Doelmatigheid van de WOZ
Rapportage van de Werkgroep verbetervoorstellen WOZ
Juli 2003
0
Inhoudsopgave
1. Inleiding
3
2. Knelpunten
5
3. Categorisering verbetervoorstellen
6
4a) Voorstellen samenhangend met modelmatige waardebepaling/indexering
8
Voorstel 1: Uitbouw modelmatige waardebepaling
9
Voorstel 2: Verkorting waarderingscyclus
11
Voorstel 3: Indexering/verlenging waarderingscyclus
12
Voorstel 4: Afschaffen drempel verbouwingen
15
Integratie voorstellen indexering/modelmatige waardebepaling
16
4b) Voorstellen samenhangend met vermindering aantal te taxeren objecten
17
Voorstel 5: Waarderingsvrijstelling
18
Voorstel 6: Objectafbakening niet-woningen vereenvoudigen
20
Voorstel 7: Objecten in aanbouw
22
Integratie voorstellen vermindering aantal te taxeren objecten
23
4c) Voorstellen samenhangend met organisatie werkproces
24
Voorstel 8: Spreiding waardepeildata
25
Voorstel 9: Centralisering bij Belastingdienst
27
Voorstel 10: Samenwerkingsimpuls
28
Voorstel 11: Gezamenlijke uitvoering voor bijzondere objecten
29
Voorstel 12: WOZ-beschikking niet alleen op verzoek
30
Integratie voorstellen organisatie werkproces
32
4d) Voorstellen samenhangend met vermindering inspanning bezwaar en beroep
33
Voorstel 13: Jaarlijkse bezwaarmogelijkheid
34
Voorstel 14: Waardeklassen/bandbreedte voor bezwaar en beroep
36
Voorstel 15: Vergroting openbaarheid
38
Voorstel 16: Verlaging drempel ambtshalve vermindering
40
Integratie voorstellen vermindering inspanning bezwaar en beroep
41
4e) Voorstellen samenhangend met aanpassing/uitbreiding gebruik
42
Voorstel 17: Vergroting gebruik voor andere doeleinden
43
Voorstel 18: Afbakening gebouwd/ongebouwd waterschappen
45
1
Integratie voorstellen aanpassing/uitbreiding gebruik
47
Bijlage 1: Samenstelling werkgroep
48
Bijlage 2: Literatuurverwijzing
49
2
1. Inleiding 1.1 Doelstellingen WOZ De Wet WOZ regelt dat gemeenten eens in de vier jaar uniform de waarde van onroerende zaken bepalen. De waardegegevens worden gebruikt door verschillende overheden bij de heffing van belastingen. De Wet WOZ leidt in twee opzichten tot uniformiteit. In de eerste plaats wordt uniformiteit bereikt door het feit dat drie overheden (Rijk, gemeenten en waterschappen) voor hun belastingheffing op onroerende zaken uitgaan van dezelfde gegevens. In de tweede plaats komt brengt de Wet WOZ en het toezicht van de Waarderingskamer meer uniformiteit in de wijze van waarderen.
De WOZ-waarde, de WOZ-gegevens en de WOZ-registratie worden ook gebruikt voor toepassingen die niet primair samenhangen met de belastingheffing door gemeenten, waterschappen en Belastingdienst. Hierbij kan worden gedacht aan de regulerende energiebelasting (REB), belasting op leidingwater (BOL) en de gas- en elektriciteitswet. In voorstel 17 wordt nader ingegaan op de toepassingen waaraan valt te denken.
1.2 Financieel perspectief De uitvoeringskosten van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) zijn al enige tijd punt van aandacht. De kosten van de Wet WOZ worden gedragen door Rijk (Belastingdienst), waterschappen en gemeenten. Eind 2000 is besloten tot invoering van een macro kostenforfait. Wanneer de kosten dit kostenforfait overstijgen, zijn gemeenten hiervoor zelf financieel verantwoordelijk; ze kunnen niet op de afnemers (Belastingdienst en waterschappen) worden verhaald. Op deze manier krijgen gemeenten, als uitvoerders van de Wet WOZ, een extra prikkel tot doelmatige uitvoering van de Wet WOZ. Het macro kostenforfait gaat gepaard met een vorm van prestatiefinanciering, aangeduid als “boter bij de vis”: gemeenten ontvangen de bijdragen van waterschappen en Belastingdienst naar de mate waarin zij verwerkbare gegevens aanleveren aan waterschappen en Belastingdienst. Met ingang van 2003 is met terugwerkende kracht de regelgeving omtrent het macro kostenforfait in werking getreden. De kosten van de WOZ bedragen hierdoor voor 2003 € 138,15 mln. Voorafgaand aan 2003 lagen de kosten rond de € 200 mln. De met de Wet WOZ gerealiseerde opbrengsten bedragen € 4,5 1
mld per jaar . Afgezet tegen het macro kostenforfait betekent dit dat de kosten 3,3 % van de opbrengsten bedragen. Ter vergelijking: de uitvoeringskosten IB/LB afgezet tegen de opbrengsten bedragen ca. 1,7%, maar hierbij dient aangetekend te worden dat belastingplichtigen hierbij zelf een aanslagbiljet dienen in te vullen.
Tegelijkertijd met de totstandkoming van het macro kostenforfait is door partijen uitgesproken dat verbetervoorstellen zullen worden gedaan, teneinde het kostenniveau en daarmede het macro kostenforfait verder te verlagen. In een bestuurlijk overleg tussen betrokken partijen eind 2002 over de WOZ is besloten tot het installeren van een ambtelijke werkgroep verbetervoorstellen WOZ. Deze
1
Hierbij is rekening gehouden met: Eigenwoningforfait, OZB, waterschapsomslag gebouw d. De REB, BOL, gas- en electriciteitswet zijn hierbij buiten aanmerking gelaten.
3
werkgroep heeft tot taak meegekregen de verbetervoorstellen te inventariseren die de doelmatigheid van de WOZ zouden kunnen vergroten.
De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van VNG, Unie van Waterschappen, Belastingdienst, Ministerie van Financiën en het Ministerie van BZK. Begin 2003 heeft deze werkgroep een start gemaakt met haar werkzaamheden. Voorliggend rapport is daarvan het product. Op grond van de beschikbare informatie (waarnaar in de literatuurverwijzing wordt verwezen) zijn de voorstellen tot vergroting van doelmatigheid van de WOZ geïnventariseerd en beoordeeld.
Op moment van afronding van het rapport is bekend geworden dat het nieuwe kabinet in haar hoofdlijnenakkoord met ingang van 2006 voor de Wet WOZ een bezuinigingstaakstelling van € 60 miljoen structureel heeft opgenomen. Hoewel voorliggend rapport niet is geschreven met het oog op het aanleveren van bezuinigingsvoorstellen, ligt het voor de hand om het rapport mede te gebruiken voor het invullen van genoemde bezuinigingstaakstelling. Het kabinetsvoorstel tot afschaffing van het OZB-gebruikersdeel per 2005 heeft ook consequenties voor de WOZ-kosten. Deze consequenties zijn beperkt (vervallen verzending WOZ-beschikkingen aan circa 3 miljoen huurders van woningen eenmaal per vier jaar), maar kunnen een paar miljoen euro’s per vier jaar opleveren. Indien de afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB leidt tot aanpassing van de Wet WOZ (bijvoorbeeld afbakeningsvoorschriften) dan kan wel sprake zijn van een significante daling.
De kern van het rapport wordt gevormd door de inventarisatie van mogelijke verbeterpunten binnen de WOZ die zijn geformuleerd in verbetervoorstellen. Het is niet de bedoeling de verbetervoorstellen tegen elkaar af te wegen en daaraan zelf een voorkeursvolgorde te verbinden. Dit rapport beoogt de bouwstenen aan te reiken op grond waarvan politiek-bestuurlijke keuzes kunnen worden gemaakt. De opzet van het rapport is elementair: na een korte beschrijving van de knelpunten en de categorisering, volgen de verbetervoorstellen.
4
2. Knelpunten
In deze rapportage worden de knelpunten in de WOZ meegenomen. Deze knelpunten worden breed in de literatuur gedragen. De knelpunten waar het om gaat betreffen doelmatigheid, piekbelasting en irritatie bij de burgers.
De doelmatigheid heeft betrekking op de als hoog ervaren uitvoeringskosten van de WOZ. Een deel van die hoge uitvoeringskosten wordt veroorzaakt door de relatief grote hoeveelheid bezwaar- en beroepsschriften.
Piekbelasting wordt veroorzaakt doordat in de vierjaarlijkse cyclus de diverse activiteiten niet gelijkmatig kunnen worden uitgevoerd (bijvoorbeeld bezwaar- en beroepsafhandeling). In de praktijk blijkt zich een piek voor te doen in de periode voorafgaande aan het nieuwe WOZ-tijdvak. Deze piek draagt ertoe bij dat de werkprocessen niet stabiel en continu zijn. Dit heeft consequenties voor de gemeente die de WOZ uitvoert (periodes met veel werk worden afgewisseld door periodes met minder werk). Piekbelasting heeft ook consequenties voor de mate waarin gemeenten werkzaamheden kunnen uitbesteden. Taxatiebureaus hebben moeite de sprongsgewijze werklast op te vangen. Dit bemoeilijkt de uitbesteding. In periodes voorafgaand aan een nieuw WOZ-tijdvak zijn taxateurs schaars. Deze schaarste kan doorwerken in de prijsstelling en de uitvoeringskosten van de WOZ. Een piek doet zich ook voor bij de afhandeling van de bezwaar- en beroepschriften na de vierjaarlijkse massale verzending van de WOZ-beschikkingen. Ook de rechterlijke macht ondervindt de piekbelasting van de Wet WOZ. Door verschuiving van een projectmatige naar een procesmatige aanpak kan reeds een vermindering van deze piekbelasting worden bereikt.
Derde knelpunt betreft de irritatie die burgers ondervinden van de WOZ. Dit uit zich ondermeer in relatief veel beroeps - en bezwaarschriften. Dit komt mede doordat de belastingen die voortvloeien uit de WOZ de burger direct confronteren met het betalen van belasting. De burger voelt de loonbelasting en de BTW doordat deze gelijkmatig en automatisch worden ingehouden “gevoelsmatig” niet rechtstreeks in zijn portemonnee. De WOZ-beschikking en daarop gebaseerde heffingen, zoals de OZB, confronteren de burger daarentegen direct met het betalen van belasting. Dit gevoel veroorzaakt mede de irritatie over de Wet WOZ, waarvan de waarde van een onroerende zaak in beginsel voor vier jaar vaststaat en voor diverse belastingen geldt. Los hiervan zijn er indicaties zijn dat de WOZ ook andere elementen bevat die onnodig weerstand oproepen. Hieraan zou iets gedaan kunnen worden.
In deze rapportage wordt gekeken op welke wijze de verbetervoorstellen bijdragen aan een verbetering op deze drie knelpunten. Daarnaast wordt getoetst in hoeverre deze wijzigingen invloed hebben op de doelstellingen van de Wet WOZ. Zij zijn daarmee de toetsingscriteria voor de beoordeling van de verschillende voorstellen.
5
3. Categorisering van de verbetervoorstellen
De afgelopen jaren zijn de nodige publicaties verschenen met voorstellen ter verbetering van de WOZ. De literatuurverwijzing geeft hiervan een overzicht. De werkgroep verbetervoorstellen heeft bij haar werkzaamheden zoveel mogelijk gebruik gemaakt van deze reeds bestaande voorstellen. De voorgestelde verbeteringen zijn niet altijd goed combineerbaar. In sommige gevallen sluiten de voorstellen elkaar uit, in andere gevallen versterken ze elkaar en vormen ze een logisch samenhangend geheel. In deze rapportage wordt een poging tot categorisering gedaan.
