De rechterlijke toetsing van WOZ-waarden Een studie naar de werking van de Wet WOZ en de rechtsbescherming door de gerechtshoven bij WOZ-beschikkingen
Judicial Review of Property Values Established under the Wet WOZ A study into the functioning of the Dutch Valuation of Immovable Property Act (Wet WOZ) and judicial review of WOZ decisions
P RO E F S C H R I F T
ter verkrijging van de graad van doctor aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op gezag van de rector magnificus prof.dr. S.W.J. Lamberts en volgens besluit van het College voor Promoties. De openbare verdediging zal plaatsvinden op donderdag 19 maart 2009 om 16.00 uur door Willem Gerbrand van den Ban geboren te Apeldoorn
Promotiecommissie Promotor : Overige leden :
Prof.dr. J.A. Monsma Prof.mr.drs. H.P.A.M. van Arendonk Prof.dr. M.W.C. Feteris Prof.mr. H.L.C. Hermans
Van dit proefschrift verschijnt een handelseditie in de serie Fiscale Monografieën (nr. 130), ISBN 978 90 13 06045 4. © W.G. van den Ban, Den Haag.
H OOF DSTUK 1
Inleiding
1.1
Onweerstaanbare aantrekkingskracht
Onroerende zaken hebben een onweerstaanbare aantrekkingskracht op belastingheffende overheden. Al onder de Romeinen waren onroerende zaken een dankbare bron om belastingen van te heffen.1 En ook andere volkeren in latere tijden zagen de aantrekkelijkheid van onroerende zaken als basis voor belastingheffing. Het ging daarbij niet alleen om het bezit van een onroerende zaak of om de overdracht van dat bezit. Ook specifieke kenmerken zoals ramen, deuren, haarden of gevelbreedtes vormden in de loop van de eeuwen een geschikte maatstaf voor de belastingheffing. De aantrekkingskracht is te verklaren door de immobiliteit en het duurzame karakter van de onroerende zaak. De met veel publiciteit gepaard gaande verplaatsingen van een woning, een molen of bedrijfsgebouw, zijn de spectaculaire uitzonderingen die de regel bevestigen. Zo de bodem al verandert, is die verandering van zeer geleidelijke aard terwijl ook de opstallen die op deze grond verrijzen om redenen van bouwtechnische en financiële aard sporadisch veranderen. Het statische karakter van de onroerende zaak biedt daarmee een ideale basis voor stabiele belastingheffing. Temeer omdat aanpassingen waarmee belastingheffing is te ontwijken, meestal moeilijk zijn te realiseren.
1.
De Romeinen kenden diverse vormen van belastingen die onder te verdelen zijn in tributa en vectigalia. Tributum betekent letterlijk: overdrachten van privévermogen aan de overheid en dat is dan ook wat er gebeurde (Ydema 1997, p. 12). Op basis van het vastgestelde vermogen werd een afdracht aan de staat bepaald. De rechtsgrond voor de Romeinse belastingheffing vloeide voort uit de gedachte dat de mensen een gemeenschap hebben gevormd om de private eigendom te beschermen zonder welke wettelijke bescherming geen eigendom mogelijk is. Als de gemeenschap in gevaar is, is de eigendom in gevaar. Omdat op dat moment het gemeenschappelijke belang voor het private belang gaat, moeten alle ingezetenen van de staat elkaar in tijden van nood bijstaan en mag de gemeenschap een beroep doen op de private bezittingen van de individuele leden van de gemeenschap (inbreukgedachte). Maar een dergelijk beroep op elkaars eigendommen moet uitzondering blijven (Ydema 1997, p. 8). Indachtig de inbreukgedachte werd het tribuut alleen in noodsituaties geheven en overschotten werden terugbetaald. Hoewel het tribuut al snel uitgroeide tot een jaarlijkse heffing, bleef de inbreukgedachte gehandhaafd. Zo ontviel na enkele succesvolle overwinningen in de 2e eeuw v. Chr. de noodzaak aan de tributum.
1
Hoofdstuk 1 / Inleiding
1.2
Daarnaast is de aantrekkingskracht te verklaren door de waarde die onroerende zaken voor mensen hebben. Het is de mens eigen om binnen de samenleving een plaats te creëren voor zichzelf, zijn gezin en zijn bezittingen. Een plaats om geborgenheid te vinden tegen klimaatsinvloeden en tegen inmenging en bedreigingen van anderen. Hetzelfde geldt voor mensen die een afgeschermde ruimte zoeken voor hun (gemeenschappelijke) economische, culturele of maatschappelijke activiteiten. In die behoeften voorzien onroerende zaken en dat maakt dat die onroerende zaken van waarde zijn. Waarde is geld of in geld uit te drukken en vormt daardoor een geschikte maatstaf om belastingen2 van te heffen. Ook in het hedendaagse Nederland hebben onroerende zaken een onweerstaanbare aantrekkingskracht op overheden. Of het nu gaat om de inkomsten- of vennootschapsbelasting van het Rijk, om de gemeentelijke onroerendezaakbelastingen (OZB) of om de waterschapsomslagen,3 de waarde van de onroerende zaak vormt een goede basis voor de berekening van de verschuldigde belastingen.4 Maar aan die belastingheffing gaat wel iets vooraf: de inschatting van de waarde. 1.2
Doelstellingen Wet WOZ
Zoals dat wel vaker bij werkzaamheden door overheden voorkomt, bepaalde iedere heffingsbevoegde instantie voor zichzelf en naar eigen normen de waarde van de onroerende zaken. Deze weinig doelmatige werkwijze leidde ertoe dat een burger niet alleen regelmatig door verschillende overheden werd lastiggevallen voor waarderingswerkzaamheden. Ook leidde deze werkwijze ertoe dat een belastingplichtige op een bepaald moment te maken had met verschillende waarden voor dezelfde onroerende zaak. Deze weinig transparante situatie signalerend, bepleitte de Commissie-Christiaanse5 in 1983 de uniformering van de waardebepaling van onroerende zaken waarmee naast een doelmatiger uitvoering ook de herkenbaarheid van de waarde in de belastingheffing voor de burger zou worden vergroot. De door de Commissie-Christiaanse aangezwengelde discussie leidde uiteindelijk tot de invoering van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).6 2.
3. 4. 5.
6.
2
De meest gangbare definitie van belastingen is die van Hofstra. Volgens Hofstra zijn belastingen gedwongen betalingen aan de overheid als zodanig, waar geen rechtstreekse individuele contraprestatie tegenover staat en die krachtens algemene regels worden geheven (Hofstra 1992, p. 25). Wettelijk vanaf 2008 (feitelijk vanaf 2009): watersysteemheffing. Alleen de provincies heffen geen belastingen van onroerende zaken. Zij beperken zich tot de andere hedendaagse verworvenheid van de mens: de auto. De Commissie-Christiaanse onderzocht het gemeentelijk belastinggebied zoals dat na de grootschalige herziening begin jaren zeventig functioneerde. Een belangrijk deel van het onderzoeksrapport was gewijd aan de OZB (Commissie-Christiaanse 1983). Zie bijlage 2 voor een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van de Wet WOZ en de wetswijzigingen tot op heden.
Doelstellingen Wet WOZ
1.2
De Wet WOZ voorziet in een landelijk uniforme regeling van de waardebepaling van onroerende zaken. Een waardebepaling die zijn beslag krijgt in de vaststelling van een opzichzelfstaande WOZ-beschikking waarvan gebruik kan worden gemaakt bij de aanslagregeling van de verschillende belastingen.7 Tegen de WOZ-beschikking kunnen de (direct) belanghebbenden rechtsbescherming inroepen.8 Het is deze wet die de basis vormt voor deze studie. Met de nadere regels voor de waardebepaling en waardevaststelling moet de Wet WOZ bijdragen aan een vergaande uniformering en vereenvoudiging in de systematiek en de uitvoeringspraktijk van de waardering van onroerende zaken voor fiscale doeleinden.9 De uitgangspunten die daartoe aan de Wet WOZ ten grondslag hebben gelegen, zijn een vergroting van de doelmatigheid, de rechtsgelijkheid, de rechtszekerheid en de duidelijkheid voor de burger.10 De grotere doelmatigheid wordt bereikt door de enkelvoudige waardebepaling voor de gezamenlijke overheden. In het verlengde daarvan moet ook een heldere, eenmalige rechtsgang de doelmatigheid bevorderen. De rechtsgelijkheid wordt bereikt doordat verschillende belastingwetten voor dezelfde onroerende zaak op een gegeven tijdstip één waarde hanteren.11 De bevordering van de rechtszekerheid is voorzien door de uniforme en voor een ieder kenbare regeling van bezwaar en beroep. De duidelijkheid voor de burger schuilt in de uniform voorgeschreven waardebepaling, de afzonderlijke WOZ-beschikking en de onafhankelijke rechtsgang daartegen. De vormgeving van de waardebepaling in de Wet WOZ was niet nieuw, maar grotendeels afkomstig uit de Gemeentewet waarin de randvoorwaarden waren geregeld voor de massale waardebepaling voor de OZB.12 Zo vinden de wetsbepalingen over de afbakening van de onroerende zaken, de waarderingsvoorschriften en het uniforme tijdstip naar welk moment de waardering moest worden uitgevoerd, hun oorsprong in de OZB. In dat licht bezien was het ook een logische stap om de uitvoering van de Wet WOZ aan de gemeenten toe te wijzen. Zij hadden immers al de nodige ervaringen met de massale waardebepaling opgedaan.
7. 8.
9. 10. 11. 12.
Zie bijlage 3 voor een beschrijving van de belastingen die gebruikmaken van de WOZ-waarde of van een ander WOZ-gegeven. Doordat de bezwaar- en beroepsmogelijkheden volgens de AWR en Awb van toepassing zijn verklaard op de WOZ-beschikking, is de belanghebbende voor de rechtsbescherming niet afhankelijk van een mogelijke belastingplicht (MvT, Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, p. 21). MvT, Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, p. 3. MvT, Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, p. 4. De belastingwetten maken veelal gebruik van de waarde in het economische verkeer. Zoals in hoofdstuk 8 aan de orde zal komen, is die waarde op verschillende wijze te benaderen. De OZB zijn in 1971 in de gemeentewet geïntroduceerd. Oorspronkelijk waren de meeste voorschriften niet in de wet zelf maar in nadere regelgeving opgenomen. Bij de herziening van de materiële belastingbepalingen in de Gemeentewet (wet van 27 april 1994, Stb. 419) achtte de wetgever de tijd rijp om de opgedane ervaringen te vertalen in wetsartikelen.
3
Hoofdstuk 1 / Inleiding
1.3
Hoewel de basis van de waardebepaling is ontleend aan de wet- en regelgeving voor de OZB, zijn er bij de invoering van de Wet WOZ wel enkele wezenlijke aanpassingen in het waarderingsproces aangebracht die de gewenste uniformiteit en doelmatigheid moesten bevorderen. De aanpassingen kwamen erop neer dat de wetgever de gebruikelijke projectmatige aanpak van de herwaarderingen13 wenste om te zetten in een doorlopend proces terwijl de uitvoering van de waardering werd omgeven met nadere ministeriële regels. Daarnaast werd de Waarderingskamer ingesteld die belast werd met het toezicht op de (tijdige) uitvoering van de herwaarderingen. Een andere belangrijke wijziging was dat de waarde niet meer bij de aanslagregeling werd vastgesteld maar dat de waarde voor een periode van vier jaar14 werd vastgesteld en met een afzonderlijke beschikking aan de belastingplichtigen werd bekendgemaakt. Tegen deze WOZ-beschikking stond een bezwaarmogelijkheid bij de heffingsambtenaar en een beroepsmogelijkheid15 bij de belastingkamer van het gerechtshof open.16 1.3
Aanleiding voor de studie
Art. 45 Wet WOZ voorzag in een evaluatie binnen vijf jaar na invoering van de Wet WOZ. Daartoe bracht de Staatssecretaris van Financiën op 15 december 199917 een evaluatierapport uit over de ervaringen bij de voorbereiding en uitvoering van de herwaarderingen voor het eerste WOZ-tijdvak (1997-2000). Aan deze evaluatie lag onder andere een evaluatierapport van de Waarderingskamer18 ten grondslag. In beide rapporten ligt de nadruk op de uitvoering door de gemeenten en de problemen bij de gegevenslevering aan de afnemers. Om twee redenen is het opvallend dat de evaluaties weinig aandacht besteedden aan de ervaringen van de rechter met de uitvoering van de Wet WOZ. De eerste reden zijn de berichten die de ronde deden dat de rechters bezweken onder de WOZ-procedures.19 De tweede reden is dat de rechter als enige ach-
13.
