WAARDERINGSKAMER
"De WOZ gewaardeerd"
Rapport van de Waarderingskamer over het evaluatie-onderzoek van de Wet WOZ
VAN PROJECT NAAR PROCES
EVALUATIE WET WOZ
COLOFON Waarderingskamer Het "Rapport van de Waarderingskamer over het evaluatie-onderzoek van de Wet WOZ" is op 1 april 1999 vastgesteld door de Waarderingskamer. Het rapport is voorbereid door de Commissie evaluatie Wet WOZ van de Waarderingskamer. Vormgeving omslag Kluwer, Deventer Opmaak en zetwerk binnenwerk Waarderingskamer Druk Kluwer, Deventer
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met: Waarderingskamer Postbus 93210 2509 AE 's-Gravenhage Telefoon: 070 - 3 28 68 68 Telefax: 070 - 3 28 68 70 E-mail:
[email protected]
ISBN 90-75208-14-6 © 1999, Waarderingskamer, Den Haag Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Waarderingskamer.
2
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord
5
1.
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen 1.1 Samenvatting 1.2 Overzicht conclusies 1.3 Overzicht aanbevelingen
9
2.
De Waarderingskamer evalueert de Wet WOZ 2.1 Doel evaluatie-onderzoek Waarderingskamer 2.2 Relatie tot evaluatie-onderzoek door de Staatssecretaris van Financiën 2.3 Aanpak evaluatie-onderzoek
37
3.
De implementatie van de Wet WOZ 3.1 Veranderingen door invoering Wet WOZ 3.2 Invoeringstraject 3.3 Wet WOZ als continu werkproces
41
4.
De informatievoorziening bij gemeenten 4.1 Inhoud WOZ-administratie 4.2 Mutaties in WOZ-administratie 4.3 Relatie met gemeentelijke basisregistraties en activiteiten
61
5.
De waardebepaling 5.1 Kwaliteitseisen 5.2 Marktanalyse 5.3 Objectafbakening 5.4 Waarderingsvoorschriften 5.5 Taxatietechnieken en uitvoering waardebepaling 5.6 Tussentijdse waardebepaling
79
6.
De waardevaststelling 6.1 Soorten WOZ-beschikking 6.2 Bekendmaking WOZ-beschikking
121
7.
De onderbouwing van de waarde 7.1 Inhoud taxatieverslag 7.2 Moment verstrekken taxatieverslag 7.3 Leges voor verstrekken taxatieverslag 7.4 Rol van de taxateur 7.5 Beperkte openbaarheid waardegegeven
131
3
EVALUATIE WET WOZ
8.
De rechtsbescherming 8.1 Bezwaarprocedure 8.2 Beroepsprocedure 8.3 Ambtshalve vermindering 8.4 Beperking bezwaar en beroep
147
9.
Waarderingscyclus en waarderingsfrequentie
167
10.
De kosten van de uitvoering van de Wet WOZ 10.1 Omvang kosten uitvoering Wet WOZ 10.2 Kostenverrekening 10.3 Kostenverdeelsleutel
177
11.
De gegevensuitwisseling 11.1 Gegevenslevering 11.2 Gegevensuitwisseling met externe bureaus
183
12.
De overgangsregeling
207
13.
De voorlichting aan belanghebbenden
213
14.
De reikwijdte van de wet 14.1 Heffingswetten 14.2 Gebruik voor andere heffingen 14.3 Uitkering uit het gemeentefonds 14.4 Ander gebruik door gemeenten 14.5 Gebruik voor andere doeleinden
215
15.
Trefwoordenregister op de onderwerpen
227
16.
Overzicht tekstboxen
233
17.
Verklarende begrippenlijst
235
Bijlage 1:
Taak en samenstelling Commissie evaluatie Wet WOZ
239
Bijlage 2:
Overzicht regelgeving met betrekking tot de Wet WOZ
241
Bijlage 3:
Taxatieverslagen volgens Waarderingsinstructie 1999
243
Bijlage 4:
Lijst gehoorden
247
4
VOORWOORD
VOORWOORD Onroerend goed draagt jaarlijks ongeveer 10 miljard gulden bij aan de inkomsten uit belastingen die periodiek worden geheven. Sinds 1997 wordt deze opbrengst verkregen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) bij beschikking vastgestelde waarde. Deze waarde geldt voor een periode van vier jaren, zodat de waarde gebruikt wordt voor de verdeling van ongeveer 40 miljard gulden belastingdruk. Het belang van kwaliteit bij de waardebepaling, bij de onderbouwing en bij de rechtsbescherming is dan ook groot. Door de Wet WOZ heeft de waardering van onroerend goed voor de belastingheffing veel publieke en politieke belangstelling gekregen. Het belang van inzichtelijkheid en de toetsbaarheid van de bij de WOZ-beschikking vastgestelde waarde is voor alle betrokken partijen geen punt van discussie meer. De mate waarin daaraan invulling wordt gegeven blijft echter steeds een afweging tussen nut en offer. Het is een goede zaak dat de gemeenten verantwoordelijk zijn gesteld voor de uitvoering van de wet. Beter dan welke overheid ook kan de gemeente, op basis van haar plaatselijke kennis en meest directe betrokkenheid, tot een goede waardevaststelling komen. De WOZ doet een groot beroep op goede communicatie met belastingplichtigen. Ook hieraan kan het best door de gemeenten uitvoering worden gegeven. Toch kan het belang van de waarde en de mondigheid van de burger met zich brengen dat gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar tegen de beschikking aan te tekenen en eventueel tegen de uitspraak in beroep te gaan. De rechtsbescherming is ook een kwaliteitsaspect. Daarbij moet aanvaard worden dat een taxatie naar zijn aard een natuurlijke bandbreedte heeft. Aan een geobjectiveerd proces van waardebepaling ligt de verwerking van veel informatie ten grondslag. De realisering van de doelstellingen doelmatigheid, duidelijkheid, uniformiteit en kwaliteit komt niet in één slag tot stand. De opbouw en verbetering van de gemeentelijke bestanden is nog steeds in volle gang. De uitvoering van de taxaties voor het volgende tijdvak (2001 tot en met 2004) naar de waardepeildatum 1 januari 1999 is alweer in volle gang. Alle gemeenten voeren een WOZ-conforme herwaardering uit op basis van de uniforme uitgangspunten die zijn neergelegd in de op de wet gebaseerde uitvoeringsvoorschriften. De WOZ staat niet alleen voor waardering. De WOZ betekent ook de levering van zeer omvangrijke aantallen gegevens door de gemeenten aan de Belastingdienst en de waterschappen, die de gegevens nodig hebben voor de heffing van hun belastingen. De informatiseringsaspecten nemen dan ook een belangrijke plaats in bij de uitvoering van de wet. Bij de implementatie van de Wet WOZ is gestuit op de problemen die zich in het algemeen voordoen bij een grootschalig project waarbij de informatisering zo’n belangrijke plaats inneemt. Ik beveel de lezer van dit rapport aan te bedenken dat de Wet WOZ, anders dan vierjaarlijkse herwaardering wellicht doet vermoeden, uitgaat van een waardering op 5
EVALUATIE WET WOZ
basis van permanent uitgevoerde werkzaamheden. Uitgangspunt van de wet is dat permanente bijhouding van eenmaal opgebouwde bestanden tot doelmatigheidswinst leidt. Actuele bestanden bieden waarborgen voor de kwaliteit van de waardebepaling en dragen bij aan de totstandkoming van een goede basis vastgoedregistratie. Ook bieden actuele bestanden mogelijkheden voor frequenter waardebepaling, waarmee de gebruiksmogelijkheden van de WOZ-waarden worden verbreed en het draagvlak voor de uitvoeringskosten van de wet wordt vergroot. In dit rapport doet de Waarderingskamer verslag van het onderzoek dat door de uit haar midden samengestelde Commissie evaluatie Wet WOZ, onder voorzitterschap van prof. dr. L.G.M. Stevens, is verricht. Het rapport bevat conclusies en aanbevelingen die zijn gebaseerd op de eerste ervaringen met de Wet WOZ. De aanbevelingen zijn bedoeld voor de gemeenten en voor de wetgever. Het rapport biedt het perspectief dat de 21ste eeuw voor wat betreft het gebruik van door de gemeente vastgestelde WOZ-waarde voor de belastingheffing op onroerend goed, met vertrouwen tegemoet kan worden gezien. De commissie is daarbij van mening dat het stelsel van regelgeving met betrekking tot de Wet WOZ niet heeft geleid tot een te hoge regeldichtheid, maar juist een evenwichtig uitgangspunt vormt voor de toekomst. Ik dank al degenen die, puttend uit hun ervaringen met de Wet WOZ, inbreng hebben geleverd aan deze evaluatie. De voorzitter van de Waarderingskamer, mr. J.A.M. Hendrikx
6
LEESWIJZER
LEESWIJZER Deze rapportage over het evaluatie-onderzoek van de Waarderingskamer is als volgt opgebouwd. Het rapport is ingedeeld in hoofdstukken waarin, na een samenvattend hoofdstuk met de belangrijkste conclusies en aanbevelingen en een hoofdstuk met een verantwoording van de onderzoeksopzet, in verschillende hoofdstukken de uitvoering van de Wet WOZ stapsgewijs wordt gevolgd. Een hoofdstuk is onderverdeeld in paragrafen. Elke paragraaf bevat een algemene inleidende tekst. Vervolgens wordt per paragraaf een onderwerp van evaluatie behandeld volgens een vaste structuur. Eerst wordt samengevat welke inbreng bij het onderzoek een rol heeft gespeeld. Dit gedeelte wordt aangeduid met het romeinse cijfer I. Vervolgens vindt in een aantal stappen een analyse plaats. In de analyse wordt steeds volgens een vast patroon aandacht besteed aan de motivering van de regel, de verwachte situatie, wat bereikt is en waarom nog niet is bereikt wat aanvankelijk werd verwacht. Deze analyse vindt plaats onder het romeinse cijfer II. Het geheel wordt onder het romeinse cijfer III afgesloten met conclusies en/of aanbevelingen. In de tekstboxen wordt, verspreid door de tekst, achtergrondinformatie gegeven over de Wet WOZ en de uitvoering daarvan. Deze tekstboxen staan op zichzelf. Om de toegankelijkheid te vergroten is een uitgebreide inhoudsopgave opgenomen en is een trefwoordenregister op de onderwerpen toegevoegd zodat snel een onderwerp, en de pagina waar dat onderwerp wordt behandeld, kunnen worden gevonden.
De achtergrond van de wet Het feit dat de waarde van dezelfde onroerende zaak door verschillende overheden op verschillende wijze werd bepaald, leidde tot ondoelmatigheid en onduidelijkheid voor de burger. Doublures in bezwaar- en beroepsprocedures waren daarvan het gevolg. Het feit dat verschillende waarden in het economische verkeer konden gelden, schaadde het kwaliteitsimago van de uitvoering van de verschillende heffingen. De gegevens werden door de verschillende overheden opgeslagen, terwijl onderlinge uitwisseling in verband met de geheimhoudingsverplichting niet tot de mogelijkheden behoorde.
7
EVALUATIE WET WOZ
8
1. SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
1.
SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
1.1
Samenvatting Op 1 januari 1995 is de Wet waardering onroerende zaken (hierna Wet WOZ) in werking getreden. Deze wet regelt de waardebepaling en waardevaststelling van onroerende zaken in het kader van de onroerende-zaakbelastingen en de aanslag waterschapsomslag van gebouwde onroerende zaken. Bij de aangifte inkomsten- en vermogensbelasting die voor het jaar 1997 is gedaan, is eveneens van de WOZ-waarden gebruik gemaakt. Op grond daarvan moesten in de loop van 1997 voor de eerste maal door gemeenten voor 7,5 miljoen objecten WOZ-beschikkingen worden genomen.
De doelstellingen van de wet Doelstelling van de Wet WOZ is de waarde van een onroerende zaak die voor een aantal heffingswetten als heffingsgrondslag fungeert, op verantwoorde wijze vast te stellen. De waardebepaling vindt plaats op basis van uniforme wettelijke voorschriften, wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van gemeenten en staat onder toezicht van de Waarderingskamer. Van elke onroerende zaak wordt bij beschikking een waarde vastgesteld die ten grondslag ligt aan de heffing van daartoe bij afzonderlijke wet aan te wijzen belastingen. Met één WOZ-waarde voor de verschillende heffingen moeten de uniformiteit, de doelmatigheid en de duidelijkheid verbeteren. De bij beschikking vastgestelde waarde geldt in beginsel voor een tijdvak van vier jaren naar een landelijk uniforme peildatum die twee jaar ligt voor het begin van dat tijdvak. De bedoeling van de wetgever is dat de bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde op een zo breed mogelijk terrein zal gaan gelden bij de heffing van belastingen door verschillende overheden.
Op grond van de uitgevoerde evaluatieopdracht kan worden vastgesteld dat door de toegenomen kwaliteit van de waardegegevens de heffing van belastingen, die gebaseerd zijn op de WOZ-waarden, met een grotere graad van objectiviteit plaatsvindt dan voorheen het geval was. De kwaliteit van de vastgestelde waarde is in die zin verbeterd dat die, beter dan voordien het geval was, aansluit op het marktniveau rond de waardepeildatum. Daardoor wordt bij de heffing op WOZ-basis een belangrijke rechtvaardigheidswinst verkregen. De uitvoering van de Wet WOZ is echter niet zonder (aanloop)problemen verlopen. Van het totale aantal te nemen beschikkingen was slechts 70% binnen de termijn genomen. Als gevolg van de grote werkdruk bij gemeenten en door vertraagde oplevering van de taxaties door de taxatiebureaus hebben de gemeenten niet alle beschikkingen op tijd (binnen de wettelijke termijn van acht weken na 1 januari 1997) aan de belanghebbenden kunnen verzenden. Ook bij de gegevenslevering aan de beide andere 9
EVALUATIE WET WOZ
afnemers (rijksbelastingdienst en waterschappen) hebben zich veel problemen voorgedaan. Voorts is de verwerking van geleverde gegevens problematisch verlopen. Dit heeft met name voor de waterschappen tot gevolg gehad dat de aanslagen in veel gevallen later zijn opgelegd dan voorheen gebruikelijk was. Dat heeft tot renteverlies bij de waterschappen geleid.
10
1.
Implementatie: van OZB naar WOZ Omdat gemeenten al taxeerden in het kader van de onroerende-zaakbelastingen, konden de bestaande OZB-bestanden als uitgangspunt worden genomen voor de WOZ-administratie. Van de in totaal ruim 600 gemeenten (in 1995) hebben 360 gemeenten in het kader van de wet een waardering uitgevoerd naar de waardepeildatum 1 januari 1995. De andere gemeenten (wetsfictiegemeenten) voerden geen waardering uit, maar maakten gebruik van de overgangsregeling. Het feit dat niet alle gemeenten de waardebepaling uitvoerden conform de Wet WOZ, is in de communicatie met de burger een complicerende factor geweest. De kwaliteit van de bestaande OZB-taxaties in wetsfictiegemeenten is door de Waarderingskamer onderzocht op bruikbaarheid. Voor 49 gemeenten betekende dit dat (gedeelten van) de in de bestanden van de onroerende-zaakbelastingen voorkomende waarden aangepast moesten worden. Daarnaast hebben ongeveer 10 gemeenten het bestand volledig aangepast aan de het marktniveau op de door de wetsfictiegemeente gehanteerde waardepeildatum. Dit was het geval indien de waarden niet op het niveau van de door die gemeente gehanteerde waardepeildatum (1 januari 1992, 1 januari 1993 of 1 januari 1994) waren vastgesteld. Het aantal objecten waarvoor op last van de Waarderingskamer een hertaxatie is uitgevoerd, kan niet worden achterhaald.
2.
De informatievoorziening bij gemeenten De uitvoering van de Wet WOZ is een grootschalig informatieverwerkend proces. Er wordt gebruik gemaakt van gegevens uit verschillende bronnen binnen en buiten de gemeente. De kwaliteit van beschikkingen, de WOZ-waarden en de onderbouwing zijn sterk afhankelijk van de betrouwbaarheid van deze informatievoorziening. Alle gemeenten moesten daarom de objectgegevens, de subjectgegevens en de kadastrale gegevens optimaliseren. De subjectgegevens en de kadastrale gegevens zijn nodig voor het bepalen van de gebruikers- en de eigendomsgrenzen. Zij spelen een bepalende rol bij de afbakening van het object en voor het bekendmaken van de beschikking aan de juiste belanghebbende eigenaar en gebruiker. De objectgegevens zijn nodig voor de waardebepaling. De kwaliteitsverbetering van de gemeentelijke bestanden is in gang gezet, maar zeker nog niet voltooid. De werkprocessen blijken namelijk nog niet bij alle gemeenten volledig te zijn toegesneden op het permanent uitvoeren van de werkzaamheden. Ook de processen met betrekking tot de interne gegevensuitwisseling tussen afdelingen van gemeenten en de wijze waarop de waterschap-
1. SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
pen en de rijksbelastingdienst invulling geven aan de verwerking van de gegevens, zijn vaak nog niet optimaal. De komende periode zullen die gemeenten en de externe bureaus, die door de gemeenten zijn ingeschakeld, door de Waarderingskamer gestimuleerd worden om de gewenste omschakeling naar een permanent werkproces uit te voeren. Omdat deze omschakeling nog niet door alle partijen is gemaakt, is het op dit moment nog niet mogelijk om een definitieve analyse van de doelmatigheid van de uitvoering van de Wet WOZ te maken. 3.
De waardebepaling De waardebepaling in het kader van de Wet WOZ was geen volstrekt nieuw proces. De werkzaamheden sloten materieel aan bij de praktijk zoals die reeds bestond voor de gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen. Dit vloeide voort uit het feit dat de wettelijke regels overgenomen zijn uit de Gemeentewet. Bij de invoering van de Wet WOZ was de praktijk van de waardebepaling op grond van de Gemeentewet wel in ontwikkeling, in verband met de toen recent ingevoerde nieuwe materiële belastingbepalingen in de Gemeentewet. Daarnaast zijn bij de invoering van de Wet WOZ uitvoeringsvoorschriften gegeven die leidden tot een meer uniforme wijze van waardebepaling en tot verbetering van de kwaliteit van de waardegegevens. De meeste regels voor de objectafbakening en de waarderingsvoorschriften hebben geen inhoudelijke wijziging ondergaan ten opzichte van de nieuwe materiële belastingbepalingen. De praktische invoering van deze wetswijziging viel voor de meeste gemeenten gelijk met de invoering van de Wet WOZ. Hierdoor kan met betrekking tot de uitvoeringspraktijk geen onderscheid worden gemaakt tussen de gevolgen die zijn opgeroepen door de invoering van de Wet WOZ en die betreffende de invoering van de nieuwe materiële belastingbepalingen op de noodzakelijke werkprocessen. De nieuwe eisen die door de Wet WOZ werden opgelegd, hebben betrekking op de gegevens die aan de afnemers geleverd moeten worden en de onderbouwing van de waarde voor de belastingplichtige. Ook zijn voorschriften gegeven voor het verzamelen van marktgegevens.
3.1
De waardebepaling van woningen De kwaliteitseisen van de Wet WOZ voor de woningen houden in, dat de waarde aansluit op het marktniveau en dat de onderlinge waardeverhoudingen correct de marktsituatie rondom de waardepeildatum binnen de gemeente weergeven. De waardebepaling moet voorts inzichtelijk en controleerbaar zijn. Daarom worden in het kader van de Wet WOZ, meer dan voorheen onder de onroerende-zaakbelastingen het geval was, eisen gesteld aan de onderbouwing van de waardebepaling. In het verleden heeft in een aantal gevallen beleidsmatige onderwaardering plaatsgevonden. De vereiste opbrengst werd dan bereikt door verhoudingsgewijs hogere tarieven vast te stellen. Deze praktijk voorkwam wellicht een aantal bezwaarschriften, maar impliceerde tevens dat de 11
EVALUATIE WET WOZ
onderbouwing van de vastgestelde waarde en de onderlinge waardeverhoudingen voor belastingplichtigen niet controleerbaar waren. Voor de inkomstenen de vermogensbelasting zijn destijds in veel gevallen te lage waarden aangegeven die bij de vaststelling van de aanslag niet werden onderkend. Door de wettelijke objectivering van het proces van de waardebepaling en de mede daardoor afgedwongen inspanningen van de gemeenten is de kwaliteit van de woningtaxaties in het algemeen toegenomen. Het toezicht op de waardebepaling, en op het bestand van de wetsfictiegemeenten, heeft daaraan mede bijgedragen. De kwaliteit is dan ook in die zin verbeterd dat beleidsmatige onderwaardering van delen van het objectenbestand niet meer voorkomt en dat de waarden gemiddeld in overeenstemming zijn met het marktniveau op de door de desbetreffende gemeente gehanteerde waardepeildatum. Bij de uitvoering van de waardebepaling en bij het toezicht daarop voor het tweede tijdvak (waardepeildatum 1 januari 1999) zullen met betrekking tot de taxaties van woningen nog nadrukkelijker de onderlinge waardeverhoudingen bewaakt moeten worden. Aangetekend wordt dat een taxatie naar haar aard geen "exact gegeven" is. Een taxatie die voortvloeit uit een zorgvuldig proces van waardebepaling is, naar verwachting, voor de burger slechts aanvaardbaar wanneer deze goed is onderbouwd. De mate van detaillering waarmee deze vertrouwensbasis wordt gelegd, is een lastig bestuurlijk beslispunt. De uitvoeringslasten die deze gedetailleerde onderbouwing met zich brengt, moeten immers worden afgewogen tegen het belang dat met die vergaande detaillering wordt gediend. De acceptatie van de vastgestelde waarde als heffingsmaatstaf voor de aangekoppelde belastingen wordt in belangrijke mate beïnvloed door de communicatie die daarover tussen de gemeente en de belanghebbende plaatsvindt. 3.2
12
De waardebepaling van niet-woningen Met betrekking tot de kwaliteit van de vastgestelde waarde van niet-woningen bestaan uiteenlopende ervaringen. Ook bij de niet-woningtaxaties is evenwel sprake van een kwaliteitsverbetering, vooral als gevolg van de verplichte onderbouwing van de vastgestelde waarde. Bij de niet-woningen moet dit proces van kwaliteitsverbetering zeker nog verder worden doorgezet. Met name bij niet-woningen gaat de kwaliteit van de waardebepaling hand in hand met de juistheid van de gehanteerde objectgegevens. De verzameling en opslag van de relevante gegevens dient blijvend onderwerp van aandacht te zijn. Bij de nietwoningen is er ook nogal wat interpretatieruimte met betrekking tot de gegevens die tot waardeverschillen kunnen leiden. Met inachtneming van de geldende regels verdient het aanbeveling voorafgaand aan of tijdens het taxatieproces, met bepaalde belanghebbenden overleg te voeren over de aan de waardebepaling ten grondslag liggende gegevens (bijvoorbeeld van industriële complexen, bedrijfsverzamelgebouwen, bijzondere complexen, maar ook van woningen van woningbouwcorporaties). Dit kan geschillen over feitelijkheden voorkomen of beperken. Ook bij de niet-woningen dienen de waarderingsvoorschriften zoveel mogelijk uniform toegepast te worden en is meer toezicht
1. SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
daarop gewenst. Daarbij zijn technische hulpmiddelen, zoals landelijk beschikbare kengetallen of vergelijkingsmaatstaven, wenselijk. 3.3
De objectafbakening Bij de afbakening van de heffingsobjecten blijken de gebruikersgrenzen veel uitvoeringsproblemen op te roepen. De noodzaak tot vaststelling van gebruikersgrenzen hangt samen met het heffen van de onroerende-zaakbelastingen ter zake van het gebruik van een onroerende zaak. De gebruikersgrenzen zijn niet van belang voor het gebruik van de WOZ-waarde voor de andere heffingen. Voor de waterschapsomslag gebouwd en voor de toepassing van het huurwaardeforfait wordt immers alleen gebruik gemaakt van de gegevens die in relatie staan tot de eigenaar. Het afbakenen van objecten op gebruikersniveau vergt met name bij de niet-woningen veel, frequent en vaak moeizaam onderzoek. Voor de uitvoering van de Wet WOZ zou veel werk voorkomen worden, wanneer bij de objectafbakening niet langer rekening hoeft te worden gehouden met de gebruikersgrenzen. De geldende objectafbakeningsregels zijn niet altijd even eenvoudig toepasbaar, met name in het agrarisch gebied. De uitvoeringspraktijk ervaart de regels voor de objectafbakening dan ook als complex. Een en ander kan vereenvoudigd worden door te regelen dat onjuiste afbakening niet langer tot vernietigbaarheid van de WOZ-beschikking leidt indien er redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan op welk object de beschikking betrekking heeft en eveneens vaststaat dat die onjuistheid evenmin relevante invloed heeft op de waarde. De Waarderingskamer beveelt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Financiën aan te onderzoeken of het regime van de onroerende-zaakbelastingen ruimte biedt om de gebruikersgrenzen buiten aanmerking te laten.
3.4
De waardering van huurwoningen De waardering van huurwoningen is een bijzonder aandachtspunt. De woningbouwverenigingen vinden dat door de wettelijke waarderingsvoorschriften de waarde van corporatiewoningen te hoog uitvalt. Zij geven aan dat het voorschrift "leeg opleverbaar" niet zou moeten gelden omdat huurwoningen vrijwel nooit leeg worden verkocht. Gepleit wordt voor een waardering waarbij de opbrengst voor een woningbouwvereniging bij verkoop in verhuurde staat centraal staat. Zij baseren zich daarbij op het feit dat huurwoningen zich in een heel andere positie bevinden dan koopwoningen. Bovendien is er bij huurwoningen altijd sprake van exploitatie in verhuurde staat. De lage rentestand van dit moment is huns inziens eigenlijk de grootste veroorzaker van de stijging bij de prijzen van koopwoningen, terwijl dit geen effect heeft op de huurwaarde. De Waarderingskamer is evenwel van oordeel dat een doelmatige uitvoering van de Wet WOZ niet is gediend met afzonderlijke waarderingsvoorschriften 13
EVALUATIE WET WOZ
voor de categorie huurwoningen. Het maken van onderscheid tussen koopwoningen en huurwoningen zou de uitvoering van de waardebepaling belasten, onder meer omdat dan voor woningen die een gelijk woongenot opleveren een verschil in waarde zou ontstaan. De Waarderingskamer onthoudt zich van een oordeel over wijziging van de waarderingsvoorschriften voor zover dit de verdeling van de belastingdruk over gebruikers van huurwoningen en gebruikers van eigen woningen betreft, omdat zij die problematiek niet tot haar evaluatietaak rekent.
14
3.5
De waardering van onroerende zaken waarop een erfpachtrecht is gevestigd Ook de waardering van onroerende zaken waarop een erfpachtrecht is gevestigd, vormt een specifiek aandachtspunt. De afgelopen jaren heeft veelvuldig herziening van de erfpachtcontracten plaatsgevonden. Daarbij zijn vaak aanzienlijk hogere erfpachtcanons vastgesteld. Dit heeft tot gevolg gehad dat erfpachters zich meer bewust zijn geworden van de status van het erfpachtrecht en dat zij zich soms meer huurder dan eigenaar van een onroerende zaak zijn gaan voelen. Bij een aflopend erfpachtrecht ziet de erfpachter de waarde van zijn recht jaarlijks afnemen, terwijl bij de bloot-eigenaar de waarde van het blote eigendom toeneemt. Een bijkomend aspect is de grote waardestijging van woningen als gevolg van ontwikkelingen in de onroerend-goedmarkt. Deze aspecten hebben geleid tot een groeiende maatschappelijke discussie over het feit dat de erfpachter wel voor de volledige waarde in de heffing van belastingen wordt betrokken, terwijl de waarde van het erfpachtrecht daarmee niet behoeft te corresponderen. Net als bij de waardebepaling van huurwoningen geldt hier ook het wettelijk waarderingsvoorschrift "vrij en leeg opleverbaar". Evenals bij de waardebepaling van huurwoningen is opgemerkt, valt een oordeel over de daaruit voortvloeiende verdeling van de belastingdruk over de belastingplichtigen echter buiten hetgeen tot de evaluatietaak van de Waarderingskamer behoort. Voor wat betreft de aspecten die zijn verbonden aan eventuele aanpassing van de systematiek wordt opgemerkt dat afwijken van het objectieve en zakelijke karakter van de waardebepaling de uitvoering van de Wet WOZ sterk zou compliceren. Het splitsen van de totale objectieve waarde in een deel dat wordt toegerekend aan de erfpachter en een deel dat wordt toegerekend aan de blooteigenaar impliceert namelijk dat aan de te onderscheiden rechten afzonderlijke waarden zouden moeten worden toegekend.
3.6
De waardering van rijksmonumenten Voor de waardering van rijksmonumenten (niet-woningen) is, als gevolg van een amendement, in de Wet WOZ een nieuwe regeling opgenomen. Deze rijksmonumenten moeten worden gewaardeerd naar de waarde in het economische verkeer. De waardering van deze objecten is soms problematisch omdat onvoldoende transactiecijfers voorhanden zijn. Dit geldt met name voor de
1. SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
rijksmonumenten met een publieke bestemming waarvoor transactiegegevens geheel ontbreken. De jurisprudentie biedt voor dergelijke objecten onvoldoende handvatten om tot een waarde te komen die in overeenstemming is met de bedoeling van het amendement. De Waarderingskamer adviseert om met ingang van 1 januari 2001 het in de Wet WOZ opgenomen waarderingsvoorschrift voor rijksmonumenten (voor zover dat niet-woningen zijn) te wijzigen, in die zin dat deze gewaardeerd worden op de functionaliteitswaarde. Zodoende wordt op een wijze die eenvoudiger uitvoerbaar is invulling gegeven aan de bedoeling van het genoemde amendement. 3.7
De vrijstelling voor bedrijfsmatig gebruikte cultuurgrond. Bij de uitvoering van de waardebepaling moet de gemeente ook beoordelen of er met betrekking tot een perceel cultuurgrond wel of niet sprake is van "bedrijfsmatig" gebruikte cultuurgrond. In het ene geval blijft de waarde buiten aanmerking, terwijl in het andere geval de waarde wel in aanmerking moet worden genomen. Het gaat in het laatste geval om bijvoorbeeld stukjes grond die door een "hobbyboer" worden gebruikt: paardenweitjes en dergelijke. Het onderscheid tussen al dan niet bedrijfsmatige exploitatie van de cultuurgrond is van groot belang gezien de hoge waarde die aan "woonboerderijen" op de markt wordt toegekend. Het taxeren van een "hobby-weiland" als "grond dienstbaar aan een woonboerderij" heeft invloed op de heffingsmaatstaf voor alle gekoppelde heffingswetten. Immers voor de waterschapsomslagen geldt de dienstbare hobbywei als onderdeel van een belastingobject "gebouwd" en voorts zal de waarde ook meetellen bij de waarde van de eigen woning voor huurwaardeforfait en vermogensbelasting. Gemeenten geven aan dat in sommige gevallen de aard van het gebruik niet feitelijk is vast te stellen en bovendien op lokaal niveau moeilijk toetsbaar is. Bij bedrijfsbeëindiging is ook het moment waarop er geen sprake meer is van "bedrijfsmatig gebruik" niet exact aan te geven. De Waarderingskamer beveelt aan om een nadere studie te laten doen naar de best mogelijke oplossingen voor dit probleem.
3.8
Taxatietechnieken en uitvoering van de waardebepaling De technieken met betrekking tot taxaties zijn mede als gevolg van technologische ontwikkelingen en als gevolg van de invoering van de Wet WOZ verbeterd. Verwacht wordt dat deze ontwikkelingen steeds verder de uitvoering van de wet zullen beïnvloeden. Onder begrippen als "indexatie", "modelmatige waardebepaling" en "computerondersteunde waardebepaling" wordt gewerkt aan de ontwikkeling van methoden waarbij de computer een belangrijke rol speelt bij het bepalen van een waarde. Uit de plannen van aanpak voor de herwaardering naar de waardepeildatum 1 januari 1999 blijkt dat de inzet van methoden van "modelmatige waardebepaling", "computerondersteunde taxatie" en "indexatie" een belangrijke plaats innemen bij de taxatie van woningen. 15
EVALUATIE WET WOZ
Bekend is dat toepassing van deze methoden hoge eisen stelt aan de actualiteit en betrouwbaarheid van de beschikbare objectgegevens en aan de analyse van de marktgegevens. Door de noodzakelijke kwaliteitsverbetering die nog moet plaatsvinden is het in het huidige stadium niet mogelijk om aan te geven in welke mate de inzet van deze methoden thans reeds leidt tot verbetering van de efficiency. Bij de discussie over het gebruik van indexatie is het belangrijk om onderscheid te maken naar de gedetailleerdheid van de te hanteren indexcijfers. Alleen aan de hand van op lokaal niveau vastgestelde indexcijfers, die zijn afgeleid uit een nauwkeurige analyse van de markt, zal indexatie kunnen leiden tot taxaties die voldoen aan de eisen die belastingheffers en belastingplichtigen stellen aan de WOZ-waarde. Landelijk vastgestelde indexcijfers, die bijvoorbeeld zijn vastgesteld op basis van gemiddelde landelijke gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek of het Centraal Planbureau, geven onvoldoende basis om de waarde in het economische verkeer van alle individuele onroerende zaken binnen de, voor wat betreft de waardeontwikkeling uiteenlopende gemeenten en verschillende liggingsgebieden binnen de gemeenten, te bepalen. 4.
De waardevaststelling Aan alle eigenaren en gebruikers van onroerende zaken wordt een voor bezwaar vatbare beschikking waarbij de waarde wordt vastgesteld, toegezonden. Dit betekent dat de gemeenten in de loop van 1997 tezamen voor ongeveer 7,5 miljoen objecten beschikkingen genomen hebben die in beginsel gelden voor de jaren 1997 tot en met 2000. Indien er een tussentijdse wijziging in de objectafbakening, verbouwing of een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 19, van de Wet WOZ, heeft plaatsgevonden wordt, indien de in dat artikel opgenomen drempels zijn overschreden, aan het begin van het jaar dat volgt op die gebeurtenis, opnieuw de waarde bepaald en vastgesteld (de tussentijdse beschikking). Deze moet voor de rest van het tijdvak gelden. Het voor verzending gereedmaken van deze grote hoeveelheid geschriften betekende een forse werklast. Het moment waarop de gemeenten de WOZbeschikkingen hebben genomen, is per gemeente verschillend geweest. Er zijn gemeenten die ervoor hebben gekozen om de beschikking en de aanslag onroerende-zaakbelastingen (hierna OZB) van dezelfde dagtekening te voorzien en in één enveloppe te verzenden. Dit bracht met zich dat de bezwaar- en beroepstermijnen in de tijd gelijk liepen. Er zijn ook gemeenten die de aanslagen onroerende-zaakbelastingen pas hebben opgelegd nadat de bezwaartermijn voor de WOZ-beschikking was verstreken. De burger die zich niet met de vastgestelde waarde kan verenigen, kan uitsluitend bezwaar maken tegen de WOZ-beschikking. Hij kan niet meer met
16
1. SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
succes bij de aanslag bezwaar tegen de waardevaststelling maken. Het bleek voor de burger echter moeilijk het belang van het formele onderscheid tussen de WOZ-beschikking en de aanslag te begrijpen. Het kwam in de praktijk veelvuldig voor dat dubbele bezwaren (zowel bezwaar tegen de WOZ-beschikking als tegen de OZB-aanslag) of verkeerd gerichte bezwaren (bezwaar tegen de aanslag) werden ingediend. Dit heeft extra inspanningen bij de afhandeling van de ingediende bezwaarschriften tot gevolg gehad, die bovendien de werkdruk nodeloos belastten. Bezwaarschriften tegen de aanslag onroerende-zaakbelastingen die het gevolg zijn van onduidelijkheid over de samenhang tussen de WOZ-beschikking en de OZB-aanslag kunnen worden voorkomen door het bieden van optimale inzichtelijkheid. Deze kan worden bevorderd door de relatie tussen de aanslag onroerende-zaakbelastingen en de WOZ-beschikking aan te geven. 5.
De onderbouwing van de waarde
5.1
Het taxatieverslag De onderbouwende gegevens van een WOZ-beschikking moeten op verzoek aan de belanghebbende worden verstrekt. Uit de evaluatie is naar voren gekomen dat de inhoud van de taxatieverslagen, zoals die in 1997 zijn verstrekt, te summier gevonden wordt. Als probleem is naar voren gebracht dat het taxatieverslag niet (steeds) vermeldt welke woning bij de waardebepaling als referentieobject heeft gediend. Ook blijkt op het taxatieverslag niet altijd opgenomen te zijn of, en zo ja, hoe de te taxeren woning afwijkt van de eventuele op het taxatieverslag opgenomen vergelijkbare woningen (en waarvan transactiecijfers zijn vermeld). De Waarderingskamer heeft in de Waarderingsinstructie 1999 op grond van de ervaringen die zijn opgedaan met de taxatieverslagen de criteria bijgesteld. In de nieuwe model-taxatieverslagen worden thans meer gegevens van het getaxeerde object vermeld, terwijl ook meer informatie over de bij de waardebepaling gebruikte objecten is opgenomen. Hierdoor wordt duidelijker aangegeven wat de objectverschillen zijn die tot de verschillen in waarde hebben geleid. Het taxatieverslag van woningen moet, naast de gebruikte marktgegevens, ook een vermelding bevatten van de vastgestelde waarde van de woningen waarmee vergeleken is. Het bijgestelde model-taxatieverslag voor niet-woningen voorziet, zowel voor de toepassing van de huurwaardekapitalisatie, als voor toepassing van de gecorrigeerde vervangingswaarde in een uitgewerkte berekening van de opbouw van de taxatiewaarde. Dit maakt een betere toetsing van de taxatie door de belanghebbende en/of zijn adviseur mogelijk. De nieuwe modellen voor taxatieverslagen zijn niet verplicht voorgeschreven. Teneinde landelijke uniformiteit te waarborgen verdient dit bij nader inzien wel aanbeveling. 17
EVALUATIE WET WOZ
In het kader van een goede communicatie tussen de gemeente en de belanghebbenden over de WOZ-waarde past het zo veel mogelijk duidelijkheid en inzichtelijkheid te bieden. Daarom kan overwogen worden om het taxatieverslag direct met WOZ-beschikking mee te zenden. Dit kan het aantal bezwaarschriften beperken omdat zodoende het indienen van pro forma bezwaren, enkel ingegeven door het tijdsverloop dat ontstaat door het opvragen van informatie, wordt voorkomen. Daartegen pleit dat slechts ongeveer 15% van de belanghebbenden om een taxatieverslag heeft gevraagd en dat dus de meeste belanghebbenden kennelijk geen behoefte hebben (gehad) aan extra documentatie. De Waarderingskamer wijst ook nog op de mogelijkheid om het taxatieverslag met onderbouwende gegevens, bij wijze van voormelding, voorafgaande aan het nemen van de beschikking aan de belanghebbenden te verstrekken. Het kan voordelen hebben om voorafgaand aan de massale verzending van WOZ-beschikkingen begin 2001, bijvoorbeeld in het laatste kwartaal van 2000, de nog niet geformaliseerde waarde en/of de daaraan ten grondslag liggende gegevens alvast kenbaar te maken. Wellicht moet deze informatieverstrekking worden beperkt tot bepaalde groepen belanghebbenden (bijvoorbeeld woningeigenaren).
18
5.2
Openbaarheid De belangenorganisaties van woningeigenaren en bedrijven bepleiten een grote mate van openheid over de totstandkoming van de waarde. De Vereniging Eigen Huis geeft aan niet te hechten aan het stelsel van beperkte openbaarheid. Ook de Vereniging VNO-NCW geeft aan voor courante niet-woningen niet aan geheimhouding te hechten. Er is bij het openbaar maken van waardegegevens naar de mening van de Waarderingskamer een spanningsveld tussen de transparantie van het taxatieproces en de bescherming van persoonsgegevens. Hoewel sympathie bestaat voor de in de maatschappij levende verlangens, vertolkt door de Vereniging Eigen Huis en de Vereniging VNO-NCW, die neerkomen op de wens tot meer openbaarheid, meent de Waarderingskamer dat dit niet zonder meer mogelijk is. Zij adviseert om de Registratiekamer het stelsel van beperkte openbaarheid in het kader van de doelstellingen van de Wet WOZ in dit licht te laten beoordelen en daarover een advies te vragen.
6.
De rechtsbescherming
6.1
De bezwaarschriften Tegen de beschikkingen die voor circa 7,5 miljoen objecten zijn genomen, zijn ongeveer 550.000 bezwaarschriften (wellicht betrekking hebbende op meer dan één object) ingediend. Een telling van het exacte aantal is moeilijk te maken.
1. SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Dit vloeit voort uit het feit dat een beschikking meer dan één beschikkingsregel kan bevatten, dat een bezwaarschrift gericht kan zijn tegen meer dan één beschikking en dat bij de telling verschillende begrippen worden gehanteerd. Een vergelijking met het landelijk aantal bezwaarschriften dat voorheen in het kader van de onroerende-zaakbelastingen werd ingediend is niet te maken omdat de cijfers hierover ontbreken. Ook als er cijfers beschikbaar zouden zijn, is een vergelijking moeilijk te maken, omdat gemeenten onder de onroerendezaakbelastingen verschillende tijdvakken hanteerden en er een jaarlijkse bezwaarmogelijkheid bestond. Bij een oordeel over het aantal bezwaarschriften moet men zich realiseren dat er ook sprake is van "georganiseerde bezwaarschriften" omdat verschillende organisaties (politieke partijen, buurtorganisaties, etc.) belanghebbenden hebben opgeroepen om bezwaar te maken. Daarbij zijn soms gestandaardiseerde bezwaarschriften verstrekt. Daarmee zijn massale processen op gang gebracht. Een belangrijke factor die eveneens van invloed is geweest op het aantal bezwaarschriften, is ook de omstandigheid dat de belanghebbenden moesten wennen aan waardering op een reëel marktniveau. Velen zijn geschrokken van de waarde, mede als gevolg van de waardeontwikkeling van woningen die in de jaren voor de nieuwe waardepeildatum heeft plaatsgevonden. Daar kwam bij dat de financiële gevolgen voor de onderscheiden belastingen waarvoor de WOZ-waarde geldt, niet meteen duidelijk waren. In dit verband is het ook belangrijk dat gemeenten in nauw overleg met Belastingdienst en waterschap intensieve voorlichting geven over de effecten van de waardeontwikkeling voor de onderscheiden heffingen. Door aanpassingen in de sferen van tarief of bijtellingspercentage hoeven hogere waarden immers niet automatisch tot hogere lasten te leiden. Met bijgestelde tarieven zal dezelfde opbrengst verkregen kunnen worden, hetgeen er gemiddeld toe kan leiden dat de belastingdruk gelijk blijft. De beslistermijn op bezwaarschriften is veelal als erg lang ervaren. Niet alle gemeenten hebben binnen een jaar op alle bezwaarschriften beslist. Naar het oordeel van de Waarderingskamer is een belangrijke oorzaak van de lange beslistermijn het aantal te verwerken bezwaarschriften dat voortvloeit uit het massale aantal beschikkingen (voor circa 7,5 miljoen objecten). De beslistermijn is mede bepaald door de gebrekkige beschikbaarheid van onderbouwende gegevens in de gemeentelijke administratie. De Waarderingskamer hecht aan voortvarende afdoening van de bezwaarschriften, maar vindt een zorgvuldige behandeling minstens zo belangrijk. De massaliteit van de beschikkingen en de bezwaren daartegen, die veelal in een korte periode worden ingediend, nopen tot een afhandelingstermijn zoals die thans in de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgenomen en voor de gemeenten geldt. De Waarderingskamer stelt zich op het standpunt dat door te werken aan verbetering van de kwaliteit van de gegevens in de gemeentelijke bestanden, veel bezwaarschriften kunnen worden voorkomen. Daarnaast zal de 19
EVALUATIE WET WOZ
afdoening van de bezwaren vlotter kunnen plaatsvinden, omdat de door de belanghebbende geponeerde zienswijze vergeleken kan worden met de gegevens in de gemeentelijke administratie, zonder dat altijd verificatie ter plaatse noodzakelijk zal zijn. Het aantal fysiek uit te voeren hertaxaties zal dan beperkt kunnen zijn. Overigens wordt opgemerkt dat voor de dan nog resterende gevallen de coördinatie van een doelmatige inzet van de taxateur een zekere tijd vergt om de bezwaarschriften te kunnen afhandelen. 6.2
De drempels voor ambtshalve vermindering In het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken is een uniforme regeling voor ambtshalve vermindering van onherroepelijk vaststaande WOZbeschikkingen vastgesteld. De regeling tracht een middenweg te vinden tussen enerzijds het zo min mogelijk afbreuk doen aan de formele rechtskracht van de beschikkingen en de doelmatigheid en anderzijds de redelijkheid en billijkheid dat duidelijk foute beschikkingen behoren te worden hersteld. In het uitvoeringsbesluit is bepaald dat in alle gevallen dat de beschikking ten aanzien van één belanghebbende wordt verminderd (bijvoorbeeld als gevolg van een uitspraak op een bezwaarschrift van de verhuurder), de beschikking die ten aanzien van de andere belanghebbende bij dat object (de huurder) is genomen, ambtshalve wordt verminderd. Wanneer het door één van de belanghebbenden ingediende bezwaarschrift geheel of gedeeltelijk wordt gehonoreerd, wordt dus ook de beschikking van de andere belanghebbende(n) bij dezelfde onroerende zaak op overeenkomstige wijze automatisch verminderd. In deze regeling ligt het algemene uitgangspunt van de Wet WOZ besloten om voor een onroerende zaak steeds één uniforme waarde te hanteren. Daarnaast is een regeling getroffen voor gevallen waarin, ondanks het feit dat de rechtsmiddelen niet of niet tijdig zijn aangewend, de waarde achteraf kan worden verminderd, indien blijkt dat de waarde te hoog is vastgesteld. Er moet dan echter wel voldaan zijn aan de voorwaarde dat de waarde meer dan 20% (met een minimum van ƒ 10 000) te hoog is vastgesteld. In de nota van toelichting bij het besluit is aangegeven dat slechts zwaarwegende redenen aanleiding kunnen zijn om een onherroepelijk vaststaande beschikking alsnog te wijzigen. De wetgever zag in deze drempel, hoewel die uiteraard een arbitrair karakter heeft, een zeker evenwicht tussen doelmatigheid en rechtvaardigheid. De Vereniging Eigen Huis bepleit afschaffing van de drempel. Zij geeft aan dat er veel gevallen bekend zijn waarbij sprake is van een structurele taxatiefout, waardoor tientallen en soms honderden vergelijkbare woningen te hoog zijn gewaardeerd. Zij acht het niet rechtvaardig dat alleen degenen die tijdig bezwaar hebben aangetekend van een correctie profiteren. Met afschaffing van de drempel zou het aantal ingediende bezwaar- en beroepschriften volgens de Vereniging Eigen Huis kunnen worden teruggedrongen. Ook gemeenten geven aan de uitvoeringsregeling als te knellend te ervaren.
20
1. SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
De Waarderingskamer is van oordeel dat de algemene rechtsbescherming in de vorm van de mogelijkheid tot bezwaar en beroep in beginsel een voldoende waarborg is voor een rechtvaardige behandeling. Vanuit dat perspectief is een ambtshalve vermindering van onherroepelijk vaststaande beschikkingen op basis van gewijzigde waardevaststelling van vergelijkbare panden een extra tegemoetkoming, waarbij de efficiencydrempels aanvaardbaar zijn. De praktijk laat echter zien dat de drempels voor de ambtshalve vermindering niet nodig zijn voor de doelmatigheid van de WOZ-administratie. Immers indien gemaakte fouten aan het licht komen, moeten deze in de WOZ-administratie toch worden hersteld, onafhankelijk van de vraag of deze verbetering van de administratie ook leidt tot een waardeverandering in de richting van de belanghebbende. Het ambtshalve verminderen van een WOZ-waarde verplicht afnemers tot het aanpassen van aanslagen die wellicht reeds onherroepelijk zijn vastgesteld en betaald. Dit betekent hoge administratieve kosten voor het terugbetalen van belasting ter zake van de reeds opgelegde aanslagen. Een alternatief om de gewenste doelmatigheid te bereiken is daarom gelegen in het verlagen of afschaffen van de drempels voor ambtshalve vermindering van de beschikking en het gelijktijdig invoeren van een drempelbedrag voor het verminderen van reeds onherroepelijk vaststaande aanslagen. Daartoe kan bijvoorbeeld de drempel die in artikel 64, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is opgenomen (ƒ 26) van overeenkomstige toepassing verklaard worden. Overwogen zou kunnen worden de drempel voor de ambtshalve vermindering van de WOZ-beschikking te verlagen tot 10% van de waarde, onder handhaving van het drempelbedrag van ƒ 10.000. Dit betekent dat indien blijkt dat de waarde meer dan 10% te hoog is vastgesteld, de beschikking ambtshalve verminderd wordt. 6.3
Invoeren bandbreedte voor bezwaar en beroep Taxeren, waarbij gebruik wordt gemaakt van voor andere objecten gerealiseerde marktgegevens, impliceert dat waarden worden toegekend waarover binnen een zekere marge discussie kan bestaan. Deze "natuurlijke" marge wordt gevormd door het feit dat objecten zelden geheel identiek zijn. Voor de inschatting van de invloed van dergelijke verschillen op de waarde, is niet steeds een rekenkundige onderbouwing te bieden die een ieder kan overtuigen. Gemeenten en taxateurs geven aan dat belanghebbenden soms bezwaar maken of een beroepsprocedure starten, terwijl het verschil tussen de vastgestelde waarde en de waarde ook in de ogen van de belanghebbende zeer beperkt is. De Waarderingskamer brengt naar voren dat beslechting van een geschil binnen deze natuurlijke marge van een taxatie geen wezenlijke bijdrage levert aan de rechtsbescherming. Daarbinnen kan eigenlijk niet worden gesproken over een echt geschil over de hoogte van de waarde of over een verschil van inzicht tussen de taxateur en een belastingplichtige.
21
EVALUATIE WET WOZ
De Waarderingskamer adviseert dan ook bij wettelijk voorschrift te bepalen dat geschillen die betrekking hebben op afwijkingen binnen een bandbreedte van 5% van de waarde niet met succes in een bezwaar- en beroepsprocedure tot wijziging van de vastgestelde waarde leiden. 7.