De kernvraag is op welke wijze de doelmatigheid van de WOZ het best kan worden vergroot. Er kan grofweg een keuze worden gemaakt tussen twee systemen. Enerzijds biedt de verdere ontwikkeling van modelmatige waardebepaling mogelijkheden tot meer doelmatigheid door middel van frequenter en breder gebruik van gegevensstromen. Anderzijds biedt een systeem van indexering een verminderende behoefte aan waardebepaling. De eerste richting sluit beter aan bij de bestaande en zich ontwikkelende praktijk; de tweede richting zou een trendbreuk betekenen, maar is een alternatief om bezuinigingen mede in te vullen. Een aantal voorstellen hangt met (een van) beide richtingen logisch samen. Bij uitwerking van deze voorstellen blijkt een duidelijke scheiding tussen indexering (waarbij maatregelen zijn getroffen om de uitkomsten te laten aansluiten bij de verwachtingen van betrokkenen) en modelmatige waardebepaling niet fundamenteel van aard te zijn. Daarnaast zijn er voorstellen die onafhankelijk van beide richtingen zouden kunnen worden ingevoerd.
In dit rapport wordt uitgegaan van de volgende indeling: a) Voorstellen die samenhangen met verdere ontwikkeling van modelmatige waardebepaling dan wel de introductie van een systeem van indexering; naast de uitbouw van modelmatige waardebepaling, dan wel introductie van een indexeringssysteem valt dan te denken aan verkorting van de waarderingscyclus en het afschaffen van de drempel voor verbouwingen. In dit rapport wordt indexering in zijn naakte variant geschetst; deze variant kan besparingen opleveren, maar heeft veel nadelen. Deze nadelen kunnen worden weggenomen door nadere verfijning van het systeem, maar een dergelijk systeem, dat minder besparingen oplevert, vertoont veel gelijkenissen met de modelmatige waardebepaling. b) Voorstellen samenhangend met het verminderen van het aantal objecten dat gewaardeerd moet worden. Hierbij wordt gedacht aan bijvoorbeeld het laten vallen van de verplichting voor taxeren van kleine objecten zoals transformatorhuisjes, stacaravans etc. c) Voorstellen samenhangend met de organisatie van het werkproces. Hieronder vallen voorstellen zoals centralisering van de uitvoering bij de Belastingdienst of stimulering samenwerking van gemeenten bij verschillende werkzaamheden. Ook vallen hier onder voorstellen als de integratie van WOZ-beschikking en OZB -aanslag en het ambtshalve verzenden van WOZ-beschikking in plaats van het verzenden op verzoek.
6
d) Voorstellen samenhangend met de vermindering van de werkzaamheden voor het afhandelen van bezwaar- en beroepsprocedures. Hierbij wordt gedacht aan verschillende mogelijkheden om het aantal bezwaren te verminderen Het blijkt echter moeilijk om in te schatten of een bepaalde maatregel zal leiden tot een verhoging of juist verlaging van het aantal procedures. e) Voorstellen samenhangend met aanpassing en uitbreiding van het gebruik van de WOZgegevens. Hierbij gaat het niet alleen om uitbreiding van het gebruik van de WOZ-waarde voor fiscale en andere toepassingen, maar ook het gebruik van andere WOZ-gegevens.
Aan de hand van de bovenstaande categorisering worden de verbetervoorstellen beschreven. Op grond van beschikbare informatie is door de werkgroep zo goed mogelijk een schatting gemaakt van de potentiële besparingen. Het zijn indicatieve bedragen die waar nodig op basis van nieuwe informatie (zoals door toetsing vanuit gemeentelijke praktijk) kunnen worden aangepast. De bedragen bij de afzonderlijke voorstellen kunnen overigens niet zonder meer worden opgeteld vanwege onderlinge samenhang. Belangrijk element in de maatregelen lijkt verbreding van gebruik van de WOZ-gegevens.
7
4 a) Voorstellen samenhangend met modelmatige waardebepaling/indexering
-
Voorstel 1: Uitbouw modelmatige waardebepaling;
-
Voorstel 2: Verkorting waarderingscyclus;
-
Voorstel 3: Indexering/verlenging waarderingscyclus;
-
Voorstel 4: Afschaffen drempel verbouwingen.
8
Voorstel 1: Uitbouw modelmatige waardebepaling Beschrijving voorstel Gemeenten zijn aan het overschakelen van een projectmatige naar een procesmatige uitvoering van de WOZ. De uitvoering van de WOZ als een permanent werkproces heeft tot gevolg dat de waarderelevante objectgegevens voortdurend moeten worden bijgehouden. Mede door verdergaande automatisering wordt de taxatiemethode toegespitst op een directe relatie tussen de waardebepaling van een onroerende zaak en de beschikbare en bruikbare marktgegevens. Modelmatige waardebepaling is inmiddels mogelijk voor courante woningen en courante niet-woningen. Deze methode maakt het eenvoudig om met een hogere frequentie taxatiewaarden te actualiseren. Het voorstel behelst verdere uitbouw van de modelmatige waardebepaling en bredere toepassing ervan. Dit zou kunnen door verdere stimulering ervan, door middel van het geven van bekendheid aan best practices door verschillende partijen, zoals VNG en Waarderingskamer. Beoordeling 1. Doelmatigheid Het voorstel levert doelmatigheidswinst. Het aantal traditionele taxaties kan aanzienlijk worden gereduceerd. De kosten van waardering bedragen nu ca. 25% van de kosten die gemeenten maken in het kader van de WOZ. Daar staat tegenover dat in het voorstel een groot beroep wordt gedaan op de gemeentelijke informatiesystemen. Dit beroep wordt in toenemende ook vanuit andere beleidsterreinen gedaan op deze gemeentelijke informatiesystemen (bijvoorbeeld handhaving, bouwen woningtoezicht). De doelmatigheidswinst is becijferd op ca € 25 mln (Gieskes 2003). Voorzover deze doelmatigheidswinst niet zal worden ingezet om nu al de uitvoeringskosten binnen het macro kostenforfait te krijgen, kan deze worden aangewend om kosten verder te reduceren. Door deze methodiek geeft de WOZ-waarde een goed beeld van de actuele waarde van een object. Hierdoor wordt de WOZ-waarde beter bruikbaar voor andere doeleinden (bijvoorbeeld hypotheekverstrekking en het successierecht). 2. Continuïteit uitvoeringsproces De continuïteit van het uitvoeringsproces wordt door dit voorstel vergroot. Werkzaamheden kunnen gelijkmatiger in de tijd worden gespreid omdat veel minder dan in de huidige situatie voor het begin van een nieuw WOZ-tijdvak behoeft te worden getaxeerd. Een frequentere taxatie is hierbij tevens mogelijk, hetgeen een spreiding in de bezwaarafhandeling met zich meebrengt. 3. Welbevinden burgers Wanneer de gevolgde methodiek transparant wordt gemaakt aan burgers, kan het voorstel het welbevinden van burgers vergroten. Koppeling aan waardeontwikkelingen van vergelijkbare objecten maakt de WOZ-beschikking beter onderbouwd. Veel van de elementen die de huidige systematiek moeilijk voor burgers te begrijpen maakt (tijdlek, verschil tussen taxatiewaarde en verkoopwaarde) worden door het voorstel gedeeltelijk weggenomen. Essentieel is dan wel de mate waarin de methodiek logische resultaten genereert: anomalieën worden immers bij transparantie ook goed zichtbaar. 4. Overige voor- en nadelen
9
Door bredere toepassing van modelmatige waardebepaling wordt realisering van verbetervoorstel 2 (verkorting waarderingscyclus) vergemakkelijkt. Keuzes in het verleden Modelmatige waardebepaling is in gang gezet. Wat is er nodig voor realisatie? Kennisuitwisseling van gemeenten, verspreiding van best practices door VNG en Waarderingskamer. Voor verdergaande toepassing bij niet-woningen ook gemeentegrens overschrijdend werken (samenwerking of centralisering, zie verbetervoorstellen 9 en 10)
10
Voorstel 2: Verkorting waarderingscyclus Beschrijving voorstel De waarderingscyclus voor de waardebepaling inzake de Wet WOZ bedraagt nu vier jaar. Het voorstel behelst verkorting van het WOZ-tijdvak tot een jaar. Dit betekent dat voor elk object elk jaar een nieuwe waarde wordt bepaald, waartegen bezwaar- en beroepsmogelijkheden bestaan. De termijn tussen waardepeildatum en belastingheffing wordt ingekort van twee tot en met zes jaar (bij begin resp. einde van het huidige WOZ-tijdvak) tot één jaar. Beoordeling 1. Doelmatigheid Bij een juist uitgevoerde procesmatige werkwijze, leidt verkorting van de waarderingscyclus niet tot hogere kosten. Wanneer de procesmatige werkwijze niet op orde is, leidt verkorting van de waarderingscyclus tot extra kosten voor taxatie. Een hogere frequentie heeft als voordeel dat het leidt tot bredere toepassingsmogelijkheden. De frequentere waardering maakt het gemeenten of dienstverleners mogelijk om personeel doelmatiger in te zetten: de piekbelasting in bepaalde werkzaamheden, zoals de afhandeling van bezwaarschriften, neemt af door het voorstel. De toename van bezwaar- en beroepsmogelijkheden leidt theoretisch tot meer conflictmogelijkheden; het is de vraag of deze zich zullen voordoen. Er zullen zich minder schoksgewijze veranderingen in de waarde voordoen, het belang bij een bezwaar is slechts een kwart van het huidige belang en de bezwaarstroom zal in ieder geval gelijkmatiger zijn verdeeld. 2. Continuïteit uitvoeringsproces De continuïteit van het uitvoeringsproces wordt door dit voorstel vergroot. Werkzaamheden kunnen gelijkmatiger in de tijd worden gespreid. 3. Welbevinden burgers De acceptatie van de WOZ-waarde zal bij de burgers toenemen aangezien de waarde actueler is. Dit heeft tot voordeel dat de waardesprong geringer is dan in de huidige systematiek. Keuzes in het verleden De Wet WOZ gaat uit van een tijdvak van vier jaar (1997 tot en met 2000, 2001 tot en met 2004, etc.). De waardepeildatum ligt twee jaar voor het begin van het tijdvak (1995, 1999) Bij de parlementaire behandeling is als bezwaar tegen het tijdvak van vier jaar, met een waardepeildatum twee jaar vóór het begin van het tijdvak, naar voren gebracht dat de bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde pas in het derde jaar tot uitdruk king komt in de belas tingheffing en zelfs nog gebruikt wordt in het belastingjaar dat zes jaar later aanvangt. Bij de behandeling van de Aanpassingswet WOZ werd met een toekomstige verkorting van de waarderingscyclus op termijn rekening gehouden, mits technisch uitvoerbaar en de maatschappelijke kosten daarvan aanvaardbaar. Wat is er nodig voor realisatie? Aanpassing Wet WOZ.
