977, décret 95-88 du 27 janvier 1995 et circulaire du 19 juin 1978 (remembrement). Schéma Régional des services collectifs des espaces naturels et ruraux. Plan de Bocage de la Charte du PNR de l’Avesnois. Chartes du PNR des Caps et Marais d’Opale, Plan de la Charte du PNR Scarpe Escaut. Schémas directeurs et Plans d’Occupation des sols. Loi du 19 juillet 1976 sur les ICPE et décret d’application du 21 septembre 1977, circulaire du 3 décembre 1993 (sols pollués). Orientations proposées par l’EPF en décembre 1997 (friches). Schémas départementaux de carrières PPR « Glissement de terrain ».
Schémas départementaux de carrières (Oise, en cours d’élaboration dans l’Aisne et dans la Somme). Schémas directeurs et Plans d’Occupation des sols. Charte du PNR Oise Pays de France. Code des Bonnes Pratiques Agricoles. Décret 77-1141 modifié du 12 octobre 1977, décret 95-88 du 27 janvier 1995 et circulaire du 19 juin 1978 (remembrement). PPR « Glissement de terrain ». Loi du 19 juillet 1976 sur les ICPE et décret d’application du 21 septembre 1977, circulaire du 3 décembre 1993 (sols pollués).
PPR « Glissement de terrain ». Schémas directeurs et Plans d’Occupation des sols. Code des Bonnes Pratiques Agricoles. Décret 77-1141 modifié du 12 octobre 1977, décret 95-88 du 27 janvier 1995 et circulaire du 19 juin 1978. (remembrement). Schémas départementaux de carrières. Loi du 19 juillet 1976 sur les ICPE et décret d’application du 21 septembre 1977, circulaire du 3 décembre 1993 (sols pollués).
Code wallon de l’aménagement du territoire, de l’urbanisme et du patrimoine (CWATUP). AGW du 24 juin 1993 (réhabilitation des sols pollués). AGW du 4 mars 1993 (assainissement des sols de stations-services). Décret relatif à l’assainissement des sols pollués et aux SAER. Décret du 27 mai 2004 instaurant une taxe sur les SAED modifié le 12 mai 2005.
VLAREBO en bodemsaneringsdecreet Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) Decreet m.b.t. de organisatie van de Ruimtelijke Ordening Plannen m.b.t. bodembestemming Besluit bettrefende Ruilverkaveling en Landinrichting
Thema
Beheer van bodembezetting en kwaliteit
Eindrapport – April 2007
pagina 26
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Gewest Nord-Pas de Calais
Picardië
Loi sur l’air et l’utilisation rationnelle de l’énergie (1996), décret du 6 mai 1988 et directives européennes. Protocole de Kyoto et programme de lutte national contre le changement climatique adopté en janvier 2000. PRQA. PPA de l’agglomération lilloise. PRAMED. Plan bois-énergie.
Protocole de Kyoto et plan national d’allocation des quotas. Schéma régional d’aménagement et de développement du territoire. PRQA. Schéma de services collectifs de l’énergie (juillet 1999). Schéma directeur de transport et d’énergie électrique de Picardie, révisé en 2006. Plan bois-énergie.
Ardennes et Marne
Wallonië
Protocole de Kyoto et plan national d’allocation des quotas.
Protocole de Kyoto. Plan wallon de l’Air (PWA) et Plan wallon « Ozone ». Directive CE 280/2004. Directive 96/62/CE transposée dans l’AGW du 23 juin 2000 (valeurs limites et seuils d’alerte pour 4 polluants), directive 1999/30/EC (adoptée en avril 1999),directive sur le benzène et le CO, directive 2002/3/CE, directive 2004/42/CE.
Vlaanderen
Thema
Emissie van BKG en andere atmosferische vervuilers
Eindrapport – April 2007
Europese kaderrichtlijn luchtkwaliteit Kyoto-Protocol NEC-richtlijn Vlaams beleidsnota Leefmilieu en Natuur 2004-2009
pagina 27
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Gewest Nord-Pas de Calais
Picardië
Ardennes et Marne
Wallonië
Vlaanderen
Directive Cadre Eau (2000/60/CE), plans et programmes de son application. Directive Nitrates. Programme fédéral de réduction de pesticides. Directive relative au traitement des eaux urbaines résiduaires (91/271/CEE). Programme de gestion durable de l’azote en agriculture et application de mesures agroenvironnementales. Contrats de rivière. Avant-projet de décret modifiant le décret du 30 avril 1990 instituant la taxe sur le déversement des eaux usées industrielles et domestiques. Programme quinquennal de la SPGE. AGW relatif à la protection des eaux contre la pollution par les nitrates
Kaderrichtichtlijn Water Decreet Water Integraal Waterbeleid Besluit inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater Besluit betrefende indeling en kwaliteitsdoelstellingen waterlopen Wet betreffende onbevaarbare waterlopen Besluit betrefende bevaarbare waterlopen Wet betreffende wateringen, wet betreffende de polders Grondwaterdecreet en uitvoeringbesluiten Mestdecreet Waterbeleidsnota (Vl.R. 08/04/2005)
Thema
Kwaliteit en verbruik van water
Eindrapport – April 2007
SDAGE Artois-Picardie. Charte du PNR des Caps et Marais d’Opale. Schéma Régional d’Aménagement de la Voie d’Eau Nord-Pas de Calais. Conférence internationale sur la protection de la Mer du Nord. Schéma directeur stratégique du développement du tourisme fluvial (19962005) – CR Nord-Pas de Calais (1995). Directive Nitrates. Programme de maîtrise des pollutions d’origine agricole (PMPOA). Schémas de vocation piscicole
Neuvième programme de mesures des agences de l’eau AP et SN. Programme de maîtrise des pollutions d’origine agricole (PMPOA). Arrêtés préfectoraux des objectifs de qualité des cours d’eau. SDAGE Artois-Picardie et Seine-Normandie. SAGE (Aronde, Nonette, etc.). Schémas de vocation piscicole (3 départements). Plan départemental de gestion piscicole (Aisne et Somme, en projet). Chartes départementales d’environnement de la Somme et de l’Aisne.
Directive Nitrates SDAGE. Programme de maîtrise des pollutions d’origine agricole (PMPOA). Schémas de vocation piscicole
pagina 28
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Gewest Nord-Pas de Calais
Picardië
Ardennes et Marne
Wallonië
Vlaanderen
Thema
Risicobeheer (zeepeil, overstromingen, industriële en nucleaire rampen )
Gemeenschappelijke landschapsbeheer
Eindrapport – April 2007
Directive SEVESO. Loi sur les PPR. Volet « gestion des risques » du SDAGE Artois-Picardie. Charte du PNR des Caps et Marais d’Opale. Programme du SPPPI Côte d’Opale-Flandres. Programme du SPPPI Artois. Plan national Santé Environnement. Schéma de services collectifs des Espaces Naturels et Ruraux Schéma Régional de protection des milieux naturels et des paysages (réalisé par la DIREN) Chartes du PNR des Caps et Marais d’Opale, du PNR de l’Avesnois et du PNR Scarpe Escaut Livre blanc « une ambition partagée pour l’après-charbon » Plan Paysage du bassin carrier de Marquise Charte des terrils
Dossiers départementaux des risques majeurs. Volet « gestion des risques » du SDAGE Artois-Picardie. PAPI Somme et OiseAisne. Plan Seine (en cours d’élaboration). Plan national Santé Environnement.
Chartes départementales d’environnement (Aisne et Somme) Schéma de services collectifs des Espaces Naturels et Ruraux Charte du PNR Oise Pays de France Atlas des paysages (Aisne et Oise)
Plans de prévention des risques inondation. Plans d’actions de prévention contre les inondations. Plan Seine (en cours d’élaboration). Directive SEVESO. Plan national Santé Environnement.
Directive SEVESO (transposée dans une loi fédérale belge).
Vlaams humaan biomonitoringsprogramma
Plans de paysage
Code wallon de l’aménagement du territoire, de l’urbanisme et du patrimoine (CWATUP).
Decreet betreffende archeologisch patrimonium Decreten betreffende monumenten, landschappen, stads- en dorpsgezichten Regionale Landschappen
pagina 29
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Gewest Nord-Pas de Calais
Picardië
Dispositions réglementaires nationales relatives aux déchets ménagers. Plans départementaux d’élimination des déchets ménagers et assimilés. PREDIS. Orientations en matière de déchets de soins à risques.
Plans départementaux des déchets ménagers et assimilés des 3 départements. Plan régional d’élimination des déchets industriels spéciaux (1996). Plan régional d’élimination des déchets à risques des activités de soins (1995).
Ardennes et Marne
Wallonië
-
Plan wallon des déchets (PWD). Décret du 16 janvier 1997 concernant les déchets d’emballage. AGW du 25 avril 2002 instaurant une obligation de reprise de certains déchets. Directives européennes en matière de déchets (1999/31/CE, 2000/76/CE, 91/689/CEE, 94/62/CE, 2000/53/CE et 2002/96/CE.
Vlaanderen
Thema
Duurzaam afvalbeheer
VLAREA en afvalstoffendecreet
Bron: ADE, 2007
Eindrapport – April 2007
pagina 30
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
4. Evaluatie van de milieu-effecten van het OP Het doel van Richtlijn 2001/42/EG is om de veiligheid van het milieu zo goed mogelijk te verzekeren, en dit door middel van een ex ante evaluatie van de potentiële effecten op het milieu van de plannen of programma’s, en in voorkomend geval, door milieu-overwegingen te integreren in de uitwerking en aanpassing van deze plannen en programma’s. In dit geval waren er maar weinig grensoverschrijdende kwantitatieve gegevens beschikbaar voor het opstellen van een dergelijke evaluatie. Daarom berust het aantonen van de milieu-effecten van de strategie van het OP Doelstelling 3 FrankrijkWallonië-Vlaanderen voor de periode 2007-2013 voornamelijk op een kwalitatieve analyse van de vier thematische prioriteiten doorheen hun operationele doelstellingen en de soorten geplande acties. Voor elke thematische prioriteit 13 wordt de aard van de milieu-effecten in tekstvorm nagegaan en beargumenteerd, terwijl hun eigenschappen in een tabel worden weergegeven. De aard en de eigenschappen van de effecten houden rekening met elk van de milieudimensies in bijlage I f) van Richtlijn 2001/42/EG. De aard van de milieu-effecten wordt bepaald op basis van hoofdvragen die specifiek zijn voor elke milieudimensie. Ter informatie: tabel 5 hieronder herneemt een niet-volledige lijst van hoofdvragen die gebruikt werden om de aard van de milieu-effecten vast te stellen.
13
Behalve thematische prioriteit 5 technische bijstand, die van nature uit geen enkel milieu-effect heeft.
Eindrapport – April 2007
31
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Table 5: Niet-volledige lijst van hoofdvragen om de aard van de milieueffecten vast te stellen Milieudimensie
Hoofdvragen (Wat doet het OP met… ?)
Biodiversiteit
Heeft het invloed op de ecologische waarde van de habitat? Hoe? (in het bijzonder de Natura 2000-gebieden) Stopt, vertraagt of versnelt de eventuele tendens van het achteruitgaan van de biodiversiteit?
Bodem
Vermindert of versnelt het de bestemming of het kunstmatig worden van de bodem? Helpt het om de bodemerosie te vertragen? Helpt het om het risico op vervuiling van de bodems te verminderen, of integendeel te verhogen?
Lucht/Klimaat (energie inbegrepen)
Helpt het om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, of integendeel te verhogen? Helpt het om de uitstoot van atmosferische polluenten te verminderen of integendeel, te verhogen?
Water
Helpt het de verontreiniging van het water te verminderen of brengt het integendeel risico’s op verhoging van deze verontreiniging mee? Helpt het om de waterbevoorrading te beveiligen?
Cultureel en archeologisch erfgoed
Draagt het bij tot de bescherming en het in stand houden van culturele monumenten? Worden de belangen van de bescherming van monumenten in overweging genomen?
Landschappen
Brengt het schade toe aan de diversiteit van het landschap door maatregelen in verband met de indeling en het vervoer?
Bevolking
Risico op meer migratie, op meer stedelijke druk? Risico op waardevermindering van het leefkader?
Menselijke gezondheid
Risico op meer atmosferische polluenten met een negatief effect op de menselijke gezondheid? Risico op het verlagen of verhogen van de geluidsoverlast?
Bron:
Lastenboek voor de strategische milieu-evaluatie van het OP Doelstelling 3 FrankrijkWallonië-Vlaanderen, 2007
Eindrapport – April 2007
32
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Ten slotte wordt de aard van de milieu-effecten vastgesteld in termen van waarschijnlijkheid, intensiteit, duur, frequentie, omkeerbaarheid en grensoverschrijdende effecten. Al deze karakteristieken worden kwalitatief geëvalueerd op basis van een symbolische schaal die als volgt gedefinieerd wordt 14: Waarschijnlijkheid + Weinig waarschijnlijk (<40%) ++ Waarschijnlijk +++ Zeer waarschijnlijk (>60%)
Intensiteit van het effect -Zeer negatief Negatief 0 Neutraal + Positief ++ Zeer positief
Duur KT MT LT P
Frequentie Z Zelden F Frequent C Constant
Korte termijn Middellange termijn Lange termijn Permanent
Omkeerbaarheid O Omkeerbaar OO Onomkeerbaar
Milieudimensie JA Grensoverschrijdend effect NEEN Geengrensoverschrijdend effect
Om te beantwoorden aan bijlage I b) van Richtlijn 2001/42/EG wordt bij de evaluatie de 0-Variant (business-as-usual) opgenomen in de tabel met de karakteristieken van de milieu-effecten van de thematische prioriteiten. De volgende symbolen worden gebruikt om, per milieudimensie, de waarschijnlijke evolutie van het milieu te karakteriseren als het OP niet wordt uitgevoerd: 0 +
negatief effect geen evolutie positief effect
Ten slotte worden enkele opmerkingen betreffende de 0-variant toegevoegd zodat de evaluatie van de milieu-effecten van elke thematische prioriteit vervolledigd kan worden, rekening houdend met eventuele positieve of negatieve effecten.
14
Deze symbolische schaal (+, 0, -) kan men ook omzetten in een numerieke schaal om de intensiteit van het effect te pondereren. Het notatieprincipe komt dan overeen met een vermenigvuldiging van de behaalde scores voor de waarschijnlijkheid en intensiteit van het effect.