De waarderingscyclus De Wet WOZ gaat uit van een vierjaarstijdvak (1997 tot en met 2000, 2001 tot en met 2004). De waardepeildatum ligt twee jaar voor het begin van het tijdvak (1995, 1999) Bij de parlementaire behandeling is als bezwaar tegen het tijdvak van vier jaar, met een waardepeildatum twee jaar vóór het begin van het tijdvak, naar voren gebracht dat de bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde pas in het derde jaar tot uitdrukking komt in de belastingheffing en nog gebruikt wordt in het belastingjaar dat zes jaar later aanvangt. Bij de behandeling van de Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken werd door de betrokken bewindslieden nogmaals aangegeven dat verhoging van de frequentie op termijn denkbaar zou zijn, als dat technisch uitvoerbaar is en als de maatschappelijke kosten daarvan aanvaardbaar zijn. Bij een hogere waarderingsfrequentie zullen de waardesprongen bij elkaar opvolgende WOZ-beschikkingen minder groot zijn en bovendien zou de WOZwaarde dan ook kunnen gelden bij andere rijksbelastingen dan thans het geval is (bijvoorbeeld successierecht). Nadat de thans aangevangen herwaardering is uitgevoerd, zou grondig bezien moeten worden of verhoging van de waarderingsfrequentie technisch uitvoerbaar is. Vóórdat daartoe wordt besloten zal een nadere afweging van nut en offer moeten worden gemaakt. Eventuele besparingen die kunnen worden bereikt met intensivering van het gebruik van technieken van computerondersteunde waardebepaling, zouden ingezet kunnen worden om de waarderingsfrequentie op te voeren, zonder dat de jaarlijkse kosten toenemen. Op zich is het proces thans zodanig dat na afloop van het tweede WOZ-tijdvak een versnelling kan worden ingezet. Daarbij is dan jaarlijkse waardebepaling naar een waardepeildatum één jaar voor het begin van het tijdvak uiteindelijk haalbaar. De Waarderingskamer is van mening dat het verstandig zou zijn om tijdig een tijdpad te schetsen waarbinnen één en ander moet worden gerealiseerd.
8.
22
De kosten Alle betrokken partijen maken zich zorgen over de kosten van de uitvoering van de Wet WOZ. Thans wordt gemiddeld per jaar ongeveer ƒ 200 mln besteed aan de uitvoering van de Wet WOZ. Naar schatting van de Waarderingskamer is ongeveer ƒ 10 mld belastingopbrengst gebaseerd op het gebruik van de WOZ-waarde. Het percentage perceptiekosten van de totale opbrengst be-
1. SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
draagt derhalve ongeveer 2%. De overige perceptiekosten die voor de inning van onroerende-zaakbelastingen worden gemaakt worden wel op ongeveer 3% geraamd (inclusief de nalevingskosten). (De perceptiekosten van de BTW en van de loon-en inkomstenbelasting worden op 6,2% respectievelijk op 4,75% geschat, inclusief de nalevingskosten voor de belastingplichtigen). Opgemerkt wordt dat de nalevingskosten die voor belastingplichtigen uit de waardebepaling voortvloeien relatief zeer laag worden ingeschat (minder dan 1%). Er moeten derhalve hoge eisen gesteld worden aan de kwaliteit van de waardevaststelling. De acceptatie van de WOZ-waarde neemt toe. Dit moet ook worden betrokken bij de afweging tot verhoging van de waarderingsfrequentie. Daarbij valt in eerste instantie te denken aan het gebruik voor de successierechten, maar ook aan het gebruik voor andere doeleinden (bijvoorbeeld hypotheekverstrekking). De kosten kunnen op termijn dalen als gevolg van toenemend gebruik van automatisering. Daarvoor is de bestandsopbouw van actuele en betrouwbare objectgegevens noodzakelijk. Ook de besluitvorming over versnelling van de frequentie wordt bepaald door de bestandsopbouw, de kosten en het gebruik voor andere heffingen en doeleinden. Het uitgangspunt voor de verdeling van de kosten over de afnemers is dat de integrale kosten van de uitvoering van de wet gelijkelijk door de partijen worden gedragen. Daarnaast is denkbaar dat rekening wordt gehouden met een drietal meer specifieke factoren: aard en gebruik van de gegevens; het veroorzaken van specifieke kosten; de belastingopbrengst die met de waardegegevens wordt gegenereerd. Dit heeft er in bestuurlijk overleg toe geleid dat de verdeelsleutel tussen de gemeenten, het rijk en de waterschappen op 40:30:30 is gesteld. Louter kijkend naar de opbrengst is duidelijk dat de waterschappen bij de huidige verdeelsleutel een aandeel in de WOZ-kosten dragen dat relatief groot is. De Waarderingskamer beveelt aan om te onderzoeken of een verdeelsleutel mogelijk is die meer recht doet aan hetgeen alle partijen redelijk achten. 9.
De gegevensuitwisseling De uitwisseling van de gegevens tussen de overheden die de waardegegevens gebruiken, verloopt nog niet optimaal. Dat is verklaarbaar en is in overeenstemming met het gebruikelijke beeld dat ontstaat in een startfase van een project dat zo omvangrijk is. De verwachting is dat binnen enkele jaren de kinderziekten verdwenen zijn. Aandachtspunt is niet alleen de tijdige levering van gegevens en mutaties, maar ook de terugkoppeling van de resultaten van de verwerking bij de afnemers.
23
EVALUATIE WET WOZ
10.
1.2
24
De voorlichting De voorlichting moet ten behoeve van het volgende tijdvak meer worden gecoördineerd, met name voor de wat betreft de niet gemeentelijke heffingen. De Waarderingskamer bepleit dat betrokken partijen in gezamenlijk overleg een communicatieplan maken waarin de verschillende momenten en de wijze waarop voorlichting zou moeten plaatsvinden, worden geschetst. Ook wordt daarbij geadviseerd welke middelen daarbij ingezet zouden moeten worden. Van belang blijft dat goed voor het voetlicht komt dat waardestijging niet automatisch lastenstijging betekent.
Overzicht conclusies 1.
Productdefinitie Wet WOZ De productdefinitie Wet WOZ waarin is vastgelegd welke gegevens moeten worden verzameld en welke gegevens aan de afnemers worden geleverd, zal periodiek worden geactualiseerd door de Waarderingskamer (zie pagina 42).
2.
Kwaliteitseisen Wet WOZ De huidige kwaliteitscriteria die de Waarderingskamer hanteert bij haar toezicht, sluiten goed aan op de bedoeling van de wetgever (zie pagina 43).
3.
Afzonderlijke WOZ-beschikking De samenhang tussen de bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde en de heffingen komt nog niet volledig uit de verf (zie pagina 44).
4.
Onderbouwing waarde Omdat in het eerste WOZ-tijdvak het taxatieverslag nog niet voldeed aan de verwachtingen van belanghebbenden met betrekking tot de onderbouwing, zijn de criteria van de Waarderingskamer voor het tweede WOZ-tijdvak bijgesteld (zie pagina 45).
5.
Lengte invoeringsperiode De invoeringsperiode was kort, hetgeen heeft geleid tot een hoge werkdruk maar eveneens tot de situatie dat de doelstellingen van de Wet WOZ sneller bereikt zullen zijn dan met enig ander scenario (zie pagina 51).
6.
Overgangsbepalingen Door de gekozen overgangsregeling is het mogelijk geworden om in 1997 landelijk de WOZ-waarden te kunnen gebruiken voor de heffing van de desbetreffende belastingen (zie pagina 52).
1. SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
7.
Werkdruk uitvoering Wet WOZ Een goede invulling van de gemeentelijke regierol en een zorgvuldige kwaliteitscontrole zullen bijdragen aan beheersbare uitvoering van de taken in een continu werkproces met minder pieken (zie pagina 54).
8.
Samenloop met invoering Financiële-verhoudingswet Het gebruik van de WOZ-waarde in het eerste WOZ-tijdvak voor de bepaling van de belastingcapaciteit heeft ertoe geleid dat enkele gemeenten alsnog gekozen hebben voor het toepassen van de wetsfictie (zie pagina 56).
9.
Noodzaak continu werkproces De noodzaak voor het continu uitvoeren van het werkproces wordt onderkend. Zowel bij gemeenten als bij de afnemers vindt het procesmatig werken nog onvoldoende plaats. De Waarderingskamer zal daaraan in het toezicht op gemeenten extra aandacht besteden (zie pagina 59).
10.
Objectgegevens ten behoeve van de Wet WOZ De kwaliteit van de objectgegevens is sterk verbeterd, maar de actualiteit en betrouwbaarheid van deze gegevens blijft een aandachtspunt bij het toezicht door de Waarderingskamer (zie pagina 64).
11.
Subjectgegevens ten behoeve van de Wet WOZ Gemeenten maken nog onvoldoende gebruik van de mogelijkheid om als afnemer van GBA-gegevens natuurlijke personen die elders in Nederland wonen te volgen. Het nieuwe Handelsregister verbetert wel de toegankelijkheid van gegevens over niet-natuurlijke personen, maar er ontstaat nog geen volledig bronbestand voor alle niet-natuurlijke personen (zie pagina 66).
12.
Kadastrale gegevens ten behoeve van de Wet WOZ De registratie en gebruik van kadastrale gegevens moet nog verder geoptimaliseerd worden, waarbij de rol van de digitale WOZ-kaart steeds belangrijker wordt (zie pagina 67).
13.
Bijhouden objectmutaties De Wet WOZ blijkt in gemeenten een belangrijke trekker voor het actueel en betrouwbaar houden van vastgoedinformatie, hetgeen ook van belang is voor andere afdelingen binnen een gemeente (basisregistratie gebouwen). (zie pagina 70).
14.
Bijhouden kadastrale mutaties De inzet van de digitale WOZ-kaart en GIS-systemen kan wellicht in de nabije toekomst de kwaliteit en/of de doelmatigheid van de bijhouding van kadastrale gegevens bevorderen (zie pagina 71).
25
EVALUATIE WET WOZ
26
15.
Bijhouden subjectmutaties Het bijhouden van subjectmutaties ter zake van niet-woningen is veel werk (zie pagina 73).
16.
Bijhouden marktgegevens Of de nu verplichte werkwijze voor het verzamelen van huurgegevens voor de marktanalyse ten behoeve van de (courante) niet-woningen de administratieve lasten voor de betrokken belanghebbenden (bedrijfsleven) beperkt, zal pas duidelijk worden bij de herwaardering naar de waardepeildatum 1 januari 1999, omdat deze werkwijze pas in 1997 is vastgesteld (zie pagina 75).
17.
WOZ-administratie als basisregistratie vastgoed in een gemeente De uitvoering van de Wet WOZ vervult een belangrijke rol in het gesystematiseerd bijeenbrengen van gegevens van onroerende zaken (zie pagina 77).
18.
Bereikte kwaliteitsverbetering De resultaten van het proces van kwaliteitsverbetering worden zichtbaar. (zie pagina 81).
19.
Kwaliteitsaspecten bij woningtaxaties De kwaliteit van de woningtaxaties is op een beter niveau gebracht zeker met betrekking tot de aansluiting op het gemiddeld marktniveau, maar de onderlinge waardeverhoudingen behoeven nog aandacht (zie pagina 83).
20.
Kwaliteitsaspecten bij niet-woningtaxaties Er komt meer toezicht op de waardebepaling van niet-woningen (zie pagina 85).
21.
Vakbekwaamheid taxateurs De toetsing van de vakbekwaamheid wordt bemoeilijkt door de veranderingen in regelgeving en de onduidelijkheid met betrekking tot de beëdiging van taxateurs en makelaars. (zie pagina 86).
22.
Permanente marktanalyse versus periodieke taxatie De achterstanden bij de permanente marktanalyse worden ingehaald bij de huidige herwaardering naar peildatum 1 januari 1999. De voordelen van deze permanente marktanalyse zijn pas bij de volgende herwaardering meetbaar (zie pagina 88).
23.
Verschil met "oude" materiële belastingbepalingen De uitvoeringspraktijk ervaart de regels voor de objectafbakening als complexer dan de regels die golden vóór 1 januari 1995 (zie pagina 91).
1. SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
24.
Afbakening van objecten in het buitengebied De huidige situatie geeft aan dat er over de objectafbakening in het buitengebied naar verhouding veel discussie plaatsvindt tussen gemeenten en waterschappen (zie pagina 93).
25.
Afbakening onzelfstandige woningen De wens tot het als zelfstandige WOZ-objecten afbakenen van onzelfstandige woningen (studentenwoningen, bejaardenwoningen) is praktisch niet uitvoerbaar (zie pagina 94).
26.
Afbakening op gebruikersniveau Het afbakenen van objecten op gebruikersniveau brengen veel uitvoeringslasten met zich. Het afbakenen op gebruikersniveau hangt samen met de onroerende-zaakbelasting die worden geheven van de gebruiker en van de eigenaar (zie pagina 97).
27.
Waardering van huurwoningen Een wijziging van het waarderingsvoorschrift voor huurwoningen bemoeilijkt een doelmatige uitvoering van de Wet WOZ, omdat het onderscheid tussen een eigen woning en een huurwoning niet altijd duidelijk is (zie pagina 100).
28.
Recht van erfpacht Een wijziging van het waarderingsvoorschrift ten aanzien van objecten belast met het recht van erfpacht compliceert de uitvoering van de Wet WOZ (zie pagina 102).
29.
Waardering van (rijks)monumenten De bepaling van de waarde in het economische verkeer van rijksmonumenten met publieke bestemming stuit op problemen van fiscaal-juridische en taxatietechnische aard (zie pagina 104).
30.
Waardering van monumentale kerkgebouwen De huidige jurisprudentie met betrekking tot de waterschapsomslagen voor kerkgebouwen sluit aan bij de bedoelingen die zijn neergelegd in de definitie van het begrip "benuttingswaarde" (zie pagina 107).
31.
Beoordelen "vrijstelling" bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond De beoordeling of er sprake is van "bedrijfsmatig" geëxploiteerde cultuurgrond ten behoeve van de vraag of de waarde van de cultuurgrond al dan niet buiten aanmerking moet blijven is niet eenvoudig (zie pagina 108).
32.
Indexatie en modelmatige waardebepaling De ontwikkeling van nieuwe technieken aangeduid met begrippen als "indexatie", "modelmatige waardebepaling" en "computerondersteunde waardebepaling" heeft een impuls gekregen, maar de effecten op de doelmatigheid zullen
27
EVALUATIE WET WOZ
pas zichtbaar worden wanneer de kwaliteit van de gebruikte gegevens op het gewenste niveau is. De wens tot het gebruik van grovere, landelijke kengetallen voor de uitvoering van de waardebepaling in plaats van de gemeentelijke resultaten van de permanente marktanalyse leidt tot uitkomsten die niet voldoen aan de kwaliteitscriteria in het kader van de Wet WOZ (zie pagina 111).
28
33.
Drempels bij wijziging objectafbakening De doelmatigheidsvoordelen van de drempels in artikel 19 wegen zwaarder dan gemelde nadelen. Een verhoging van de waarderingsfrequentie beperkt de genoemde nadelen (zie pagina 114).
34.
Drempels bij waardebepaling Zie conclusie 33 (zie pagina 115).
35.
Jojo-effect De wijziging van artikel 19 met betrekking tot het "jojo-effect" heeft het desbetreffende probleem opgelost (zie pagina 116).
36.
Waardering objecten in aanbouw Niet alle gemeenten voldoen aan de verplichting om objecten in aanbouw te waarderen. In het toezicht wordt afzonderlijk aandacht aan deze waardering besteed (zie pagina 118).
37.
Samenloop waardeverandering en herstel van fouten Er bestaat onduidelijkheid met betrekking tot de samenloop van mutaties en het herstel van onjuiste waardebepaling in het verleden. De Waarderingskamer verwacht dat de jurisprudentie hierover duidelijkheid zal verschaffen (zie pagina 119).
38.
WOZ-beschikking voor nieuwe belanghebbenden niet alleen op verzoek Het op initiatief van de gemeente toesturen van WOZ-beschikkingen aan de nieuwe belanghebbende, in plaats van op verzoek, kan de doelmatigheid van de waardevaststelling verhogen (zie pagina 124).
39.
Termijn voor verzoek beschikking voor nieuwe belanghebbenden Uit de formulering van artikel 26 blijkt niet eenduidig dat ook voor dat een aanslag onroerende-zaakbelastingen wordt opgelegd, een WOZ-beschikking gevraagd kan worden (zie pagina 126).
40.
Beschikking medebelanghebbende Met betrekking tot de WOZ-beschikking op grond van artikel 28 leidt het "in de plaats treden" tot onduidelijkheid over de gevolgen voor de oorspronkelijke beschikking en de daarop gebaseerde aanslagen (zie pagina 127).
1. SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
41.
Herzieningsbeschikking Er zijn geen richtlijnen te geven om te beoordelen in welke gevallen herziening van de waarde aan de orde is, omdat van geval tot geval beoordeeld moet worden of er sprake is van opgewekt vertrouwen (zie pagina 128).
42.
Gescheiden trajecten WOZ-beschikking en OZB-aanslag Ten behoeve van een doelmatige verwerking van de bezwaarschriften kan het voordelen hebben de beschikking en de aanslag onroerende-zaakbelastingen tegelijkertijd te verzenden (zie pagina 130).
43.
Inhoud taxatieverslag is te summier De Waarderingskamer verwacht dat met de criteria die zijn opgenomen in het taxatieverslag dat in de Waarderingsinstructie 1999 is opgenomen, beter inzicht in de onderbouwing wordt geboden.(zie pagina 135).
44.
Duidelijkheid over verwerking mutaties Het is voor belanghebbenden niet altijd duidelijk of eventuele mutaties in de periode tussen de waardepeildatum en het begin van tijdvak, in de waarde zijn verwerkt (zie pagina 136).
45.
Taxatietechnische onderbouwing uitspraak op bezwaar Bij de behandeling van een bezwaarschrift wordt niet in alle gevallen voldoende ingegaan op de naar voren gebrachte grieven. Door deskundigheid van uitvoerenden te verhogen zal de zorgvuldigheid bij de afhandeling van procedures worden bevorderd (zie pagina 137).
46.
Moment verstrekken taxatieverslag Gemeenten moeten ten behoeve van het tweede WOZ-tijdvak over alle noodzakelijke gegevens beschikken, zodat dan de taxatieverslagen wel tijdig verstrekt kunnen worden (zie pagina 139).
47.
Bezwaartermijn in relatie tot moment verstrekken taxatieverslag Geconcludeerd wordt dat het wenselijk kan zijn om wanneer een gemeente niet binnen een redelijke termijn aan het verzoek om een taxatieverslag te verstrekken kan voldoen, het verzoek aan te merken als een pro forma bezwaarschrift en dat de belanghebbende mede te delen (zie pagina 140).
48.
Leges voor taxatieverslag Gedurende de periode waarin bezwaar gemaakt kan worden of beroep aangetekend kan worden, behoort het heffen van leges voor het verstrekken van een taxatieverslag niet aan de orde te zijn (zie pagina 141).
29
EVALUATIE WET WOZ
30
49.
De deskundigheid en de professionaliteit van de taxateur Het is onaanvaardbaar dat de vergoedingen aan de taxateur van de gemeente of van de belanghebbende afhankelijk zijn van de uitkomst van de taxatie (zie pagina 144).
50.
Instructie gerechtvaardigd belang beperkt de openbaarheid te veel De transparantie van het taxatieproces is ingediend met meer openbaarheid van de waardegegevens (zie pagina 146).
51.
Beslistermijn voor het afhandelen van bezwaarschriften De Waarderingskamer concludeert dat het vooralsnog nodig is om de termijn voor het doen van uitspraak op een bezwaarschrift van één jaar en de aan gemeenten gemandateerde verlengingsmogelijkheid met nog één jaar te handhaven. Indien de tweede verlengingsmogelijkheid wordt benut moet daarvan mededeling worden gedaan aan de belanghebbenden die het betreft. De Waarderingskamer zal nagaan of dit ook gebeurt (zie pagina 151).
52.
Het horen in de bezwaarfase De regelgeving omtrent het horen in de bezwaarfase behoeft geen aanpassing, maar is wellicht nog wel onvoldoende bekend (zie pagina 152).
53.
Aantal beroepsprocedures Het voorspellen van het aantal bezwaarschriften en beroepschriften is moeilijk, maar verwacht wordt dat verdere kwaliteitsverbetering en gewenning kan leiden tot een lager aantal (zie pagina 154).
54.
Gegevens gebruikt in beroepsprocedures De zorgvuldige behandeling van geschillen in beroepsprocedures door gemeenten kan nog verder verbeteren (zie pagina 156).
55.
Drempels ambtshalve vermindering zijn onredelijk hoog De drempels voor ambtshalve vermindering worden als te knellend en als onredelijk hoog ervaren (zie pagina 159).
56.
Invoeren waardeklassen Aan een waardeklassenstelsel lijken thans geen grote voordelen verbonden (zie pagina 161).
57.
Invoeren bandbreedte bij bezwaar en beroep Gebleken is dat belanghebbenden soms bezwaar maken of een beroepsprocedure starten, terwijl het verschil tussen de vastgestelde waarde en de waarde ook in de ogen van de belanghebbende zeer beperkt is. (zie pagina 163).
1. SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
58.
Taxatieverslag meezenden met de WOZ-beschikking Het staat gemeenten vrij om het taxatieverslag direct met de WOZ-beschikking mee te zenden of bij wijze van voormelding, voorafgaande aan het nemen van de beschikking te verstrekken (zie pagina 164).
59.
Voormelding van waarde en/of objectgegevens bijvoorbeeld met taxatieverslag Het kan voordelen hebben om aan bepaalde groepen belanghebbenden (bijvoorbeeld woningeigenaren) voorafgaand aan de verzending van de WOZbeschikkingen eerst, bijvoorbeeld in oktober 2000, een voormelding te sturen in de vorm van een taxatieverslag (zie pagina 165).
60.
Is verkorting van het tijdvak wenselijk? De wenselijkheid van verkorting van het tijdvak is sinds de invoering van de Wet WOZ toegenomen met name met het oog op de acceptatie van de WOZwaarde en het verminderen van verschillen tussen opeenvolgende WOZ-taxaties (zie pagina 170).
61.
Acceptatie door belanghebbenden Door een jaarlijkse herwaardering kunnen grote waardeschommelingen en de mogelijk daaruit voortvloeiende belastingdrukschommelingen worden beperkt (zie pagina 171).
62.
Uitbreiding gebruiksmogelijkheden WOZ-beschikking Door verhoging van de waarderingsfrequentie kan de WOZ-waarde voor meer belastingen worden gebruikt, hetgeen de duidelijkheid voor de belastingplichtigen vergroot en een breder draagvlak geeft voor de kosten van de uitvoering van de Wet WOZ (zie pagina 172).
63.
Is verkorting waarderingscyclus uitvoerbaar? Er worden nog geen mogelijkheden gezien om binnen de eerstkomende vier jaren de waarderingsfrequentie te verhogen.(zie pagina 175).
64.
Relatie met opbrengsten De kosten van de uitvoering van de Wet WOZ bedragen circa 2% van de opbrengsten van de belastingen die op basis van de WOZ-waarde worden geheven: ƒ 200 miljoen kosten versus ƒ 10 miljard opbrengsten (zie pagina 180).
65.
Wijze van onderlinge verrekening van de kosten Naar verwachting zal de benchmark bijdragen aan het ontwikkelen van een stelsel van normen waarbij de uitvoering van de Wet WOZ de beste kwaliteit oplevert tegen de laagst mogelijke kosten (zie pagina 180).
31
EVALUATIE WET WOZ
32
66.
Redelijkheid kostenverdeelsleutel Louter kijkend naar de opbrengst is duidelijk dat de waterschappen bij de huidige verdeelsleutel een aandeel in de WOZ-kosten dragen dat relatief groot is (zie pagina 181).
67.
Tijdigheid gegevenslevering initiële beschikkingen De uitwisseling van de gegevens tussen de overheden die de waardegegevens gebruiken, verloopt nog niet optimaal. Dat is verklaarbaar en is in overeenstemming met het gebruikelijke beeld dat ontstaat in een startfase van een project dat zo omvangrijk is. De verwachting is gewettigd dat binnen enkele jaren de kinderziekten verdwenen zijn (zie pagina 186).
68.
Tijdigheid levering mutaties De inspanningen met betrekking tot de implementatie van nieuwe software (Stuf-WOZ versie 2) zijn er op gericht de levering en verwerking van mutatiebestanden vanaf 2000 te laten geschieden zoals in de regelgeving is voorgeschreven (zie pagina 189).
69.
Uitwisselingsformaat en kwaliteit software Uit de op dit moment plaatsvindende test moet blijken of de problemen met betrekking tot de software zijn opgelost. Voor de verdere toekomst (na 2003) lijkt de uitwisseling van gegevens via EDI-berichten via een netwerk een realistische optie (zie pagina 191).
70.
Technische kwaliteit bestanden (verwerkbaarheid) De technische verwerkbaarheid van bestanden wordt steeds beter en wanneer een gemeente een bestand toetst voor verzending aan een afnemer, kan de verwerkbaarheid nog beter gewaarborgd worden (zie pagina 193).
71.
Inhoudelijke kwaliteit gegevens Problemen met betrekking tot de inhoud van de bestanden worden zowel veroorzaakt door de nog lopende kwaliteitsverbetering van de gemeentelijke WOZ-administraties als door interpretatieverschillen tussen gemeenten en afnemers (zie pagina 194).
72.
Verwerking door afnemers Communicatie tussen gemeenten en afnemers en bestuurlijke aandacht bij gemeenten voor de gegevenslevering dragen bij tot optimalisering van de gegevensuitwisseling (zie pagina 197).
73.
Schade als gevolg van late gegevenslevering De "schade" (zoals rentederving) in de eerste WOZ-jaren door late levering van de gegevens en daardoor latere inning van de belastinginkomsten moet gezien worden als een invoeringsprobleem (zie pagina 198).
1. SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
74.
Sancties bij niet tijdige gegevenslevering Uitbreiding van de bestaande sanctiemogelijkheden (aanbeveling door de Waarderingskamer) met bijvoorbeeld financiële sancties lijkt niet nodig (zie pagina 200).
75.
Gemeentelijke herindeling De wettelijke termijn voor het leveren van gegevens (binnen act weken na 1 januari) is te kort voor nieuw ontstane gemeenten (zie pagina 201).
76.
Vertraging gegevenslevering door taxatiebureaus Door verbetering van de software en door verbetering van de invulling van de regierol door gemeenten moeten de gegevens van taxatiebureaus ten behoeve van het tweede WOZ-tijdvak wel tijdig beschikbaar kunnen zijn in de gemeentelijke administratie (zie pagina 205).
77.
Belang van wetsfictiegemeenten Het hanteren van ophogingspercentages door de Belastingdienst heeft geleid tot onduidelijkheid, maar dit nadeel is veel kleiner dan de voordelen die samenhangen met het feit dat de wetsfictiegemeenten "oude waardegegevens" konden hanteren (zie pagina 210).
78.
Duidelijkheid ophogingspercentages voor belastingplichtigen Wanneer in het tweede WOZ-tijdvak de ophogingspercentages vervallen, zal de beoogde duidelijkheid meer tot uitdrukking komen (zie pagina 211).
79.
Informatie voor eigenaar-bewoners De voorlichting voor het tweede WOZ-tijdvak moet beter worden gecoördineerd, waarbij ook aandacht besteed moet worden aan de mogelijkheid van voormelding met behulp van het taxatieverslag en de aanvraag van een "voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting" (zie pagina 214).
80.
Aansluiting heffingsmaatstaf onroerende-zaakbelastingen en WOZ-waarde Een facultatieve vrijstelling in de belastingverordeningen kan er soms toe leiden dat gemeenten voor objecten die ook de andere afnemers niet naar de heffingsmaatstaf waarde belasten, geen WOZ-beschikking hoeven te nemen. Voor deze objecten moet echter wel een waarde getaxeerd worden voor een correcte bepaling van de belastingcapaciteit van een gemeente (zie pagina 217).
81.
Aansluiting WOZ-object op object waterschapsomslag De verschuiving van de omslag ongebouwd naar de omslag gebouwd door de invoering van de Wet WOZ is niet expliciet nagestreefd, maar wel voorzien. Integratie van de omslag gebouwd en de omslag ongebouwd zoals onderzocht wordt in het kader van de evaluatie van de Waterschapswet, voorkomt de hiermee samenhangende problemen in het geheel (zie pagina 219).
33
EVALUATIE WET WOZ
1.3
34
82.
Aansluiting WOZ-waarde op heffingsmaatstaf voor de eigen woning in de inkomsten- en de vermogensbelasting Het uitsplitsen van de waarde van een WOZ-object in een woningdeel en deel voor het bedrijf leidt in de praktijk niet tot problemen, maar er is wel sprake van enige onduidelijkheid over de betekenis van het begrip aanhorigheid bij de eigen-woning in relatie tot het samenstel in het kader van de Wet WOZ (zie pagina 221).
83.
Gebruik voor andere heffingen De WOZ-waarde zou bij frequenter waardebepaling, wellicht ook in het kader van andere heffingen (zoals successierecht en schenkingsrecht) gebruikt kunnen worden. Verbreding van het gebruik van de WOZ-waarden naar andere heffingen kan de doelmatigheid bij de uitvoering van deze heffingen bevorderen en het draagvlak voor de kosten van de uitvoering van de wet verbreden (zie pagina 223).
84.
Ander gebruik door gemeenten Gemeenten hanteren de WOZ-waarden (heffingsmaatstaf onroerende-zaakbelastingen) ook voor andere heffingen, hetgeen in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever (zie pagina 224).
85.
Taxatie ten behoeve van financiering De mogelijkheid om de WOZ-waarde ook voor andere doeleinden te gebruiken, bijvoorbeeld het afsluiten van een tweede hypotheek, wordt positief beoordeeld en verhoogt de acceptatie en het draagvlak (zie pagina 225).
86.
Bepaling maximaal redelijke huurprijs Het eventuele gebruik van de WOZ-waarde bij het bepalen van de maximaal redelijke huurprijs vergroot het draagvlak van de WOZ-waarde (zie pagina 225).
Overzicht aanbevelingen 1.
Vakbekwaamheid taxateurs Het verdient aanbeveling een algemeen systeem voor het waarborgen en aantonen van vakbekwaamheid van taxateurs op te zetten dat voor alle betrokkenen begrijpelijk is (zie conclusie 21).
2.
Afbakening van objecten in het buitengebied Het verdient aanbeveling ten behoeve van de uitvoeringspraktijk een regeling te treffen op grond waarvan een verschil in de objectafbakening niet tot vernietigbaarheid van de WOZ-beschikking leidt, wanneer dat verschil redelij-
1. SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
kerwijs geen misverstand kan veroorzaken over welk object het betreft en het verschil geen invloed heeft op de waarde (zie conclusie 23 en 24). 3.
Afbakening op gebruikersniveau De Waarderingskamer beveelt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Financiën aan te onderzoeken of het regime van de onroerende-zaakbelastingen ruimte biedt om de gebruikersgrenzen buiten aanmerking te laten (zie conclusie 26).
4.
Waardering van (rijks)monumenten Het verdient aanbeveling om het waarderingsvoorschrift voor rijksmonumenten, zijnde niet-woningen, te wijzigen in die zin dat deze gewaardeerd moeten worden op de functionaliteitswaarde (zie conclusie 29).
5.
Beoordelen "vrijstelling" bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond Aanbevolen wordt een nadere studie te doen met betrekking tot het probleem dat de criteria en de werkwijze om te beoordelen of sprake is van bedrijfsmatige exploitatie niet eenvoudig zijn (zie conclusie 31).
6.
WOZ-beschikking voor nieuwe belanghebbenden niet alleen op verzoek De Waarderingskamer beveelt aan de gemeenten de mogelijkheid te geven de beschikking eigener beweging aan een nieuwe belanghebbende toe te sturen. Mede in samenhang met de aanslagregeling in de inkomstenbelasting zou nagegaan moeten worden of het opnemen van het tijdstip op de beschikking, de meest doelmatige handelwijze is (zie conclusie 38).
7.
Termijn voor verzoek beschikking nieuwe belanghebbenden De Waarderingskamer adviseert in artikel 26 het woord "binnen" te vervangen door: uiterlijk (zie conclusie 39).
8.
Beschikking medebelanghebbende De Waarderingskamer beveelt aan de "indeplaatstreding" uit artikel 28 te schrappen (zie conclusie 40).
9.
Inhoud taxatieverslag is te summier De Waarderingskamer beveelt aan de criteria die de Waarderingskamer in de Waarderingsinstructie 1999 heeft geformuleerd voor de inhoud van het taxatieverslag, in formele regelgeving vast te leggen (zie conclusie 43).
10.
Instructie gerechtvaardigd belang beperkt de openbaarheid te veel Geadviseerd wordt de Registratiekamer te verzoeken het stelsel van beperkte openbaarheid in het kader van de doelstellingen van de Wet WOZ te toetsen en daarover te adviseren (zie conclusie 50).
35
EVALUATIE WET WOZ
36
11.
Drempels ambtshalve vermindering zijn onredelijk hoog Voorgesteld wordt de drempel voor ambtshalve vermindering van de WOZbeschikking te verlagen tot tien procent onder gelijktijdige invoering van een teruggave drempel in artikel 18a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (zie conclusie 55).
12.
Invoeren bandbreedte bij bezwaar en beroep De Waarderingskamer adviseert een wettelijke regeling te treffen op grond waarvan geschillen die betrekking hebben op afwijkingen binnen een bandbreedte van 5% van de vastgestelde waarde in een bezwaar- en beroepsprocedure niet tot wijziging van die waarde leiden (zie conclusie 57).
13.
Is verkorting waarderingscyclus uitvoerbaar? Nadat de thans aangevangen herwaardering is uitgevoerd, zou grondig bezien moeten worden of verhoging van de waarderingsfrequentie uitvoerbaar is. Vóórdat daartoe wordt besloten zal een nadere afweging van nut en offer moeten worden gemaakt. Het lijkt wenselijk om tijdig een tijdpad uit te zetten waarbinnen verhoging van de waarderingsfrequentie wordt nagestreefd (zie conclusie 63).
14.
Wijze van onderlinge verrekening van kosten Op basis van de recent gestarte benchmark zal gezocht moeten worden naar een gedifferentieerde vorm van normering van de kosten (zie conclusie 65).
15.
Redelijkheid kostenverdeelsleutel Aanbevolen wordt om te onderzoeken of een verdeelsleutel mogelijk is die meer recht doet aan hetgeen alle partijen redelijk achten (zie conclusie 66).
16.
Verwerking door afnemers Geadviseerd wordt te overwegen een verplichting in te voeren voor de afnemers om binnen een bepaalde termijn de resultaten van de verwerking van de WOZ-gegevens aan de gemeente te rapporteren (zie conclusie 72).
17.
Gebruik voor andere heffingen Geadviseerd wordt bij de besluitvorming over verhoging van de waarderingsfrequentie de mogelijkheden die daarmee geopend worden voor het gebruik van de WOZ-waarde voor andere heffingen te betrekken (zie conclusie 83).
2. DE WAARDERINGSKAMER EVALUEERT DE WET WOZ
2.
DE WAARDERINGSKAMER EVALUEERT DE WET WOZ 2.1
Doel evaluatie-onderzoek Waarderingskamer De Waarderingskamer toetst in deze evaluatie de Wet WOZ en de daarmee samenhangende regelgeving, de voorbereiding en de uitvoering van het proces. Zij beziet of de doelstelling die ten grondslag ligt aan de Wet WOZ en de Aanpassingswet Wet WOZ is bereikt. Zij stelt zich tot doel te onderzoeken of er met betrekking tot de Wet WOZ knelpunten optreden en of deze eventuele gesignaleerde knelpunten verband houden met de vormgeving van de wet dan wel met de praktische uitvoering. Daarbij is het van belang of er sprake is van een uit de wet voortvloeiend structureel uitvoeringsprobleem dan wel van aanloopproblemen die wellicht reeds zijn of nog moeten worden opgelost. Waar mogelijk zullen structurele oplossingen worden aangedragen waarbij ook voorstellen tot wijziging van de regelingen aan de orde kunnen komen.
De Waarderingskamer De Waarderingskamer is een zelfstandig bestuursorgaan met publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid. Zij valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën. De Waarderingskamer houdt toezicht op de uitvoering van de wet, adviseert de Staatssecretaris over zaken die verband houden met de wet en behandelt geschillen tussen de afnemers van de waardegegevens.
De (voorlopige) Waarderingskamer is nauw betrokken geweest bij de voorbereiding van de invoering van de Wet WOZ en heeft in dat stadium door middel van adviezen bijgedragen aan de vormgeving van het wetsvoorstel. Ook vanuit die achtergrond wil zij haar ervaringen als toezichthoudend en adviserend orgaan in een evaluatierapport vastleggen en aanbieden aan de Staatssecretaris van Financiën. Het beoordelingskader van de Waarderingskamer wordt gevormd door de doelstellingen, de uitgangspunten en de randvoorwaarden van de wet. Daarbij moet bedacht worden dat in dit rapport de stand wordt opgemaakt in een proces dat nog niet is afgerond. Dit houdt verband met het feit dat, als gevolg van de overgangsregeling, 260 gemeenten WOZ-waarden hebben vastgesteld die nog niet op de voet van de Wet WOZ en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen zijn bepaald.
37
EVALUATIE WET WOZ
De samenstelling van de Waarderingskamer In de Waarderingskamer zijn de afnemers van de waardegegevens vertegenwoordigd. Dit zijn gemeenten, waterschappen en de Belastingdienst. De Waarderingskamer heeft elf leden, waaronder de voorzitter. Benoeming vindt plaats door de Staatssecretaris van Financiën. Voor vier leden doet de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een voordracht, twee leden worden voorgedragen door de Unie van Waterschappen, en twee leden worden benoemd uit de Belastingdienst. De voorzitter en twee leden zijn onafhankelijk. Daarnaast zijn er drie adviserende leden, die op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Financiën en het InterProvinciaal Overleg worden benoemd. Alle leden worden voor een periode van ten hoogste vier jaar benoemd. Zij kunnen worden herbenoemd.
In deze evaluatie van de Waarderingskamer komt uiteraard niet het functioneren van de Waarderingskamer zelf aan de orde. De Waarderingskamer gaat ervan uit dat dit aan de orde zal komen in het onderzoek dat door de staatssecretaris wordt uitgevoerd. De Vereniging VNO-NCW heeft met betrekking tot de samenstelling van de Waarderingskamer aandacht gevraagd voor de vertegenwoordiging van de belangenorganisaties. 2.2
Relatie tot evaluatie-onderzoek door de Staatssecretaris van Financiën In de Wet WOZ is bepaald dat de Minister van Financiën vóór 1 januari 2000 aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk zendt aan de Staten-Generaal. De Staatssecretaris voert hiertoe onderzoeken uit onder gemeenten, afnemers (waterschappen en Belastingdienst), bij de uitvoering van de waardebepaling betrokken partijen (taxatie- en softwarebedrijven) en burgers. Deze onderzoeken hebben een sterk kwantitatief karakter en zullen gegevens genereren die in het onderzoek van de Waarderingskamer niet beschikbaar komen. Deze onderzoeken zullen echter niet steeds een antwoord kunnen geven op de vragen die in het evaluatieonderzoek van de Waarderingskamer worden gesteld. Het evaluatierapport van de Waarderingskamer kan daarom bijdragen aan of een aanvulling zijn op het door de Staatssecretaris van Financiën uit te brengen evaluatieverslag.
38
2. DE WAARDERINGSKAMER EVALUEERT DE WET WOZ
2.3
Aanpak evaluatie-onderzoek De Waarderingskamer heeft ten behoeve van de uitvoering van het onderzoek de Commissie Evaluatie Wet WOZ ingesteld1 (zie bijlage 1 voor de taakopdracht). Deze commissie heeft in de Staatscourant2 en in enige vakbladen een algemene oproep gedaan waarbij een ieder werd uitgenodigd schriftelijk opvattingen en standpunten omtrent de wet ter kennis van de commissie te brengen.
Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) De Wet WOZ geeft een algemene regeling voor de waardebepaling en waardevaststelling van onroerende zaken ten behoeve van de heffing van belastingen door het Rijk, de gemeenten en de waterschappen. Ze geeft regels voor de definitie van een onroerende zaak in de zin van de wet (objectafbakening) en zij bevat waarderingsvoorschriften. De waarde wordt bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld. De beschikking wordt genomen door de met de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen belaste gemeenteambtenaar. De fiscale regels voor bezwaar en beroep zijn van toepassing. De wet voorziet in de verplichting om de WOZ-gegevens aan de afnemers (de waterschappen en de Belastingdienst) van de waardegegevens te leveren. De wet geeft de bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur dan wel bij ministeriële regeling bepaalde onderwerpen nader te regelen (zie bijlage 2).
Daarnaast heeft de Commissie Evaluatie Wet WOZ belangenorganisaties die de uitvoering Wet WOZ aangaat, partijen die bij de uitvoering zijn betrokken, alsmede enige deskundigen individueel uitgenodigd om hun zienswijze op de Wet WOZ schriftelijk naar voren te brengen. Medio januari 1999 heeft de commissie in een aantal hoorzittingen afgevaardigden van een aantal gemeenten en waterschappen, alsmede van bedoelde organisaties en betrokken taxatieen softwarebureaus mondeling gehoord. De daartoe uitgenodigde gemeenten en waterschappen zijn in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen geselecteerd waarbij rekening is gehouden met spreiding voor wat betreft de geografische ligging en de omvang van de gemeente of het waterschap. De Waarderingskamer heeft hetgeen door partijen naar voren is gebracht in het onderzoek betrokken, beoordeeld en waar mogelijk in het rapport opgenomen.
1
Stcrt. 1998, nr. 87.
2
Stcrt. 1998, nr. 87.
39
EVALUATIE WET WOZ
40
3. DE IMPLEMENTATIE VAN DE WET WOZ
3.
DE IMPLEMENTATIE VAN DE WET WOZ 3.1
Veranderingen door invoering Wet WOZ Met de invoering van de Wet WOZ zijn er voorschriften gekomen die beogen de gegevensverzameling bij gemeenten met betrekking tot onroerende zaken en hun eigenaren en gebruikers te uniformeren. Ook aan de actualiteit van die gegevens worden hoge eisen gesteld. Nieuw is ook dat door een onafhankelijk orgaan toezicht wordt gehouden op de uitvoering van de taxaties en de gegevenslevering van gemeenten aan Belastingdienst en waterschappen.
Productdefinitie Wet WOZ I
geleverde inbreng Op 15 oktober 1993 heeft de (voorlopige) Waarderingskamer een productdefinitie vastgesteld.3 Er moest immers eenduidig vastgelegd worden voor welk product de gemeenten verantwoordelijk zijn. De productdefinitie sluit aan op de notitie "Kwaliteitskenmerken waardering onroerende zaken" die op 15 april 1993 door de Waarderingskamer is vastgesteld.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Uitgangspunt bij het maken van de productdefinitie is geweest dat alle afnemers met de gegevens die zij van de gemeenten ontvangen, aanslagen kunnen opleggen in de belastingen die zijn gebaseerd op de WOZ-waarde. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Op basis van de productdefinitie is duidelijk welke gegevens door gemeenten verzameld en bijgehouden moeten worden. Voor een deel vloeien zij rechtstreeks voort uit de Wet WOZ omdat zij op de beschikking worden vermeld. Voor een ander deel vloeien zij voort uit de behoefte van de afnemers omdat zij met de gegevens hun belastingen moeten kunnen heffen. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De gegevens die zijn opgenomen in de productdefinitie vormen een verplicht onderdeel van de gegevenslevering. De productdefinitie is het uitgangspunt geweest voor het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken, de Regeling Stuf-WOZ en de Uitvoeringsregeling rekenmodellen Wet waardering onroerende zaken.
3
Deze produktdefinitie is onder meer gepubliceerd als bijlage 2 van het Rapport kostenverrekening dat op 10 maart 1994 werd vastgesteld.
41
EVALUATIE WET WOZ
d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De productdefinitie was het vertrekpunt voor het maken van regels over gegevensuitwisseling en kostenverrekening. Op het moment dat zij werd vastgesteld stond de wettekst nog niet vast. Toch is later, toen dat wel het geval was, een aanvulling op de productdefinitie of een hernieuwde vaststelling daarvan achterwege gebleven. Daardoor kan de indruk ontstaan dat in de loop van de tijd nieuwe eisen aan de gegevensverzameling zijn toegevoegd zonder dat specifiek is terug te halen op basis waarvan dat is gebeurd. Zo hebben bijvoorbeeld de latere eisen aan het taxatieverslag invloed gehad op de gegevensverzameling bij gemeenten. III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer zal de productdefinitie periodiek actualiseren. Daarbij hoort tevens dat de voorschriften voor de gegevensverzameling worden beoordeeld op nut en noodzaak. Deze actualisering kan plaatsvinden in het kader van de ontwikkelingen die zijn voorzien met betrekking tot de gegevenslevering, waarbij ook worden betrokken de eisen die zijn vastgelegd in de regelgeving met betrekking tot de waardebepaling (met name taxatieverslag) en de criteria voor het toezicht die de Waarderingskamer heeft vastgelegd in de Waarderingsinstructie 1999.
Kwaliteitseisen Wet WOZ
42
I
geleverde inbreng Uit de inbreng blijkt dat de afnemers van de waardegegevens en de belang-hebbenden bij de WOZ-beschikkingen hoge eisen stellen aan de nauwkeurigheid, de onderbouwing en de inzichtelijkheid van de WOZ-waarde. Deze eisen hebben een relatie met het toegenomen belang van de waarde. Anderzijds wordt gewezen op het kostenniveau van de uitvoering van de Wet WOZ dat in relatie wordt gebracht met de gestelde eisen.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Doelstelling van de Wet WOZ is te komen tot een kwalitatief goed waardegegeven dat verantwoord de grondslag vormt van de verschillende belastingen. In de wet is ook de mogelijkheid geopend om een taxatieverslag op te vragen teneinde inzicht te verwerven in de totstandkoming van de vastgestelde waarde. De Waarderingskamer heeft een zestal kwaliteitskenmerken geformuleerd. Die hebben betrekking op: - complete objectafbakening en objectidentificatie; - de aansluiting op het marktniveau rondom de waardepeildatum; - correcte onderlinge waardeverhoudingen; - een onderbouwing van de vastgestelde waarde;
3. DE IMPLEMENTATIE VAN DE WET WOZ
-
tijdige beschikbaarheid; zorgvuldigheid en openbaarheid.
b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Gelet op de complexiteit en de massaliteit van het proces werd niet verwacht dat de met de wet beoogde kwaliteit in één waarderingsronde zou zijn bereikt. Er moest in de meeste gemeenten veel gebeuren om de bestaande OZB-bestanden WOZ-conform te maken, in die zin dat zij voldeden aan de eisen van de wet. Ook de bij de uitvoering betrokken personen moesten de werkzaamheden gaan afstemmen op de gestelde eisen. De mate van openbaarheid is bepaald in artikel 40 van de Wet WOZ. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie In de diverse hoofdstukken waar de kwaliteitseisen aan de orde zijn, wordt ingegaan op de wijze waarop gemeenten invulling hebben gegeven aan de eisen die kenmerkend zijn voor de kwaliteit. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De met de wet beoogde doorzichtigheid is bereikt door de mogelijkheid om een taxatieverslag op te vragen. De mogelijkheid is geboden om de onderlinge waardeverhoudingen te controleren door om het waardegegeven van een andere onroerende zaak te verzoeken. III
conclusies en aanbevelingen De huidige kwaliteitscriteria die de Waarderingskamer hanteert bij haar toezicht, sluiten goed aan op de bedoeling van de wetgever.
Afzonderlijke WOZ-beschikking I
geleverde inbreng Enige waterschappen geven aan dat als gevolg van het feit dat zij afhankelijk zijn van de bij afzonderlijke beschikking vastgestelde waarde en deze waarden met vertraging zijn geleverd, de procesgang van de aanslagregeling in 1997 is verstoord. Van verschillende kanten is opgemerkt dat het hanteren van ophogingspercentages in wetsfictiegemeenten bij de rijksbelastingen de duidelijkheid heeft beperkt.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De afzonderlijke beschikking voor de WOZ-waarde heeft tot doel een uniforme waarde vast te stellen waarvan voor de verschillende belastingen gebruik wordt gemaakt. Tegen de beschikking staat ook een afzonderlijke bezwaar- en beroepsprocedure open. Nieuwe gebruikers en eigenaren of een ieder die belang heeft in het kader van de belastingheffing te zijnen aanzien, kan om een beschikking verzoeken en heeft daarmee een zelfstandige mogelijkheid van be43
EVALUATIE WET WOZ
zwaar en beroep. Het gebruik van de door de gemeente vastgestelde waarde door de heffende instanties is dwingend voorgeschreven. In de heffingswetten is bepaald wanneer de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf in aanmerking moet worden genomen. Zij zijn derhalve afhankelijk van de aangeleverde gegevens. Voor de aanslagregeling is in artikel 18a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaald dat wanneer een WOZ-beschikking wordt herzien, de op deze waarde gebaseerde aanslagen met de herziene beschikking in overeenstemming worden gebracht. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Wanneer niet alleen de beschikkingen zijn genomen, maar ook de gegevens binnen de wettelijke termijn aan de Belastingdienst en het waterschap worden geleverd, kunnen de waterschappen tijdig aanslagen opleggen. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie In 1997 en 1998 is voor de heffing van desbetreffende belastingen gebruik gemaakt van de bij afzonderlijke beschikking vastgestelde WOZ-gegevens. Er bestaat bij de burgers nog onvoldoende duidelijkheid over de relatie tussen de WOZ-beschikking en de diverse aanslagen. Nieuwe gebruikers en eigenaren blijken bezwaar aan te tekenen tegen de OZB-aanslag in plaats van te verzoeken om toezending van de voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Wanneer de WOZ-beschikkingen tijdig worden genomen en de aanslag onroerende-zaakbelastingen hierop direct aansluit, wordt de relatie tussen WOZ-waarde en aanslag onroerende-zaakbelastingen voor de belastingplichtige helder. Wanneer ook het waterschap tijdig beschikt over de WOZ-gegevens, kunnen ook de aanslagen inzake de waterschapsomslag gebouwd snel na ontvangst van de WOZ-beschikkingen worden verzonden. III
44
conclusies en aanbevelingen In 1997 en 1998 is voor de desbetreffende heffingswetten gebruik gemaakt van de bij WOZ-beschikking vastgestelde waarden. De met de Wet WOZ beoogde systematiek voor de samenhang tussen de bij beschikking vastgestelde waarde en de heffingen, komt nog niet volledig uit de verf. Hierbij spelen de problemen met betrekking tot de tijdigheid van de WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde aanslagen in de aanloopfase een belangrijke rol. Bij de aangekoppelde rijksbelastingen heeft het gebruik van ophogingspercentages in de aanloopfase de beoogde duidelijkheid vooralsnog beperkt. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de waardevaststelling.