11
Voorstel 3: Indexering/verlenging waarderingscyclus Beschrijving voorstel Het voorstel behelst het indexeren van de waarde van onroerende zaken. Voor de waardeontwikkeling in elk jaar zou kunnen worden uitgegaan van nader vast te stellen indices, op grond van gegevens van CBS, Kadaster, NVM etc. Regionale differentiatie ligt daarbij voor de hand. In dit voorstel wordt tegelijkertijd uitgegaan van verlenging van de waarderingscyclus (tot bijvoorbeeld 10 jaar). Anders zou het voorstel tot indexering zinloos zijn. In dit voorstel wordt ervan uitgegaan dat na verloop van het waarderingstijdvak herijking plaatsvindt door middel van taxatie, omdat anders geïndexeerde en reële waardeontwikkeling te ver uiteen gaan lopen. Alternatieve variant gaat uit van gebruik van verkoopwaarden. Beoordeling 1. Doelmatigheid Voor die categorieën objecten waarvoor indexen en verkoopprijzen voorhanden zijn kunnen taxatiekosten worden uitgespaard (bij verlenging van het waarderingstijdvak). Het betreft hier overigens met name die categorieën waar recentelijk de ontwikkeling naar modelmatige waardebepaling in gang is gezet. Ook de informatiesystemen die nu nodig zijn voor de permanente marktanalyse hoeven niet meer bekostigd te worden, hiervoor in de plaats zullen indexen voorhanden moeten zijn. Voor het bepalen van deze indexfactoren is ook een analyse van marktgegevens nodig. Daar staat tegenover dat dit voorstel effecten heeft op de taxatiemarkt. Deze zal minder stabiel worden: taxateurs zullen schaars zijn voor het begin van een nieuw waarderingstijdvak en daardoor zullen de prijzen voor taxatie stijgen. Dit betekent dat de herijking die eens in de tien jaar plaatsvindt duurder zal zijn dan een herwaardering die nu eenmaal in de vier jaar plaatsvindt. Deze herijking zal ook een intensief bezwaar- en beroepstraject kennen, omdat de vastgestelde waarde voor een periode van tien de te betalen belasting bepaalt. Wanneer eens in de tien jaar in plaats van vierjaarlijks wordt getaxeerd wordt nog maar een deel van de huidige waarderingskosten gemaakt. Wel moet bedacht worden dat investeringen die nodig zijn voor het opzetten van een indexeringsmechanisme. Het is waarschijnlijk dat indexatie tot gevolg heeft dat de modelmatige waardebepaling niet meer zal worden toegepast. Gemeenten zullen daardoor niet meer beschikken over actuele vastgoedinformatie. Ook dit leidt er toe dat de herijking eenmaal in de tien jaar duurder zal zijn dan de huidige herwaardering. Het ontbreken van actuele vastgoedinformatie kan consequenties hebben voor verschillende gemeentelijke terreinen, zoals veiligheid. De roep om een (al dan niet authentieke) gebouwenregistratie zal toenemen, waardoor de kosten alsnog worden gemaakt, maar dan alleen niet meer aan de Wet WOZ worden toegerekend. Indexering leidt onvermijdelijk tot een grofmazige bepaling van de ontwikkeling van de waarde van onroerende zaken. Daarbij zullen vergelijkbare objecten op ongelijke wijze in de heffing worden betrokken; deze effecten zijn bij een tijdsduur van 10 jaar significant. Deze vergroving heeft zowel betrekking op een verschil in waardeontwikkeling tussen bijvoorbeeld bepaalde buurten of type objecten als op het feit dat wijzigingen van het object (verbouwingen, andere bestemming etc.) niet meer worden gevolgd en dus ook niet meer leiden tot een aanpassing van de waarde. Dit kan leiden tot meer bezwaar en beroep tegen de waarde die gehanteerd wordt voor de OZB -aanslag, tenzij gelijktijdig besloten zou worden om over te gaan op een systeem van waardeklassen of een ander systeem om de toegang tot bezwaar en beroep te beperken.
12
De afbouw van de waarderingssystematiek is geen impuls om te investeren in kwaliteitsverbeteringen. Het kan direct leiden tot kwaliteitsverlies indien het waarderen wordt gezien als een aflopende zaak. Dit terwijl de nu vast te stellen waarden (waardepeildatum 1 januari 2003) juist de basiswaarde vormt voor de lange termijn (periode van ten jaar). 2. Continuïteit uitvoeringsproces Het uitvoeringsproces gedurende een WOZ-tijdvak zal tamelijk minimaal kunnen zijn. Wanneer herijking plaats vindt door waardering (met een langer tijdvak), zal dit leiden tot piekbelasting en daarmee niet tot grotere continuïteit van het uitvoeringsproces. De overgang naar een dergelijk systeem zal tot een forse piek aan bezwaar- en beroepschriften leiden indien de laatst bekende WOZwaarden oude stijl tot uitgangspunt voor de indexatie worden genomen. In het uitvoeringsproces moet verder een keuze gemaakt worden hoe met nieuwbouw en verbouw van objecten wordt omgegaan. Om voor onroerende zaken die in de loop van een tienjaarlijkse periode worden gebouwd een heffingsmaatstaf te creëren zullen taxaties moeten worden uitgevoerd. Ook zal een systeem bedacht moeten worden voor het omgaan met objecten die worden gesplitst, ingrijpend verbouwd en/of (deels) worden afgebroken. 3. Welbevinden burgers De kloof tussen de waarde die door middel van indexering wordt vastgesteld en de door burgers gepercipieerde waarde van hun onroerende zaak zal waarschijnlijk toenemen. De indexen zullen onvoldoende recht kunnen doen aan de verschillen in waardeontwikkeling die zich per categorie, per regio en tussen stadsdelen en wijken kunnen voordoen. Het vinden van een index voor niet-woningen is nog veel lastiger. Waarschijnlijk zal de door indexatie tot stand gekomen waarde (gaan) afwijken van de waarde in het economische verkeer. Met name indien de nieuwe waardemaatstaf leidt tot een waarde die hoger is dan de waarde in het economisch verkeer zal dit op weerstand stuiten. Het aantal bezwaar- en beroepsprocedures zal toenemen, tenzij wordt besloten om over te gaan op de invoering van waardeklassen, waardoor verschillen in waarde zich minder snel vertalen in een andere aanslag. Overigens past hierbij een vergelijking met de oppervlaktesystematiek in het kader van de onroerend-goedbelastingen in het verleden. De belastingrechter heeft uiteindelijk vrij stringente eisen gesteld aan de mate waarin bij de oppervlaktegrondslag het verschil in waarde in het economische verkeer werd benaderd. Vergelijkbare eisen kunnen aan de orde komen wanneer de rechter op vergelijkbare wijze de indexatie vergelijkt met de ontwikkeling in het economische verkeer van het desbetreffende object. 4. Overige voor- en nadelen Ook voor de andere heffingen die zich nu op de WOZ baseren (waterschapsheffing, EWF in IB, REB en BOL) zal gebruik gemaakt moeten gaan worden van de geïndexeerde waarde. Voor bepaalde objecten (bijvoorbeeld nieuwbouw) zal behoefte blijven bestaan aan taxatie. Er lopen dus twee systemen naast elkaar, waarvan het de vraag is op dit op de lange duur te rechtvaardigen is (gelijkheidsbeginsel).Indexatie biedt geen oplossing voor objectafbakening. In de praktijk totstandgekomen transactiebedragen zijn vaak niet zonder meer bruikbaar, omdat zij geen betrekking hebben op de situatie vrij opleverbaar, maar in afwijking van het WOZ-waardebegrip beïnvloed zijn door beperkte rechten of andere bijzondere factoren als verkoop onbewoond/bewoond,
13
meeverkochte roerende zaken, eigen bouw, verkoop binnen familiesfeer, etc. Dit betekent dat gerealiseerde verkoopprijzen toch altijd op één of andere wijze geanalyseerd moeten worden. Aan de nadelen zou tegemoet gekomen kunnen worden door het indexeringssysteem te verfijnen. Zo zou er een bepaalde onderdrempel (met tegenbewijsregeling) kunnen worden opgenomen en zou een systeem bedacht kunnen worden waarin de waarden van vergelijkbare woningen aan elkaar worden gelinkt. Tevens kan een verfijning worden aangebracht in de indexcijfers (om rekening te kunnen houden met bijvoorbeeld regionale verschillen). Bedacht dient te worden dat al deze aanpassingen leiden tot een systeem dat lijkt op het modelmatig waarderen. Bovendien, naar de mate waarin een systeem van indexering wordt verfijnd, worden de besparingen die kunnen worden ingeboekt kleiner. Keuzes in het verleden Bij de totstandkoming van de Wet WOZ is een onderzoek uitgevoerd naar een indexatiesysteem voor "eigen woningen" in verband met het verschil in peildatum tussen gemeenten in het oorspronkelijke wetsvoorstel. Geconcludeerd is toen dat naast regionale differentiatie ook differentiatie per marktsegment noodzakelijk was en dat gedacht moest worden aan tussen de 50 en 100 indexfactoren. In algemene zin geldt: hoe hoger de gewenste kwaliteit, hoe hoger het aantal indexfactoren. Bij de wetsfictiegemeenten is in het verleden tijdelijk een tegenbewijsregeling ingevoerd waarbij per gemeente een indexcijfer is bepaald. Wat is er nodig voor realisatie? Verandering van wet en regelgeving.
14
Voorstel 4: Afschaffen drempel verbouwingen Korte beschrijving inhoud Niet elke verbouwing aan een object hoeft te leiden tot een herwaardering van het object. Momenteel geldt een drempel van 5% voor verbouwingen, met minimum van € 11,345,- (artikel 19 Wet WOZ) . Boven die drempel dient een nieuwe WOZ-beschikking te worden gemaakt. Voorstel behelst het afschaffen van deze drempel. De drempel maakt het in sommige gevallen noodzakelijk dat de gemeente twee waarden registreert, namelijk de formeel geldende en de actuele waarde, omdat het verschil kleiner is dan de gestelde drempel. In dat geval moet de gemeente ook de objectkenmerken die ten grondslag hebben gelegen aan de formeel geldende waarde nog vastleggen, hoewel deze niet meer overeenkomen met de feitelijke toestand van het object. Bij de verkorting van de waarderingscyclus tot één jaar wordt dit voorstel automatisch ook gerealiseerd. Beoordeling 1. Doelmatigheid Het signaleren en waarderen van verbouwingen kost inspanningen en geld. Deze signalering moet nu reeds permanent geschieden. Er zullen extra kosten gemaakt worden omdat ook de kleine verbouwingen leiden tot nieuwe tussentijdse WOZ-beschikkingen. Waardeklassen (zie voorstel 14) kunnen dit gedeeltelijk ondervangen. Andere mogelijkheid is om de drempel niet af te schaffen, maar juist te verhogen. Door het vervallen van de drempel hoeft de gemeente in alle gevallen maar één waarde en een toestand in de administratie vast te leggen. Dit betekent een extra inspanning in verband met de nieuwe bouwregelgeving met ingang van 2003. 2. Continuïteit uitvoeringsproces Geen besparing. 3. Welbevinden burgers Systeem wordt transparanter. Grote en kleine verbouwingen worden uniform behandeld. Het komt niet meer voor dat twee identieke objecten naar een verschillende waarde worden belast in verband met het feit dat bij het ene object de verbouwing iets eerder gerealiseerd is dan bij een ander object. 4. Overige voor- en nadelen Keuzes in het verleden Wat is er nodig voor realisatie? Wijziging in Wet WOZ en aanverwante regelgeving.
15
Integratie voorstellen modelmatige waardebepaling/indexering Van oorsprong was het taxeren een individuele beoordeling van alle afzonderlijke panden. Door de ontwikkelingen is inmiddels voor het merendeel van de objecten sprake van een waardebepaling waarbij de computer het grootste deel van de taxatie verricht. Het is daarbij van belang dat er bestanden met actuele objectkenmerken van de te taxeren panden beschikbaar zijn en marktcijfers.
Bij een systeem van indexatie bestaat behoefte aan een goede basiswaarde met geaccepteerde indexfactoren. Daarnaast zal (voor burger en rechter) ook rekening gehouden moeten worden met nieuwbouw en andere fysieke wijzigingen. Dat betekent dat ook op één of andere wijze gekeken moet worden naar actuele objectkenmerken. Verder zullen de indexfactoren afgeleid moeten worden uit marktgegevens. Daarmee is er in beginsel geen fundamenteel verschil tussen indexatie en modelmatige waardebepaling. Op basis van een bestand met actuele objectgegevens en op basis van marktgegevens wordt (elk jaar) een heffingsmaatstaf bepaald met behulp van de computer. Door zeer uitdrukkelijk het uitgangspunt te kiezen dat de uitkomst bepaald wordt door de computer (en niet door een taxateur ter plaatse) is het mogelijk om jaarlijks een actuele heffingsmaatstaf te bepalen. Dit voorkomt problemen in de acceptatie bij de burger (grote waardesprongen, ver terugkijken in het verleden) en problemen met betrekking tot tussentijdse waardeveranderingen (drempels).