14. 15.
16.
17. 18. 19.
4
Op grond van art. 273 lid 6 Gemeentewet konden gemeenten een eenmaal vastgestelde waarde voor vijf opeenvolgende belastingjaren gebruiken. Dit leidde ertoe dat gemeenten bij iedere herwaardering de waarderingswerkzaamheden als een op zichzelfstaand project opzetten en uitvoerden. Na twee tijdvakken van vier jaar (1997-2000 en 2001-2004) en een eenmalig tijdvak van twee jaar (2005-2006), vindt de waardevaststelling nu jaarlijks plaats. Door de invoering van de tweede feitelijke instantie wordt sinds 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank. Daarnaast is sinds 2005 hoger beroep mogelijk dat wordt ingesteld bij het gerechtshof. Zie uitgebreider par. 11.2.1. Het voorstel om bij de gerechtshoven afzonderlijke kamers voor waardegeschillen in te voeren (RAVI 1987), heeft geen plaats in de wet gekregen. Dit voorstel is een alternatief op de gedachte van de Commissie-Van Vucht om bij waardegeschillen waarderingsdeskundigen deel te laten uitmaken van de behandelende kamer van het gerechtshof (Commissie-Van Vucht 1983). Kamerstukken II 1999/2000, 26 954, nr. 1. Waarderingskamer 1999. Zie bijvoorbeeld Noordermeer Van Loo 1998.
Probleemstelling
1.4
teraf inhoudelijk de waardebepaling door de heffingsambtenaar beoordeelt. Het toezicht van de Waarderingskamer richt zich vooral op het proces van de massale waardebepaling dat vooraf gaat aan de waardevaststelling. De constatering dat de ervaringen van de rechter met de waardering alleen marginaal aan bod zijn gekomen, vormde de aanleiding voor een onderzoek naar de toetsing door de rechter van waardegeschillen. Bij de uitwerking is gekozen voor een onderzoek van procesdossiers waarbij waardevaststellingen in de periode 1993 tot en met 2000 in geschil waren.20 Doel van het dossieronderzoek was de verwerving van informatie over de inhoud van de geschillen, over de wederzijdse standpunten van partijen en over de inhoudelijke afwegingen van de rechter. Voor de periode 1993-2000 is gekozen omdat deze periode naast de laatste vier jaren waarin gemeenten alleen voor de OZB waardeerden, ook het eerste WOZ-tijdvak omvat. Om de uitkomsten van het dossieronderzoek te kunnen inbedden in een wetstheoretisch kader, is daarnaast de werking van de Wet WOZ en de rechtsbescherming beschreven. Deze studie is de weerslag van het uitgevoerde onderzoek. 1.4
Probleemstelling
De centrale probleemstelling van deze studie luidt: Hoe verhoudt de rechterlijke beoordeling van de waardebepaling en de waardevaststelling bij onroerende zaken door de gemeenten zich tot de doelstellingen van de Wet waardering onroerende zaken? In de centrale probleemstelling liggen enkele subprobleemstellingen besloten, te weten: a. Welke doelstellingen liggen ten grondslag aan de Wet WOZ en hoe zijn deze doelstellingen uitgewerkt in de wet- en regelgeving? b. Wat behoort tot het rechterlijke domein bij de beslechting van waardegeschillen? c. Is er een systeem waar te nemen in de oordeelsvorming van de rechter over de waardebepaling en de waardevaststelling bij de OZB-aanslagen? d. Is er een systeem waar te nemen in de oordeelsvorming van de rechter over de waardebepaling en de waardevaststelling bij de WOZ-beschikkingen? e. Hoe verhouden de gesignaleerde systemen in de oordeelsvorming van de rechter over de waardebepaling en de waardevaststelling zich tot elkaar en tot de rechterlijke taak? f. Welke conclusies over de doelstellingen van de Wet WOZ zijn er te verbinden aan de gesignaleerde systemen in de oordeelsvorming van de rechter?
20.
Voor het dossieronderzoek is toestemming verleend door de Minister van Justitie (brief van 22 januari 2001, kenmerk 5076212/801).
5
Hoofdstuk 1 / Inleiding
1.5
g. Welke wijzigingen in de wet- en regelgeving kunnen de beoogde doelstellingen van de Wet WOZ bevorderen met inachtneming van de rechterlijke taak bij waardegeschillen? 1.5
Opzet en leeswijzer studie
De rechterlijke toetsing van waardegeschillen is geen solitaire bezigheid. De toetsing vindt plaats op het raakvlak van twee rechtsgebieden: de Wet WOZ en het belastingprocesrecht. Voor een goed begrip van het dossieronderzoek en voor de beantwoording van de probleemstelling is daarom ook inzicht noodzakelijk in de werking van de onderliggende wet- en regelgeving over de waardering en het belastingprocesrecht. Om tot een zelfdragende juridische studie te komen, gaat aan de uitwerking van het dossieronderzoek de beschrijving van de Wet WOZ en van het belastingprocesrecht vooraf. De beschrijving van het wettelijk kader oogt op het eerste gezicht omvangrijk en lijkt in contrast te staan tot de omvang van de WOZ-beschikking die vaak niet meer omvat dan een enkele regel met de aanduiding van de onroerende zaak en de vastgestelde waarde. Maar bedacht moet worden dat achter die enkele regel een samenballing van feiten, omstandigheden en afwegingen schuilgaat die voortvloeit uit de wet- en regelgeving. Tegelijkertijd schuilt daarin ook een waaier aan potentiële twistpunten die de rechterlijke toetsing van het waardegeschil kan beïnvloeden. Daarnaast geldt dat de rechterlijke toetsing een schakel is in de keten van rechtsbescherming. De rechterlijke toetsing kan daardoor ook worden beïnvloed door eerdere gedragingen en beslissingen van partijen. Voor een goed begrip van het onderzoek vraagt ook de rechtsbescherming om een uitgebreidere beschrijving. Het voorgaande indachtig besteedt deze studie achtereenvolgens aandacht aan: – de doelstellingen en werking van de Wet WOZ (hoofdstuk 2 tot en met 9); – de rechtsbescherming bij WOZ-beschikkingen (hoofdstuk 10 en 11); – de taak van de rechter (hoofdstuk 12 tot en met 14); – de opzet van het uitgevoerde dossieronderzoek (hoofdstuk 15); – de analyses van de onderzoeksgegevens (hoofdstuk 16 tot en met 18); – de beantwoording van de probleemstelling (hoofdstuk 19).
6
H OOF DSTUK 19
De probleemstelling beantwoord In dit hoofdstuk vindt de beantwoording plaats van de centrale probleemstelling en de daarin besloten subprobleemstellingen. Aan deze beantwoording gaat een korte samenvatting van de studie en de onderzoeksresultaten vooraf. 19.1
Samenvatting studie
19.1.1
Doelstellingen en werking Wet WOZ1
19.1.1.1
De Wet WOZ
De Wet WOZ regelt de waardering van in Nederland gelegen onroerende zaken voor de heffing van belastingen van het Rijk, gemeenten en waterschappen. Met de invoering van de Wet WOZ is een vergaande uniformering en vereenvoudiging van de waardering van onroerende zaken beoogd. De uniformering en de vereenvoudiging worden bereikt door een onroerende zaak eenmaal te waarderen en daarna de waarde te gebruiken voor de belastingheffing door meerdere overheden. Met de uniformering en de vereenvoudiging moeten de doelmatigheid, de rechtszekerheid, de rechtsgelijkheid en de duidelijkheid voor de burger worden vergroot. De Wet WOZ bevat bepalingen voor de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden, de instelling van de Waarderingskamer, de randvoorwaarden voor de waardebepaling en de wijze van de waardevaststelling. Ook regelt de Wet WOZ de toegang tot de rechtsbescherming en het beheer en de verstrekking van gegevens. De uitvoering van de waardering is opgedragen aan de gemeenten, waarbij de feitelijke uitvoering is opgedragen aan de heffingsambtenaar. Het college van B&W draagt de gemeentelijke eindverantwoordelijkheid. Het landelijke toezicht op een correcte uitvoering van de Wet WOZ berust bij de Waarderingskamer; een zelfstandig bestuursorgaan waarin naast onafhankelijke deskundigen ook de betrokken overheden zijn vertegenwoordigd. De Minister van Financiën heeft de landelijke eindverantwoordelijkheid voor de Wet WOZ.
1.
Deze paragraaf gaat in op subprobleemstelling: a. Welke doelstellingen liggen ten grondslag aan de Wet WOZ en hoe zijn deze doelstellingen uitgewerkt in de wet- en regelgeving?
7
Hoofdstuk 19 / De probleemstelling beantwoord
19.1.1
Voor de waardebepaling regelt de Wet WOZ de afbakening van de onroerende zaak, de waardepeildatum en de waarderingsvoorschriften. In nadere regelgeving zijn de waarderingsmethoden voorgeschreven. Voor de waardevaststelling voorziet de Wet WOZ in de toezending aan de eigenaar en de gebruiker van de zogenoemde WOZ-beschikking. In deze beschikking is de waarde van de onroerende zaak vermeld. De WOZ-beschikking vormt de toegang tot de rechtsbescherming doordat de ontvanger van de WOZ-beschikking na bezwaar bij de heffingsambtenaar in beroep kan bij de rechter. Naast de waardevaststelling verstrekt de heffingsambtenaar de waarde ook aan de overheden die bij de belastingheffing gebruik maken van de WOZ-waarde (de afnemers). Daarnaast bepaalt de Wet WOZ aan wie en onder welke voorwaarden de heffingsambtenaar de waarde of onderliggende gegevens mag verstrekken. 19.1.1.2
Karakter WOZ-waarde
Kern van de waardebepaling is de benadering van de waarde in het economische verkeer. Uitgaande van een vaste peildatum en van ficties over de overdracht en de verkrijging van de onroerende zaak, is deze waarde de prijs die door de meestbiedende koper zou worden besteed bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding.2 Dit waarderingsvoorschrift is ontleend aan de wetgeving voor de OZB zoals die voor de invoering van de Wet WOZ gold. Bij een transactie met onroerende zaken is meestal een complex van feiten en omstandigheden van invloed op de totstandkoming van de transactieprijs. Naast meer objectief aanwijsbare feiten en omstandigheden zoals grootte van de onroerende zaak, materiaalkeuze en omgevingsfactoren, beïnvloeden ook meer subjectieve omstandigheden als persoonlijke voorkeuren, tijdsdruk en lokale toevalligheden de totstandkoming van de transactieprijs. Een en ander maakt dat de waarde niet met een objectieve, rekenkundige benadering is vast te stellen op een exact bedrag maar een zo nauwkeurig mogelijke benadering vormt van een bedrag dat zich binnen een zekere bandbreedte van de werkelijkheid bevindt. Hieraan doet niet af dat bij de waardevaststelling de waarde in een bedrag wordt uitgedrukt. De WOZ-waarde vloeit voort uit de wet. Deze materiële WOZ-waarde wordt met de vaststelling van de WOZ-beschikking geformaliseerd. Ondanks de grote overeenkomsten met de belastingschuld, is de WOZ-waarde niet als een belastingschuld aan te merken omdat de WOZ-waarde op zichzelf niet is op te vatten als gedwongen betaling aan de overheid als zodanig, waar geen rechtstreekse individuele contraprestatie tegenover staat en die krachtens algemene regels worden geheven.
2.
8
Of: de meest optimale prijs die van elkaar vreemde, zakelijk handelende partijen kunnen bewerkstelligen bij een vrijwillige transactie volgens de regels van de vrije marktwerking.