3. DE IMPLEMENTATIE VAN DE WET WOZ
Onderbouwing waarde I
geleverde inbreng Het taxatieverslag dat op verzoek aan de belanghebbende wordt toegezonden, voldeed niet altijd aan de verwachting. Ook zijn er opmerkingen gemaakt over de duur van de periode die verstreek, voordat de taxatieverslagen werden verstrekt.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De onderbouwing van de vastgestelde waarde houdt verband met de door de Wet WOZ beoogde duidelijkheid en inzichtelijkheid van de tot stand gekomen waarde. Anders dan voorheen onder de onroerende-zaakbelastingen wordt de onderbouwing, op verzoek, in de vorm van een taxatieverslag gegeven. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet WOZ in de Tweede Kamer is "ter inzage geven" gewijzigd in: verstrekken. Tijdens het overleg over het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling in het kader van de Wet WOZ zijn de eisen aan de onderbouwing door de Tweede Kamer verder aangescherpt. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Het taxatieverslag biedt inzicht in de gegevens die een rol hebben gespeeld bij de waardebepaling. De gegevens zijn gebruikt in het taxatieproces en zouden daarom direct beschikbaar moeten zijn. Dat was in herwaarderingsgemeenten eenvoudiger dan in wetsfictiegemeenten omdat in de laatste naast de waardegegevens niet altijd de onderbouwing geautomatiseerd beschikbaar was. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Een aantal gemeenten had evenwel (veelal softwarematige) problemen met de productie van de verslagen en had daarom enige tijd nodig om de verslagen te produceren. De belanghebbenden hadden veelal andere verwachtingen van het taxatieverslag. Zij verwachtten taxatieverslagen die vergelijkbaar waren met de taxatierapporten die door makelaars worden opgesteld. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De Waarderingskamer heeft de criteria waaraan een taxatieverslag moet voldoen, reeds in de loop van het eerste tijdvak herzien. In hoofdstuk 7 wordt nader op die criteria ingegaan.
III
conclusies en aanbevelingen Het taxatieverslag voldeed nog niet geheel aan de verwachtingen van de belanghebbenden. Deels heeft dit te maken met verkeerde verwachtingen. Op punten waarbij het taxatieverslag kon verbeteren, heeft de Waarderingskamer
45
EVALUATIE WET WOZ
in de Waarderingsinstructie 1999 de criteria voor de op het taxatieverslag te vermelden gegevens voor het tweede WOZ-tijdvak bijgesteld. 3.2
Invoeringstraject De Wet WOZ is op 1 januari 1995 in werking getreden. Deze datum viel samen met de eerste uniforme waardepeildatum. In juni 1994 is het wetsvoorstel door de Tweede Kamer aanvaard. Op dat moment stond de tekst van de wettelijke bepalingen vast. In oktober 1994 heeft de Waarderingskamer het Draaiboek invoering Wet WOZ uitgegeven en aan de bij de uitvoering betrokken partijen gestuurd. Daarin zijn de aandachtspunten belicht die speelden rond de invoering van de wet. Er is gewezen op de gevolgen van de wet voor de toentertijd bestaande werkwijzen bij gemeenten, waterschappen en Belastingdienst. Vanaf 1 januari 1995 zijn alle gemeenten gehouden om marktgegevens te verzamelen. De verplichtingen betreffen het verzamelen, registreren en analyseren van mutaties van het kadaster en het verkrijgen en vastleggen van marktinformatie over onder meer huurprijzen en huurcondities van niet-woningen, over stichtingskosten en grondprijzen. De uitgangsposities van de gemeentelijke administraties met betrekking tot objectgegevens tussen de gemeenten onderling verschilden op dat moment aanmerkelijk. Gemeenten die de administratie betreffende de objectgegevens nog niet op orde hadden, moesten veel tijd en geld investeren in het verzamelen en vastleggen van gegevens. Waardeveranderingen als gevolg van bijvoorbeeld verbouwingen moesten worden gesignaleerd door gebruik te maken van gegevens binnen de gemeentelijke organisatie (zoals afgegeven bouwvergunningen en gereedmeldingen). De wetgever achtte dit noodzakelijk om te komen tot de beoogde kwaliteitsimpuls van de waardering en was mede ingegeven door het feit dat de WOZwaarde diende aan te sluiten bij de actuele staat van de onroerende zaak. Voor veel gemeenten was een structurele aanpak van deze werkzaamheden een nieuw fenomeen. De organisatie moest zich op de taken instellen en moest gebruik gaan maken van nieuw te ontwikkelen software voor de uitwisseling van de objectgegevens tussen de taxatiebureaus. De Belastingdienst en de waterschappen moesten maatregelen nemen om de door de gemeente aangeleverde gegevens zonder problemen te kunnen gebruiken voor de belastingheffing. Voor alle betrokken partijen gold dat men direct moest beginnen met het realiseren van de aanpassingen van de noodzakelijke informatiesystemen. Ook de administratieve organisatie vergde aanpassingen.
46
3. DE IMPLEMENTATIE VAN DE WET WOZ
Lengte invoeringsperiode
4
I
geleverde inbreng Van alle bij het proces betrokken partijen heeft de Waarderingskamer het signaal4 gekregen dat de invoeringsperiode te kort is geweest om alle werkzaamheden tijdig en/of adequaat uit te voeren. Voor gemeenten was de periode te kort om de organisatie in te stellen op de eisen die de wet stelt. De werkdruk liep als gevolg van de korte implementatieperiode zeer hoog op. De personele bezetting schoot in kwantitatieve zin vaak te kort. Verondersteld werd dat de belastingambtenaar de uitvoering van de wet wel in zijn bestaande takenpakket zou kunnen opnemen. De informatiseringsaspecten van de Wet WOZ vormden een nieuwe dimensie van het takenpakket. Er was onvoldoende tijd om, bijvoorbeeld door het volgen van aanvullende opleidingen, het kennisniveau op korte termijn op peil te brengen. Het aantrekken van terzake opgeleid personeel bleek veelal niet mogelijk. Voor de uitwisseling van de noodzakelijke gegevens met het taxatiebureau moest software worden ontwikkeld. Deze werd pas gedurende de periode waarin de herwaardering moest worden uitgevoerd, operationeel. De korte invoeringsperiode leidde tot piekbelasting bij de taxatiebureaus. Mede als gevolg daarvan zijn projecten in een te laat stadium opgeleverd. In dit verband wordt dan ook wel opgemerkt dat de wet beter gefaseerd ingevoerd had kunnen worden. Daartoe was aanvankelijk in het ingediende wetsvoorstel voorzien, maar dat standpunt is na de keuze voor een uniforme waardepeildatum gewijzigd. Opgemerkt is dat er te lang onduidelijkheid heeft bestaan over de exacte eisen van de wet. Deze onduidelijkheid heeft aan de voortvarende voorbereiding op de wet in de weg gestaan. Tijdens de hoorzittingen hebben de softwarebureaus (Civility en CIOB-Kramers) en de gemeenten ondersteunende bedrijven (Thorbecke Tijdelijk Management en WOZ-Support) aangegeven niet de overtuiging te hebben dat de aanloopproblemen thans geheel zijn opgelost.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De Wet WOZ is op 1 januari 1995 in werking getreden. De bedoeling was om zo spoedig mogelijk een uniforme waardepeildatum te bereiken. Gedurende het wetgevend traject zijn wijzigingen in het wetsvoorstel opgenomen met betrekking tot het invoeringsscenario. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel was opgenomen dat bij de Invoeringswet Wet WOZ in een gefaseerde invoering zou worden voorzien. Gedurende de vier jaren van het tijdvak zou per jaar een kwart van de gemeenten volgens de wet taxeren. Dit zou tot gevolg hebben gehad dat pas na verloop van zes jaar na inwerkingtreding van de wet voor alle onroerende zaken een WOZ-waarde zou zijn vastgesteld die zou kunnen gelden bij toepassing van de heffingswetten. Onderkend werd dat dit Zie bijvoorbeeld het commentaar van de gemeenten Voorschoten en Uithoorn
47
EVALUATIE WET WOZ
voor de belastingplichtigen tot onduidelijkheid zou leiden. Bij de derde nota van wijziging (juni 1994) is de overgangsregeling opgenomen zoals die thans luidt. Een amendement om de periode tussen de waardepeildatum en het begin van het tijdvak met een jaar te bekorten, is tijdens de parlementaire behandeling door de indiener ingetrokken. In het wetsvoorstel zijn bij nota’s van wijziging ook veranderingen aangebracht die betrekking hadden op de voorschriften met betrekking tot de mutaties van een onroerende zaak die plaatsvonden na de waardepeildatum (artikel 19). Eind juni 1994 is het wetsvoorstel door de Tweede Kamer aanvaard. Op dat moment stond in feite de tekst van de wettelijke regels (inclusief de datum van inwerkingtreding) vast. De Eerste Kamer heeft op 13 december 1994 het wetsvoorstel aanvaard, waarna de wet op 15 december 1994 in het Staatsblad verscheen. De datum van inwerkingtreding (1 januari 1995) viel samen met de eerste uniforme waardepeildatum die twee jaar ligt voor het begin van het tijdvak waarvoor de eerste WOZ-beschikkingen genomen moesten worden. Nieuw onder de Wet WOZ was dat alle gemeenten gehouden waren om permanent marktgegevens te verzamelen5. De verplichtingen hadden betrekking op het verzamelen, registreren en analyseren van mutaties van het kadaster en het verkrijgen en vastleggen van marktinformatie over huurprijzen en huurcondities van niet-woningen, over stichtingskosten, grondprijzen, enz. Afhankelijk van de gemeentegrootte verhoogt het gebruik van geautomatiseerde systemen hiervoor de doelmatige uitvoering hiervan. In hoofdstuk 4, dat handelt over de informatievoorziening bij gemeenten en hoofdstuk 5 over de waardebepaling, wordt dieper ingegaan op de achtergrond van deze eisen. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Bij de invoering van de wet werd ervan uitgegaan dat de periode van twee jaar tussen de waardepeildatum en het begin van het tijdvak door de herwaarderende gemeenten volledig benut zou kunnen worden voor het uitvoeren van de taxaties. Tevens werd er van uitgegaan dat gemeenten bij het inwerkingtreden van de wet een begin zouden maken met het actualiseren en compleet maken van de kadastrale registratie en het verzamelen van de object- en marktgegevens. Dit werd van groot belang geacht om de WOZ-waarde goed te laten aansluiten bij de actuele staat van de onroerende zaak en om de beoogde kwaliteitsimpuls voor belastingtaxaties te bereiken. Voor de herwaarderende gemeenten was dit noodzakelijk teneinde bij de waardebepaling een goed beeld te hebben van het te taxeren object en van het marktniveau op de waardepeildatum. Voor de wetsfictiegemeenten was het van
5
48
Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ artikel 3
3. DE IMPLEMENTATIE VAN DE WET WOZ
belang om de bestanden die voorheen ten grondslag lagen aan de onroerendezaakbelastingen, te actualiseren en aan te vullen. De gegevens zouden van belang zijn voor de onderbouwing van de bij beschikking vast te stellen waarde en bij de behandeling van eventuele bezwaarschriften. WOZ-beschikkingen voor eerste WOZ-tijdvak Ongeveer 70% van het totale aantal te nemen beschikkingen was binnen de wettelijke termijn van acht weken na het begin van 1997 genomen. Eind juni 1997 was het percentage naar schatting tot 85 à 90% gestegen. Deze conclusies zijn gebaseerd op een door de Waarderingskamer in april 1997 aan gemeenten toegezonden enquête. Bij het nemen van de beschikkingen was vertraging opgetreden als gevolg van de diverse omstandigheden, die in dit rapport aan de orde komen. De Waarderingskamer heeft geen verdere pogingen gedaan om het moment waarop gemeenten de beschikkingen hebben genomen exact te bepalen. Voor het toezicht op de voortgang is aangesloten bij het moment dat de gegevens bij de Belastingdienst zijn ontvangen. Het is waarschijnlijk dat de beschikkingen eerder werden genomen dan dat de gegevens werden geleverd. Dit houdt verband met het feit dat voor de gegevenslevering nog aanvullende werkzaamheden moesten worden verricht. Uit de rapporten van bevindingen die zijn opgesteld in verband met controles bij gemeenten, blijkt dat begin 1998 nog 0,4% van de beschikkingen die begin 1997 genomen hadden moeten worden, moest worden verstuurd. De Waarderingskamer heeft er bij de gemeenten die het aanging op aangedrongen de nog niet genomen beschikkingen zo spoedig mogelijk vast te stellen.
Ook de Belastingdienst en de waterschappen moesten met betrekking tot hun informatiesystemen en hun administratieve organisatie maatregelen nemen om de door de gemeente aangeleverde gegevens zonder problemen te kunnen gebruiken voor de belastingheffing. De informatiesystemen en gegevensbestanden van de de verschillende partijen moesten op elkaar worden afgestemd om uitwisseling van de gegevens op basis van het standaarduitwisselingsformaat te kunnen laten plaatsvinden. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Op het moment van inwerkingtreding van de wet verschilden de uitgangsposities van de verschillende gemeentelijke administraties met betrekking tot objectgegevens tussen de gemeenten onderling aanmerkelijk. Gebleken is dat niet alle gemeenten en afnemers in staat zijn geweest om in de twee jaar tussen de waardepeildatum (1 januari 1995) en het begin van het tijdvak (1 januari 1997) alle werkzaamheden adequaat uit te voeren.
49
EVALUATIE WET WOZ
Checklist uitvoering Wet WOZ De Waarderingskamer heeft bij gemeenten inspecties gehouden om te beoordelen of gemeenten de werkzaamheden met betrekking tot de administraties uitvoerden. Medio juni 1996 is aan alle gemeenten een checklist gestuurd om inzicht te krijgen in de voortgang die gemeenten maakten met de uit te voeren activiteiten met betrekking tot de WOZadministratie. De checklist moest ook het college van burgemeester en wethouders bewust maken van hun bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de succesvolle uitvoering van de WOZ-taken.
Hoofdoorzaken daarvan waren dat op het moment van inwerkingtreding de gemeenten bestuurlijk nog niet waren doordrongen van de eisen die de wet aan de organisatie stelt. Daardoor moest de wet worden uitgevoerd op het moment dat de betrokken organisaties nog niet waren ingesteld op de werkzaamheden en de omvang van organisatie en het kennisniveau nog niet op het vereiste peil was. Een andere factor had betrekking op het feit dat de software voor uitwisseling van de gegevens pas laat in het traject operationeel werd. Mede daardoor konden taxatiegegevens pas aan het eind van de taxatieperiode in omvangrijke bestanden aan gemeenten worden geleverd. Door de problemen die de verwerking van deze bestanden veroorzaakte, ontstond op dat moment extra piekbelasting bij de taxatiebureaus en de gemeenten. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel was voorzien in een ander invoeringstraject dan dat uiteindelijk in de wet is opgenomen. In het wetsvoorstel werd ervan uitgegaan dat steeds een kwart van de gemeenten de nieuwe regels zou invoeren. Deze regeling zou de gemeenten die een herwaardering moesten uitvoeren geen langere periode hebben gegeven voor de uitvoering van de WOZ-taken. Er zouden alleen minder gemeenten bij betrokken zijn geweest. Het is niet duidelijk of de overgangsregeling zoals die aanvankelijk in het wetsvoorstel was opgenomen aanloopproblemen zou hebben voorkomen. Wel te zeggen valt dat de regeling tot gevolg gehad zou hebben dat pas in het zesde jaar na inwerkingtreding van de wet een WOZ-waarde voor alle objecten zou zijn vastgesteld en deze waarde van betekenis zou kunnen zijn voor de heffingswetten. Bovendien zouden er in die situatie vier verschillende waardepeildata gelden. Ook indien de wet er in zou hebben voorzien dat een kwart van het aantal gemeenten in het nieuwe regime zou zijn ingestapt, zouden de in de inbreng naar voren gebrachte knelpunten voor wat betreft de organisatorische problematiek wellicht niet voorkomen zijn. De "instapregeling" zou ook de ontwikkelingsproblematiek van de voor de uitwisseling noodzakelijke software niet hebben kunnen voorkomen, maar alleen de gemeenten in de eerste groep zouden hiermee dan direct geconfronteerd zijn. 50
3. DE IMPLEMENTATIE VAN DE WET WOZ
Het effect van de "instapregeling" zou in ieder geval tot resultaat hebben gehad dat landelijk gezien de totale invoeringsperiode voor wat betreft het gebruik van de WOZ-waarden voor de belastingheffing langer zou zijn geweest. Voortgang Uit de opgave in de ingevulde checklist van juni 1996 bleek dat nog van 3,4 miljoen objecten de gegevens met betrekking tot de grondoppervlakte, code gebouwd/ongebouwd, en kadastrale gegevens verwerkt c.q. gecontroleerd moesten worden. Van de in totaal 143.000 agrarische objecten moesten nog 70.000 objecten verwerkt en gecontroleerd worden.
III
conclusies en aanbevelingen De invoeringsperiode van de wet is als kort ervaren. De Waarderingskamer is van oordeel dat de invoeringsperiode in die zin kort was, dat gemeenten anticiperend op de inwerkingtreding al maatregelen moesten treffen om bij inwerkingtreding van de wet direct uitvoering te kunnen geven aan de nog niet van kracht zijnde voorschriften. Dit is geen realistisch scenario gebleken. De bestuurlijke aandacht voor de eisen die de wet aan de organisatie stelt, was daardoor op dat moment nog onvoldoende aanwezig. Op operationeel niveau speelde mee dat op een vrij laat moment in het wetgevingsproces wijzigingen zijn aangebracht, waardoor voor de bij de uitvoering betrokken partijen en softwarebureaus pas in laat stadium zekerheid ontstond met betrekking tot de uitvoeringsaspecten. Hoewel de duur van de invoeringsperiode er toe heeft geleid dat er aanloopproblemen en grote werkdruk zijn ontstaan, is daarmee op korte termijn (voor een aantal gemeenten met toepassing van de wetsfictie) landelijk gebruik van de WOZ-waarden mogelijk geworden. Het feit dat alle gemeenten ervaringen hebben opgedaan en zekere aanloopproblemen hebben overwonnen, draagt de winst voor de toekomst in zich. Met hetgeen thans bereikt is, zullen de doelstellingen van de wet sneller bereikt zijn dan met enig ander invoeringsscenario bereikt had kunnen zijn.
51
EVALUATIE WET WOZ
Overgangsbepalingen I
geleverde inbreng In het commentaar wordt naar voren gebracht dat de overgangsregeling met wetsfictiegemeenten, zowel voor- als nadelen heeft gehad.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Ter voorkoming van kapitaalvernietiging is gekozen voor het werken met zogenoemde wetsfictiegemeenten. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Verwacht werd dat relatief veel gemeenten, ook onafhankelijk van de invoering van de Wet WOZ, een herwaardering naar de waardepeildatum 1 januari 1995 zouden moeten uitvoeren. Dit zou zich voordoen omdat die datum aansluit bij het algemene ritme dat in de bepalingen met betrekking tot het tijdvak in het kader van de onroerende-zaakbelastingen sedert de invoering van de onroerend-goedbelastingen in 1970 in de Gemeentewet is opgenomen. Daarbij werd uitgegaan van de mogelijkheid om vijfjaarlijks een herwaardering uit te voeren. Verhoudingsgewijs hebben veel gemeenten rond 1975 de onroerendgoedbelastingen in de eigen gemeente ingevoerd. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Er zijn ongeveer 365 gemeenten die een herwaardering hebben uitgevoerd en 260 wetsfictiegemeenten die de overgangsregeling hebben gehanteerd. Voor deze wetsfictiegemeenten zijn bij ministeriële regeling ophogingspercentages vastgesteld ten behoeve van de heffing van de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting, teneinde voor de rijksbelastingen de WOZ-waarden van eigen-woningen in wetsfictiegemeenten op het marktniveau van 1 januari 1995 te brengen. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Het uitvoeren van een landelijke herwaardering zou hebben geleid tot kapitaalvernietiging bij gemeenten. Een gedurende vier jaren stapsgewijze herwaardering zou er toe hebben geleid dat pas in 2001 de WOZ-waarden landelijk ten grondslag aan de belastingheffing zouden hebben kunnen liggen. In hoofdstuk 12 wordt nader ingegaan op de aspecten van de overgangsregeling.
III
52
conclusies en aanbevelingen Door de overgangsregeling is het mogelijk geworden om in 1997 landelijk de WOZ-waarden te kunnen gebruiken voor de heffing van de desbetreffende belastingen.
3. DE IMPLEMENTATIE VAN DE WET WOZ
Werkdruk uitvoering Wet WOZ I
geleverde inbreng Alle bij de uitvoering betrokken partijen geven aan dat de werkdruk bij gemeenten als gevolg van de invoering van de Wet WOZ sterk onder druk is komen te staan. De waterschappen geven aan dat zij veel werk hadden aan de controle en de verwerking van de aangeleverde gegevens.
De voortgangscontrole In een brief van 21 januari 1997 doet de Waarderingskamer aan 236 gemeenten de aankondiging dat een aanbevelingsprocedure zal worden gestart wanneer de kwaliteitsanalyses niet op korte termijn zullen worden ingediend. De Waarderingskamer geeft daarbij aan dat de beschikkingen niet mogen worden genomen voordat de Waarderingskamer de kwaliteit van de waardebepaling heeft kunnen beoordelen en bevredigend heeft geacht. Het indienen van de kwaliteitsanalyse van alle taxaties is de laatste stap die gemeenten moeten nemen in het kader van het toezicht. De Waarderingskamer heeft daarna de voortgang met betrekking tot het nemen van de beschikkingen gecontroleerd door het uitvoeren van een schriftelijke enquête en door de gegevenslevering aan de Belastingdienst te volgen. Op het moment dat de gemeenten de gegevens aan de Belastingdienst en het waterschap hadden geleverd, waren ook steeds de beschikkingen genomen.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Doelmatigheid vormt één van de doelstellingen van de Wet WOZ. Om deze doelmatigheid te bereiken is er voor gekozen om één van de betrokken partijen (de gemeenten) extra taken op te dragen. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Verwacht werd dat de werkzaamheden bij gemeenten door de invoering van de Wet WOZ zouden toenemen. Deze werkzaamheden houden verband met de informatievoorziening bij gemeenten en met de taken die verband houden met het onderbouwen van de gegevens en de uitwisseling van de bestanden. De mate waarin de werkzaamheden toenamen ten opzichte van de werkzaamheden die onder het regime van de onroerende-zaakbelastingen uitgevoerd moesten worden, is sterk afhankelijk van de wijze waarop gemeenten voorheen de werkzaamheden inrichtten. Ook de uitgangspositie van gemeenten met betrekking tot het gegevensbestand is bepalend voor het feit of er achterstanden weggewerkt moesten worden om de bestanden te actualiseren en aan te vullen. De uitgangsposities van gemeenten verschilden onderling sterk.
53
EVALUATIE WET WOZ
De werkzaamheden die gemeenten in het algemeen meer moesten gaan uitvoeren, zouden bij de waterschappen en bij de Belastingdienst tot vermindering van de werkzaamheden kunnen leiden. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Niet in alle gemeenten is de organisatie tijdig afgestemd op de aard en de omvang van de werkzaamheden. Dit heeft, mede als gevolg van vertraagde oplevering van software en van taxatiegegevens door de taxatiebureaus tot piekbelasting geleid. De besparingen die bij de waterschappen en de Belastingdienst hadden moeten optreden, zijn nog niet aanwijsbaar. Dit is naar het oordeel van de Waarderingskamer het gevolg van aanloopproblemen. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De werkbelasting is bij veel gemeenten hoog opgelopen. Oorzaak daarvan was dat de organisatie in veel gevallen niet voorbereid was op de aard en de omvang van de taken. Vertraging in het beschikbaar komen van software en de vertraagde oplevering van de taxatiegegevens door de taxatiebureaus hebben tot piekbelasting geleid. Doordat bij de tweede herwaardering voorzien is dat taxatiebureaus hun product in deelleveringen opleveren is in beginsel een betere voortgangscontrole mogelijk. III
conclusies en aanbevelingen Het zal niet mogelijk zijn om alle pieken uit de werkprocessen te halen, maar meer spreiding van het werk over een bepaalde periode, gekoppeld aan een goede invulling van de gemeentelijke regierol en zorgvuldige kwaliteitscontrole gedurende het proces zullen wel bijdragen aan een meer beheersbare uitvoering van de verschillende taken.
Samenloop met invoering Financiële-verhoudingswet
54
I
geleverde inbreng Er zijn gemeenten die aangeven niet gelukkig te zijn met het onderscheid tussen wetsfictiegemeenten en herwaarderende gemeenten gedurende het eerste WOZ-tijdvak in het kader van de Financiële-verhoudingswet en de gevolgen voor de uitkering uit het gemeentefonds.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Met ingang van 1 januari 1997 trad de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet in werking. Begin 1997 werden ook voor het eerste WOZ-tijdvak beschikkingen genomen.
3. DE IMPLEMENTATIE VAN DE WET WOZ
b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Het feit dat begin 1997 op grond van de Wet WOZ beschikkingen werden genomen, maakte het mogelijk dat ook met ingang van 1 januari 1997 de belastingcapaciteit verantwoord kon worden bepaald en deel kon gaan uitmaken van de verdeling van de algemene uitkering. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie In de loop van 1994 werden de hoofdlijnen van de nieuwe verdeling van het gemeentefonds bekend.6 Duidelijk werd dat de capaciteit van de onroerendezaakbelastingen deel zou gaan uitmaken van de verdeelmaatstaven voor de algemene uitkering. Gemeenten vreesden dat vanwege de te verwachten hogere belastingcapaciteit door de waardeontwikkeling sedert de vorige waardepeildatum, het uitvoeren van een herwaardering nadelig zou uitwerken op de hoogte van de uitkering. Voor sommige van de gemeenten die voor de toepassing van de overgangsregeling in aanmerking konden komen (waardepeildatum 1 januari 1992 of 1 januari 1993), was dit aanleiding om, ondanks een eerder genomen besluit tot herwaardering, toch te kiezen voor handhaving van de oorspronkelijke waardepeildatum. Het bekend worden van de regeling dat voor de belastingcapaciteit van wetsfictiegemeenten een indexering toegepast zou worden, heeft pas op een laat moment enige duidelijkheid en zekerheid gebracht.7 In het algemeen kan gesteld worden dat de onzekerheid een knellende factor is geweest bij de implementatie van de Wet WOZ. Deze aspecten van de samenloop tussen de inwerkingtreding van beide wetten hebben een eenmalig karakter. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Voor de bepaling van de belastingcapaciteit in het kader van de algemene uitkering uit het gemeentefonds is, in aansluiting op de overgangsregeling in de Wet WOZ, in artikel 15 van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet een regeling opgenomen voor wetsfictiegemeenten, waarbij eveneens indexeringscijfers worden gehanteerd. Deze indexeringscijfers zijn gebaseerd op de gemiddelde ontwikkeling van de waarde van alle onroerende zaken in de periode 1 januari 1992 tot 1 januari 1995 (16%) en in de periode tussen 1 januari 1993 en 1 januari 1995 (10%)8. Voor wetsfictiegemeenten die de waardepeildatum 1 januari 1994 hanteren is, gelet op de marktontwikkeling in 1994 van woningen en niet-woningen, geen indexering toegepast.
6
Adviesaanvraag van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken aan de Raad voor de gemeentefinanciën van 17 november 1994
7
Invoeringswet Financiële-verhoudingswet (Stb. 1996, 577)
8
Advies Indexering waardegegevens onroerende zaken ten behoeve van het Gemeentefonds (kenmerk 95.4113 JG/rk)
55
EVALUATIE WET WOZ
III
conclusies en aanbevelingen Kort voor de uit te voeren herwaardering werd bekend dat bij de nieuwe verdeling van de algemene uitkering uit het gemeentefonds rekening gehouden zou gaan worden met de belastingcapaciteit in een gemeente. Dit heeft invloed gehad op de besluitvorming met betrekking tot de uit te voeren herwaardering in het kader van de Wet WOZ.
3.3
Wet WOZ als continu werkproces De Wet WOZ vergt een uitgebreide, zorgvuldige en actuele administratie met betrekking tot onroerende zaken en de belanghebbenden van deze onroerende zaken. Hierbij gaat het om objectgegevens, subjectgegevens, kadastrale gegevens en marktgegevens. Vanaf 1 januari 1995 moesten alle gemeenten (ook de wetsfictiegemeenten) deze gegevens permanent bij houden. Door deze werkzaamheden in het continue werkproces op te nemen, wordt bereikt dat de WOZ-werkzaamheden optimaal in de tijd worden gespreid. Pieken in de werkzaamheden worden daardoor zoveel mogelijk voorkomen.
Noodzaak continu werkproces
56
I
geleverde inbreng Gemeenten vragen zich wel eens af of het wel noodzakelijk en doelmatig is om continu alle gegevens bij te houden, wanneer slechts éénmaal in de vier jaar een herwaardering plaatsvindt. Uit het door de Waarderingskamer uitgevoerde toezicht is gebleken dat gemeenten nog niet in alle gevallen permanent objectgegevens verzamelen. Ook het verzamelen en analyseren van marktgegevens heeft nog niet in alle gemeenten een structureel karakter. Deze constatering is in de hoorzittingen bevestigd, maar tijdens deze hoorzittingen is ook gebleken dat het belang van procesmatig werken door alle partijen voldoende wordt onderkend.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Bij de totstandkoming van de Wet WOZ is in opdracht van de Waarderingskamer onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van een uniforme waardepeildatum. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat een uniforme waardepeildatum mogelijk is onder de voorwaarde dat de werkzaamheden worden uitgevoerd in een permanent werkproces. Overigens is daarbij aangegeven dat dit permanente werkproces geen verzwaring van de totale omvang van het werk betreft.
3. DE IMPLEMENTATIE VAN DE WET WOZ
Van project naar proces De systematiek van peildata en tijdvakken leidt ertoe dat alle objecten naar dezelfde peildatum getaxeerd moeten worden. Een klassieke taxatiebenadering is hierbij onuitvoerbaar. Immers wanneer alle 7,5 miljoen objecten tussen de waardepeildatum en het begin van het tijdvak door een taxateur opgenomen zouden moeten worden en getaxeerd, zou dit leiden tot een onhaalbaar beroep op de beschikbare taxatiecapaciteit, terwijl op andere momenten er geen taxateurs nodig zijn voor de uitvoering van de Wet WOZ. De werkzaamheden die voor de taxatie worden uitgevoerd zijn daarom uitgewerkt in een aantal afzonderlijke activiteiten die alle continu uitgevoerd moeten worden. De uitvoering van de Wet WOZ gaat er niet primair van uit dat een object bij de taxatie wordt opgenomen, maar dat er wordt gewerkt met een administratie waarin alle relevante gegevens voor de taxatie continu worden bijgehouden. Er wordt niet op het moment van taxatie gezocht naar marktgegevens, maar de gerealiseerde marktgegevens worden continu verzameld en geanalyseerd. Deze verandering van project naar proces is niet alleen van belang in verband met de inzet van taxateurs in het kader van de uniforme waardepeildatum, maar is ook voor de uitvoering van de werkzaamheden zelf doelmatiger en leidt tot hogere kwaliteit. Immers er kan gebruik gemaakt worden van kwalitatief goede geregistreerde gegevens en alleen als er iets verandert, moet een object opnieuw opgenomen worden. Marktgegevens worden geanalyseerd op het moment dat transacties worden gerealiseerd en niet geruime tijd later, wanneer ze voor een taxatie worden gebruikt. Dit leidt tot beter inzicht in de markt.
Het permanente bijhouden van de WOZ-administratie is voorgeschreven om daarmee de uitvoering van de Wet WOZ een structurele plaats in de gemeentelijke organisatie te geven. In samenhang daarmee is ook voorzien in de verplichting om maandelijks mutatieleveringen aan de afnemers te verrichten. Ook voor de afnemers heeft de WOZ derhalve een permanent karakter. Actuele gegevens omtrent beschikkingen dienen immers te worden verwerkt ten behoeve van de aanslagregeling. De reden van de keuze om de WOZ in een permanent proces uit te voeren is de daarmee te behalen doelmatigheid. Bij een permanente bijhouding behoudt een eenmaal opgebouwd bestand zijn actualiteit en behoeft niet steeds opnieuw te worden begonnen met de opbouw van de administratie ten behoeve van een uit te voeren herwaardering. Uit de in de administratie aanwezige gegevens kan worden geput ten behoeve van de onderbouwing van standpunten in procedures. Met een procesmatige aanpak kan doelmatiger gewerkt worden. Door permanent de gegevens te verbeteren neemt ook de kwaliteit van de in de WOZ-administratie geregistreerde gegevens toe.
57
EVALUATIE WET WOZ
b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De eerste WOZ-periode wordt wel gezien als de opstartfase van de uitvoering van de Wet WOZ. Gelet op de omvang van de werkzaamheden die uit de implementatie van de wet voortvloeiden was voorzien dat gemeenten prioriteiten zouden moeten stellen met betrekking tot de uit te voeren werkzaamheden. De vele aanloopproblemen die zich doorgaans plegen voor te doen bij de introductie van nieuwe wet- en regelgeving hebben zich ook hier voorgedaan. De tweede WOZ-periode wordt daarom veelal gezien als de eerste "volledige" WOZ-ronde, omdat de eerste aanloopproblemen zich niet meer zullen voordoen en omdat nu alle gemeenten een herwaardering moeten uitvoeren. Ook de organisatie van de waterschappen en de Belastingdienst heeft zich op de permanente aanlevering van de gegevens moeten instellen. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Voor wat betreft de implementatie van de Wet WOZ als continu werkproces moet worden geconstateerd dat nog lang niet alle gemeenten hierin zijn geslaagd. Uit de plannen van aanpak voor de herwaardering 1999 blijkt dat ruim eenderde deel van de gemeenten achterstanden heeft bij de WOZ-administratie. Ruim driekwart van de gemeenten heeft achterstand bij het verzamelen van marktgegevens. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Dat het permanente werkproces van de Wet WOZ als zodanig slechts bij een beperkt aantal gemeenten is geëffectueerd, heeft diverse oorzaken. De belangrijkste oorzaak is dat bij de invoering van de Wet WOZ de herwaarderingsfrequentie nauwelijks is gewijzigd (van in de meeste gevallen een 5-jaarlijkse cyclus met een waardepeildatum één jaar voor het begin van het tijdvak naar een vaste 4-jaarlijkse cyclus met een waardepeildatum twee jaar voor het begin van het tijdvak). Voor de invoering van de Wet WOZ was een continue gegevensbijhouding niet overal gebruikelijk. Het regime van de Wet WOZ bracht een verplichte gegevensbijhouding met zich zonder dat de meeste gemeenten de noodzaak of het nut daarvan konden inzien, immers er was nauwelijks iets gewijzigd. Wanneer het belang of noodzaak van deze continue werkzaamheden niet wordt onderkend, is ook de bereidheid om een en ander te organiseren veel kleiner. Logischerwijze is het dan ook moeilijker om de formatie en de administratieve organisatie te wijzigen. Nogal wat van de zogenoemde wetsfictiegemeenten hebben lange tijd in de veronderstelling geleefd dat er voor hen maar weinig effecten verbonden waren aan de invoering van de Wet WOZ. In een aantal gevallen is ook om die reden wellicht gekozen voor het handhaven van de oorspronkelijke waardepeildatum. De Belastingdienst en waterschappen hebben met gemeenten afspraken gemaakt die afweken van de wettelijke verplichting om maandelijks gegevens te leveren. Wanneer de afnemers slechts eenmaal per jaar of eenmaal per kwartaal gegevens willen ontvangen, worden gemeenten niet gestimuleerd deze gegevens permanent bij te houden. Deze afspraken hangen samen met de 58
3. DE IMPLEMENTATIE VAN DE WET WOZ
invoeringsproblemen met betrekking tot de software voor de gegevensuitwisseling. Als die problemen zijn overwonnen komt zowel bij gemeenten als bij afnemers het permanente proces beter tot zijn recht. III
conclusies en aanbevelingen Op het moment dat deze evaluatie wordt uitgevoerd is de conclusie dat de permanente WOZ-werkzaamheden nog onvoldoende zijn geïmplementeerd bij veel gemeenten en afnemers. De oorzaken hiervan zijn velerlei, maar de belangrijkste oorzaak is dat onvoldoende duidelijk is geworden dat de WOZuitvoering een permanent proces is. De Waarderingskamer zal toezicht blijven houden op het permanent uitvoeren van de werkzaamheden. De Waarderingskamer zal door middel van voorlichting de noodzaak en de ratio van het permanente karakter van het proces onder de aandacht van alle betrokken partijen brengen.
59
EVALUATIE WET WOZ
60
4. DE INFORMATIEVOORZIENING BIJ GEMEENTEN
4.
DE INFORMATIEVOORZIENING BIJ GEMEENTEN De uitvoering van de Wet WOZ is een informatieverwerkend werkproces. Er wordt gebruik gemaakt van gegevens uit verschillende bronnen binnen en buiten de gemeente. Daarnaast worden specifiek voor de uitvoering van de Wet WOZ gegevens verzameld. De kwaliteit van de WOZ-beschikkingen, de WOZ-waarden en de onderbouwing is sterk afhankelijk van deze informatievoorziening. Het inrichten van het werkproces omtrent de Wet WOZ is daarom primair gericht op het stroomlijnen van de informatievoorziening. In het Jaarverslag 1995 van de Waarderingskamer is uitgebreid ingegaan op de samenhang tussen de uitvoering van de Wet WOZ en de informatievoorziening. Voor de volledigheidscontrole van de WOZ-administratie is een volledige kadastrale registratie een voorwaarde. Immers gemeenten moeten alle gebouwde en ongebouwde eigendommen in de afbakening betrekken. Daarom, alsmede ten behoeve van de aanwijzing van belanghebbenden, moeten gemeenten de kadastrale en de gebruikersmutaties bijhouden. Immers de eigenarengrenzen en de gebruikersgrenzen bepalen de omvang van het heffingsobject. Voor woningen moeten de gebruikers worden afgeleid uit de gemeentelijke bevolkingsadministratie, en waar nodig uit de administratie van nutsbedrijven of uit eigen onderzoek. Ten behoeve van het verzamelen van gebruikersmutaties van niet-woningen is bij een wijziging van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken een inlichtingenformulier vastgesteld9. De kadastrale mutaties worden verkregen van het Kadaster. 4.1
Inhoud WOZ-administratie De noodzakelijke inhoud vloeit voort uit verschillende onderdelen van de regelgeving. De inhoud van de WOZ-administratie is veelomvattend, maar sluit aan op de gegevens die bij andere gemeentelijke activiteiten van belang zijn of uit andere gemeentelijke activiteiten voortvloeien. Naast de genoemde objectgegevens, subjectgegevens en kadastrale gegevens moet het ook mogelijk zijn om op basis van de WOZ-administratie taxatieverslagen ter onderbouwing van de vastgestelde waarde te maken. Deze onderbouwing is bijvoorbeeld gebaseerd op vergelijking met gerealiseerde en geanalyseerde verkoopprijzen of op een opbouw met huurprijzen en kapitalisatiefactoren. Voor deze aspecten van de WOZ-administratie wordt verwezen naar hoofdstuk 5 (marktanalyse) en hoofdstuk 7 (onderbouwing).
9
Stcrt. 1997, 132
61
EVALUATIE WET WOZ
Inhoud WOZ-administratie Kadastrale gegevens Kadastrale gegevens zijn voor de uitvoering van de Wet WOZ van belang in verband met de objectafbakening (eigendomsgrenzen, aanwijzen eigenaar of beperkt gerechtigde). Gezien de systematiek van de waterschapsomslagen en het belang dat aan de kadastrale gegevens door de Belastingdienst wordt toegekend, is het zeer belangrijk dat deze kadastrale gegevens die gebruikt zijn voor de objectafbakening ook beschikbaar komen voor het waterschap en de Belastingdienst. Subjectgegevens Gegevens over subjecten (natuurlijke personen en niet-natuurlijke personen) zijn noodzakelijk voor de afbakening van gebruikerseenheden binnen de eigendommen en voor het aanwijzen van belanghebbende gebruikers. Daarnaast zijn actuele subjectgegevens natuurlijk van belang voor de correcte tenaamstelling van de WOZ-beschikkingen. Objectgegevens Voor het uitvoeren van de waardebepaling (taxatie) zijn allerlei objectgegevens over de te taxeren objecten noodzakelijk. Bij een individuele taxatie-opdracht zal de taxateur deze objectgegevens verzamelen bij de opname van het object. Bij het periodiek taxeren van alle onroerende zaken in ons land is het efficiënter om het verzamelen van deze objectgegevens systematisch aan te pakken en zoveel mogelijk gebruik te maken van reeds bekende en geregistreerde gegevens. Marktgegevens De WOZ-waarde is de waarde in het economische verkeer. Dit betekent dat er gegevens over dit economische verkeer (de markt) beschikbaar moeten zijn. Deze gegevens worden geanalyseerd (de marktanalyse) en vormen dat door middel van een zogenoemd referentiestelsel de basis voor de taxaties.
Objectgegevens ten behoeve van de Wet WOZ I
62
geleverde inbreng Gemeenten geven aan dat zij in vergelijking met de taxaties in het verleden voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen veel objectgegevens moeten vastleggen. Taxateurs geven aan dat zij uniforme voorschriften over de te registreren gegevens missen. Deze voorschriften zouden betrekking moeten hebben op minimumeisen aan de te registreren gegevens, uniforme gegevensdefinities en meetvoorschriften.
4. DE INFORMATIEVOORZIENING BIJ GEMEENTEN
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Het uitgangspunt bij de totstandkoming van de Wet WOZ was dat bij de uitvoering zoveel mogelijk gewerkt kon worden met gegevens die bij gemeenten voorhanden waren. Dit betreft gegevens ten behoeve van de heffing van de onroerende-zaakbelastingen, maar ook gegevens uit of ten behoeve van andere processen (zoals bevolkingsadministratie, bouw- en woningtoezicht, volkshuisvesting, grondbeleid en vastgoedinformatie). Dwingende voorschriften zijn zoveel mogelijk vermeden om te voorkomen dat onnodige inventarisatiewerkzaamheden zouden moeten worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld het geven van een voorschrift dat van alle woningen de bruto-oppervlakte volgens NEN 2580 moet worden geregistreerd, zou gemeenten die beschikken over bruto-inhoudsmaten van alle woningen tot een volledige nieuwe opmeting van alle woningen dwingen, terwijl dit, als de geregistreerde gegevens kwalitatief goed zijn, geen kwaliteitsverbetering van de taxaties zal opleveren. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Verwacht werd dat gemeenten als resultaat van OZB-taxaties in het verleden of als resultaat van andere activiteiten beschikten over gegevens die na schoning en controle ter plaatse bruikbaar waren voor de uitvoering van de Wet WOZ, waarbij wel kwaliteitsverbetering, bijvoorbeeld actualisering, noodzakelijk zou zijn. Deze kwaliteitsverbetering kon niet met "één druk op de knop" worden bereikt. De ruim 500 gemeenten zouden zeker twee WOZ-tijdvakken nodig hebben om de kwaliteit van alle objectgegevens van circa 7,5 miljoen objecten op het niveau te brengen dat voor een goede uitvoering van de Wet WOZ noodzakelijk is. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Gemeenten moesten veel gegevens, omdat in de OZB-bestanden of andere administraties van gemeenten niet alle voorgeschreven of onvoldoende bruikbare gegevens voorhanden waren. Er bleek veel achterstallig onderhoud. Op dit moment is een belangrijke stap voorwaarts is gezet, maar de noodzakelijke kwaliteitsverbetering is nog niet afgerond. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Het feit dat gemeenten niet beschikten over objectgegevens ten behoeve van de taxaties is veroorzaakt door de vroegere werkwijze in die gemeenten bij de OZB-taxaties. In het verleden werden de taxaties veelal ook door externe bureaus uitgevoerd. Zij leverden als resultaat wel de getaxeerde waarden ten behoeve van de belastingheffing, maar niet de onderbouwende gegevens. Het was in het kader van de OZB-heffing niet strikt noodzakelijk dat alle onderbouwende gegevens in de geautomatiseerde systemen van de gemeenten werden vastgelegd, omdat het verstrekken van taxatieverslagen nog niet relevant was. De systemen waren daarom vaak niet toegerust om deze informatie vast te leggen.
63
EVALUATIE WET WOZ
Verder blijkt dat er voor verschillende taken binnen de gemeenten wel allerlei bestanden met objectgegevens worden bijgehouden, maar dat deze bestanden niet algemeen bruikbaar zijn. Het vastleggen van vastgoedgegevens (zoals maten van objecten, bouwjaren en type object) op de wijze als voor de uitvoering van de Wet WOZ voorgeschreven, was bij de invoering van de Wet WOZ nog geen gemeengoed. De verplichtingen op grond van de wet leiden ertoe dat de afdeling belast met de uitvoering van de Wet WOZ (veelal afdeling Belastingen) nu een dergelijke basisregistratie pleegt te hebben of in te richten. III
conclusies en aanbevelingen De beschikbaarheid van actuele en betrouwbare objectgegevens is een bepalende factor voor de kwaliteit van de voor een object vast te stellen waarde. Geconcludeerd wordt dat in veel gemeenten een belangrijke stap voorwaarts is gezet bij het inventariseren en in de administratie opnemen van de objectgegevens. Het proces is evenwel nog niet afgerond omdat in veel gemeenten nog niet alle gegevens beschikbaar zijn. Gemeenten zullen ook de komende jaren nog aandacht moeten blijven schenken aan de kwaliteitsverbetering van de voor de uitvoering van de Wet WOZ noodzakelijke objectgegevens. Deze kwaliteitsverbetering zal ook voor de Waarderingskamer een belangrijk aandachtspunt moeten zijn bij haar toezicht.
Subjectgegevens ten behoeve van de Wet WOZ I
64
geleverde inbreng Met betrekking tot de subjectgegevens kon de WOZ-administratie direct aansluiten op de subjectgegevens voor de OZB-belastingheffing. Het belangrijkste probleem op dit terrein dat is gemeld, betrof het gebruik van het SoFi-nummer in de WOZ-administratie. Het bleek slechts in beperkte mate mogelijk om deze SoFi-nummers op eenvoudige en geautomatiseerde wijze in de administratie in te lezen. Het vullen van SoFi-nummers van natuurlijke personen was problematisch daar deze bij aanvang nog niet in de GBA voor kwamen. Nadat dit wel het geval was konden gemeenten nog niet achterhalen de SoFi-nummers van niet in de gemeente woonachtige personen, daar de gemeenten zelf niet als geautoriseerde afnemer van de GBA (van een andere gemeente) kon worden opgenomen. Voor het vullen van Fi-nummers van niet natuurlijke personen ontbreekt een centrale registratie vergelijkbaar met de GBA. De informatie moet nu rechtstreeks van de Belastingdienst worden betrokken.
4. DE INFORMATIEVOORZIENING BIJ GEMEENTEN
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Om de WOZ-gegevens op eenvoudige wijze te kunnen relateren aan de belastingplichtigen heeft het gebruik van het SoFi-nummer grote voordelen. Met name voor de Belastingdienst is dit gegeven van groot belang voor het gebruik van de WOZ-gegevens. Door het SoFi-nummer in de WOZ-administratie aan de betreffende belastingplichtigen te koppelen wordt bereikt dat alle afnemers (gemeenten, waterschappen en Belastingdienst) eenvoudig gegevens aan belastingplichtigen kunnen koppelen. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Verwacht werd dat de SoFi-nummers relatief eenvoudig aan de natuurlijke personen gekoppeld konden worden door gebruik te maken van de reeds bestaande koppelingen tussen de OZB-administratie en de bevolkingsadministratie. Voor de niet-natuurlijke personen werd gestreefd naar een eenmalige afstemming van gemeentelijke administraties met de administratie bij de Belastingdienst. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Op dit moment zijn nog niet bij alle subjecten SoFi-nummers beschikbaar. Bij de eigenaar-bewoners zijn deze gegevens in het algemeen wel beschikbaar, maar bij natuurlijke personen die eigenaar zijn van onroerend goed in de ene gemeente en woonachtig zijn in een andere gemeente ontbreekt het SoFi-nummer nog vaak. Ook de koppeling bij niet-natuurlijke personen is nog niet volledig. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Het feit dat bij natuurlijke personen woonachtig in een andere gemeente het SoFi-nummer nog vaak ontbreekt, hangt samen met het feit dat gemeenten pas in 1996 formeel de mogelijkheid hebben gekregen om GBA-gegevens uit andere gemeenten te raadplegen. Slechts een beperkt aantal gemeenten heeft inmiddels deze formele mogelijkheid benut door ook de daarvoor noodzakelijke systemen aan te schaffen. Uiteraard zal een gemeente hierbij kosten en baten afwegen. Zolang een gemeente niet beschikt over software om de SoFi-nummers te kunnen achterhalen van personen woonachtig in andere gemeenten, zal, om de SoFi-nummers te achterhalen telefonisch of schriftelijk contact met de desbetreffende gemeente moeten worden opgenomen. Het nummer is een belangrijk sleutelgegeven in de uitwisseling voor verbinding met de reeds bij de Belastingdienst bekende gegevens over de persoon. Voor het koppelen van de gegevens met betrekking tot de niet-natuurlijke personen ontbreekt een bronbestand waardoor de koppeling bereikt kan worden (zoals GBA voor gegevens over natuurlijke personen). Door de ontwikkeling van het Handelsregister wordt de situatie wel verbeterd, maar nog niet alle nietnatuurlijke personen worden in het Handelsregister vastgelegd (bijvoorbeeld alle overheidsorganen).
65
EVALUATIE WET WOZ
III
conclusies en aanbevelingen Gemeenten maken nog onvoldoende gebruik van de mogelijkheid om als afnemer van GBA-gegevens natuurlijke personen die elders in Nederland wonen te volgen. Het nieuwe Handelsregister verbetert wel de toegankelijkheid van gegevens over niet-natuurlijke personen, maar er ontstaat nog geen volledig bronbestand voor alle niet-natuurlijke personen.