Eindrapport – April 2007
33
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
4.1 TP 1 : De economische ontwikkeling van het gebied stimuleren door een samenhangende en geïntegreerde grensoverschrijdende aanpak 4.1.1 Herhaling van de inhoud van de thematische prioriteit De eerste thematische prioriteit (TP1) wil de economische ontwikkeling van het grensoverschrijdende gebied stimuleren door het grenseffect zoveel mogelijk te verminderen, zodat de samenwerkingsruimte zo duidelijk mogelijk naar voren komt. Daarvoor geeft zij de voorkeur aan een driedimensionale tussenkomst: economische ontwikkeling en vernieuwing, het opwaarderen van de economische identiteit en het aanpassen van de arbeidsmarkt en de opleidingen. 4.1.2 Aard en eigenschappen van de milieu-effecten Milieu-effecten van TP1 De mogelijke milieu-effecten van TP1 zouden voornamelijk voortkomen uit de uitvoering van de Operationele Doelstelling 1 (OD 1.1) – Het grensoverschrijdend economisch groeipotentieel en de vernieuwing stimuleren en versterken en deels van de Operationele Doelstelling 2 (OD 1.2) – Het opleidingsaanbod beter afstemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt. De acties voortkomend uit de Operationele Doelstelling 3 (OD 1.3) – De economische identiteit van het grensoverschrijdende gebied ontwikkelen en internationaliseren zouden in principe geen enkele rechtstreekse uitwerking op het milieu hebben. Globaal blijven de mogelijke milieu-effecten van de TP1 erg beperkt. Omdat het in gebruik nemen van nieuwe ruimten voor het oprichten en uitbreiden van bedrijven niet gesubsidieerd zal worden, wordt er waarschijnlijk geen extra ruimte in beslag genomen (buiten de bestaande economische zones). Pas opgerichte of aangepaste bedrijven zouden echter, naargelang hun soort activiteiten, kunnen leiden tot: een verlies aan biodiversiteit (flora en fauna); bodemverontreiniging; verhoogde productie van broeikasgassen en luchtverontreiniging; verontreiniging en een verhoogd verbruik van water; veranderingen in het omringende landschap. Enerzijds zal de ontwikkeling van de economische sector en de logistiek in het grensoverschrijdende gebied leiden tot meer broeikasgassen en andere atmosferische polluenten, tot meer afval en geluidsoverlast. De verhoogde professionele mobiliteit van mensen (woon-werkverkeer) en de groeiende uitwisseling van studenten en professoren verhogen eveneens de uitstoot van broeikasgassen. Anderzijds zal de grensoverschrijdende ontwikkeling in het kader van duurzame ontwikkeling (hernieuwbare energie, milieuvriendelijke materialen, enz.) bijdragen tot het verminderen van de broeikasgassen.
Eindrapport – April 2007
34
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Het leefklimaat zou niet moeten worden veranderd, behalve in de directe omgeving van zich ontwikkelende economische zones. De migratiestromen binnen het grensoverschrijdende gebied zouden daarentegen kunnen aangroeien door de nieuwe werkgelegenheid en de verhoogde mobiliteit die daarmee samengaat. Tot slot blijft het waarschijnlijk dat er effecten op de menselijke gezondheid zullen optreden omdat de verontreiniging van de atmosfeer en de bodem, de afvalproductie en de geluidsoverlast toenemen (afkomstig van de ontwikkeling van economische activiteiten en de logistiek). Hoedanook, deze eventuele gevolgen blijven weinig waarschijnlijk. Table 6: Evaluatie van de gevolgen op het milieu van TP 1
Intensiteit
Duur
Frequentie
Reversibiliteir
Grensover. dim.
Biodiversiteit
+
-/0
MT/ LT
F
O
JA
+
Bodem
+
-/0
P
Z
O
JA
+
+++
-/+
LT/P
C
O/OO
JA
+
+
-/+
KT/LT
Z
O
JA
+
Milieudimensie
Lucht/klimaat (energie inbegrepen) Water Cultureel en archeologisch erfgoed
Geen weerslag op het milieu
0-Variant
Waarschijnlijkheid
Karacteristieken van de weerslag
0
Landschappen
+
-
P
F
OO
JA
+
Bevolking
+
-/0
P
Z
OO
JA
+
Menselijke gezondheid
+
-
KT/LT
F
O
JA
+
Bron: ADE, 2007 Effect van de 0-variant Indien TP1 niet wordt uitgevoerd, zou de uitstoot van broeikasgassen en andere atmosferische polluenten, evenals de geluidsoverlast gelijk blijven. Er zou geen risico zijn op bodem- en waterverontreiniging en verlies aan biodiversiteit als gevolg van bepaalde economische activiteiten (afhankelijk van de soort activiteit). Ook het landschap zou niet veranderen. Ten slotte zou de menselijke gezondheid niet sterker beïnvloed worden indien de mogelijke polluenten (lucht, water, afval, geluidsoverlast, enz.), voortvloeiend uit de economische en logistieke ontwikkeling, worden vermeden.
Eindrapport – April 2007
35
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
4.2 TP 2 : Ontwikkelen en promoten van de grensoverschrijdende gebiedsidentiteit door cultuur en toerisme 4.2.1 Herhaling van de inhoud van de thematische prioriteit De tweede thematische prioriteit (TP2) beoogt de ontwikkeling van een gemeenschappelijke grensoverschrijdende identiteit, die nu nog niet bestaat. Ze berust op 2 pijlers: de ontwikkeling van de cultuur en van het toerisme. Zij zoekt ondermeer naar middelen voor het creëren van een samenwerkingsdynamiek in deze domeinen. Deze samenwerkingsdynamiek laat toe om versnippering, dubbels en concurrentie die veroorzaakt worden door de grens te vermijden. Bovendien zal ze de culturele en toeristische sectoren steunen bij hun professionalisering. 4.2.2 Bepaling van de mogelijke milieu-effecten Milieu-effecten van TP2 De mogelijke milieu-effecten van TP2 zouden hoofdzakelijk voortkomen uit het toepassen van acties in het kader van de Operationele Doelstelling 1 (OD 2.1) – Ontwikkelen en professionaliseren van een geïntegreerd toeristisch aanbod, en in mindere mate uit Operationele Doelstelling 2 (OD 2.2) – Groei en opwaardering van de grensoverschrijdende culturele rijkdommen. Zelfs indien er enkele positieve effecten kunnen worden vastgesteld, kan men algemeen stellen dat de ontwikkeling van het toerisme in het grensoverschrijdende gebied (zeer) waarschijnlijk negatieve effecten op het milieu zal hebben. Enerzijds kunnen de ontwikkeling van de grensoverschrijdende mensenstroom en de verbeterde toegang tot toeristische sites gevolgen hebben voor de verandering van het landschap (bijvoorbeeld door de ontwikkeling van de bewegwijzering,) en de bodembestemming (bijvoorbeeld door het aanleggen van een wegennet of afgebakende paden). Op dezelfde manier kan de inplanting van toeristische trajecten en toegangswegen naar toeristische sites een invloed hebben op de ecologische continuïteit van de flora en fauna in de nabije omgeving. Anderzijds zal de ontwikkeling van het toerisme in bepaalde regio’s en plaatsen van het grensoverschrijdend gebied voor meer personenverkeer zorgen, en dus de uitstoot van broeikasgassen en atmosferische polluenten verhogen. Die uitstoot kan eveneens verhogen als mensen uit de toeristische sector met het oog op de professionalisering van hun beroep naar seminaries en informatiedagen reizen. Bovendien zou de ontwikkeling van logies voor korte verblijven in het grensoverschrijdend gebied toeristen ertoe kunnen aanzetten om in de betrokken gebieden te overnachten. Dat zou tot een groeiend verbruik van hulpbronnen (met name water) en vervuiling (water, afval, geluidsoverlast, enz.) kunnen leiden. Ten slotte kan meer plaatselijke verontreiniging (water, afval, atmosferische verontreiniging, geluidsoverlast, enz.) het leefklimaat van de bevolking in deze regio’s veranderen en eveneens de gezondheid van de plaatselijke bevolking aantasten. Eindrapport – April 2007
36
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Table 7: Evaluatie van de gevolgen op het milieu van TP 2
Intensiteit
Duur
Frequentie
Reversibiliteit
Grensover. dim.
++
-
MT/LT
F
O
JA
+
+
-/+
MT/LT
F
O
JA
0/+
++
-
LT/P
C
OO
JA
+
+
-
KT/LT
F
O
JA
+
Cultureel en archeologisch erfgoed
++
+
MT/LT
F
O
JA
0/-
Landschappen
++
-/+
P
F
OO
JA
0/+
Bevolking
+
-
KT/LT
F
O
JA
+
Menselijke gezondheid
+
-
KT/LT
F
O
JA
+
Milieudimensie
Biodiversiteit Bodem Lucht/klimaat (energie inbegrepen) Water
0-Variant
Waarschijnlijkheid
Karacteristieken van de weerslag
Bron: ADE, 2007 Hoewel dit zo is, kan de ontwikkeling van culturele toeristische netwerken (historisch en industrieel erfgoed, maritiem erfgoed, artistiek erfgoed, enz.) een (zeer) positieve invloed uitoefenen op de bewaring en het onderhoud van de verschillende culturele en archeologische erfgoedsites. Op dezelfde manier kan de toeristische en culturele promotie via de TIC’s tot minder folders en andere publicaties leiden, die zowel hulpbronnen gebruiken als dat ze vervuilend zijn. Effect van de 0-variant Als de TP2 niet wordt uitgevoerd, bestaat het risico dat het cultureel en archeologisch erfgoed niet onderhouden en opgewaardeerd wordt, wat op middellange of lange termijn tot hun verdwijning kan leiden. Nochtans zouden bepaalde bijkomende verontreinigingen niet voorkomen: geen bijkomende broeikasgassen en atmosferische polluenten; minder productie van afval en geluidsoverlast; beperkt risico op meer plaatselijk waterverbruik en -vervuiling. Ten slotte zouden de landschappen en de bodembestemming in de omgeving van de toeristische sites niet worden gewijzigd.
Eindrapport – April 2007
37
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
4.3 TP 3 : Het samenhorigheidsgevoel stimuleren door het aanbod te verbeteren en de toegang tot grensoverschrijdende diensten te vergemakkelijken 4.3.1 Herhaling van de inhoud van de thematische prioriteit De derde thematische prioriteit (TP 3) beoogt de ontwikkeling van het samenhorigheidsgevoel bij de bevolking en hun identificatie met het gemeenschappelijk grensoverschrijdend gebied door middel van een beduidende verbetering van de plaatselijke levenskwaliteit. Deze doelstelling kan bereikt worden door een aanpak op twee gebieden: enerzijds de gezondheid, het sociale leven en andere facetten van het dagelijks leven, met name de mobiliteit en het burgerschap, en anderzijds de andere dienstverlening aan de bevolking. 4.3.2 Vaststellen van de mogelijke milieu-effecten Milieu-effecten van TP3 De mogelijke milieu-effecten van TP3 zouden voornamelijk voortvloeien uit de toepassing van acties in het kader van de Operationele Doelstelling 2 (OD 3.2) – Gemeenschappelijke en geïntegreerde acties inzake het dagelijkse leven voeren, en in mindere mate uit Operationele Doelstelling 1 (OD 3.1) – De toegang tot het diensten- en uitrustingsaanbod voor de bevolking in het grensgebied verbeteren. Op enkele uitzonderingen na, kunnen alle acties die ondernomen worden in het kader van TP3 een positieve invloed hebben op alle mogelijke milieu-dimensies . Algemeen zullen alle acties die het dagelijkse leven verbeteren (zowel sociaal, als op vlak van gezondheid, mobiliteit, bescherming van de bevolking, burgerschap enz.) waarschijnlijk de leefkwaliteit in het grensoverschrijdende gebied verbeteren, vooral op het vlak van de menselijke gezondheid. Een beter leefklimaat, voornamelijk in de rurale gebieden, zal de lokale bevolking aanzetten in die gebieden te blijven, wat de migratiestromen naar de steden, waar de stadsdruk reeds groot is, zou moeten limiteren. Nochtans zou een blijvend onevenwicht in het dienstenaanbod aan de bevolking, zowel in de grensoverschrijdende gebieden als in de omringende gebieden, bepaalde migratiestromen op gang brengen naar regio’s of plaatsen die beter voorzien zijn van dergelijke diensten. De concrete effecten van TP3 op vlak van luchtverontreiniging en klimaatsverandering moeten genuanceerd worden. Enerzijds kan een betere organisatie van de mobiliteit, gericht op het verminderen van de individuele verplaatsingen (bv. organiseren van carpooling of belbussen), een positieve invloed hebben omdat het de uitstoot van broeikasgassen en atmosferische polluenten terugdringt. Anderzijds kan het instellen van nieuwe mobiliteitsdiensten voor de bevolking, die in het verleden niet bestonden (bv. verlenging van buslijnen), en het toenemende personenverkeer (bv. in het kader van projecten voor jongerenuitwisseling) deze uitstoot in zekere mate doen toenemen.
Eindrapport – April 2007
38
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Table 8: Evaluatie van de gevolgen op het milieu van TP 3
Intensiteit
Duur
Frequentie
Reversibiliteit
Grensover. dim.
Biodiversiteit
+
+
KT/MT
Z
OO
JA
0/-
Bodem
+
+
KT/MT
Z
O
JA
0/-
++
-/+
LT/P
C
OO
JA
-/+
Water
+
+
KT/MT
F
O
JA
0/-
Cultureel en archeologisch erfgoed
+
+
KT/MT
Z
O
JA
0/-
Landschappen
+
+
KT/MT
Z
O
JA
0/-
Bevolking
++
-/+
KT/MT
F
O
JA
0/-
Menselijke gezondheid
++
+
KT/MT
F
O
JA
0/-
Milieudimensie
Lucht/klimaat (energie inbegrepen)
0-Variant
Waarschijnlijkheid
Karacteristieken van de weerslag
Bron : ADE, 2007 De acties voor burgerschap die rekening houden met mogelijke milieu-effecten (bv. de promotie van micro-projecten in het kader van duurzame ontwikkeling) kunnen zeer waarschijnlijk een positieve invloed uitoefenen op alle milieudimensies. Bovendien kunnen acties voor de bescherming van de bevolking (bv. gemeenschappelijke preventie-acties of het coördineren van interventieplannen) het leefklimaat van de bevolking in het grensoverschrijdende gebied en hun gezondheid op korte en middellange termijn beduidend verbeteren. Effect van de 0-variant Indien TP3 niet wordt uitgevoerd, zou het algemene leefklimaat van de bevolking in het grensoverschrijdende gebied geen verbetering krijgen van de sociale en gezondheidsdiensten en van andere diensten aan de bevolking. Bijgevolg zouden zekere regio's of localiteiten (voornamelijk rurale) meer kunnen gaan ontvolken, wat de stadsdruk zou verhogen. Bovendien zou het milieu in zijn huidige staat blijven als er geen acties voor mobiliteit of burgerschap (carpooling, steun aan micro-projecten in het kader van duurzame ontwikkeling) worden opgezet of zou de soms zorgwekkende verontreiniging (bv. waterverontreiniging) in bepaalde gebieden kunnen verergeren.