16
4 b) Voorstellen samenhangend met vermindering aantal te taxeren objecten
-
Voorstel 5: Waarderingsvrijstelling;
-
Voorstel 6: Objectafbakening niet-woningen afschaffen
-
Voorstel 7: Objecten in aanbouw
17
Voorstel 5: Waarderingsvrijstelling/afstemmen heffingswetten Knelpunt Er zijn objecten die enerzijds veel waarderingskosten met zich meebrengen, maar anderzijds weinig belastingopbrengsten genereren. Te denken valt aan volkstuinen, stacaravans, tuinhuisjes en transformatorhuisjes. Daarnaast zijn er objecten die niet meelopen in de OZB-heffing, maar wel gewaardeerd moeten worden omdat ze worden betrokken in de waterschapsheffing. Het betreft dan bijvoorbeeld kerken, rioolwaterzuiveringsinrichtingen en gemalen. Hier zou afstemming van de heffingswetten voor de hand liggen. Beschrijving voorstel Voorstel behelst het invoeren van een waarderingsvrijstelling van € 30.000 in de WOZ. Dit betekent dat onroerende zaken niet gewaardeerd hoeven te worden indien de waarde ervan het drempelbedrag van € 30.000 niet te boven gaat. Tegelijkertijd worden objecten onder het drempelbedrag ook niet in de OZB -heffing, waterschapsheffing en EWF betrokken. Wanneer het drempelbedrag wordt overstegen, kan de totale waarde of het deel boven de drempel dienen als basis voor de heffing. Voorstel betreft tevens harmonisatie van de basis voor OZB-heffing en waterschapsheffing, zodat kerken en gemalen niet meer aan heffing onderhevig zijn. Voor deze objecten kan dan een waarderingsvrijstelling van kracht worden. Het voorstel kan worden uitgebreid met het aanduiden van bepaalde objectcategorieën waarvoor waardebepaling (en belastingheffing) geheel buiten aanmerking blijft ongeacht de waarde van het object. Dit betreft dat een "vrijstelling" die vergeleken kan worden met de huidige vrijstelling voor bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond en voor openbare wegen. Beoordeling 1. Doelmatigheid Het waarderen van sommige onroerende zaken is arbeidsintensief, terwijl er relatief geringe belastinginkomsten tegenover staan. De baten wegen in een dergelijk geval niet tegen de kosten op. Door het voorstel zullen de uitvoeringskosten van gemeenten dalen. Gemeenten moeten een inschatting maken van welke objecten onder en welke boven de drempel zullen vallen, maar over het algemeen zal minder gewaardeerd hoeven worden. Door de vrijstelling niet te koppelen aan een bedrag maar aan een categorie objecten, vervalt deze noodzaak voor het inschatten welke objecten wel en niet onder de drempel vallen en vervalt het drempelprobleem. Hier staat tegenover dat dit leidt tot definitievraagstukken (die nu bij de rechter zijn belegd) en in potentie een basis zijn voor geschillen. Bovendien doet dit afbreuk aan het uitgangspunt dat OZB een objectieve belasting is. Ook neemt de complexiteit van de wetgeving toe. Daar staat tegenover dat voor dergelijke objecten geen bezwaar en beroep meer wordt ingediend. Overigens valt wel te verwachten dat extra bezwaren worden ingediend door personen met objecten net boven de drempel wanneer zou blijken dat vergelijkbare objecten net onder de drempel vallen. Tegenover de daling van de uitvoeringskosten staat een zekere derving van belastinginkomsten; het is niet duidelijk hoe groot deze derving is. Gemeenten zullen de gederfde belastinginkomsten verdisconteren in een hoger tarief. 2. Continuïteit uitvoeringsproces
18
Door de voorkomende arbeidsintensieve werkzaamheden niet meer te hoeven uitvoeren wordt een deel van de werkdruk bij gemeenten weggenomen. 3. Welbevinden burgers Irritatie wordt weggenomen wanneer geen OZB of waterschapsheffing betaald hoeft te worden en niet hoeft te worden meegenomen bij bepaling van het EWF. Dit speelt met name bij categorieën zoals stacaravans, waarbij gebleken is dat dit een categorie is waarbij belastingheffing zeer gevoelig ligt Voorstel is gevoelig voor irritatie rond de drempel. 4. Overige voor- en nadelen Een mogelijk probleem kan zitten in de splitsing van onroerende zaken die het voorstel zou kunnen uitlokken. Ook kan derving optreden bij andere belastingen, in ordegrootte van € 15 mln bij vrijstelling, maar aanzienlijk hoger bij heffingsvrije voet. Wanneer harmonisatie plaatsvindt van de basis voor de OZB-heffing en de waterschapsheffing, kan dit leiden tot verkleining van de heffingsbasis voor de waterschappen. Keuzes in het verleden De Gemeentewet voorziet in de mogelijkheid om facultatief een efficiencyvrijstelling in de belastingverordening op te nemen tot een bedrag van € 11.455,51. De genoemde grens in de OZB (fl 25000) dateert van ruim twintig jaar geleden en is sindsdien niet aan de inflatie of waardestijging van onroerende zaken aangepast. Wat is er nodig voor realisatie? Aanpassing van de Wet WOZ, de Gemeentewet, de Waterschapswet en aanverwante wetten en regelgeving.
19
Voorstel 6: Objectafbakening niet-woningen vereenvoudigen
Knelpunt: Net als de woningen worden ook de niet-woningen afgebakend naar de gebruikers. Deze afbakening naar gebruikersgrenzen vindt plaats bij de waardering, zodat ook bij de niet-woningen OZB geheven kan worden op de gebruikers van de objecten (en niet alleen de eigenaren). Van de WOZ-objecten betreft 10% een niet-woning. Deze afbakening leidt vaak tot uitvoeringsproblemen. Het afbakenen van objec ten op gebruikersniveau vergt met name bij de niet-woningen frequent en vaak moeizaam onderzoek. Anders dan bij woningen kan geen gebruik gemaakt worden van de bevolkingsadministratie en ook de informatie van nutsbedrijven biedt in steeds mindere mate de noodzakelijke gegevens. Dan moeten gemeenten zelf gegevens ter plaats verzamelen. Hiermee gaan hoge uitvoeringslasten gepaard, bij gemeenten, maar ook bij de belastingplichtige, vooral ook door de relatief hoge mutatiegraad. Beschrijving voorstel: Het voorstel behelst afschaffing van de gebruikersgrenzen voor niet-woningen. Dit betekent dat de WOZ-gegevens bij de niet-woningen niet meer op gebruikersniveau bekend zijn. De OZB-aanslag voor het object wordt niet meer opgelegd aan de gebruiker, maar aan de eigenaar. Beoordeling 1. Doelmatigheid Op een aantal manieren wordt de doelmatigheid vergroot: -
bij het waarderen hoeft geen rekening meer gehouden te worden met de gebruikersgrenzen. Dit bespaart kosten, in het bijzonder bij de waardering van kantoorverzamelgebouwen.
-
gebruikers van niet-woningen wordt geen WOZ-beschikking en OZB-heffing meer verzonden. Dit bespaart kosten.
-
omdat gebruikers van niet-woningen geen WOZ-beschikking en OZB -heffing meer krijgen, kunnen zij hiertegen niet in bezwaar en beroep gaan. Op de kosten van dit bezwaar en beroep wordt bespaard. Een zeer gering percentage van de bezwaar- en beroepsschriften heeft betrekking op gebruikers van niet-woningen.
De VNG geeft aan de kostenbesparing tussen de € 6 en 9 miljoen per jaar te schatten. Deze berekening is gebaseerd op een inschatting van enkele gemeenten die is geëxtrapoleerd. De doelmatigheid wordt ook vergroot door een vermindering van de administratieve lastendruk bij de betrokken eigenaren en gebruikers van niet-woningen. Deze betrokkenen zijn nu verplicht periodiek gegevens te verschaffen aan de gemeente om te kunnen beoordelen of de objectafbakening is veranderd. Deze verplichting kan vervallen, omdat de gemeente de objectafbakening op eigenarenniveau volledig kan afleiden uit de kadastrale gegevens. 2. Continuïteit uitvoeringsproces Het voorstel heeft geen effect op de continuïteit van het uitvoeringsproces. 3. Welbevinden burgers Het voorstel heeft verschillende effecten voor het welbevinden:
20
-
Enerzijds wordt de administratieve lastendruk voor eigenaren verminderd. Eigenaren zullen niet meer worden lastig gevallen met jaarlijks terugkerende formulieren van de gemeente over de afbakening van hun objecten.
-
Anderzijds wordt de lastendruk voor eigenaren groter, omdat zij nu een deel van hun eigen OZBheffing zullen willen doorberekenen aan gebruikers. Dit betekent dat zij zullen moeten bepalen hoe zij dit gaan toerekenen. Hiervoor zijn overigens precedenten: bijvoorbeeld over de doorberekening bij studentenkamers en de doorberekening bij pachtsituaties bij waterschappen. Het is onduidelijk wat dit per saldo betekent voor de administratieve lastendruk betekent.
-
Voor de gebruiker betekent het voorstel een inperking van hun rechten. Zij zullen geen bezwaaren beroepsmogelijkheid meer hebben tegen de waardering, terwijl zij nog wel steeds belanghebbende zijn. Overigens valt in dit soort gevallen nog wel een bezwaarmogelijkheid te creëren.
4. Overige voor- en nadelen Gemeenten die voor andere heffingen -zoals het rioolafvoerrecht- gebruik maken van de WOZobjectafbakening moeten daarvoor een andere afbakening gaan toepassen. Ook voor de REB, BOL, Electriciteitswet en Gaswet zullen alternatieven gevonden moeten worden. Deze alternatieven liggen niet voor het oprapen. Voor de waterschapsomslag gebouwd en het huurwaardeforfait geldt dit niet. Voor beide wordt alleen gebruik gemaakt van de gegevens die in relatie staan tot de eigenaar. Verder zal moeten worden geregeld dat eigenaren een deel van hun OZB niet-woningen doorberekenen aan gebruikers; dit zal nu in contracten nog niet zijn geregeld. Het voorstel brengt met zich mee dat minder personen worden aangeslagen en dat er doorberekeningsvraagstukken ontstaan (eigenaren berekenen door aan huurders). Keuzes in het verleden Het voorstel is in 2002 door de VNG en de Waarderingskamer gedaan. Het is toen niet overgenomen, vanwege de argumenten van rechtsbescherming en het ontbreken van alternatieve objectgegevens voor REB en BOL. Wat is er nodig voor realisatie? Aanpassing van de Wet WOZ, Gemeentewet en Waterschapswet en eventueel aanverwante wetten en regelgeving (REB, BOL, etc).