Kadastrale gegevens ten behoeve van de Wet WOZ I
geleverde inbreng Gemeenten geven aan dat de bijhouding van volledige kadastrale gegevens bij alle WOZ-objecten een zwaar onderdeel van de uitvoering van de Wet WOZ betekent. De waterschappen geven echter aan dat de kwaliteit van de door de gemeenten geleverde kadastrale gegevens bij de WOZ-objecten van een zodanig niveau is, dat zij zelf nog veel werkzaamheden verrichten die bij een volledig correcte aanlevering van de WOZ-gegevens niet meer nodig zijn.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De kadastrale gegevens zijn essentieel voor de afbakening van de onroerende zaken en voor het aanwijzen van de belanghebbende eigenaar. Daarnaast leveren de kadastrale gegevens ook informatie ten behoeve van de marktanalyse. Met het oog op de doelmatigheid is er voor gekozen dat de gemeenten bij de verwerking van de kadastrale gegevens ten behoeve van de afbakening deze gegevens ook op een zodanige wijze vastleggen dat de waterschappen tevens voldoende informatie hebben voor hun afbakening van gebouwde objecten in relatie tot de ongebouwde objecten. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Bij de totstandkoming van de voorschriften op dit terrein was bekend dat nogal wat gemeenten geen of slechts beperkte kadastrale gegevens hadden vastgelegd in de OZB-administratie. Doordat deze gemeenten in het verleden kadastrale gegevens slechts in beperkte mate vastlegden, was er dan niet voldoende kennis en ervaring op het terrein van de verwerking van deze kadastrale gegevens. Verwacht werd dat die gemeenten in een periode van enkele jaren met externe hulp en op basis van bestanden van het Kadaster en/of het waterschap een volledig sluitende kadastrale administratie zouden kunnen opbouwen. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Alle gemeenten beschikken nu over kadastrale gegevens in de WOZadministratie. De waterschappen zijn evenwel nog niet tevreden over de kwaliteit van die gegevens. Bij de gemeenten die in de OZB-administratie de kadastrale gegevens wel bijhielden, is de kwaliteit beter dan voor de invoering van de
66
4. DE INFORMATIEVOORZIENING BIJ GEMEENTEN
Wet WOZ. Voor de invoering van de Wet WOZ was het in de meeste administraties bijvoorbeeld niet mogelijk om meerdere kadastrale percelen aan één belastingobject te koppelen. Inmiddels kunnen ook complexe relaties tussen WOZ-objecten en kadastrale percelen worden vastgelegd. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Het op orde brengen van de kadastrale gegevens vergt de komende jaren nog de nodige aandacht. Inmiddels heeft een beperkt aantal gemeenten goede ervaringen opgedaan met het opbouwen en bijhouden van de relatie tussen de kadastrale gegevens en de WOZ-gegevens door middel van digitale kaarten (WOZ-kaart op basis van de kadastrale kaart).
WOZ kaart Veel gemeenten beschouwen de WOZ administratie nog vooral als een administratief ingerichte administratie. Toch hebben WOZ objecten en de bijbehorende kadastrale percelen een belangrijke ruimtelijke component. Zij kunnen met andere woorden op kaarten worden ingetekend. De digitale kaart, die met behulp van de computer wordt onderhouden kan daarbij als hulpmiddel dienen. Door op een gecombineerde topografische en kadastrale kaart ook de grenzen van het gebruik van de onroerende zaken in te tekenen valt visueel af te leiden op welke wijze WOZ-objecten moeten worden afgebakend. Ook de afbakeningsgrenzen zelf kunnen op de kaart worden vastgelegd. Daarmee ontstaat een kaart waarop de WOZ objecten van de gemeente zijn afgebeeld. Een dergelijke kaart biedt niet alleen overzicht, maar is bovenal een sterk instrument ten behoeve van het onderhoud van de objectafbakening. Zo is de computer op basis van de aldus vastgelegde grenzen in staat om te bepalen of de objectafbakening dient te wijzigen als gevolg van bijvoorbeeld kadastrale mutaties. Daarnaast kan een dergelijke kaart dienen als basis om bijvoorbeeld de voortgang van een herwaarderingstraject in beeld te brengen, het referentiestelsel te visualiseren, of de spreiding van bezwaarschriften in beeld te brengen.
III
conclusies en aanbevelingen Omdat de kwaliteit van de kadastrale gegevens bij veel gemeenten nog niet op het gewenste niveau is, zijn er waterschappen die nog werkzaamheden verrichten met betrekking tot de kadastrale gegevens die eigenlijk in het WOZ-proces niet meer noodzakelijk dienen te zijn. Op dit terrein is de doelmatigheid die de Wet WOZ nastreeft dan ook nog niet bereikt. De komende jaren zal gewerkt worden aan verdere verbetering van de kwaliteit van de gegevens. Hierbij zal de rol van de digitale WOZ-kaart waarschijnlijk steeds belangrijker worden. Dubbel werk moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Daarom wordt geadviseerd te onderzoeken of de beoogde doelmatigheid sneller behaald kan worden door de WOZ-kaart ook te betrekken in de gegevensuitwisseling tussen gemeenten en waterschappen. Het is van belang voor het proces dat de ge67
EVALUATIE WET WOZ
meenten en de waterschappen met elkaar communiceren over hun bevindingen met betrekking tot de kadastrale gegevens. 4.2
Mutaties in WOZ-administratie De objectgegevens, subjectgegevens en kadastrale gegevens die relevant zijn voor de waardebepaling veranderen vaak. Deze veranderingen hangen samen met het verhuizen van belanghebbenden, het verhandelen van onroerend goed en het fysiek veranderen (bouwen en verbouwen) van objecten. In de WOZadministratie moeten deze veranderingen ook vastgelegd worden.
Bijhouding objectmutaties I
geleverde inbreng Gemeenten geven aan dat het bijhouden van mutaties in de objectgegevens een grote inspanning vergt. Zij geven echter ook aan dat zij daar wel het belang van inzien.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De doelstelling van de Wet WOZ is dat gemeenten zoveel mogelijk de actuele gegevens over de objecten in de administratie verwerken. Deze doelstelling is vastgelegd om te vermijden dat bij het begin van elk tijdvak alle objecten opnieuw geïnventariseerd moeten worden om te kunnen vaststellen of in de afgelopen periode een verbouwing heeft plaatsgevonden. Op deze wijze kunnen de pieken in de werkdruk voorkomen worden doordat de werkzaamheden een permanent karakter hebben. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie In sommige gevallen is de informatie-uitwisseling tussen afdelingen nog niet adequaat geregeld. Ook indien de communicatie optimaal verloopt wil dit nog niet zeggen, dat de door de afdeling bouw- en woningtoezicht aangeleverde gegevens direct hanteerbaar zijn voor de WOZ-administratie. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Inmiddels worden de signalen van verleende bouwvergunningen en ontvangen meldingen in de meeste gemeenten al dan niet in geautomatiseerde vorm doorgegeven aan de WOZ-administratie. De praktijk laat zien dat de verplichtingen van de Wet WOZ er toe leiden dat meestal de WOZ-medewerker de opname ter plaatse doet of laat doen door een extern bureau. De inspecteur van bouw- en woningtoezicht bezoekt een bouwwerk en beoordeelt een en ander met een ander oogmerk dan de WOZ-taxateur. Ook de termijn waarop de afdeling bouw- en woningtoezicht de werkzaamheden uitvoert stemt in verband
68
4. DE INFORMATIEVOORZIENING BIJ GEMEENTEN
met de aard van zijn controle, niet altijd overeen met het moment waarop gegevens in de WOZ-administratie moeten worden vastgesteld. Mutatiebijhouding in de WOZ-administratie Kadastrale gegevens Alle kadastrale mutaties worden periodiek (de meeste gemeenten kiezen voor eenmaal per maand) door het Kadaster geleverd. Deze "Massale output" van het Kadaster moet worden verwerkt in de WOZadministratie, waarbij niet alleen de gegevens ingelezen moeten worden, maar waarbij ook beoordeeld moet worden of er sprake is van wijziging van de afbakening van het WOZ-object. De verwerking van de kadastrale gegevens speelt ook een belangrijke rol bij de marktanalyse. Subjectgegevens Door een koppeling met de bevolkingsadministratie (GBA) worden de meeste verhuizingen van belanghebbenden gesignaleerd en vaak ook automatisch verwerkt in de WOZ-administratie. In toenemende mate wordt dit ook mogelijk voor belanghebbenden (natuurlijke personen) die woonachtig zijn buiten de gemeente. Voor verhuizingen van nietnatuurlijke personen moet de gemeente meer moeite doen door het aanboren van externe bronnen (bijvoorbeeld Kamer van Koophandel of nutsbedrijven). Objectgegevens Het grootste aantal mutaties in objectgegevens is het gevolg van bouw of verbouw van objecten. Omdat voor de meeste verbouwingen die van belang zijn voor de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ een bouwvergunning nodig is of een melding gedaan moet worden, krijgt de gemeente een signalering van dergelijke mutaties. Het is belangrijk dat er duidelijke afspraken zijn tussen een afdeling Bouw- en woningtoezicht en de "WOZ-afdeling" om deze signalering te verwerken en te komen tot een doelmatige opname. Marktgegevens Het Kadaster levert de gemeenten alle verkopen van onroerend goed. De gemeenten moeten zelf daar gegevens aan toevoegen met betrekking tot de omstandigheden en de toestand van het object bij de verkoop. Verder moeten gemeenten zelf initiatief nemen voor het bijhouden van de andere marktgegevens (huurprijzen niet-woningen, gronduitgifteprijzen, stichtingskosten).
d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De praktijk leert dat voor de bijhouding van de objectmutaties in het kader van de Wet WOZ minder dan verwacht gebruik gemaakt kan worden van gegevens in het kader van bouw- en woningtoezicht. Dit ligt niet zozeer aan de termijn waarop de werkzaamheden in het kader van bouw- en woning toezicht plaatsvinden, maar aan het verschil in doelstelling.
69
EVALUATIE WET WOZ
III
conclusies en aanbevelingen De Wet WOZ is in verband met het vereiste van actuele en betrouwbare objectgegevens de belangrijkste trekker voor het bijhouden van vastgoedinformatie in de gemeente. Deze bijhouding heeft ook voordelen voor andere afdelingen binnen een gemeente, hoewel daar nog niet altijd gebruik van gemaakt wordt.
Bijhouden kadastrale mutaties I
geleverde inbreng Gemeenten geven aan dat de bijhouding van de kadastrale gegevens veel energie kost, terwijl zij vaak daarbij het gevoel hebben dat zij dit "alleen voor de waterschappen" doen. Waterschappen geven daarbij vaak aan dat de kwaliteit van de bijhouding van de kadastrale gegevens door de gemeenten nog niet voldoende is om op te vertrouwen, hetgeen betekent dat zij in de bijhouding ook nog veel werkzaamheden zelf verrichten. Zij geven wel aan dat de situatie verbetert.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De uitgangspunten van de Wet WOZ brengen mee dat de verwerking van de kadastrale gegevens in het WOZ-proces in één hand liggen, namelijk die van de gemeente. De gemeente verwerkt de kadastrale gegevens ten behoeve van de objectafbakening, ten behoeve van het aanwijzen van de belanghebbende (beperkt gerechtigde), ten behoeve van de marktanalyse en ten behoeve van objectgegevens met betrekking tot de kavelgrootte. Het vastleggen van de kadastrale gegevens als resultaat van deze verwerking en ten behoeve van de aanslagregeling door de waterschappen werd daarbij niet als "verzwarend" ingeschat. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Verwacht werd dat na een gewenningsperiode van enkele jaren, omdat nogal wat gemeenten relatief weinig ervaring hadden met de verwerking en vastlegging van kadastrale gegevens, de verwerking van de massale output van het Kadaster en de registratie van kadastrale gegevens bij de WOZ-objecten zouden gelden als logisch onderdeel van de bijhouding van de WOZ-administratie.
70
4. DE INFORMATIEVOORZIENING BIJ GEMEENTEN
Kadastrale bijhouding Bij de inspecties ter plaatse van de Waarderingskamer is gebleken dat gemeenten aanvankelijk startten met onvolledige kadastrale bestanden en dat de mutaties niet structureel werden bijgehouden. Dit betrof met name het buitengebied met veel ongebouwde kadastrale percelen. Dit was het gevolg van het feit dat deze percelen vóór 1 januari 1995 onder het regime van de onroerende-zaakbelastingen buiten de objectafbakening bleven. Het feit dat gemeenten veelal niet alleen de verplichte vrijstelling voor bedrijfsmatig gebruikte cultuurgrond hanteerden, maar ook een facultatieve vrijstelling hanteerden voor overige ongebouwde eigendommen, leidde er toe dat niet alle gemeenten de kadastrale gegevens bijhielden. De Waarderingskamer heeft de desbetreffende gemeenten gewezen op de onvolkomenheden in de administratie en aangedrongen op het volledig maken van de kadastrale gegevens. Uit de inspecties die in latere stadia zijn uitgevoerd, is gebleken dat de kwaliteit van de administratie wel verbetert.
c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Vrij veel gemeenten zien het verwerken en het vastleggen van de kadastrale gegevens als een aanzienlijke verzwaring van de uitvoering van de Wet WOZ. Voor een deel hangt dit ook samen met de functionaliteit van de systemen die worden (werden) gebruikt voor de verwerking van de kadastrale gegevens en de bijhouding van de WOZ-administratie. In de eerste jaren was de functionaliteit van deze systemen beperkt, waardoor de WOZ-conforme registratie van de kadastrale gegevens mogelijk, maar wel omslachtig was. De functionaliteit van de systemen op dit terrein is de afgelopen jaren verbeterd en zal de komende jaren nog verder toenemen op basis van het overleg tussen de softwareleveranciers en de hun gebruikersverenigingen. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Op dit moment doen enkele gemeenten en ook ondersteunende bureaus ervaring op met het gebruik van een digitale WOZ-kaart voor de bijhouding. Het blijkt dat het eenvoudiger wordt om de gevolgen voor de WOZ-objectafbakening in te schatten, als door het Kadaster geleverde mutaties met deze kaart worden vergeleken. Door de toenemende technische mogelijkheden (GISsystemen) wordt het zelfs mogelijk dat de meest voorkomende gevolgen voor de objectafbakening geautomatiseerd kunnen worden herkend en in de registratie kunnen worden verwerkt. III
conclusies en aanbevelingen De WOZ-conforme bijhouding van de kadastrale gegevens is nog niet in alle gemeenten gerealiseerd. Door de technische ontwikkelingen en door extra aandacht van de uitvoerders zal dit de komende jaren verbeteren. Geadviseerd 71
EVALUATIE WET WOZ
wordt om het gebruik van de digitale WOZ-kaart en GIS-systemen te onderzoeken. Indien deze kaart en systemen een bijdrage leveren aan de kwaliteit en/of de doelmatigheid bij de uitvoering zal geadviseerd worden de inzet van deze systemen te bevorderen.
Bijhouden subjectmutaties Ten behoeve van de objectafbakening moeten veranderingen in het gebruik of in de gebruiker(s) steeds worden gevolgd. Bij wijziging van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken zijn voor het verzamelen van gebruikersgegevens van objecten in bedrijfsverzamelgebouwen model-inlichtingenformulieren vastgesteld.
72
I
geleverde inbreng De Vereniging VNO-NCW betreurt het dat de verplichtstelling van het gebruik van de model-inlichtingenformulieren pas medio juli 1997 tot stand is gekomen. De vereniging vindt het een gemiste kans dat niet direct nadat de Commissie Vermindering administratieve verplichtingen bedrijfsleven in haar rapport in 1995 de aanbeveling daartoe had gedaan, de verplichtstelling in de uitvoeringsregeling is opgenomen. De betekenis voor het verplichte inlichtingenformulier voor het eerste WOZ-tijdvak was daardoor gering, zo niet afwezig.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Gemeenten moeten de gebruikersgegevens verzamelen van alle WOZ-objecten. Voor woningen kunnen veel mutaties worden afgeleid uit mutaties in de bevolkingsadministratie. De gegevens uit de bevolkingsadministratie worden aangevuld met gegevens van nutsbedrijven. De informatie van nutsbedrijven is ook van belang voor het signaleren van mutaties bij de gebruikers van niet-woningen. Deze gegevens van nutsbedrijven kunnen echter alleen gebruikt worden voor zelfstandige panden met eigen aansluitingen. Over mutaties van gebruikers in bijvoorbeeld bedrijfsverzamelgebouwen hebben de nutsbedrijven geen informatie. Daarom moeten gemeenten periodiek (jaarlijks) bij de eigenaar van bedrijfsverzamelgebouwen met behulp van het model-inlichtingenformulier opvragen of zich mutaties hebben voorgedaan met betrekking tot de gebruikers en de afbakening van de WOZ-objecten binnen het bedrijfsverzamelgebouw. De eigenaar (verhuurder) is, op grond van het van toepassing zijnde artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, verplicht om ook aanvullende inlichtingen te verstrekken.
4. DE INFORMATIEVOORZIENING BIJ GEMEENTEN
b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Door gebruik te maken van centraal vastgestelde formulieren wordt de uniformiteit bevorderd. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Bedrijven die vestigingen hebben in meer dan een gemeente, worden door gemeenten met dezelfde formulieren geconfronteerd. Het verzamelen van deze gebruikersgegevens en het afbakening van de eenheden binnen deze bedrijfsverzamelgebouwen levert gemeenten wel veel werk. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Uit het ingekomen commentaar is niet gebleken dat de inzending van de formulieren voor de bijhouding van subjectgegevens, op problemen stuit. Het tijdig en correct afbakening van eenheden binnen verzamelgebouwen levert gemeenten wel veel werk, doordat relatief eenvoudig de afbakening kan wijzigen door het verplaatsen van flexibele binnenmuren of het "bijhuren" van een paar kamers. III
conclusies en aanbevelingen Het verzamelen van gebruikersgegevens voor bedrijfsverzamelgebouwen is geoptimaliseerd door het vaststellen van een inlichtingenformulier voor het opvragen van relevante gegevens bij de eigenaar. Toch levert deze objectafbakening van WOZ-objecten binnen een bedrijfsverzamelgebouw veel werk op. Verwezen wordt naar de aanbevelingen met betrekking tot afbakening op gebruiksniveau in hoofdstuk 5.
Bijhouden marktgegevens Ten behoeve van de marktanalyse moeten zoveel mogelijk alle relevante gegevens over de markt van onroerende zaken worden verzameld. Voor verkoopgegevens vormt het Kadaster een bron, waarbij de gemeente de transactiegegevens wel moet aanvullen met actuele gegevens over het verkochte object en eventuele bijzonderheden met betrekking tot de omstandigheden waaronder de verkoop tot stand is gekomen. Voor het bijhouden van andere marktgegevens moet de gemeente zelf initiatief nemen. Het opvragen van huurgegevens van niet-woningen vormt hierbij het belangrijkste aandachtspunt. I
geleverde inbreng De Vereniging VNO-NCW betreurt het dat de verplichtstelling van het gebruik van de model-inlichtingenformulieren voor het opvragen van huurgegevens pas medio juli 1997 tot stand is gekomen. De vereniging vindt het een gemiste kans dat niet direct nadat de Commissie Vermindering administratieve verplichtingen bedrijfsleven in haar rapport in 1995 de aanbeveling daartoe had gedaan, de verplichtstelling in de uitvoeringsregeling is opgenomen. De betekenis voor het 73
EVALUATIE WET WOZ
verplichte inlichtingenformulier voor het eerste WOZ-tijdvak was daardoor gering, zo niet afwezig. Verder is voor het eerste WOZ-tijdvak gebleken dat gemeenten regelmatig bij alle niet-woningen gevraagd hebben om huurgegevens, zonder eerst te selecteren bij welke objecten recent een huurcontract gesloten zal zijn (mutatie van de gebruiker, terwijl deze gebruiker niet zelf eigenaar is van het object). Gebleken is dat bedrijven niet in alle gevallen op eerste verzoek willen meewerken aan het verstrekken van de inlichtingen. II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Gemeenten moeten de huurgegevens van niet-woningen verzamelen met behulp van het model-inlichtingenformulier. Dit formulier wordt aan de eigenaar (verhuurder) of huurder verzonden, wanneer de gemeente in het kader van de bijhouding van de subjectmutaties vermoedt dat er een huurcontract is gesloten. Immers wanneer er sprake is van een nieuwe gebruiker van een niet-woningen, terwijl deze gebruiker niet tevens eigenaar is, zal waarschijnlijk recent een huurcontract gesloten zijn. De formulieren alsmede de beoogde gebruikswijze zijn bij wijziging van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken vastgesteld. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Door gebruik te maken van centraal vastgestelde formulieren wordt de uniformiteit bevorderd. Dit is van belang voor bedrijven (huurders) of verhuurders die belang hebben bij onroerende zaken in meerdere gemeenten. Door de uniformiteit van de formulieren en door de informatievraag te beperken tot situaties waarin recent een huurcontract is gesloten is gepoogd de uitvoeringslasten voor de belanghebbenden (bedrijfsleven) zoveel mogelijk te beperken. Door deze beperking werd verwacht dat in de geschetste situaties de betrokken bedrijven (belanghebbenden) ook medewerking zouden geven. De te verzamelen huurgegevens zijn immers essentieel voor een zorgvuldige bepaling van de waarde. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Bij de invoering van de Wet WOZ beschikten de meeste gemeenten niet over de noodzakelijke huurgegevens van niet-woningen. Daarom zijn veel gemeenten gestart met een inhaalslag, waarbij de eigenaren en/of gebruikers van alle niet-woningen in de gemeente werden aangeschreven voor het verstrekken van huurgegevens. Dit betrof daarom ook huurgegevens die waren gebaseerd op reeds lang geleden gesloten huurovereenkomsten. In deze gevallen was het verstrekken van informatie soms nodeloos belastend voor de benaderde belanghebbenden, terwijl deze huurgegevens nauwelijks relevant waren voor de waardebepaling, omdat deze huurprijzen niet rondom de waardepeildatum tot stand waren gekomen.
74
4. DE INFORMATIEVOORZIENING BIJ GEMEENTEN
d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De ervaringen met het verzamelen van huurgegevens van niet-woningen hebben gedurende het eerste WOZ-tijdvak geleid tot het vaststellen van uniforme formulieren en een uniforme werkwijze. Bij de voorbereiding en uitvoering van de herwaardering naar waardepeildatum 1 januari 1999 moet blijken of deze werkwijze voor alle partijen (gemeenten en betrokken huurders of verhuurders) leidt tot de gewenste resultaten. De Waarderingskamer heeft reeds vooruitlopend op de formele vaststelling van formulier en werkwijze in het WOZ-journaal aandacht gevraagd voor een doelmatige werkwijze om het verstrekken van inlichtingen niet nodeloos belastend te laten zijn voor het bedrijfsleven. De huurgegevens kunnen steeds worden opgevraagd onmiddellijk na het bekend worden van een nieuwe gebruiker. III
conclusies en aanbevelingen De nu verplichte werkwijze voor het verzamelen van huurgegevens moet gemeenten de noodzakelijke gegevens opleveren voor de marktanalyse ten behoeve van de (courante) niet-woningen, waarbij de administratieve lasten voor de betrokken belanghebbenden (bedrijfsleven) zoveel mogelijk beperkt blijven. Omdat deze werkwijze met het bijbehorende formulier pas in 1997 is vastgesteld, zullen de resultaten pas duidelijk worden bij de herwaardering naar de waardepeildatum 1 januari 1999.
4.3
Relatie met gemeentelijke basisregistraties en activiteiten De uitvoering van de Wet WOZ is aan gemeenten opgedragen, omdat alleen gemeenten kunnen beschikken over alle voor de uitvoering van de Wet WOZ noodzakelijke gegevens. Dit heeft te maken met het feit dat de voor de Wet WOZ noodzakelijke gegevens samenhangen met andere taken van de gemeenten (bevolkingsadministratie, bouw- en woningtoezicht, grondzaken). Reeds in 1992 heeft de toenmalige Raad voor de Vastgoedinformatie een structuurschets10 uitgebracht. In deze structuurschets is aangegeven dat het wenselijk zou zijn om een basisregistratie gebouwen te maken binnen een gemeente, vergelijkbaar met de basisregistratie personen met een relatie met de kadastrale basisregistratie. Deze structuurschets is op het terrein van de basisregistratie gebouwen nog niet gerealiseerd.
10
Structuurschets vastgoedinformatievoorziening, Raad voor de Vastgoedinformatie, april 1992
75
EVALUATIE WET WOZ
WOZ-administratie als basisregistratie vastgoed in een gemeente I
geleverde inbreng Gemeenten geven aan er waarde aan te hechten dat de bij de gemeente aanwezige gegevens door de invoering van de Wet WOZ gesystematiseerd bijeen gebracht en toegankelijk gemaakt worden.
Basisregistratie gebouwen Er bestaat voor veel taken van gemeenten en andere overheidsorganen (en ook particuliere organisaties) behoefte aan informatie over gebouwen. In de Structuurschets vastgoedinformatievoorziening is daarom geadviseerd om vergelijkbaar met de basisregistratie personen (GBA) een basisregistratie gebouwen te maken. De basisregistratie is nooit gerealiseerd, vooral omdat het onmogelijk is gebleken om een voor alle gebruikers van een dergelijke administratie bruikbare definitie te maken van het begrip "gebouw" of het begrip "verblijfseenheid". Er is daarbij onderzoek verricht om te beoordelen of het WOZ-object gebruikt zou kunnen worden als basis voor deze basisregistratie gebouwen. Inmiddels hebben de praktijkervaringen geleid tot een nieuw initiatief om te komen tot een (zoals ontleend aan het RAVI Businessplan) "authentieke registratie Gebouwenregister".
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Het opdragen van de uitvoering van de Wet WOZ aan gemeenten is gebaseerd op het uitgangspunt dat gemeenten beschikken over de noodzakelijke gegevens en ook op grond van andere taken binnen de gemeente mutaties kunnen volgen. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De verwachting bestond dat de mede op basis van de door de Structuurschets vastgoedinformatievoorziening ingezette ontwikkelingen, de uitvoering van de Wet WOZ zou kunnen profiteren van de gegevens en de aangebrachte mutaties in het kader van andere processen. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Gebleken is dat de uitvoering van de Wet WOZ niet als belangrijkste gebruiker van een dergelijke vastgoedregistratie functioneert, maar als belangrijkste trekker daarvan. De uitvoering van de Wet WOZ vervult een belangrijke rol in het gesystematiseerd bijeenbrengen van bij de gemeenten aanwezige gegevens van onroerende zaken.
76
4. DE INFORMATIEVOORZIENING BIJ GEMEENTEN
d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Omdat de Wet WOZ duidelijke eisen stelt aan de beschikbare gegevens, is de Wet WOZ trekker in het komen tot een basisregistratie gebouwen (basisregistratie vastgoed). III
conclusies en aanbevelingen De uitvoering van de Wet WOZ vervult een belangrijke rol in het gesystematiseerd bijeenbrengen van bij de gemeenten aanwezige gegevens van onroerende zaken.
77
EVALUATIE WET WOZ
78
5. DE WAARDEBEPALING
5.
DE WAARDEBEPALING De waardebepaling voor de Wet WOZ sluit materieel aan bij de praktijk zoals die ook bestond voor de gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen. Dit vloeit voort uit het feit dat de wettelijke regels overgenomen zijn uit de Gemeentewet. Bij de invoering van de Wet WOZ was de praktijk van de waardebepaling op grond van de Gemeentewet wel in ontwikkeling in verband met de recente invoering van de nieuwe materiële belastingbepalingen in de Gemeentewet11. Daarnaast zijn bij de invoering van de Wet WOZ uitvoeringsvoorschriften gegeven die leiden tot een meer uniforme wijze van waardebepaling en verbetering van de kwaliteit van de waardegegevens. De meeste regels voor de objectafbakening en waarderingsvoorschriften hebben geen inhoudelijke wijziging ondergaan ten opzichte van de nieuwe materiële belastingbepalingen. De praktische invoering van deze wetswijziging viel voor de meeste gemeenten gelijk met de invoering van de Wet WOZ. Dit heeft tot gevolg dat in de uitvoeringspraktijk geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de gevolgen van de invoering van de Wet WOZ en de invoering van de nieuwe materiële belastingbepalingen. De nieuwe eisen die door de Wet WOZ werden opgelegd, hebben betrekking op de gegevens die moeten worden bijgehouden, die aan de afnemers geleverd moeten worden en op de onderbouwing van de waarde voor de belastingplichtige. In de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken zijn voorschriften gegeven voor het opstellen van een plan van aanpak en voor het uitvoeren van kwaliteitscontroles. Dit plan van aanpak en de rapportages over deze kwaliteitsanalyses moeten bij de Waarderingskamer worden ingediend ten behoeve van de uitoefening van het toezicht. Ook zijn voorschriften gegeven voor het verzamelen van marktgegevens. De Waarderingskamer heeft op de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken een toelichting geschreven. Deze toelichting geeft geen nadere instructies, maar geeft wel de criteria die de Waarderingskamer hanteert in het kader van het toezicht. Verschillende organisaties12 hebben gereageerd dat dit "toelichtende" karakter niet altijd onderscheiden kon worden van de instructie. Daarom heeft de Waarderingskamer bij de Waarderingsinstructie 1999 de instructie en de toelichting fysiek van elkaar gescheiden door de toelichting te presenteren in de vorm van de "Vraagbaak waardebepaling in het kader van de Wet WOZ". Deze maatregel heeft overigens wederom tot de vraag geleid wat het karakter is van toelichtingen van de Waarderingskamer.
11
Staatsblad 1994, 420. Deze wet is in werking getreden op 1 januari 1995 met een overgangsperiode tot 1 januari 1997
12
AHLO, VNO-NCW en Hoogland.
79
EVALUATIE WET WOZ
5.1
Kwaliteitseisen De kwaliteitseisen van de Wet WOZ houden in, dat de waardegegevens aansluiten op het marktniveau en dat de onderlinge waardeverhoudingen correct de marktsituatie weergeven. De waardebepaling moet voorts inzichtelijk en controleerbaar zijn. Daarom worden voor de Wet WOZ meer eisen gesteld aan het verzamelen van gegevens die dienen voor de onderbouwing van de waardebepaling.
Kwaliteitskenmerken Wet WOZ De Waarderingskamer heeft in 1993 zes kwaliteitskenmerken geformuleerd voor de uitvoering van de Wet WOZ. Deze kenmerken betreffen: complete objectafbakening en objectidentificatie aansluiting op marktniveau correcte onderlinge waardeverhoudingen onderbouwing van de vastgestelde waarde tijdige beschikbaarheid zorgvuldigheid en openbaarheid
Bereikte kwaliteitsverbetering I
geleverde inbreng Tijdens de hoorzittingen is van de zijde van enige gemeentelijke vertegenwoordigers geopponeerd tegen het kwaliteitsstreven van de wet. Het aspiratieniveau is te hoog. De veronderstelde nauwkeurigheid van waardebepaling is in de praktijk niet te bereiken. Zij vinden dat voor een te detaillistische benadering is gekozen en er teveel gegevens moeten worden vastgelegd. Van de zijde van de van de belangenorganisaties wordt evenwel naar voren gebracht dat juist hoge eisen aan de kwaliteit moeten worden gesteld om tot een rechtvaardige belastingheffing te komen. Uit het ingekomen commentaar komt naar voren dat de uniformiteit en de kwaliteit van de waardebepaling sterk zijn verbeterd.13 De subfaculteit Geodesie van de Technische Universiteit Delft heeft in november 1998 de resultaten van een onderzoek dat medio 1997 is uitgevoerd, gepubliceerd. Het rapport is ten behoeve van deze evaluatie aan de Waarderingskamer ter beschikking gesteld. Met betrekking tot de kwaliteit wordt in dit rapport opgemerkt dat in de meeste gemeenten (75%) de kwaliteit van de gegevens die ten grondslag liggen aan de waardebepaling behoorlijk is verbeterd. Voor het begrip "kwali-
13
80
Thorbecke tijdelijk management
5. DE WAARDEBEPALING
teit" wordt in het desbetreffende onderzoek een beperkte definitie gehanteerd namelijk: volledigheid. II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De achtergrond van de kwaliteitsdoelstelling van de Wet WOZ is, dat er na een zorgvuldige totstandkoming een goed onderbouwde waarde wordt vastgesteld, die verantwoord ten grondslag kan worden gelegd aan de heffing van belastingen. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Het verbeteren van de kwaliteit van de waardebepaling moet nog steeds aandacht hebben. Overeenkomstig de uitgangspunten van kwaliteitszorg wordt gestreefd naar steeds verdergaande verbetering van de kwaliteit teneinde de acceptatie van het WOZ-gegeven door de burger te vergroten. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Elders in dit rapport wordt ingegaan op de wijze waarop gemeenten invulling hebben gegeven aan de eisen die kenmerkend zijn voor de kwaliteit. De Waarderingskamer heeft de door de gemeenten ingediende kwaliteitsanalyses van het referentiestelsel en de taxaties beoordeeld. Mede op basis hiervan is de kwaliteit van het proces van de waardebepaling getoetst. Ook zijn steekproefsgewijze controles gehouden. Daarbij is eveneens bij wetsfictiegemeenten getoetst of de waardegegevens in overeenstemming waren met het marktniveau op de waardepeildatum. Wanneer daarbij van feilen bleek, heeft de Waarderingskamer de gemeenten aangespoord om aanpassingen te verrichten. Er vindt geen beleidsmatige onderwaardering (meer) plaats. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De mate waarin kwaliteit van individuele taxaties wordt geoptimaliseerd heeft natuurlijke grenzen. Een individuele taxatie die voortvloeit uit een zorgvuldig proces van waardebepaling is pas voor de burger aanvaardbaar wanneer deze goed is onderbouwd. Een taxatie is naar zijn aard ook geen "exact gegeven". De uitvoeringslasten die een taxatie met zich brengt, moeten worden afgewogen tegen het belang dat met de gevraagde nauwkeurigheid wordt gediend.
III
conclusies en aanbevelingen Op deze plaats wordt volstaan met de opmerking dat de resultaten van het proces van kwaliteitsverbetering zichtbaar worden. De Waarderingskamer acht de kwaliteit in overeenstemming met de doelstellingen wanneer de waarden in overeenstemming zijn met het waardepeil binnen de gemeente en de onderlinge waardeverhoudingen overeenstemmen. Een onmisbare factor voor het vaststellen van waarden waarbij de onderlinge waardeverhoudingen tot uitdrukking komen, is evenwel dat wordt uitgegaan van correcte objectgegevens. De verbetering van de kwaliteit van de waardebepaling gaat hand in hand met verbete-
81
EVALUATIE WET WOZ
ring van bij de gemeenten aanwezige objectgegevens. In hoofdstuk 4, dat handelt over de informatievoorziening, wordt daarop ingegaan.
Kwaliteitsaspecten bij woningtaxaties I
geleverde inbreng De Vereniging Eigen Huis heeft aangegeven dat relatief veel "fouten" betrekking hebben op de waardebepaling van vrijstaande woningen.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Voor alle objecten geldt het uitgangspunt dat de WOZ-waarde een goede weerspiegeling moet zijn van het marktniveau rond de waardepeildatum en van de onderlinge waardeverhoudingen ten opzichte van andere objecten. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Verwacht werd dat kwaliteitsverbetering het eenvoudigst te realiseren is bij de meest homogene objecten (homogene woningbouw, zoals grootschalige appartementscomplexen en rijtjeswoningen) en minder eenvoudig bij minder homogene objecten (vrijstaande woningen, niet-woningen). c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie In alle gemeenten zijn de taxaties van woningen gemiddeld een afspiegeling van het marktniveau op de waardepeildatum (1 januari 1995 of eerder bij de wetsfictiegemeenten). Dat wil zeggen dat er geen beleidsmatige onderwaardering (meer) plaatsvindt. De Waarderingskamer heeft ook bij wetsfictiegemeenten onderzocht of de waarden die zij eerder voor de onroerende-zaakbelastingen hanteerden in overeenstemming waren met het marktniveau op de in de desbetreffende gemeente geldende waardepeildatum. Als gevolg daarvan, of als gevolg van eigen controles door die gemeenten, zijn soms WOZ-beschikkingen genomen die andere waarden bevatten dan die aanvankelijk voor de onroerende-zaakbelastingen werden gehanteerd. Onderzoeken die na de verzending van de WOZ-beschikkingen zijn uitgevoerd, laten zien dat nog niet in alle gemeenten de onderlinge waardeverhoudingen correct zijn weergegeven en dat dit vaak samenhangt met onnauwkeurige objectgegevens in de administratie van de desbetreffende gemeente. De Waarderingskamer gaat ervan uit dat de bezwaarmogelijkheid ertoe heeft geleid dat te hoog vastgestelde waarden alsnog gecorrigeerd zijn. De investeringen van gemeenten hebben zeker de kwaliteit van de gemeentelijke output voor het eerste WOZ-tijdvak als geheel verbeterd. Het zou niet juist zijn de output als geheel te beoordelen op basis van ervaringen met betrekking tot individuele gevallen
82
5. DE WAARDEBEPALING
d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Ook indien de totale output van gemeenten is verbeterd, is het uiteraard niet uitgesloten dat voor individuele gevallen onjuiste waarden kunnen zijn vastgesteld. De Waarderingskamer wil evenwel een nuancering aanbrengen bij het oordeel over de kwaliteit van de waardebepaling, omdat het oordeel van deze groeperingen over "juist of onjuist" ook gebaseerd kan zijn op verschillen in opvatting daarover en daarnaast veroorzaakt kunnen zijn door de marktontwikkelingen tussen de waardepeildatum en het moment van ontvangst van de WOZ-beschikking. Door de sterke stijging van de verkoopprijzen van woningen kan het verschil tussen de "marktwaarde" van een woning op de waardepeildatum en de "marktwaarde" op het moment van ontvangst van de beschikking (zeker in wetsfictiegemeenten) 30% tot 50% bedragen. Bij ontvangst van de WOZ-beschikking bestaat dan wellicht in eerste instantie de indruk dat de WOZ-waarde laag is vastgesteld, maar bij daadwerkelijke vergelijking met de verkoopprijzen rondom de waardepeildatum kan het oordeel veel genuanceerder zijn. Het uiteindelijke oordeel of een bepaalde taxatiewaarde "juist" of "fout" is, is voorbehouden aan de rechter. In de bezwaarfase plegen overigens nog onvolkomenheden die leidden tot een te hoge waardering te worden weggenomen.
Het toezicht De Waarderingskamer heeft gedurende het proces van de waardebepaling de uitvoering die gemeenten aan de voorschriften gaven, gevolgd. De door de gemeenten in het kader van het toezicht ingediende analyses van het referentiestelsel zijn getoetst. In opdracht van de Waarderingskamer zijn steekproefsgewijze controles uitgevoerd door taxateurs van de eenheden Registratie en Successie van de Belastingdienst. Ook de ingediende analyses van de taxaties zijn gecontroleerd. Bij wetsfictiegemeenten zijn eveneens steekproefsgewijze controles uitgevoerd om de bestaande bestanden te toetsen. Wanneer onvolkomenheden bleken, zijn gemeenten geïnformeerd en is gevraagd de gebreken te verhelpen. Later is gecontroleerd of dat ook daadwerkelijk is gebeurd.
III
conclusies en aanbevelingen Door de inspanningen van de gemeenten is de kwaliteit van de woningtaxaties in het algemeen op een beter niveau gebracht dan voorheen het geval was. Het toezicht op de waardebepaling en op het bestand van de wetsfictiegemeenten heeft daaraan mede bijgedragen. De kwaliteit is in die zin verbeterd dat vastgesteld is dat beleidsmatige onderwaardering van delen van het objectenbestand niet voorkomt en dat de waarden gemiddeld in overeenstemming zijn met het marktniveau op de door de desbetreffende gemeente gehanteerde waardepeildatum. Bij de uitvoering van de waardebepaling en bij het toezicht 83
EVALUATIE WET WOZ
daarop voor het tweede tijdvak (waardepeildatum 1 januari 1999) zullen met betrekking tot de taxaties van woningen nog nadrukkelijker dan in het eerste tijdvak het geval was, de onderlinge waardeverhoudingen bewaakt moeten worden.
Kwaliteitsaspecten bij niet-woningtaxaties I
geleverde inbreng De Vereniging VNO-NCW geeft aan dat de ervaringen in de ledenkring met betrekking tot de kwaliteit variëren van "zeer goed" tot "zeer slecht". Als oorzaak daarvan wordt gewezen op de grote tijdsdruk en het gebrek aan deskundigheid van de taxateurs met name op het gebied van accountancy. Deze laatstgenoemde deskundigheid is van belang voor het kunnen berekenen van de bedrijfswaarde.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Ook voor de niet-woningen gelden de uitgangspunten dat de vastgestelde waarde moet overeenkomen met het marktniveau en een weergave moet zijn van de onderlinge waardeverhoudingen. Bij de niet-woningen die getaxeerd worden op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde geldt verder als een belangrijk uitgangspunt dat op basis van juiste gegevens de regelgeving en jurisprudentie op een eenduidige wijze worden toegepast. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De invoering van de Wet WOZ heeft voor wat betreft de benutting van de waarden voor niet-woningen de minste gevolgen, omdat de vastgestelde waarde daarvan slechts relevant is voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen en de waterschapslasten. Dit was voor de invoering van de Wet WOZ op grond van de Gemeentewet en de Waterschapswet ook reeds het geval. Voor de rijksbelastingen is de WOZ-waarde van niet-woningen (nog) niet direct relevant. Omdat voor de woningen door de invoering van de Wet WOZ het belang toenam en bij de niet-woningen niet, is de aandacht vooral gericht op de kwaliteitsverbetering bij de woningtaxaties. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Ook bij de niet-woningtaxaties is sprake van een kwaliteitsverbetering, vooral als gevolg van de verplichte onderbouwing. Bij de niet-woningen moet deze kwaliteitsverbetering zeker nog worden doorgezet. Bij de bijzondere niet-woningen (industrie, nutssector etc.) zijn de gevolgen van de ontwikkelingen op het terrein van de jurisprudentie daarbij ingrijpender. Zolang de jurisprudentie aangeeft dat er nog onzekerheid bestaat over de interpretatie van regels die belangrijke invloed hebben op de vast te stellen waarde (werktuigenvrijstelling,
84
5. DE WAARDEBEPALING
invloed omzetbelasting, toepassing bedrijfswaarde, invloed bodemverontreiniging) is het bereiken van uniforme toepassing van de regels in het land niet te garanderen. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Bij de komende herwaarderingsronde zal het toezicht op de waardebepaling van niet-woningen geïntensiveerd worden. De Waarderingskamer wil overigens een nuancering aanbrengen bij het oordeel over de kwaliteit van de waardebepaling, omdat het oordeel over de kwaliteit van de niet-woningtaxaties ("juist of onjuist") ook gebaseerd kan zijn op verschillen in opvatting daarover. Het uiteindelijk oordeel of een bepaalde taxatiewaarde "juist" of "fout" is, is voorbehouden aan de rechter. III
conclusies en aanbevelingen Het toezicht op de waardebepaling van niet-woningen zal overeenkomstig de eerdere voornemens daartoe bij de herwaardering naar waardepeildatum 1 januari 1999 geïntensiveerd worden.
Vakbekwaamheid taxateurs I
geleverde inbreng Bij de inbreng over de kwaliteit van de waardebepaling van niet-woningen is eveneens verwezen naar de vakbekwaamheid van taxateurs. Er is naar voren gebracht dat de deskundigheid van de taxateurs die bij de waardebepaling werden betrokken waren, onvoldoende was.
Vakbekwaamheid WOZ-taxateurs In 1994 is in overleg tussen de Ministeries van Financiën en van Economische Zaken gewerkt aan het opstellen van regels voor de vakbekwaamheid van WOZ-taxateurs. De vakbekwaamheid bestaat uit drie onderdelen: - algemene taxatietechnische kennis - praktijkvaardigheden - specifieke WOZ-kennis Alleen voor het laatste onderdeel wordt tweemaal per jaar een afzonderlijk examen georganiseerd door de Stichting Vakexamen Makelaardij. In de Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet waardering onroerende zaken was een overgangsregeling opgenomen tot 1 januari 1999. Na die datum moeten de taxateurs die in het kader van de Wet WOZ verantwoordelijk zijn voor de taxaties voldoen aan de geldende vakbekwaamheidseisen.
85
EVALUATIE WET WOZ
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Er is een afzonderlijke Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet waardering onroerende zaken vastgesteld. In deze regeling is breed aangegeven welke vaardigheden van de taxateur werden gevraagd. Daarnaast is aangegeven dat er enkele elementen specifiek voor de WOZ-taxateur gelden, maar dat het grootste deel van de eisen ook voor andere taxateurs (en ook makelaars) geldt. Daarom is er alleen op het terrein van de WOZ-specifieke onderwerpen een afzonderlijke examinering geregeld. Voor de andere aspecten van de vakbekwaamheid is aangesloten bij de bestaande mogelijkheden die de taxatiebranche bood. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Verwacht werd dat de wijze waarop de vakbekwaamheid van makelaars en taxateurs in de algemene praktijk werd gewaarborgd, aangevuld met het speciale WOZ-examen, ook een goede basis zou zijn voor de vakbekwame WOZtaxateur. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Door de veranderingen in regelgeving en de onduidelijkheid die daaruit voortvloeit met betrekking tot de beëdiging van taxateurs, is er onduidelijkheid ontstaan over de toetsing van de vakbekwaamheid. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De Waarderingskamer wijst erop dat de kwaliteit van de waardebepaling verder zal verbeteren als gevolg van de mogelijkheid om meer volledig vakbekwame WOZ-taxateurs bij de taxatieprojecten te betrekken. In de Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet waardering onroerende zaken zijn de eisen die aan WOZ-taxateurs worden gesteld opgenomen. De overgangsregeling die bij de eerste waarderingsronde nog gold, verstreek op het moment dat de tweede herwaarderingsronde een aanvang nam. Inmiddels hebben per 1 januari 1999 ruim 1000 taxateurs het door de Stichting Vakexamen Makelaardij afgenomen WOZ-examen met succes afgelegd. Dit zal ongetwijfeld leiden tot een bredere inzet van vakbekwame WOZ-taxateurs.
III
86
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer is van oordeel dat het aanbeveling verdient dat een algemeen systeem voor het waarborgen en aantonen van vakbekwaamheid door taxateurs wordt opgezet. Het lijkt het meest voor de hand te liggen dat de branchevereniging deze taak oppakt. Het is daarbij wenselijk dat de verschillende initiatieven die daartoe leven met betrekking tot registratie en certificering van taxateurs worden samengebracht. Het systeem moet voor de partijen die van de diensten van taxateurs gebruik maken, begrijpelijk zijn.
5. DE WAARDEBEPALING
5.2
Marktanalyse Voor de meeste objecten moet in het kader van de Wet WOZ de waarde in het economische verkeer worden vastgesteld. Dit betekent dat voor de uitvoering van de Wet WOZ beoordeeld moet worden wat er in het economische verkeer (de markt) voor ontwikkelingen plaatsvinden. De Waarderingskamer stimuleert in het kader van het toezicht dat deze analyse van de markt op een permanente basis geschiedt. Wanneer een gemeente permanent beschikt over informatie over het onroerend goed in de gemeente (zie hoofdstuk 4) en over informatie over de ontwikkelingen op de markt, kan de taxatie zelf op doelmatige wijze geschieden met de mogelijkheden van verdergaande inzet van computerondersteuning (zie bijvoorbeeld paragraaf 5.5 en hoofdstuk 9).
Permanente marktanalyse versus periodieke taxatie I
geleverde inbreng Gemeenten geven aan dat het permanent uitvoeren van de marktanalyse een extra verplichting is in het kader van de Wet WOZ die leidt tot hogere kosten, terwijl er naar zij menen geen duidelijke voordelen tegenover staan.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Het streven naar het permanent analyseren van de markt in plaats van het alleen in het kader van een herwaarderingsproject kijken naar de transacties rondom de waardepeildatum heeft een tweetal achtergronden. In de eerste plaats hangt het streven samen met de kwaliteitseisen die de Wet WOZ stelt. Niet binnen alle marktsegmenten vinden er rondom de waardepeildatum (bijvoorbeeld van een half jaar vóór tot een half jaar nà deze datum) voldoende transacties plaats om een goed beeld te krijgen. Dit betekent dat bij de taxaties vaak veel transacties onderzocht moeten worden die reeds lang voor de taxatie hebben plaatsgevonden. Het analyseren van dergelijke transacties is dan moeilijk en daarom duur. Immers er moet onderzocht worden wat de toestand van het object bij verkoop (enkele jaren eerder) was en of er toen bijzondere omstandigheden waren. Het zo snel mogelijk analyseren van een transacties maakt de marktanalyse eenvoudiger. Het direct analyseren van de transactie is daarbij niet alleen eenvoudiger, maar levert ook een beter inzicht in de omstandigheden die geleid hebben tot een prijs. Ook zullen meer verkoopprijzen als bruikbaar kunnen worden aangemerkt, waardoor de kwaliteit van de taxatie en van de onderbouwing zal toenemen. De tweede achtergrond is gelegen in het realiseren van de uniforme waardepeildatum. De uniforme waardepeildatum zou niet mogelijk zijn, als alle werkzaamheden voor ruim 7,5 miljoen taxaties alleen uitgevoerd zouden mogen worden in een periode van één à twee jaar. De werkzaamheden met betrekking tot het bijhouden van de objectgegevens (hoofdstuk 4) en met 87
EVALUATIE WET WOZ
betrekking tot de marktanalyse moeten zoveel mogelijk permanent uitgevoerd worden. Uit de plannen van aanpak die in de periode oktober/november 1998 door de gemeenten bij de Waarderingskamer zijn ingediend, blijkt ruim drie kwart van de gemeenten achterstand te hebben bij de werkzaamheden met betrekking tot het verzamelen van marktgegevens. Deze worden in het kader van de thans uit te voeren herwaardering weggewerkt. De Waarderingskamer ziet daarop ook toe. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Verwacht werd dat de gemeenten die de waardebepaling naar de waardepeildatum 1 januari 1995 hadden uitgevoerd, daarna de analyse van de markt permanent bij zouden houden. De resultaten van de marktanalyse konden dan een rol spelen bij de voorbereiding van de herwaardering naar de waardepeildatum 1 januari 1999. Met betrekking tot de wetsfictiegemeenten werd verwacht dat de marktanalyse zou worden opgestart ook als voorbereiding op de waardering naar waardepeildatum 1 januari 1999. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Nog lang niet alle gemeenten voeren de marktanalyse geheel uit, zoals de Waarderingskamer die heeft vastgelegd in de criteria voor het toezicht. Gemeenten leggen wel consequenter dan in het verleden gegevens over de verkooptransacties vast. Het verzamelen en registreren van gegevens over huurtransacties van niet-woningen en het analyseren van alle marktgegevens geschiedt nog beperkt. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Het niet volledig uitvoeren van de marktanalyse is mede veroorzaakt door de vertragingen bij de waardering naar waardepeildatum 1 januari 1995. Er is tussen de uitvoering van de taxaties, het verzenden van de beschikkingen, het behandelen van de bezwaren en het voorbereiden van de herwaardering naar de waardepeildatum 1 januari 1999 onvoldoende tijd geweest om de permanente activiteiten structureel aan te pakken. De meeste gemeenten geven aan dat het inhalen van de achterstanden met betrekking tot de marktanalyse wordt gecombineerd met het opstellen van het referentiestelsel voor de waardepeildatum 1 januari 1999. De Waarderingskamer zal in haar toezicht bewaken of gemeenten na het vaststellen van dit referentiestelsel de activiteiten in het kader van de marktanalyse voortzetten. III
88
conclusies en aanbevelingen Door de drukke werkzaamheden rondom de invoering van de Wet WOZ zijn veel gemeenten nog niet toegekomen aan de permanente marktanalyse. Het inhalen van de achterstanden wordt nu gecombineerd met het opstellen van het referentiestelsel naar de waardepeildatum 1 januari 1999. Hierdoor zijn pas in een latere herwaardering de voordelen van de permanente marktanalyse meetbaar. De Waarderingskamer zal in haar activiteiten met betrekking tot voor-
5. DE WAARDEBEPALING
lichting en toezicht de mogelijke voordelen benadrukken en erop toezien dat de markt wel continu wordt gevolgd. 5.3
Objectafbakening De regels voor de objectafbakening in de Wet WOZ zijn identiek aan de regels die volgens de nieuwe materiële belastingbepalingen golden voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen. Het feit dat de WOZ-waarde ook voor andere heffingen gebruikt moet worden en er voor deze heffingen andere regels gelden voor de objectafbakening (zie hoofdstuk 14), heeft geen gevolgen gehad voor de afbakening van de objecten. Wel moeten gemeenten bij elk WOZobject de kadastrale gegevens registreren alsmede de kadastrale oppervlakte. Daarnaast moet bij elk WOZ-object vermeld worden of het een gebouwd of een ongebouwd object is. Op basis van deze kenmerken kunnen de waterschappen de gegevens gebruiken voor de afbakening van de objecten voor de omslag gebouwd. Daarnaast moeten gemeenten een gebruikscode aan de objecten meegeven op basis waarvan de Belastingdienst kan zien of een object geheel of gedeeltelijk een woning is die wellicht betrokken moet worden in het huurwaardeforfait of de vermogensbelasting.