Eindrapport – April 2007
39
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
4.4 TP 4 : Het gemeenschappelijk beheer van het grondgebied dynamiseren door een duurzame, gecoördineerde en geïntegreerde ontwikkeling van het leefklimaat 4.4.1 Herhaling van de inhoud van de thematische prioriteit De vierde thematische prioriteit (TP 4) is gewijd aan het aanmoedigen en dynamiseren van een gemeenschappelijk beheer van het grensoverschrijdend grondgebied in het kader van duurzame ontwikkeling. Om de milieukwesties van het grensoverschrijdend gebied zo goed mogelijk aan te pakken, namelijk op het vlak van het beheer van de natuurlijke ruimten, het risicobeheer van natuurrampen (bv. overstromingen) of milieu (bv. waterverontreiniging) en gemeenschappelijk ruimtebeheer, worden de doelstellingen van TP4 nagestreefd via tussenkomsten in drie domeinen: het milieu, de indeling van het grondgebied en de ontwikkeling van duurzame grensoverschrijdende landelijke activiteiten. Alleen deze laatste thematische prioriteit richt zich dus op milieudoelstellingen. 4.4.2 Vaststellen van de mogelijke milieu-effecten Milieu-effecten van TP4 De mogelijke milieu-effecten van TP4 zouden kunnen voortvloeien uit de toepassing van acties die gerealiseerd worden in het kader van de drie operationele doelstellingen: Beheer en opwaardering van de natuurlijke hulpbronnen en het leefklimaat in het kader van duurzame ontwikkeling (OD 4.1), Het in overleg ontwikkelen van het stedelijk en landelijk grondgebiedbeheer (OD 4.2) en Het verzekeren en promoten van grensoverschrijdende duurzame landelijke activiteiten (OD 4.3). Algemeen zouden al deze acties een zeer positieve invloed op het milieu moeten uitoefenen. Het inrichten van gemeenschappelijk overleg, uitwisselingen en gemeenschappelijke initiatieven inzake het beheer van natuurlijke ruimten en een geïntegreerd beheer van de grensoverschrijdende landschappen zal zeer positieve effecten teweegbrengen voor het behoud en/of herstel van de biodiversiteit en de opwaardering van de diverse landschappen van het grensoverschrijdend gebied (kust, landbouwvlakten, bosgebieden, enz.). Een gemeenschappelijk beheer van de natuurlijke ruimten met inbegrip van het archeologisch en cultureel erfgoed (bv. historische monumenten) zal eveneens in zekere mate bijdragen tot het vrijwaren van dit erfgoed. Bovendien zou de uitwisseling van ervaringen en geïntegreerde beheersplannen voor energieverbruik, waterverbruik en het verminderen van water- en luchtverontreiniging een zeer positieve impact kunnen hebben op de opwarming van het klimaat, de luchtkwaliteit, de beschikbaarheid en de kwaliteit van het water. De negatieve effecten op de menselijke gezondheid kunnen bijgevolg verminderd worden door een daling van de verschillende polluenten. Het promoten van hernieuwbare energie bij de bevolking, de instellingen en de ondernemingen, alsook educatieve en sensibiliseringsprogramma’s voor milieubehoud zullen eveneens bijdragen tot het verlagen van de negatieve milieu-
Eindrapport – April 2007
40
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
effecten (op gebied van de uitstoot van broeikasgassen, de afvalproductie, enz.). Bovendien zouden de geïntegreerde beheersplannen voor natuurlijke risico’s (bv. overstromingen); industriële (bv. nucleaire centrale) of landbouwrisico’s (nitraatvervuiling) eveneens zeer gunstig zijn voor het milieu, en verder ook voor de menselijke gezondheid. Het promoten van duurzame landbouwpraktijken zal ook helpen om de biodiversiteit (flora en fauna) te behouden of te herstellen, de bodemerosie in te dijken, de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen en de kwaliteit van de waterlagen te herstellen. Table 9: Evaluatie van de gevolgen op het milieu van TP 4
Intensiteit
Duur
Frequentie
Reversibiliteit
Grensover. dim.
Biodiversiteit
++
++
KT/MT
F
O
JA
-
Bodem
++
++
KT/MT
F
O
JA
-
Lucht/klimaat (energie inbegrepen)
++
++
LT/P
F
OO
JA
-
Water
++
++
KT/MT
F
O
JA
-
+
+
KT/MT
Z
O
JA
-
Landschappen
++
++
KT/MT
F
O
JA
-
Bevolking
++
++
KT/MT
F
O
JA
-
Menselijke gezondheid
++
++
KT/MT
F
O
JA
-
Milieudimensie
Cultureel en archeologisch erfgoed
0-Variant
Waarschijnlijkheid
Karacteristieken van de weerslag
Bron: ADE, 2007 De gemeenschappelijke acties voor het beheer van de ruimte en het grondgebied (informatie-uitwisseling, grensoverschrijdende raadplegingen, enz.) zouden tot een beter beheer van de grensoverschrijdende ruimte leiden. Bovendien hebben toekomstgerichte grensoverschrijdende studies aangetoond dat met name de koppeling van landelijk aan stedelijk gebied, en het ontwikkelen van activiteiten in het landelijke milieu het leefklimaat van de plaatselijke bevolking zouden kunnen verbeteren. De verhoogde commercialisering van landelijke producten (agrarische en artisanale met label) binnen en buiten het grensoverschrijdende gebied zou eveneens de uitstoot van broeikasgassen doen stijgen vanwege het toenemende goederenverkeer. Effect van de 0-variant Indien TP4 niet wordt uitgevoerd, bestaat het risico dat het milieu erop achteruitgaat. Deze achteruitgang zou een invloed hebben op alle milieudimensies. Zelfs indien het
Eindrapport – April 2007
41
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
niet alle grensoverschrijdende milieukwesties behandelt, zou TP4 beduidend kunnen bijdragen tot het behoud en zelfs het herstel van het milieu.
Eindrapport – April 2007
42
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
5. Aanbevelingen voor de inwerkingtreding van het OP In dit deel worden aanbevelingen gedaan waarmee rekening gehouden moet worden bij het uitkiezen van acties, conform bijlage I g) van Richtlijn 2001/42/EG. Ze zijn ingedeeld per thematische prioriteit en tonen enerzijds welke voorzorgen nuttig kunnen zijn voor het inperken of verminderen van de negatieve milieu-effecten en suggereren anderzijds enkele maatregelen die positieve effecten bewerkstelligen. Dit deel bestaat uit twee stukken. Het eerste geeft een synthetische samenvatting van de milieu-effecten per thematische prioriteit. Het tweede doet aanbevelingen, per thematische prioriteit. 5.1
Synthetische samenvatting van de milieu-effecten
Tabel 10 hieronder geeft een synthese van de positieve en negatieve milieu-effecten van de vier thematische prioriteiten 15 van het OP Doelstelling 3 Frankrijk- WalloniëVlaanderen. Alleen de belangrijkste eigenschappen, namelijk de waarschijnlijkheid en de intensiteit van de effecten, en de 0-variant werden erin opgenomen. De laatste kolom van de tabel bevat een lijst met de belangrijkste bronnen van de mogelijke milieu-effecten. Tabel 10 maakt duidelijk dat de mogelijke negatieve milieu-effecten bijna uitsluitend te wijten zouden zijn aan het toepassen van de geplande acties van de twee eerste thematische prioriteiten van het OP, namelijk De economische ontwikkeling van het gebied begunstigen door een samenhangende en geïntegreerde grensoverschrijdende aanpak (TP1) en De economische ontwikkeling van het gebied begunstigen door een samenhangende en geïntegreerde grensoverschrijdende aanpak (TP2). Bovendien zouden er eventueel positieve milieueffecten zijn als de geplande acties voor de thematische prioriteiten 3 en 4 worden uitgevoerd, namelijk het samenhorigheidsgevoel met een gemeenschappelijke ruimte versterken door het aanbod en de toegang tot grensoverschrijdende diensten te verbeteren (TP3) en Het gemeenschappelijke beheer van het grondgebied dynamiseren door middel van een gecoördineerde geïntegreerde duurzame ontwikkeling van het leefklimaat (TP4). Toch moet deze vaststelling genuanceerd worden. De keuze van de acties speelt inderdaad een fundamentele rol bij het teweegbrengen van milieu-effecten. Daarom is het aangewezen om vanaf nu erover te waken dat alle voorwaarden vervuld zijn bij de keuze en de uitvoering van de acties, om zodoende de negatieve invloed te verminderen of te vermijden, en de gunstige milieu-effecten te vermeerderen.
15
De thematische prioriteit 5 Technische bijstand (TP5) heeft immers geen enkele invloed op het milieu
Eindrapport – April 2007
43
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Waarschijnlijkheid
Intensiteit van het effect
0-Variant
Table 10 : Synthese van de milieu-effecten per thematische prioriteit
Biodiversiteit
+
-/0
+
Bodem
+
-/0
+
+++
-/+
+
Water
+
-/+
+
Landschappen
+
-
+
Bevolking
+
-/0
+
Menselijke gezondheid
+
-
+
Thematiek prioritiet
TP 1 – Het bevorderen van de economische ontwikkeling door middel van een coherente en geïntegreerde grensoverschrijdende benadering
Eindrapport – April 2007
Milieudimensie
Lucht/klimaat (energie inbegrepen)
Bron van de mogelijke effecten
In functie van het soort activiteiten van ondernemingen die opgericht of aangepast zullen worden In functie van het soort activiteiten van de ondernemingen die opgericht of aangepast zullen worden Naargelang het soort activiteiten van de ondernemingen die opgericht of aangepast zullen worden, maar onvermijdelijk gezien de economische ontwikkeling, de logistiek en de toenemende mobiliteit Kan gedeeltelijk verminderd worden indien sommige activiteiten in het kader van duurzame ontwikkeling passen In functie van het soort activiteiten van de ondernemingen die opgericht of aangepast zullen worden Wijziging van het landschap rondom de ondernemingen die opgericht of aangepast zullen worden Migratiestromen voortkomend uit nieuwe arbeidsplaatsen Afvalproductie, geluidsoverlast, verontreiniging van water, bodem en lucht vanwege de economische ontwikkeling en de daarmee samenhangende ontwikkeling van de logistiek en de mobiliteit
pagina 44
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Waarschijnlijkheid
Intensiteit van het effect
0-Variant
ADE
++
-
+
+
-/+
0/+
++
-
+
+
-
+
Cultureel en archeologisch erfgoed
++
+
0/-
Landschappen
++
-/+
0/+
Bevolking
+
-
+
Menselijke gezondheid
+
-
+
Biodiversiteit Bodem
+ +
+ +
0/0/-
Lucht/klimaat (energie inbegrepen)
++
-/+
-/+
Water Cultureel en archeologisch erfgoed Landschappen
+ + +
+ + +
0/0/0/-
Bevolking
++
-/+
0/-
Menselijke gezondheid
++
+
0/-
Thematiek prioritiet
Milieudimensie
Biodiversiteit Bodem Lucht/klimaat (energie inbegrepen)
TP2 – Ontwikkelen en promoten van de grensoverschrijdende territoriale identiteit via cultuur en toerisme
TP 3 – Het versterken van het gevoel te behoren tot eenzelfde territorium door het verbeteren en vergemakkelijken van de toegang tot diensten
Eindrapport – April 2007
Water
Bron van de mogelijke effecten
Aanleg van toegangswegen, toeristische circuits, routes voor wandeltochten, enz.. Wijziging van de bodembestemming door bewegwijzering, toegangswegen, enz. Toenemend personenverkeer door de ontwikkeling van het toerisme en daarmee samenhangende activiteiten (bv. seminaries voor beroepsmensen in het toerisme) Verhoging van het aantal logies voor korte verblijven (verhoogd waterverbruik en -verontreiniging) De weerslag van het toerisme op het behoud en de opwaardering van het erfgoed Wijziging van het landschap door bewegwijzering, de aanleg van toegangswegen, enz. Plaatselijke ontwikkeling van het toerisme verandert het leefklimaat Ontwikkeling van het toerisme en plaatselijke productie van verontreiniging (water, afval, geluidsoverlast, enz.) Acties voor burgerschap Acties voor burgerschap In functie van de organisatie van de mobiliteit en het inrichten van nieuwe mobiliteitsdiensten Acties voor burgerschap Acties voor burgerschap Acties voor burgerschap Acties die het leefklimaat verbeteren (mobiliteit, bescherming van de bevolking, enz.) Acties gericht op de menselijke gezondheid en het sociale leven
pagina 45
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Waarschijnlijkheid
Intensiteit van het effect
0-Variant
Biodiversiteit
++
++
-
Bodem
++
++
-
Lucht/klimaat (energie inbegrepen)
++
++
-
Water
++
++
-
+
+
-
Landschappen
++
++
-
Bevolking
++
++
-
Menselijke gezondheid
++
++
-
Thematiek prioritiet
TP 4 – Het gemeenschappelijke beheer van de zone dynamiseren door middel van een gecoördineerde en geïntegreerde duurzame ontwikkeling van de leefomgeving
ADE
Milieudimensie
Cultureel en archeologisch erfgoed
Bron van de mogelijke effecten
Overleg, uitwisseling en gemeenschappelijke initiatieven voor het beheer van natuurlijke ruimten Promotie van duurzame landbouwpraktijken, sensibilisering van bedrijven ten aanzien van de bodemverontreiniging, uitwisselingen over de indeling van het grondgebied Uitwisselingen over de geïntegreerde beheersplannen inzake energieverbruik en het inperken van de luchtverontreiniging, promotie van hernieuwbare energie Uitwisselingen betreffende het geïntegreerde beheersplan voor het beperken van waterverbruik en –verontreiniging, geïntegreerd beheersplan voor de landbouwrisico’s, promotie van duurzame landbouwpraktijken Overleg, uitwisselingen en gemeenschappelijke initiatieven voor het beheer van natuurlijke ruimten (met inbegrip van historische sites, musea, enz.) Overleg, uitwisselingen en gemeenschappelijke initiatieven voor het beheer van natuurlijke ruimten (bv. kust, bosgebieden, enz.) Educatieve programma’s en sensibilisering van het publiek voor het milieu, geïntegreerde beheersplannen voor ecologische en industriële risico’s Educatieve programma’s en sensibilisering van het publiek voor het milieu
Bron : ADE, 2007
Eindrapport – April 2007
pagina 46
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
5.2 Aanbevelingen voor de selectie van de acties De aanbevelingen hieronder houden rekening met de milieu-effecten die in hoofdstuk 4 Evaluatie van de milieu-effecten van het OP werden aangetoond. Geen enkele thematische prioriteit zou aanzienlijke schade aan het milieu toebrengen. Het is dus niet nodig om ze te herschrijven. Elke actie die gecofinancierd zal worden, zal verplicht de normen en wetten die in het grensoverschrijdende gebied gelden respecteren, te weten de Europese, nationale en regionale wetgevingen. De strikte naleving van deze wetgevingen zal er vanzelf toe leiden dat de negatieve effecten op het milieu ruimschoots ingeperkt of vermeden worden. Toch zou het opportuun zijn om de thematische prioriteiten aan te vullen met meer precieze milieucriteria voor het uitkiezen van acties, zodat eventuele negatieve effecten nog verminderen en meer positieve effecten voor het milieu ontstaan en aangemoedigd worden. 5.2.1 Aanbevelingen voor TP1 De inplanting van nieuwe bedrijven in reeds kunstmatige, maar nog niet overvolle ruimten is een positief punt voor het behoud van het milieu in alle milieudimensies, en meer in het bijzonder wat betreft de bodembestemming. Aangaande de oprichting en de aanpassing van bedrijven, wordt er aanbevolen om bijzondere aandacht te schenken aan de gebruikte materialen, de toegepaste bouwmethodes en de energieverbruik. Het OP zou in dit opzicht bijzondere selectiecriteria moeten voorzien (bv. verplichte toepassing van hoge milieukwaliteitsnormen) of financiële steun die bedrijven beloont die milieuvriendelijke bouwmaterialen en –technieken gebruiken. Steun aan bedrijven zou bovendien toegekend moeten worden in functie van hun activiteiten. Voor men overgaat tot steun zou er dus een milieu-effectenstudie moeten worden gemaakt. Indien de milieu-effectenstudie aantoont dat de activiteiten van het bedrijf negatieve externe effecten op het milieu produceren, zou de steun die het OP aan dit bedrijf geeft, moeten afhangen van het principe de vervuiler betaalt, waarbij de onderneming alle lasten voor deze externe effecten draagt. In het tegenovergestelde geval zou er een bonus kunnen worden uitgekeerd aan bedrijven die zich gedeeltelijk of helemaal wijden aan het herstellen en behouden van het milieu. Het zou aangewezen zijn om vanaf nu, voor het OP in werking treedt, regels op te stellen voor het verkrijgen van deze bonussen. Er moet nagedacht worden over de ontwikkeling van een duurzame logistiek in een grensoverschrijdend perspectief, met als doel het bepalen van de meest geschikte locatie voor eventuele toekomstige logistieke installaties. Dat zou een rationele grensoverschrijdende keuze mogelijk maken die de grens negeert en de negatieve effecten op het milieu vermindert. Het zou eveneens aangewezen zijn om altijd voorrang te geven aan alternatieven voor wegvervoer. Bij gebrek aan alternatieven zou het nuttig zijn om de intermodale mogelijkheden te bestuderen (kruising met het spoorvervoer, via rivieren of over zee) en gezamenlijke bedrijfstransporten. Anders