21
Voorstel 7: Objecten in aanbouw Knelpunt/beschrijving voorstel Gemeenten dienen WOZ-objecten die in aanbouw zijn te waarderen in het kader van de Wet WOZ. Indien de bouw zich uitstrekt over meerdere belastingjaren, dient per 1 januari van ieder jaar de WOZwaarde opnieuw te worden bepaald. Voorstel behelst het afschaffen van de verplichting tot het waarderen van objecten in aanbouw. Beoordeling 1. Doelmatigheid Het waarderen van objecten in aanbouw kan veel tijd en kosten vergen. Gemeenten hebben facultatief de mogelijkheid objecten in aanbouw voor het heffen van OZB vrij te stellen. In een dergelijk geval wordt de waarderingen uitgevoerd ten behoeve van waterschappen en Belastingdienst. Indien de verplichting tot het waarderen van objecten in aanbouw uit de Wet WOZ wordt geschrapt, vindt ten aanzien van deze objecten geen gegevenslevering aan de afnemers plaats. De waterschappen zullen de grond bij het object in aanbouw naar de oppervlaktemaatstaf in de omslag ongebouwd betrekken. De VNG heeft gemeenten al een procesbeschrijving beschikbaar gesteld die bij implementatie kan leiden tot doelmatigheid. Overwogen kan worden in regelgeving bij woningen forfaits op te nemen die aansluiten bij de betalingsbewijzen. Er zijn besparingen te verwachten in ordegrootte van indicatief € 5 mln. 2. Continuïteit uitvoeringsproces Geen effect. 3. Welbevinden burgers Veel burgers beseffen niet dat objecten die ze nog niet kunnen bezigen overeenkomstig de gebruiksbestemming, voor de WOZ moeten worden gewaardeerd en worden belast. Ook is het voor burgers vaak lastig te controleren of de getaxeerde waarde van het object in aanbouw juist is, gezien het gebrek aan referentiecijfers. 4. Overige voor- en nadelen Zodra een jaarlijkse herwaardering in zicht komt, wordt de noodzaak tot het waarderen van objecten in aanbouw aanzienlijk kleiner, omdat deze een jaar later als voltooid kunnen worden meegenomen. Wanneer de waardering van en heffing op objecten in aanbouw zou worden afgeschaft, levert dit een prikkel tot het in stand houden van de status “in aanbouw”. De waarde van “objecten in aanbouw” maakt onderdeel uit van de belastingcapaciteit, één van de maatstaven van het Gemeentefonds. Momenteel nemen gemeenten die hun wettelijke taak volledig en correct uitvoeren ten opzichte van gemeenten die dat niet doen in een ongunstiger positie in: via de negatieve inkomstenmaatstaf wordt hiervoor immers de algemene uitkering gecorrigeerd. Dit voorstel maakt die situatie ongedaan. Keuzes in het verleden In aanbouw zijnde onroerende zaken vallen geheel onder de werking van artikel 19 van de Wet WOZ. Gemeenten moeten op grond hiervan deze objecten waarderen en in de heffing betrekken. Wat is er nodig voor realisatie? Aanpassing van de Wet WOZ en eventueel aanverwante wetten en regelingen.
22
Integratie voorstellen vermindering aantal te taxeren objecten Er zijn categorieën objecten waarbij de waarderingskosten in relatie tot de waarderingsopbrengsten zeer hoog zijn. Dit wordt veroorzaakt door de volgende factoren: -
de waarde wordt gebruikt voor slechts een beperkt aantal heffingen (bijvoorbeeld kerken)
-
de waarde is laag in vergelijking met het werk dat gedaan moet worden (bijvoorbeeld stacaravans waarbij veel werk gedaan moet worden om gebruikers en kenmerken caravan te inventariseren, met slechts een beperkte waarde; of rijksmonumenten met een publieke bestemming, waarbij de waarde in het economische verkeer vaak zeer laag is)
-
het werk wordt gedaan voor een beperkte periode (bijvoorbeeld objecten in aanbouw, waarbij immers vaststaat dat de kenmerken van het object voor het volgend belastingjaar weer anders zullen zijn).
Wanneer de verplichting om dit soort objecten te waarderen vervalt, betekent dit een significante verlaging van de kosten.
Daarnaast kan ook gedacht worden aan het laten vervallen van de verplichting tot het taxeren van objecten met een min of meer publieke functie. Ook voor deze objecten is vaak sprake van hoge taxatiekosten en complexe bezwaar en beroepsprocedures, terwijl de belasting betaald wordt uit publieke middelen (bijvoorbeeld onderwijs, gezondheidszorg).
23
4 c) Voorstellen samenhangend met organisatie werkproces
-
Voorstel 8: Spreiding waardepeildata;
-
Voorstel 9: Centralisering bij Belastingdienst.
-
Voorstel 10: Samenwerkingsimpuls;
-
Voorstel 11: Gezamenlijke uitvoering voor bijzondere objecten
-
Voorstel 12: WOZ-beschikking voor nieuwe belanghebbende niet alleen op verzoek
24
Voorstel 8: Spreiding waardepeildata
Beschrijving voorstel Momenteel geldt in heel Nederland dezelfde waardepeildatum, namelijk twee jaar voor het begin van een WOZ-tijdvak. Het voorstel behelst de spreiding van deze waardepeildatum over de verschillende regio’s. In een tijdvak van vier jaar zouden bijvoorbeeld vier waardepeildata kunnen worden vastgesteld, zodat er vier verschillende regio’s ontstaan met verschillende waardepeildata. In de tussentijd zal dan moeten worden geïndexeerd. Beoordeling 1. Doelmatigheid Door gelijkmatiger verdeling van de werkzaamheden, zal de schaarste aan taxateurs zoals die er in de huidige piekperioden is, afnemen. Daarnaast is doelmatiger inzet van ander gespecialiseerd personeel mogelijk en zal er – landelijk gezien – minder sprake zijn van een piek in bezwaar- en beroepszaken hetgeen doelmatigheidsvoordelen oplevert bij gemeenten, dienstverleners en gerechtshoven, in ordegrootte van € 5 mln (bedrag behoeft nadere verkenning). 2. Continuïteit uitvoeringsproces Door het voorstel neemt de continuïteit van het uitvoeringsproces neemt voor de genoemde activiteiten toe. De spreiding over de regio’s maakt een evenwichtige werklast voor taxatiebureaus mogelijk, die de uitbestedingsmogelijkheden voor gemeenten vergroot. Voor de onderdelen van het uitvoeringsproces die betrekking hebben op het actueel houden van de objectgegevens en op het analyseren van marktgegevens heeft dit voorstel geen gevolgen, omdat deze werkzaamheden in de tijd gespreid zijn. 3. Welbevinden burgers Geen effect. 4. Overige voor- en nadelen Objecten in verschillende regio’s zijn niet meer goed met elkaar vergelijkbaar omdat de waardepeildata verschillen. Dit kan problematisch zijn voor de rechtsgelijkheid in het kader van overige heffingen en belastingen die zich mede baseren op de WOZ-waarde (inkomstenbelasting, waterschapsheffing). In het verleden was verantwoord gebruik van de WOZ-waarde voor het huurwaardeforfait in de vorm van indexatie, namelijk “correctie voor waardepeildatum” nodig (voor de wetsfictiegemeenten die bij uniformering van de waardepeildatum in het eerste WOZ-tijdvak nog een afwijkende peildatum hanteerden). Overigens ligt spreiding van waardepeildata niet voor de hand in een situatie waarin modelmatige waardebepaling breed wordt toepast en er elk jaar opnieuw wordt gewaardeerd. Wanneer het waarderingstijdvak verlengd zou worden en overgegaan zou worden op globale indexering, dan kan spreiding van waardepeildata (voor de tienjaarlijkse herijking) wel nuttig zijn. Keuzes in het verleden Voordat de Wet WOZ in 1995 van kracht werd, is uitgegaan van gespreide waardepeildata. Op verzoek van de Tweede Kamer (en het Ministerie van Financiën in verband met het
25
eigenwoningforfait) is hiervan in de Wet WOZ afgezien (in verband met het punt van de rechtsongelijkheid).
Wat is er nodig voor realisatie? Aanpassing van wet- en regelgeving (WOZ en fiscale wetgeving).
26
Voorstel 9: Centralisering bij Belastingdienst Beschrijving inhoud Momenteel voeren bijna 500 gemeenten de Wet WOZ uit. Dit betekent dat het wiel soms vele malen opnieuw moet worden uitgevonden. Voor veelkomende werkzaamheden is dit probleem minder groot dan bij specialistisch werk Voorstel zou kunnen zijn om de uitvoering van de Wet WOZ of onderdelen daarvan te centraliseren bij de Belastingdienst. Beoordeling 1. Doelmatigheid Het is niet duidelijk of gehele of gedeeltelijke centralisering van de uitvoering van de WOZ bij de Belastingdienst per saldo een besparing oplevert. Hierover bestaat geen overeenstemming tussen de betrokken partijen. KPMG heeft in 2000 becijferd dat uitvoering van de WOZ door de Belastingdienst door schaalvoordelen kan leiden tot een structurele besparing op termijn van circa € 36 mln. Daarbij is geen rekening gehouden met initiële kosten van de Belastingdienst en desinvesteringen door gemeenten. Evenmin is in deze som meegenomen dat de objectgegevens en subjectgegevens nog wel door de gemeenten geleverd zullen moeten worden en het actueel houden van deze basisgegevens vormt één van de belangrijkste kostenposten in het kader van de Wet WOZ . 2. Continuïteit uitvoeringsproces Geen effect. 3. Welbevinden burgers Waarschijnlijk geen effect. 4. Overige voor- en nadelen Belastingdienst zal expertise op dit terrein moeten opbouwen en mensen moeten opleiden voordat het verantwoord is over te dragen aan de Belastingdienst. Vanwege de investeringen die gemeenten nu reeds hebben gepleegd ten behoeve van dit tijdvak lijkt centralisering bij de Belastingdienst – indien dit bestuurlijk wenselijk zou zijn - pas ten behoeve van het volgende WOZ-tijdvak 2009-2012 mogelijk. Keuzes in het verleden KPMG-rapport uit 2000 heeft deze optie onderzocht. In bestuurlijk overleg tussen Rijk, VNG en UvW is besloten om uitvoering bij gemeenten te houden, vanwege onvoldoende draagvlak. Dezelfde keuze is gemaakt ten aanzien van de werkzaamheden van het WOZ-tijdvak 2005-2008 toen eind 2002 opnieuw discussie ontstond over de uitvoering van de WOZ. Wat is er nodig voor realisatie? Aanpassingen in wet - en regelgeving
27
Voorstel 10: Samenwerkingsimpuls Beschrijving voorstel Benchmarkgegevens laten grote verschillen zien in de uitvoeringskosten van de WOZ. Daarbij valt het op dat opmerkelijke kostenbesparingen gerealiseerd kunnen worden wanneer gemeenten samenwerken met andere gemeenten en waterschappen en op die manier een grotere schaalgrootte bereikt wordt. Deze samenwerking zou kunnen worden bevorderd. Te denken valt aan het voortzetten van de benchmark van de Waarderingskamer, peer group reviews, bekend maken van best practices, centraal aanbieden van bepaalde producten (standaardteksten, software, bouwvergunningen), gezamenlijke contracten voor samenwerkende gemeenten, opzetten van een gezamenlijke gemeentelijke belastingdienst en gezamenlijk (laten) taxeren van bepaalde typen objecten, zoals electriciteitscentrales, NS-objecten etc.. Deze laatste vorm van samenwerking is in voorstel 11 uitgewerkt. Het afgezonderde budget voor verbeterprojecten in de WOZ (€ 300.000,-) zou hierin ook een rol kunnen spelen. Beoordeling 1. Doelmatigheid Geschatte reductie van uitvoeringskosten bedraagt minimaal € 10 mln. Opgemerkt wordt dat samenwerking ook al kan worden ingezet voor het realiseren van het huidige macro-kostenforfait 2. Continuïteit uitvoeringsproces Door de grotere schaalgrootte kunnen gemeentespecifieke schommelingen beter worden uitgemiddeld. Dit kan de continuïteit van het uitvoeringsproces ten goede komen. 3. Welbevinden burgers Verbetert uitvoering. Gemeenten zullen hierdoor doelmatiger gaan werken en er zullen minder onverklaarbare verschillen optreden. 4. Overige voor- en nadelen Keuzes in het verleden Gekozen is voor gemeentelijke autonomie, waarbij gemeenten ook geheel vrij zijn in het al dan niet aangaan van samenwerkingsverbanden. Wat is er nodig voor realisatie? Bestuurlijk commitment.