Samenvatting studie
19.1.1.3
19.1.2
Karakter WOZ-beschikking
Een WOZ-beschikking bevat de weerslag van de vaststelling wat exact tot de onroerende zaak behoort (de objectafbakening) en welke waarde aan die onroerende zaak moet worden toegekend uitgaande van wettelijke aannames (de waardebepaling). Daarnaast maakt de wijze waarop de waardevaststelling plaatsvindt, dat de heffingsambtenaar ook een uitspraak doet over de vraag wie er als genothebbende krachtens zakelijk recht en als gebruiker belang hebben bij de onroerende zaak. In bestuursrechtelijke termen is de waardevaststelling een beschikking. Het gaat immers om een schriftelijke kennisgeving van een beslissing van een bestuursorgaan (de heffingsambtenaar), inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (de waardevaststelling) die gericht is aan een of meerdere geadresseerden (de eigenaar en de gebruiker van de onroerende zaak). Het beoogde rechtsgevolg van de WOZ-beschikking is de vaststelling van een waarde die geacht wordt aan de onroerende zaak toe te komen op een gegeven peildatum. De waarde kan voor aangewezen belastingen de heffingsmaatstaf zijn. In die situaties vormt de waarde de grondslag waarover een belastingschuld (mede) wordt berekend. 19.1.2
Inhoud rechtsbescherming
19.1.2.1 Inrichting rechtsbescherming Voor de zichtbaarheid en duidelijkheid naar de direct belanghebbenden toe, ontvangen de eigenaar en de gebruiker een WOZ-beschikking. Deze beschikking is niet alleen bedoeld als een mededeling. De WOZ-beschikking biedt tegelijkertijd aan de belanghebbenden de mogelijkheid om te wijzen op eventuele onjuistheden bij de totstandkoming van de waardevaststelling. Voor de vormgeving van de rechtsbescherming bij de waardevaststelling heeft de wetgever aansluiting gezocht bij het belastingprocesrecht. Deze pragmatische keuze past bij de nauwe verbondenheid van de WOZ-waarde met de belastingheffing en de uitvoering van de Wet WOZ door de heffingsambtenaar. De keuze bouwt ook voort op de rechterlijke ervaringen met vergelijkbare geschillen voor de OZB. Voordat een beroep kan worden gedaan op de rechter, doorloopt de belanghebbende eerst een bezwaarprocedure bij de heffingambtenaar. Deze bezwaarprocedure biedt de heffingsambtenaar de gelegenheid zijn eerdere beslissing te heroverwegen op basis van aanvullende informatie en eventuele gewijzigde inzichten. Daarnaast biedt de bezwaarprocedure bij WOZ-beschikkingen de mogelijkheid om de waardering nader toe te lichten. Het belastingprocesrecht wordt vandaag de dag algemeen gezien als een vorm van het bestuursprocesrecht. Dat neemt niet weg dat de rechtsbescherming in het belastingrecht al veel eerder bij de rechterlijke macht is ondergebracht dan de rechtsbescherming bij overheidsbesluiten in het algemeen. Een
9
19.1.2
Hoofdstuk 19 / De probleemstelling beantwoord
verklaring hiervoor is het specifieke karakter van de belastingaanslag waarbij de aanslag de formalisering is van een uit de wet voortvloeiende schuldvordering van de overheid op een individuele persoon.3 De grote gelijkenissen met de schuldvordering tussen twee personen en de algemeen aanvaarde conflictoplossende taak van de civiele rechter daarin, maakte de acceptatie van een rechter in belastinggeschillen eerder mogelijk. 19.1.2.2 De rechterlijke taak bij waardegeschillen4 De geschilbeslechting is naast het opstellen van algemene regels en de uitvoering van gemeenschapstaken, één van de belangrijkste vormen van de uitoefening van staatsmacht. In ons staatsbestel is de uitvoering van de geschilbeslechting opgedragen aan de rechter. Het rechterlijk domein laat zich omschrijven als het werkgebied van een overheidsorgaan dat in onafhankelijkheid geschillen beslecht door recht te spreken. De gedachte van een onafhankelijke positie voor de rechter is terug te voeren op de trias politica van Montesquieu. In het licht van de trias politica en de uitwerking daarvan in het Nederlands staatsbestel, staat de rechterlijke taak in het teken van de rechtsbescherming van de burger; de bescherming van de vrije burger tegen onnodige aantasting door derden. Dit is niet anders bij bestuursrechtelijke geschillen, waartoe ook belasting- en WOZ-geschillen behoren. De rechter heeft daar tot taak te beoordelen of een beslissing van een bestuurorgaan aansluit bij de afspraken tussen de vrije burger en de overheid zoals die zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. Deze toetsing vindt niet alleen plaats aan de hand van de wet- en regelgeving zelf maar ook door toetsing aan algemene rechtsbeginselen. De rechter is gehouden een bindende beslissing te nemen over geschillen die aan hem worden voorgelegd.5 De rechter heeft daarbij geen algehele verantwoordelijkheid voor de juistheid van alle beslissingen van de heffingsambtenaar of voor de volledige juistheid van een bestreden beschikking. Wel heeft de rechter in belastingprocedures de opdracht om binnen de grenzen van het voorgelegde geschil (en met in achtneming van de reformatio in peius) te doen wat de heffingsambtenaar had behoren te doen. Deze devolutieve werking van het beroep is in het algemene bestuursrecht niet altijd gebruikelijk. Bij de devolutieve werking speelt het schuldvorderingskarakter een belangrijke rol. Doordat de belastingschuld op grond van art. 104 Grondwet rechtstreeks uit de wet moet voortvloeien, laat de formalisering van de belastingschuld door oplegging van een belastingaanslag per definitie geen ruimte voor enige beslissingsruimte
3.
4. 5.
10
Doordat belastingheffing inbreuk maakt op de private bezittingen van de burger, moet de belastingschuld voortvloeien uit wetgeving die bij democratische meerderheid is vastgesteld. Deze paragraaf gaat in op subprobleemstelling: b. Wat behoort tot het rechterlijke domein bij de beslechting van waardegeschillen? HR 29 maart 1917, B. 1674.
Samenvatting studie
19.1.2
voor de heffingsambtenaar. Discutabele factoren bij de aanslagoplegging zijn vage normen die de rechter inhoudelijk kan toetsen. Bij bestuursrechtelijke geschillen zal de rechter de toetsingsintensiteit moeten afstemmen op de beslissingsruimte die aan het bestuursorgaan is gegeven. Als de wetgever aan een bestuursorgaan beslissingsruimte heeft toegestaan, toetst de rechter marginaal. Beslissingsruimte voor het bestuursorgaan bestaat als het bestuursorgaan beleidsruimte en subjectieve beoordelingsruimte is geboden. Daarentegen kan de rechter integraal toetsen bij de feitenvaststelling en de norminterpretatie. Onder die norminterpretatie valt ook objectieve beoordelingsruimte; het interpreteren van vage normen in de wetgeving waarbij taalkundige problemen aan een bindende omschrijving van de norm in de weg staan. Omdat de WOZ-waarde op zichzelf niet als een belastingschuld is aan te merken, geldt niet de grondwettelijke verplichting dat deze waarde uit de wet moet voortvloeien. Theoretisch bestaat er ruimte voor enige beslissingsruimte voor de heffingsambtenaar. Maar uit een nadere analyse van de wet- en regelgeving blijkt dat deze beslissingsruimte zeer beperkt is en niet in de weg staat aan een integrale toetsing van de waardebepaling door de rechter. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat de waarde een feit is en de werkwijze en de invulling niet anders dan hulpmiddelen (argumenten) om dat feit te onderbouwen.6 In de praktijk is de beoordeling van waardegeschillen sterk ingevuld vanuit de bestaande belastingrechtspraak. De Hoge Raad heeft de rechtsbescherming bij waardegeschillen vertaald in de vraag of de heffingsambtenaar binnen de geldende wet- en regelgeving de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld. Daarbij moet volgens de Hoge Raad worden bekeken of de einduitkomst van de waardebepaling voldoet aan de randvoorwaarden van de waarderingsvoorschriften in art. 17 Wet WOZ.7 Evenals bij belastinggeschillen beschikt de rechter ook bij waardegeschillen over het rijke scala aan mogelijkheden binnen de vrijebewijsleer.8 De bewijslast over de waarde rust daarbij op de heffingsambtenaar. Alleen als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast voldoet, komt de vraag aan de orde of de belanghebbende wel de door hem verdedigde waarde aannemelijk maakt. Als ook dat niet het geval is, kan de rechter (eventueel na inwinning van een deskundigenbericht) zelf de waarde in goede justitie vaststellen. Daarbij moet de rechter inzicht geven in de totstandkoming van de waarde in goede justitie.9
6. 7. 8. 9.
Zie uitgebreider par. 14.1.2. HR 29 november 2000, nr. 35797, LJN AA8610 (Maassluis). Zie uitgebreider par. 13.2. HR 14 oktober 2005, nr. 40299, LJN AU4300 (Oostflakkee); HR 6 oktober 2006, nr. 41037, LJN AY9493 (Bergen op Zoom). Zie uitgebreider par. 14.2.2.
11
Hoofdstuk 19 / De probleemstelling beantwoord
19.2
19.2
Waarnemingen in dossieronderzoek
19.2.1
Handelwijze partijen
De invoering van de Wet WOZ leidde tot een sterke toename van het aantal beroepsprocedures. De beroepsprocedures zijn daarbij voornamelijk aanhangig gemaakt door eigenwoningbezitters die voor het eerst met een nieuwe waarde zijn geconfronteerd.10 De procedures richten zich vooral tegen de waarde van de onroerende zaak waarbij de waarde wordt bestreden met individuele waardegronden. Een wezenlijke wijziging ten opzichte van de inhoud van de OZBprocedures is hier niet waarneembaar.11 De analyses laten zien dat bij de WOZ-procedures eerder en meer informatie wordt uitgewisseld tussen heffingsambtenaar en belanghebbende dan bij OZB-procedures. Het gevolg daarvan is dat in bezwaar- en beroepsprocedures ook eerder en meer op elkaars informatie wordt gereageerd zonder dat nieuwe waardegronden worden gewisseld.12 Uit de analyses blijkt dat de invoering van de Wet WOZ er niet toe heeft geleid dat de heffingsambtenaar in de beroepsprocedures vaker de waarden onderbouwen met eigen berekeningen of met taxatieverslagen. Integendeel; het aantal onderbouwingen met taxatierapporten neemt in de WOZ-procedures verder toe.13 De wijze waarop belanghebbenden de voorgestane waarden onderbouwen, is bij de WOZ-procedures niet wezenlijk veranderd.14 19.2.2
Handelwijze rechter15
19.2.2.1 Gesignaleerde systemen in oordeelsvorming De onderzoeksgegevens laten zien dat de rechter bij de OZB-procedures en bij de WOZ-procedures een vergelijkbare benaderingswijze volgt bij de beoordeling van waardegeschillen. De beslissingen concentreren zich op de beoordeling van de waardegerelateerde argumenten die partijen hebben aangevoerd, de 10.
11. 12. 13. 14. 15.
12
De eerste confrontatie met een nieuwe waarde ziet op waarderingen door een gemeente die geen gebruik maakte van de wetsfictie om een eerdere waardering gelijk te stellen met de waardering naar waardepeildatum 1 januari 1995. Zie uitgebreider par. 17.3.2. Zie uitgebreider par. 17.5. Zie uitgebreider par. 17.4.3. Zie uitgebreider par. 17.3.4. Deze paragraaf gaat in op subprobleemstelling: c. Is er een systeem waar te nemen in de oordeelsvorming van de rechter over de waardebepaling en de waardevaststelling bij de OZB-aanslagen? d. Is er een systeem waar te nemen in de oordeelsvorming van de rechter over de waardebepaling en de waardevaststelling bij de WOZ-beschikkingen? e. Hoe verhouden de gesignaleerde systemen in de oordeelsvorming van de rechter over de waardebepaling en de waardevaststelling zich tot elkaar en tot de rechterlijke taak?
Waarnemingen in dossieronderzoek
19.2.2
bewijslast die op partijen rust, de weerspreking van de waardeonderbouwing en de weerspreking van de overige waardegerichte standpunten van de andere partij.16 Daarnaast blijkt uit de analyses dat de rechter bij de inhoudelijke beoordeling van waardegeschillen grote waarde hecht aan de waardeonderbouwing. Daarbij maakt het weinig verschil of er sprake was van een OZB-procedure of van een WOZ-procedure. De onderzoeksgegevens laten eveneens zien dat de vraag of partijen de waardeonderbouwingen over en weer hebben betwist, voor de rechterlijke toetsing van de waardeonderbouwing niet van belang is.17 Is de rechterlijke benaderingswijze van waardegeschillen in WOZ-procedures niet wezenlijk veranderd, geheel ongemerkt is de Wet WOZ niet aan de rechterlijke beslissingen voorbijgegaan. Zo laten de onderzoeksgegevens een procentuele verdubbeling zien van het aantal procedures dat bij compromis (compromissoire uitspraak) is afgedaan. En hoewel deze toename in belangrijke mate is te verklaren door het gewijzigde procedureverloop bij Hof ’s-Hertogenbosch, is met uitzondering van Hof Leeuwarden ook bij de andere gerechtshoven een toename van het aantal compromissen waarneembaar. 19.2.2.2 Relatie tussen waarneembare systemen en rechterlijke taak Bij ambtshalve besluiten zoals aanslagen en WOZ-beschikkingen speelt art. 3:2 Awb een belangrijke rol. Art. 3:2 Awb vereist dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis vergaart over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het bestuursorgaan brengt het relevante bewijsmateriaal bijeen en draagt de bewijslast voor de vastgestelde waarde. Slaagt het bestuursorgaan niet in de bewijslast dan staat het rechtsfeit niet vast en ontbreekt er een toereikende feitelijke grondslag voor het besluit. Uit de onderzoeksgegevens komt duidelijk naar voren dat de rechter veelal de rechtmatigheid van de waarde in het bestreden besluit toetst.18 Daarop duiden de sterke aandacht voor de beoordeling van de waardegerelateerde argumenten en de weerspreking van waardeonderbouwingen en overige waardegerichte standpunten. Ook de keuze van de bewijsmiddelen waarbij grote waarde wordt gehecht aan de waardeonderbouwing, duiden op deze rechtmatigheidstoets die gericht is op de vraag of de vrijheden van de individuele burger, het recht op bezitsbescherming voorop, niet onnodig zijn aangetast door de overheid (de heffingsambtenaar). De rechterlijke toetsing van de bezitsbescherming is in de OZB-procedures een begrijpelijke insteek. De waardebepaling maakt daar direct onderdeel uit van de aanslagregeling en daarmee van het overheidsbeslag op de bezittingen van de belastingplichtige.19 Maar met de invoering van de Wet WOZ heeft de
16. 17. 18. 19.