De objectafbakening De wet bepaalt wat onder een onroerende zaak wordt verstaan. Dit zijn de regels voor de objectafbakening. De eigendoms- en gebruiksgrenzen bepalen de omvang van het object. De regels houden in dat de afbakening plaatsvindt naar de kleinste zelfstandige eenheid. Deze eenheden worden weer samengevoegd wanneer zij bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn. Van gebouwde en ongebouwde eigendommen die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren wordt een zo genoemd samenstel gevormd, dat de onroerende zaak is in de zin van de Wet WOZ (WOZ-object).
Verschil met "oude" materiële belastingbepalingen I
geleverde inbreng Gemeenten geven aan dat de regels voor de afbakening van WOZ-objecten complexer zijn dan vroeger voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen.
89
EVALUATIE WET WOZ
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De regels voor de objectafbakening stemmen overeen met de belastingbepalingen uit de Gemeentewet, zoals die luidden na de Invoeringswet van de wet materiële belastingbepalingen Gemeentewet14. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Bij deze "nieuwe materiële belastingbepalingen" zijn de bepalingen met betrekking tot de objectafbakening vereenvoudigd, terwijl de afbakening inhoudelijk toch dezelfde bleef. Dit betekent dat bij de uitvoering van de objectafbakening onder de Wet WOZ van dezelfde uitgangspunten uitgegaan wordt als eerder voor de onroerende-zaakbelastingen het geval was. De Gemeentewet schrijft vanaf 1994 voor dat de "vrijgestelde" gebouwde of ongebouwde eigendommen wel in de objectafbakening worden betrokken, terwijl de waarde ervan buiten aanmerking blijft. De wijziging die plaatsvond bij de Invoeringswet van de Wet materiële belastingbepalingen Gemeentewet met betrekking tot de afbakeningsvoorschriften houden verband met jurisprudentie van de Hoge Raad. Deze leidde er toe dat geen aanslag onroerendezaakbelastingen kon worden opgelegd voor objecten als een deel daarvan voldeed aan een vrijstellingsbepaling. In het kader van de afbakening op basis van de nieuwe regels is op het moment dat dit rapport geschreven wordt nog geen jurisprudentie bekend. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Het belangrijkste probleem bij de objectafbakening doet zich voor bij de objecten waarbij een deel van het object buiten aanmerking blijft bij de waardebepaling. Voor dergelijke objecten heeft een andere afbakening van het object daarmee niet altijd invloed op de waarde. Het maakt voor de WOZ-waarde niet altijd uit of de afbakening van een agrarisch complex beperkt blijft tot de gebouwen en de grond daar direct omheen of dat alle bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond ook tot het object behoort. Er is terzake nog geen jurisprudentie bekend. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De objectafbakeningsvoorschiften zoals die luidden vóór de wijziging door de Invoeringswet van de Wet materiële belastingbepalingen hielden in dat een onroerende zaak werd gevormd door een gebouwd (of ongebouwd) eigendom met de gebouwde of ongebouwde aanhorigheden. Niet aan de onroerendezaakbelastingen onderworpen aanhorigheden maakten ook geen deel uit van de onroerende zaak die in de heffing zou worden betrokken. Dit betekende dat de gemeente met betrekking tot de niet aan de onroerende-zaakbelastingen onderworpen aanhorigheden geen onderzoek behoefde te doen met betrekking tot de kadastrale- en de gebruikersgegevens. De nieuwe materiële belasting-
14
90
Staatsblad 1994, 420 Deze wet is in werking getreden op 1 januari 1995 met een overgangsperiode tot 1 januari 1997
5. DE WAARDEBEPALING
bepalingen brachten met zich dat de percelen die niet in heffing werden betrokken wel deel gingen uitmaken van het object. In het kader van deze bepalingen is van belang dat de rechter in constante jurisprudentie oordeelt dat indien aan een aanslag een onjuiste objectafbakening ten grondslag lag, de aanslag vernietigbaar was. Deze jurisprudentie kan voor de aanslag onder de nieuwe materiele belastingbepalingen respectievelijk de WOZ-beschikking tot het oordeel leiden dat wanneer een deel waarvan de waarde buiten aanmerking blijft, geen onderdeel uitmaakt van de objectafbakening, de aanslag of de beschikking vernietigbaar is. Een tegemoetkoming aan de praktijk is mogelijk met behoud van de doelstellingen van deze bepalingen door te regelen dat een verschil in de objectafbakening niet leidt tot vernietigbaarheid van de WOZ-beschikking, indien, naar analogie met de jurisprudentie inzake de onjuiste tenaamstelling (BNB 1998/335), dat verschil van zodanige invloed op de omvang is dat redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan over welk object het betreft en dat verschil geen invloed heeft op de waarde. III
conclusies en aanbevelingen De uitvoeringspraktijk ervaart de regels voor de objectafbakening die met ingang van 1 januari 1995 werden ingevoerd in de Gemeentewet als complexer dan de objectafbakeningsvoorschriften zoals die vroeger voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen in de Gemeentewet waren opgenomen. Het zou de uitvoeringspraktijk tegemoet komen door te regelen dat een verschil in de afbakening niet tot vernietigbaarheid van de WOZ-beschikking leidt, indien dat verschil geen relevante invloed heeft op de vastgestelde beschikking. Dit betekent dat redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan over welk object het betreft en dat het verschil geen invloed heeft op de waarde.
Afbakening van objecten in het buitengebied I
geleverde inbreng De gemeenten vragen aandacht voor de uitvoeringslasten van de verwerking van de kadastrale gegevens en van de betekenis die de samenstelbepaling heeft voor het samenvoegen van de kadastrale percelen in het buitengebied. Ook uit de kring van de waterschappen is aandacht gevraagd voor de problematiek van de afbakening van agrarische objecten. De waterschappen geven aan dat er veel onjuistheden zouden zijn in de ter zake van de afbakening geleverde gegevens. Vanwege de verschillende heffingsmaatstaven gebouwd en ongebouwd is de uitvoering ondoelmatig.
91
EVALUATIE WET WOZ
Maken van samenstellen De Waarderingskamer heeft enkele criteria aangereikt op basis waarvan gemeenten invulling kunnen geven aan het begrip "naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren" bij de objectafbakening van agrarische percelen. Daarmee is een handreiking gegeven voor een praktische uitvoering van de objectafbakening binnen het juridische kader.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Een agrarisch WOZ-object bestaat in het algemeen uit een samenstel van gebouwde eigendommen (woonhuis en bedrijfsgebouwen) en ongebouwde eigendommen (erf, tuin, cultuurgrond). De samenstelbepaling leidt ertoe dat ook percelen cultuurgrond die naar de omstandigheden beoordeeld bij het agrarisch complex behoren, tot het samenstel worden gerekend. Voor de waterschappen is de door de gemeente uitgevoerde objectafbakening ook van belang. De gemeente geeft bij elk object aan of het een geheel gebouwd object is, een geheel ongebouwd object of een deels gebouwd en een deels ongebouwd object. Of de cultuurgrond al dan niet tot het WOZ-object behoort, is niet van belang voor de waterschapsomslagen. Deze cultuurgrond zal immers als zij onderdeel uitmaakt van een WOZ-object worden aangemerkt als ongebouwd en op die wijze worden betrokken in de omslag ongebouwd. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De bepalingen van de Wet WOZ in combinatie met de bepalingen in de Waterschapswet hebben tot gevolg dat er sprake is van een (voortgaande) verschuiving in de belastingdruk van de omslag ongebouwd naar de omslag gebouwd. De overgang van de BOG (belastbare opbrengst gebouwd) naar de waarde in het economische verkeer (OZB-waarde) in de Waterschapswet betekende dat ongebouwde eigendommen die dienstbaar waren aan gebouwde eigendommen en die voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen waren getaxeerd voortaan onder de omslag gebouwd vielen en niet meer onder de omslag ongebouwd. Met de invoering van de Wet WOZ is dit proces verder gegaan, omdat een aantal ongebouwde objecten die in het verleden voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen niet werden getaxeerd (bijvoorbeeld hobby-weilanden die vielen onder door veel gemeenten gehanteerde facultatieve vrijstellingen voor ongebouwde grond) nu ook vallen onder de omslag gebouwd. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De huidige situatie geeft aan dat er over de objectafbakening in het buitengebied naar verhouding veel discussie plaatsvindt tussen gemeenten en waterschappen. De vastlegging van de objecten in het buitengebied (bijvoorbeeld registratie van kadastrale gegevens) is nog niet in alle gevallen op orde.
92
5. DE WAARDEBEPALING
d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De problemen die zich in het buitengebied voordoen hangen samen met gebrek aan ervaring bij een aantal gemeenten met betrekking tot de registratie en verwerking van kadastrale gegevens en met verkeerde verwachtingen bij het waterschap met betrekking tot het onderscheid gebouwd/ongebouwd. Veel gemeenten krijgen vragen van het waterschap over objecten van enkele hectaren in het buitengebied en sommige waterschappen geven zelfs aan dat zij bij dergelijke objecten toch een deel van de omslag in de waterschapsomslag ongebouwd hebben betrokken, terwijl de gehele oppervlakte ook is meegetaxeerd in de WOZ-waarde en dus is betrokken in de omslag gebouwd. III
conclusies en aanbevelingen De vastlegging van de objecten in het buitengebied kan verbeterd worden door bijvoorbeeld het toepassen van de digitale kadastrale kaart als instrument om de WOZ-objectafbakening bij te houden (zie hoofdstuk 4). De uitvoeringspraktijk met betrekking tot de objectafbakening kan worden geholpen als geregeld zou worden dat een fout in de objectafbakening zonder invloed op de waarde (omdat de fout betrekking heeft op een deel dat bij de waardebepaling buiten aanmerking blijft zoals bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond) niet leidt tot vernietigbaarheid van de WOZ-beschikking. Een goede communicatie tussen de gemeenten en de waterschappen kan nuttig zijn om afstemmingsproblemen te voorkomen of op te lossen.
Afbakening onzelfstandige woningen I
geleverde inbreng De Vereniging van woningcorporaties (Aedes) vraagt aandacht voor de afbakening van onzelfstandige woningen zoals studentenwoningen en bejaardenwoningen in grotere complexen. Zij spreekt de voorkeur uit voor het als zelfstandig object taxeren van de wooneenheden in dergelijke complexen.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De Wet WOZ heeft in de objectafbakening van deze onzelfstandige wooneenheden geen wijziging gebracht. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De praktijk is, zoals verwacht, een zuivere voortzetting van de reeds lang gevolgde uitvoeringspraktijk in het kader van de heffing van de onroerendezaakbelastingen.
93
EVALUATIE WET WOZ
c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Overeenkomstig verwachting. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De inbreng vanuit de woningbouwverenigingen kan niet verklaard worden uit een wijziging van de praktijk door invoering van de Wet WOZ. Wel van belang is het feit dat de woningbouwverenigingen door verandering van de financieringswijze in de volkshuisvesting, meer aandacht hebben gekregen voor de lokale belastingen (onroerende-zaakbelastingen en waterschapsomslagen). Deze belangstelling blijkt ook uit het grote aantal woningbouwverenigingen dat bezwaar heeft aangetekend tegen de WOZ-waarde. Dit was bijvoorbeeld ook het geval in wetsfictiegemeenten waarbij in eerdere jaren geen bezwaar was gemaakt tegen de OZB-heffingsmaatstaf, maar in 1997 wel bezwaar is gemaakt tegen (dezelfde) WOZ-waarde. Vanuit uitvoeringstechnisch oogpunt is afbakening van een deel van een onroerende zaak dat voor het gebruik in belangrijke mate afhankelijk is van andere delen van de onroerende zaak niet uitvoerbaar. Ook het toekennen van een waarde aan zo’n onzelfstandig deel is moeilijk denkbaar. Afbakening tot het niveau van onzelfstandige eenheden zou dan ook zeer ondoelmatig zijn. De huidige regels leiden tot een praktische werkwijze waarbij het gebruik van onzelfstandige wooneenheden wordt toegerekend aan degene die het onzelfstandige deel in gebruik heeft gegeven. III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer adviseert de voorschriften voor de objectafbakening met betrekking tot onzelfstandige wooneenheden niet te wijzigen. Zij is van mening dat de praktische uitvoering van afbakening op het niveau van onzelfstandige gedeelten niet goed mogelijk is.
Afbakening op gebruikersniveau
94
I
geleverde inbreng Gemeenten geven aan dat de objectafbakening en waardebepaling van niet-woningen een niet-evenredig deel van de inspanningen in het kader van de Wet WOZ met zich meebrengen. Slechts circa 10% van de WOZ-objecten betreft een niet-woning. Van de totale inspanning heeft een aanzienlijk groter deel betrekking op de niet-woningen.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Voor de uitvoering van de objectafbakening moeten de gemeenten inzicht hebben in de eigenaren en gebruikers van alle onroerende zaken. Gegevens over de eigenaren worden aangeleverd door het Kadaster. Voor gegevens over de gebruikers maken gemeenten gebruik van de GBA, van informatie van nutsbedrijven en van de resultaten van eigen onderzoek. Voor gebruikers van een-
5. DE WAARDEBEPALING
heden binnen in delen gebruikte gebouwen hebben nutsbedrijven veelal geen informatie. Daarom is ten behoeve van het verzamelen van gebruikersmutaties van deze niet-woningen bij een wijziging van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken een inlichtingenformulier vastgesteld15 (zie ook bijhouden subjectmutaties in hoofdstuk 4). b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De geschetste situatie betekent een voortzetting van de uitvoeringspraktijk in het kader van de Wet WOZ. De praktijk hangt samen met het feit dat de onroerende-zaakbelastingen zowel een eigenaren- als een gebruikersdeel kent. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De geschetste situatie betekent een voortzetting van de uitvoeringspraktijk in het kader van de Wet WOZ. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Evenals voorheen onder de onroerende-zaakbelastingen het geval was, zijn als gevolg van de objectafbakeningsvoorschriften aan de waardebepaling van nietwoningen, belangrijke uitvoeringslasten verbonden. Het registreren van de nieuwe gebruikers is van belang als indicatie voor de objectafbakening en voor het bepalen van de belastingplicht. Verhuurders van bepaalde categorieën nietwoningen (met name in delen gebruikte gebouwen) zijn daarom gehouden jaarlijks opgave te doen van het gebruikersbestand en de mutaties in de omvang van de gebruikerseenheden. Wanneer dat het geval is veranderen de WOZobjecten en moeten nieuwe beschikkingen genomen worden. Voor de objectafbakening is ook van belang of de verhuurde eenheden over voldoende zelfstandigheid beschikken. Dit is een punt waarover discussie kan ontstaan. Het onderscheiden van gebruikerseenheden brengt met zich dat wanneer in wisselende omvang zelfstandige delen van het bedrijfspand worden verhuurd of verpacht (bijvoorbeeld kantines), de regels voor de objectafbakening tot een gecompliceerde uitvoeringspraktijk leiden. Naast de eerder genoemde in delen gebruikte gebouwen lopen de gevallen waarin verhuursituaties leiden tot vraagstukken over de objectafbakening uiteen. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld een kantine van een schoolgebouw die is verpacht. Maar ook aan de situatie dat op een luchthaven zelfstandige gedeelten worden gebruikt door een supermarktketen of andere winkelbedrijven dan wel aan het geval dat op een bedrijfsterrein een gebouw wordt gebruikt door een onderaannemer. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld vaak in omvang wisselende winkelunits in winkelcentra. Wanneer de gebruikersgrenzen voor niet-woningen buiten aanmerking blijven, zullen niet alleen de binnen een gebouwd eigendom af te bakenen zelfstandige gedeelten die bij een ander in gebruik zijn niet langer als zelfstandig object wor-
15
Stcrt. 1997, 132
95
EVALUATIE WET WOZ
den aangemerkt, maar zal ook de omvang van samenstellen van gebouwde en ongebouwde eigendommen kunnen toenemen. Bij het analyseren van het alternatief waarbij slechts objecten worden afgebakend tot het niveau van eigendom, moet wel onderzocht worden of de formulering van de waarderingsvoorschriften hierop aangepast moet worden. Immers er sprake van een andere markt en andere gegadigden voor één winkelpand dan voor een winkelcentrum met honderd winkelpanden. Uitgangspunt bij de waardebepaling blijft dat de huidige eigenaar de mogelijkheid heeft om het totale object (het winkelcentrum) in afzonderlijke eenheden (winkels) te verkopen, zodat ook primair gekeken zal worden naar de prijs die dergelijke gegadigden voor de afzonderlijke winkels bereid zijn te betalen. Ook voor woningen moet een uitgebreide administratie gevoerd worden over wie de gebruikers zijn van onroerende zaken, ten einde de objectafbakening juist te kunnen uitvoeren. Afbakening op het niveau van de eigenaar zou met name bij grote complexen van huurwoningen veel uitvoeringslasten besparen. Het afbakenen op gebruikersniveau is alleen van belang voor de onroerendezaakbelastingen. Gelet op de samenhang tussen het WOZ-object en het object van heffing, is een oordeel over de aanvaardbaarheid van het buiten aanmerking laten van de gebruikersgrenzen in het kader van de Wet WOZ, afhankelijk van het feit of voor de aanslagregeling voor de onroerende-zaakbelastingen aanvaardbaar is dat de belastingplicht van de gebruiker vervalt. Ditzelfde geldt voor de minder frequent toegepaste, maar wel in de Waterschapswet opgenomen omslag "gebruikers bedrijfsgebouwd". Het efficiencyvoordeel om de gebruikersgrenzen buiten aanmerking te laten, waardoor daarop geen acht behoeft te worden geslagen impliceert wel dat de rechtspositie van de feitelijke gebruiker verandert. Hij ontvangt geen WOZbeschikking meer voor zijn gebruikseenheid en hij ontvangt ook geen aanslag meer. In de Gemeentewet en de Waterschapswet zou een regeling opgenomen moeten worden op grond waarvan de verhuurder de op het gebruik drukkende belasting kan verhalen op de huurder. De te verhalen onroerende-zaakbelasting van de gebruiker kan dan in de huur- of pachtovereenkomst worden opgenomen dan wel direct in de huur worden verdisconteerd16 De te verhalen belasting gaat onderdeel uitmaken van de civielrechtelijke relatie tussen huurder en verhuurder.
16
96
Vergelijk de verhaalsmogelijkheid voor de pachtersomslag van ongebouwde eigendommen als bedoeld in artikel 116, onderdeel b, van de Waterschapswet, in het Pachtnormenbesluit 1995 (Stb. 1995, 515). Daarin is bepaald dat de pachtprijs kan worden verhoogd met 50% van de waterschapslasten die van de verpachter wordt geheven, indien het waterschap geen pachtersomslag hanteert.
5. DE WAARDEBEPALING
III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer is van oordeel dat er op het gebied van de objectafbakening en de waardebepaling belangrijke efficiencyvoordelen behaald kunnen worden, indien de gebruikersgrenzen buiten aanmerking zouden kunnen blijven. De Waarderingskamer beveelt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Financiën aan te onderzoeken of het regime van de onroerende-zaakbelastingen ruimte biedt om de gebruikersgrenzen buiten aanmerking te laten. De effecten met betrekking tot de belastingheffing hebben geen rol gespeeld in dit evaluatie-onderzoek met betrekking tot de Wet WOZ.
5.4
Waarderingsvoorschriften De uitgangspunten van de waarderingsvoorschriften zijn overgenomen uit de belastingbepalingen in de Gemeentewet zoals die op 1 januari 1995 luidden. Onderscheid wordt gemaakt tussen de waarde in het economische verkeer en de gecorrigeerde vervangingswaarde. Woningen en rijksmonumenten worden altijd gewaardeerd naar de waarde in het economische verkeer. Dat alle rijksmonumenten naar de waarde in het economische verkeer worden gewaardeerd is voor het eerst in de Wet WOZ opgenomen. Voor de overige objecten geldt dat de waarde wordt bepaald op de hoogste van de twee. In deze evaluatie wordt niet ingegaan op naar voren gebrachte zienswijzen met betrekking tot de interpretatie van wettelijke voorschriften en daarover door de Waarderingskamer ingenomen standpunten17. Naar het oordeel van de Waarderingskamer moet de jurisprudentie die omtrent interpretatievraagstukken zal worden gewezen afgewacht worden. De waarderingsvoorschriften (ficties) "vrij en onbezwaard" en "leeg en onmiddellijk in gebruik te nemen" sluiten aan bij het waardebegrip zoals dat wordt gehanteerd voor de toepassing van het huurwaardeforfait, maar leiden tot een afwijking van het waardebegrip dat voor de vermogensbelasting wordt gehanteerd voor de waarde van de eigen woning. Voor de vermogensbelasting wordt wel rekening gehouden met de waardedrukkende invloed van zakelijke rechten
17
Hoogland c.s. brengt onder de aandacht dat de in de toelichting van de Waarderingskamer op de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling (Waarderingsinstructie 1995) ingenomen standpunten bij toetsing door de rechter wellicht niet houdbaar zullen blijken.
97
EVALUATIE WET WOZ
als bijvoorbeeld erfpacht. Voor de rijksbelastingen wordt overigens wel rekening gehouden met de waardedrukkende invloed van zelfbewoning18. Waarderingsficties Bij de bepaling van de waarde in het economische verkeer wordt ervan uitgegaan dat de waarde van het object moet worden bepaald en niet de waarde van afzonderlijke rechten op dit object. Dit houdt verband met het zakelijk en objectief karakter van de waardebepaling. Dit wordt bereikt door de fictie dat de veronderstelde koper alle rechten overgedragen krijgt (over-drachtsfictie). Ook wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de onroerende zaak direct leeg opgeleverd wordt (verkrijgingsfictie). Deze "ficties" golden ook voorheen al bij de bepaling van de waarde voor de onroerende-zaakbelastingen.
Waardering van huurwoningen I
98
geleverde inbreng Aandacht is gevraagd voor de waardering van huurwoningen19. De woningbouwverenigingen vinden dat door de voorschriften de waarde van corporatiewoningen te hoog uitvalt. Zij geven aan dat het voorschrift "leeg opleverbaar" niet zou moeten gelden omdat huurwoningen vrijwel nooit leeg worden verkocht. Gepleit wordt voor een waardering waarbij de opbrengst voor een woningbouwvereniging bij verkoop in verhuurde staat centraal staat. Zij baseren zich daarbij op het feit dat huurwoningen een heel andere positie hebben dan koopwoningen. Bovendien is er bij huurwoningen altijd sprake van exploitatie in verhuurde staat. De lage rentestand van dit moment is eigenlijk de grootste veroorzaker van de stijging bij de prijzen van koopwoningen, terwijl dit geen effect heeft op de huurwaarde. Ook wordt opgemerkt dat de waardering van huurwoningen technisch niet goed mogelijk is, omdat met name van bepaalde huurwoningen geen of onvoldoende verkoopcijfers voorhanden zijn. Bij de verkoop van huurwoningen is geen sprake van vrije prijsvorming. Juist voor de goedkope huurwoningen zouden er volgens de corporaties geen vergelijkbare referentiewoningen beschikbaar zijn. Prof. ing. A.F. Thomsen van de Technische Universiteit Delft is eveneens van oordeel dat de wijze van waarderen op basis van de voorschriften van de Wet WOZ voor huurwoningen niet adequaat is. Terwijl de waarde van een eigen woning gebaseerd is op vermogensvorming, komt de waarde van een huur-
18
Bij de Aanpassingswet Wet WOZ is dit voor de toepassing van het huurwaardeforfait verwerkt bij de vaststelling van het bijtellingspercentage van 1,25%. Voor de vermogensbelasting komt dit tot uitdrukking doordat bij wetsfictie de waardedrukkende invloed van zelfbewoning op 40% wordt bepaald.
19
Aedes vereniging van woning corporaties, Nederlandse Woonbond en enige woningcorporaties
5. DE WAARDEBEPALING
woning tot stand in een dienstenmarkt. Hij zou de waarde van huurwoningen gerelateerd willen zien aan het woningwaarderingsstelsel zoals dat in het kader van de huurprijsregulering gehanteerd wordt. II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De regelgeving in de Wet WOZ is niet anders dan die destijds gold voor de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Omdat sprake is van ongewijzigde regelgeving ten opzichte van de heffing van de onroerende-zaakbelastingen, zijn geen wijzigingen ten opzichte van de bestaande uitvoeringspraktijk voorzien. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De waardering van huurwoningen heeft in het eerste WOZ-tijdvak veel aandacht gekregen. Dit hangt niet samen met de wijziging van de regelgeving, maar wel met twee andere ontwikkelingen: - Door de verandering van de financieringswijze in de volkshuisvesting hebben de woningbouwcorporaties meer aandacht gekregen voor de hoogte van de lokale belastingen. - De sterke stijging van de waarde op de woningmarkt was in het segment van de goedkopere woningen nog sterker dan gemiddeld. Omdat het grootste deel van de voorraad huurwoningen zich in dit marktsegment bevindt, was de gemiddelde waardestijging van huurwoningen nog hoger dan het gemiddelde van de woningen. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Naar het oordeel van de Waarderingskamer bieden de gebruikte taxatiemethodieken voldoende mogelijkheden om van huurwoningen een waarde in het economische verkeer te bepalen. De onderlinge fysieke verschillen tussen de in het referentiestelsel opgenomen woningen en de te taxeren huurwoningen kunnen daarbij tot uitdrukking worden gebracht. De onderbouwing van de waarde van een huurwoning vindt op overeenkomstige wijze plaats als de onderbouwing van een koopwoning waarvoor geen transactie heeft plaatsgevonden. Zoals ook in hoofdstuk 7 wordt aangegeven zijn inmiddels maatregelen getroffen om te bereiken dat de onderbouwing van de waarde in de toekomst beter zal geschieden dan in dit eerste WOZ-tijdvak. Het feit dat het waarderingsvoorschrift "vrij en leeg opleverbaar" ook geldt voor huurwoningen staat een doelmatige uitvoering van de Wet WOZ niet in de weg.
99
EVALUATIE WET WOZ
De verdeling van de belastingdruk over belastingplichtigen is in het kader van deze evaluatie niet aan de orde. De Waarderingskamer velt dan ook geen oordeel over het waarderingsvoorschrift "vrij"en "leeg opleverbaar" voor zover daarin de bedoeling van de wetgever tot uitdrukking komt om de bijdrage aan de middelen van de gemeente van gebruikers die tevens eigenaar zijn en verhuurders en huurders op gelijke uitgangspunten te baseren. Wel dienen bij een eventuele discussie over de verdeling van de belastingdruk de uitvoeringseffecten voor de Wet WOZ betrokken te worden. Belangrijk hierbij is bijvoorbeeld dat om oneigenlijk gebruik van een eventueel bijzonder waarderingsvoorschrift te voorkomen er een goede definitie is van het begrip "huurwoning". Ook moet bedacht worden dat het uitvoeren van de waardebepaling met het oog op de positie van de eigenaar (de woningbouwvereniging) een subjectief element introduceert dat alleen geldt voor de eigenaar, die niet overeenkomt met de positie van de huurder. Indien een huurder minder onroerende-zaakbelasting betaalt dan iemand die een vergelijkbare woning van een ander huurt of in eigendom heeft, wordt deze beloont met een lage OZB-heffing, terwijl zijn buurman voor exact dezelfde woning niet alleen meer huur betaalt, maar ook nog eens meer onroerende-zaakbelasting. III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer is van oordeel dat een doelmatige uitvoering van de Wet WOZ niet is gediend met wijziging van de waarderingsvoorschriften voor de categorie huurwoningen. Het maken van onderscheid tussen eigenwoningen en huurwoningen zou de uitvoering van de waardebepaling belasten, omdat het onderscheid tussen een "eigen woning" en een huurwoning niet altijd duidelijk is en hier ook mutaties in optreden. De effecten van wijziging van de waarderingsvoorschriften voor zover die er op gericht zou zijn een andere verdeling van de belastingdruk over gebruikers van huurwoningen en gebruikers van eigen woningen te realiseren, blijft buiten het kader van dit onderzoek.
Recht van erfpacht I
100
geleverde inbreng Ook is commentaar binnengekomen ter zake van de waardebepaling van onroerende zaken waarop een recht van erfpacht rust. Daarin wordt voor bepaalde gevallen als knelpunt genoemd dat bij de waardebepaling geen rekening wordt gehouden met een op de onroerende zaak drukkend recht van erfpacht.
5. DE WAARDEBEPALING
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Doel van de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ is het bepalen van een objectieve waarde die zowel voor eigenaar als gebruiker aansluit op de waardebegrippen die voor de belastingheffing van beiden worden gebruikt. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De regelgeving heeft geen wijziging ondergaan bij de invoering van de Wet WOZ. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De afgelopen jaren heeft veelvuldig herziening van de erfpachtcontracten plaatsgevonden. Daarbij zijn vaak aanzienlijk hogere erfpachtcanons vastgesteld. Dit heeft tot gevolg gehad dat erfpachters zich meer bewust zijn geworden van de status van het erfpachtrecht en dat zij zich soms meer huurder dan eigenaar van een onroerende zaak zijn gaan voelen. Een bijkomend aspect is de grote waardestijging van woningen als gevolg van ontwikkelingen in de onroerend goed markt. Deze aspecten hebben geleid tot een groeiende maatschappelijke discussie over het feit dat de erfpachter wel voor de volledige waarde in de heffing van lokale belastingen wordt betrokken, terwijl de waarde van zijn erfpachtrecht daarmee geen relatie heeft. Hetzelfde geldt met betrekking tot contracten waarin een anti-speculatiebeding dan wel verkoop beperkende voorwaarden in de vorm van bepalingen omtrent maatschappelijk gebonden eigendom zijn opgenomen. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Zoals ook bij de waardebepaling van huurwoningen naar voren is gebracht is, geldt het waarderingsvoorschrift "vrij en leeg opleverbaar". De WOZ-waarde is dienstbaar aan de heffingswetten waarin er voor de erfpachtsituatie (behoudens voor de vermogensbelasting) eveneens geen rekening gehouden wordt met de periodieke schuldplichtigheid. Evenals bij de waardebepaling van huurwoningen naar voren is gebracht, valt de verdeling van de belastingdruk over de belastingplichtigen buiten het oordeel van de Waarderingskamer. Voor wat betreft de aspecten die zijn verbonden aan eventuele aanpassing van de systematiek wordt naar voren gebracht dat afwijken van het objectieve en zakelijke karakter de uitvoering van de Wet WOZ sterk zou compliceren. Het splitsen van de totale objectieve waarde in een deel dat wordt toegerekend aan de erfpachter en een deel dat wordt toegerekend aan de bloot-eigenaar impliceert dat aan de te onderscheiden rechten waarden zouden moeten worden toegekend. Deze waarden zouden moeten worden bepaald naar het moment van de waardepeildatum. De onderlinge verhouding in de te onderscheiden rechten ontwikkelen zich in de tijd en als gevolg van eventuele nieuw afgesloten contracten. Er kunnen ook gevolgen zijn voor de objectafbakening. Daarvan is sprake wanneer er meer dan één soort zakelijk recht is gevestigd.
101
EVALUATIE WET WOZ
Een dergelijke methodiek om het probleem tegemoet te komen, past niet in de systematiek van de Wet WOZ. Een alternatief zou zijn de beschikking toe te zenden aan de blooteigenaar en aan hem ook de aanslag onroerende-zaakbelasting voor het eigenarendeel op te leggen. Deze zou dan een recht op verrekening moeten krijgen voor het door hem te bepalen aandeel in de waarde dat aan de erfpachter toegerekend kan worden. Voor de toepassing van het huurwaardeforfait kan de WOZ-waarde worden gehanteerd zoals die aan de erfpachter als gebruiker bekend is gemaakt. III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer heeft geen oordeel over de verdeling van de belastingdruk over belastingplichtigen. Wijziging in de waarderingsvoorschriften zou de uitvoering van de Wet WOZ compliceren.
Waardering van (rijks) monumenten
20
102
I
geleverde inbreng Bij de bepaling van de waarde van rijksmonumenten met publieke bestemming is op een aantal problemen gestuit. Onduidelijk is of de jurisprudentie die in het verleden betrekking had op de waarde in het economische verkeer20 van incourante objecten naar de thans bestaande situatie voor rijksmonumenten kan worden doorgetrokken. Deze jurisprudentie zou ertoe leiden dat rijksmonumenten met een publieke bestemming in het kader van de Wet WOZ de waarde nul zouden krijgen. Overigens levert ook de waardering van andere niet-woningen die zijn ingeschreven als rijksmonument (bijvoorbeeld horecagelegenheden in historische panden, monumentale (delen van) fabriekscomplexen, nieuwbouwpanden achter monumentale gevels) problemen op, omdat slechts weinig van dergelijke monumenten betrokken zijn bij een transactie in het economische verkeer en dergelijke rijksmonumenten ook vaak moeilijk vergelijkbaar zijn met objecten die wel bij transacties betrokken zijn.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Anders dan voorheen in de Gemeentewet is in artikel 17, derde lid, Wet WOZ bepaald dat de waarde van rijksmonumenten steeds wordt bepaald op de waarde in het economische verkeer. Voor de inwerkingtreding van de Wet WOZ werd de waarde bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde. Het voorschrift dat alle rijksmonumenten, dus ook die met een publieke bestemming, worden gewaardeerd naar de waarde in het economische verkeer is bij
BNB 1980/57 en BNB 1981/156
5. DE WAARDEBEPALING
amendement in de wet opgenomen21. Achtergrond van het amendement was dat gevreesd werd dat in geval de waarde van een rijksmonument wordt bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde de waarde onverantwoord hoog zou worden. Waardebepaling van rijksmonumenten met publieke bestemming In een op verzoek van de Waarderingskamer uitgebracht advies geeft prof. dr. L.G.M. Stevens aan dat de situatie met betrekking tot de waardebepaling van rijksmonumenten met publieke bestemming niet helder is en dat niet is uitgesloten dat de rechter met betrekking tot aan hem voorgelegde geschilpunten tot het oordeel komt dat de waarde op nul gesteld moet worden. Hij geeft aan een aantal overwegingen, die deels wetgevende stappen impliceren, in ogenschouw te nemen. Hij denkt daarbij aan introductie van een monumentenvrijstelling in de Wet WOZ. Onroerende zaken waarvan de waarde geheel of in elk geval hoofdzakelijk, dat is voor 70% wordt bepaald door de monumentenwaarde, zouden dan niet langer in de heffing worden betrokken. Het zou om een facultatieve dan wel om een absolute vrijstelling kunnen gaan. De vrijstelling zou moeten gelden voor rijksmonumenten en voor gemeentelijke monumenten. De monumenten waarvoor de vrijstelling niet geldt, zouden gewaardeerd moeten worden op de functionaliteitswaarde. Deze waarde benadert de waarde in het economische verkeer voor een gebruiker (niet noodzakelijkerwijs de huidige gebruiker). De monumentenwaarde dient daarbij buiten beschouwing te worden gelaten.
b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Het amendement had de bedoeling duidelijkheid te scheppen met betrekking tot de waardering van monumenten en tevens er voor zorg te dragen dat de eigenaren en gebruikers van rijksmonumenten niet in een nadelige positie kwamen, omdat zij belasting zouden moeten betalen over de waarde die het monument voor de maatschappij in het algemeen heeft. Bij de totstandkoming van het amendement is met name aandacht besteed aan gebruik van monumenten voor bijvoorbeeld kantoorfunctie en aan kerkgebouwen (zie hierna). c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Uit de inbreng blijkt dat de gewenste duidelijkheid niet is bereikt en wellicht zelfs meer onduidelijkheid is ontstaan. Dit geldt zeker voor de waardering van rijksmonumenten met een publieke bestemming, waarbij de vraag naar voren is gekomen of dergelijke objecten in het kader van de Wet WOZ op nul gewaardeerd moeten worden ook wanneer sprake is van een hoge mate van 21
Tweede Kamer 1993/94, 22.885, nr. 20. Zie ook Handelingen van de Tweede Kamer, 1993/94, blz. 81-5524
103
EVALUATIE WET WOZ
functionaliteit voor de huidige eigenaar/gebruiker (de overheid). Deze onduidelijkheid over de rijksmonumenten voor de publieke dienst was niet de bedoeling van de indieners van het amendement. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De Waarderingskamer is van mening dat indien blijkt dat de waarde van bedoelde monumenten met publieke bestemming, gelet op de jurisprudentie met betrekking tot de waarde in het economische verkeer van incourante onroerende zaken die in het kader van de onroerende-zaakbelastingen (tekst voor 1983) is gewezen, op nul gesteld moet worden, het amendement verder strekt dan oorspronkelijk is beoogd. Het amendement had de bedoeling om de belastingdruk te matigen en niet om de facto een vrijstelling op te nemen. De Waarderingskamer is van mening dat aan de bedoeling van het amendement beter recht gedaan kan worden door in de wet op te nemen dat de waarde van bedoelde onroerende zaken wordt bepaald op de functionaliteitswaarde zoals die door prof. Stevens is aangedragen als nadere uitwerking van de waarde in het economische verkeer. Deze functionaliteitswaarde is van belang voor de waardebepaling van rijksmonumenten met een publieke bestemming (die anders wellicht een WOZ-waarde nihil zouden) krijgen, maar ook voor de vereenvoudiging van de waardebepaling van andere rijksmonumenten. Het begrip "functionaliteitswaarde" zou als volgt gedefinieerd kunnen worden: "De prijs die een redelijk handelende verkoper en een redelijk handelende koper na een zorgvuldige voorbereiding zouden overeenkomen bij een veronderstelde verkoop die gericht is op het gebruik of de exploitatie van de desbetreffende onroerende zaak (dus met inbegrip van de instandhouding van het monument), rekening houdend met de geldende objectieve voorschriften (bestemmingsplan, vereisten bescherming monumenten) en rekening houdend met de optimale toegestane aanwendingsmogelijkheden." Een dergelijke wetswijziging zou met ingang van 1 januari 2001, het begin van het nieuwe tijdvak, gerealiseerd moeten zijn. De wetswijziging zou gezien kunnen worden als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel c, van de Wet WOZ. Voor het tijdvak dat aanvangt op 1 januari 2001 kan de heffing dan plaatsvinden op basis van de beschikkingen die op grond van de nieuwe regels zijn vastgesteld. III
104
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer adviseert om met ingang van 1 januari 2001 het in de Wet WOZ opgenomen waarderingsvoorschrift voor rijksmonumenten voor zover dat niet-woningen zijn, te wijzigen, in die zin dat deze gewaardeerd moeten worden op de functionaliteitswaarde.
5. DE WAARDEBEPALING
Waardering van monumentale kerkgebouwen I
geleverde inbreng Het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO-K) heeft aandacht gevraagd voor de praktijk van de waardebepaling van monumentale kerkgebouwen. Zij wijst erop dat de bedoeling van het amendement, namelijk te voorkomen dat rijksmonumenten met een lage waarde in het economische verkeer door hoge heffingen - op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde, zouden worden belast, in de praktijk nauwelijks gestalte krijgt. Het CIO-K geeft aan dat een en ander in relatie lijkt te staan tot de toelichting die is gegeven over dit onderwerp in de door de Waarderingskamer gegeven Waarderingsinstructie 1995. Daarin is gesteld dat wanneer marktinformatie ontbreekt voor het bepalen van een reële prijs die een mogelijke gegadigde bereid is te betalen, ook gekeken kan worden naar een taxatiemethodiek op basis van reproductie. Overigens blijken ook onduidelijkheden te bestaan die betrekking hebben op de objectafbakening te bestaan en die worden veroorzaakt door oude regelgeving met betrekking tot het eigendom van kerktorens.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Bij de totstandkoming van de Wet WOZ is relatief veel aandacht besteed aan de waardering van (monumentale) kerkgebouwen. Dit heeft te maken met het feit dat voor de inwerkingtreding van de Wet WOZ gemeenten deze kerkgebouwen meestal niet betrokken in de waardebepaling, omdat de gebouwen vielen onder een vrijstelling voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen. Door de invoering van de Wet WOZ moeten gemeenten wel kerkgebouwen waarderen. De vrijstelling voor de gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen geldt nog steeds. De WOZ-waarde van kerkgebouwen is daarom meestal slechts van belang voor de heffing van de waterschapsomslag gebouwd. Voor de inwerkingtreding van de Wet WOZ werd de waarde van kerkgebouwen voor de waterschapsomslag gebouwd bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde. Door het amendement met betrekking tot de rijksmonumenten moeten kerkgebouwen die als rijksmonument zijn ingeschreven nu worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer. Mede naar aanleiding van een toezegging aan het parlement is in de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken opgenomen dat kerkgebouwen die niet als rijksmonument zijn ingeschreven worden gewaardeerd naar de benuttingswaarde. De benuttingswaarde is een vorm van de gecorrigeerde vervangingswaarde waarbij alleen gekeken wordt naar het "nut" van het gebouw voor de huidige gebruiker en niet naar de "waarde van het monument voor de maatschappij". Zowel bij het amendement met betrekking tot de rijksmonumenten als bij de regeling van de "benuttingswaarde" was het uitgangspunt dat de waarde van
105
EVALUATIE WET WOZ
(monumentale) kerkgebouwen in het kader van de Wet WOZ niet onverantwoord hoog mocht worden. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De regelgeving bestaande uit het amendement voor de rijksmonumenten en de introductie van de "benuttingswaarde" moest duidelijkheid te scheppen met betrekking tot de waardering van kerkgebouwen (en andere objecten met een cultuurhistorische betekenis). Deze duidelijkheid was er niet, omdat de meeste kerkgebouwen en ook veel andere objecten met een cultuurhistorische betekenis voor de OZB-heffing niet werden getaxeerd. Veel van deze objecten vallen immers onder een vrijstelling voor de OZB-heffing (bijvoorbeeld verplichte vrijstelling voor gebouwen voor de openbare eredienst of facultatieve vrijstelling voor gemeentelijke objecten). Door de invoering van de heffingsmaatstaf waarde in het economische verkeer in de Waterschapswet werd de taxatie van dergelijke objecten noodzakelijk. Bij de invoering van de Wet WOZ bestond er dus nog weinig ervaring met de waardering van dergelijke objecten. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Uit de inbreng blijkt dat betrokkenen nog de vrees hebben dat de waarde van (monumentale) kerkgebouwen in het kader van de Wet WOZ onverantwoord hoog wordt vastgesteld. Jurisprudentie over de juiste interpretatie van het huidige waarderingsvoorschrift ontbreekt echter nog. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 januari 1999, nr. 34.114 (VakstudieNieuws 1999, blz. 732) beslist in het kader van de waterschapsomslag van gebouwde onroerende zaken in zake de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde van een monumentale basiliek. Deze jurisprudentie geeft wel meer duidelijkheid over het toepassen van de "benuttingswaarde" voor kerkgebouwen uitgaande van de waarde van functionele moderne kerkgebouwen (de zogenoemde "schoenendoosbenadering"), maar geeft nog geen inzicht in de bepaling van de waarde in het economische verkeer van kerkgebouwen die als rijksmonument zijn aangewezen. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Een uitgebreide analyse van de jurisprudentie met betrekking tot de waardebepaling van kerkgebouwen in het kader van de Wet WOZ is nog niet mogelijk, omdat deze nog niet is uitgekristalliseerd. De jurisprudentie die wel ontstaat met betrekking tot de waterschapsomslagen vóór de invoering van de Wet WOZ sluit wel direct aan op de uitgangspunten die zijn vastgelegd in het kader van de "benuttingswaarde". Het gaat bij het bepalen van de benuttingswaarde niet, zoals de belanghebbenden vrezen, om het bepalen van de kosten die gemoeid zijn met het herbouwen van een monument, maar het gaat om de investeringen die een gegadigde zou moeten doen om een object te krijgen met de gebruiksmogelijkheden die overeenstemmen met de gebruiksmogelijkheden van het desbetreffende rijksmonument.
106
5. DE WAARDEBEPALING
Overigens wordt ook bij het bepalen van de waarde in het economische verkeer op basis van reproductie (zoals door de Waarderingskamer is toegelicht in de Waarderingsinstructie 1995) alleen gekeken naar de bedragen die andere gegadigden bereid zijn te investeren in een dergelijk functioneel vervangend object. Deze waarde in het economische is met name van belang wanneer het kerkgebouw is aangewezen als rijksmonument. III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer concludeert dat de jurisprudentie die nu uitkristalliseert voor de waterschapsomslagen in de belastingjaren voor de invoering van de Wet WOZ met betrekking tot de gecorrigeerde vervangingswaarde van kerkgebouwen, aansluit op de bedoelingen die zijn neergelegd in de definitie van het begrip "benuttingswaarde".
Beoordelen "vrijstelling" bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond I
geleverde inbreng Gemeenten geven aan dat in sommige gevallen de aard van het gebruik niet feitelijk vast te stellen is en bovendien moeilijk toetsbaar is op lokaal niveau. Bij bedrijfsbeëindiging is ook het moment waarop er geen sprake meer is van "bedrijfsmatig gebruik" niet exact aan te geven.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Bij de uitvoering van de waardebepaling moet de gemeente ook beoordelen of er met betrekking tot een perceel cultuurgrond wel of niet sprake is van "bedrijfsmatig" gebruikte cultuurgrond. In het ene geval blijft de waarde buiten aanmerking, terwijl in het andere geval de waarde wel in aanmerking moet worden genomen. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld stukjes grond die door een "hobbyboer" worden gebruikt, paardenweitjes enz. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De regelgeving in het kader van de Wet WOZ sluit aan op de regelgeving met betrekking tot de verplichte vrijstelling van cultuurgrond voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De praktijk laat zien dat gemeenten lang niet in alle gevallen beschikken over gegevens om te beoordelen of sprake is van bedrijfsmatige exploitatie van de cultuurgrond. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Bij de uitvoering van de Wet WOZ is het onderscheid tussen wel of niet bedrijfsmatige exploitatie van belang geworden, omdat vóór de invoering van de 107
EVALUATIE WET WOZ
Wet WOZ de meeste gemeenten een aanvullende facultatieve vrijstelling hanteerden, waardoor in de praktijk alle cultuurgrond (vaak zelfs alle ongebouwde onroerende zaken) waren vrijgesteld. Het onderscheid tussen al dan niet bedrijfsmatige exploitatie van de cultuurgrond is van groot belang gezien de hoge waarde die aan "woonboerderijen" op de markt wordt toegekend. Het taxeren van een "hobbyweiland" als grond dienstbaar aan een woonboerderij heeft invloed op de heffingsmaatstaf voor alle gekoppelde heffingswetten. Immers voor de waterschapsomslagen geldt de dienstbare hobbywei als onderdeel van een belastingobject "gebouwd" en de waarde zal ook meetellen bij de waarde van de eigen woning voor huurwaardeforfait en vermogensbelasting. III
conclusies en aanbevelingen Het vaststellen of er al dan niet sprake is van "bedrijfsmatige" exploitatie van cultuurgrond is niet eenvoudig. De belangen bij dat onderscheid zijn groot. De Waarderingskamer beveelt aan om een nadere studie te laten doen naar de best mogelijke oplossingen voor dit probleem.
5.5
Taxatietechnieken en uitvoering waardebepaling In het kader van de Wet WOZ moeten circa 7,5 miljoen objecten worden gewaardeerd. Het afzonderlijk bezoeken van alle objecten en het op een klassieke wijze opstellen van een taxatierapport is bij deze aantallen onmogelijk en zou ook leiden tot onaanvaardbare kosten. Voor de massale waardebepaling in het kader van de Wet WOZ wordt daarom gebruik gemaakt van geautomatiseerde technieken en worden gerichte inventarisaties gehouden van objectgegevens en marktgegevens. Door deze aanpak worden de voor de taxatie benodigde gegevens op een veel doelmatigere wijze verzameld dan bij een "klassieke" benadering. Door optimalisering van de toegepaste methoden kunnen de resultaten van de waardebepaling voldoen aan de kwaliteitseisen die de Wet WOZ stelt.