28
Voorstel 11: Gezamenlijke uitvoering voor bijzondere objecten Beschrijving voorstel Gemeenten moeten objecten te waarderen die niet goed te vergelijken zijn met andere objecten in de gemeente, de bijzondere objecten. Te denken valt dan aan scholen, transformatorhuisjes, energiebedrijven, tankstations en NS-stations. Deze objecten zijn in geringe mate aanwezig in een gemeente en mede daarom lastig te waarderen. Het voorstel is om deze bijzondere objecten centraal te (laten) waarderen. Dit zou kunnen door voor specifieke objecten landelijk bevoegde taxateurs aan te stellen. Ook gecertificeerde taxatiewijzers en andere centraal aangeboden producten kunnen middelen zijn voor de doelmatige uitvoering van bijzondere objecten. Beoordeling 1. Doelmatigheid Er valt aanzienlijke doelmatigheidswinst te verwachten die kan oplopen tot boven de € 10 mln. Door bundeling van inspanningen zullen schaaleffecten en grotere leereffecten optreden. 2. Continuïteit uitvoeringsproces Door schaalvergroting kunnen gemeentespecifieke schommelingen beter worden opgevangen. Dit kan de continuïteit van het uitvoeringsproces ten goede komen. 3. Welbevinden burgers Er zal een effect zijn op het welbevinden van bedrijven; hun taxaties zullen nauwkeuriger en beter vergelijkbaar worden, met als gevolg minder bezwaarschriften. Ook zullen bijvoorbeeld landelijk opererende belastingplichtige niet langer worden benaderd door individueel werkende gemeenten maar slechts door één uitvoeringsinstantie (vermindering administratieve lastendruk) 4. Overige voor- en nadelen Door samenwerking kan (zeker voor bijzondere objecten) een betere uniformiteit worden bereikt. Deze uniformiteit zal uiteindelijk ook het aantal bezwaar- en beroepsprocedures voor deze typen objecten beperken. Immers voor zover er verschil van inzicht bestaat kan dit in één proefprocedure worden uitgewerkt. Ook dit beperkt de lasten aan de kant van de belastingplichtigen (minder adviseurskosten). Dit voorstel zou onderdeel kunnen zijn van het pakket ter beperking van de administratieve lasten. In de praktijk zullen sommige gemeenten er wellicht toch de vrijheid willen houden om veel van deze bijzondere objecten zelf te blijven taxeren. Keuzes in het verleden Gekozen is voor gemeentelijke autonomie, waarbij gemeenten ook geheel vrij zijn in het al dan niet aangaan van samenwerkingsverbanden. Momenteel is een project gaande voor het centraal waarderen van schoolgebouwen. De eerste producten die behulpzaam kunnen zijn voor taxatie van bijzondere objecten worden in samenwerkingsverband van gemeenten (landelijk taxatieoverleg) aangeboden. Wat is er nodig voor realisatie? Afspraak tot gezamenlijke aanpak.
29
Voorstel 12: WOZ-beschikking voor nieuwe belanghebbende niet alleen op verzoek Korte beschrijving inhoud Om nieuwe belanghebbenden bij een WOZ-object een bezwaarmogelijkheid te geven, is in de wet opgenomen dat deze nieuwe belanghebbenden de gemeente om een WOZ-beschikking kunnen verzoeken. Gemeenten moeten nieuwe belanghebbenden nu een WOZ-beschikking sturen binnen acht weken nadat daarom is verzocht. Het verzoek kan worden gedaan tot zes weken na dagtekening van de eerst ontvangen aanslag(en) OZB ter zake. Voorgesteld wordt om gemeenten de bevoegdheid te geven de voor bezwaar vatbare WOZbeschikking op eigen initiatief aan nieuwe belanghebbenden te laten toezenden. Overigens zal bij realisatie van voorstellen met betrekking tot jaarlijkse waardebepaling, jaarlijkse bezwaarmogelijkheid en/of integratie WOZ-beschikking en OZB -aanslag dit voorstel automatisch gerealiseerd zijn. Beoordeling 1. Doelmatigheid Door de WOZ-beschikking op verzoek kunnen gemeenten een groot deel van het jaar worden geconfronteerd met administratieve werkzaamheden die ze zelf niet of nauwelijks kunnen plannen. Het voorstel levert meer continuïteit in het uitvoeringsproces op en daarmee doelmatigheidswinst. Het verzenden van een nieuwe WOZ-beschikking kan dan worden gekoppeld aan de verwerking van de desbetreffende gegevens in de WOZ-administratie of aan de verzending van de OZB -aanslagen; werkzaamheden die toch al moeten plaatsvinden waardoor extra kosten gering zijn. Wel is het de vraag of de groep van mensen die hier iets mee opschiet niet erg klein is. Het automatisch verzenden van de WOZ-beschikking aan nieuwe belanghebbenden opent voor hen de mogelijkheden tot bezwaar en beroep. Het zou dus kunnen leiden tot extra kosten uit dien hoofde. Het voorstel zou met name kostenverhogend kunnen werken in gemeenten met veel bedrijfsverzamelgebouwen en als gevolg daarvan veel wisselende huurders. 2. Continuïteit uitvoeringsproces Door de WOZ-beschikking op verzoek kunnen gemeenten een groot deel van het jaar worden geconfronteerd met administratieve werkzaamheden die ze zelf niet of nauwelijks kunnen plannen. Het voorstel levert meer continuïteit in het uitvoeringsproces op en daarmee doelmatigheidswinst. 3. Welbevinden burgers Nieuwe belanghebbenden bij een WOZ-object hoeven niet langer zelf te denken aan het verzoeken om een WOZ-beschikking. Ze krijgen automatisch een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking toegezonden. 4. Overige voor- en nadelen Keuzes in het verleden Bedoeling van de wetgever is geweest belanghebbenden een bezwaarmogelijkheid te geven nadat deze is geconfronteerd met de effecten van de WOZ-waarde. Het onderhavige voorstel versterkt deze mogelijkheid.
30
Wat is er nodig voor realisatie? Wijziging van de Wet WOZ en aanverwante wetten en regelgeving.
31
Integratie voorstellen organisatie werkproces
Bij integratie van voorstellen kan gedacht wordt aan gemeentegrens overschrijdende uitvoering. Voor sommige activiteiten is een (regionale) samenwerking een optimale oplossing voor andere activiteiten is landelijke uitvoering doelmatiger (bijvoorbeeld zeer specifieke objecten). In dat laatste geval kan gedacht worden aan een landelijke uitvoeringsorganisatie. Het past hierbij om niet in eerste te denken aan volledige centralisatie of regionalisering van de uitvoering van de Wet WOZ, maar juist per onderdeel te kijken naar de voor- en nadelen.
32
4 d) Voorstellen samenhangend met vermindering inspanning bezwaar en beroep
-
Voorstel 14: Integratie WOZ-beschikking en OZB -aanslag/jaarlijkse bezwaarmogelijkheid
-
Voorstel 15: Waardeklassen/bandbreedte voor bezwaar en beroep;
-
Voorstel 16: Vergroting openbaarheid
-
Voorstel 17: Verlaging drempel ambtshalve vermindering
33
Voorstel 13: Integratie WOZ-beschikking en OZB-aanslag/jaarlijkse bezwaarmogelijkheid Knelpunt Momenteel krijgen eigenaren en gebruikers in de regel elke vier jaar een WOZ-beschikking en elk jaar een OZB -aanslag. De hoogte van de WOZ-waarde van een object kan alleen worden betwist, door bezwaar te maken tegen de WOZ-beschikking. In de praktijk blijkt dat in bezwaarschriften tegen de OZB-aanslag vaak bezwaar wordt gemaakt tegen de WOZ-waarde. Dit leidt tot nodeloos hoge uitvoeringskosten (de kosten van het ongegrond verklaren). Beschrijving voorstel Het voorstel behelst de integratie van de WOZ-beschikking en de OZB-aanslag. Deze beschikking wordt dan jaarlijks aan het begin van het kalenderjaar verstrekt. Hiertegen is bezwaar en beroep mogelijk. Beoordeling 1. Doelmatigheid Het voorstel heeft tot gevolg dat minder uitvoeringskosten gemaakt zullen worden ten behoeve van bezwaarschriften die ongegrond dienen te worden verklaard. Het is de vraag hoe het voorstel zal uitwerken op de hoeveelheid bezwaar- en beroepschriften. Hierin zijn verschillende effecten te onderscheiden: -
Mogelijk leidt een jaarlijkse beschikking met daarop ook de WOZ-waarde ertoe dat er meer bezwaarschriften zullen worden ingediend.
-
Daar tegenover staat dat het financiële belang dat met een bezwaarschrift is gemoeid kleiner is: omdat elk jaar bezwaar gemaakt kan worden tegen de WOZ-beschikking zal er eerder de neiging waarschijnlijk groter zijn om er af en toe vanaf te zien. Belangenorganisaties (bijvoorbeeld Vereniging Eigen Huis) wijzen hun leden nu juist op dit belang en adviseren vaak om bij twijfel of onzekerheid te kiezen voor het indienen van een bezwaar.
Daarnaast zal het voorstel ook leiden tot stroomlijning van de bezwaar- en beroepsprocedures: gemeenten zullen niet langer hoeven te wachten op een uitspraak over de WOZ-beschikking voordat ze het OZB-bezwaar kunnen behandelen. Deze stroomlijning zal ook een doelmatigheidswinst tot gevolg kunnen hebben. De VNG heeft de doelmatigheidswinst geschat op € 4,5 mln. 2. Continuïteit uitvoeringsproces De continuïteit van het uitvoeringsproces wordt vergroot: niet alleen wordt het proces gestroomlijnd, maar ook wordt mogelijk de piek aan bezwaarschriften bij de WOZ-beschikking van een nieuw tijdvak wat afgevlakt en daarmee waarschijnlijk de werklast gespreid. 3. Welbevinden burgers Het voorstel neemt onduidelijkheid bij burgers weg over het feit dat zij bij de OZB-aanslag niet over de WOZ-waarde een bezwaar kunnen indienen. In het voorstel kan dat namelijk wel. Daarnaast krijgt de burger direct inzicht in (een deel van) de financiële consequenties van de nieuwe waarde. Bovendien kunnen burgers elk jaar bezwaar maken tegen de WOZ-waarde, wat door sommige eigenaren en gebruikers ook zal worden gewaardeerd.
34
Daar staat tegenover dat door de integratie van WOZ-beschikking en OZB -aanslag wellicht het zicht verloren gaat dat de WOZ-beschikking ook de basis vormt voor andere heffingen. 4. Overige voor- en nadelen Er bestaat een duidelijk verband met verkorting van de waarderingscyclus. Wanneer elk jaar een nieuwe WOZ-waarde beschikbaar komt, ligt het zeker voor de hand deze te integreren met de OZBaanslag. De afnemers van de WOZ-gegevens hebben een groot belang bij aanlevering van de gegevens reeds vroeg in het jaar. Als de WOZ-beschikking en de OZB -aanslag worden gecombineerd, dan zou dit, uitgaande van een gelijkblijvende positie van de afnemers op dit punt, moeten betekenen dat ook gemeenten die OZB -aanslagen voortaan uiterlijk in de eerste acht weken van het jaar opgelegd moeten hebben. Gemeenten hebben daarmee in beginsel geen moeite. Keuzes in het verleden De WOZ-waarde is de heffingsgrondslag voor meerdere belastingen. Deze heffingsgrondslag wordt apart kenbaar gemaakt middels een WOZ-beschikking. Wat is er nodig voor realisatie? Aanpassing Wet WOZ en Gemeentewet en eventueel aanverwante wet- en regelgeving.