Zie uitgebreider par. 18.2. Zie uitgebreider par. 18.2.2. Zie uitgebreider par. 18.2 en 18.3. Populair gezegd: de portemonnee van de burger.
13
Hoofdstuk 19 / De probleemstelling beantwoord
19.3
wetgever de waardering van een onroerende zaak en de belastingheffing over die waarde uiteengetrokken. Daardoor is de waardevaststelling een handeling geworden waarbij het bezit van de individuele burger niet wordt aangetast; het is alleen een constatering over het bedrag dat met de waarde van de onroerende zaak correspondeert. Uit de onderzoeksgegevens blijkt dat de rechter aan deze scheiding voorbijgaat en ook de bezitsbescherming bij de toetsing van de waardevaststelling in acht neemt. Daarbij zal meespelen dat een vaststaande WOZ-waarde voor de belastingheffing een gegeven is zodat bij de aanslagregeling de aantasting van het individuele bezit niet meer door de rechter kan worden getoetst. Beantwoording centrale probleemstelling20
19.3
Aanleiding voor deze studie was de evaluatie van de Wet WOZ door de Staatssecretaris van Financiën en de beperkte aandacht daarin voor de toetsing door de rechter van de uit die wet voorvloeiende waardegeschillen.21 Daarom staat in deze studie de vraag centraal hoe de rechterlijke beoordeling van de waardebepaling en waardevaststelling bij onroerende zaken zich verhoudt tot de doelstellingen van de Wet WOZ. De beantwoording van deze centrale probleemstelling komt hierna aan bod. 19.3.1
Relatie tussen rechterlijke beoordeling en doelstellingen Wet WOZ
De centrale probleemstelling impliceert dat de rechter door de toetsing van de waardegeschillen een uitspraak kan doen over de beoogde doelstellingen van de Wet WOZ. De vraag is in hoeverre deze aanname correct is. De machtenscheiding brengt immers eigen taken en verantwoordelijkheden met zich voor de rechter enerzijds en voor de heffingsambtenaar als uitvoerder anderzijds. Zo heeft de rechter tot taak de belangen van de burger te beschermen, terwijl de heffingsambtenaar op het eerste gezicht de belangen van de belastingheffende overheden te behartigen heeft. Bij beide taken zijn wel kanttekeningen te plaatsen. Bedacht moet worden dat de rechter aan de burger de rechtsbescherming biedt door te toetsen aan het recht. Daarbij houdt de taak van de rechter niet op bij het vinden van wettelijke bepalingen en het mechanisch toepassen daarvan op het voorliggende geval. De rechter zal waar nodig ook moeten toetsen aan de algemene rechtsbeginselen. En in de kern doet de heffingsambtenaar niet anders. Ook voor de heffingsambtenaar houdt de taak niet op bij het vinden van wettelijke bepalingen en het mechanisch toepassen daarvan op het voorliggende geval. Ook de heffingsamb20.
21.
14
De centrale probleemstelling van het onderzoek luidt: Hoe verhoudt de rechterlijke beoordeling van de waardebepaling en de waardevaststelling bij onroerende zaken door de gemeenten zich tot de doelstellingen van de Wet waardering onroerende zaken? Zie ook par. 1.3.
Beantwoording centrale probleemstelling
19.3.2
tenaar is als bestuursorgaan gehouden aan de algemene rechtsbeginselen. Het voorgaande betekent dat de heffingsambtenaar en de rechter, ieder vanuit een eigen verantwoordelijkheid, werken binnen dezelfde uitgangspunten die in het recht zijn geborgd. In dat licht bezien, zegt de rechter met zijn beslissing over het waardegeschil ook iets over de werking van de Wet WOZ, en in het verlengde daarvan: over de realisatie van de doelstellingen. Daarbij past wel de opmerking dat de rechter door zijn toetsing in een individuele zaak de uitvoerder (en op de achtergrond: de wetgever) alleen een spiegel voorhoudt door aan te geven wat binnen het recht past en wat niet.22 Daarmee blijft de verantwoordelijkheid voor de realisatie van de doelstellingen rusten op de uitvoerder en, bij eventuele tekortkomingen in de wettelijke bepalingen, bij de wetgever. 19.3.2
Invloed rechterlijke beoordeling op doelstellingen23
Naast de vergroting van de doelmatigheid ligt het streven naar meer rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en duidelijkheid voor de burger aan de Wet WOZ ten grondslag. Deze doelstellingen worden hier gespiegeld aan de rechterlijke toetsing van waardegeschillen. 19.3.2.1 Doelmatigheid Voor de Wet WOZ moet doelmatigheid vooral worden opgevat in de zin van kosteneffectiviteit.24 Met de uniformering en vereenvoudiging van de waardering kunnen immers kosten worden bespaard ten opzichte van de afzonderlijke waarderingen op basis van verschillende belastingwetten. De vraag of de Wet WOZ tot kostenbesparing leidt, is niet aan de rechter. Binnen de opzet van het procesrecht in de Awb beoordeelt de rechter immers de uit de wet voortvloeiende beschikking. De vraag of deze beschikking kosteneffectief tot stand is gekomen, is daarbij niet aan de orde. Voor de burger berust daarin geen direct belang25; in de gevolgen van de vastgestelde waarde wel. Het voorgaande laat onverlet dat de rechterlijke toetsing van waardegeschillen wel een indicatie kan geven over de effectiviteit van de wet- en regelgeving. Niet doordat de rechter daar een uitspraak over doet; wel doordat uit de toetsing van WOZ-beschikkingen aan de gegeven wet- en regelgeving een
22.
23.
24. 25.
In eerste instantie zal die beslissing zien op de individuele zaak die voorligt. Maar bij een reeks van zaken zal er ook een meer algemeen patroon te zien kunnen zijn van datgene wat binnen het recht past en wat niet. Deze paragraaf gaat ook in op subprobleemstelling: f. Welke conclusies over de doelstellingen van de Wet WOZ zijn te verbinden aan de gesignaleerde systemen in de oordeelsvorming van de rechter? Zie uitgebreider par. 2.2.1. Indirect heeft de burger natuurlijk wel een belang bij een effectieve uitvoering van de Wet WOZ omdat de daarmee gepaard gaande kosten door de gezamenlijke burgers moeten worden opgebracht. Maar die vraag is in belasting- en WOZ-procedures niet aan de orde.
15
19.3.2
Hoofdstuk 19 / De probleemstelling beantwoord
patroon kan worden opgemaakt over de uitleg en toepassing van het stelsel van wet- en regelgeving. Achterliggende gedachte daarbij is dat een doelmatig ingericht stelsel van wet- en regelgeving leidt tot een eenduidige, inzichtelijke en gestructureerde wijze van uitvoering zonder dat bij de uitvoering in individuele zaken extra handelingen zijn te verrichten die daarmee aanvullende kosten veroorzaken. Anders gezegd: hoe steviger het stelsel is gegrondvest en hoe eenduidiger het stelsel kan worden toegepast, hoe groter de kosteneffectiviteit zal zijn. In de opzet van de Wet WOZ heeft de wetgever de doelmatigheid langs twee wegen willen bereiken. De ene weg is die van een enkelvoudige waardering volgens een uitvoeriger stelsel van voorschriften dan voor de invoering van de Wet WOZ gebruikelijk was. De andere weg is het meervoudige gebruik van de vastgestelde waarde bij de belastingheffing door verschillende overheden. Wat het meervoudige gebruik betreft is de kosteneffectiviteit het grootst als de vastgestelde WOZ-waarden één op één worden toegepast. Iedere correctie op de vastgestelde waarde bij de aanslagoplegging vraagt immers om extra handelingen en daarmee om aanvullende kosten. Uit het uitgevoerde onderzoek zijn over de doelmatigheid bij meervoudig gebruik geen nadere conclusies te trekken omdat rechterlijke beslissingen over het gebruik van de WOZ-waarden in belastingaanslagen niet is onderzocht. De uniformiteit bij de enkelvoudige waardebepaling van onroerende zaken voor de belastingheffing heeft de wetgever vormgegeven door de wettelijke bepalingen over de objectafbakening en de waarderingsvoorschriften in de Wet WOZ.26 De uniformiteit van de waardebepaling wordt daarnaast vanaf de invoering versterkt door de nadere regelgeving over de werkwijze en de waarderingsmethoden in voornamelijk de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ.27 Hiermee streeft de wetgever na dat in het hele land zoveel mogelijk op dezelfde wijze wordt gewaardeerd en de vastgestelde waarden in evenredige verhouding tot elkaar staan. Uit het onderzoek blijkt dat de rechter waardegeschillen zowel in de OZBprocedures als in de WOZ-procedures op een systematische wijze benadert waarbij de vraag wordt beantwoord of de individuele waarde niet te hoog is vastgesteld. Doordat in veel zaken de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde van de in geding zijnde onroerende zaak onderbouwt met een vergelijkingsmethode en de belanghebbende daartegenover geen eigen waardeonderbouwing inbrengt, volgt de rechter binnen de geschilafbakening van partijen de in de nadere regelgeving voorgeschreven werkwijze. Op het eerste gezicht lijkt de beoogde uniformering zich zodoende ook in de rechtspraak te weerspiegelen. Tegelijkertijd laat een nadere bestudering van de jurisprudentie zien dat deze praktijk niet wordt ondersteund door dwingende wet- en regelgeving. Zo besliste de Hoge Raad in HR 29 november 2000, nr. 35797, LJN AA8610 (Maas-
26. 27.
16
Doordat daarbij is aangesloten bij de werkwijze van de OZB, bereikte de wetgever dat bestaande expertise meervoudig kan worden aangewend. Zie uitgebreider hoofdstuk 6, 7 en 8.
Beantwoording centrale probleemstelling
19.3.2
sluis) dat de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ alleen hulpmiddelen bevat om te bereiken dat het wettelijke waardebegrip wordt gehanteerd. Maar de toetssteen voor de rechter blijft uiteindelijk de waarde zoals die is omschreven in art. 17 Wet WOZ en die waarde kan ook op andere manieren worden bepaald. De onderzoeksgegevens laten zien dat voorgaande uitleg van de Hoge Raad niet alleen een theoretisch kader schept, maar ook zijn weerslag heeft gevonden in de praktijk. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de keuze van de gehanteerde waarderingsmethode in een beperkt aantal procedures een plaats heeft gekregen in de motivering van de uitspraak.28 Daarnaast laat het onderzoek ook zien dat de rechter meer afstand neemt tot de voorgeschreven waarderingsmethoden in procedures waarbij de belanghebbende zich bedient van een eigen waardeonderbouwing. Zo heeft vooral een beschrijvende waardeonderbouwing van een waardedeskundige die de belanghebbende in de procedure overlegt, invloed op de rechter.29 In deze beschrijvende waardeonderbouwingen ontbreekt een expliciete uitwerking van de in de nadere regelgeving voorgeschreven waarderingsmethode. Het voorgaande betekent dat de potentiële doelmatigheid die van het stelsel van wet- en regelgeving bij de waardering kan uitgaan, maar ten dele is gerealiseerd. De realisatie lukt waar wetsbepalingen in de verschillende belastingwetten het gebruik van de WOZ-waarde afdwingen. De potentiële doelmatigheid die van de Wet WOZ kan uitgaan, wordt niet volledig gerealiseerd bij de rechtsbescherming. De jurisprudentie dat de waarderingsmethoden alleen een hulpmiddel zijn, kan gevolgen hebben voor de bewijsvoering in procedures en leidt daarmee tot een afnemende doelmatigheid bij de uitvoering van de Wet WOZ.30 Immers; daar waar de heffingsambtenaar zich in de voorbereidende werkzaamheden zal concentreren op een zorgvuldige uitvoering van de dwingend voorgeschreven waarderingsmethoden31, zal hij in een beroepsprocedure ook rekenschap moeten geven van bewijsmiddelen die kunnen zijn gebaseerd op andere waarderingsmethoden. De flexibiliteit van de heffingsambtenaar om ten tijde van de rechtsgang ook in te kunnen spelen op alternatieve waarderingsmethoden, vraagt zodoende in de uitvoering om extra handelingen. 19.3.2.2 Rechtszekerheid Het rechtszekerheidbeginsel brengt met zich dat het overheidsoptreden voorspelbaar is, gebaseerd is op een wettelijke grondslag en daardoor ook is begrensd. Als algemeen rechtsbeginsel vormt het rechtszekerheidsbeginsel in 28. 29. 30. 31.