Indexatie en modelmatige waardebepaling I
108
geleverde inbreng De wetgever heeft er voor gekozen om de waardebepaling nauwkeurig te laten aansluiten bij de waarde in het economische verkeer. Een vraag die wel wordt gesteld, is of dat kan worden bereikt met toepassing van indexcijfers. De gemeenteraden van Alkemade en Boxmeer hebben moties aangenomen waarin wordt voorgesteld om, ter wille van de kosten, de introductie van een systeem van indexering te bevorderen.
5. DE WAARDEBEPALING
Waardebepaling in het kader van de Wet WOZ De waardebepaling in het kader van de Wet WOZ is een vorm van massale waardebepaling waarvoor andere technieken worden gebruikt dan bij het uitvoeren van een individuele taxatie-opdracht. Bij een individuele taxatie-opdracht bekijkt de taxateur het te taxeren object en gebruikt dan zijn marktkennis om een taxatie te maken of zoekt er relevante marktgegevens bij om deze marktkennis te verwerven. De massale waardebepaling begint met het analyseren van alle relevante marktgegevens. Bij de waardebepaling van woningen zijn dit de verkoopprijzen van eigen woningen. Deze marktgegevens worden verwerkt tot een zogenaamd referentiestelsel. Dit referentiestelsel representeert alle te taxeren objecten in de gemeente. De objecten (woningen) die in dit referentiestelsel zijn opgenomen zijn op basis van de marktgegevens getaxeerd, zodat zij het waardeniveau en de onderlinge waardeverhoudingen rond de waardepeildatum goed weergeven. Omdat het referentiestelsel een goede representatie vormt van de objecten (woningen) in de gemeente, hoeven bij het taxeren van de overige objecten slechts de (kleine) waardeverschillen tussen de te taxeren panden en de objecten in het referentiestelsel te worden geschat. Voor het inschatten van deze waardeverschillen wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van reeds bekende of speciaal verzamelde kenmerken van de objecten. Bij het analyseren van de marktgegevens en bij het inschatten van de verschillen tussen de te taxeren objecten en het referentiestelsel wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van geautomatiseerde technieken. Wanneer het geheel van marktanalyse en taxatie in één sterk geautomatiseerde aanpak wordt uitgevoerd, wordt gesproken van modelmatige waardebepaling. Bij de taxatie van winkelpanden, kantoorpanden en bedrijfspanden wordt in beginsel op een zelfde wijze gewerkt. Alleen bestaat voor deze panden de meeste marktinformatie uit huurgegevens. Voor de taxatie van bijzonder panden, zoals industriële installaties, scholen, kerkgebouwen, ziekenhuizen etc. spelen (landelijke) kengetallen voor het inschatten van de herbouwkosten en voor het inschatten van de gevolgen van technische veroudering en functionele veroudering een belangrijke rol. Door combinatie van de objectgegevens van deze bijzondere objecten en de kengetallen kan ook bij deze objecten de automatisering een bijdrage leveren aan de doelmatige uitvoering van de taxaties.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De eisen die de Wet WOZ stelt aan de nauwkeurigheid van de taxatie staan los van de methode die worden gebruikt voor de waardebepaling. Er is uitdrukkelijk voor gekozen om wel duidelijke eisen te stellen aan de kwaliteit van de uitkomsten, maar niet aan de methode om de waardebepaling uit te voeren. Bij de totstandkoming van de regelgeving bestond uitdrukkelijk de verwachting dat door technische ontwikkelingen ook efficiëntere methoden voor de uitvoering van de waardebepaling mogelijk zouden worden. 109
EVALUATIE WET WOZ
b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De technische mogelijkheden van automatisering, stellen gemeenten in staat om, onder bepaalde randvoorwaarden met name bij woningen met behoud van de gewenste kwaliteit, een doelmatiger uitvoering van de waardebepaling te bereiken. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Uit de plannen van aanpak voor de herwaardering naar de waardepeildatum 1 januari 1999 blijkt dat de inzet van methoden van "modelmatige waardebepaling", "computerondersteunde taxatie" en "indexatie" een belangrijke plaats inneemt bij de taxatie van woningen. Daarbij blijkt ook dat toepassing van deze methoden hoge eisen stelt aan de actualiteit en betrouwbaarheid van de beschikbare objectgegevens en de analyse van de marktgegevens. Door de noodzakelijke kwaliteitsverbetering die deze gegevens nog moeten ondergaan, is het nog niet mogelijk om aan te geven in welke mate de inzet van deze methoden leidt tot verbetering van de efficiency. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Bij de discussie over het gebruik van indexatie is het belangrijk om onderscheid te maken naar de gedetailleerdheid van de te hanteren indexcijfers. Alleen aan de hand van op lokaal niveau vastgestelde indexcijfers, die zijn afgeleid uit een nauwkeurige analyse van de markt, zal indexatie kunnen leiden tot taxaties die voldoen aan de eisen die belastingheffers en belastingplichtigen stellen aan de WOZ-waarde. Het hanteren van landelijke indexcijfers, die bijvoorbeeld zijn vastgesteld op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek of het Centraal Planbureau, zoals de gemeenten Alkemade en Boxmeer voorstellen, geeft een onvoldoende basis om de waarde in het economische verkeer te bepalen. Deze instanties beschikken niet over informatie die van belang is om de geregistreerde verkoopcijfers te analyseren. Bij registratie door deze instanties van het verkoopcijfer wordt geen rekening met de aspecten die mede de overdrachtsprijs bepalen. De transactie behoeft geen reëel verkoopcijfer te zijn omdat er sprake is van bijvoorbeeld een familietransactie. In het verkoopcijfer komt niet tot uitdrukking of het object leeg of verhuurd wordt overgedragen. Ook bij de marktgegevens omtrent verhuur is niet duidelijk wat de andere elementen van de huurovereenkomst zijn. Indexering van op centraal niveau vastgestelde indexcijfers op basis van een landelijk gemiddelde waardeontwikkeling zal voor individuele gevallen tot grote afwijkingen kunnen leiden. Ook bij een systeem van indexering op basis van landelijke indexcijfers is het noodzakelijk dat de gemeente in ieder geval wel de basisgegevens over objecten actueel en betrouwbaar houdt. Het niet structureel bijhouden van objectgegevens zou immers ook bij toepassing van een indexatie impliceren dat bij een volgende herwaardering alle gegevens van de objecten opnieuw in kaart 110
5. DE WAARDEBEPALING
gebracht moeten worden. Het indexcijfer geeft immers hooguit een grove weergave van de marktontwikkeling sinds de vorige waardepeildatum. De invloed van fysieke wijzigingen van het object of van de bestemming komen niet tot uitdrukking in een indexcijfer. Een methodiek van modelmatig waarderen in samenhang met betrouwbare objectgegevens en gedetailleerde marktgegevens biedt goede mogelijkheden en sluit aan bij de in de Wet WOZ en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen voorgeschreven waarderingsystematiek waarbij wordt uitgegaan van permanente bijhouding van objectgegevens en marktanalyse op lokaalniveau. III
conclusies en aanbevelingen De ontwikkeling van taxatiemethoden heeft met de invoering van de Wet WOZ nieuwe impulsen gekregen. Onder begrippen als "indexatie", "modelmatige waardebepaling" en "computerondersteunde waardebepaling" wordt gewerkt aan methoden waarbij de computer een belangrijke rol speelt bij het bepalen van een waarde, gebruikmakend van nauwkeurige, actuele en betrouwbare objectgegevens en van zorgvuldig geanalyseerde marktgegevens. Pas zodra de kwaliteit van beide soorten gegevens op het gewenste niveau is, zal de invloed van de nieuwe ontwikkelingen op de doelmatigheid van de taxaties duidelijker zichtbaar worden. Hieraan wordt meer aandacht besteed in hoofdstuk 9 over waarderingscyclus en waarderingsfrequentie. De wens tot het gebruik van grovere, landelijke kengetallen voor de uitvoering van de waardebepaling in plaats van de gemeentelijke resultaten van de permanente marktanalyse leidt tot uitkomsten die niet voldoen aan de kwaliteitscriteria in het kader van de Wet WOZ.
5.6
Tussentijdse waardebepaling Artikel 19 geeft aan hoe omgegaan dient te worden met bepaalde mutaties betreffende een onroerende zaak zowel in de twee jaar tussen de waardepeildatum en het begin van het WOZ-tijdvak als gedurende het WOZ-tijdvak. Het gaat om wijzigingen in de objectafbakening, verbouwingen, verbeteringen enz, alsmede andere bijzondere omstandigheden die specifiek gelden voor de onroerende zaak. De mutaties leiden alleen tot aanpassing van de waarde wanneer een bepaalde drempel is overschreden22.
22
De drempels van artikel 19 bestaan er uit dat de algemene regel is dat de verandering in de waarde als gevolg van de mutatie minimaal 5% moet bedragen. Wanneer de 5% het bedrag van ƒ 25.000 niet te boven gaat vindt geen aanpassing van de waarde plaats. Wanneer het bedrag van ƒ 250.000 is overschreden vindt steeds aanpassing van de waarde plaats (ook wanneer daarmee de 5% niet is overschreden). De extra drempel van ƒ 25.000 geldt niet voor wijzigingen in de objectafbakening.
111
EVALUATIE WET WOZ
De drempels zijn opgenomen om te voorkomen dat mutaties met een geringe invloed op de waarde zouden leiden tot een groot aantal nieuwe beschikkingen in de loop van het tijdvak. Artikel 19 sluit aan op het in artikel 18 neergelegde uitgangspunt dat de waarde wordt bepaald naar de staat van de onroerende zaak op de waardepeildatum. Om artikel 19 toepassing te laten vinden moeten gemeenten de gegevens omtrent afgegeven bouwvergunningen enz. bijhouden in de WOZ-administratie. Artikel 19 leidt uitsluitend tot een nieuwe beschikking wanneer er sprake is van een "fysieke" omstandigheid. Ontwikkelingen in de markt of in de onderhoudstoestand van een onroerende zaak leiden niet tot nieuwe beschikkingen. De noodzaak voor het uitvoeren van tussentijdse taxaties hangt samen met het feit dat er sprake is van een WOZ-tijdvak van vier jaar. Bij verkorting van het tijdvak (verhoging van de waarderingsfrequentie) wordt de behoefte aan tussentijdse taxaties geringer en bij jaarlijkse waardering vervalt de behoefte aan tussentijdse taxaties geheel. Daarom is er een duidelijke relatie tussen deze paragraaf en hoofdstuk 9 (waarderingscyclus en waarderingsfrequentie).
Drempels bij wijziging objectafbakening
112
I
geleverde inbreng Partijen die bij de uitvoering van de waardebepaling zijn betrokken, geven aan dat de drempels die in artikel 19, van de Wet WOZ, zijn opgenomen, in het kader van de waardebepaling niet zo doelmatig uitwerken als zij wellicht bedoeld zijn. Zij geven aan er moeite mee te hebben dat wanneer van een object een klein deel wordt afgesplitst en dat afgesplitste deel een zelfstandig object gaat vormen, voor dat nieuw gevormde object altijd een nieuwe beschikking moet worden genomen. Voor het object waarvan het deel is afgesplitst wordt daarentegen geen nieuwe beschikking genomen. Dit kan leiden tot dubbele heffing. De desbetreffende bepaling is bovendien zeer moeilijk leesbaar.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Bij de Aanpassingswet Wet WOZ is aan artikel 19 een tweede (het huidige derde) lid toegevoegd. Daarin is bepaald dat wanneer een object een marginale wijziging in de objectafbakening ondergaat (bijvoorbeeld de toevoeging van een groenstrook), dit niet behoeft te leiden tot een nieuwe waardebepaling. De regeling voor mutaties in de objectafbakening werd daarmee in overeenstemming gebracht met de regeling die voor bijvoorbeeld verbouwingen reeds gold. Er werd uitsluitend een drempel van 5% opgenomen.
5. DE WAARDEBEPALING
b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De verwachting was dat het doelmatiger zou zijn om ook voor de gevallen van kleine mutaties in de objectafbakening met een geringe invloed op de waarde, een drempel op te nemen. Die drempel zou er toe leiden dat het nemen van een nieuwe beschikking in die gevallen achterwege zou kunnen blijven. Het feit dat, wanneer een klein deel wordt afgesplitst en dat afgesplitste deel een zelfstandig object gaat vormen, voor dat nieuw gevormde object altijd een nieuwe beschikking wordt genomen, terwijl voor het object waarvan het deel is afgesplitst geen nieuwe beschikking wordt genomen, is bij het opnemen van de bepaling bij de Aanpassingswet Wet WOZ onder ogen gezien. In de memorie van toelichting wordt het voorbeeld gegeven dat een fietsenstalling die wordt afgesplitst als gevolg van verpachting. De fietsenstalling wordt een zelfstandig object als gevolg van wijziging in de gebruikersgrens, terwijl voor het object waarvan de fietsenstalling is afgescheiden geen nieuwe beschikking wordt genomen. De fietsenstalling is niet de vrijwel ongewijzigde voortzetting van de oude onroerende zaak. Het object waarvan de fietsenstalling is afgesplitst is wel de vrijwel ongewijzigde voortzetting van het oude object en de mutatie in de waarde overschrijdt niet de drempel van 5%. Dit leidt tot dubbele heffing over het afgesplitste deel. Overigens kan op overeenkomstig wijze ook een relatief klein toegevoegd onderdeel van een object buiten de heffing blijven. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De drempels blijken minder doelmatig dan verwacht. Beoordeeld moet worden of de drempel is overschreden. Ook indien dit niet het geval is, moet de mutatie wel (herkenbaar) worden geadministreerd. Ook als de drempel in enig jaar niet is overschreden kan cumulatie van kleine mutaties in volgende jaren leiden tot overschrijding van de drempel in een later jaar. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Indien met de drempel geen rekening gehouden zou behoeven te worden, zou een kleine mutatie in de objectafbakening een tussentijdse beschikking met zich brengen. De Waarderingskamer is van oordeel dat het voordeel dat geen tussentijdse beschikking wordt genomen bij kleine mutaties die slechts een geringe invloed hebben op de waarde, vooralsnog zwaar weegt. De Waarderingskamer wijst er op dat de problematiek zal oplossen naar mate frequenter waardebepaling plaatsvindt. Gewezen wordt op hetgeen daarover in hoofdstuk 9 is opgenomen.
113
EVALUATIE WET WOZ
III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer is van oordeel dat vooralsnog veel gewicht moet worden toegekend aan het voordeel van de in artikel 19 opgenomen drempel van 5%. De Waarderingskamer beveelt thans geen aanpassing met betrekking tot de drempel voor kleine mutaties in de objectafbakening aan. Een verhoging van de waarderingsfrequentie beperkt de genoemde nadelen.
Drempels bij waardebepaling I
geleverde inbreng Voor de inbreng wordt verwezen naar hetgeen is opgemerkt met betrekking tot doelmatigheid van de drempel bij kleine mutaties in de objectafbakening. Als probleem wordt ook aangevoerd het feit dat onduidelijk is, hoe moet worden omgegaan met door de jaren heen cumulerende kleine mutaties, die uiteindelijk leiden tot overschrijding van de genoemde drempels van 5% (en ƒ 25.000) Zij geven aan dat een alternatief voor het hanteren van een waardedrempel zou kunnen zijn dat het nemen van een beschikking afhankelijk wordt gesteld van een uit de gemeentelijke administratie blijkend objectief gegeven, zoals bijvoorbeeld het afmelden van een bouwvergunning.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Een onroerende zaak is aan verandering onderhevig. Naast onderhoud, vinden aan een onroerende zaak immers ook mutaties plaats (uitbreiding, verbouwing, verbetering). Deze mutaties brengen met zich dat de onroerende zaak, anders dan als gevolg van marktontwikkeling, verandering in de waarde ondergaat. Artikel 19 voorziet er in dat in die gevallen de waarde opnieuw wordt bepaald en vastgesteld. Ook bijzondere omstandigheden die specifiek betrekking hebben op de onroerende zaak, zijn aanleiding om de invloed daarvan tot uitdrukking te brengen in een (tussentijdse) beschikking. De mutaties of de bijzondere omstandigheden leiden echter alleen tot een nieuwe beschikking wanneer de invloed daarvan op de waarde een drempel van 5% (en ƒ 25.000) overschrijdt. De doelstelling van de drempel was een doelmatigheidsbepaling op te nemen die er toe strekte dat voor kleine mutaties met een geringe invloed op de waarde, geen tussentijdse voor bezwaar vatbare beschikking genomen behoefde te worden. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Verwacht werd dat de drempel doelmatig zou zijn. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De drempels blijken minder doelmatig dan verwacht. Beoordeeld moet worden of de drempel is overschreden. Ook indien dit niet het geval is, moet de mutatie
114
5. DE WAARDEBEPALING
wel worden geadministreerd. Ook als de drempel in enig jaar niet is overschreden kan cumulatie van kleine mutaties in volgende jaren leiden tot overschrijding van de drempel in een later jaar. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De Waarderingskamer is van oordeel dat met de drempel wel doelmatigheidsvoordelen behaald worden. In het kader van de permanente werkzaamheden moeten de mutaties toch worden bijgehouden. Alleen het nemen van de beschikking blijft achterwege. De Waarderingskamer is van oordeel dat artikel 19 zo kan worden uitgelegd dat wanneer er sprake is van cumulatie van mutaties voor de in de onderdelen a (wijziging objectafbakening, b (verbouwing, verbetering) en c (bijzondere omstandigheden) bedoelde gevallen, de waarde opnieuw wordt bepaald en vastgesteld wanneer de drempel voor de in één onderdeel genoemde categorie is overschreden. Dit houdt in dat een nieuwe beschikking wordt genomen wanneer in de jaren cumulerende verbouwingen tezamen meer dan 5% (en ƒ 25.000) invloed op de waarde hebben. De aankoop van een groenstrook in 1998 die leidt tot een waardevermeerdering van ƒ 10.000, en een verbouwing in 1999 met een invloed op de waarde van ƒ 17.500 leiden tezamen niet tot een nieuwe beschikking in het jaar 2000. De Waarderingskamer wijst er op dat de problematiek zal oplossen naar mate frequenter waardebepaling plaatsvindt. Gewezen wordt op hetgeen daarover in hoofdstuk 9 is opgenomen. III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer is van oordeel dat vooralsnog veel gewicht moet worden toegekend aan het voordeel van de in artikel 19 opgenomen drempel van 5 % (en ƒ 25.000). De Waarderingskamer beveelt thans geen aanpassing met betrekking tot de drempels in artikel 19 aan. Een verhoging van de waarderingsfrequentie beperkt de genoemde nadelen.
Jojo-effect I
geleverde inbreng Het feit dat de drempels ook gelden in de periode tussen de waardepeildatum en het begin van het tijdvak, bevordert niet de doelmatigheid in die zin dat er geen nieuwe beschikking genomen behoeft te worden.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De achtergrond van de bepaling was dat de waardebepaling kon plaatsvinden rekening houden met de situatie op de waardepeildatum, zonder dat rekening gehouden behoefde te worden met kleinere verbouwingen en wijzigingen van de objectafbakening. 115
EVALUATIE WET WOZ
b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie In de oorspronkelijke verwachtingen is alleen gekeken naar de situatie in het eerste WOZ-tijdvak. Bij de voorbereiding van het tweede WOZ-tijdvak is met name door betrokken taxatiebureaus en softwareleveranciers aangegeven dat er een onbedoeld jo-jo effect23 kan optreden met extra administratieve lasten. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Ten behoeve van de uitvoering van de tweede herwaarderingsronde is geconstateerd dat het hanteren van de drempel voor mutaties die plaatsvinden gedurende deze periode, kan leiden tot het ongewenste effect en inmiddels is de wet op dit aspect aangepast. Bij de Wet van 17 december 1998, houdende wijziging van de Wet waardering onroerende zaken, de Wet algemene regels herindeling en enige andere wetten24 is met ingang van 1 januari 1998 dit onbedoelde effect ongedaan gemaakt door het schrappen van de drempels in artikel 19 voor de periode tussen de waardepeildatum en het begin van het tijdvak. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Mutaties die er toe leiden dat de drempel wordt overschreden, die plaatsvinden in de periode tussen de waardepeildatum en het begin van het tijdvak komen in de beschikking die aan het begin van het tijdvak voor die onroerende zaak wordt genomen tot uitdrukking. Als gevolg van de recente wetswijziging ontvangen belanghebbenden bij het begin van het volgende WOZ-tijdvak een WOZ-beschikking die aansluit bij de feitelijke toestand van het object. Gemeenten hebben daarmee niet meer de last om afwijkingen tussen de toestand bij het begin van het tijdvak en toestand waarop de WOZ-beschikking is gebaseerd, te administreren. III
23
24
116
conclusies en aanbevelingen Het probleem is opgelost en nadere maatregelen zijn thans niet noodzakelijk.
Voorbeeld waarbij er van wordt uitgegaan dat marktprijzen constant zijn: 1 januari 1997 (aanvang WOZ-tijdvak 1997 tot en met 2000) waarde is gesteld op verbouwing in 1998 < ƒ 25.000 dus 1 januari 1999 geen nieuwe beschikking garage bijgebouwd in 1999 < ƒ 25.000 1 januari 2000 nieuwe beschikking (20.000 plus 20.000 is > ƒ 25.000 1 januari 2001 aanvang nieuw tijdvak, dus nieuwe beschikking naar 1-1-1999 (garage telt niet mee) Stb 1998, 728
ƒ 200.000 ƒ 20.000 ƒ 20.000 ƒ 240.000
ƒ 220.000
5. DE WAARDEBEPALING
Waardering objecten in aanbouw I
geleverde inbreng Artikel 19 geldt ook voor objecten in aanbouw. Uit de door de Waarderingskamer bij gemeenten uitgevoerde inspecties blijkt dat gemeenten in veel gevallen nog niet de waarde bij het begin van het jaar 1998 hebben bepaald van objecten die op 1 januari 1998 aanbouw waren. Dit houdt verband met het feit dat gemeenten voorheen voor de onroerende-zaakbelastingen veelal een facultatieve vrijstelling in de verordening hadden opgenomen voor objecten in aanbouw. Gemeenten geven aan het ook lastig te vinden om de waarde precies op 1 januari te bepalen, terwijl het bouwproces in gang is. Uit het toezicht blijkt dat nogal wat gemeenten nog niet steeds de waarde bepalen van objecten in aanbouw25.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Het feit dat gemeenten gehouden zijn uitvoering te geven aan artikel 19, is ook van belang voor de afnemers van de waardegegevens, de Belastingdienst en de waterschappen. Daarnaast is van belang dat het totaal van de WOZ-waarden, inclusief de waarde van in aanbouw zijnde objecten, de belastingcapaciteit van de gemeente bepaalt. De belastingcapaciteit is mede bepalend voor de verdeling van de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Indien een gemeente van de in aanbouw zijnde onroerende zaken geen waarde bepaalt en vaststelt, zou deze ook buiten de berekening van de belastingcapaciteit blijven, waardoor de berekening van de algemene uitkering niet juist zou plaatsvinden. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie In aanbouw zijnde onroerende zaken vallen geheel onder de werking van artikel 19. Verwacht werd dat gemeenten de in aanbouw zijnde objecten nu ook in de heffing zouden betrekken. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Gebleken is dat niet alle gemeenten van de objecten in aanbouw de waarde bepalen. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De Waarderingskamer brengt de wettelijk plicht om de waarde van de in aanbouw zijnde objecten te bepalen onder de aandacht van gemeenten en ziet er op toe dat daaraan uitvoering wordt gegeven.
25
Zie ook brief gemeente Etten-Leur in het kader van de verdeling van het gemeentefonds
117
EVALUATIE WET WOZ
III
conclusies en aanbevelingen Niet alle gemeenten voldoen aan de verplichting om objecten in aanbouw te waarderen. In het toezicht wordt afzonderlijk aandacht aan deze waardering besteed.
Samenloop waardeverandering en herstel van fouten I
geleverde inbreng De gemeenten geven aan dat niet duidelijk is of in het verleden gemaakte fouten in de waardebepaling kunnen worden hersteld wanneer er een mutatie plaatsvindt als bedoeld in artikel 19.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming In het algemeen geldt de formele rechtskracht van de beschikking. Behoudens het geval dat er grond is voor herziening van de waarde op grond van artikel 27 van de Wet WOZ, blijft de beschikking onaangetast. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De wet gaat ervan uit dat de waarde van een onroerende zaak juist is vastgesteld. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De situatie kan zich voordoen dat in het kader van bijvoorbeeld een verbouwing, de waarde van een onroerende zaak opnieuw wordt bepaald. Bij het uitvoeren van de herwaardering wordt geconstateerd dat de aanvankelijk bij beschikking vastgestelde waarde te laag of te hoog was vastgesteld. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De wet schrijft voor dat indien de waarde van een onroerende zaak als gevolg van een mutatie wijziging ondergaat die de genoemde drempels overschrijdt, de waarde opnieuw wordt bepaald. Wanneer de waarde dan opnieuw wordt bepaald, is niet steeds aan te geven of de overschrijding van de drempel het gevolg is van een te lage waardevaststelling in het verleden of van de mutatie die aan het object heeft plaatsgevonden. De tekst brengt met zich dat alleen na mutaties met een aanzienlijke (de drempels overschrijdende) invloed op de waarde, de waarde opnieuw wordt bepaald en vastgesteld. Het is de vraag hoe de formele rechtskracht van de beschikkingen de leer van het opgewekte vertrouwen zich verhoudt tot een tussentijdse waardebepaling waarbij de in het verleden gemaakte fout wordt hersteld. Het probleem lost zich overigens op naar mate frequenter waardebepaling plaatsvindt.
118
5. DE WAARDEBEPALING
III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer wijst op onduidelijkheid met betrekking tussen de samenloop van mutaties en het herstel van onjuiste waardebepaling in het verleden. De Waarderingskamer verwacht dat de jurisprudentie hierover duidelijkheid zal verschaffen.
119
EVALUATIE WET WOZ
120
6. DE WAARDEVASTSTELLING
6.
DE WAARDEVASTSTELLING De waarde die op basis van de wettelijke waarderingsvoorschriften is bepaald, wordt bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld. De wet voorziet er in dat een ieder die belang heeft in het kader van de belastingheffing, rechtsbescherming heeft en in rechte tegen de vastgestelde waarde kan opkomen. De eisen die aan de beschikking worden gesteld hebben betrekking op de kenbaarheid. Bij de Aanpassingswet derde tranche Algemene wet bestuursrecht II (Stb.1997, 580) is in de Wet WOZ geregeld dat de beschikking wordt genomen door de gemeenteambtenaar die belast is met de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen. Voordien was bepaald dat de beschikking werd genomen door het college van burgemeester en wethouders.
WOZ-beschikking bij begin tijdvak Bij het begin van het tijdvak wordt een voor bezwaar vatbare beschikking genomen die in beginsel vier jaren geldt. De beschikking bevat, naast de naam- en adresgegevens van de belanghebbende, een aanduiding van de onroerende zaak, de aan de onroerende zaak toegekende waarde, de waardepeildatum en het tijdvak waarvoor de beschikking geldt. De belanghebbenden aan wie een beschikking wordt toegezonden zijn de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de gebruiker aan het begin van het tijdvak. Indien er meer dan één genothebbende of gebruiker kan worden aangewezen, kan de beschikking aan één van hen worden toegezonden. In geval van gebruik door een huishouden wordt de gebruikersbeschikking aan één van de leden van het huishouden toegezonden. Indien een deel van een onroerende zaak niet bij de hoofdgebruiker in gebruik is, wordt de gebruikersbeschikking voor het geheel aan de hoofdgebruiker toegezonden. In geval van volgtijdig gebruik wordt de gebruikersbeschikking gezonden aan degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld. Beschikkingen op naam van dezelfde belanghebbende kunnen in één geschrift worden verenigd.
Afgezien van het feit dat de beschikking aan de formele eisen van de Wet WOZ en de Algemene wet bestuursrecht moet voldoen, is deze verder vormvrij.
6.1
Soorten WOZ-beschikkingen In de artikelen 22 tot en met 28 van de Wet WOZ worden verschillende soorten WOZ-beschikkingen beschreven. Hoewel het uitgangspunt is dat de WOZbeschikking geldt voor een periode van vier jaar, worden verschillende soorten WOZ-beschikkingen genoemd met een kortere geldigheidsduur. De beperking van de geldigheid kan samenhangen met wijziging van het belang (iemand heeft
121
EVALUATIE WET WOZ
slechts een deel van het tijdvak belang bij de onroerende zaak) of met een wijziging van de zaak zelf. Bij het begin van het tijdvak wordt een beschikking genomen (de initiële beschikking) die in beginsel vier jaren geldt. Indien er een wijziging in de objectafbakening, verbouwing of een bijzondere omstandigheid, als bedoeld in artikel 19 van de wet, heeft plaatsgevonden wordt, indien de in dat artikel opgenomen drempels zijn overschreden, opnieuw de waarde bepaald en vastgesteld (de tussentijdse beschikking). Indien er in de loop van een tijdvak een andere belanghebbende bij de onroerende zaak verzoekt om een beschikking kan de reeds bepaalde waarde voor een object opnieuw worden vastgesteld (tussentijdse beschikking voor nieuwe belanghebbende of medebelanghebbende)
Belang van tijdige WOZ-beschikkingen De Waarderingskamer heeft de gemeenten steeds gewezen op het belang van voortgang teneinde binnen de wettelijke termijn de beschikkingen te kunnen nemen en de gegevens aan de afnemers te kunnen leveren. Dit is gebeurd door middel van opmerkingen tijdens de inspecties ter plaatse en in brieven die aan gemeenten zijn gestuurd bij de toezending van het rapport van bevindingen dat naar aanleiding van de inspecties werd opgesteld. Gemeenten die in de checklist aangaven voornemens te zijn de beschikking na 1 maart 1997 te nemen, zijn telefonisch benaderd.
WOZ-beschikking voor nieuwe belanghebbenden niet alleen op verzoek
122
I
geleverde inbreng Er zijn gemeenten die aangeven dat het verzenden van een WOZ-beschikking aan een nieuwe belanghebbende, nadat deze daartoe een verzoek heeft gedaan in de uitvoering extra administratieve lasten oplevert. Het zou voor een efficient werkproces beter zijn, indien de WOZ-beschikking verzonden kan worden, zodra de nieuwe belanghebbende in de administratie van de gemeente wordt opgenomen. Ook wordt gevraagd of de eis dat het tijdstip waarop een nieuwe gebruiker of eigenaar die hoedanigheid heeft verkregen op de beschikking wordt vermeld, wel praktisch nut heeft.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De bedoeling van de wetgever is om de nieuwe belanghebbende een bezwaarmogelijkheid te geven, nadat hij is geconfronteerd met de effecten van de WOZ-waarde. Indien en voorzover hij geen behoefte heeft aan die bezwaarmogelijkheid zal hij ook niet om een nieuwe WOZ-beschikking vragen.
6. DE WAARDEVASTSTELLING
b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De verwachting bestond dat een relatief gering percentage van de nieuwe belanghebbenden inderdaad zou verzoeken om een WOZ-beschikking. Dit verzoek wordt alleen verwacht, wanneer de nieuwe belanghebbende een bezwaarschrift wil indienen. Met betrekking tot de vermelding van het tijdstip waarop de belanghebbende de hoedanigheid heeft verkregen, bestond de verwachting dat kon worden aangesloten op de datum die de belanghebbende in zijn verzoek heeft vermeld of op de datum die het Kadaster heeft gemeld aan de gemeente bij een wijziging van de eigenaar.
Tussentijdse beschikking voor nieuwe belanghebbende Indien in de loop van het tijdvak een andere genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of een andere gebruiker in de plaats treedt van degene aan wie de beschikking aan het begin van het tijdvak is toegezonden, wordt op diens verzoek binnen acht weken na dat verzoek een tussentijdse beschikking vastgesteld. Het verzoek moet worden gedaan binnen zes weken na de dagtekening van de eerste aanslag onroerende-zaakbelastingen die de nieuwe belanghebbende met betrekking tot de onroerende zaak heeft ontvangen. De tussentijdse beschikking treedt vanaf het tijdstip waarop de nieuwe genothebbende of gebruiker belanghebbende is geworden, in de plaats van de beschikking die bij het begin van het tijdvak is vastgesteld en geldt voor de rest van het tijdvak. Een tussentijdse beschikking voor een nieuwe belanghebbende bevat dezelfde categorieën gegevens als de beschikking bij het begin van het tijdvak. Evenals de beschikking bij het begin van het tijdvak is de tussentijdse beschikking voor de nieuwe belanghebbende voor bezwaar vatbaar.
c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Nieuwe belanghebbenden hebben regelmatig verzocht om een nieuwe beschikking of zij hebben direct bezwaar ingediend tegen de eerste aanslag inzake de onroerende-zaakbelastingen. Dit hangt waarschijnlijk ook samen met het feit dat na de eerste herwaarderingsronde het indienen van een bezwaarschrift veel aandacht heeft gekregen in de media en dat daarbij de indruk is gewekt dat vaak ten onrechte geen bezwaar is ingediend. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Indien de mogelijkheid wordt geboden, dat de gemeente het initiatief neemt voor de beschikking ten aanzien van een nieuwe belanghebbende, wordt de periode waarin een nieuwe belanghebbende bezwaar kan indienen, in feite beperkt. Onder de voorwaarde dat de gemeente bij die WOZ-beschikking ook de effecten van de WOZ-waarde voor de verschillende belastingen inzichtelijk maakt, behoeft dat geen bezwaar te zijn. 123
EVALUATIE WET WOZ
Het op initiatief van de gemeente versturen van de WOZ-beschikkingen, voorkomt dat de gemeente verzoeken in behandeling moet nemen. Dit betekent dat de gemeente op het moment dat een mutatie van een belanghebbende bekend wordt, zij de beschikking verstuurt. Dit kan leiden tot een hogere doelmatigheid, met name indien een relatief groot deel van de nieuwe belanghebbenden vraagt om een WOZ-beschikking. III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer adviseert de gemeenten de mogelijkheid te geven de beschikking eigener beweging aan een nieuwe belanghebbende toe te sturen. Mede in samenhang met de aanslagregeling in de inkomstenbelasting zou nagegaan moeten worden of het opnemen van het tijdstip op de beschikking, de meest doelmatige handelwijze is.
Termijn voor verzoek beschikking voor nieuwe belanghebbenden
124
I
geleverde inbreng De gemeenten hebben ook aangegeven dat de tekst van de wet met betrekking tot het moment waarop een verzoek om een voor bezwaar vatbare beschikking kan worden gedaan tot onduidelijkheid leidt26. Uit de tekst zou men kunnen lezen dat een verzoek pas kan worden gedaan nadat de eerste aanslag onroerende-zaakbelastingen aan deze belastingplichtige is opgelegd.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Deze nieuwe belanghebbende kan belang hebben bij de WOZ-waarde voordat de eerste OZB-aanslag is opgelegd, en kan eventueel reeds bezwaar willen aantekenen tegen de WOZ-waarde in verband met de heffing van de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting. De bedoeling van de wetgever is om een fatale termijn te noemen waarvoor de nieuwe belanghebbende om een beschikking kan verzoeken27. Deze termijn is bedoeld om te voorkomen dat een nieuwe belanghebbende nog jaren later om een beschikking kan verzoeken.
26
Het verzoek wordt gedaan binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag onroerendezaakbelastingen welke met toepassing van de terzake ingevolge de wet vastgestelde waarde met betrekking tot die onroerende zaak voor de eerste maal wordt opgelegd aan die ander, nadat deze de in de eerste volzin bedoelde hoedanigheid heeft verkregen (artikel 26, eerste lid).
27
Memorie van toelichting bij de Aanpassingswet Wet WOZ (TK 1996-1997, nr 25 037, nr 3).
6. DE WAARDEVASTSTELLING
Tussentijdse beschikking Indien er een wijziging in de objectafbakening, een verbouwing of een bijzondere omstandigheid, als bedoeld in artikel 19 van de wet, heeft plaatsgevonden wordt, aan het begin van het jaar dat volgt op die gebeurtenis, de waarde opnieuw bepaald en vastgelegd in een tussentijdse beschikking. Voorwaarde is dat de in artikel 19 genoemde drempels zijn overschreden. De drempels dienen om te voorkomen dat er een tussentijdse beschikking moet worden genomen bij gebeurtenissen die niet tot een waardeverandering van enige betekenis leiden. Een tussentijdse beschikking treedt in de plaats van de beschikking die bij het begin van het tijdvak is vastgesteld en geldt voor de rest van het tijdvak. Een tussentijdse beschikking bevat dezelfde categorieën gegevens als de beschikking bij het begin van het tijdvak. De beschikking bevat ook het tijdstip waarop de belanghebbende gebruiker of eigenaar is geworden. Evenals de beschikking bij het begin van het tijdvak is een tussentijdse beschikking voor bezwaar vatbaar.
b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De verwachting was dat de meeste verzoeken om een WOZ-beschikking door een nieuwe belanghebbende inderdaad gedaan zouden worden, nadat de eerste OZB-aanslag was ontvangen, omdat in de meeste gevallen de OZB-aanslag de eerste aanslag zal zijn waarmee de belanghebbende wordt geconfronteerd. Op dat moment zou de belanghebbende zich realiseren dat door om een beschikking te verzoeken, de bezwaarprocedure tegen de waarde gevoerd zou kunnen worden. Hierbij bestond tevens de verwachting dat veel van deze verzoeken impliciet gedaan zouden worden, namelijk door het indienen van een bezwaarschrift tegen de OZB-aanslag. Immers dit bezwaarschrift zou conform de Algemene wet bestuursrecht dan aangemerkt moeten worden als verzoek om een WOZ-beschikking en als bezwaar tegen die WOZ-beschikking. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie In de praktijk hebben zich discussies voorgedaan tussen gemeenten en belanghebbenden over de bedoelde termijn, waarbij gemeenten zich ten onrechte op het standpunt stelden dat het nemen van een WOZ-beschikking voorafgaand aan de OZB-aanslag niet mogelijk was omdat het voorschrift luidt dat het verzoek moet worden gedaan "binnen" zes weken nadat de eerste OZBaanslag aan de nieuwe belanghebbende is opgelegd. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Het probleem in enge zin kan worden opgelost door een andere formulering van artikel 26. Indien uitvoering wordt gegeven aan het advies met betrekking
125
EVALUATIE WET WOZ
tot het op het initiatief van de gemeente verzenden van de WOZ-beschikkingen vervallen de meeste verzoeken. III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer concludeert dat de formulering van artikel 26 Wet WOZ onduidelijk is wat betreft de termijn voor het doen van een verzoek om een beschikking door een nieuwe belanghebbende. Geadviseerd wordt in deze bepaling het woord "binnen" te vervangen door: uiterlijk.
Beschikking medebelanghebbende I
geleverde inbreng De gemeentelijke praktijk vraagt welke maatstaven bij een verzoek om een nieuwe beschikking door een andere belanghebbende moeten worden aangelegd bij de beoordeling van het belang dat de verzoeker moet hebben en wat wordt bedoeld met het in de plaats treden van de nieuwe beschikking voor de oude. De indruk bestaat dat van de mogelijkheid tot het aanvragen van een nieuwe beschikking in een aantal gevallen oneigenlijk gebruik wordt gemaakt om een nieuwe bezwaarmogelijkheid te creëren. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien van twee echtgenoten de één de beschikking bij het begin van het tijdvak heeft ontvangen en de ander in de loop van het tijdvak een nieuwe beschikking aanvraagt indien men inmiddels meent dat ten onrechte niet op tijd bezwaar was gemaakt en niet wordt voldaan aan de drempel voor ambtshalve vermindering. Voorts heeft de belanghebbende ten aanzien van wie de oorspronkelijke beschikking is vastgesteld ook belang bij de vastgestelde waarde. Volgens de wettekst treedt de nieuwe beschikking echter in de plaats van de oorspronkelijke.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Het voorschrift is bedoeld om te voorzien in de mogelijkheid dat een andere belanghebbende dan degene die de oorspronkelijke beschikking heeft ontvangen, een eigen beschikking ontvangt om de waarde van de onroerende zaak in bezwaar aan de orde te kunnen stellen. Deze mogelijkheid is alleen bedoeld voor de situatie dat de vastgestelde waarde van belang is bij de belastingheffing te zijnen aanzien. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De verwachting bestond dat deze WOZ-beschikking slechts in zeer incidentele gevallen noodzakelijk zou zijn, namelijk wanneer degene die het huurwaardeforfait moet aangeven niet door de gemeente is aangewezen als de belastingplichtige eigenaar en/of gebruiker.
126
6. DE WAARDEVASTSTELLING
Nieuwe beschikking voor andere belanghebbende Op verzoek van een andere belanghebbende dan degene aan wie de beschikking bij het begin van het tijdvak, een tussentijdse beschikking of een herzieningsbeschikking is toegezonden, kan een nieuwe beschikking worden vastgesteld. Voorwaarde is dat die ander aannemelijk maakt met betrekking tot de heffing van belasting te zijnen aanzien belang te hebben bij de vastgestelde waarde. Indien aan die voorwaarde is voldaan, wordt binnen acht weken na dat verzoek een beschikking vastgesteld. De nieuwe beschikking treedt met ingang van het in het verzoek aan te geven tijdstip, in de plaats van de beschikking van de belanghebbende aan wie de beschikking oorspronkelijk was toegezonden. Het tijdstip kan niet eerder zijn gelegen dan bij het begin van het tijdvak. De nieuwe beschikking is voor bezwaar vatbaar.
c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De praktijk laat zien dat soms zowel door gemeenten als belanghebbenden gezocht wordt naar mogelijkheden voor het creëren van een extra bezwaarmogelijkheid door het verstrekken van een aparte WOZ-beschikking aan een mede-eigenaar. Dit geschiedt met name in situaties waar de drempel voor de ambtshalve vermindering als te hoog wordt ervaren. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten In de praktijk worden de gebruiksmogelijkheden van artikel 28 onderzocht in situaties dat de drempel voor ambtshalve vermindering te hoog wordt ervaren. Hierdoor is het aantal WOZ-beschikkingen op grond van artikel 28 wellicht hoger dan oorspronkelijk bedoeld. Met betrekking tot de WOZ-beschikking op grond van artikel 28 leidt het genoemde "in de plaats treden" nog tot onduidelijkheid over de gevolgen voor de oorspronkelijke beschikking en de daarop nog te baseren aanslagen. III
conclusies en aanbevelingen Aanbevolen wordt de "indeplaatstreding" uit artikel 28 te schrappen.
Herzieningsbeschikking I
geleverde inbreng Onduidelijk is wanneer er gronden zijn om een beschikking waarbij een te lage waarde is vastgesteld te herzien.
127
EVALUATIE WET WOZ
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Doel van de in de wet opgenomen mogelijkheid om een beschikking te herzien wanneer deze te laag is vastgesteld, is om de formele rechtskracht van de beschikking te kunnen doorbreken wanneer de belanghebbende er niet op mocht vertrouwen dat de waarde juist was vastgesteld. De gronden die gelden voor navordering zijn van overeenkomstige toepassing. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De verwachting was dat in het massale proces van waardering er voor bijzondere gevallen er behoefte aan bestaat te laag vastgestelde waarden te herzien. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Er zijn gemeenten die gebruik hebben gemaakt van de bevoegdheid om de beschikking bij een voor bezwaar vatbare beschikking te herzien, teneinde de onderlinge waardeverhoudingen in evenwicht te brengen.
Herzieningsbeschikking Indien de waarde bij de beschikking bij het begin van het tijdvak of bij tussentijdse beschikking te laag is vastgesteld, kan binnen vijf jaar na die vaststelling een herzieningsbeschikking worden vastgesteld. Voorwaarde is, dat er sprake is van een zogenoemd nieuw feit. Een feit dat de gemeenteambtenaar die de beschikking heeft vastgesteld bekend was of redelijkerwijs bekend had moeten zijn, kan geen grond voor herziening opleveren. Evenals de beschikking aan het begin van het tijdvak en een tussentijdse beschikking is een herzieningsbeschikking voor bezwaar vatbaar.
d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De regeling is in overeenstemming met de regeling die geldt voor navordering. III
128
conclusies en aanbevelingen Gelet op het feit dat van geval tot geval beoordeeld moet worden of er sprake is van opgewekt vertrouwen, zijn er geen richtlijnen op basis waarvan beoordeeld kan worden in welke gevallen herziening van de waarde aan de orde zou kunnen zijn.
6. DE WAARDEVASTSTELLING
6.2
Bekendmaking WOZ-beschikking De WOZ-beschikking staat aan de basis van verschillende belastingen. De betekenis van de WOZ-beschikking voor de belanghebbende is soms onduidelijk, wanneer niet direct de gevolgen in de vorm van aanslagen worden gepresenteerd. Daarom hebben veel gemeenten de verzending van de WOZbeschikkingen (mede uit doelmatigheidsoverwegingen) gecombineerd met de verzending van de aanslagen onroerende-zaakbelastingen.
Gescheiden trajecten WOZ-beschikking en OZB-aanslag I
geleverde inbreng Vanuit de gemeentelijke praktijk is aandacht gevraagd voor de uitvoeringspraktijk van de gescheiden trajecten van beschikkingen en aanslagen. Er zijn veel doublures in de te verrichten werkzaamheden doordat zowel tegen de beschikking als tegen de aanslag bezwaar tegen de waarde wordt aangetekend. In het algemeen betekent dit, dat bij de ingediende bezwaarschriften tegen de aanslagen steeds beoordeeld moet worden of het bezwaar wellicht gericht is tegen de waarde. In het geval het bezwaarschrift tegen de aanslag zich richt tegen de waarde, moet het administratief worden "doorgezonden" en worden verwerkt als bezwaarschrift dat is ingediend tegen de waardebeschikking.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De gemeente legt jaarlijks aanslagen onroerende-zaakbelastingen op. In het jaar dat er ook een WOZ-beschikking wordt genomen, worden derhalve twee geschriften opgesteld. Bij de totstandkoming van de Wet WOZ is nadrukkelijk gekozen voor een zelfstandige WOZ-beschikking om te benadrukken dat de betekenis van de WOZ-waarde verder strekt dan die van een OZB-aanslag. Het was daarbij de bedoeling dat de bezwaren tegen de WOZ-beschikkingen in de plaats kwamen van de bezwaren tegen de OZB-aanslag, voor zover deze laatste bezwaren betrekking hadden op de vaststelling van de heffingsmaatstaf. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Voor de burger betekent het onderscheid tussen beschikking en aanslag dat wanneer hij zich niet met de vastgestelde waarde kan verenigen hij zijn bezwaar uitsluitend kan richten tegen de WOZ-beschikking. Zijn bezwaar kan immers doorgaans niet aan de orde komen bij de behandeling van een bezwaar tegen de aanslag. Verwacht werd dat de belanghebbende zijn bezwaar op een correcte wijze zou kenbaar maken, hetgeen betekent een bezwaarschrift indienen tegen de WOZ-waarde en eventueel uitstel van betaling vragen voor de OZB-aanslag.
129
EVALUATIE WET WOZ
c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Er zijn gemeenten die er voor hebben gekozen om de beschikking en de aanslag onroerende-zaakbelastingen van dezelfde dagtekening te voorzien en in één enveloppe te verzenden. Dit brengt met zich dat de bezwaar- en beroepstermijnen in de tijd gelijk lopen. Er zijn ook gemeenten die de aanslagen onroerende-zaakbelastingen pas hebben opgelegd, nadat de bezwaartermijn voor de WOZ-beschikking was verstreken en de beschikkingen waartegen geen bezwaar was aangetekend onherroepelijk waren komen vast te staan. De praktijk heeft geleid tot veel dubbele bezwaren (zowel bezwaar tegen de WOZ-beschikking als tegen de OZB-aanslag) of verkeerd gerichte bezwaren (bezwaar tegen de aanslag). Hoewel de Algemene wet bestuursrecht duidelijke voorschriften geeft over de wijze van afhandeling, heeft dit extra inspanningen bij de afhandeling van de ingediende bezwaarschriften tot gevolg en maakt het op de burger een bureaucratische indruk. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten In de praktijk is de belanghebbende zich goed bewust van het belang van de WOZ-waarde, maar is het voor hem moeilijk om het formele onderscheid te maken tussen de WOZ-beschikking en de aanslag. De behandeling van de bezwaarschriften wordt bevorderd wanneer de termijnen voor bezwaar en beroep samenvallen. Dit kan worden bereikt door gelijktijdige verzending van de beschikkingen en de aanslagen onroerende-zaakbelastingen. Uit de geschriften (de beschikking en de aanslag) moet het karakter duidelijk blijken. De beschikking en de aanslag kunnen in een enveloppe worden verzonden. Ook kan de aanslag met een perforatiestrook aan de beschikking worden gehecht. Daarbij blijft de eis gelden dat de beschikking binnen acht weken na het begin van het belastingjaar moet worden verzonden. III
130
conclusies en aanbevelingen Ten behoeve van een doelmatige verwerking van de bezwaarschriften kan het voordelen hebben de beschikking en de aanslag onroerende-zaakbelastingen tegelijkertijd te verzenden. Dit kan geschieden in één enveloppe. Ook kan de aanslag met een perforatiestrook aan de beschikking worden bevestigd. De identiteit van de geschriften moet duidelijk zijn.
7. DE ONDERBOUWING VAN DE WAARDE
7.
DE ONDERBOUWING VAN DE WAARDE De onderbouwende gegevens van een WOZ-beschikking moeten op verzoek aan de belanghebbende worden verstrekt. Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is de verstrekking van de aan de taxatie ten grondslag liggende gegevens veelvuldig aan de orde geweest, zowel in het kader van de rechtsbescherming als in het kader van de geheimhouding versus de informatieverstrekking aan derden. In het wetsvoorstel was oorspronkelijk niet voorzien in de verstrekking van een taxatieverslag, omdat de motiveringsverplichting al voldoende zou voortvloeien uit de Algemene wet bestuursrecht. Op aandringen van de Tweede Kamer is bij tweede nota van wijziging het recht opgenomen om inzage in de onderbouwende gegevens te verkrijgen28. Bij amendement is in de wet opgenomen dat een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde moeten worden verstrekt29. Het taxatieverslag wordt uitsluitend aan de belanghebbende, op zijn verzoek, verstrekt. In het wetgevingsoverleg dat heeft plaatsgevonden over het Besluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling30 is de bedoeling van het amendement nogmaals duidelijk gemaakt. Op eerste verzoek moet een uitvoerig taxatieverslag worden verstrekt en niet pas na de indiening van de motivering van een bezwaarschrift de volledige taxatiegegevens.