35
Voorstel 14: Waardeklassen/bandbreedte voor bezwaar en beroep Knelpunt De WOZ-waarde wordt momenteel in de praktijk tot op de € 1000,- precies bepaald. De Wet WOZ kent geen afrondingsregels. Het OZB -tarief wordt niet betrokken op de precieze waarde van een object, maar op het aantal tariefeenheden dat correspondeert met de WOZ-waarde. De huidige tariefeenheid komt overeen met € 2268,-. Daarmee kent de OZB feitelijk zeer veel waardeklassen. Een relatief groot deel van de bezwaarschriften heeft betrekking op een kleine afwijking in de WOZwaarde (rond de € 5000), een afwijking die echter wel groot genoeg is om één of twee tariefseenheden meer te moeten betalen. Als gevolg hiervan hebben eigenaren en gebruikers een prikkel om bezwaar te maken tegen de WOZ-beschikking. Beschrijving voorstel Voorstel behelst invoering van waardeklassen in de WOZ. Tegelijkertijd zouden de heffingen die zich op de WOZ baseren dan ook moeten uitgaan van die waardeklassen. Voor de OZB zou dit een aanzienlijke beperking van het aantal waardeklassen betekenen. Voor de belastingaanslag is dan niet langer de precieze waarde van het object van belang, maar de waardeklasse waarin het object zich bevindt. Dit waardeklassenstelsel is tevens te beschouwen als een bandbreedte voor bezwaar en beroep. Zolang een bezwaar- en beroepsprocedure immers geen vooruitzicht biedt om in een andere waardeklasse te komen, ligt het niet voor de hand dat eigenaren of gebruikers tegen de WOZ-waarde in bezwaar en beroep gaan. Het voorstel kan geconcretiseerd worden door de waardeklassen te expliciteren en (in de OZB) door de tariefeenheden te verhogen en die te introduceren in Wet IB en waterschapswet. In plaats van de huidige OZB -tariefseenheid van € 2268 kan worden uitgegaan van een tariefseenheid € 10.000, -. De waardeklassen bestaan dan uit de klassen van 0-€ 10.000, € 10.000 – € 20.000, € 20.000 - € 30.000, etc. Dit betekent dat er een tarief geldt per € 10.000,- Indicatieve besparing bedraagt € 5 mln. Deze onderbouwing behoeft nadere verkenning. De hoogte van de besparing hangt samen met de omvang van de waardeklassen. Beoordeling 1. Doelmatigheid Taxeren is geen exacte wetenschap. Door de nauwkeurige waardering wordt dit nu wel gepretendeerd. Een waardeklassensysteem sluit aan bij de werkelijkheid dat elke taxatie een marge te zien geeft. Door de invoering van een waardeklassenstelsel zullen het aantal bezwaar- en beroepschriften afnemen en daarmee ook de uitvoeringskosten van de Wet WOZ. Naarmate er meer waardeklassen zijn zal het effect op de uitvoeringskosten geringer zijn. (Overigens hangt het er dan wel ook van af of de klassen van enige relevantie zijn. In het Verenigd Koninkrijk zijn er 10 waardeklassen, maar bevindt zich 70% van de objecten in twee waardeklassen). 2. Continuïteit uitvoeringsproces Doordat eigenaren en gebruikers er in een waardeklassensysteem vaak niet op vooruit zullen gaan wanneer zij bezwaar aantekenen, zal er minder bezwaar en beroep worden ingediend. Beroep en bezwaar sorteert alleen effect aan de randen van de waardeklassen. Het voorstel verlaagt de werkdruk bij gemeenten.
36
3. Welbevinden burgers Burgers kunnen zich vaker de moeite van bezwaar en beroep besparen. Daartegenover staat dat in het geval een waarde net aan de ondergrens van een klasse ligt de burger wellicht sneller een poging zal doen om één klasse lager uit te komen. 4. Overige voor- en nadelen Het toepassen van waardeklassen hoeft niet automatisch te betekenen dat WOZ-waarden niet meer precies zullen worden toegepast. Er zal behoefte blijven bestaan aan een precieze WOZ-waarde, als is het alleen maar voor de bredere toepasbaarheid van de WOZ-gegevens. Een waardeklassensysteem geeft slechts aan dat voor de belastingheffing niet zozeer de precieze waarde zal worden gebruikt, als wel de klasse waarin zich die waarde bevindt. In de Wet IB is bewust gekozen voor het afschaffen van het waardeklassenstelsel bij de invoering van de Wet WOZ. Keuzes in het verleden De wetgever heeft niet gekozen voor het invoeren van waardeklassen omdat deze afbreuk zouden doen aan de vereiste nauwkeurigheid die voor het hanteren van waarden voor de belastingheffing is vereist. Bovendien wordt daarmee afbreuk gedaan aan de door de invoering van de Wet WOZ beoogde kwaliteitsverbetering van waardebepaling. Vanuit het oogpunt van rechtsbescherming is ervoor gekozen om geen drempel voor bezwaar en beroep op te werpen. Rekening houdend met het voorgaande wordt in dit voorstel uitgegaan van waardeklassen met een beperkte omvang (€ 10.000). De grensproblematiek is daarmee aanzienlijk minder dan bij het vroegere systeem voor het huurwaardeforfait. Wat is er nodig voor realisatie? Aanpassing van de Wet WOZ en eventueel aanverwante wetten en regelgeving.
37
Voorstel 15: Vergroting openbaarheid Korte beschrijving inhoud Voorstel houdt in de openbaarheid van de WOZ-gegevens te vergroten, door de uitkomsten van taxatierapporten op het internet te plaatsen. In verband met de privacybescherming moet daarbij wel aangegeven worden welk deel van de gegevens alleen raadpleegbaar zijn voor de betrokken belanghebbenden en welke gegevens algemeen toegankelijk zijn. Beoordeling 1. Doelmatigheid Gebleken is dat er een maatschappelijke behoefte bestaat tot meer openbaarheid waar het betreft de (totstandkoming van) WOZ-waarden van vergelijkbare objecten. Indien aan dit verzoek tot meer openbaarheid gehoor wordt gegeven zullen de werkzaamheden en daarmee ook de kosten voor gemeenten toenemen. Hier staan wel een aantal directe besparingen tegenover, zoals het veel minder toesturen van taxatieverslagen en minder telefonische inlichtingen. Meer openbaarheid zorgt voor een grotere maatschappelijke controle van waardegegevens, hetgeen de kwaliteit en toepasbaarheid ervan ten goede komt. Dit kan ertoe leiden dat minder bezwaar- en beroepschriften worden ingediend. Meer openbaarheid zou echter ook kunnen betekenen dat er meer ammunitie voor bezwaar en beroep beschikbaar is. Het precieze effect op de uitvoeringskosten is ongewis. 2. Continuïteit uitvoeringsproces Geen effect. 3. Welbevinden burgers Met name VNG en Vereniging Eigen Huis hebben om meer openheid verzocht. Ook burgers kunnen tevreden zijn met meer transparantie, maar zullen toch ook graag privacy willen behouden. Het is te verwachten binnen het bedrijfsleven meer weerstand zal zijn tegen grotere openbaarheid van bedrijfsgegevens . Dit betekent dat bij de openbaarheid rekening gehouden moet worden met het beperken van de toegang voor privacy- en concurrentiegevoelige gegevens. 4. Overige voor- en nadelen Het is onduidelijk hoe dit voorstel zich verhoudt tot de wet- en regelgeving op het terrein van privacybescherming. Alvorens tot invoering overgegaan zou worden, zou eerst advies bij het CBP 2
dienen te worden ingewonnen . Bij het Kadaster zijn reeds nu de verkoopprijzen opvraagbaar. Er bestaat echter nog wel een bepaalde drempel voordat iemand daartoe overgaat, maar ook veel van de gegevens in het kader van de Wet WOZ zijn afkomstig uit openbare registers. Keuzes in het verleden
2
Over de mate van openbaarheid van WOZ-gegevens is momenteel een procedure bij de Raad van State aanhangig; de gemeente Hilversum heeft beroep aangetekend tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam waarbij de specifieke regeling van de WOZ moest wijken voor de algemene regeling van de WOB (waardoor een groot aantal waardegegevens zou moeten worden verstrekt).
38
De Raad voor Vastgoedinformatie (RAVI) heeft destijds geadviseerd het waardegegeven volledig openbaar te laten zijn. Er is door de wetgever -op advies van de Registratiekamer- bewust gekozen voor een beperkte openbaarmaking van gegevens. Dit is voornamelijk ingegeven vanwege een veronderstelde concurrentiegevoeligheid van het waardegegeven bij niet-woningen en gevaar voor commercieel gebruik. Hierbij geldt dat ook woningen deel kunnen uitmaken van een ondernemingsvermogen. Er zou bij verdere openbaarmaking eenvoudig onderscheid gemaakt kunnen worden tussen de categorieën woningen en niet-woningen. Wat is er nodig voor realisatie? Aanpassing van wetgeving en de Instructie gerechtvaardigd belang van de Waarderingskamer.
39
Voorstel 16: Verlaging drempel ambtshalve vermindering Korte beschrijving inhoud In het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken is een regeling getroffen voor gevallen waarin, ondanks het feit dat de rechtsmiddelen niet of niet tijdig zijn aangewend, de waarde achteraf kan worden verminderd, indien blijkt dat de waarde te hoog is vastgesteld. Er moet dan echter wel voldaan zijn aan de voorwaarde dat de waarde meer dan 20%, met een minimum van € 4538,--, te hoog is vastgesteld. Voorgesteld wordt de genoemde ‘drempel’ te verlagen tot 10% van de waarde, onder handhaving van het drempelbedrag van € 4538, --. Dit voorstel is niet meer relevant bij de introductie van jaarlijkse herwaardering. Beoordeling 1. Doelmatigheid Indien gemaakte fouten aan het licht komen, moeten deze in de WOZ-administratie altijd worden hersteld, onafhankelijk van de vraag of deze verbetering van de administratie ook leidt tot een waardeverandering in de richting van de belanghebbende. Het voorstel zal leiden tot meer herzieningen van reeds opgelegde aanslagen. Voor de continuïteit en doelmatigheid van het uitvoeringsproces heeft dit voorstel dan echter geringe gevolgen. Bij een verlaging van de drempel zal een gemeente in meer gevallen de waarde verlagen dus zal een zekere inkomstenderving optreden. 2. Continuïteit uitvoeringsproces Voor de continuïteit en doelmatigheid van het uitvoeringsproces heeft dit voorstel geringe gevolgen. 3. Welbevinden burgers Het wordt in hoge mate als onrechtvaardig ervaren indien komt vast te staan dat de waarde te hoog is vastgesteld, terwijl daarbij gemeenten ingevolge het besluit die waarde niet mogen verlagen indien de drempels niet worden overschreden. Dit voorstel komt voor een deel aan die gevoelens tegemoet. 4. Overige voor- en nadelen Gemeenten zullen hierdoor vaker moeten overgaan tot het nader vaststellen van de WOZ-waarde. Indien de waarderingscyclus zou worden verkort, dan ligt dit voorstel minder voor de hand. Wanneer de rechtsmiddelen niet tijdig zijn aangewend, biedt het volgende jaar een mogelijkheid. Keuzes in het verleden In de nota van toelichting bij het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken is aangegeven dat slechts zwaarwegende redenen aanleiding kunnen zijn om een onherroepelijk vaststaande beschikking alsnog te wijzigen. De wetgever zag in deze drempel, hoewel die een arbitrair karakter heeft, een zeker evenwicht tussen doelmatigheid en rechtvaardigheid. Wat is er nodig voor realisatie? Aanpassing van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken.
40
Integratie voorstellen vermindering inspanning bezwaar en beroep Hier wordt met name gekeken naar voorstellen die moeten leiden tot meer vertrouwen in de uitkomst (transparantie). Bij de mogelijkheden tot beperking van bezwaar moet gekeken worden naar de voorstellen met betrekking tot frequentere (jaarlijkse) aanpassing van de heffingsmaatstaf. In die systemen (jaarlijkse modelmatige waardebepaling en/of indexatie) is er ook minder aanleiding om bezwaar te maken, omdat steeds sprake is van een beperkte verandering ten opzichte van de heffingsmaatstaf in het voorgaande jaar en de zekerheid dat indien geen gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid tot bezwaar dat het volgende jaar een nieuwe mogelijkheid bestaat.