Zie uitgebreider grafiek 18-8. Zie uitgebreider par. 18.3 en par. 18.4 Het betreft hier een constatering. De vraag of dit wenselijk is en of er aanpassingen mogelijk zijn, komt aan de orde in par. 19.4. Het toezicht van de Waarderingskamer is mede gericht op het consequent gebruik van de voorgeschreven waarderingsmethoden.
17
19.3.2
Hoofdstuk 19 / De probleemstelling beantwoord
zekere zin het spiegelbeeld van het legaliteitsbeginsel en het specialiteitsbeginsel. Het legaliteitsbeginsel staat een inbreuk op vrijheden of eigendommen van een individuele burger alleen toe als daaraan een wet ten grondslag ligt. Het specialiteitsbeginsel houdt in dat overheid bij haar taakuitoefening alleen die bevoegdheden mag toepassen die haar bij wettelijk voorschrift zijn toegekend.32 Het rechtszekerheidbeginsel komt in de Wet WOZ tot uiting doordat een wettelijke grondslag wordt geboden aan de waardebepaling en waardevaststelling en het uitgangspunt dat deze waarde ten grondslag ligt aan de belastingheffing van onroerende zaken. Daarnaast biedt de Wet WOZ een wettelijke grondslag voor de wijze waarop de waardebepaling en waardevaststelling moet worden uitgevoerd. De systematiek van de Wet WOZ draagt zodoende bij aan een meer voorspelbaar overheidsoptreden. Tegelijkertijd biedt de Wet WOZ de burger meer inzicht in de randvoorwaarden voor de uitvoering van de waardering, en de wijze en het moment waarop de uitkomst van de waardebepaling wordt bekendgemaakt. Met het samenspel van bepalingen is ook de begrenzing aangegeven van het overheidshandelen. Naast de inhoudelijke uitwerking van de waardering ziet het rechtszekerheidsbeginsel ook op de invulling van de rechtsbescherming tegen de waardevaststelling. Ook daar moet de belanghebbende (en dus ook de heffingsambtenaar en de rechter) weten wat hij aan mogelijkheden en onmogelijkheden mag verwachten. In tegenstelling tot de uitvoerige uitwerking van de waardebepaling en waardevaststelling, is de beoogde reikwijdte en invulling van de rechtsbescherming mondjesmaat toegelicht. Zeker, de rechtsgang is beschreven en door de pragmatische keuze voor de geschilbeslechting door de belastingrechter, is aansluiting gezocht bij de daar geschreven en ongeschreven regels en gewoonten. Daaruit vloeien algemene begrenzingen aan de rechterlijke toetsing voort. Desondanks roepen enkele vragen over de bedoelingen van de wetgever onduidelijkheid op over de meanderende grens van het rechterlijke domein bij waardegeschillen. Dit komt mijns inziens in het bijzonder naar voren bij de vraag of aan de heffingsambtenaar beslissingsruimte toekomt bij de waardebepaling.33 Daarnaast bestaat er onduidelijkheid over de externe werking van de voorgeschreven waarderingsmethoden ten tijde van de rechterlijke toetsing.34 Tot slot is de rechtszekerheid gebaat met meer duidelijkheid over de wettelijke mogelijkheid tot terugwijzing en de devolutieve werking van het beroep; al is dit niet een specifiek WOZprobleem.35 Wat de beslissingsruimte voor de heffingsambtenaar betreft heeft de Staatssecretaris van Financiën aangegeven dat aan de heffingsambtenaar bij de invul-
32. 33. 34. 35.
18
Zie uitgebreider par. 2.2.2. Zie uitgebreider par. 14.1.2. Zie uitgebreider par. 7.1.1. Zie uitgebreider par. 14.3.3.
Beantwoording centrale probleemstelling
19.3.2
ling van de waarderingsmethoden enige beleidsvrijheid toekomt. Dit wekt de indruk dat de rechter dan niet integraal kan toetsen. Maar bij nadere beschouwing blijkt dat de keuze van de werkwijze en de invulling van relevante kenmerken zijn bedoeld als argumenten om de waarde vast te stellen. De waarde is niets anders dan een feit en de werkwijze en de invulling niet anders dan hulpmiddelen (argumenten) om dat feit te onderbouwen. De rechter kan hier integraal toetsen.36 Een tweede punt van onzekerheid is de externe werking van de waarderingsvoorschriften. De Hoge Raad vat de waarderingsmethoden in de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ op als hulpmiddelen. Deze beslissing past binnen de huidige constellatie van wet- en regelgeving waarbij de nadere regelgeving is gebaseerd op de ministeriële bevoegdheid om nadere aanwijzingen te geven aan de gemeentelijke uitvoeringspraktijk. Tegelijkertijd is het zeer wel denkbaar dat de wetgever aan de waarderingsmethoden ook externe werking heeft willen laten toekomen. De wetgever wenst immers doelmatig te werken en daarbij past het gebruik van algemeen geaccepteerde uitgangspunten voor de waardebepaling.37 Daarnaast is het handelen van de heffingsambtenaar zoals dat tot uidrukking komt in de WOZ-beschikking het vertrekpunt van de rechtsbescherming. De vraag is daarbij of de heffingsambtenaar alle feiten en omstandigheden voldoende in ogenschouw heeft genomen om zo tot een wel afgewogen beslissing te komen. Omdat de voorgeschreven waarderingsmethoden bij de waardebepaling en waardevaststelling richtinggevend zijn voor de heffingsambtenaar, is het denkbaar dat de wetgever de waarderingsmethoden ook richtinggevend heeft willen laten zijn bij de toetsing van het bestreden besluit. Maar het ontbreekt hier aan enige aanwijzing over de ene of de andere keuze door de wetgever. En ten slotte de spanning rond de devolutieve werking van het beroep. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om art. 8:72 Awb ook van toepassing te laten zijn op belastingprocedures. Weliswaar heeft de Hoge Raad ingestemd met een beperkte toepassing van de terugwijzing, maar bij een inhoudelijke beoordeling lijkt hij vooralsnog uit te gaan van de devolutieve werking van het beroep. Onduidelijk daarbij is of het gaat om koudwatervrees of dat er principiële redenen achter deze terughoudendheid schuilgaan.38
36. 37.
38.
Zie uitgebreider par. 14.1.2.3. Een aanwijzing dat de wetgever ook een externe werking heeft beoogd ondanks dat de uitwerking in nadere regelgeving is opgenomen, is te ontlenen aan de parlementaire voorhangprocedure waarin art. 20 Wet WOZ voorziet. Deze procedure is op verzoek van de Tweede Kamer opgenomen. Hoewel de Aanwijzingen voor de Regelgeving een grote terughoudendheid bepleiten van parlementaire betrokkenheid bij gedelegeerde regelgeving, kan zich een uitzondering voordoen als een materie regelgeving bij wet rechtvaardigt, maar zich daarvoor toch niet goed leent vanwege haar sterk technische karakter, de noodzaak tot snelle wijzigingen of de grote omvang van te stellen regels (NEV, Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 9, p. 24). Zie par. 14.3.3 voor de nuttige effecten van terugwijzing.
19
19.3.2
Hoofdstuk 19 / De probleemstelling beantwoord
19.3.2.3 Rechtsgelijkheid Rechtsgelijkheid is te zien als de schakel tussen het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Rechtsgelijkheid kan worden opgevat als de eis van stelselmatigheid en consistentie. In dat licht bezien moet rechtsgelijkheid ertoe leiden dat de overheid inzicht kan geven in de beslissingscriteria die het in het algemeen bij de uitoefening van zijn bevoegdheid hanteert. De overheid zal dus moeten ‘abstraheren’ en algemene criteria moeten ontwikkelen om een stelselmatig gebruik van zijn bevoegdheid.39 Bij de Wet WOZ komt de rechtsgelijkheid tot uitdrukking in de enkelvoudige waardering volgens meer uitgewerkte en daarmee voor de burger meer kenbare algemene beslissingscriteria. Doordat aan de waardering voor een gegeven belastingjaar in beginsel maar één WOZ-waarde ten grondslag ligt, wordt de belastingplichtige bij de verschillende belastingen niet meer geconfronteerd met diverse regels en uitwerkingen die onderling verschillen. Daarnaast moeten de meer uitgewerkte en kenbare algemene beslissingscriteria voorkomen dat er sprake kan zijn van verschillende behandeling van op zich gelijke gevallen. In bestuursrechtelijke geschillen staat de rechtsbescherming van de belanghebbende voorop. In belastingzaken toetst de rechter daarom in beginsel niet of er ook een belangenafweging ten opzichte van anderen heeft plaatsgevonden. Deze geschilbenadering maakt dat door de rechter geen toetsing wordt uitgevoerd aan de eis van stelselmatigheid en consistentie. Dit is alleen anders als door de belanghebbende is gesteld dat in zijn situatie is afgeweken van een kenbare beleidsregel of, bij het ontbreken daarvan, van de meerderheid van vergelijkbare situaties. In dat geval toetst de rechter vanuit het perspectief van de belanghebbende aan de rechtsgelijkheid. Uit het onderzoek blijkt dat in waardeschillen vaak de uitvoering van de vergelijkingsmethode in geschil is.40 Een belangrijke vraag daarbij is of de waarde van de onroerende zaak ten opzichte van vergelijkbare objecten niet te hoog is vastgesteld. Deze vraag is in de kern de vraag of aan de eis van stelselmatigheid en consistentie is voldaan.41 Ook bij waardegeschillen toetst de rechter de rechtsgelijkheid vanuit het perspectief van de belanghebbende. Als belanghebbende zijn grief aannemelijk maakt, leidt dit tot een verlaging van de (op zich correcte) waarde voor belanghebbende en niet tot verhoging van de te laag vastgestelde waarden van derden. De rechtsgelijkheid is als schakel tussen rechtszekerheid en gelijkheid nauw verbonden met de algemene rechtsbeginselen. Daarom doet zich de vraag voor 39. 40. 41.
20
Zie uitgebreider par. 2.2.3. Zie uitgebreider par. 17.3.3.2, par. 17.4.2.2, par. 18.1.4 en par. 18.2.1. Het betreft hier overigens maar een gedeeltelijke toetsing. De vraag of aan de eis van stelselmatigheid en consistentie is voldaan doet zich ook voor bij de vraag of de waarde van de onroerende zaak ten opzichte van vergelijkbare objecten niet te laag is vastgesteld. Omdat in deze vraag geen fiscaal belang schuilt zal die niet aan de rechter worden voorgelegd, of door de rechter niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van dat fiscale belang.