Eindrapport – April 2007
47
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
gesteld zou de steun aan duurzame logistiek kunnen vertaald worden in studies en de toepassing van hun aanbevelingen om de negatieve milieu-effecten terug te dringen, met name door rationeel energiegebruik en een verminderde schade aan het klimaat (uitstoot van broeikasgassen en andere atmosferische polluenten). Als toevoeging aan deze maatregelen is het nodig dat de bevoegde autoriteiten een informatie- en adviesdienst oprichten voor bedrijven die zich in het grensoverschrijdende gebied willen vestigen, zich aanpassen en nieuwe economische activiteiten ontwikkelen, alsook voor een duurzame logistieke ontwikkeling. 5.2.2 Aanbevelingen voor TP2 Betreffende de aanleg van wandelpaden, toeristische toegangswegen en bewegwijzering, wordt er aanbevolen om de impact van deze projecten op de plaatselijke biodiversiteit en de grensoverschrijdende ecologische continuïteit, de landschappen en de bodembestemming voor de inplanting, met name aan de rand van en in de beschermde natuurlijke ruimten (bv. Natura 2000-netwerk) te meten. Alle negatieve invloeden op het milieu die voortkomen uit dergelijke acties zal door gepaste maatregelen moeten worden vermeden of gecorrigeerd. De ontwikkeling van grensoverschrijdende toeristische netwerken zou de nadruk moeten leggen op ecotoerisme, ter vermeerdering van de gunstige effecten op het milieu (bv. sensibiliseren van toeristen voor de bescherming van de flora en fauna). Het zou nuttig kunnen zijn om een bonus te voorzien voor de ontwikkeling van activiteiten die passen in het kader van duurzaam toerisme. Wat betreft de ontwikkeling van grensoverschrijdende korte verblijven of toeristische evenementen zou het aangewezen zijn om voor de cofinanciering van het OP, de plaatselijke milieu-effecten te meten (afvalproductie, waterverbruik en – verontreiniging, enz.) en corrigerende maatregelen te voorzien om deze effecten te vermijden of te verminderen. Ten slotte kan niet ontkend worden dat de toeristische ontwikkeling van het grensoverschrijdende gebied een verhoogde verplaatsing van personen met zich mee zal brengen als deze naar activiteiten, vakantieoorden of vormingsplaatsen voor beroepsmensen in het toerisme reizen. Dit toegenomen verkeer zal de uitstoot van broeikasgassen verhogen, die verminderd kan worden door het inrichten van alternatief vervoer (HST, trein, bus, taxi, enz.). Elke actie voor toeristische ontwikkeling zou daarom vanaf nu alle vervoersalternatieven moeten bestuderen voor het wegverkeer en ze waar mogelijk ook inrichten. De projecten met alternatieve verplaatsingen geldelijk belonen zou kunnen helpen om de impact op de kwaliteit van de lucht en het klimaat in te perken. 5.2.3 Aanbevelingen voor TP3 Acties voor burgerschap en bescherming van de bevolking laten toe om het dagelijkse leven van de plaatselijke bevolking te verbeteren. Elke actie die past in het kader van duurzame ontwikkeling, die verschillende milieudimensies beslaat, zou een
Eindrapport – April 2007
48
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
des te grotere positieve impact op het milieu hebben als ze prioritair ondersteund wordt door de cofinanciering van het OP. Het ontstaan en de organisatie van de mobiliteit in het grensoverschrijdende gebied zou altijd diepgaand bestudeerd moeten worden om de verschillende alternatieven en hun impact op het milieu aan te tonen. Een vergelijking tussen de verschillende grensoverschrijdende mobiliteitsalternatieven op het gebied van uitstoot van broeikasgassen en andere atmosferische polluenten zou moeten plaatsvinden voor ze gefinancierd worden. Behalve deze studies zou het opportuun zijn om milieuvriendelijke transportmiddelen prioritair te financieren of om de steun die voor dit soort transportmiddelen bestaat, te verhogen. 5.2.4 Aanbevelingen voor TP4 Alle aanbevelingen voor TP4 beogen een hefboomeffect voor het ontstaan en vergroten van de positieve milieu-effecten. Om een efficiënte bewustmaking en een gedragswijziging bij de bevolking te bewerkstelligen, zouden de educatieve programma’s en sensibiliseringsacties zo concreet mogelijk moeten zijn. In dezelfde optiek zou het aangewezen zijn om voorrang te geven aan acties die niet alleen zoveel mogelijk mensen aanspreken (zowel in aantallen als in kwaliteit) maar ook aan acties voor bepaalde doelgroepen (ouderen, volwassenen, jongeren, kinderen, enz.) en voor de meest zorgwekkende milieudimensies, al naargelang de plaats van de acties (bv. sensibilisering van landbouwers en gezinnen in landelijke gebieden inzake nitraat- en fosfaatvervuiling). De kennis en het advies van communicatiespecialisten in milieuzaken zouden zeker een meerwaarde betekenen bij het uitwerken van educatieve programma’s en sensibiliseringsacties voor het grote publiek. Betreffende de promotie van de ondernemersgeest in het landelijke milieu en landelijke grensoverschrijdende activiteiten is het aangewezen om de socioeconomische ontwikkeling te benadrukken, met integratie van de eerbiediging van alle milieudimensies. Meer in het bijzonder zou elke nieuwe agrarische activiteit zich moeten bekommeren om het verminderen van de negatieve invloeden en zich richten op het herstel en de bescherming van het milieu (bv. ontwikkeling van duurzaam agro-toerisme). Bovendien zou men erover moeten waken dat de grensoverschrijdende bevoorrading van hernieuwbare energie van plantaardige oorsprong zich op een milieuvriendelijke manier ontwikkelt. Algemeen gesproken zou de hulp aan sterk vervuilende landbouwactiviteiten (bv. intensieve landbouw die nitraten en pesticiden gebruikt) opgeschort moeten worden, terwijl de promotie van duurzame landbouw (goede landbouwpraktijken, biologische landbouw, enz.) ondersteund zou moeten worden door een verbetering in het systeem voor financiële steun.
Eindrapport – April 2007
49
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
6. Voorziening voor de opvolging Richtlijn 2001/42/EG stelt in artikel 10 Opvolging dat de Lidstaten de opvolging moeten verzekeren van de merkbare effecten op het milieu door de toepassing van alle plannen en programma’s die door de Europese Unie worden gecofinancierd. Er wordt voorgesteld de milieuopvolging op drie niveaus te verzekeren:
op het globale niveau, voor het geheel van de grensoverschrijdende zone De impactindicatoren laten toe de evolutie van het milieu te volgen over het geheel van de grensoverschrijdende zone, rekening houdend met de verschillende milieudimensies. De tabel 11 hieronder geeft, waar zulks relevant is, een reeks impactindicatoren per milieudimensie. Het is onnodig een specifiek inzamelingssysteem op te zetten. De voorgestelde indicatoren zijn vooraf reeds beschikbaar in elk van de regio’s van de grensoverschrijdende zone.
op het niveau van het programma Uitvoeringsindicatoren laten toe de uitvoering van de acties betreffende het milieu te volgen. De tabel 11 hieronder geeft, voor elke milieudimensie, een reeks uitvoeringsindicatoren.
op het niveau van de acties die gevolgen hebben voor het milieu De acties die noemenswaardige gevolgen hebben op het milieu kunnen geïdentificeerd worden via een reeks vragen opgenomen in de actiefiche, die rekening houden met de verschillende milieudimensies. Een voorstel met vragen wordt ter informatie in bijlage 9 gegeven. De keuze van specifieke indicatoren voor de milieuopvolging van de acties, die noemenswaardige gevolgen hebben op het milieu, zou moeten bepaald worden in samenspraak met de milieu-autoriteiten. Vermits de analyse van de gevolgen op het milieu aangetoond heeft dat de thematische prioriteiten geen aanzienlijke schade aan het milieu zullen berokkenen, zijn er slechts een klein aantal acties die het voorwerp zouden moeten uitmaken van een specifieke milieuopvolging.
Ten slotte blijft het opzetten van een statistische databank met milieugegevens een van de grensoverschrijdende multidisciplinaire thema’s 16. De milieu-opvolging van het grensoverschrijdende OP zal vanaf nu enkele bouwstenen leveren voor de opbouw van deze grensoverschrijdende databank en toelaten om deze, naarmate de uitvoering van het OP vordert, te actualiseren. 16
Hoofdstuk 3, afdeling 3.1.2 Identificatie van de grensoverschrijdende transversale thema’s
Eindrapport – April 2007
50
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Table 11: Impactindicatoren en uitvoeringsindicatoren voor de milieuopvolging Impactindicatoren
Uitvoeringsindicatoren
Milieudimensie Definitie
Biodiversiteit
Bodem
Lucht/klimaat (inbegrepen energie)
Water
Eindrapport – April 2007
Evolutie van het aantal taxa (fauna en flora) in gevaar bij de vogels en zoogdieren, de verdwenen soorten inbegrepen
Oppervlakte en aard van het bodemgebruik
Evolutie van de productie van BKG
Opvolging van de fysico-chemische indicatoren van het water vermeld in de Kaderrichtlijn Water (bv. nitraatconcentratie in het water)
Eenheid
Aantal taxa
m2 of ha
Eq. CO2uitstoot
-
Definitie
Eenheid
Aantal acties gericht op de bescherming van de biodiversiteit
Aantal acties
Aantal grensoverschrijdende acties betreffende het beheer van natuurlijke ruimtes
Aantal acties
Landbouwoppervlakte die wordt bewerkt met duurzame landbouwmethodes (bodems, water en producten) en de erosie
Ha
Aantal volgehouden acties voor de productie van hernieuwbare energie en het gedeelte groene elektriciteit ten opzichte van het totaal geproduceerd vermogen
Aantal acties, %
Aantal geïntegreerde acties gericht op de vermindering van het energieverbruik en het betrokken publiek (ondernemingen en inwoners)
Aantal acties, aantal inwoners
Aantal geïntegreerde acties gericht op de beperking van het verbruik en/of de vervuiling van water en het betrokken publiek (ondernemingen/inwoners)
Aantal acties/ Aantal onderneming en/inwoners
pagina 51
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Impactindicatoren
Uitvoeringsindicatoren
Milieudimensie Definitie
Eenheid
Cultureel/archeologisch erfgoed
-
-
Aantal culturele/archeologische sites gedekt door een beheersplan (inrichting, restauratie, onderhoud enz.)
Aantal sites
Landschappen
-
-
Aantal acties gericht op de bescherming van het landschap
Aantal acties
Aantal werknemers
Aantal educatieve- en bewustmakingsacties voor het milieu en de bevolking betrokken bij deze acties
Aantal acties, aantal inwoners
Bevolking
Stroom grensoverschrijdende werknemers
Definitie
-
-
Bevolking die geniet van een betekenisvolle vermindering van blootstelling aan overstromingen
-
-
Aantal preventie- en beschermingsacties i.v.m. risico’s (overstromingen, industriële risico’s) en bevolking gedekt door de acties/bedreigde bevolking
Menselijke gezondheid
Eenheid
Aantal inwoners Aantal acties, aantal inwoners en %
Bron: ADE, 2007
Eindrapport – April 2007
pagina 52
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
7. Niet-technische samenvatting 7.1 Inleiding Innovatie ten opzichte van de voorgaande programma’s; elk plan of programma dat door de Europese Gemeenschap wordt gecofinancierd, moet aan een strategische milieuevaluatie onderworpen worden, zoals die gepreciseerd staat in Richtlijn 2001/42/CE van het Europese Parlement en de Raad houdende de evaluatie van de invloed van bepaalde plannen en programma’s op het milieu. Tegenwoordig is de milieuevaluatie een belangrijk instrument voor het integreren van milieugerelateerde overwegingen bij het uitwerken en aanpassen van plannen en programma’s die door de Europese Gemeenschap worden gecofinancierd, waaronder het grensoverschrijdende Operationele Programma ‘Territoriale Europese samenwerking’ Doelstelling 3 Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen (Fr-W-VL). Het realisatieproces van de strategische milieuevaluatie van het OP Doelstelling 3 FrW-Vl omvat 6 verschillende, elkaar aanvullende fasen: 1. Opstellen van de milieudiagnose 2. De aard van de milieueffecten bepalen en het evaluatierooster invullen; 3. Aanbevelingen doen voor het uitkiezen van acties; 4. Deelname van de bevolking en raadplegingen; 5. Voorbereiding van het eindrapport, met inbegrip van de adviezen afkomstig van de publieke raadpleging; 6. Opvolging van de effecten die veroorzaakt worden door de toepassing van het OP. In dit stadium werden de eerste 3 fasen gerealiseerd. 7.2 Beknopte voorstelling van het OP Het OP Doelstelling 3 Fr-W-Vl heeft als hoofddoel ‘Een synergie van de potentiële mogelijkheden in het grensoverschrijdende gebied bewerkstelligen om tot een duurzame, gecoördineerde en geïntegreerde ontwikkeling van de betrokken regio’s te komen en dat ten voordele van de grensbevolking’. Deze grensoverschrijdende samenwerking past in gevarieerde complementaire actievelden: de economische en sociale ontwikkeling, cultuur en toerisme, dienstverlening in de onmiddellijke omgeving, het milieu en de vorming. Om deze doelstelling te bereiken werd het OP Doelstelling 3 Fr-W-Vl in 4 thematische prioriteiten opgedeeld:
De eerste thematische prioriteit (TP 1) legt zich toe op het stimuleren van de economische ontwikkeling in het grensoverschrijdende gebied door de invloed van de grens zoveel mogelijk te verminderen zodat de samenwerkingsruimte optimaal belicht wordt. Daarvoor geeft ze de voorkeur aan een driedimensionale
Eindrapport – April 2007
53
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
interventie: economische ontwikkeling en innovatie, de opwaardering van de economische identiteit en de aanpassing van de arbeidsmarkt en de vorming. De tweede thematische prioriteit (TP 2) beoogt de ontwikkeling van de gemeenschappelijke grensoverschrijdende identiteit, die nu nog onbestaand is. TP 2 berust op twee pijlers: het ontwikkelen van de cultuur en de toeristische ontwikkeling. De derde thematische prioriteit (TP 3) beoogt de ontwikkeling van een samenhorigheidsgevoel bij de grensoverschrijdende bevolking en een identificatie met de gemeenschappelijke grensoverschrijdende ruimte door middel van een beduidende verbetering van de levenskwaliteit op lokaal niveau. TP 3 wordt op twee verschillende manieren aangepakt: enerzijds de gezondheid en het sociale, en de andere facetten van het dagdagelijkse leven, met name de mobiliteit, het burgerschap en de overige dienstverlening aan de bevolking anderzijds. De vierde thematische prioriteit (TP 4) legt zich toe op het aanmoedigen en dynamiseren van een gemeenschappelijk beheer van het grensoverschrijdende grondgebied in het kader van de duurzame ontwikkeling. TP 4 zal een beroep kunnen doen op drie interventiedomeinen: het milieu, de indeling van het grondgebied en het ontwikkelen van duurzame grensoverschrijdende landelijke activiteiten.