41
4 e) Voorstellen samenhangend met aanpassing/uitbreiding gebruik -
Voorstel 17: Vergroting gebruik voor andere doeleinden;
-
Voorstel 18: Afbakening gebouwd/ongebouwd waterschappen
42
Voorstel 17: Vergroting gebruik voor andere doeleinden Beschrijving voorstel Voorstel behelst het gebruik van de WOZ-gegevens voor andere doeleinden. Zo kunnen ze gebruikt worden voor andere heffingen, zoals successierechten. Ook kunnen de WOZ-gegevens worden gebruikt door andere organisaties, bijvoorbeeld voor het vaststellen van huurprijzen (VROM, woningcorporaties) en het vaststellen van de kustverdedigingswerken (Rijkswaterstaat), bij het verstrekken van (tweede) hypotheken, of in het kader van andere gemeentelijke taken (authentieke gebouwenregistratie, handhaving). Beoordeling 1. Doelmatigheid Dit kan leiden tot vergroting van de doelmatigheid. De opbrengst die door middel van de WOZ-waarde en/of WOZ-gegevens wordt gerealiseerd is dan immers toegenomen ten opzichte van de uitvoeringskosten van de Wet WOZ. Verlaging van de uitvoeringskosten op andere terreinen kan daarbij ook worden aangemerkt als een opbrengst. Wanneer deze opbrengst echter door gebruik van een andere basis goedkoper opgehaald had kunnen worden, is geen sprake van doelmatigheidswinst. De doelmatigheidswinst is groter naarmate sprake is van actuelere gegevens. Door modelmatige waardering wordt het potentiële alternatieve gebruik groter, door globale indexering kleiner. Wanneer WOZ-gegevens aan derden tegen betaling worden verstrekt, kunnen de kosten over meer partijen worden uitgesmeerd. Uit informatie van de werkgroep vastgoedinformatie van de branchevereniging ONRI valt op te maken dat door middel van breder gebruik van de WOZ-gegevens een voordeel van ca. € 280 mln te behalen valt. Van breder gebruik kunnen verschillende partijen profiteren. Zo zou de burger in totaliteit € 100 mln per jaar kunnen uitsparen wanneer de WOZ-waarde gebruikt zou kunnen worden bij hypotheken en verzekeringen (dit gebeurt momenteel reeds op redelijke schaal) . Ook gemeenten kunnen van de WOZ-gegevens profiteren, bijvoorbeeld bij vaststellen van planschades en de handhaving van bouwvergunningen (ca € 70 mln). Voor een deel zou breder gebruik van de WOZ-waarden ook extra inkomsten kunnen betekenen, bijvoorbeeld wanneer de WOZ-waarden door gemeenten verkocht zouden kunnen worden aan woningbouwverenigingen, beleggingsfondsen en financiële instellingen (ca. € 80 mln). Een dergelijk voordeel kan deels worden aangewend voor het bereiken van de in de inleiding genoemde budgettaire doelstellingen doordat de netto-uitvoeringslasten van de betrokken overheden lager kunnen worden (bedragen moeten worden gecheckt, maar indicatief gaat het om tientallen miljoenen euro’s). 2. Continuïteit uitvoeringsproces Geen effect 3. Welbevinden burgers Burger zal nog nauwkeuriger toezien op de correctheid van zijn WOZ-waarde: het belang van de burger wordt immers groter. Een eenmalige misser kan tot grote uitslagen leiden. Mogelijk heeft dit een opdrijvend effect op het aantal bezwaarschriften. Daar staat tegenover dat de burger bij gebruik voor sommige andere doeleinden (hypotheekverstrekking) niet meer alleen belang heeft bij een zo laag mogelijke waarde. Wanneer de burger één taxatie uitspaart voor bijvoorbeeld een hypotheek, is
43
hiermee weer een belangrijk deel van de belastingaanslagen die gebaseerd zijn op deze waarde betaald. Dit kan het draagvlak voor de WOZ-waarde verhogen. Burgers kunnen het gevoel krijgen dat ze voor de eigendom of het gebruik van hun object meerdere malen worden aangeslagen (conform de doelstellingen van de Wet WOZ). Dit gevoel kan ook leiden tot gevoel van een doelmatig functionerende overheid. 4. Overige voor- en nadelen Geen Keuzes in het verleden Wat is er nodig voor realisatie? -
44
Voorstel 18: Afbakening gebouwd/ongebouwd waterschappen Het onderscheid in gebouwde onroerende zaken enerzijds en ongebouwde onroerende zaken anderzijds, is o.a. voor de belastingheffing door de waterschappen van wezenlijk belang. De Waterschapswet geeft in artikel 117 een nadere definiëring van deze begrippen. Hierbij valt op dat ongebouwde eigendommen die dienstbaar zijn aan gebouwde eigendommen, deel gaan uitmaken van deze gebouwde eigendommen en daarmee hun ongebouwde karakter verliezen. Er heeft in deze gevallen als het ware een transformatie plaats van ongebouwd naar gebouwd. Ongebouwde eigendommen waarvan de dienstbaarheid aan een gebouwd eigendom is vastgesteld, worden niet in de omslag ongebouwd (naar de oppervlaktemaatstaf) maar in de omslag gebouwd (naar de WOZ– waarde) betrokken. Het vaststellen van de dienstbaarheid (en daarmee het typeren van het object als gebouwd dan wel ongebouwd object) leidt in de praktijk tot discussies tussen gemeenten en waterschappen. In de praktijk zijn het de gemeenten die beoordelen of sprake is van dienstbaarheid of niet en daarmee de omvang van het gebouwde object bepalen.
Een andere kwestie betreft de onroerende zaken die deels gebouwd, deels ongebouwd zijn. Deze situatie doet zich voor in die gevallen waarin het ongebouwd niet dienstbaar is aan het gebouwd (bijvoorbeeld een sportterrein met kantine en kleedkamers). In deze gevallen moet de gemeente in het kader van de Wet WOZ het object ten behoeve van het waterschap ‘opknippen’ in een gebouwd en in een ongebouwd deel. Slechts het als gebouwd aangemerkte gedeelte wordt door het waterschap naar de WOZ–waarde in de omslag gebouwd betrokken. De gemeente levert hiertoe het ‘aandeel waarde gebouwd’ (naast de waarde voor het gehele object) aan het waterschap aan. Dit is nodig omdat de door de gemeente vastgestelde WOZ- waarde die betrekking heeft op het gehele object, in deze situaties niet één op één door het waterschap kan worden gebruikt. Het opknippen van objecten in een gebouwd en een ongebouwd deel en het toekennen van het aandeel waarde gebouwd, leveren in de praktijk discussies tussen gemeenten en waterschappen op.
Beschrijving voorstel Het voorstel houdt in om de Waterschapswet (artikel 117) op het punt van de objectafbakening gebouwd/ongebouwd zodanig te wijzigen, dat onroerende zaken in de praktijk op een relatief eenvoudige en eenduidige wijze kunnen worden getypeerd als zijnde gebouwd dan wel ongebouwd. Dit kan worden bereikt indien in de wet een bepaling wordt opgenomen die een praktische bovengrens (uitgedrukt in vierkante meters) aan de oppervlakte van het gebouwd stelt. Al datgene dat deze bovengrens overstijgt, is ongebouwd. Het dienstbaarheidscriterium komt in deze werkwijze te vervallen. Afhankelijk van de te kiezen bovengrens, zal de WOZ–waarde naar verwachting in méér gevallen dan het huidig aantal gevallen, één op één kunnen worden overgenomen. Uiteraard blijven percelen waarop in het geheel geen gebouwde opstal voorkomt, ook in dit voorstel te allen tijde ongebouwd. Daarnaast zou voor alle objecten (dus ook de gebouwde objecten) een heffing gebaseerd op de oppervlakte met daarbij een heffingsvrije voet. Door deze heffingsvrije voet vallen de meeste woningen alleen onder de heffing gebaseerd op de WOZ-waarde.
45
Beoordeling
1. Doelmatigheid Er valt een zekere doelmatigheidswinst te boeken in de uitvoering van de Wet WOZ in ordegrootte van indicatief € 10 mln. Of sprake is van een ongebouwde eigendom dat dienstbaar is aan een gebouwde eigendom, behoeft immers niet meer te worden beoordeeld. De WOZ–waarde kan in meer gevallen één op één worden toegepast. Beide zaken zullen bovendien tot een vermindering van het aantal discussies tussen gemeenten en waterschappen leiden.
Keuzes in het verleden De Unie van Waterschappen heeft medio 2001 haar definitieve standpunt op de vereenvoudigingsvoorstellen van de Commissie onderzoek financiering (Commissie Togtema) bekendgemaakt en aan de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat doen toekomen. Hierbij is ook een aantal WOZ–aspecten besproken. Op de Uniereactie is van kabinetszijde nog niet gereageerd.
Wat is er nodig voor realisatie? Geen opmerkingen
46
Integratie voorstellen aanpassing/uitbreiding gebruik De voorstellen tot aanpassing uitbreiding gebruik zijn primair gericht op verhoging van het draagvlak voor de WOZ-waarden en WOZ-gegevens. Wanneer de belastingheffing op basis van WOZ-gegevens vlekkeloos verloopt en de belanghebbenden daarnaast ook nog de mogelijkheid hebben om de WOZwaarde te gebruiken voor andere doeleinden dan verhoogt dit het draagvlak. Door dit vergrote draagvlak zullen ook de kosten voor bezwaar- en beroep wellicht dalen. Daarnaast wordt ook het financiële draagvlak vergroot. De WOZ-kosten moeten niet alleen gezien worden in het perspectief van de directe belastinginkomsten. Er kan ook gekeken worden naar de overige maatschappelijke baten, waarbij sommige direct kwantificeerbaar zijn (bijvoorbeeld minder kosten voor een stelsel voor het bepalen van redelijke huurprijzen voor het Ministerie van VROM) en andere minder goed kwantificeerbaar zijn (bijdrage aan verbetering van handhaving van bouw- en milieuregels).
47
Bijlage 1: Samenstelling werkgroep De werkgroep verbetervoorstellen WOZ bestond uit de volgende leden: Gert-Jan Buitendijk (voorzitter)
-
Ministerie van Financiën (Directie Fipuli)
Olaf Merk (secretaris)
-
Ministerie van Financiën (Directie Fipuli)
Robbert Verkuijlen
-
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Virginia Anches
-
Unie van Waterschappen
Herman Havekes
-
Unie van Waterschappen
Robert Baris
-
Ministerie van Financiën (DG Belastingdienst)
Nol Hendriks
-
Ministerie van BZK
Huub Hieltjes
-
Ministerie van Financiën (Directie WDB)
Stan Basten
-
Ministerie van Financiën (Directie WDB)
De werkgroep heeft gebruik gemaakt van adviezen van het secretariaat van de Waarderingskamer Met dank aan Robin Vonk (VNG) voor zijn bijdragen aan het rapport.
48
Bijlage 2: Literatuurverwijzing: -
Gieskes, mr. J.G.E, 2003, Verbeter de WOZ: meerwaarde voor minder geld, inleiding tijdens de VNG-Belastingconferentie op 26 maart 2003 te Veldhoven
-
Staatssecretaris van Financiën, 1999, Evaluatie Wet WOZ (TK nr. 26954, nr.1), 15 december 1999
-
Staatssecretaris van Financiën, 2000, Evaluatie Wet WOZ (TK nr. 26954), 4 mei 2000
-
Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2000, Verslag van een Algemeen Overleg, (nr. 26954, nr.4), 31 mei 2000
-
VNG, 2000, Brief over de Evaluatie van de Wet WOZ (MARZ/Bel/200000119)
-
Waarderingskamer, 2003, De meerwaarde van de Wet WOZ; jaarverslag van de Waarderingskamer over het jaar 2002, Den Haag
-
Waarderingskamer, 1999, De WOZ gewaardeerd; rapport over het evaluatieonderzoek van de Wet WOZ, Den Haag
49