Beantwoording centrale probleemstelling
19.3.2
of en in hoeverre ook de rechter bij zijn taakuitoefening gebonden is aan de rechtsgelijkheid. Meer in het bijzonder is het voor waardegeschillen dan de vraag of en in hoeverre de rechter aan zijn geschilbeslechting stelselmatigheid en consistentie ten grondslag moet leggen. Ook in waardegeschillen komt de rechter pas in actie als aan hem een geschil wordt voorgelegd. Daarnaast beperkt het rechterlijk handelen zich tot de beslechting van het geschil. Hierin ligt besloten dat de stelselmatigheid en consistentie voor de rechter beperkt is tot de werkwijze om te komen tot de beslechting van dat voorgelegde geschil. Zou van de rechter ook een algemene waarde-inhoudelijke stelselmatigheid en consistentie worden vereist dan brengt dit een onevenredige inspanning met zich. Van de rechterlijke macht kan als organisatie niet worden verlangd dat er een tweede systeem voor de waardebepaling wordt opgezet. Dit gaat niet alleen het rechterlijke domein maar ook de doelmatigheid ver te buiten. Aan het voorgaande doet de devolutieve werking van het beroep niet af. Weliswaar moet de rechter doen wat de heffingsambtenaar had behoren te doen, maar dan wel op basis van aangereikte gegevens. Het voorgaande brengt met zich dat de stelselmatigheid en consistentie bij de geschilbeslechting vooral tot uitdrukking moet komen in de aanpak van de te beslechten geschillen. In het onderzoek is geconstateerd dat rechters een herkenbare werkwijze hanteren in hun aanpak om tot een inhoudelijke beoordeling te komen. Daaruit kan worden geconcludeerd dat bij de inhoudelijke beoordeling sprake is van rechtsgelijkheid. Hieraan doet niet af dat verschillende rechters op detailniveau tot een verschillende afweging kunnen komen. Deze verschillen zullen voortvloeien uit de aangedragen bewijsmiddelen en de weging daarvan. 19.3.2.4 Duidelijkheid voor de burger Aan de doelstelling duidelijkheid voor de burger liggen gedachten van inzichtelijkheid, begrijpelijkheid en waarneembaarheid ten grondslag. Duidelijkheid voor de burger is zodoende op te vatten als een verdere uitwerking van het rechtszekerheidsbeginsel en zal moeten bevorderen dat de burger ziet en begrijpt waarom de overheidsmacht op een bepaalde manier wordt uitgeoefend.42 De constatering dat een geschil voor de rechter komt, wijst erop dat de heffingsambtenaar vooralsnog er niet in is geslaagd om de nodige duidelijkheid te geven over de waardebepaling en waardevaststelling. De beslissing van de rechter is in dat licht bezien een graadmeter of de heffingsambtenaar in de herkansing daarin wel is geslaagd. Een gegrondverklaring van het beroep wijst er immers op dat ook aan de rechter onvoldoende feiten zijn aangereikt die de juistheid van de waardevaststelling onderbouwen. 42.
Zie uitgebreider par. 2.2.4.
21
Hoofdstuk 19 / De probleemstelling beantwoord
19.3.3
De onderzoeksgegevens laten zien dat de waarde wordt verlaagd in meer dan een op de drie inhoudelijke uitspraken. Daarbij is het percentage handhavingen in WOZ-procedures gedaald ten opzichte van de OZB-procedures.43 Aan deze gegevens kan de conclusie worden verbonden dat de doelstelling van verduidelijking voor de burger nog niet is gerealiseerd. Overigens passen hierbij wel enkele kanttekeningen. Zo gold in de onderzoeksperiode dat de waarde voor vier jaar werd gebruikt voor meerdere belastingen. Daarmee zijn de belangen van belanghebbenden groter en is men eerder geneigd rechtsbescherming in te roepen. Daarnaast heeft de invoering van de Wet WOZ ook bewerkstelligd dat eerder en meer achtergrondinformatie over de waardebepaling is verstrekt. Ook hierin kan een reden liggen dat meer inzicht tot meer gerichte grieven en daarmee tot meer rechterlijke correcties heeft geleid. In dat geval is de duidelijkheid voor de burger zeker toegenomen doordat de achtergrondinformatie wel heeft geleid tot meer inzicht, maar niet tot meer acceptatie. Daarbij kan het bewustzijn van de financiële gevolgen die de hoogte van de waarde met zich brengt, een rol spelen. Uit de onderzoeksgegevens zijn geen conclusies te trekken over de duidelijkheid voor de burger van de rechterlijke beoordeling. Daartoe zou de reactie van de burger op de rechterlijke beslissing moeten worden onderzocht. Dat onderzoek maakt echter geen deel uit van deze studie. 19.3.3
Samenvatting conclusie
Hoewel binnen de machtenscheiding de drie overheidsmachten ieder hun eigen taak en daarmee verantwoordelijkheden hebben, kan de wijze waarop de rechter waardegeschillen beslecht wel inzicht geven in de mate waarop de doelstellingen van de Wet WOZ zijn bereikt. Zowel de heffingsambtenaar als de rechter zijn immers gehouden om wettelijke bepalingen niet mechanisch toe te passen op het voorliggende geval, maar zich bij de invulling van de wetsbepalingen ook bewust te zijn van de algemene rechtsbeginselen. Zodoende kunnen rechterlijke uitspraken een indicatie geven of en in hoeverre de doelstellingen doelmatigheid, rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en duidelijkheid voor de burger, bij de uitvoering van de Wet WOZ worden gerealiseerd. Uit het onderzoek blijkt dat de belanghebbende in een doorsnee procedure reageert op de WOZ-beschikking en de onderbouwing daarvan door de heffingsambtenaar. Deze onderbouwing is gebaseerd op de gegevens die de heffingsambtenaar ter voorbereiding van het besluit heeft verzameld en geanalyseerd op basis van de in nadere regelgeving voorgeschreven waarderingsmethoden. Doordat de rechterlijke taak zich beperkt tot het voorgelegde geschil, toetst de rechter in deze procedures de vastgestelde waarde aan de voorgeschreven waarderingsmethoden. Uit het onderzoek blijkt niet dat de rechter daarbij redenen ziet om af te wijken van de gevolgde en in nadere regelgeving uitgewerkte 43.
22
Zie uitgebreider par. 18.1.4.
Mogelijkheden voor versterking van de doelstellingen
19.4
systematiek. De aan deze methoden ten grondslag liggende doelstellingen van de Wet WOZ weerspiegelen zo ook in de rechterlijke beslissing. Een nadere analyse van de doelstellingen laat zien dat de inrichting van de Wet WOZ voornamelijk is gericht op de uitvoering van de waardebepaling en de waardevaststelling, en het toezicht daarop. Aan de invulling van de rechtsbescherming is daarbij minder aandacht besteed. Weliswaar vond de wetgever de toegang tot de rechtsbescherming vanzelfsprekend en is daarin ook zonder uitgebreide discussies voorzien, maar de invulling is vooral formeelrechtelijk. De wetgever heeft zich niet uitgelaten over de inhoudelijke grenzen aan de rechtsbescherming. Het ontbreken van deze uitlatingen heeft vooral zijn weerslag op de doelstellingen doelmatigheid en de rechtszekerheid. Zo leidt het ontbreken van inzicht in de bedoelingen van de wetgever met de externe werking van de voorgeschreven waarderingsmethoden, tot een afnemende doelmatigheid bij de uitvoering van de Wet WOZ. De vraag is immers of en in hoeverre de heffingsambtenaar naast de strikt geregelde werkwijze in de voorbereiding, tijdens de rechtsgang ook moet kunnen inspelen op alternatieve waarderingsmethoden.44 De onduidelijkheid over de externe werking van de voorgeschreven waarderingsmethoden leidt daarnaast samen met onduidelijkheden over de beslissingsruimte van de heffingsambtenaar bij de waardebepaling en de reikwijdte van de devolutieve werking van het beroep45, tot een minder heldere rechtsbescherming en daarmee een mindere rechtszekerheid.46 De rechtsbescherming neemt bij de totstandkoming van de WOZ-beschikking een essentiële plaats in. Voor de realisatie van de beoogde doelstellingen is het dan ook niet alleen van belang dat deze doelstellingen in de voorbereiding tot uitdrukking komen. De doelstellingen moeten ook tot uitdrukking komen bij de invulling van de rechtsbescherming. Nu meer concrete verwachtingen van de wetgever over de inhoudelijke invulling van de rechtsbescherming ontbreken, kan niet worden geconcludeerd of de rechterlijke invulling van de genoemde onduidelijkheden aansluiten bij de doelstellingen van de wetgever. Dit brengt met zich dat de doelstellingen van de Wet WOZ niet volledig zijn gerealiseerd. 19.4
Mogelijkheden voor versterking van de doelstellingen47
De constatering dat de beoogde doelstellingen niet volledig zijn gerealiseerd, roept de vraag op welke mogelijkheden er zijn om deze doelstellingen verder te bevorderen. De in par. 19.3.3 gesignaleerde onduidelijkheden vormen daarbij het vertrekpunt. Weliswaar zijn verspreid in de studie ook andere onduidelijk44. 45. 46. 47.
Zie ook par. 19.3.2.1. Dit is overigens geen specifiek WOZ-probleem maar strekt zich uit tot alle belastingprocedures. Zie ook par. 19.3.2.2. Deze paragraaf gaat in op subprobleemstelling: g. Welke wijzigingen in de wet- en regelgeving kunnen de beoogde doelstellingen van de Wet WOZ bevorderen met in achtneming van de rechterlijke taak bij waardegeschillen?
23
19.4.1
Hoofdstuk 19 / De probleemstelling beantwoord
heden gesignaleerd, maar deze zien vooral op de uitleg en toepassing van wettelijke bepalingen in specifieke situaties.48 Hoewel een nadere uitleg in deze specifieke situaties zal bijdragen aan de doelstellingen, geeft de uitleg ervan geen aanwijzingen voor de inhoudelijke omvang van de beoogde rechtsbescherming. Zij blijven hier dan ook buiten beschouwing. 19.4.1
Beslissingsruimte heffingsambtenaar
De onduidelijkheid over de beslissingsruimte van de heffingsambtenaar leidt tot onduidelijkheid over de intensiteit van de rechterlijke toetsing. Uit de wetsgeschiedenis is op te maken dat de wetgever aan de heffingsambtenaar op enkele plaatsen in het uitvoeringsproces beoordelingsruimte heeft willen geven.49 Dit zou erop duiden dat de rechter dan marginaal kan toetsen. Maar uit een nadere analyse van de beslissingsruimte is op te maken dat de beslissingsruimte van de heffingsambtenaar zich vooral voordoet bij de invulling van de gegevens en analyses om te komen tot een systematische vergelijking. Deze gegevens leiden tot de vaststelling van een feit (de waarde), en zijn om die reden volledig te toetsen door de rechter. De beslissingsruimte is door de wetgever gelaten omdat een striktere invulling, zo die al mogelijk is, tot een te rigide werkwijze zou leiden. Als de wetgever de heffingsambtenaar wel (subjectieve) beslissingsruimte wenst toe te delen, zal dit nader moeten vastgelegd. Overigens zie ik daar geen noodzaak toe. Die nadere regeling zou immers met zich brengen dat de algemeen geaccepteerde grens tussen bestuursbevoegdheden en rechterlijke toetsing wordt aangetast. Algemeen is immers aanvaard dat de rechter feiten en rechtsnormen integraal toetst. Deze integrale toetsing is ook noodzakelijk voor een wezenlijke invulling van de rechtsbescherming die de burger inroept tegen het handelen van de overheid. Dit geldt temeer bij het besef dat de vastgestelde waarde een duidelijke relatie heeft met de hoogte van de daarop gebaseerde belastingschuld. Een waardegeschil gaat daarmee indirect over de aantasting van het private eigendom van de belanghebbende. In het stilzwijgen van de wetgever over de wijze waarop de rechter in de lijn van de algemene opvattingen met waardegeschillen omgaat, destilleer ik een instemming met de uitleg over de toetsingsintensiteit. Toch zou bij gelegenheid een uitgesproken instemming meer duidelijkheid geven.
48.
49.
24
Zie onder andere de omgang met drijvende woon- en bedrijfsruimten (par. 4.2.5), de afbakening van recreatieterreinen (par. 6.6), de reikwijdte van de werktuigenvrijstelling (par. 7.3.6) en de waardering van onroerende zaken in aanbouw (par. 8.5.5). Zie de oorspronkelijke toelichting op de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ (Stcrt. 1994, 252).