7.3 Belangrijke elementen van de milieudiagnose De milieudiagnose van het grensoverschrijdende gebied liet toe om enerzijds de grensoverschrijdende thematische hoofdkwesties en anderzijds de grensoverschrijdende multidisciplinaire hoofdkwesties tot uiting te brengen. De grensoverschrijdende thematische hoofdkwesties zijn de volgende: Gemeenschappelijke bescherming, beheer en opwaardering van het natuurlijk erfgoed en behoud van de biodiversiteit; Gemeenschappelijk beheer van de bestemming en de kwaliteit van de bodem, met inbegrip van de sanering van oude industrieterreinen en grensoverschrijdende oude steenkolenbekkens; Reductie van de emissie van broeikasgassen en andere atmosferische polluenten; Sanering van de kwaliteit en duurzaam gemeenschappelijk beheer van de waterconsumptie; Gemeenschappelijk risicobeheer (overstroming door de zee, overstromingen, risico’s van industriële en nucleaire oorsprong); Uitwisseling van ervaringen voor het behoud van de landschappen; Duurzaam afvalbeheer. De grensoverschrijdende multidisciplinaire hoofdkwesties zijn de volgende: Het ontwikkelen van een gemeenschappelijke statistische basis; Het omschrijven van een gemeenschappelijk beleid en gemeenschappelijke acties op het gebied van milieu en indeling van het grondgebied. Drie van de voornoemde kwesties gelden als specifiek voor het grensoverschrijdende gebied. Het gaat om kwesties die te maken hebben met ecologische continuïteit (de
Eindrapport – April 2007
54
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
biodiversiteit aan weerszijden van de grens), met het beheer van overstromingen en het beheer van de bodembestemming en -verontreiniging. 7.4 Evaluatie van de milieueffecten 7.4.1 Thematische prioriteit 1 (TP1) Omdat de inname van nieuwe ruimten voor het oprichten of uitbreiden van bedrijven niet gesubsidieerd zal worden, zullen er geen bijkomende oppervlakken (buiten de bestaande economische zones) worden ingenomen. De nieuwe of omgevormde bedrijven zouden nochtans, naargelang hun soort activiteit, een zekere schade kunnen toebrengen aan het milieu, zoals een verlies aan biodiversiteit, bodemverontreiniging, meer productie van broeikasgassen en andere atmosferische polluenten, verhoogd verbruik en verontreiniging van het water en een verandering in het omliggende landschap. Enerzijds zal de ontwikkeling van de economische sector en de logistiek in het grensoverschrijdende gebied onvermijdelijk tot een grotere productie van broeikasgassen en andere atmosferische polluenten, tot afval en meer geluidsoverlast leiden. De stijgende mobiliteit van personen voor de uitoefening van hun beroep (woon-werkverkeer) en de toenemende uitwisselingen van studenten en professoren zullen eveneens de uitstoot van broeikasgassen doen toenemen. Anderzijds past de ontwikkeling van grensoverschrijdende filières in een duurzame ontwikkeling (hernieuwbare energie, milieuvriendelijke materialen, enz.) en helpt ze zodoende de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Het leefklimaat zou niet veranderen, behalve in de onmiddellijke omgeving van zich ontwikkelende economische zones. De migratiestromen in het grensoverschrijdende gebied zouden daarentegen kunnen toenemen door het ontstaan van nieuwe arbeidsplaatsen en de toenemende mobiliteit van personen die toegang tot die arbeid willen. Dit eventuele effect blijft niettemin zeer beperkt. Als laatste blijft het waarschijnlijk dat er effecten op de menselijke gezondheid zullen zijn vanwege het feit dat de polluenten in de lucht en in het water toenemen en dat er meer geluidsoverlast zal zijn (afkomstig van de ontwikkeling van economische activiteiten en de logistiek). 7.4.2 Thematische prioriteit 2 (TP 2) Enerzijds zal de ontwikkeling van de grensoverschrijdende filière van trektochten en de verbeterde toegang tot toeristische sites gevolgen hebben voor de verandering van het landschap (bijvoorbeeld: de ontwikkeling van de bewegwijzering) en de bodembestemming (voorbeeld: het aanleggen van wegen en afgebakende paden). Zo kan de inplanting van toeristische trajecten en toegangswegen naar toeristische sites ook van invloed zijn op de flora en fauna van de omgeving, bijvoorbeeld op de ecologische continuïteit. Anderzijds zal de toeristische ontwikkeling in bepaalde grensoverschrijdende regio’s en plaatsen het personenverkeer doen toenemen en bijgevolg tot een toename van de
Eindrapport – April 2007
55
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
uitstoot van broeikasgassen en atmosferische polluenten leiden. Die uitstoot zou ook moeten toenemen door het toenemende verkeer van de professionals van het toerisme die zich naar seminaries en informatiedagen begeven met het oog op de professionalisering van de toeristische sector. Bovendien zal de ontwikkeling van het korte termijnverblijf in het grensoverschrijdende gebied toeristen ertoe aanzetten om in de betrokken regio’s halt te houden. Daardoor zou het verbruik van hulpbronnen (met name water) en de verontreiniging (water, afval, luchtverontreiniging, geluidsoverlast enz.) kunnen stijgen. De plaatselijke toename van verontreiniging (water, afval, luchtverontreiniging, geluidsoverlast, enz.) zou het leefklimaat van de bevolking in deze plaatsen en regio’s kunnen veranderen en zodoende schade toebrengen aan de gezondheid van de plaatselijke bevolking. Dit risico blijft nochtans zeer beperkt. Als laatste kan de ontwikkeling van culturele toeristische netwerken (historisch, industrieel, maritiem, artistiek erfgoed) een gunstige invloed uitoefenen op het bewaren en het onderhoud van de verschillende culturele en archeologische erfgoedsites. Zo kan ook de toeristische en culturele promotie via de TIC’s de productie van folders en andere reclame verminderen; ze verbruiken natuurlijke hulpbronnen en zijn vervuilend. 7.4.3 Thematische prioriteit 3 (TP 3) Algemeen gezien zullen alle acties die het dagdagelijkse leven verbeteren (op sociaal gebied, gezondheid, mobiliteit, bescherming van de bevolking, burgerschap, enz.) zeer waarschijnlijk de levenskwaliteit in het grensoverschrijdende gebied verhogen, in het bijzonder op het vlak van de menselijke gezondheid. Een beter leefklimaat, vooral in landelijke gebieden, zal de bevolking ertoe aanzetten om in die gebieden te blijven wonen en vermijdt migratiestromen naar de steden waar de stedelijke druk al hoog is. Nochtans zou de aanhoudende ongelijkheid in het dienstenaanbod aan de bevolking, zowel binnen het grensoverschrijdende gebied, als tussen het grensoverschrijdende gebied en de aangrenzende gebieden, migratiestromen op gang kunnen brengen naar regio’s of plaatsen met betere diensten voor de bevolking. De effecten van het toepassen van de TP 3 voor wat betreft de luchtverontreiniging en de klimaatsverandering moeten genuanceerd worden. Enerzijds zal een betere organisatie van de mobiliteit, gericht op het verminderen van de individuele verplaatsingen (vb. organisatie van carpooling of belbussen) een gunstige invloed hebben op de uitstoot van broeikasgassen en atmosferische polluenten. Anderzijds kan het organiseren van nieuwe mobiliteitsdiensten voor de bevolking (vb. verlenging van buslijnen), en het groeiende personenverkeer (vb. in het kader van jongerenuitwisselingsprojecten) in zekere mate deze uitstoot vermeerderen. Naargelang de af- of toename van de uitstoot in de atmosfeer zal de menselijke gezondheid dus verbeteren of verslechteren. De acties voor burgerschap die rekening houden met mogelijke milieueffecten (vb. promotie van microprojecten passend in het kader van de duurzame ontwikkeling) zouden zeer waarschijnlijk een positieve invloed op alle milieudimensies hebben. Bovendien zouden acties voor de bescherming van de bevolking (vb. gemeenschappelijke preventieacties of ook het op elkaar afstemmen van
Eindrapport – April 2007
56
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
interventieplannen) duidelijk het leefklimaat van de bevolking in het grensoverschrijdende gebied kunnen verbeteren en hun gezondheid op korte en middellange termijnen verbeteren. 7.4.4 Thematische prioriteit 4 (TP 4) Gemeenschappelijk overleg, gemeenschappelijke uitwisseling en initiatieven voor het beheer van natuurlijke ruimten en het geïntegreerde beheer van de grensoverschrijdende landschappen zullen ongetwijfeld tot zeer positieve effecten leiden inzake het onderhoud en/of het herstel van de biodiversiteit en de opwaardering van de diverse landschappen in het grensoverschrijdende gebied (kust, landbouwvlakten, woudmassieven, enz.). Het gemeenschappelijk beheer van de natuurlijke ruimten met integratie van het culturele en archeologische erfgoed (vb. historische monumenten) zal eveneens in zekere mate bijdragen tot het behoud van dit erfgoed. Bovendien zullen het uitwisselen van ervaringen en geïntegreerde beheerplannen voor het energieverbruik, het verbruik en het beperken van waterverontreiniging en luchtverontreiniging een gunstig effect hebben wat betreft de opwarming van het klimaat, de luchtkwaliteit, de beschikbaarheid en de kwaliteit van het water. Bijgevolg kunnen de risico’s op negatieve effecten op de menselijke gezondheid afgezwakt worden doordat de verschillende polluenten beperkt zijn. Het promoten van hernieuwbare energie onder bevolking, instellingen en ondernemingen, en de educatieve en sensibiliseringsprogramma’s voor milieubehoud zullen eveneens bijdragen tot het inperken van de negatieve milieueffecten (in termen van de uitstoot van broeikasgassen, de afvalproductie, enz.). Bovendien zullen de geïntegreerde plannen voor het beheer van een aantal natuurlijke risico’s (vb. overstromingen), industriële (vb. kernenergiecentrales) of agrarische (vb. nitraatvervuiling) eveneens gunstig zijn voor het milieu, en bijgevolg voor de menselijke gezondheid. De promotie van duurzame landbouwpraktijken zal eveneens bijdragen tot het behoud of het herstel van de biodiversiteit (flora en fauna), aan het beperken van de bodemerosie, het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen en het herstel van de kwaliteit van de waterlagen. Gemeenschappelijke acties voor het ruimte- en grondgebiedbeheer (uitwisselen van informatie, grensoverschrijdende raadplegingen, enz.) zullen toelaten om de grensoverschrijdende ruimte beter in te delen. Bovendien hebben toekomstgerichte grensoverschrijdende studies aangetoond dat met name de koppeling van landbouwgebied aan stedelijk gebied, en het ontwikkelen van activiteiten in het landelijke milieu de omvangrijke migratiestromen van landelijke gebieden naar stedelijke centra zouden kunnen indijken en het leefklimaat van de plaatselijke bevolking verbeteren. De verhoogde commercialisering van landelijke producten (agrarische en artisanale met label) binnen en buiten het grensoverschrijdende gebied zou eveneens de uitstoot van broeikasgassen doen stijgen vanwege het toenemende goederenverkeer.
Eindrapport – April 2007
57
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
7.5 Aanbevelingen voor de inwerkingtreding van het OP Geen enkele thematische prioriteit zou aanzienlijke schade toebrengen aan het milieu. Herschrijven is dus niet nodig. Elke gecofinancierde actie zal verplicht de normen en wetten eerbiedigen die in het grensoverschrijdende gebied gelden, doorheen de Europese, nationale en regionale wetgeving. De strikte eerbiediging van deze wetgevingen laat reeds toe om ruimschoots de negatieve effecten op het milieu te beperken en/of terug te dringen. Het zou in elk geval gepast zijn om de thematische prioriteiten aan te vullen met meer precieze milieucriteria voor het uitkiezen van acties, zodat de mogelijke negatieve effecten nog verminderen en om het ontstaan van gunstige milieueffecten aan te moedigen. Wat betreft TP1, wordt er aanbevolen om bijzondere aandacht te besteden aan de gebruikte materialen, aan de toegepaste bouwmethoden en een rationeel energieverbruik voor de oprichting van ondernemingen en de keuze van hun activiteiten. Alle hulp moet als voorwaarde stellen dat er een studie wordt gemaakt over de impact op het milieu die de negatieve externaliteiten van het bedrijf op het milieu naar voren brengen. Er zou moeten nagedacht worden over het ontwikkelen van een duurzame logistiek in een grensoverschrijdend perspectief, met als doel het bepalen van de best mogelijke locatie van eventuele toekomstige logistieke inplantingen. Dat zou een rationele grensoverschrijdende keuze mogelijk maken die de grens negeert en de negatieve effecten op het milieu vermindert. Het zou ook gepast zijn om altijd voorrang te geven aan alternatieven voor het wegvervoer (bv. vrachtvervoer via rivieren of over zee). Ten laatste zou een informatie- en raadgevende dienst voor milieuzaken welkom zijn om de ondernemingen te informeren over de manier waarop ze het milieu in hun productie en logistieke activiteiten kunnen integreren. Met betrekking tot PT2, verdient het aanbeveling om de impact van elk indelingsproject (paden voor trektochten, bewegwijzering) op de plaatselijke biodiversiteit, de grensoverschrijdende ecologische continuïteit, de landschappen en de bodembestemming te berekenen. Alle negatieve milieueffecten die het uitvoeren van dergelijke acties meebrengt, zou vermeden of gecorrigeerd moeten worden door passende corrigerende maatregelen. Het ontwikkelen van grensoverschrijdende toeristische netwerken zou de nadruk moeten leggen op ecotoeristische activiteiten om de gunstige effecten op het milieu te doen toenemen (bv. sensibilisering van de toeristen over de bescherming van flora en fauna). Voor het ontwikkelen van korte verblijven of grensoverschrijdende toeristische evenementen zou het gepast zijn om de plaatselijke milieueffecten te meten (productie van afval, verbruik en verontreiniging van water, enz.) en corrigerende maatregelen te voorzien die deze effecten vermijden of inperken. Ten laatste zal het toegenomen toeristische verkeer voor meer uitstoot van broeikasgassen en verontreinigende polluenten zorgen. Deze kunnen verminderd worden door het inzetten van alternatief vervoer (hst, trein, bus, taxi, enz.). Elke actie ter ontwikkeling van het toerisme zou vanaf nu een studie van alternatief wegvervoer moeten voorzien en die waar mogelijk inzetten.