7.1
Inhoud taxatieverslag De onderbouwing van de WOZ-beschikking naar de belanghebbende vindt plaats door een taxatieverslag op basis van een model-taxatieverslag. Bij Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken31 zijn modellen vastgesteld voor een taxatieverslag voor woningen en voor niet-woningen. Daarmee is uitvoering gegeven aan het voorschrift in het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet waardering onroerende zaken32. In artikel 6 van dat besluit is bepaald dat het taxatieverslag ten minste de objectaanduiding, de waarde-relevante objectgegevens, de motivering van de individuele afwijkingen ten opzichte van de referentie-objecten en de getaxeerde waarde bevat. Het is niet verplicht dat het
28
Tweede Kamer 1993-1994, 22 885, nr. 10
29
Tweede Kamer 1993-1994, 22 885, nr. 22
30
Tweede Kamer 1994-1995, 23 942, nr. 9
31
Stcrt. 1994, 252
32
Stb. 1994, 954
131
EVALUATIE WET WOZ
taxatieverslag de gegevens bevat van de referentiewoning die bij de waardebepaling is gebruikt. In de toelichting van de Waarderingskamer die was opgenomen in de Waarderingsinstructie 1995 waren al criteria opgenomen voor de onderbouwing van de taxatie door middel van het model-taxatieverslag33. Aangegeven werd dat: - het model-taxatieverslag aangeeft welke gegevens tenminste aan de belanghebbende moeten worden verstrekt; - de gemeente kan besluiten een uitgebreidere onderbouwing van de taxatie te geven; - het verslag alleen betrekking heeft op gegevens zoals die aan de belanghebbende worden gegeven bij een informatievraag; - in een bezwaar- en beroepsprocedure een uitgebreider rapport noodzakelijk kan zijn, omdat ingegaan moet worden op de door de appellant aangedragen feiten.
Inhoud taxatieverslag is te summier I
geleverde inbreng De Vereniging Eigen Huis en de Adviseursoverleggroep Heffingen Lagere Overheden (AHLO) zijn ingegaan op de inhoud van de taxatieverslagen. Zij vinden de taxatieverslagen te summier. De verslagen voldoen niet aan de verwachtingen van de belanghebbenden. De verslagen maakten niet duidelijk hoe de gemeente aan de waarde is gekomen. Bij de woningen vindt men het een probleem dat het taxatieverslag niet (steeds) vermeldt welke woning bij de waardebepaling als referentieobject heeft gediend. Ook blijkt op het taxatieverslag niet altijd opgenomen te zijn of, en zo ja, hoe de te taxeren woning afwijkt van eventuele op het taxatieverslag opgenomen vergelijkbare woningen (en waarvan transactiecijfers zijn vermeld). Gelet op artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet waardering onroerende zaken zou een volledig ingevuld taxatieverslag inzicht moeten verschaffen in de mate waarin de getaxeerde woning afwijkt van de woning waarmee deze bij de totstandkoming van de waarde is vergeleken. In een aantal gevallen zijn transactiecijfers vermeld van woningen die naar het oordeel van de belanghebbende niet of op zijn minst niet goed vergelijkbaar zijn met de getaxeerde woning. De AHLO heeft opgemerkt dat slechts bij uitzondering vergelijkbare objecten zijn gegeven en dat er bij uitzondering kenbaar is gemaakt dat er geen vergelijkbare objecten zijn. In meerdere gevallen worden waardegegevens van getaxeerde objecten gegeven. De onderbouwing van de waarde van het getaxeerde object, waarbij de taxatie veelal heeft plaatsgevonden op basis van de
33
132
Waarderingsinstructie 1995, pagina 139, zie ook de Waarderingsinstructie 1999, pagina 129 e.v.
7. DE ONDERBOUWING VAN DE WAARDE
huurwaardekapitalisatiemethode, is dan volgens AHLO moeilijk op juistheid te controleren. De AHLO geeft aan dat wanneer de methodiek van de gecorrigeerde vervangingswaarde is toegepast, de gemeente zich in veel gevallen beperkt tot een opsomming van de herbouwwaarde voor de opstallen en de technische en de functionele afschrijving. Niet duidelijk wordt dan of, en zo ja, hoe met een restwaarde voor de opstallen is gerekend. Ook worden niet meer gegevens vermeld dan de oppervlakte en de waarde. Ook de Vereniging VNO-NCW is van oordeel dat het taxatieverslag waar het gaat om de toepassing van de gecorrigeerde vervangingswaarde, in het bijzonder bij industriële complexen, te weinig inzicht biedt in de onderliggende gegevens. Eerst na ontvangst van een nadere specificatie is de belanghebbende in staat een goed gemotiveerd bezwaarschrift op te stellen. II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De onderbouwing van de vastgestelde waarde maakt een belangrijk onderdeel uit van de met de Wet WOZ beoogde doorzichtigheid en duidelijkheid en beoogt de nodige garantie te bieden voor een zorgvuldige uitvoering van de waardebepaling. Doel van de regeling omtrent het verstrekken van het taxatieverslag is belanghebbende inzicht te geven in de gegevens die de gemeente heeft gehanteerd bij de waardebepaling van zijn onroerende zaak. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De regeling omtrent het op verzoek toezenden van een op het object toegesneden taxatieverslag is dwingend voorgeschreven. Een en ander is tijdens de behandeling in de Tweede Kamer aangescherpt. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Het is de Waarderingskamer bekend dat gemeenten bij de aanvang van het eerste WOZ-tijdvak (voornamelijk softwarematige) problemen hadden met de productie van taxatieverslagen. Deze problemen doen zich thans niet meer in die mate voor. In wetsfictiegemeenten was de onderbouwing van de waardebepaling niet altijd voorhanden. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Naar het oordeel van de Waarderingskamer hebben belanghebbenden wellicht een andere verwachting gehad van het taxatieverslag dat door de gemeente wordt verstrekt. Deze verwachting was wellicht gericht op het taxatierapport zoals dat bijvoorbeeld door de leden van de Nederlandse Vereniging van Makelaars wordt gehanteerd. Het taxatieverslag dat door de gemeente wordt verstrekt, bevat geen rapportage van de woning, maar is een waardeonderbouwing. De Waarderingskamer geeft als mogelijke verklaring voor het op het taxatieverslag opnemen van, naar het oordeel van de belanghebbende, minder goed vergelijkbare woningen dat de gemeente, wellicht bij gebrek aan verkoop133
EVALUATIE WET WOZ
cijfers van goed vergelijkbare woningen, verkoopcijfers van minder goed vergelijkbare woningen heeft opgenomen. Bij vermelding van verkoopcijfers van minder goed vergelijkbare woningen kan bij de belanghebbende wellicht de indruk gewekt worden dat zijn object bij de waardebepaling is vergeleken met een object dat niet "vergelijkbaar" was, waardoor de waarde onjuist is vastgesteld. Er kunnen ook minder goed vergelijkbare woningen zijn opgenomen omdat rondom de waardepeildatum voor een bepaald type woning geen verkoopcijfers zijn gerealiseerd. Dit kan er ook toe leiden dat verkoopcijfers zijn opgenomen die in de tijd wat verder van de waardepeildatum zijn verwijderd dan in eerste instantie voor de hand zou liggen. In bepaalde gevallen kan dit er ook toe leiden dat is volstaan met het vermelden van waardegegevens van "vergelijkbare" panden. De Waarderingskamer heeft op grond van de ervaringen die zijn opgedaan met de taxatieverslagen zoals die waren opgenomen en toegelicht in de Waarderingsinstructie 1995, de criteria voor het taxatieverslag in de Waarderingsinstructie 1999 bijgesteld34. De formele regels zijn overigens op dit punt niet gewijzigd. In de nieuwe model-taxatieverslagen worden thans meer gegevens vermeld van het getaxeerde object, terwijl ook meer informatie over de bij de waardebepaling gebruikte objecten is opgenomen. Hierdoor wordt duidelijker aangegeven wat de object-verschillen zijn die tot de verschillen in waarde hebben geleid. Het taxatieverslag van woningen bevat naast de gebruikte marktgegevens, ook opgave van de vastgestelde waarde van de woningen waarmee vergeleken is. Ook in het nieuwe taxatieverslag is er voor gekozen om de vermelding van het referentieobject niet verplicht te stellen. De achtergrond daarvan is dat aan een referentiewoning een groot aantal waardebepalingen van woningen gerelateerd kan zijn. De bewoners van het referentieobject zouden zich dan wellicht een onevenredige belangstelling moeten laten welgevallen. Deze aantasting van de privacy zou in de toekomst ook tot problemen kunnen leiden bij de aanwijzing van een woning tot referentieobject. Het bijgestelde model-taxatieverslag voor niet-woningen voorziet zowel voor de toepassing van de huurwaardekapitalisatie als voor toepassing van de gecorrigeerde vervangingswaarde in een uitgewerkte berekening van de opbouw van de taxatiewaarde. Dit maakt een betere toetsing van de taxatie door de belanghebbende of zijn adviseur mogelijk.
34
134
Zie bijlage 2
7. DE ONDERBOUWING VAN DE WAARDE
III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer verwacht dat met de criteria die zijn opgenomen in het taxatieverslag dat in de Waarderingsinstructie 1999 is opgenomen, beter inzicht in de onderbouwing wordt geboden. De voorbeelden van de Waarderingskamer voor nieuwe modellen voor taxatieverslagen zijn niet omgezet in formele regelgeving. Teneinde landelijke uniformiteit te waarborgen verdient dit bij nader inzien wel aanbeveling.
Duidelijkheid over verwerking mutaties I
geleverde inbreng Gebleken is dat niet steeds duidelijk is of een beschikking is genomen op basis van artikel 23 uitgaande van de feitelijke staat van een onroerende zaak op de waardepeildatum of op basis van artikel 25 gebaseerd op de situatie bij het begin van het tijdvak, omdat er sprake is van een waardeverandering tussen de waardepeildatum en het begin van het tijdvak.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De bedoeling van de wetgever is dat bij het begin van het tijdvak een beschikking wordt genomen gebaseerd op de toestand op de waardepeildatum. Alleen wanneer er sprake is van een waardeverandering die samenhangt met één van de in artikel 19 genoemde wijzigingen, wordt op basis van artikel 19 respectievelijk 25 de waarde bepaald naar de toestand bij het begin van het tijdvak. Door de drempels in artikel 19 leidde echter niet elke verandering tussen de waardepeildatum en het begin van het tijdvak tot een waardevaststelling gebaseerd op de toestand bij het begin van het tijdvak. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Mutaties in de loop van het tijdvak leiden tot een nieuwe voor bezwaar vatbare beschikking met ingang van het eerst komende kalenderjaar. In dat geval treedt de beschikking in de plaats van de beschikking die eerder werd genomen voordat de onroerende zaak wijzigde. In die situaties is helder dat de nieuwe beschikking betrekking heeft op de toestand na de wijziging. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Wanneer tussen de waardepeildatum en het begin van het tijdvak mutaties hebben plaatsgevonden is het aan de belanghebbende niet duidelijk of de beschikking is genomen naar de staat op de waardepeildatum (op de voet van artikel 22) of dat de waarde is vastgesteld met inachtneming van de mutaties die sedert de waardepeildatum hebben plaatsgevonden (op de voet van artikel 25). Hij kan dan moeilijk toetsen of de waarde juist is vastgesteld.
135
EVALUATIE WET WOZ
d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De problemen hebben zich vooral voorgedaan bij de beschikkingen die bij het begin van het tijdvak zijn genomen en waarbij een waardeverandering tussen de waardepeildatum en het begin van het tijdvak niet was verwerkt, omdat de invloed op de waarde kleiner was dan de drempel. Dit probleem doet zich in het tweede WOZ-tijdvak niet meer voor, omdat tussen de waardepeildatum en het begin van het tijdvak geen drempel meer geldt. Verder kan de toetsbaarheid van de waarde worden vergroot door op het taxatieverslag te vermelden welke recente wijzigingen van het object (verbouwingen) zijn verwerkt in de taxatie. III
conclusies en aanbevelingen De belangrijkste onduidelijkheden over het al dan niet verwerkt zijn van recente mutaties in de waarde die bij het begin van het tijdvak wordt vastgesteld, zijn opgelost door het elimineren van het "jojo-effect". Voor de duidelijkheid verdient het wel aanbeveling om op het taxatieverslag te vermelden met welke recente mutaties rekening is gehouden.
Taxatietechnische onderbouwing uitspraak op bezwaar I
geleverde inbreng Vertegenwoordigers van de belastingadviespraktijk geven aan dat niet altijd voldoende op de in het bezwaarschrift naar voren gebrachte grieven wordt ingegaan. Uit telefonische reacties van belanghebbenden blijkt dat gemeenten niet altijd voldoen aan het verzoek om het advies van de taxateur dat is opgesteld in het kader van de bezwaarafhandeling ter beschikking te stellen.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Het geven van inzicht in de overwegingen die aan de uitspraak ten grondslag liggen en in hoe de waarde in het kader van de uitspraak tot stand is gekomen, maakt deel uit van de algemene doelstelling dat de waardebepaling inzichtelijk is. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De onderbouwing van de waarde maakt een belangrijk onderdeel uit van de inzichtelijkheid. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Elders in dit rapport is al ingegaan op het feit dat in het algemeen veel onjuiste verwachtingen bestaan met betrekking tot het taxatieverslag. De belanghebbenden verwachten soms ook ten onrechte dat in het kader van de behandeling van een bezwaarschrift een geheel nieuw taxatierapport wordt opgesteld. Er is
136
7. DE ONDERBOUWING VAN DE WAARDE
evenwel ook niet altijd grond om bij een in het kader van de bezwaarprocedure uitgevoerde hertaxatie een nieuw rapport op te stellen. De adviezen die het taxatiebureau aan de gemeente levert in het kader van de behandeling van een bezwaarschrift zijn veelal onvoldoende uitgewerkt om in die vorm aan de belanghebbende te worden verstrekt. De belanghebbende hecht belang aan het advies van een deskundige. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Wanneer in het kader van de behandeling van een bezwaarschrift een nieuw taxatieverslag wordt opgesteld, is er sprake van een nieuwe onderbouwing. Dit rapport zou naar het oordeel van de Waarderingskamer eveneens moeten worden verstrekt. Het opstellen van adviezen door de taxateur ten behoeve van de uitspraak op het bezwaarschrift zou in een zodanige vorm moeten plaatsvinden dat het advies ook aan de belanghebbende ter beschikking kan worden gesteld. Ook wanneer bij de uitspraak het bezwaarschrift ongegrond wordt verklaard, zou aan de belanghebbende, op zijn verzoek, het advies van de taxateur overlegd moeten kunnen worden. III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer acht het van belang om de belanghebbende inzicht te geven in de overwegingen die aan de uitspraak ten grondslag liggen. Er moet daarom op de grieven uit het bezwaarschrift ingegaan worden. Door deskundigheid van uitvoerenden te verhogen zal de zorgvuldigheid bij de afhandeling van procedures worden bevorderd.
7.2
Moment verstrekken taxatieverslag De wens van de Tweede Kamer om de onderbouwende gegevens in een taxatieverslag te verstrekken komt voort uit de vrees dat de inzage in de taxatiegegevens op praktische bezwaren zou kunnen stuiten omdat de gegevens wellicht niet direct beschikbaar zouden zijn.
Moment verstrekken taxatieverslag I
35
geleverde inbreng Uit het ontvangen commentaar35 blijkt dat een groot aantal gemeenten in 1997 nog niet in staat was om binnen een redelijke termijn een taxatieverslag toe te sturen. De Vereniging Eigen Huis geeft aan dat zij een termijn van tien dagen redelijk vindt.
Vereniging Eigen Huis
137
EVALUATIE WET WOZ
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De onderbouwing van de vastgestelde waarde is belangrijk in het kader van de met de Wet WOZ beoogde doorzichtigheid en duidelijkheid en beoogt de nodige garantie te bieden voor een zorgvuldige uitvoering van de waardebepaling. Doel van de regeling omtrent het verstrekken van het taxatieverslag is belanghebbende inzicht te geven in de gegevens die de gemeente heeft gehanteerd bij de waardebepaling van zijn onroerende zaak. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Er is geen termijn voor de verzending van een taxatieverslag voorgeschreven. De verwachting was dat gemeenten het taxatieverslag relatief eenvoudig uit de geautomatiseerde administratie konden halen. Verstrekken uiterlijk binnen enkele dagen was daarbij een reële verwachting. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Gemeenten hebben bij de aanvang van het eerste WOZ-tijdvak problemen gehad met het produceren van taxatieverslagen. Deze problemen lagen op het terrein van de software en op het terrein van de kwaliteit van de gemeentelijke administraties. Deze problemen doen zich thans reeds in mindere mate voor. Dit is een gevolg van de verdere ontwikkeling van de software en de voortgezette kwaliteitsverbetering van de geautomatiseerde WOZ-administraties. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De Waarderingskamer merkt op dat een redelijke termijn voor de verstrekking wellicht ook afhankelijk is van de aard van het object en de toegepaste taxatiemethode. Waar vertragingen zijn opgetreden, was de oorzaak van de vertraging veelal dat de onderbouwende gegevens geproduceerd dienden te worden uit de geautomatiseerde bestanden en de softwaresystemen niet tijdig gereed waren of de gegevens niet tijdig in geautomatiseerde vorm beschikbaar waren in de gemeentelijke administraties. Ook het aantal te behandelen verzoeken heeft geleid tot een langere behandelingstijd bij gemeenten, omdat de verzoeken individueel afgehandeld moesten worden en daarbij tevens beoordeeld moest worden of het verzoek tevens als bezwaarschrift (pro forma) moest worden aangemerkt. Ook wetsfictiegemeenten hadden de onderbouwende gegevens niet steeds direct voorhanden. De Waarderingskamer gaat er van uit dat de geconstateerde vertragingen in belangrijke mate zijn terug te voeren op aanloopproblemen. Het probleem met betrekking tot het individueel behandelen van verzoeken kan worden beperkt door het taxatieverslag bij de WOZ-beschikking te voegen of
138
7. DE ONDERBOUWING VAN DE WAARDE
eventueel reeds eerder te verstrekken bij wijze van voormelding (zie paragraaf 6.4). III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer zal er in het kader van het toezicht op letten dat gemeenten tenminste beschikken over de gegevens die op het taxatieverslag moeten worden vermeld, zodat de taxatieverslagen tijdig kunnen worden verstrekt. In hoofdstuk 8 dat handelt over de rechtsbescherming wordt nader ingegaan op het moment voor het verstrekken van het taxatieverslag.
Bezwaartermijn in relatie tot moment verstrekken taxatieverslag I
geleverde inbreng Voor een aantal gemeenten was het feit dat zij niet in staat waren het taxatieverslag binnen een redelijke termijn te verstrekken, reden om vooraf kenbaar te maken dat dit aanleiding zou zijn om overschrijding van de bezwaartermijn als verschoonbaar verzuim aan te merken. Ook is de bezwaartermijn wel opgeschort. De vertraging in de verstrekking heeft in sommige gevallen tot ongenoegen geleid. Er ontstond dan onduidelijkheid of de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift al was ingegaan voordat het verslag verstrekt was. Dit heeft tot gevolg gehad dat veel verzoeken om een taxatieverslag direct de vorm hebben gekregen van een "pro forma bezwaarschrift", waarbij de belanghebbende later (na ontvangst van het taxatieverslag) de gronden voor het bezwaar zou aanvullen. In reacties zijn ook opmerkingen gemaakt over de door gemeenten gehanteerde termijnen voor het aanvullen van de gronden bij een eventueel ingediend pro forma bezwaar36. Er waren gevallen dat de gemeente veel tijd nodig had voor het opmaken en toesturen van het taxatieverslag en vervolgens, naar het oordeel van de belanghebbende, de indiener van het pro forma bezwaarschrift een onevenredig korte tijd gaf om de gronden aan te vullen.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De bedoeling is dat het taxatieverslag binnen redelijke termijn wordt verstrekt en dat er daarna nog voldoende tijd is om te beoordelen of er aanleiding is om bezwaar te maken. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Gemeenten waren niet gewend aan het op verzoek verstrekken van een onderbouwing van de vastgestelde waarden. De administratie en de software waren niet in alle gevallen daarop ingesteld.
36
De Vereniging VNO-NCW
139
EVALUATIE WET WOZ
c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Toen gemeenten geconfronteerd werden met de verzoeken om een taxatieverslag, werd in veel gevallen pas duidelijk dat niet direct aan het verzoek kon worden voldaan. Op dat moment drong de samenloop tussen de onderbouwing en de bezwaartermijn zich pas op. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Wanneer de administratie en de software voldoende is toegerust om de taxatieverslagen binnen redelijke termijn te verstrekken zal zich in het algemeen geen probleem voordoen met de bezwaartermijn. Slechts in zeer bijzondere gevallen zal een langere periode nodig kunnen zijn om een taxatieverslag op te stellen. III
conclusies en aanbevelingen Het verdient aanbeveling om wanneer een gemeente niet binnen een redelijke termijn aan het verzoek kan voldoen, het verzoek aan te merken als een pro forma bezwaarschrift en dat de belanghebbende mede te delen.
7.3
Leges voor verstrekken taxatieverslag Een beperkt aantal gemeenten heeft in de legesverordening een tarief opgenomen voor het verstekken van een taxatieverslag.
Leges voor taxatieverslag I
geleverde inbreng De Vereniging Eigen Huis brengt onder de aandacht dat er gemeenten zijn die leges heffen voor de verstrekking van een taxatieverslag.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming In een mondeling overleg heeft de Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer op 18 maart 1997 medegedeeld dat hij van mening is, dat legesheffing voor een taxatieverslag dat dient ter onderbouwing van een taxatie ongewenst is, maar dat er geen formele bevoegdheid bestaat daaraan een einde te maken, anders dan door vernietiging van het raadsbesluit tot vaststelling van de legesverordening ter zake. Omdat tegen de legesheffing bezwaar en beroep mogelijk is werd dat niet opportuun geacht. Dit standpunt werd gedeeld door de toenmalige Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De VNG heeft zich in haar ledenbrief van 17 februari 1997 (kenmerk Lbr. 97/16) op het standpunt gesteld dat een taxatieverslag naar haar mening niet
140
7. DE ONDERBOUWING VAN DE WAARDE
kosteloos behoeft te worden verstrekt. Zij is overigens wel van mening dat kosteloze verstrekking als uitgangspunt aanbeveling verdient, met name in die gevallen waarin het verzoek om het taxatieverslag dient ter besluitvorming inzake het instellen van bezwaar en/of beroep tegen de WOZ-beschikking. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Incidenteel wordt/werd door een gemeente leges in rekening gebracht voor het verstrekken van een taxatieverslag. Het is niet bekend of dit thans nog voorkomt. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Gelet op het standpunt van de bewindslieden is het onwenselijk leges te heffen voor het verstrekken van een taxatieverslag als dat verslag wordt gevraagd in het kader van een bezwaar- of beroepsprocedure. In die periode dient het taxatieverslag ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. Indien het verslag wordt opgevraagd nadat de termijn voor het aanwenden van rechtsmiddelen is verstreken, zou sprake kunnen zijn van dienstverlening waarvoor leges geheven kunnen worden. In dat geval dient het verslag immers niet ter onderbouwing van de waarde, maar voor andere doeleinden, zoals bijvoorbeeld het verkrijgen van een hypothecaire lening. III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer is van oordeel dat gedurende de periode dat bezwaar of beroep kan worden aangetekend, legesheffing niet aan de orde behoort te zijn. Bij gegevensverstrekking buiten de bezwaar- en beroepstermijn kan er sprake zijn van dienstverlening waarvoor leges geheven kunnen worden. Dit betreft doorgaans uitzonderingssituaties. Het taxatieverslag dient op dat moment andere belangen dan onderbouwing van de vastgestelde waarde.
7.4
Rol van de taxateur De gemeente maakt voor de uitvoering van de waardebepaling gebruik van vakbekwame WOZ-taxateurs (zie hoofdstuk 5). Enkele gemeenten hebben eigen taxateurs in dienst. De meeste gemeenten maken gebruik van de diensten van landelijk opererende taxatiebureaus.
De deskundigheid en de professionaliteit van de taxateur I
geleverde inbreng Het blijkt dat de positie van de taxateur onduidelijk is. Bij de belanghebbende bestaat soms het beeld dat de taxateur en niet de gemeente verantwoordelijk is voor de waardebepaling.
141
EVALUATIE WET WOZ
De vraag of de taxateur wel voldoende onafhankelijk is, staat centraal. In dit licht komt bijvoorbeeld de vraag aan de orde of een taxateur die de aanvankelijke taxatie heeft uitgevoerd ook in de bezwaar- of beroepsprocedure zou mogen optreden. Dit speelt met name in de gevallen dat er in het contract tussen de gemeente en het taxatiebureau een clausule is opgenomen voor het dragen van de kosten voor het uitvoeren van hertaxaties in de bezwaar- of beroepsfase, op grond waarvan het taxatiebureau een belang krijgt bij de uitkomst van de hertaxatie. II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming In artikel 1 van de Wet WOZ is geregeld dat het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk is voor de uitvoering van de wet, tenzij de gemeenteambtenaar die belast is met de heffing van gemeentelijke belastingen hiermee is belast. Het college is verantwoordelijk voor de algemene uitvoering van de wet, terwijl de gemeenteambtenaar verantwoordelijk is voor de individuele waardebepaling en waardevaststelling. In de Wet WOZ is geen verantwoordelijkheid of bevoegdheid aan de taxateur toegekend. Diens taak bestaat in feite uit het aan de gemeente-ambtenaar aanreiken van materiaal aan de hand waarvan die de waarde bepaalt. Wel is in artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ bepaald dat de verplichting om toegang tot gebouwen te verlenen, ook geldt jegens de door het college van en wethouders aangewezen personen. Deze persoon is de taxateur. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie In het kader van de Wet WOZ is de rol van de taxateurs dezelfde als ten tijde van de waardebepaling in het kader van de onroerende-zaakbelastingen. Er is geen verandering in de situatie verwacht. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Materieel verschilt de rol van de taxateur in het proces van de waardebepaling per gemeente en wordt deze bepaald door de taken die de gemeente aan het taxatiebureau uitbesteedt. Van de taxateur wordt verwacht dat hij naar beste kunne adviseert. De gemeente eist van het taxatiebureau nakoming van het contract in die zin dat aan de kwaliteitseisen wordt voldaan. In het kader van de behandeling van een beroepschrift tegen een uitspraak op een bezwaarschrift staan de gemeente en de contribuabele in het geschil tegen over elkaar. Beide partijen kunnen zich laten bijstaan door een door hen gecontracteerde taxateur. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Het feit of de taxateur in dienst is van de gemeente, of afkomstig is van een extern bureau, heeft, naar het oordeel van de Waarderingskamer, geen invloed op zijn rol in het proces. Ook het feit of de taxateur de werkzaamheden uitvoert als (beëdigd) gemeente-ambtenaar of als onafhankelijk geregistreerd (of be-
142
7. DE ONDERBOUWING VAN DE WAARDE
edigd) taxateur, kan niet van invloed zijn op diens rol in de procedure. Steeds treedt de taxateur op ter behartiging van het belang van gemeente. Anderzijds treedt de taxateur van belanghebbende op ter verdediging van de door de belanghebbende gestelde waarde. Aangetekend wordt dat de beëdiging van taxateurs (mede gebaseerd op een integriteitstoets) thans niet meer voorkomt, maar naar het zich laat aanzien zal worden vervangen door een certificeringsregeling die uitsluitend gebaseerd zal zijn op vakbekwaamheidscriteria. In de beroepsprocedure staat de waardevaststellende overheid tegenover de burger. De gemeenteambtenaar, eventueel bijgestaan door de taxateur die de taxatie heeft opgesteld, verdedigt de taxatie die in het gemeentelijk proces van de waardebepaling, op basis van de daarvoor geldende voorschriften, tot stand is gekomen. In het kader van een zorgvuldige procedure past het niet dat de gemeente de taxateur afvaardigt om de gemeente ter zitting te vertegenwoordigen en er geen gemachtigde medewerker van de gemeente ter zitting verschijnt. De belanghebbende of de taxateur die hem vertegenwoordigt, zal op basis van contra-gegevens de onjuistheid van de gemeentelijke taxatie dienen te onderbouwen. De in fiscale procedures gehanteerde vrije bewijsleer geeft de rechter de mogelijkheid om gewicht toe te kennen aan de wederzijdse standpunten. Daarbij zal het oordeel van de rechter gevormd worden door de kracht van de onderbouwing die aan de beide taxaties ten grondslag ligt. Naar het oordeel van de Waarderingskamer, kan het feit dat de door de belanghebbende gecontracteerde taxateur als onafhankelijk taxateur staat geregistreerd, niet met zich brengen dat aan deze taxatie meer gewicht wordt toegekend dan aan de andere taxatie van bijvoorbeeld een taxateur in dienst van de gemeente. Naar het oordeel van de Waarderingskamer brengt de contractuele verhouding tussen de gemeente en het taxatiebureau met zich dat hetzelfde taxatiebureau en eventueel ook dezelfde taxateur, de hertaxatie in het kader van de bezwaarof beroepsprocedure kan uitvoeren. Aan het inschakelen van een ander bureau kleeft het bezwaar dat dit bureau niet beschikt over de relevante gegevens. Het opnieuw verzamelen van de benodigde gegevens brengt kosten met zich. De gemeente moet een afweging maken of die kosten verantwoord zijn gelet op het mogelijk te bereiken voordeel dat het draagvlak wordt vergroot. Het opnemen van de clausule dat bijvoorbeeld de kosten van hertaxatie die in de bezwaar- of beroepsfase worden gemaakt voor rekening van het taxatiebureau blijven indien de vermindering van de waarde meer dan tien procent betreft, geeft het taxatiebureau belang bij de uitkomst van een hertaxatie. Een zelfde belangenverstrengeling ontstaat als in het contract wordt opgenomen dat de kosten van hertaxatie alleen in rekening bij de gemeente kan worden gebracht, wanneer bij de hertaxatie de waarde onjuist blijkt te zijn vastgesteld. Dergelijke clausules zijn in het kader van de contractvorming met betrekking tot het te leveren kwaliteitsproduct wellicht denkbaar, maar geeft voeding voor een niet objectieve beoordeling door de taxateur. Deze clausules of welke 143
EVALUATIE WET WOZ
clausule dan ook die de taxateur een belang geeft bij de uitkomst van de waarde zijn onaanvaardbaar. Gemeenten en taxatiebureaus moeten andere middelen hanteren om de levering van kwalitatief goede waardegegevens te waarborgen. Overigens geldt op dezelfde wijze dat de taxateur van de belanghebbende geen financieel belang zou mogen hebben bij de uitkomst van de taxatie. Indien deze taxateur werkt op basis van "no cure no pay" heeft deze taxateur ook een onaanvaardbaar belang bij de uitkomst van de procedure. III
conclusies en aanbevelingen De positie van de taxateur wordt meer kenmerkt door deskundigheid en professionaliteit dan door onafhankelijkheid. De Waarderingskamer vindt het onaanvaardbaar dat clausules in het contract worden opgenomen waardoor de vergoedingen aan de taxateur afhankelijk zijn van de uitkomst van de taxatie. Dit geldt zowel voor de taxateur van de gemeente als de taxateur van de belanghebbende.
7.5
Beperking openbaarheid waardegegevens Naast het taxatieverslag dat betrekking heeft op de onroerende zaak waarbij de belanghebbende betrokken is, kan worden verzocht om het waardegegeven van andere onroerende zaken te verstrekken. Het gegeven wordt verstrekt aan een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft in het kader van zijn belastingheffing.
Instructie gerechtvaardigd belang beperkt de openbaarheid te veel I
144
geleverde inbreng De Vereniging Eigen Huis heeft in de hoorzittingen naar voren gebracht een groot belang te hechten aan open communicatie tussen de gemeente en de belanghebbenden en niet meer te hechten aan de beperkte openbaarheid. De Vereniging VNO-NCW brengt in haar commentaar naar voren de instructie gerechtvaardigd belang te willen oprekken, zodat ook waardegegevens van courante niet-woningen worden verstrekt. Deze vereniging geeft aan dat de instructie door gemeenten zo stringent wordt uitgelegd, dat ook in de gevallen waarin van een grote verscheidenheid in specifieke objectkenmerken en concurrentiegevoeligheid geen sprake is, verstrekking van het waardegegeven wordt geweigerd. De bij de Vereniging VNO-NCW binnengekomen klachten daaromtrent zijn voornamelijk afkomstig van ondernemingen in de detailhandel. Hierdoor wordt die ondernemingen de mogelijkheid onthouden na te gaan of een gemeente met betrekking tot op dezelfde locatie gelegen winkelpanden, dezelfde uitgangspunten heeft gehanteerd.
7. DE ONDERBOUWING VAN DE WAARDE
Instructie gerechtvaardigd belang De Waarderingskamer heeft ten behoeve van de afweging of er sprake is van een gerechtvaardigd belang een instructie opgesteld. Daarin is aangegeven in welk geval er in elk geval sprake is van een gerechtvaardigd belang. De Waarderingskamer gaf daarmee gevolg aan de toezegging die de Staatssecretaris van Financiën deed bij de behandeling van de Wet WOZ. De Staatssecretaris deed deze toezegging omdat door de regels rond privacybescherming en bescherming van bedrijfsgegevens, gemeenten wellicht te snel tot het oordeel zouden komen dat het waardegegeven wegens een te gering belang, niet zou mogen worden verstrekt. De instructie houdt voor wat betreft woningen het volgende in. Aan de rechtsbescherming is voldoende tegemoet gekomen wanneer de belanghebbende drie waardegegevens krijgt van vergelijkbare woningen uit de directe omgeving. Ook kan hij de beschikking krijgen over de waardegegevens van drie woningen uit een andere categorie, alsmede drie waardegegevens van woningen op andere locaties binnen de gemeente. Aangegeven wordt dat het voor niet-woningen niet mogelijk is een nadere instructie op te stellen, gelet op de grote verscheidenheid aan objectkenmerken.
II
37
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De achtergrond van deze bepaling is dat belanghebbende de mogelijkheid dient te hebben om in de praktijk te kunnen toetsen of het gelijke ook gelijk behandeld - in casu - gewaardeerd is. Daarmee is een stelsel van beperkte openbaarheid gerealiseerd. De wetgever is afgeweken van het advies van de RAVI om de waardegegevens volledig openbaar te laten zijn. De regering volgde het advies van de Registratiekamer37. De Registratiekamer hechtte destijds sterk aan geheimhouding. De beperking van de openbaarheid was voor de waardegegevens van nietwoningen met name ingegeven vanwege de mogelijke concurrentiegevoeligheid van het waardegegeven van in het bijzonder incourante objecten. Omdat ook woningen deel uit kunnen maken van ondernemingsvermogen en de waardegegevens van woningen elementen zijn van het belastbaar inkomen/en of vermogen, hechtte de Kamer aan geheimhouding ook voor woningen.
TK 1992-1993, 22885, nr. 3
145
EVALUATIE WET WOZ
b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De verwachting was dat gemeenten moeite zouden hebben met het geven van invulling aan het vage begrip "gerechtvaardigd belang". De Staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer toegezegd de Waarderingskamer te verzoeken een instructie op te stellen om aan te geven wanneer er sprake is van gerechtvaardigd belang. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De Waarderingskamer heeft in december 1996 de Instructie gerechtvaardigd belang opgesteld en in de door haar uitgebrachte nieuwsbrief gepubliceerd (WOZ-journaal 1997, nr. 2). Daarin wordt een afweging gemaakt tussen enerzijds het belang van rechtsbescherming en anderzijds het belang van bescherming van de privacy. Voor woningen is voldoende aan de rechtsbescherming toegekomen wanneer er op verzoek drie waardegegevens van vergelijkbare woningen uit de directe omgeving worden verstrekt. Daarnaast kunnen ter beoordeling van de onderlinge waardeverhoudingen de waardegegevens van een drietal woningen uit een andere categorie verkregen worden. Om te onderzoeken of de waardeverhouding met woningen op andere locaties overeenstemt, kan aan hem ook nog drie waardegegevens van woningen op andere locaties verstrekt worden. Voor de beoordeling of er sprake is van een gerechtvaardigd belang bij het waardegegeven van een niet-woning was het niet mogelijk een nadere instructie op te stellen. De verstrekking van een waardegegeven van een niet-woning moet van geval tot geval worden beoordeeld. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Een zo groot mogelijke doorzichtigheid dient de doelstellingen van de wet. III
146
conclusies en aanbevelingen Er is bij het openbaar maken van waardegegevens een spanningsveld tussen transparantie van het taxatieproces en de bescherming van persoonsgegevens. Hoewel sympathie bestaat voor de in de maatschappij levende verlangens vertolkt door de Vereniging Eigen Huis en de Vereniging VNO-NCW die neerkomen op de wens tot meer openbaarheid, meent de Waarderingskamer dat dit niet zonder meer mogelijk is. Zij adviseert om in het licht van het bovenstaande de Registratiekamer te vragen het stelsel van beperkte openbaarheid in het kader van de doelstellingen van de Wet WOZ te toetsen en daarover te adviseren.
8. DE RECHTSBESCHERMING
8.
DE RECHTSBESCHERMING Een WOZ-beschikking wordt in beginsel vastgesteld voor een tijdvak van vier jaren. Gedurende deze termijn wordt de vastgestelde waarde van een onroerende zaak als heffingsmaatstaf genomen voor de in artikel 1 van de Wet WOZ genoemde belastingen. Het financiële belang van de WOZ-beschikking is derhalve groot. De wetgever heeft een zorgvuldig stelsel van rechtsbeschermingsmaatregelen tegen een WOZbeschikking dan ook essentieel gevonden. Vanwege de inhoudelijke relatie met de belastingheffing is de mogelijkheid van bezwaar en beroep opgenomen conform de regels van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), die op punten afwijkt van de voorschriften die voortvloeien uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 8.1
Bezwaarprocedure Er is veel gespeculeerd over de mate waarin belanghebbenden bezwaar zouden maken tegen de WOZ-beschikkingen. De regering schatte in de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel Wet WOZ38 dat het percentage bezwaren dat tot een vermindering leidt ongeveer 2 zal zijn.
Bezwaarschriften Blijkens door de Waarderingskamer tijdens inspecties bij de gemeenten verzamelde gegevens zijn tegen het totale aantal beschikkingen voor 7,5 miljoen objecten circa 550.000 bezwaarschriften ingediend. Het aantal bezwaarschriften dat is ingediend tegen WOZ-beschikkingen van herwaarderende gemeenten bedraagt circa 10%. Het aantal bezwaarschriften dat is ingediend tegen de WOZ-beschikkingen die door wetsfictiegemeenten zijn genomen bedraagt circa 5%. De Waarderingskamer verklaart het verschil tussen het percentage ingediende bezwaarschriften in herwaarderende gemeenten en wetsfictiegemeenten uit het feit dat de belanghebbenden binnen wetsfictiegemeenten al eerder in het kader van de onroerendezaakbelastingen kennis hadden kunnen nemen van de waarden in het economische verkeer. Het percentage van vijf kan daarom zelfs als hoog worden aangemerkt, hetgeen waarschijnlijk samenhangt met de publiciteit en de oproep van verschillende organisaties tot het indienen van een bezwaarschrift.
Bij een verwacht aantal van 8 miljoen beschikking betekent dat 160.000 gevallen. In antwoord op kamervragen heeft het Kabinet zich ook daarover uitgelaten. Het aantal objecten waartegen bezwaar zou worden gemaakt is in 1996 speculatief geschat op 2,8 miljoen. 38
Tweede Kamer 1993-1994, nr 22 885, nr. 6, blz. 24.
147
EVALUATIE WET WOZ
Uit de rapporten van bevindingen die in het kader van het toezicht zijn opgesteld blijkt dat er tegen de in 1997 genomen beschikkingen ongeveer 550.000 bezwaarschriften zijn ingediend. Omdat het mogelijk is bij één bezwaarschrift tegen verschillende beschikkingen in bezwaar te komen, is met het aantal bezwaarschriften nog niet bekend tegen hoeveel objecten bij die bezwaarschriften in totaal bezwaar is gemaakt. Immers beschikkingen ten behoeve van eigenaren met veel objecten (bijvoorbeeld woningbouwcorporaties) worden gecombineerd op één kennisgeving (één geschrift). Het is doelmatig en gebruikelijk om daartegen bij één bezwaarschrift bezwaar te maken. Omdat woningcorporaties verhoudingsgewijs vaak bezwaar hebben gemaakt tegen de WOZbeschikkingen en zij bovendien gelet op de aard van de bezwaren doorgaans niet hebben gespecificeerd tegen welke objecten, is het aantal objecten waartegen bezwaar is gemaakt hoger dan het aantal bezwaarschriften. Bij het aantal bezwaarschriften moet worden gerealiseerd dat er ook sprake is van "georganiseerde bezwaarschriften" omdat verschillende organisaties (politieke partijen, buurtorganisaties, etc.) belanghebbenden hebben opgeroepen om bezwaar te maken en daarbij soms zelfs bezwaarschriften hebben voorbereid. In beginsel moet binnen een jaar na ontvangst van een bezwaarschrift tegen een WOZ-beschikking daarop uitspraak worden gedaan. Deze termijn wijkt af van de termijn van zes weken die in beginsel in de Algemene wet bestuursrecht is voorzien als beslistermijn. Op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Wet WOZ is de Staatssecretaris van Financiën bevoegd om de eenjaarstermijn met ten hoogste een jaar te verlengen. De Staatssecretaris heeft deze bevoegdheid om de termijn van een jaar te verlengen, gemandateerd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de onroerende zaak gelegen is39.
Beslistermijn voor het afhandelen van bezwaarschriften I
148
geleverde inbreng De beslistermijn op bezwaarschriften wordt veelal als erg lang ervaren. In het ontvangen commentaar40 wordt opgemerkt dat in veel gevallen de beslistermijn van een jaar nodig is gebleken. Bij de indieners van de bezwaarschriften heeft dit tot irritatie geleid, mede omdat hen veelal niet bekend was dat de beslissing zo lang zou uitblijven.
39
Stcrt. 1998, 107
40
Vereniging Eigen Huis
8. DE RECHTSBESCHERMING
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Bij de rechtsbescherming is zoveel mogelijk aangesloten bij het stelsel van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Bij de uitspraaktermijn tegen de WOZbeschikking is dan ook aangesloten bij de termijn van het doen van uitspraken op bezwaren tegen fiscale beschikkingen (veelal belastingaanslagen). Bij de totstandkoming van de regeling heeft tevens de overweging een rol gespeeld dat alle bezwaarschriften in een betrekkelijk korte periode moeten worden ingediend. Dit zou betekenen dat het hanteren van de termijn volgens de Algemene wet bestuursrecht zou leiden tot een onzorgvuldige behandeling onder grote tijdsdruk. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Oorspronkelijke verwachting bij de termijn voor het behandelen van een bezwaar was dat het verlengen van de eenjaarstermijn in bepaalde gevallen nodig zou zijn, doch tot de uitzonderingen zou behoren. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Niet alle gemeenten hebben binnen een jaar op alle bezwaarschriften beslist. Niet bekend is in hoeveel individuele gevallen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid de uitspraaktermijn van een jaar te verlengen met een jaar41. Het bepalen of deze termijn al dan niet bereikt is, is ook moeilijk gezien het feit dat in een groot aantal gevallen eerst een pro forma bezwaarschrift is ingediend. De termijn die de belanghebbende wordt gegeven voor het motiveren van dit pro forma bezwaarschrift telt niet als behandeltijd door de gemeente. Het al dan niet overschrijden van de eenjaarstermijn kan daarom niet worden afgeleid uit de vergelijking van de datum van binnenkomst van een bezwaarschrift en de datum waarop uitspraak is gedaan. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Naar het oordeel van de Waarderingskamer is een belangrijke oorzaak van de lange beslistermijn het aantal te verwerken bezwaarschriften dat voortvloeit uit het massale aantal beschikkingen (circa 8 miljoen). De beslistermijn wordt mede bepaald door de in gemeentelijke administratie voorhanden zijnde onderbouwende gegevens en de mate waarin de gegevens betrouwbaar zijn.
41
Advies Waarderingskamer van 22 april 1998 (kenmerk 98.0696 EM)
149
EVALUATIE WET WOZ
Niet alle gemeenten hebben binnen een jaar op alle bezwaarschriften beslist. Naar het oordeel van de Waarderingskamer is een belangrijke oorzaak van de lange beslistermijn het aantal te verwerken bezwaarschriften dat voortvloeit uit het massale aantal beschikkingen (voor circa 7,5 miljoen objecten). De beslistermijn wordt mede bepaald door de beschikbaarheid van onderbouwende gegevens in de gemeentelijke administratie en door de mate waarin die gegevens betrouwbaar zijn. De Waarderingskamer hecht aan vlotte afdoening van de bezwaarschriften, maar vindt een zorgvuldige behandeling minstens zo belangrijk. De massaliteit van de beschikkingen en de bezwaren daartegen, die veelal in een korte periode worden ingediend, noopt tot een afhandelingstermijn zoals die thans in de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgenomen en voor de gemeenten geldt. Indien de beslistermijn zou worden ingevoerd zoals die geldt volgens de Algemene wet bestuursrecht, zou dit er naar alle waarschijnlijkheid toe leiden dat de afhandeling van de bezwaren minder zorgvuldig zou kunnen geschieden, waardoor er meer druk op de beroepsfase zou komen te staan. De Waarderingskamer wijst erop dat het vaststellingsproces van waarden in het kader van de Wet WOZ een geheel andere is dan het vaststellingproces in het kader van bijvoorbeeld de inkomstenbelasting. In het kader van de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting zijn de door de belastingplichtige aangegeven feiten het uitgangspunt en kan bij de aanslagoplegging gemotiveerd worden afgeweken. De waardevaststelling in het kader van de Wet WOZ daarentegen vindt plaats op basis van bevindingen van de gemeente. Na het vaststellingsproces toetst de belanghebbende zijn waardebeschikking en vindt eventueel in een bezwaarprocedure correctie van fouten plaats. De Waarderingskamer heeft er vertrouwen in dat, wanneer de gegevens in de gemeentelijke bestanden van betere kwaliteit zijn, bezwaarschriften zoveel mogelijk worden voorkomen. Bij complexe objecten kan voorafgaand aan de waardevaststelling overleg plaatsvinden over de in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden. De afdoening van de bezwaren zal vlotter kunnen plaatsvinden, wanneer de door de belanghebbende gegeven zienswijze vergeleken kan worden met de gegevens in de gemeentelijke administratie, zonder dat altijd verificatie ter plaatse noodzakelijk zal zijn. Het aantal fysiek uit te voeren hertaxaties zal dan beperkter kunnen zijn. Overigens wordt opgemerkt dat voor de dan nog resterende gevallen de coördinatie van een doelmatige inzet van de taxateur een zekere tijd vergt om de bezwaarschriften te kunnen afhandelen. Verhoging van de kwaliteit van de bestanden zal er toe kunnen leiden dat bezwaarschriften zoveel mogelijk worden voorkomen. Overigens constateert de Waarderingskamer bij de inspecties die zij in het kader van het toezicht onder gemeenten uitvoert, dat de gemeenten reeds veel inzet leveren om de bestanden volledig te maken en te verbeteren.
150
8. DE RECHTSBESCHERMING
III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer concludeert dat het vooralsnog nodig is om de termijn voor het doen van uitspraak op een bezwaarschrift van één jaar en de aan gemeenten gemandateerde verlengingsmogelijkheid met nog één jaar te handhaven. Indien de tweede verlengingsmogelijkheid wordt benut moet daarvan mededeling worden gedaan aan de belanghebbenden die het betreft. De Waarderingskamer zal nagaan of dit ook gebeurt.
Het horen in de bezwaarfase I
geleverde inbreng Met betrekking tot de procedure van het horen is opgemerkt42 dat er gemeenten zijn die een verzoek tot horen in het kader van de bezwaarprocedure niet honoreren.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Voor de rechtsbescherming is zoveel mogelijk aangesloten bij het stelsel van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het horen in de bezwaarfase geschiedt net als bij de regeling van bezwaar tegen fiscale beschikkingen (veelal belastingaanslagen) alleen als daarom gevraagd wordt. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De oorspronkelijke verwachting was dat de bezwaarprocedure tegen de WOZbeschikking niet anders zou verlopen dan tegen een aanslag. Vanwege de massaliteit van de aanslagregeling is voor de fiscaliteit gekozen voor een uitzondering op de regeling in de Algemene wet bestuursrecht, die voorschrijft dat belanghebbende in de bezwaarfase altijd gehoord moet worden, tenzij deze laat blijken er geen prijs op te stellen. Voor de fiscaliteit geldt alleen een hoorplicht als belanghebbende heeft verzocht om te worden gehoord. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De bereikte situatie is ook conform de verwachting daaromtrent. Er zijn geen aantallen bekend van de beschreven klachten. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Het is de Waarderingskamer niet gebleken dat er anders dan incidenteel wordt afgeweken van de hoorplicht. In de betreffende gevallen kan dit gebrek bij de beroepsfase worden ingebracht. De belastingrechter zal dan een oordeel daarover geven. Er is geen reden om hieromtrent een andere regeling voor te stellen. De regels omtrent het horen zijn wellicht nog onvoldoende bekend.
42
Vereniging VNO-NCW en een belastingadviseur
151
EVALUATIE WET WOZ
III
conclusies en aanbevelingen De regelgeving omtrent het horen in de bezwaarfase behoeft geen aanpassing; wel zal de Waarderingskamer terzake geldende regels nog eens publiceren in haar nieuwsbrief "WOZ-journaal".
8.2
Beroepsprocedure Tegen een (gedeeltelijk) afwijzende uitspraak op het bezwaarschrift kan beroep worden ingesteld bij de belastingrechter. Dat dient te geschieden binnen zes weken na ontvangst van de uitspraak.
Beroepsprocedures Blijkens opgave van de gerechtshoven zijn er naar de stand van 1 januari 1999 in totaal 12 315 beroepschriften tegen WOZ-beschikkingen 1997 ingediend. Dit is dus voor een WOZ-tijdvak van vier jaar. In 1995 werden blijkens opgave van het Centraal Bureau voor de Statistiek 1734 beroepschriften tegen de aanslagen onroerendezaakbelastingen ingediend. Er is geen opgave van het aantal bezwaarschriften tegen de aanslagen waterschapsomslag gebouwd. Ook is niet bekend hoeveel geschillen er zijn die betrekking hebben op de hoogte van de vastgestelde waarde voor het huurwaardeforfait en voor regeling van de eigen woning in de vermogensbelasting.
Ten tijde van het opstellen van dit evaluatierapport zijn nog weinig rechterlijke uitspraken inzake beroepen tegen WOZ-beschikkingen gepubliceerd.