Mogelijkheden voor versterking van de doelstellingen
19.4.2
19.4.3
Devolutieve werking of terugwijzing
In het belastingprocesrecht wordt sterk gehecht aan de devolutieve werking van het beroep. In het verleden heeft de Hoge Raad terugwijzing in belastingzaken niet toegestaan. In 1999 heeft de wetgever de mogelijkheid van terugwijzing in art. 8:72 Awb ook van toepassing verklaard in belastingzaken. Desondanks laat de Hoge Raad het gebruik van deze mogelijkheid nog maar beperkt toe.50 Dit is bij waardegeschillen niet anders. Ook bij de beslechting daarvan hecht de Hoge Raad sterk aan de devolutieve werking van het beroep. Zo wordt de rechter na onvoldoende bewijsvoering door partijen geacht in goede justitie te komen tot de hoogte van de bestreden waarde.51 In par. 14.3.3 stond ik stil bij een goede invulling van de waardering in goede justitie. Voor een toereikende feitelijke grondslag aan zijn beslissing zal de rechter ervoor moeten zorgen dat daaraan voldoende argumenten ten grondslag liggen. Dat vraagt, bij tekortschietende motiveringen van partijen, om een nadere inventarisatie, interpretatie en aanvulling van feitelijke argumenten. In dat licht bezien bepleit ik een mediatieve benadering. Ook de terugwijzing kan daarbij een hulpmiddel zijn. De terughoudendheid bij terugwijzing lijkt te zijn ingegeven door de vrees dat terugwijzing leidt tot een nieuwe procedure.52 Maar bij terugwijzing mag van de rechter worden verwacht dat hij gemotiveerd aangeeft wat er schort aan de bestreden beslissing van de heffingsambtenaar en aan de al ingebrachte bewijsmiddelen. Ook kan de rechter aangeven waar in verwijzing nadrukkelijker moet worden gemotiveerd. Uitgaande van redelijk handelende partijen die een reële waarde nastreven, moeten de rechterlijke aanwijzingen een nieuwe rechtsgang kunnen voorkomen. Uit het voorgaande mag duidelijk zijn waar mijn voorkeur ligt. In dat licht bezien is het niet zozeer aan de wetgever maar aan de Hoge Raad om zich uit te spreken voor een minder terughoudende toepassing van de terugwijzing. 19.4.3
Externe werking waarderingsmethoden
Ter bevordering van de uniforme uitvoering van de Wet WOZ, heeft de Staatssecretaris van Financiën nadere regels gegeven voor de wijze waarop de WOZwaarde moet worden bepaald. Deze regels gaan uit van algemeen gebruikte methoden bij de waardebepaling van onroerende zaken. De gegevens die voor de waardebepaling zijn gebruikt, vormen ook de basis voor de onderbouwing van de WOZ-waarde. Dit gebruik is niet alleen doelmatig, het past ook bij de in art. 3:2 Awb verwoorde eis dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis vergaart over de relevante feiten en de af te wegen
50. 51. 52.
Zie ook par. 11.1.4.2. Zie uitgebreider par. 14.2.2 en par. 14.3. Van Amersfoort 2005.
25
19.4.3
Hoofdstuk 19 / De probleemstelling beantwoord
belangen. Omdat een besluit op grond van art. 3:46 Awb moet berusten op een deugdelijke motivering, spreekt het daarbij voor zich dat de heffingsambtenaar aansluit bij de relevante feiten die in de voorbereiding zijn verzameld. De Hoge Raad heeft beslist dat de wetssystematiek met zich brengt dat de vastgestelde waarde moet worden getoetst aan art. 17 Wet WOZ. De nader uitgewerkte waarderingsmethoden zijn daarbij niet meer dan een hulpmiddel. De vrijebewijsleer biedt dan ook de ruimte om andere bewijsmiddelen, dus ook waardebepalingen op basis van andere methoden, toe te laten. Hoewel de beslissing van de Hoge Raad past binnen de huidige constellatie van wet- en regelgeving, leidt de beslissing ertoe dat de zorgvuldig opgebouwde waarderingssystemen die aan de WOZ-beschikkingen ten grondslag liggen en waarin de doelstellingen van de Wet WOZ voor een belangrijk deel hun beslag hebben gekregen, in de beroepsprocedure niet vanzelfsprekend leidend zijn bij de beslechting van het geschil. Nu met de invoering van de Wet WOZ een grote stap vooruit is gedaan waar het de doelmatige waardering van onroerende zaken voor belastingdoeleinden betreft, acht ik het waardevol om te bekijken of de kwaliteit van de voorbereiding kan bijdragen aan de versteviging van de rechtsbescherming door de rechter. 19.4.3.1 Richtsnoeren voor verbetermogelijkheden Aanpassingen in de wijze waarop de voorgeschreven waarderingsmethoden worden gebruikt, raakt aan de vrijebewijsleer. Om die reden vind ik het wenselijk richtsnoeren te geven waaraan eventuele verbetermogelijkheden moeten voldoen. Deze richtsnoeren komen tot uitdrukking in de zinsneden ‘de kwaliteit van de voorbereiding’ en ‘de versteviging van de rechtsbescherming door de rechter’. ‘De kwaliteit van de voorbereiding’ moet mijns inziens vooral worden gezocht in de systematiek van de voorbereiding. De keuzes voor de waarderingsmethoden zoals die in de Uitvoeringsregeling waarderingsinstructie Wet WOZ zijn vastgelegd, steunen op de gedachte dat die methoden zorg dragen voor een goede aansluiting bij de waarderingsvoorschriften van art. 17 Wet WOZ. Doordat deze waarderingsmethoden zijn ontleend aan de methoden die in de taxatieleer gebruikelijk zijn en doordat de werking van de systematiek in de WOZ-praktijk is uitgekristalliseerd, hebben de systematieken van de voorgeschreven waarderingsmethoden hun kwaliteiten bij de uitvoering van de Wet WOZ en daarbuiten inmiddels bewezen.53 De kracht van deze systematieken is voornamelijk te vinden in het verzamelen van relevante factoren die de totstandkoming van transacties beïnvloeden en de mogelijkheid om daarmee de vast te stellen waarde te benaderen.
53.
26
Illustratief hierbij zijn de initiatieven tot breder gebruik zoals bijvoorbeeld het gebruik van de WOZ-waarde bij de verstrekking van (tweede) hypotheken.
Mogelijkheden voor versterking van de doelstellingen
19.4.3
‘Versteviging van de rechtsbescherming door de rechter’ moet mijns inziens ervoor zorg dragen dat de kern van de rechterlijke taak, het bieden van rechtsbescherming, niet wordt aangetast. Uit het onderzoek komt naar voren dat de huidige invulling van de rechtsbescherming geenszins leidt tot frustratie van de waardering van onroerende zaken voor belastingdoeleinden. De rechter stelt weliswaar hoge eisen aan de kwalitatieve onderbouwing van de waarden, maar gelet op het belang dat met de vaststelling van de waarde kan zijn gemoeid, passen die eisen binnen de algemeen ervaren normen en waarden over de uitvoering van overheidstaken. Er is dan ook geen reden om bij waardegeschillen het rechterlijke domein te beperken. Het belang van de rechtsbescherming voor de burger is in ons staatsbestel daarvoor een te kostbaar goed. Aan het voorgaande doet niet af dat een verbetermogelijkheid de invulling van de rechtsbescherming kan beïnvloeden. Zo kan een verbetermogelijkheid die leidt tot meer sturing in de bewijsvoering de invulling van de rechtsbescherming beïnvloeden. Maar dat hoeft niet bezwaarlijk te zijn zolang die sturing erop is gericht regels vast te leggen die aansluiten bij algemeen gangbare werkwijzen om een feit vast te stellen. Rekening houdende met de twee richtsnoeren, zie ik ter bevordering van de doelstellingen drie mogelijkheden, te weten: – overheveling van de waarderingsmethoden naar de Wet WOZ; – gecertificeerde waarderingsprogramma’s; – modeltaxatieverslagen voor gerechtelijke procedures. 19.4.3.2 Overheveling waarderingsmethoden naar Wet WOZ Deze mogelijkheid houdt in dat de waarderingsmethoden zoals die nu in art. 4 Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ zijn opgenomen, worden overgeheveld naar de Wet WOZ.54 Door deze overheveling zal de vastgestelde waarde niet alleen aan de waarderingsvoorschriften van art. 17 Wet WOZ maar ook aan een voorgeschreven waarderingsmethode moeten worden getoetst. De overheveling zal de vraag in het geschil zodanig wijzigen dat bekeken wordt of de heffingsambtenaar op basis van een juiste toepassing van een algemeen aanvaarde waarderingsmethode de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De overheveling zal de rechtszekerheid voor betrokkenen vergroten. Duidelijker dan in de huidige wettelijke constellatie, staat voorop dat de methode waarmee tot de waarde wordt gekomen aan bepaalde kwalitatieve vereisten moet voldoen. Deze vereisten zijn erop gericht om het ondoorzichtige verband tussen waardegerelateerde feiten en omstandigheden inzichtelijker te maken
54.
Er is hier een parallel te trekken met de voorschriften voor de OZB. De uitwerking van de OZB was vanaf de invoering in 1971 geregeld in het Besluit OZB. Bij de herziening van de materiële belastingbepalingen in de Gemeentewet in 1995 zijn de bepalingen wegens bewezen diensten uit het besluit overgeheveld naar de Gemeentewet zelf.
27
19.4.3
Hoofdstuk 19 / De probleemstelling beantwoord
en daarmee de hoogte van de daaruit voortvloeiende waarde. Dit inzicht zal bijdragen aan de acceptatie van die waarden.55 Naar verwachting zal de overheveling in de meeste procedures niet tot wezenlijke veranderingen leiden. Uit het onderzoek is immers gebleken dat veel geschillen zich concentreren rond de vraag of door de wijze waarop de heffingsambtenaar de vergelijkingsmethode heeft ingevuld, niet tot een te hoge waarde is gekomen. In deze procedures staat eigenlijk al de vraag centraal of de heffingsambtenaar op basis van een juiste toepassing van een algemeen aanvaarde waarderingsmethode de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Tegelijkertijd biedt de overheveling in situaties waarbij meerdere taxaties worden overgelegd de mogelijkheid om te toetsen of beide taxaties voldoen aan aanvaarde kwalitatieve vereisten. Nu zal een rechter bij de toetsing vaak uitgaan van de persoonlijke deskundigheid van de opsteller omdat de vastlegging van de taxatie zelf niet altijd voldoende inhoudelijke, waarderingstechnisch relevante aanknopingspunten biedt.56 Met de overheveling wordt de rechter een wettelijk kader geboden voor een inhoudelijke, waarderingstechnisch relevante toetsing van de bewijsmiddelen en de motivering van zijn daaruit voortvloeiende afwegingen. Dit zal mijns inziens bijdragen aan een toereikende feitelijke grondslag voor de rechterlijke beslissing. Leggen wij deze mogelijkheid langs de hiervoor besproken richtsnoeren dan is aan de benutting van de kwaliteit van de voorbereiding voldaan. De voorgeschreven waarderingsmethoden vormen immers systematieken die uniformiteit in de uitvoering, inzicht in de totstandkoming van de waarde en aansluiting bij de waarderingsvoorschriften moeten waarborgen. De vraag of ook aan de versteviging van de rechtsbescherming is voldaan, kan meer discussie oproepen. De overheveling geeft immers sturing aan de wijze waarop de waardebepaling moet worden uitgevoerd en kan in dat licht bezien, als een inperking van de bewijsvoering worden opgevat. Dit bezwaar gaat eraan voorbij dat ook bij een ultieme vrijheid van bewijsvoering de rechter uiteindelijk de bewijsmiddelen op hun relevantie toetst aan hun realiteitsgehalte. Een realiteitsgehalte waarop de algemeen aanvaarde opvattingen over waarderen mede hun invloed hebben. Ook in die zin is er dus sprake van enige
55.
56.
28
Deze gedachte ligt nu ook ten grondslag de waarderingsvoorschriften. De wetgever heeft ermee willen bereiken dat de heffingsambtenaar daarmee aan zijn zorgvuldige afweging en motivering kan voldoen. Toch reikt de invloed ervan verder dan alleen de individuele waardevaststelling. Ook de collectieve beleving dat de WOZ-waarden correct tot stand komen draagt bij aan de acceptatie van die waarden. Mijns inziens speelt de rechterlijke toetsing daarbij een niet te verwaarlozen rol. De illusie dat er in bezwaar- en beroepsprocedures maar wat zou gebeuren, tast mijns inziens uiteindelijk ook de algemene acceptatie aan. Ook hier gaat het om een constatering die zich voor de invoering van de Wet WOZ voordeed bij belastingtaxaties. In het pré-WOZtijdperk bood de vastlegging van de taxatie veelal niet het inzicht in de kwalitatieve vereisten. Om die reden zijn de waarderingsmethoden uitgewerkt om samen met de minimale vereisten voor het taxatieverslag een impuls te geven aan een meer kwalitatief inzicht in de waardebepaling.