Eindrapport – April 2007
58
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Betreffende TP 3 zou elke actie in het kader van de duurzame ontwikkeling (vb. burgerschap), die rekening houdt met de verschillende milieudimensies, een meer uitgesproken positief effect op het milieu hebben als ze prioritair door het OP zou worden ondersteund. Bovendien zou het vormgeven aan, en het organiseren van de mobiliteit in het grensoverschrijdende gebied altijd grondig bestudeerd moeten worden zodat de verschillende alternatieven en hun invloed op het milieu duidelijk naar voren worden gebracht. Het vergelijken van de verschillende alternatieven van de grensoverschrijdende mobiliteit inzake de uitstoot van broeikasgassen en andere atmosferische polluenten zou voor de financiering moeten worden vastgesteld. Betreffende TP 4 zouden de educatieve en sensibiliseringsacties zo concreet mogelijk moeten zijn om een efficiënte bewustmaking en een verandering in de houding van de bevolking te bewerkstelligen. Het zou gepast zijn om vanaf nu niet alleen de voorkeur te geven aan acties die gericht zijn op zoveel mogelijk mensen (in aantallen en kwaliteit) maar ook om acties voor bepaalde doelgroepen te organiseren (ouderen, volwassenen, adolescenten, kinderen, enz.) en, naargelang de locatie van de acties, aan de meest zorgwekkende milieudimensies (bv. sensibilisering van landbouwers en huishoudens in landelijke gebieden met betrekking tot nitraat- en fosfaatvervuiling). Om de ondernemersgeest in het landelijke milieu en grensoverschrijdende landelijke activiteiten te stimuleren, zou het gepast zijn om het duurzame karakter van de socioeconomische ontwikkeling te benadrukken, en het respect voor alle milieudimensies daarin te integreren. Meer bijzonder zou elke nieuwe activiteit een inspanning moeten doen om de negatieve milieueffecten te beperken en het herstel en de bescherming van het milieu voor ogen moeten hebben (bv. ontwikkeling van duurzaam agrotoerisme). Als laatste zou men ervoor moeten waken dat grensoverschrijdende stromen hernieuwbare energie zich met eerbied voor het milieu ontwikkelen. 7.6 Voorziening van de opvolging De Richtlijn 2001/42/CE geeft in artikel 10 Opvolging aan dat de Lidstaten de opvolging moeten verzekeren van de merkbare effecten op het milieu door de toepassing van alle plannen en programma’s die door de Europese Unie worden gecofinancierd. Een systeem van milieuopvolging wordt voorgesteld in het rapport over de strategische milieu-evaluatie. Het stelt enkele impactindicatoren en uitvoeringsindicatoren voor, alsook een reeks aanvullende vragen om te bepalen of de acties een invloed kunnen hebben op het milieu.
Eindrapport – April 2007
59
BIJLAGEN
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Inhoudstafel - Bijlagen Bijlage 1 – Milieudimensie “biodiversiteit” Bijlage 2 – Milieudimensie “bodem” Bijlage 3 – Milieudimensie “lucht-klimaat” Bijlage 4 – Milieudimensie “water” Bijlage 5 – Milieudimensie “landschappen” Bijlage 6 – Milieudimensie “cultureel en archeologisch erfgoed” Bijlage 7 – Milieudimensie “bevolking” Bijlage 8 – Milieudimensie “menselijke gezondheid” Bijlage 9 – Aanvullende vragen Bijlage 10 – Bibliografie
Eindrapport – April 2007
Inhoudstafel - Bijlagen
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Bijlage 1 – Milieudimensie “biodiversiteit” Kwalitatieve gegevens
Nord-Pas de Calais - klein aandeel ‘natuurlijke’ ruimten; - groot ecologisch belang van de kuststreek, sommige akkers, loofbossen, weiden en open ruimten; - aanwezigheid van het eerste NP in Frankrijk (Scarpe-Escaut) en 2 andere RNP (in de kuststreek en in Avesnois); - overmatig gebruik van de regionale bossen; - overblijvend milieu: te beschermen en ecologische corridors te behouden. Maar: → hoge menselijke druk op de natuurlijke ruimten wegens de zeer hoge bevolkingsdichtheid, de stadsuitbreiding, de infrastructuur en de uitgebreide landbouwactiviteit;
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardië - Natuurlijke milieus met een erkend belang die een niet onbelangrijk deel van het grondgebied bedekken, maar ongelijk verdeeld; - Aanwezigheid van zeer verscheiden natuurlijke milieus met grote waarde voor het erfgoed: beboste massieven, wallenlandschappen, kalkachtige grasvlakten, heidevelden, vochtige gebieden, moerassen, veen en een maritiem milieu; - milieus erkend met een “label” of beschermingsmaatregel (bv. RAMSAR-, Natura 2000-, ZNIEFF-gebied aan de Picardische kust); - talrijke meer “gewone” milieus die bijdragen aan de ecologische continuïteit. Maar: → Sterke druk op deze
Ardennes et Marne - biologische corridors met migratieassen voor de talrijke vogelsoorten; - ontwikkeld Natura 2000netwerk – aanwezigheid van ZNIEFF en ZIC, natuurreservaten, PNR de la Montagne de Reims; - ettelijke hectaren woud met een eco-certificaat; - niet-beschermde natuurlijke ruimten (bv. vochtige gebieden) en talrijke terreinen met een tijdelijke functie. Maar: → sterke druk op de biodiversiteit wegens landbouwactiviteiten, infrastructuur, verstedelijking, enz.
België Wallonië Vlaanderen - Natura 2000-netwerk: Natuurlijk milieu: overwegend bossen, met landbouwwoongebieden - zeer beperkte en in sommige gebieden versnipperde oppervlakte; (teelten) en weiden; - de biodiversiteit gaat - aanwezigheid van achteruit: er zijn positieve beschermde terreinen met resultaten voor het beperkte menselijke behoud van de activiteit: biodiversiteit maar de natuurreservaten, van de achteruitgang is nog niet staat of officieel erkend, gestopt. bosreservaten, vochtige gebieden van biologisch Aan de kust en op de Noordzee: belang, onderaardse - De biodiversiteit wordt ruimten van verstoord door toerisme, wetenschappelijk belang; zandwinning, het - beschermde oppervlakte zeevaartverkeer en de die zich hoofdzakelijk in zeevisserij; het zuiden van de - sterke daling van sommige provincie Namen en in de visbestanden. provincie Luxemburg) bevindt; Landbouw en biodiversiteit - weinig natuurlijk grasland, - Sterke druk van de grasvlakten en weiden in landbouw op de biodiversiteit de beschermde gebieden. (vogels en flora). Maar: → minder mogelijkheden om het wild te ontvangen
Bijlage 1 / page 1
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Nord-Pas de Calais → toenemende vermindering en versnippering van de natuurlijke ruimten, met bedreiging van hun ecologische functionaliteiten en verdwijning van soorten (onomkeerbaar verlies aan biodiversiteit); → in de kuststreek: stedelijke druk, druk van toeristische voorzieningen en toegenomen toeristisch bezoek.
Kwantitatieve gegevens
- 1991: 321 ZNIEFF die ongeveer 1/3 van het grondgebied bedekken; - 4 % van het grondgebied is een ZICO, tegen 8 % als nationaal gemiddelde; - 18 % van het grondgebied in natuurlijke omgevingen te
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardië milieus met een aanzienlijke teruggang van de plantensoorten, uitdroging van de vochtige gebieden, weideconversie, weghalen van hagen, stadsuitbreiding. → behoud van de biodiversiteit, te onderhouden door traditionele gunstige activiteiten in ere te herstellen (bv. extensieve exploitatie van de vochtige weiden of de kalkachtige hellingen); → grootste oorzaken voor het verdwijnen van de flora: menselijke activiteit (vooral landbouw), gewijzigd beheer van het stromend/stilstaand water, bosbouw. - Flora (1998): 23 plantensoorten op de nationale lijst van beschermde soorten, 118 soorten op de regionale lijst en 5 soorten van de Habitat-richtlijn; - Fauna (1998): 58 landzoogdieren, 4
ADE
Ardennes et Marne
België Wallonië wegens stedelijke druk en een versnippering van het grondgebied kunnen leiden tot geïsoleerde populaties en verder tot hun achteruitgang.
- 240 terreinen in Natura 2000-gebieden in Wallonië; - Oppervlakte Natura 2000: 220.944 ha, of 13 % van het regionale grondgebied.
Vlaanderen
- 41 % van de 3.479 waargenomen inheemse dier- en plantensoorten zijn momenteel niet meer bedreigd.
Bijlage 1 / page 2
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Nord-Pas de Calais beschermen; - 2006: 37 NATURA 2000terreinen, die 3 % van het regionale grondgebied innemen.
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardië zeezoogdieren, 163 nestbouwende vogels, 47 vissoorten, 16 kikvorsachtigen.
ADE
België Ardennes et Marne
Wallonië
Vlaanderen
Bijlage 1 / page 3
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Bijlage 2 – Milieudimensie “bodem”
Kwalitatieve gegevens
Nord-Pas de Calais Bodembestemming: - de ruimte wordt steeds kunstmatiger, hoofdzakelijk ten nadele van de landbouwgronden, met de stedelijke uitbreiding als alarmerend verschijnsel; - intense industriële ontwikkeling binnen de agglomeraties; - talrijke verlaten industrieterreinen (vooral in het stedelijk milieu), ondanks een sterke achteruitgang van de mijn- en ijzer/staalindustrieterr einen; - reconversieproblemati ek van de oude industrieterreinen (bodemverontreiniging ); - weinig natuurlijke
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardi Bodembestemming: - niet erg verstedelijkte regio. Hulpbronnen van de ondergrond en de bodem: - landbouwkundige kwaliteit: leemrijke bodems tot meer kleiachtige bodem; - grote bron van klei, krijt, granulaten, fijn zand, enz. (vooral in de Oise en de Aisne). Bodemverontreiniging: - meer slib uit de stedelijke zuiveringsstations maar minder industrieel slib; - gedeeltelijke verzadiging op het gebied van organische afvalstortingen (afkomstig van de landbouw); - verontreinigde terreinen (oude industrieterreinen, oude afvalstorten of opslagplaatsen voor
Ardennes et Marne Bodemverontreiniging: - talrijke verontreinigde terreinen en bodems; - Maasvallei en Marnevallei gemiddeld: talrijke verlaten industrieterreinen, door de achteruitgang van de traditionele activiteiten (metaalgieterijen, staalindustrie, textiel) sinds de jaren 70. Bodemgebonden risico’s: - grondverschuivingen aan de kust van Ile de France;
België Wallonië Bodembestemming: - achtergang van de landbouwgronden ten voordele van de verstedelijking, met een uitgesproken tendens in het noorden van de Samber- en Maasstreek; - beboste oppervlakten (voornamelijk in de Ardenne) over het algemeen stabiel; - verlaten percelen en beschadigde bosgebieden (voornamelijk in de zuidelijke Ardenne en in de Gaume); - Zorgpunten : groeiende verstedelijking, versnippering van de leefomgeving, explosief gestegen activiteiten, met de ontwikkeling van infrastructuren en het openbare wegennet; Bodemverontreiniging: - degradatie van de bodem
Vlaanderen grote druk op de bodembestemming; lager gehalte organisch materiaal wegens dieper ploegen, minder inbreng van dierlijk organisch materiaal of andere organische mest; kustduinen en plaggenbodems (zandachtige bodems met een hoog gehalte aan organisch materiaal): steeds meer gebouwen op vochtige terreinen; problemen met bodemerosie. Landbouw: druk door nutriënten.
Bijlage 2 / pagina 1
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Nord-Pas de Calais ruimten en een tekort aan groene recreatieruimten in het stedelijk milieu, ondanks grote sociale vraag naar natuurlijke ruimten. Bodemverzakking: - verzakkings- of verschuivingsgevaar van de grond: onderaardse holten van oude krijtgroeven of mijnen (instorting van mijnen): Erosie: - erosie van de kust te wijten aan het toerisme Verontreiniging: - groot aantal verontreinigde terreinen; - dynamisme voor herstel. Kwantitatieve gegevens
- 10.000 ha verlaten industrieterreinen (bijna 50 % van het nationale bestand).
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardi afval), vooral in de valleien van de Oise, de Aisne en de Thérain. Bodemgebonden risico’s - risico op modderstromen verhoogt door de intensieve landbouwpraktijken en doordat de oppervlakten steeds minder water doorlaten; - risico op grondverschuivingen; - erosie van de Picardische kust: het steeds kunstmatiger worden van de kustlijn, en het toegenomen toerisme vergroten de kwetsbaarheid.
Ardennes et Marne
-
-
-
-
- 5,3 % van de regionale oppervlakte is verstedelijkt; - nuttige landbouwoppervlakte in de regio = 70 % van het
België Wallonië te wijten aan erosie en lokale en wijdverspreide vervuiling; talrijke terreinen die niet meer in gebruik zijn, meestal aangetast/verontreinigd (de meerderheid in Henegouwen); merendeel van de geïnventariseerde terreinen = oude stortplaatsen en verlaten industrieterreinen; verspreide vervuiling en zuurvormende atmosferische afzettingen verminderen, maar de drempelwaarden blijven overschreden voor cadmium en nikkel; oppervlakte schoongemaakte industrieterreinen in stijgende lijn.
- ongeveer 6.000 terreinen mogelijk aangetast (raming 2001).
Vlaanderen
- aantal verontreinigde bodems (2004) 16.653; - 12 % van de Vlaamse bodem wordt ingenomen door gebouwen, wegen of andere menselijke
Bijlage 2 / pagina 2
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Nord-Pas de Calais
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardi grondgebied; - beboste oppervlakte = 18 % van het grondgebied; - 142 verontreinigde terreinen (bron BASOL, 2007).
België Ardennes et Marne
Wallonië
Vlaanderen bouwwerken; - elk jaar: 2 Mio t landbouwgronden zijn geërodeerd.
Bijlage 2 / pagina 3
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Bijlage 3 – Milieudimensie “lucht-klimaat”
Kwalitatieve gegevens
Nord-Pas de Calais Luchtkwaliteit: - industriële emissie vermindert (bv. SO2); - zorgwekkende verontreiniging door transportmiddelen (NOx); - sterke ozonconcentraties (kust en landelijk milieu); - zorgwekkende hoeveelheid zwevend fijn stof. Klimaatsverandering: - regio verbruikt veel energie wegens de grote vraag in de industriesector (belangrijk deel voor de metaalindustrie); - Oprichten en renovatie van gebouwen volgens HQE of met weinig energieverbruik, moet nog gesystematiseerd worden; - stijging van de emissie van broeikasgassen wegens de langere afstanden bij verplaatsingen en het niet-
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardië Luchtkwaliteit: - minder lozingen van SO2 wegens verandering van brandstof en hoge besparingen in verschillende industriële sectoren; - weinig emissie van NH3 ondanks een goed ontwikkelde agrarische sector (14de regio van Frankrijk) Klimaatsverandering: - weinig emissie van broeikasgassen op nationale schaal (3,1 % van het totaal broeikasgassen); - promotie van HQEgebouwen gaande, (2 HQE woningcomplexen tot nu toe). - Belang van CO2-uitstoot door wegeninfrastructuur (A1, etc.)