Mogelijkheden voor versterking van de doelstellingen
19.4.3
sturing. Dat die sturing uiteindelijk in wetgeving wordt vastgelegd, is te zien als een codificatie van datgene wat al geaccepteerd is. Tegelijkertijd beperkt de overheveling van de voorgeschreven waarderingsmethoden zich voornamelijk tot een situatie waarbij de complexiteit van de feitenvaststelling (de waardebepaling) om bijzondere ondersteuning vraagt in de vorm van een algemeen aanvaarde systematiek. De uiteindelijke invulling ervan blijft evenals de uitkomst integraal toetsbaar door de rechter. Zo zal de rechter moeten blijven toetsen of de feiten goed zijn vastgesteld. Dat geldt overigens ook voor de vraag of wettelijke voorschriften correct zijn toegepast en of de algemene rechtsbeginselen niet in de weg staan aan de vastgestelde waarde. Tot slot om misverstanden te voorkomen. De overheveling van de waarderingsmethoden naar de Wet WOZ ontslaat de partijen in individuele procedures niet van de verplichting hun standpunten in beroep te onderbouwen. Het gebruik van de voorgeschreven waarderingsmethode is weliswaar een eerste stap in de onderbouwing van de bepleite waarde, het is allerminst het argument dat de waarde correct is. Daarvoor zijn mede in onderlinge samenhang bezien, veel meer factoren bepalend. En ook die factoren zal een partij aannemelijk moeten maken om zijn standpunt met succes te verdedigen bij de afweging door de rechter. 19.4.3.3 Gecertificeerde waarderingsprogramma’s Bij de toetsing van waardegeschillen spelen de waardeonderbouwingen van partijen een belangrijke rol. Zeker waar het systematische vergelijkingen betreft, zal aan die waardeonderbouwing ook een waarderingsprogramma voor modelmatige waardebepaling ten grondslag liggen. De vraag of de toegepaste werkwijze in het waarderingsprogramma voldoet aan de voorgeschreven vereisten voor de waardebepaling, vraagt om een deskundig waarderingstechnisch inzicht dat door zijn aard niet van de rechter kan worden verwacht. Om bij de geschilbeslechting inzicht te geven in de werking van de toegepaste werkwijze en de vraag of deze aansluit bij het wettelijk kader van de Wet WOZ57, kan worden gedacht aan een (vrijwillige)58 verklaring van een deskundige. Toets daarbij zal zijn of de werkwijze in het waarderingsprogramma aansluit bij de wettelijke randvoorwaarden en zo is ingericht dat de uitkomst van die werkwijze een
57.
58.
Het wettelijk kader kan zowel het huidige art. 17 Wet WOZ, maar ook een wettelijk kader dat is aangevuld met voorgeschreven waarderingsmethoden. Voor de leesbaarheid ga ik in deze paragraaf uit van een met waarderingsmethoden aangevuld wettelijk kader. Vrijwilligheid om een deskundigenverklaring te vragen laat aan partijen de ruimte om zelf een keuze te maken bij de invulling van de te verwachten bewijslast in voorkomende procedures.
29
19.4.3
Hoofdstuk 19 / De probleemstelling beantwoord
getrouw beeld geeft van de werkelijkheid.59 De toets ziet dus op de toegepaste systematiek, niet op vraag of een individuele waarde correct is.60 Voor de certificering van waarderingsprogramma’s staat mij een onafhankelijke deskundige voor ogen. Deze deskundigen zullen daarbij openbare toetsingscriteria moeten opstellen voordat zij de beoogde verklaringen kunnen afgeven. Overigens kan een ieder zijn systematische werkwijze aan deze criteria laten toetsen. Zodoende zijn niet alleen de gemeentelijke systemen te toetsen maar ook systemen van derden zoals makelaars- of gespecialiseerde consumentenorganisaties. Dat biedt ook belanghebbenden de mogelijkheid om gecertificeerd inhoudelijk bewijs te leveren.61 Certificering kan als voordeel hebben dat het tegemoet komt aan de rechterlijke bedenkingen bij terugwijzing. De certificering behelst dat de gebruikte werkwijze tot een getrouw beeld van juiste waarde leidt. Deze zekerheid zal ervoor instaan dat de aanpassingen die de heffingsambtenaar met inachtneming van de rechterlijke verwijzingsuitspraak zal aanbrengen, waar nodig hun beslag zullen krijgen in een gecorrigeerde waarde. De eisen voor certificering zullen aansluiten bij de eisen voor een goede voorbereiding van de waardebepaling. Daarmee spreekt de certificering zich uit over de aansluiting van de werkwijze op de waarderingsmethoden en dus over de kwaliteit van de voorbereiding. Daarnaast verstevigt de certificering de rechtsbescherming doordat het inzicht wordt vergroot in de aansluiting van de gebruikte werkwijzen op de wettelijke randvoorwaarden. Deze zekerheid kan zowel de werkwijze van de heffingsambtenaar als de werkwijze van belanghebbende betreffen. Bij de uitwerking van deze mogelijkheid kan worden meegewogen of er een gekwalificeerde positie moet worden toegekend aan een bewijsmiddel dat is ontleend aan een gecertificeerd waarderingsprogramma. Reden daarvoor kan de vergrote zekerheid zijn dat de uitkomst uit de gecertificeerde systematische werkwijze geacht wordt juist te zijn als is komen vast te staan dat de gebruikte
59. 60.
61.
30
De goede verstaander zal hier een parallel zien met de accountantsverklaring voor de jaarrekening van bedrijven en instellingen. Omdat de verklaring alleen iets zegt over de invulling van de toe te passen werkwijze kan de verklaring alleen aannemelijk maken dat de voorgeschreven waarderingsmethode is toegepast. Of de individuele afweging binnen de voorgeschreven methode aannemelijk is op basis van vastgestelde feiten en omstandigheden, zal (voor de rechter) met andere bewijsmiddelen moeten worden aangetoond. Taxatieverslagen, -rapporten en matrices die de gegevens voor de waardering van de individuele onroerende zaak bevatten, verliezen dus niet aan belang. Ik ga ervan uit dat het hierbij zal aankomen op particulier initiatief vanuit bijvoorbeeld de taxatiebranche. De Waarderingskamer komt voor mij niet in aanmerking om de deskundigenverklaringen af te geven. In de eerste plaats omdat de Waarderingskamer een belangrijke rol heeft bij de controle op de uitvoering vooraf waardoor al te grote betrokkenheid bij de onafhankelijke toetsing achteraf minder passend is. In de tweede plaats past het niet in het huidige tijdsgewricht dat een overheidsinstantie de particuliere systemen controleert en beoordeelt.
Mogelijkheden voor versterking van de doelstellingen
19.4.3
basisgegevens correct zijn. Tegelijkertijd kan een gekwalificeerde bewijspositie ook leiden tot een te grote inperking van de vrijebewijsleer. Het ambtshalve karakter van de WOZ-beschikking legt immers bij de heffingsambtenaar in eerste instantie de bewijslast met de eis aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De waarderingsmethode is daarbij maar een facet van de hele onderbouwing. Ook de afwegingen van vastgestelde feiten en omstandigheden voor een individuele onroerende zaak blijft binnen de voorgeschreven methode van belang. Dit indachtig zou een gekwalificeerde bewijspositie een verkeerd signaal kunnen afgeven. Aangenomen kan worden dat vooral de heffingsambtenaar met het oog op de massaliteit van zijn werkzaamheden zijn (wettelijk opgelegde) werkwijze zal laten certificeren.62 Daarmee krijgt voornamelijk de heffingsambtenaar een bewijsvoordeel, waar juist een zorgvuldige bewijsvoering van zijn kant mag worden verwacht. Dit lijkt mij onwenselijk. In plaats daarvan kan voorlopig beter worden volstaan met een rechterlijke invulling van de bewijswaardering. 19.4.3.4 Modeltaxatieverslag gerechtelijke procedures De rechterlijke geschilbeslechting vindt een belangrijke basis in de vrijebewijsleer. Met zijn actieve opstelling zorgt de rechter er daarbij zo goed mogelijk voor dat partijen alle relevante feiten aandragen waarna het geschil kan worden beslecht. Tegelijkertijd blijft de rechter in waardegeschillen altijd afhankelijk van de stellingname en bewijsmiddelen van partijen. Het voorgaande neemt niet weg dat de ervaringen die de rechter inmiddels ruimschoots heeft opgedaan, kunnen worden omgezet in een richtinggevend advies over de wenselijke presentatie van de onderliggende gegevens voor de waardebepaling.63 Door de inhoud van een modeltaxatieverslag publiekelijk bekend te maken, kunnen partijen, de heffingsambtenaar voorop, bewerkstelligen dat de relevante gegevens (overzichtelijk) worden gepresenteerd. Een modeltaxatieverslag voor de systematische presentatie van de waardeonderbouwing staat niet in de weg aan de vrijebewijsleer. Het is een eerste aanzet voor een passende bewijsvoering en met een duidelijke presentatie van het beoogde doel kan de rechter ook duidelijk maken dat in voorkomende situaties aanvullend bewijs moet worden geleverd. Het modeltaxatieverslag heeft dan ook niet de bedoeling om partijen in hun bewijsmogelijkheden te beknotten maar juist om beide partijen een reikende hand te bieden om de gewenste informatie adequaat aan te leveren.
62. 63.
Of nog een stap verder: door de toezichthoudende Waarderingskamer wordt verplicht zijn werkwijze te laten certificeren. Uit het onderzoek blijkt dat er al ervaringen zijn opgedaan met een gerichte sturing op de bewijsinrichting. Zo vroeg Hof ’s-Hertogenbosch aan heffingsambtenaren hun waarden nader toe te lichten met een zogenoemde matrix; een schematische opsomming van relevant geachte kenmerken van de in geschil zijnde onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten.
31
Hoofdstuk 19 / De probleemstelling beantwoord
19.4.4
Aan het voorgaande doet niet af dat de heffingsambtenaar de eerste aanzet voor de bewijsvoering hoort te leveren. In dat geval biedt een modeltaxatieverslag aan belanghebbende de mogelijkheid om gericht op de waardebepaling te reageren en met passend tegenbewijs te komen.64 Dit versterkt belanghebbendes positie en daarmee kan het uitgangspunt van gelijkwaardige partijen beter worden bewerkstelligd. Omdat de rechter in zijn beslissing rekenschap moet geven van het recht, zal een modeltaxatieverslag aansluiten bij de algemene opvattingen over een goede waardeonderbouwing en daarmee bij de gebruikelijke waarderingsmethoden. Dit sluit aan bij de benutting van de kwaliteit van de voorbereiding. Een modeltaxatieverslag zal ook bijdragen aan een versteviging van de rechtsbescherming. Doordat met een modeltaxatieverslag de basis wordt gelegd voor een relevante inhoudelijke discussie over de totstandkoming van de waarde, geeft het modeltaxatieverslag een goed vertrekpunt om door hoor en wederhoor bruikbare bewijsmiddelen in de procedure aan te dragen. Hiermee wordt de basis gelegd voor een inhoudelijk gemotiveerde, acceptabele uitspraak. 19.4.4
Slotwoord
Met de invoering van de Wet WOZ is een aanzet gegeven tot een verdere professionalisering van de waardebepaling van onroerende zaken voor de belastingheffing. De beoogde doelstellingen zijn voor een belangrijk deel gerealiseerd wat ook in de rechterlijke beoordeling naar voren is gekomen. De rechter heeft bij de invulling van de rechtsbescherming hoge eisen gesteld aan de onderbouwing van de vastgestelde waarden. Terecht. Want al leidt de Wet WOZ zelf niet tot een belastingschuld, de verwantschap is zo sterk dat een kritische toets past. Het algemene uitgangspunt dat de heffingsambtenaar bij twijfel over zijn werk, als eerste de motivering van zijn beslissing geeft, wordt dan ook terecht met zorg ingevuld. Dit neemt niet weg dat de basis van waaruit de heffingsambtenaar behoort te werken, de voorgeschreven waarderingsmethoden, nuttige informatie kan verschaffen om de onderbouwing te beoordelen. De processuele gelijkheid van partijen brengt met zich dat die voorschriften ook aan de belanghebbende mogen worden voorgehouden bij de invulling van zijn bewijs. In de voorgaande paragrafen zijn de voors en tegens besproken van drie mogelijkheden die naar mijn mening kunnen bijdragen aan een verdere realisatie van de doelstellingen van de Wet WOZ. Mogelijkheden die ieder afzonderlijk, maar meer nog in samenhang, aan een verdere realisatie van de beoogde doelstellingen kunnen bijdragen. Ik zou het daarom toejuichen als de discussie over deze mogelijkheden in gang wordt gezet. Want wetgeving is als wetenschap, het wint aan kracht door voortschrijdend inzicht.
64.
32
In de systematiek van de vrijebewijsleer gaat het daarbij zowel om het weerspreken van het gemeentelijke standpunt als het aannemelijk maken van de voorgestane waarde die de belanghebbende zelf voorstaat.