Ardennes et Marne Klimaatsverandering: - weinig emissie van broeikasgassen; - hoge koolstofopslag (grote oppervlakten bos); - ontwikkeling van HQE in de gebouwen. Transportmiddelen: - Dicht spoorwegennet: nuttig voor passagier- en goederentransport, en aankomst van de LGV (hoge snelheidslijn) Est in 2007; - Belang van het rivierenaanbod in het Maasbekken (eerder vracht) - weinig wegverbindingen in dunbevolkte gebieden (landelijke gebieden); - Ontwikkeling van een PDU (plan de déplacements urbains stadsvervoerplan) in Reims en in CharlevilleMézières
België Wallonië Vlaanderen Luchtkwaliteit: Luchtkwaliteit: - verminderde emissie van - vermindering van de microdeeltjes in de lucht, emissie van maar de emissienormen zuurvormende substanties werden nog niet bereikt (SO2, NOx et NH3) (2004); tussen 1990 en 2002, maar de vermindering verliest - ozon (2004): na verloop van tijd aan emissienormen nog niet tempo; bereikt; - in de industriegebieden - luchtkwaliteit wordt werden de doelstellingen beïnvloed door grote voor 2005 en 2010 voor industriële activiteiten, zwevende microdeeltjes intensieve landbouw, en nooit gehaald; een hoge bevolkingsdichtheid. - ozonconcentratie ligt het Klimaatsverandering: hoogst in de provincie - CO2 en NOx Luxemburg (bossen en concentraties afkomstig weinig verkeer); van het verkeer blijven - merkbare daling van de groot; sporenelementen van Energie: zware metalen (lood, - Energieverbruik voor kwik, arsenicum, persoonlijk transport is cadmium, chroom, enz.). toegenomen (meer kilometers en grotere Klimaatsverandering: wagenpark) - de helft van de Sinds 1990: toeneming broeikasgassen is van
Bijlage 3 / pagina 1
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Nord-Pas de Calais beheerste energieverbruik (belangrijk aandeel van de tertiaire sector en de transportmiddelen); - belangrijk potentieel voor hernieuwbare energieën: wind aan de zeekust, biomassa door de landbouwbestemming (opwaardering van organisch afval, energierecuperatie, biobrandstoffen), waterstofplatform (HEET) (Hydrogène, Energie, Environnement, Transports – Waterstof, energie, milieu, vervoer). Transport: - Verhoogd gebruik van de stedelijke gemeenschappelijke vervoersmiddelen maar ongelijke toestand in de gebieden, onvoldoende kwaliteit en service; - Consequente verbetering van het TER-aanbod (regionaal spoorwegennet), tweede dichtste net van Frankrijk; - regionale verbindingen
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardië Energie: - zeer hoge industriële energiebehoefte, met een sterke stijging van de elektriciteitsconsumptie (beheersing gaande); - aandeel van de hernieuwbare energieën in de energetische balans is nog laag; windenergie is in ontwikkeling; de bevoorrading van houtenergie is verschillend gestructureerd per sector; zonne-energie, bio-energie door recyclage van afval zouden meer kunnen gevaloriseerd worden. - proefregio voor de productie van methyl- en ethanolesters.
Ardennes et Marne Energie: - opwaardering van de biomassa van de land- en bosbouw in het centrum van de biregionale concurrentiepool “industrieën en agrohulpbronnen”; - ontwikkeling van de bevoorrading van biobrandstoffen en houtenergie.
België Wallonië industriële oorsprong; - de transportsector blijft de grootste bekommernis wat betreft broeikasgassen wegens de voortdurende stijging; - minder emissie van broeikasgassen door de fabrieken, van de omzetting van energie en van afval; - vooruitzichten van de emissie van broeikasgassen: in stijgende lijn tussen 2010 en 2020. Transport: - globaal gezien brengen drukkere activiteiten een gelijktijdige ontwikkeling van de infrastructuur en het wegennet met zich mee, en een verhoging van de mobiliteit; en dus een verhoging van de emissie van broeikasgassen overeenkomstig met het vracht- en personenvervoer.
Vlaanderen van het huishoudelijk energiegebruik (26%) Toeneming van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen
Bijlage 3 / pagina 2
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Kwantitatieve gegevens
Nord-Pas de Calais per TER-GV (regionaal spoorwegverkeer verzorgd door hst-treinen) (tussen de kust en Rijsel); - Historisch laag energieverbruik sinds 2002 van het transport, maar blijvend negatieve invloed door het toenemend aantal verplaatsingen, voertuigen met een hoger verbruik, het lossere rijgedrag. - Emissie van broeikasgassen van energetische oorsprong (2004): 35,4 miljoen ton; - Gemiddelde emissie: 8,5 t/inw. jaar (vergeleken met 5,6 t/inw. jaar op nationaal niveau) (Norclimat, 2007).
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardië
België Ardennes et Marne
Wallonië
Vlaanderen
- Belgische CO2-emissie van energetische aard (2005): 110 miljoen ton; - Belgische SO2-emissie (2004): 149.000 t; - Belgische NOx-emissie (2004): 288.000 t; - In 2003: de Waalse regio is verantwoordelijk voor 35 %, en de Vlaamse regio voor 62 % van de emissie van broeikasgassen (Bron: FOD Economie, 2007).
Bijlage 3 / pagina 3
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Bijlage 4 – Milieudimensie “water”
Kwalitatieve gegevens
Nord-Pas de Calais Grondwater: - Globaal gezien een rijke hulpbron, maar beperkt beschikbaar in sommige sectoren door uitputting of door verontreiniging van de bron; - Waterlaag uit het Carboon (Rijselse agglomeratie) vroeger overgeëxploiteerd, nu is het niveau gestabiliseerd; - sterke, verspreide verontreiniging te wijten aan landbouwactiviteiten (nitraten), met verminderde winning voor de gemeenschappen en hogere behandelingskosten; → Regio geklasseerd als kwetsbaar gebied; → De druk op de winning blijft hoog vanwege de degradatie van de waterkwaliteit
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardië Grondwater: - waterhoudende krijtlaag, zeer productief maar kwetsbaar want zwakke dekking in talrijke sectoren; - gebruiksconflicten te wijten aan de stijgende vraag voor bevloeiing; - Middelmatige waterkwaliteit maar zorgwekkende evolutie m.b.t. het nitraatgehalte en fytosanitaire producten; - Toxische lozingen van bepaalde industrieën; → De Aisne, Oise en gedeeltelijk de Somme = kwetsbare gebieden; Oppervlaktewater: - de meerderheid van de lijn waterlopen is van gemiddelde kwaliteit; - voornamelijk industriële afname; - onderwerp van diverse activiteiten (vrije tijd,
Ardennes et Marne Grondwater: - Voldoende hulpbronnen qua hoeveelheid, maar veranderlijk van kwaliteit, ongelijk verdeeld en met wisselende winningsmogelijkheden; - krijtlaag die zeer gevoelig is voor vervuiling (landbouwnitraten); - problemen i.v.m. de drinkbaarheid te wijten aan fytosanitaire producten. Oppervlaktewater: - Veranderlijke waterkwaliteit, afhankelijk van de betrokken sectoren: goed stroomopwaarts en aan de top van het bekken, laag in de nabijheid van stedelijke en industriegebieden, middelmatig stroomafwaarts; - verantwoordelijken voor
België Wallonië Vlaanderen Grondwater: Grondwater: - rijke bronnen en een - ernstige nitraatvervuiling goede algemene kwaliteit, (vooral Vlaamse Ardennen maar gevaar van in het zuiden van overexploitatie en Vlaanderen); verzakking van de - plaatselijk waterlagen; vervuilingsproblemen - lage tot slechte kwaliteit door zware metalen en voor het Brusseliaans zand pesticiden. en Komen-Warneton, Oppervlaktewater: drinkbaarheidsdrempel - voortdurende druk van de overschreden en landbouwactiviteiten op behandeling noodzakelijk het water (meststoffen, voor het drinkbaar maken; pesticiden, enz.): daling begin jaren 1990 en - plaatselijke en verspreide vervolgens een tragere verontreiniging door de tendens tot dalen; lozing van huishoudelijk en industrieel afvalwater, - de stagnerende kwaliteit het overmatige gebruik van het water is van stikstof en het ondermeer afhankelijk van ongepaste gebruik van de groter wordende pesticiden; impact van afvaloverschotten, de - algemeen gezien gevoelige kwaliteit van de structuren stijging van de van de erg getroffen verontreiniging met waterlopen en de slechte nitraten. kwaliteit van de Oppervlaktewater:
Bijlage 4 / pagina 1
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Nord-Pas de Calais Oppervlaktewater: - aanzienlijke verbetering van de kwaliteit van de waterlopen wegens een verminderde verontreiniging door de industrie en betere capaciteiten/rendement van de STEP (station d’épuration waterzuiveringsstations); - Toxische lozingen blijven hoog en de zuivering van metalen vraagt nog zware werken; - verbetering van het zwemwater en het schelpdierenwater (middelmatige tot zeer goede kwaliteit), maar terugkerend risico op incidentele of doorlopende zeevervuiling wegens het drukke verkeer in het Kanaal. Overstromingen: - herhaalde risico’s door de verstedelijking in de overstroombare gebieden, het mijnbekken en de wateringen.
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardië economische activiteiten) hetgeen bepaalde conflicten veroorzaakt. - Hoofdzakelijk belangrijk voor de visserij (2/3 van het water is van eerste viswaterkwaliteit); - Veel waterlopen zijn gevoelig voor eutrofiëring; - kust: duidelijke verbetering van de waterkwaliteit, verontreiniging wordt nog elk jaar waargenomen, groot verzandingsprobleem in de Baai van de Somme met een ernstige verlaging van de zeespiegel. Overstromingen: - risico’s voor de bevolking in de Oise- en de Aisnevallei; - stoffelijke risico’s voor de andere waterlopen ( Authie, Selle, enz.) - Risico voor personen en goederen langs de kustlijn.
Ardennes et Marne de impact: landbouwactiviteiten (verspreide vervuiling: nitraten en fytosanitaire producten), STEP nog niet naar Europese normen, industriële vervuiling; - veranderlijke hydromorfologische kwaliteit (volgens de gronddruk); - Kwaliteit van de kleine waterlopen (biodiversiteitsreserve) sterk bedreigd door de menselijke druk. Overstromingen: - stijgend risico in de valleien van de Maas (met interregionale impact) en de Marne; - stoffelijke consequenties met ernstige economische gevolgen - preventie via PPRi (plan interrégional de prévention - interregionaal preventieplan en PAPI (Plan d’action de prévention des inondations – actieplan ter
ADE
België Wallonië Vlaanderen waterlagen; - uitgebreide exploitatie van het oppervlaktewater, - Noordzee: problemen met maar het meeste wordt na verontreiniging met zware gebruik herwonnen metalen en pcb’s. (elektriciteitsproductie); - Kust en zee: te weinig vis, - meeste waterlopen te veel vervuiling; vervuild door conflicten tussen de stikstofhoudende stoffen verschillende functies van (buiten nitraten): de kustzone Scheldebekken, benedenbekken van de Overstromingen: Samber en de Maas - ernstige risico’s (Leie, stroomafwaarts; Schelde, IJzer). - tendens naar een globale vermindering van de vervuiling door stikstofen fosforhoudende stoffen; maar relatief wegens een verdubbeling in het aantal stations met een zeer slechte waterkwaliteit; - sinds 1996: vermindering van de organische verontreiniging, maar nog erg vervuild in het Scheldebekken; - stijging van de zuiveringscapaciteit. Overstromingen: - risico op overstromingen voor een groot aantal
Bijlage 4 / pagina 2
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Nord-Pas de Calais
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardië
Ardennes et Marne voorkoming van overstromingen).
België Wallonië Waalse waterlopen met negatieve effecten voor de bevolking in het gebied.
Vlaanderen
Bijlage 4 / pagina 3
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Nord-Pas de Calais Kwantitatieve gegevens
Frankrijk Picardië
Ardennes et Marne - Zeer hoge nitraatconcentratie in de krijtwaterlaag: gemiddeld 40 mg/l (benadert de wettelijke drinkbaarheidsdrempel: 50 mg/l).
-
-
-
-
Eindrapport – April 2007
België Wallonië in 2002: globale afname van grond- en oppervlaktewater = 2.900 Mio m³, waarvan 2.530 Mio m³ oppervlaktewater; maar 85 % van het oppervlaktewater wordt na gebruik gerestitueerd (afkoeling voor elektriciteitsproductie; nitraatconcentratie in het grondwater: tussen <10 en > 50 mg/l (KomenWarneton); In kwetsbare gebieden: 70 % van de winningen overschrijden de drinkbaarheidsdrempel van 50 mg/l; In 63 % van de gevallen goede tot zeer goede waterkwaliteit, in 31 % van de gevallen middelmatige tot slechte kwaliteit en in 6 % van de gevallen slechte waterkwaliteit (op 343 bemonsterde stations tussen 2000 en 2002).
Vlaanderen terugval in de vervuiling door stikstofhoudende stoffen in de jaren 1990: huishoudens verminderen met 35 % en de industrie vermindert met 59 %; in Vlaanderen (2005): nitraatconcentratie in bijna 40 % van de proefstations overschrijdt de norm van 50 mg/l in het grondwater; 1 % van de geanalyseerde waterlagen is niet vervuild en 79 % van deze lagen zijn sterk tot zeer sterk vervuild. Ter vergelijking tussen 2000 en 2004: 34 % van de monsternemingspunten zijn verbeterd en 52 % bleven gelijk.
Bijlage 4 / pagina 4
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Bijlage 5 – Milieudimensie “landschappen”
Kwalitatieve gegevens
Nord-Pas de Calais - landschap samengesteld uit een mozaïek van leefomgevingen: wallenlandschappen, verspreide bosruimten, polders (prés salés – kwelderland), vochtige weiden, enz.), vochtige gebieden afkomstig van mijnuitbating of oude groeven, droge milieus met slakkenbergen, enz. Maar: → landschappen krijgen een andere bestemming door de stedelijke druk, infrastructuur en intensieve landbouwpraktijken.
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardië Overwegend agrarisch landschap: - open en relatief homogene landschappen, uitgestrekte landbouwplateaus in het hart van de regio; - kleine landbouwgebieden op de hoogstgelegen plaatsen: wallenlandschappen in de Thiérache en in ‘le Pays de Bray’, wijngaarden in de Marnevallei. Wouden - voornamelijk in de Oise en de Aisne (grote openbare woudmassieven, privébossen en beboste heuvels) de kust en het hinterland - opmerkelijke en verscheiden elementen (rotsen, stranden, duinen, baaien, enz.), met een markant natuurlijk karakter
Ardennes et Marne Grote diversiteit aan landschappen: - grote diversiteit aan landschappen, natuurlijke milieus (bv. uitgestrekte woudmassieven in de Ardenne primaire) tot boomloze ruimten in de krijthoudende Champagne; - talrijke verschillende landschapseenheden; - geen ‘Conseil d'Architecture, d'Urbanisme et d'Environnement’ (Raad voor architectuur, urbanisatie en milieu) (bestaat alleen in de Haute-Marne).
België Wallonië Vlaanderen Grote diversiteit aan Grote diversiteit aan landschappen: landschappen: - talrijke opmerkelijke of - duinen aan de kust, gewone landschappen, landbouwgebieden, de stedelijk of landelijk; Scheldevlakte, heuvels, enz. - meerdere landschapsgebieden gehergroepeerd als een geheel: zoals: het geheel van de ‘Plaine et du basplateau limoneux hennuyers’, (de Henegouwse vlakte en het leemachtig laagplateau), het geheel van de Haine en de Samber, het veenmoerassengeheel, het geheel van het middenplateau in de Condroz, het geheel van de Maasstreek, het geheel van het hoogplateau van de Ardenne centrale, het geheel van de Lotharingse kusten, enz.
Bijlage 5 / pagina 1
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Nord-Pas de Calais
Frankrijk Picardië
België Ardennes et Marne
Wallonië
Vlaanderen
Valleien: - plaatsen met menselijke activiteit veranderen het natuurlijke landschap (verstedelijking, economische activiteiten, winning van granulaten, populierenbossen); - aanwezigheid van vakantiewoningen/hutten (bepaald veel in de HauteSomme); - stadsuitbreiding voornamelijk rond Amiens, in de Oise, het zuiden van de Aisne); banalisering met degradatie van het landschap in de stedelijke periferie. Transport: - transportinfrastructuur (autostrade, hst, enz.) beïnvloedt het landschap; luchtvaartnetwerken: - elektriciteit- en telefoonleidingen beïnvloeden het landschap (weinig ondergronds)
Eindrapport – April 2007
Bijlage 5 / pagina 2
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Kwantitatieve gegevens
Nord-Pas de Calais - 79 geïdentificeerde landschappen waaronder 35 uitzonderlijke; - 25 % van het gebied geïdentificeerd als te beschermen landschap (SRMPN - regionaal plan voor natuurlijk milieus en landschappen, 1995);
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardië
België Ardennes et Marne
Wallonië
Vlaanderen
Bijlage 5 / pagina 3
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Bijlage 6 – Milieudimensie “cultureel en archeologisch erfgoed”
Kwalitatieve gegevens
Nord-Pas de Calais - Het architecturale en stedelijk erfgoed van de regio wordt door reglementering beschermd.
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardië Architecturaal patrimonium: - omvangrijk historisch erfgoed: kathedralen, versterkte kerken, kastelen, abdijen, enz.; - grote aantallen kleine gebouwtjes (kapelletjes, oratoria, washuizen, molens, fonteinen, enz.). Maar: → gebrek aan onderhoud en verregaande restauratie nodig; → klein patrimonium, weinig bekend en weinig gewaardeerd.
Ardennes et Marne Cultuur: - erkende culturele evenementen (Festival mondial des Théâtres de Marionnettes – Wereldmarionettenfestival, Flâneries musicales – muzikale wandelingen - , enz.); - pogingen om de regionale musea in een netwerk onder te brengen. Archeologie: - rijk religieus erfgoed (kathedraal van Reims, enz.); - militair erfgoed met talrijke gedenkplaatsen; - rijk architecturaal patrimonium (Reims, Charleville-Mézières, Sedan, enz.) en typiciteit van de plaatselijke architectuur (bv. blauwe steen van Givet); - aanwezigheid van opmerkelijke sites (geklasseerde of ingeschreven natuurlijke sites), maar financiële moeilijkheden voor het onderhoud ervan.
België Wallonië Vlaanderen Cultureel en architecturaal erfgoed: Cultureel en architecturaal erfgoed: - talrijke Waalse terreinen met een specifieke historische, - talrijke culturele en erfgoedterreinen archeologische, wetenschappelijke, artistieke, sociale of technische waarde.
Bijlage 6/ pagina 1
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Nord-Pas de Calais Kwantitatieve gegevens
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardië - 1418 geklasseerde of ingeschreven monumenten; - 7 ZPPAUP – beschermde gebieden met een architecturaal, stedelijk en landschappelijk erfgoed) eind 1998.
ADE
België Ardennes et Marne
Wallonië
Vlaanderen
Bijlage 6/ pagina 2
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Bijlage 7 – Milieudimensie “bevolking” Nord-Pas de Calais Kwalitatieve gegevens
- Hoge bevolkingsdichtheid,
-
Kwantitatieve gegevens
maar de jongeren trekken weg, wat de vergrijzing van de bevolking benadrukt; hoofdzakelijk stedelijke bevolking.
Bevolkingsraming (INSEE,2007): - Noord (2005): 2.576.000 inw. (+ 0,8 % vergeleken met 1999). - Pas de Calais (2005): 1.456.000 (+ 1,0 % vergeleken met 1999). Bevolkingsdichtheid (INSEE, 2007). - Nord (2005): 448,6 inw./km². - Pas de Calais (2005): 218,2 inw./km². Voorspelling bevolking 2030 (INSEE, 2001). - Nord: + 0,9 % (vergeleken met 2000). - Pas de Calais: + 0,5 % (vergeleken met 2000).
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardië - sterke vergrijzingstendens,
maar blijft een jongere regio dan het nationale gemiddelde; - demografische evolutie verbonden met de ontwikkelingsdynamiek van het Parijse bekken. Bevolkingsraming (INSEE,2007): - Somme (2005): 559.000 inw. (0,6 % vergeleken met 1999). - Oise (2005): 786.000 inw. (+ 2,6 % vergeleken met 1999) - Aisne (2005): 536.000 inw. (+ 0,1 % vergeleken met 1999) Bevolkingsdichtheid (INSEE, 2007). - Somme (2005): 90,6 inw./km². - Oise (2005): 134,1 inw./km² - Aisne (2005): 72,7 inw./km² Bevolkingsprognose 2030 (INSEE, 2002). - Somme: - 2 % (vergeleken met 1999). - Oise: + 19 % (vergeleken met 1999). - Aisne: - 6 % (vergeleken met 1999).
België Ardennes et Marne
Wallonië
Duidelijk demografisch verlies in de Ardennes en status quo in de Marne; - Merkbare vergrijzing van de bevolking en grote uittocht van jonge volwassenen.
- een van de dichtstbevolkte
Bevolkingsraming (INSEE,2007): - Ardennes (2005): 287.000 inw. (- 1,1 % vergeleken met 1999). - Marne (2005): 565.000 inw. (gelijk aan 1999). Bevolkingsdichtheid (INSEE, 2007). - Ardennes (2005): 54.8 inw./km². - Marne (2005): 69,3 inw./km². Voorspelling bevolking 2030 (INSEE, 2004). - Ardennes: - 14,0 % (vergeleken met 2000). - Marne: - 2,0 % (vergeleken met 2000).
Bevolkingsraming (NIS, 2007): - Henegouwen (2005): 1.286.275 inw. (+ 0,5 % vergeleken met 2000). - Namen (2005): 455.863 inw. (+ 2,7 % vergeleken met 2000). - Luxemburg (2005): 256.004 inw. (+ 3,7 % vergeleken met 2000). Bevolkingsdichtheid (NIS, 2007). - Henegouwen (2005): 339,8 inw./km². - Namen (2005): 124,3 inw./km². - Luxemburg (2005): 57,7 inw./km². Voorspelling bevolking Waalse regio in 2020 (NIS 2007): + 4,6 % (vergeleken met 2005).
-
regio’s in de EU;
- problematiek van de vergrijzing
Vlaanderen - zeer hoge bevolkingsdichtheid; - problematiek van de vergrijzing van de bevolking.
van de bevolking.
Bevolkingsraming (NIS, 2007): - Oost-Vlaanderen (2005): 1.380.072 inw. ( + 1,4 % vergeleken met 2000). - West-Vlaanderen: 1.138.503 inw. ( + 0,9 % vergeleken met 2000). Bevolkingsdichtheid (NIS, 2007). - Oost-Vlaanderen (2005): 462,8 inw./km². - West-Vlaanderen (2005): 362,1 inw./km². Voorspelling bevolking Vlaamse regio in 2020 (NIS 2007): + 1,6 % (vergeleken met 2005).
Bijlage 7/ pagina 1
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Bijlage 8 – Milieudimensie “menselijke gezondheid”
Kwalitatieve gegevens
Nord-Pas de Calais Verontreiniging: - niet-verwaarloosbare risico’s wegens de intense industriële ontwikkeling in de agglomeraties; - gezondheidseffecten van de industriële verontreiniging (veteranenziekteepidemie, gezondheidsbalans rond Metaleurop, bv.) Veiligheid: - talrijke industriële activiteiten met gezondheidsrisico’s, vooral in sectoren met een hoge menselijke dichtheid; - talrijke SEVESOterreinen. Afval: - regio met de hoogste productie van industrieel afval gezien zijn belangrijke
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardië Waterkwaliteit en gezondheid: - het water voor menselijke consumptie komt voornamelijk uit de krijtwaterlaag; - behandeling van het water bestemd voor menselijke consumptie in meer dan de helft van de gevallen Luchtkwaliteit en gezondheid: - grenswaarden voor de bescherming van de menselijke gezondheid gerespecteerd voor CO, Pb, SO2 en NO2 (behalve in de stedelijke centra van St-Quentin, Beauvais en Amiens); - Frequente overschrijding voor ozon, voor alle meer landelijke centra. Energie en gezondheid: - toename van COvergiftigingen (ouderwetse of slecht onderhouden boilers, slecht werkend) Veiligheid :
Ardennes et Marne Verontreiniging: - risico op chronische of incidentele verontreiniging (verbonden met de talrijke traditionele industrieën) die een negatief effect op de gezondheid kunnen meebrengen (omwonenden, personeel), ondanks een verbetering van het industriële milieu; - gezondheidsrisico’s door de aanwezigheid van vestigingen die toxische of cancerogene stoffen uitstoten (benzeen, cadmium, enz.); - risico’s voor de veiligheid van de omwonenden die in de nabijheid van industrieën wonen die soms de milieureglementen niet respecteren(vaak sectoren die bedreigd worden door
België Wallonië Vlaanderen Lucht en gezondheid: Lucht en gezondheid: - sinds 1997, gemiddelde - probleem met de jaarlijkse concentraties luchtverontreiniging (SO2, NO2,Pb en fijn verbonden met ozon en stof) hoger dan de microdeeltjes (industriële grenswaarde die activiteiten, transport, vastgelegd werd ter enz.). bescherming van de gezondheid in 2010 (20 Afval : μg/m³), maar lager dan de - minder emissie van vastgelegde grenswaarden polluenten in de lucht voor 2005 (40 μg/m³), door investeringen in behalve Engis en schonere Jemeppe; verbrandingsovens; - in landelijke gebieden - vermindering van nietoverschrijdt de ozonindex gerecycleerd of verbrand regelmatig de limiet die afval, met een lager effect vastgelegd werd ter op de menselijke bescherming van de gezondheid. gezondheid (maximum - Tussen 1991 en 2004 aantal dagen van verdubbelde de overschrijding); hoeveelheid energie die - respect voor de kritische werd gererupereerd en SO2-niveaus (2004) voor daalden de emissies naar de menselijke gezondheid; lucht. - de doelstelling 2010 voor de gezondheid in termen van NO2-lozingen wordt
Bijlage 8 /pagina 1
ADE
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEUEVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
Nord-Pas de Calais activiteit, inspanningen leveren voor een reductie aan de bron is noodzakelijk; - stijgende productie van huishoudelijk afval, maar vooruitgang in de opwaardering. Lawaai: - grote hinder door het dichte netwerk van wegeninfrastructuur.
Eindrapport – April 2007
Frankrijk Picardië - 35 SEVESO-sites hoge drempel, de Oise is het 6e Departement van Frankrijk in aantal SEVESO-sites. Lawaai: - veel lawaai van het wegen- en spoorwegennet; - Oise: nabijheid van de luchthaven van Roissy met geluidshinder; - weinig geregistreerde klachten.
Ardennes et Marne een sterke concurrentie zoals de metaalsectoren). Veiligheid: - risico’s verbonden aan SEVESO-terreinen (suikerfabriekendistillerijen, opslag van fytofarmaceutische producten, graansilo’s, enz.). Afval: - huishoudelijk en gemeenschapsafval: een groot deel van het afval gaat nog rechtstreeks naar het stort, zelfs als er overeenstemming bestaat over inspanningen (recente opening van het la Veuve-terrein in de Marne); - bouw- en sloopafval: recyclagecentra bestaan, maar gebrek aan hergroepering- en opslagcentra (lage volumes vergeleken met de investeringskosten).
België Wallonië behaald (behalve af en toe in Charleroi); - alomtegenwoordige chemische en biologische polluenten in het binnenmilieu. Afval: - stabilisatie van het Waalse peil huishoudelijk afval, maar het aandeel grof afval is meer gestegen dan voorzien; - meer opwaardering van het huishoudelijk afval; - afzetting van industrieel afval vermindert en belangrijke opwaardering voor de middelgrote en grote bedrijven, moeilijker voor de kleine bedrijven. Veiligheid: - SEVESO-terreinen voornamelijk te vinden langsheen de industrie-as Samber-en-Maas en langs het Canal du Centre.
Vlaanderen
Bijlage 8 /pagina 2
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEU EVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Bijlage 9 – Aanvullende vragen De bijkomende vragen in onderstaande tabel moeten toelaten te bepalen welke de acties zijn die mogelijks een invloed hebben op het milieu. Milieudimensie
Aanvullende vragen
Biodiversiteit
Welke gevolgen zal de actie en/of haar resultaten hebben op de biodiversiteit (fauna en flora) en meer bepaald op de ecologische continuïteit?
Bodems
Welke gevolgen zal de actie en/of haar resultaten hebben op het bodemgebruik (ruimtelijke ordening)? Welke gevolgen zal de actie en/of haar resultaten hebben op de bodemerosie? Welke gevolgen zal de actie en/of haar resultaten hebben op de bodemvervuiling?
Lucht/klimaat (inbegrepen energie)
Water
Cultureel/archeologisch erfgoed Landschappen
Bevolking
Menselijke gezondheid
Eindrapport – April 2007
Welke gevolgen zal de actie en/of haar resultaten hebben op de luchtvervuiling (BKG en andere vervuilers van de atmosfeer)? Welke gevolgen zal de actie en/of haar resultaten hebben op het energieverbruik? Welke gevolgen zal de actie en/of haar resultaten hebben op de vervuiling van het water? Welke gevolgen zal de actie en/of haar resultaten hebben op het waterverbruik? Welke gevolgen zal de actie en/of haar resultaten hebben op het cultureel en archeologisch erfgoed? Welke gevolgen zal de actie en/of haar resultaten hebben op de landschappen? Welke gevolgen zal de actie en/of haar resultaten hebben op de migratiestromen? Welke gevolgen zal de actie en/of haar resultaten hebben op het leefklimaat van de bevolking? Welke gevolgen zal de actie en/of haar resultaten hebben op de menselijke gezondheid?
Bijlage 9 /pagina 1
DOELSTELLING 3 – STRATEGISCHE MILIEU EVALUATIE VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA
ADE
Bijlage 10 – Bibliografie Geraadpleegde documenten
DIREN Picardie, Profil environnemental régional, Avril 2001. DIREN Picardie, Cadrage préalable de l’évaluation stratégique environnementale du programme européen 2007-2013, Août 2006. Région Nord-Pas de Calais, Diagnostic régional pour le Programme opérationnel Compétitivité été emploi Nord-Pas de Calais 2007-2013, Novembre 2006. Région Nord-Pas de Calais, Profil environnemental : Diagnostic, enjeux, indicateurs, Janvier 2000. Région Nord-Pas de Calais, Cahier des charges de l’évaluation ex-ante et de l’évaluation stratégique environnementale Fonds structurels européens 2007-2013 Objectif Compétitivité régionale et Emploi, 2006. Préfecture du Nord-Pas de Calais, Evaluation stratégique environnementale ex-ante du programme opérationnel FEDER 2007-2013 - projet de rapport final, Novembre 2006. Région Champagne-Ardenne, Programme opérationnel du FEDER et CPER 2007-2013 – Partie I : Le diagnostic environnemental de la Région Champagne-Ardenne, 2006. Préfecture de Région Champagne-Ardenne – SGAR, Evaluation stratégique environnementale du programme opérationnel « Compétitivité régionale » 2007-2013 – Rapport environnemental, Février 2007. Région Wallonne, Programmation 2007-2013 des Fonds structurels en Région Wallonne – Diagnostic environnemental provincial, Juin 2006. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Ex-ante evaluatie van het PPDO 2007-2013 (p. 2533), September 2006. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Operationeel programma doelstelling 2, Beoordeling van potentiële milieueffecten, eind rapport, maart 2007. ADE, Compte-rendu de l’atelier de travail « Gestion du territoire, ressources naturelles et prévention des risques », 10 octobre 2006 (Dampremy, Charleroi).
Geraadpleegde websites
http://www.interreg-fwf.org http://www.milieurapport.be/ http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/landbouw/beleid/platteland.html http://statbel.fgov.be http://www.insee.fr/ http://mrw.wallonie.be/DGATLP http://environnement.wallonie.be/eew http://cartographie.wallonie.be/ http://ec.europa.eu/regional_policy/sources/docoffic/official/reports/pdf/sum_fr.pdf
Eindrapport – April 2007
Bijlage 9 /pagina 2