Aantal beroepsprocedures
152
I
geleverde inbreng De belastingkamers bij de gerechtshoven hebben aangeven dat het aantal procedures in het kader van de Wet WOZ leidt tot uitvoeringsproblemen, omdat de capaciteit bij de Belastingkamers onvoldoende is om deze procedures binnen korte termijn af te handelen.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De procedure voor beroep in het kader van de Wet WOZ is identiek aan de procedures in het kader van het vaststellen van de heffingsmaatstaven (waarde) voor de verschillende belastingen in het verleden. Bij de totstandkoming van de regelgeving zijn wel de overwegingen voor een mogelijke beperking van het
8. DE RECHTSBESCHERMING
aantal beroepsprocedures en voor een mogelijke toename van het aantal beroepsprocedures aan de orde gesteld. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Het was niet mogelijk om een inschatting te maken van het totaal aantal beroepschriften dat in het kader van de Wet WOZ in één tijdvak zou worden ingediend. In 1996 zijn er door betrokkenen wel schattingen gegeven van het aantal te verwachte beroepsprocedures die het uiteindelijk aantal ingediende beroepschriften overtroffen43. Wel is bij de totstandkoming van de wetgeving expliciet aangegeven dat de uniformering van de waardepeildatum ertoe leidt dat het verzenden van de beschikkingen, het indienen en behandelen van de bezwaarschriften en daarna het indienen van beroepschriften geconcentreerd zou worden. Dit heeft tot gevolg dat er dus ook sprake is van een piek bij de belastingkamers van de gerechtshoven. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De bereikte situatie blijkt uit de gegeven aantallen van het aantal procedures. In totaal waren op 1 januari 1999 bij de gerechtshoven 12 315 beroepschriften tegen de WOZ-beschikkingen ingediend. Het aantal beroepschriften dat tegen de aanslagen onroerende-zaakbelastingen in de jaren 1992 tot en met 1995 is gediend bedroeg 6938. In de jaren 1993 tot en met 1996 werden 7064 beroepschriften ingediend. Welke gevolgen het aantal beroepschriften tegen de WOZbeschikkingen en het moment van indienen hebben voor de afdoeningstermijn is nog onbekend. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Het aantal beroepschriften dat in dit eerste WOZ-tijdvak tegen de beschikkingen is ingediend, kunnen wellicht mede te maken met het feit dat de belanghebbenden nog moesten wennen aan de nieuwe uitgangspunten van de wet. De marktontwikkeling, het toegenomen belang bij de WOZ-waarde, de invloed van de belangenorganisaties en de publieke aandacht zijn ook van invloed op het aantal bezwaar- en beroepschriften. De Waarderingskamer tekent bij de genoemde aantallen beroepschriften tegen aanslagen onroerende-zaakbelastingen en tegen de WOZ-beschikkingen aan dat genoemde cijfers moeilijk direct met elkaar vergeleken kunnen worden. Dat komt omdat er verschillen zijn tussen de vaststelling van de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen in het verleden en de WOZ-beschikking. Als verschillen kunnen worden genoemd:-De onroerende-zaakbelastingen kennen vanwege de wettelijke vrijstellingen die zijn opgenomen in de Gemeentewet (en die niet tevens zijn opgenomen in het Besluit uitgezonderde objecten Wet WOZ) minder objecten dan de Wet WOZ (bijvoorbeeld kerken, tuinbouwkassen waarin in de volle grond wordt geteeld). 43
Zie mr. J.A. Monsma in Belastingblad 1996, blz. 519 en drs. C.J.M. Noordermeer Van Loo in Weekblad voor fiscaal recht (24 december 1998, nr. 6321)
153
EVALUATIE WET WOZ
-
-
III
Tegen de heffingsmaatstaf (waarde) voor de onroerende-zaakbelastingen was het mogelijk om elk jaar bezwaar te maken. Dit kan zowel leiden tot verhoging van het aantal procedures (het belang is immers groter) als tot een verlaging van het aantal (er zijn minder mogelijkheden om het nogmaals te proberen). De heffingsmaatstaf (waarde) voor de onroerende-zaakbelastingen gold in de meeste gemeenten voor vijf jaren en de waardepeildatum was niet dezelfde in het hele land. Voor de onroerende-zaakbelastingen (in het pre-WOZ-tijdvak) werd de waarde vastgesteld uitsluitend voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen en in de laatste jaren ook voor de waterschapsomslag gebouwd (waartegen afzonderlijk bezwaar openstond). Daarmee was de relevantie van de waarde beperkter dan thans onder de Wet WOZ, waar met de in de WOZ-beschikking vastgestelde waarde maximaal vijf belastingen (onroerende-zaakbelasting eigenaar, onroerende-zaakbelasting gebruiker, waterschapsomslag gebouwd, huurwaardeforfait inkomstenbelasting en waarde eigen woning in vermogensbelasting) worden geheven.
conclusies en aanbevelingen De verdere kwaliteitsverbetering en gewenning van de belanghebbende aan de uitgangspunten van de Wet WOZ, zal kunnen leiden tot vermindering van het aantal beroepschriften. Wat er feitelijk met het aantal beroepschrift gebeurt is moeilijk te voorspellen.
Gegevens gebruikt in beroepsprocedures
154
I
geleverde inbreng Gebleken is dat gemeenten in het vertoogschrift vaak gebruik maken van de taxatiegegevens die reeds in het kader van de taxatie of de behandeling van het bezwaarschrift zijn verzameld. Deze gegevens zijn in de bezwaarfase soms nog niet of onvoldoende door middel van een taxatieverslag of door middel van de motivering kenbaar gemaakt. Bij de belanghebbenden kan dit de indruk wekken dat er nieuwe gegevens aan de taxatie ten grondslag zijn gelegd. Gebleken is ook dat gemeenten in het kader van een op te stellen vertoogschrift nog opnieuw een taxatierapport laten opstellen. Daarbij komt het voor dat gemeenten nog van de bevoegdheid om de onroerende zaak te betreden gebruik maakt.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Het feit dat in het kader van de waardebepaling hoge eisen gesteld worden aan de onderbouwing van de waarde, zou er toe moeten kunnen leiden dat de voor het vertoogschrift benodigde gegevens in eerste instantie in de gemeentelijke administraties aanwezig zijn. Ontbrekende gegevens zouden in het kader van de
8. DE RECHTSBESCHERMING
behandeling van het bezwaarschrift verzameld moeten zijn. Het vertoogschrift strekt er toe om deze gegevens systematisch en helder bij de rechter voor het voetlicht te brengen. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Door de invoering van de Wet WOZ zijn geen veranderingen opgetreden met betrekking tot de beroepsprocedures. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Bij de afweging tussen nut en offer besluiten gemeenten soms pas in de beroepsfase een meer uitgebreide onderbouwing op te stellen. De jurisprudentie met betrekking tot de onderbouwing van vastgestelde waarden moet nog worden afgewacht. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Wanneer gemeenten besluiten pas in de beroepsfase een meer uitgebreide onderbouwing te geven, verdient het aanbeveling om in het vertoogschrift aan te geven dat gebruik gemaakt is van gegevens die ook al ten grondslag hebben gelegen aan de uitspraak op het bezwaarschrift. Dit voorkomt dat de belanghebbende de indruk krijgt dat de waarde met geheel nieuwe gegevens wordt onderbouwd. Wanneer in het kader van de beroepsprocedure gegevens worden verzameld die in de bezwaarprocedure nog niet naar voren zijn gebracht, kan bezien worden of deze gegevens kunnen leiden tot het herziening van het standpunt van de belanghebbenden. Daarmee kan wellicht behandeling van het beroepschrift door de rechter worden vermeden. Met betrekking tot het gebruik maken van de bevoegdheden gedurende een beroepsprocedure, geldt het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 1988, nr. 23 925, BNB 1988/160. Uit voornoemd arrest kan worden afgeleid, dat wanneer een beschikking is genomen en de uitspraak op het bezwaarschrift is gedaan, de procesorde met zich brengt dat verdere waarheidsvinding is voorbehouden aan de rechter. Dit betekent dat een gemeente in de beroepsfase geen inlichtingen bij de wederpartij meer kan inwinnen die nodig zijn voor de bewijsvoering van het door haar ingenomen standpunt. De gemeente kan alleen dan om deze inlichtingen verzoeken, indien de gemeente belanghebbende nadrukkelijk er op wijst dat deze niet verplicht is te antwoorden.
155
EVALUATIE WET WOZ
III
conclusies en aanbevelingen De zorgvuldige behandeling van geschillen in beroepsprocedures door gemeenten kan nog verder verbeteren.
8.3
Ambtshalve vermindering In het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken44 is een uniforme regeling voor ambtshalve vermindering van onherroepelijk vaststaande WOZbeschikkingen vastgesteld. Bij onherroepelijk vaststaande WOZ-beschikkingen moet gedacht worden aan beschikkingen waarvan de bezwaartermijn is verstreken zonder dat bezwaar is aangetekend, dan wel wanneer geen beroep is ingesteld tegen de uitspraak op het bezwaarschrift dat tegen de beschikking is ingediend en de termijn daartoe is verstreken. Het gaat dus om gevallen dat de belanghebbende de openstaande rechtsmiddelen niet of niet tijdig heeft gebruikt. In het genoemde uitvoeringsbesluit is voor te onderscheiden gevallen een regeling voor ambtshalve vermindering opgenomen. Bepaald is dat de ambtenaar die is aangewezen voor de heffing van de gemeentelijke belastingen, in alle gevallen dat de beschikking ten aanzien van één belanghebbende wordt verminderd (bijvoorbeeld als gevolg van een uitspraak op een bezwaarschrift van de verhuurder), de beschikking die ten aanzien van de andere belanghebbende (de huurder) is genomen, ambtshalve vermindert. Wanneer het door één van de belanghebbenden ingediende bezwaarschrift geheel of gedeeltelijk wordt gehonoreerd, wordt dus ook de beschikking van de andere belanghebbende(n) bij de onroerende zaak op overeenkomstige wijze verminderd. In deze regeling ligt besloten het algemene uitgangspunt van de Wet WOZ dat voor een onroerende zaak steeds één uniforme waarde wordt gehanteerd. Daarnaast is een regeling getroffen voor gevallen waarin ondanks het feit dat de rechtsmiddelen niet zijn aangewend, de waarde wordt verminderd, indien achteraf toch blijkt dat de waarde te hoog is vastgesteld. Er moet dan echter wel voldaan zijn aan de voorwaarde dat de waarde meer dan 20% (met een minimum van ƒ 10.000) te hoog is vastgesteld. In de nota van toelichting bij het besluit is aangegeven dat slechts zwaarwegende redenen aanleiding kunnen zijn om een beschikking met formele rechtskracht terzijde te stellen. De wetgever zag in de drempel, hoewel die een arbitrair karakter heeft, een zeker evenwicht tussen doelmatigheid en rechtvaardigheid.
44
156
Stb. 1997, 30, laatstelijk gewijzigd Stb. 1997, 703
8. DE RECHTSBESCHERMING
Drempels ambtshalve vermindering zijn onredelijk hoog I
geleverde inbreng De Vereniging Eigen Huis heeft aandacht gevraagd voor de drempels die gehanteerd worden voor het geval dat rechtsmiddelen niet of te laat zijn aangewend, terwijl achteraf blijkt dat de waarde te hoog is vastgesteld. De Vereniging Eigen Huis bepleit afschaffing van de drempel. De Vereniging geeft aan dat er veel gevallen bekend zijn waarbij sprake is van een structurele taxatiefout, waardoor tientallen en soms honderden vergelijkbare woningen te hoog zijn gewaardeerd. Zij acht het niet rechtvaardig dat alleen degenen die tijdig bezwaar hebben aangetekend van een correctie profiteren. Met afschaffing van de drempel zou het aantal ingediende bezwaar- en beroepschriften volgens de Vereniging Eigen Huis kunnen worden teruggedrongen.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Een doelmatige uitvoering van de Wet WOZ en de rechtzekerheid van de belastingheffing staan eraan in de weg om eenmaal onherroepelijk vaststaande waarden steeds ter discussie te kunnen stellen. Wijziging van de waarde kan immers ook gevolgen hebben voor reeds "definitief" afgehandelde belastingaanslagen uit het verleden. Niettemin is er aanleiding om in gevallen waarin het evident is dat de vastgestelde WOZ-waarde fout is en het bovendien een fout van substantiële betekenis betreft, de WOZ-waarde te herzien ondanks het feit dat de beschikking reeds formele rechtskracht heeft gekregen. De regeling tracht een middenweg te vinden tussen het zo min mogelijk afbreuk doen aan de formele rechtskracht van de beschikkingen en de doelmatigheid enerzijds en anderzijds de redelijkheid en billijkheid dat duidelijk foute beschikkingen behoren te worden hersteld. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De verwachtingen waren dat de ambtshalve vermindering met name van betekenis zou zijn om te bewerkstelligen dat de vastgestelde waarde van één onroerende zaak voor verschillende belanghebbenden gelijk is. Hiervoor gelden dan ook geen drempels. Verder is bij de totstandkoming vooral aandacht besteed aan nagenoeg identieke panden, bijvoorbeeld woningen in een complex van een woningbouwvereniging. Hierbij bestond de indruk dat in een relatief gering aantal gevallen er sprake zou zijn van slechts één belanghebbende (huurder) die bezwaar zou indienen, terwijl inderdaad de waarde van alle woningen in het complex te hoog zou zijn vastgesteld. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Uit de inbreng blijkt dat de drempels met name als te hoog worden ervaren bij de eigen woningen, vooral in de gevallen dat sprake is van minder overeenkomst tussen de verschillende woningen.
157
EVALUATIE WET WOZ
Tevens blijkt er in de praktijk gezocht te worden naar mogelijkheden om te bewerkstelligen dat een vermindering toch kan worden doorgevoerd, bijvoorbeeld door beroep te doen op een bijzondere omstandigheid in het kader van artikel 19 of doordat een medebelanghebbende verzoekt om een tussentijdse beschikking. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De Waarderingskamer is van oordeel dat de algemene rechtsbescherming van bezwaar en beroep in beginsel voldoende waarborg is voor een rechtvaardige behandeling. Zij is niet bang dat redelijk handelende belanghebbenden massaal bezwaar zullen aantekenen louter omdat later ambtshalve vermindering door de drempel in de weg zou worden gestaan. De uitkomst van een rechterlijke procedure met betrekking tot de vastgestelde waarde van een bepaalde woning (referentiewoning), betekent waarschijnlijk lang niet altijd, zoals door de Vereniging naar voren wordt gebracht, dat de waarde van de daarmee vergelijkbare woningen eveneens te hoog is. Deze conclusie gaat voorbij aan het feit dat de rechterlijke uitspraak het resultaat is van procesvoering en aan het feit dat het oordeel uitsluitend de desbetreffende woning betreft. In dit kader wijst de Waarderingskamer ook op de met taxaties verbonden natuurlijke bandbreedte. Bedacht moet worden dat de formele rechtskracht van de beschikking ook met zich brengt dat de heffende instantie gedurende het tijdvak in principe gebonden is aan de vastgestelde waarde. De Waarderingskamer wijst erop dat bij een oordeel over de aanvaardbaarheid van de drempel voor ambtshalve vermindering van 20% van de waarde, deze natuurlijke bandbreedte ook een rol speelt. Bij de oorspronkelijke verwachtingen is met name gekeken naar de gevolgen voor objecten met grote gelijkenis (woningen in complex van woningbouwvereniging). In de praktijk spitst de aandacht zich met name toe op de objecten met grote belangen, doordat de waarde voor veel belastingen relevant is (eigen woningen). De praktijk laat zien dat de drempels voor de ambtshalve vermindering niet van belang zijn voor de doelmatigheid van de WOZ-administratie. Immers indien gemaakte fouten aan het licht komen, moeten deze in de WOZ-administratie toch worden hersteld onafhankelijk van de vraag of deze verbetering van de administratie ook leidt tot een waardeverandering in de richting van de belanghebbende. De doelmatigheid van de drempels voor de ambtshalve vermindering is wel van groot belang voor de belastingheffing. Het ambtshalve verminderen van een WOZ-waarde verplicht afnemers tot het aanpassen van aanslagen die wellicht reeds onherroepelijk zijn vastgesteld en betaald. Dit betekent hoge administratieve kosten voor het terugbetalen van belasting. Voor nog op te leggen aanslagen is deze doelmatigheidswinst niet relevant. Een alternatief om de gewenste doelmatigheid te bereiken is daarom gelegen in het verlagen van de drempels voor ambtshalve vermindering en het gelijktijdig invoeren van drempels voor het achteraf aanpassen van reeds onherroepelijke
158
8. DE RECHTSBESCHERMING
aanslagen die op deze drempels zijn gebaseerd. De mogelijkheden van dit alternatief komen in het volgende voorbeeld tot uitdrukking. De waarde van een woning is vastgesteld op ƒ 400.000, terwijl eigenlijk de waarde ƒ 350.000 had moeten zijn. Volgens de huidige drempels voor de ambtshalve vermindering, kan geen vermindering plaatsvinden. Dit betekent dat de desbetreffende eigenaar-bewoner gedurende vier jaar voor maximaal vijf belastingen teveel belasting betaalt. Indien de drempel voor de ambtshalve vermindering zou worden verlaagd tot 10% kan de waarde wel worden aangepast. Er wordt in dit voorbeeld vanuit gegaan dat de vermindering in de loop van het tweede jaar van het WOZtijdvak geschiedt. In het kader van de aanslagen zou overwogen kunnen worden om de op te nemen drempel te relateren aan het in artikel 64, tweede lid, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 opgenomen bedrag van ƒ 26. Ter adstructie wordt een voorbeeld gegeven: Een woning is getaxeerd op ƒ 160.000, terwijl dit ƒ 140.000 had moeten zijn. Uitgaande van een bandbreedte van 10% voor ambtshalve vermindering van de WOZ-beschikking, wordt de beschikking verminderd. In de nog op te leggen aanslagen gaan de afnemers uit van de verminderde WOZ-waarde. Voor die situatie vervult de drempel voor ambtshalve vermindering van de aanslag dus geen rol. Voor aanslagen die reeds zijn opgelegd leidt ambtshalve vermindering van de WOZ-waarde er toe dat, afhankelijk van de te stellen drempel en afhankelijk van de geldende tarieven, al dan niet tot het terugbetalen van teveel betaalde belasting wordt overgegaan. Volgens de huidige regelgeving (artikel 18a Algemene wet inzake rijksbelastingen) moeten àlle afnemers naar aanleiding van de ambtshalve vermindering van de WOZ-beschikking de opgelegde aanslagen verminderen en teveel betaalde belasting dienovereenkomstig terugstorten. Door het invoeren van drempels voor de aanpassing van de aanslagen kan worden bereikt dat uitsluitend teruggave plaatsvindt wanneer ambtshalve vermindering van de WOZ-beschikking tot een voor de burger significante teruggave van belasting leidt. Dit komt de doelmatigheid ten goede. Het gevolg van de regeling is dat afhankelijk van het teveel betaalde bedrag, terugbetaling voor de ene belasting (bijvoorbeeld inkomstenbelasting) wèl plaatsvindt, maar voor een andere belasting (bijvoorbeeld waterschapsomslag) niet. III
conclusies en aanbevelingen De drempels voor de ambtshalve vermindering vinden bij belastingplichtigen weinig steun, terwijl deze voor de belastingheffing op basis van de WOZ-waarde wel van belang zijn voor de doelmatigheid. Het verdient aanbeveling om met behoud van de noodzakelijke doelmatigheid de drempels voor de ambtshalve vermindering te verlagen. Door de verlaging van deze drempel te koppelen aan het invoeren van een drempel voor het terugbetalen van teveel betaalde belas159
EVALUATIE WET WOZ
ting in artikel 18a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen blijft de beoogde doelmatigheid in stand. Voorgesteld wordt de drempel die in artikel 64, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is opgenomen van toepassing te laten zijn. De Waarderingskamer adviseert voor de ambtshalve vermindering een drempel van 10% van de waarde te laten gelden.
8.4
Stroomlijning bezwaar en beroep De behandeling van bezwaar- en beroepsprocedures vormt een belangrijk deel van de totale uitvoering van de werkzaamheden in het kader van de Wet WOZ. In sommige gemeenten benaderen de kosten voor het behandelen van bezwaar en beroep de totale kosten van de waardebepaling en waardevaststelling of zijn die kosten zelfs hoger. Het beperken van het aantal bezwaarschriften en beroepsprocedures, met instandhouding van de vereiste kwaliteit en met behoud van de noodzakelijke waarborgen voor de belanghebbenden, kan dan ook een belangrijke bijdrage leveren aan het beperken van de uitvoeringskosten van de Wet WOZ (zie ook hoofdstuk 9). Tijdens de evaluatie zijn verschillende ideeën met betrekking tot het beperken van het aantal bezwaar- en beroepsprocedures aan de orde geweest.
Invoeren waardeklassen I
geleverde inbreng Een veelgehoorde wens van gemeenten is dat de gehele uitvoering van de Wet WOZ eenvoudiger moet geschieden. In dat verband wordt gesuggereerd om weer een waardeklassenstelsel in te voeren. Dit zou ook bezwaar en beroep voorkomen met betrekking tot verschillen van inzicht die zijn gelegen binnen één waardeklasse.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Bij de totstandkoming van de Wet WOZ is overwogen om een waardeklassenstelsel in te voeren. De wetgever heeft daartoe uiteindelijk niet besloten, omdat het hanteren van waardeklassen afbreuk zou doen aan de vereiste nauwkeurigheid die voor het hanteren van waarden voor de belastingheffing wordt vereist. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De bedoeling van de wetgever was het kwaliteitsniveau van de waardebepaling te verhogen. Hierbij past niet het presenteren van de resultaten van deze waardebepaling in klassen. De wetgever ging ervan uit dat de vastgestelde waarden "exact" werden weergegeven met daarbij een afronding die past bij de nauw-
160
8. DE RECHTSBESCHERMING
keurigheid van de taxatie (dus geen taxatie van woningen op guldens nauwkeurig, maar bijvoorbeeld op duizenden guldens). c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Het kwaliteitsniveau van de waardebepaling is over de gehele linie daadwerkelijk verhoogd. De Waarderingskamer constateert dat gemeenten inmiddels meer gegevens hebben verzameld over de onroerende zaken en dat de taxatie daardoor beter wordt onderbouwd. De resultaten laten zien dat er een groot aantal bezwaarschriften is waarbij het verschil in taxatie van de waarde door de gemeente en door de belanghebbende beperkt is. Een belangrijk deel van deze bezwaren hebben op grond van bijvoorbeeld onjuistheden in de geregistreerde objectgegevens ook geleid tot een vermindering van de waarde met een beperkt bedrag. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De voorgestelde methodiek van het waardeklassenstelsel voldoet niet aan het doel dat de wetgever nastreeft met de Wet WOZ. Indien de gemeente niet meer wordt gedwongen een precieze waarde vast te stellen, maar bij de waardevaststelling kan volstaan met bekendmaking van de waardeklasse waarbinnen de waarde van de onroerende zaak zich bevindt, zal de vereiste en beoogde nauwkeurigheid voor de belastingheffing verloren kunnen gaan. Voorts wordt de openheid en de inzichtelijkheid van de waardebepaling en -vaststelling verminderd. Bovendien is het maar de vraag of het gewenste effect (vermindering van bezwaar- en beroepsprocedures) wel zal optreden. Belanghebbenden zullen wellicht willen weten of de waarde van hun onroerende zaak aan de ondergrens zit van de waardeklasse, om te bepalen of bezwaar maken zinvol is. Daarbij zal men een onderbouwd waardegegeven willen zien, omdat men verwacht dat de gemeente als belastingheffer de waarde per definitie niet aan de ondergrens zal bepalen. Dat zal extra administratieve druk geven en wellicht eerder bezwaaren beroepsprocedures oproepen. Voor de belastingheffing zelf betekent een waardeklassestelsel dat een deel van de belastingplichtigen te veel en een deel te weinig belasting betaalt. Denkbaar is dat door de nog bestaande klassegrenzen van het huurwaardeforfait van de inkomstenbelasting het aantal bezwaarschriften tegen de WOZ-beschikking rondom de klassegrenzen relatief groot is. III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer concludeert dat een waardeklassenstelsel niet goed past in de systematiek van de Wet WOZ gelet op de gewenste nauwkeurige onderbouwing, die open en inzichtelijk is. Aan een waardeklassenstelsel lijken thans ook geen grote voordelen verbonden te zijn. De Waarderingskamer is van oordeel dat het terugdringen van bezwaar- en beroepschriften wellicht beter kan worden bereikt door het invoeren van een bandbreedte bij bezwaar en beroep.
161
EVALUATIE WET WOZ
Invoeren bandbreedte bij bezwaar en beroep I
geleverde inbreng Gemeenten en taxateurs geven ook aan dat belanghebbenden soms bezwaar maken of een beroepsprocedure starten, terwijl het verschil tussen de vastgestelde waarde en de waarde in de ogen van de belanghebbende zeer beperkt is. Daarom wordt door betrokkenen de suggestie gedaan een bandbreedte te hanteren bij geschillen omtrent de waarde van onroerende zaken.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De waarde van een onroerende zaak wordt bij beschikking vastgesteld. De procedure voor bezwaar en beroep moet waarborgen dat de belanghebbende de mogelijkheid heeft om gemaakte fouten bij de waardebepaling of de waardevaststelling te laten corrigeren. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Taxeren waarbij gebruik wordt gemaakt van voor andere objecten gerealiseerde marktgegevens, impliceert dat waarden worden toegekend waarover binnen een zekere marge discussie kan bestaan. Deze "natuurlijke" marge wordt gevormd door het feit dat objecten zelden geheel identiek zijn. Voor de inschatting van de invloed op de waarde van de appreciatie van een imaginaire koper op de eventuele verschillen is niet steeds een rekenkundige onderbouwing te bieden die een ieder overtuigt. Beslechting van een geschil binnen deze natuurlijke marge van een taxatie levert geen wezenlijke bijdrage aan de rechtsbescherming. Daarbinnen kan eigenlijk niet worden gesproken over een geschil over de hoogte van de waarde of over een verschil van inzicht tussen de taxateur en een belastingplichtige. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De praktijk laat zien dat ook bij relatief kleine verschillen belanghebbenden bezwaar indienen. Uit de inbreng met betrekking tot de ambtshalve vermindering blijkt ook dat er bij belanghebbenden geen steun bestaat voor het "accepteren" van relatief kleine fouten. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Overwogen kan worden een regeling te treffen om te voorkomen dat belanghebbenden bezwaar maken of een beroepsprocedure starten, terwijl het verschil tussen de vastgestelde waarde en de waarde ook in de ogen van de belanghebbende zeer beperkt is.
162
8. DE RECHTSBESCHERMING
III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer adviseert een wettelijke regeling te treffen op grond waarvan geschillen die betrekking hebben op afwijkingen binnen een bandbreedte van 5% van de vastgestelde waarde in een bezwaar- en beroepsprocedure niet tot wijziging van die waarde leiden.
Taxatieverslag meezenden met de WOZ-beschikking I
geleverde inbreng De Vereniging Eigen Huis pleit er voor om de taxatieverslagen direct met de beschikking mee te sturen. Zij acht deze vorm van communicatie tussen de gemeente en de belanghebbenden van belang voor een betere acceptatie van de bij de beschikking vastgestelde waarde.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Aanvankelijk was het de bedoeling dat belanghebbenden taxatiegegevens konden inzien op het gemeentehuis. Bij amendement is opgenomen dat een taxatieverslag op verzoek moest worden verstrekt. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Gevreesd werd dat gemeenten met name bij niet-woningen wellicht niet in alle gevallen direct een taxatieverslag zouden kunnen verstrekken. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Het is de Waarderingskamer bekend dat veel gemeenten in het eerste WOZtijdvak het gevraagde taxatieverslag niet binnen de bezwaartermijn van zes weken konden versturen. Daardoor hebben veel belanghebbenden een pro forma bezwaarschrift ingediend. Dit heeft het aantal ingediende bezwaarschriften ook beïnvloed. Ook zijn er gemeenten geweest die een verzoek om informatie/toezending van het taxatieverslag hebben aangemerkt als een bezwaarschrift. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Het direct meezenden van het taxatieverslag vergroot de duidelijkheid en de inzichtelijkheid van de WOZ-beschikking. Het kan daarmee overigens zowel een bezwaarverhogende als verlagende factor zijn. Naar het oordeel van de Waarderingskamer is het geven van openheid van zaken waar zulks mogelijk is, een groot goed. Bovendien zal deze ‘service’ in het vervolgtraject de administratieve uitvoeringslasten van het verwerken van verzoeken veel administratieve rompslomp besparen. Daarnaast zal het direct meezenden van taxatieverslagen met de WOZ-beschikking kunnen bewerkstelligen dat het aantal ingediende bezwaarschriften niet wordt vergroot door pro forma bezwaren in verband met het opvragen van informatie. Dit betekent dat de redelijkerwijs 163
EVALUATIE WET WOZ
gemaakte kosten die hiermede verband houden, voor verrekening met de afnemers in aanmerking komen. Een mogelijkheid is ook om het taxatieverslag met onderbouwende gegevens, bij wijze van voormelding, voorafgaande aan het nemen van de beschikking aan de belanghebbenden te verstrekken. III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer is van oordeel dat het de gemeente vrij moet staan om het taxatieverslag direct met de beschikking mee te sturen. Naar het oordeel van de Waarderingskamer behoeft daartoe geen aanpassing van de wettelijke regels plaats te vinden.
Voormelding van waarde en/of objectgegevens bijvoorbeeld met taxatieverslag I
geleverde inbreng Gemeenten kunnen maatregelen nemen om het aantal (formele) bezwaarschriften te voorkomen door bijvoorbeeld voorafgaande aan de officiële waardevaststelling de belanghebbende in kennis te stellen van de waarde die de gemeente voornemens is vast te stellen, alsmede van de gegevens die daaraan ten grondslag liggen. Onjuistheden kunnen dan in een vroeg stadium en voorafgaand aan het formele proces worden opgespoord en hersteld. In de relatie met de belanghebbende kan dit de communicatie bevorderen en wellicht ook procedures voorkomen.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De WOZ-beschikking vormt in feite een voormelding op de belastingaanslagen die gebaseerd worden op de WOZ-waarde. Om die reden is bij de totstandkoming niet apart aandacht geschonken aan de wenselijkheid van een voormelding. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Bij de totstandkoming van de wet is geen aandacht geschonken aan de voormelding. Het versturen van een voormelding is daarbij evenmin uitgesloten. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Er zullen gemeenten zijn die zich bij de beleidsmatige keuze om wel of geen voormeldingen te versturen, hebben laten beïnvloeden door het feit dat de kosten daarvan niet voor verrekening met de afnemers in aanmerking kwamen.
164
8. DE RECHTSBESCHERMING
d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Omdat aanpassingen naar aanleiding van reacties op de voormelding tot gevolg kunnen hebben dat bij de voormelding kenbaar gemaakte waarden wijzigen, zal bij de voormelding nadrukkelijk onder de aandacht moeten worden gebracht dat daaraan niet het vertrouwen kan worden ontleend dat de vermelde waarde ook bij beschikking zal worden vastgesteld. De voormelding beperkt wellicht niet de omvang van de totale werkzaamheden, maar kan wel bijdragen aan een goed verloop van de uitvoering van de wet en aan beperking van het aantal geschillen. Dit kan weer van invloed zijn op de duur van de beslistermijn. Pieken kunnen worden voorkomen door de voormeldingen selectief te verzenden. In dit kader zou het taxatieverslag voorafgaande aan de waardebeschikking aan de belanghebbenden verstrekt kunnen worden. Belanghebbenden worden dan in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de gegevens waarvan bij de waardevaststelling zal worden uitgegaan en kunnen daarop reageren. Daarbij kan de voormelding wellicht veel vragen wegnemen die anders vlak voor het nieuwe WOZ-tijdvak gesteld zouden worden (bijvoorbeeld wat wordt de nieuwe WOZ-waarde in verband met het aanvragen van een voorlopige teruggaaf van inkomstenbelasting in verband met de aftrek van hypotheekrente). III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer concludeert dat het voordelen kan hebben als de gemeenten voorafgaand aan de massale verzending van de WOZ-beschikkingen bij het begin van een tijdvak (bijvoorbeeld in februari 2001) eerst een voormelding sturen (bijvoorbeeld in oktober 2000). Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een taxatieverslag. Daarbij zou ervoor gekozen kunnen worden om dat tot bepaalde groepen belanghebbenden (bijvoorbeeld woningeigenaren) te beperken. Ter bevordering van een zorgvuldige behandeling van reacties zou er ook voor gekozen kunnen worden om de verzending bijvoorbeeld wijksgewijs te laten plaatsvinden. De redelijk gemaakte kosten die hiermede zijn gemoeid zullen door alle afnemers gedragen worden.
165
EVALUATIE WET WOZ
166
9. WAARDERINGSCYCLUS EN WAARDERINGSFREQUENTIE
9.
WAARDERINGSCYCLUS EN WAARDERINGSFREQUENTIE Bij de parlementaire behandeling is als bezwaar tegen het tijdvak van vier jaar met een waardepeildatum twee jaar voor het tijdvak naar voren gebracht dat de bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde pas in het derde jaar tot uitdrukking komt in de belastingheffing en nog gebruikt wordt in het belastingjaar dat zes jaar later aanvangt. Marktontwikkelingen komen dus pas in een laat stadium tot uitdrukking. Een amendement dat er toe strekte dat de taxatieperiode tot een jaar werd teruggebracht, werd pas ingetrokken nadat de toenmalige Staatssecretaris van Financiën had verklaard dat hij na de eerste ronde zou onderzoeken of het mogelijk is de periode tussen de waardepeildatum en het begin van het tijdvak dan wel het tijdvak zelf te verkorten. Hij geeft aan dat de resultaten van dit onderzoek bij de evaluatie van de wet zullen worden aangeboden.
De waarderingscyclus De wet voorziet in een waarderingscyclus van vier jaren. De waarde wordt bepaald naar het marktniveau op het tijdstip dat twee jaren ligt voor het begin van het tijdvak (waardepeildatum). Het hanteren van een landelijke uniforme waardepeildatum houdt verband met het gebruik van de gegevens voor de rijksbelastingen en de waterschappen en met het streven van de wetgever naar zo groot mogelijke rechtsgelijkheid. Het hanteren van uiteenlopende waardepeildata zou leiden tot verschillen in belastindruk als gevolg van verschillend waardeniveau. Het niveau van het waardepeil van alle onroerende zaken is op één moment gefixeerd en verdere marktontwikkelingen hebben op de vastgestelde waarde geen invloed. De waarde wordt bepaald naar de staat die de onroerende zaak op de waardepeildatum heeft. Verbouwingen, verbeteringen of bijzondere omstandigheden die de waarde substantieel beïnvloeden, worden evenwel in de waarde betrokken of kunnen leiden tot een tussentijdse waardebepaling en een nieuwe beschikking gedurende het tijdvak. In beginsel wordt volgens de huidige regeling de waarde echter eenmaal in de vier jaren bepaald en vastgesteld. Het eerste WOZ-tijdvak betreft de jaren 1997 tot en met 2000.
Bij de behandeling van de Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken werd door de betrokken bewindslieden nogmaals aangegeven dat verhoging van de frequentie op termijn denkbaar zou zijn. De technische uitvoerbaarheid en het kostenaspect zouden bij het onderzoek naar de mogelijkheid tot verhoging van de frequentie meegenomen moeten worden.
167
EVALUATIE WET WOZ
Is verkorting van het tijdvak wenselijk? I
geleverde inbreng Reeds bij de behandeling van de Wet WOZ in de Tweede Kamer is aandacht gevraagd voor het verkorten van het tijdvak. Hierbij stond op dat moment vooral de bruikbaarheid van de gegevens voor andere belastingen aan de basis van deze wens. Inmiddels worden in de praktijk de volgende argumenten aangedragen waarom verkorting van het tijdvak wenselijk kan zijn: - frequentere herwaardering leidt tot minder grote waardeveranderingen bij opeenvolgende tijdvakken (bij de huidige markt grote stijging bij woningen, maar daling is ook mogelijk); - een korter tijdvak (jaarlijkse herwaardering) sluit beter aan op de permanente werkprocessen; - de WOZ-waarde is voor meer belastingen bruikbaar; - de WOZ-waarde is voor meer andere doeleinden bruikbaar. Vanuit de zorg omtrent de kosten van de uitvoering van de Wet WOZ wordt soms ook de wens uitgesproken om de frequentie juist te verlagen. De gemeenteraad van Cuijk heeft de Waarderingskamer in overweging gegeven om in het kader van de evaluatie te bezien of het waarderingstijdvak van vier jaar kan worden opgerekt tot zes jaar, waarbij binnen het verruimde tijdvak na drie jaar de oorspronkelijke taxaties door middel van toepassing van regionale indexcijfers per vastgoedcategorie worden geactualiseerd. Ook is de vraag opgeworpen of het tijdvak verlengd kan worden tot bijvoorbeeld 10 jaren.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Bij de totstandkoming is een afweging gemaakt tussen de bruikbaarheid voor belastingheffing en de doelmatigheid van de uitvoering van de waardebepaling. Voor de onroerende-zaakbelastingen en de waterschapsomslagen betekende de vierjaarlijkse herwaardering een verkorting van het tijdvak (daarvoor hanteerden de meeste gemeenten een herwaarderingsfrequentie van eenmaal per vijf jaar). Voor de rijksbelastingen was sprake van een verlenging van het tijdvak, omdat voorheen de belastingplichtige steeds de waarde van de eigen woning bij het begin van het belastingjaar moest opgeven. Voor de rijksbelastingen is de wens tot verhoging van de frequentie reeds bij de totstandkoming van de wet vastgelegd. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De verwachting bestond dat de uitvoering van de Wet WOZ zou leiden tot een ontwikkeling van de werkprocessen, waardoor frequenter herwaarderen niet zou behoeven te leiden tot (veel) hogere kosten. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Bij de huidige herwaardering naar de peildatum 1 januari 1999 wordt verwacht dat veel belanghebbenden bij woningen (met name in wetsfictiegemeenten) door de marktontwikkelingen worden geconfronteerd met een verdubbeling
168
9. WAARDERINGSCYCLUS EN WAARDERINGSFREQUENTIE
van de waarde. Deze grote schok kan leiden tot relatief veel bezwaren tegen de WOZ-waarden in het tweede tijdvak. Door frequentere herwaardering worden dergelijke schokken kleiner. Bij een daling van de markt kan dit nog belangrijker zijn. Indien bijvoorbeeld tussen 1 januari 1999 en het begin van het tijdvak de waarde van woningen daalt, betekent dit dat belastingplichtigen vier jaar lang worden geconfronteerd met een WOZ-waarde die hoger ligt dan de actuele marktwaarde. Niet alleen de absolute marktontwikkelingen zijn van belang. Wanneer bijvoorbeeld woningen met tuin harder in waarde stijgen dan woningen zonder tuin, ontstaat na een periode van vier jaar ineens een verschuiving van de belastingdruk in de richting van eigenaren en gebruikers van woningen met een tuin. Door frequentere waardebepaling geschiedt dit geleidelijker. Het verschil in waarde-ontwikkeling tussen woningen en niet-woningen is daarbij ook een belangrijk voorbeeld, waarbij alleen een verschil in waarde-ontwikkeling tussen woningen en niet-woningen nog opgevangen kan worden door een effectief gebruik van de mogelijkheden van tariefdifferentiatie indien die nog niet volledig zijn benut. De permanente werkprocessen zijn nog niet bij alle gemeenten volledig doorgevoerd. Sommige gemeenten geven daarbij aan dat zij niet overtuigd zijn dat het bijhouden van alle gegevens het meest doelmatig is, wanneer deze toch "slechts eenmaal per vier jaar" nodig zijn. Wanneer de frequentie van de waardebepaling omhoog gaat, is duidelijk dat er sprake is van een permanent proces. Momenteel gebruiken veel hypotheekbanken de WOZ-waarde al voor het verstrekken van een geldlening met als zekerheid een (tweede) hypotheek. Indien de WOZ-waarde een actuele marktwaarde geeft, kunnen belanghebbenden de WOZ-waarden vaker voor andere doeleinden benutten. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Naast de oorspronkelijk genoemde verbreding van de toepassing van de WOZwaarde bij de rijksbelastingen zijn extra argumenten te noemen voor het opvoeren van de frequentie. Het gaat dan om meer gebruiksmogelijkheden voor andere doeleinden, betere acceptatie van de WOZ-waarde door demping van de schokken tussen tijdvakken en snelle invoering van de permanente werkprocessen. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft mede namens de Staatssecretaris van Financiën in een brief aan de gemeente Gulpen gemeld dat hij huidige periodiciteit redelijk acht. Beide bewindslieden geven aan dat het in het belang van de belastingplichtige is dat de hoogte van de aanslag voldoende relatie heeft met de waarde van het belastbaar object. Daarvoor is een periodieke herwaardering noodzakelijk. Het belang van de belastingplichtige wordt overigens gediend naar mate de hertaxatiefrequentie hoger is. De bewindslieden geven in de brief daarom aan dat een verlaging van de hertaxatiefrequentie niet in de rede ligt.
169
EVALUATIE WET WOZ
III
conclusies en aanbevelingen Sinds de invoering van de Wet WOZ is de wens tot verhoging van de frequentie verder toegenomen met name met het oog op de acceptatie van de WOZwaarde en het verminderen van verschillen tussen opeenvolgende taxaties.
Acceptatie door belanghebbenden I
geleverde inbreng Voor belanghebbenden is soms niet goed duidelijk dat een WOZ-waarde wordt bepaald naar een waardepeildatum die een aantal jaren daarvoor is gelegen. Met name in geval de marktwaarde daalt na de waardepeildatum kan een grote mate van onbegrip ontstaan voor het feit dat men in de belastingheffing wordt betrokken naar een waarde die veel hoger is dan de waarde op het moment van belastingheffing.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De acceptatie van de vastgestelde waarde door belanghebbende is een aspect dat bij de totstandkoming van de Wet WOZ duidelijk aandacht heeft gekregen. De kwaliteitseisen die zijn gesteld, de onderbouwing van de taxatie door middel van taxatieverslagen en de mogelijkheid om waardegegevens van andere onroerende zaken op te vragen zijn hiervan voorbeelden. Ook de rechtsbescherming die wordt geboden kan in dit kader worden genoemd. Bij de introductie van de Wet WOZ is bewust gekozen voor een waardepeildatum gelegen 2 jaar voor het begin van het heffingstijdvak. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De acceptatie door belanghebbenden is in veel gevallen minder groot dan werd verwacht (zie hierna onder c.) Dit wordt echter niet veroorzaakt doordat de waardepeildatum ligt twee jaar voor het begin van het heffingstijdvak. Dat de waarde voor de aangekoppelde belastingen niet meer is dan een verdeelmaatstaf ontgaat velen. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Ongeveer 15% van de belanghebbenden heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om taxatieverslagen op te vragen. Niet in alle gevallen heeft dit de acceptatie vergroot. Een en ander blijkt ook uit de aantallen ingediende bezwaarschriften. Slechts in een zeer beperkt aantal gevallen speelt hierbij een rol dat de waardepeildatum twee jaar voor de aanvang van de heffingsperiode ligt. Een en ander kan worden verklaard uit het feit dat de waardeontwikkeling sinds de waardepeildatum alleen maar een stijgende lijn vertoont.
170
9. WAARDERINGSCYCLUS EN WAARDERINGSFREQUENTIE
d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Dat de verwachtingen met betrekking tot de acceptatie door belanghebbenden niet altijd zijn uitgekomen, wordt niet of nauwelijks veroorzaakt door de waarderingscyclus. De oorzaak ligt veeleer in de kwaliteit van de gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de taxatie en de uitvoering van de taxatie op zichzelf. Bij het verhogen van de waarderingsfrequentie bijvoorbeeld tot een jaarlijkse herwaardering, wordt de inzichtelijkheid en de toetsbaarheid voor belanghebbende vergroot. Schokken in de WOZ-waarden worden gedempt, hetgeen de acceptatie kan vergroten, zeker in geval de waardeontwikkeling verschillend is voor verschillende categorieën onroerende zaken. Ook de problematiek van de tussentijdse waardebepaling (artikel 19 Wet WOZ) doet zich niet meer voor, hetgeen de duidelijkheid vergroot. Een jaarlijkse nieuwe waardebepaling (weliswaar met een waarderingscyclus die meebrengt dat de waardepeildatum één jaar eerder is gelegen), is ook beter voor de communicatie met de belanghebbenden. III
conclusies en aanbevelingen Door het verhogen van de waarderingsfrequentie zal de inzichtelijkheid en de toetsbaarheid van de waarde voor belanghebbenden kunnen verbeteren. Verschuivingen in de belastingdruk verlopen geleidelijker. Met name wanneer de marktwaarde sterk daalt na de waardepeildatum kunnen zich problemen voordoen bij de acceptatie. Door een jaarlijkse herwaardering kunnen die worden voorkomen.
Uitbreiding gebruiksmogelijkheden WOZ-beschikking I
geleverde inbreng De gedachten met betrekking tot het verhogen van de herwaarderingsfrequentie zijn mede gebaseerd op het idee dat door het opvoeren van de herwaarderingsfrequentie ook voor andere belastingen de WOZ-waarde als basis kan dienen. Hierdoor worden gebruiksmogelijkheden vergroot waardoor de kosten een breder draagvlak krijgen.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Bij de totstandkoming van de Wet WOZ is als uitgangspunt gehanteerd een vierjaarlijkse herwaardering met een waardepeildatum die twee jaar voor de aanvang van de heffingsperiode is gelegen. Gelet op deze uitgangspunten is beoordeeld voor welke belastingen de WOZ-waarde als basis kan dienen (zie hoofdstuk 14).
171
EVALUATIE WET WOZ
b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Deze is conform de doelstelling onder a genoemd. Wel is toegezegd dat in de evaluatie aandacht zou worden besteed aan de herwaarderingsfrequentie. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Deze is conform de doelstelling en de verwachting. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Er zijn geen verschillen tussen de bereikte situatie en de doelstelling. Met betrekking tot de potentiële varianten bij een jaarlijkse herwaardering kan het volgende worden opgemerkt. Verkorting van de waarderingscyclus kan de toepassing van de WOZ-waarde verbreden naar andere heffingswetten, waarin wordt aangesloten bij een actuele gebeurtenis zoals successie- en schenkingsrecht. Ook als het waardegegeven van belang is voor de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting kan wellicht aansluiting worden gezocht bij de WOZwaarde mits die jaarlijks wordt bepaald. Deze uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden verbreedt het draagvlak voor de kosten die in het kader van de Wet WOZ worden gemaakt. III
conclusies en aanbevelingen Het verhogen van de herwaarderingsfrequentie biedt goede mogelijkheden om de WOZ-waarde voor meer belastingen te gebruiken. De duidelijkheid en uniformiteit worden hiermee vergroot. Voordeel is ook dat een breder draagvlak ontstaat voor de kosten die van de uitvoering van de Wet WOZ zijn verbonden.
Is verkorting waarderingscyclus uitvoerbaar? I
172
geleverde inbreng De taxatiebureaus zijn blijkens hun commentaar van oordeel dat gelet op de technologische ontwikkelingen, verkorting van de cyclus uitvoerbaar is. Na de peildatum 1 januari 1999 wordt als volgende peildatum 1 januari 2001 mogelijk geacht. Als voorwaarde wordt genoemd dat gemeenten de objectenbestanden en de marktinformatie permanent bijhouden. De gemeente wijzen echter op het belang van rust en stabiliteit bij de uitvoering van de wettelijke taken en achten wijzigingen in de waarderingsfrequentie, in het geheel niet, of pas op termijn denkbaar. In het bij de Waarderingkamer binnengekomen commentaar wordt ook de vraag opgeworpen of handhaving van de periode van vier jaren noodzakelijk is of dat deze kan worden verlengd tot bijvoorbeeld 10 jaren.
9. WAARDERINGSCYCLUS EN WAARDERINGSFREQUENTIE
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Bij de invoering van de Wet WOZ is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de waarderingsfrequentie die gold voor de onroerende-zaakbelastingen. De nadelen van een waarderingsfrequentie van eenmaal in de vier jaar zijn nadrukkelijk in de afweging betrokken. Bij de evaluatie na de eerste WOZ-ronde dient aan dit onderwerp opnieuw aandacht te worden besteed. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Zoals door de Staatssecretaris van Financiën is toegezegd aan de Tweede Kamer wordt in de evaluatie van de Wet WOZ aandacht besteed aan de waarderingscyclus en de waarderingsfrequentie. Aan de hand van deze evaluatie kan eventueel worden besloten tot het wijzigen van de vastgelegde waarderingscyclus en waarderingsfrequentie. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Tot op dit moment wordt uitvoering gegeven aan de waarderingscyclus en waarderingsfrequentie zoals vastgelegd in de Wet WOZ. Op dit moment is de herwaardering naar waardepeildatum 1 januari 1999 ten behoeve van het heffingstijdvak 2001 t/m 2004 in volle gang. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Er is geen verschil tussen de geformuleerde doelstellingen en de uitvoeringspraktijk. Wel is nu het moment van de evaluatie aangebroken. Bij deze evaluatie is de geleverde inbreng van belang. De taxatiebureaus zien mogelijkheden voor een verkorting van de cyclus, de gemeenten hebben nog geen unaniem standpunt. Het belang van hogere waarderingsfrequentie kan als volgt worden omschreven. Bij een voor alle categorieën onroerende zaken generieke waardeontwikkeling is de frequentie van de waardebepaling voor de belastingheffing minder relevant. De belastingdruk is in dat geval immers resultante van een vermenigvuldiging van heffingsmaatstaf en tarief. Bij een gelijke waardeontwikkeling van alle onroerende zaken en een gelijkblijvende totale belastingopbrengst, stijgt de individuele belastingaanslag niet. Naarmate de waardeontwikkeling tussen verschillende categorieën (bijvoorbeeld tussen woningen en niet-woningen) sterker uiteenloopt, neemt het belang van hertaxatie toe. De waardemutatie kan zodoende sneller in de belastingheffing tot uitdrukking komen. Het toe te kennen belang aan de frequentie voor het tot uitdrukking komen van de waardeontwikkeling in de belastingdruk, is evenwel ook weer afhankelijk van de tolerantie die bij de belastingheffing als uitgangspunt wordt genomen. Een belangrijk nadeel van een lange cyclus is dat schokken in de ontwikkeling van de WOZ-waarden kunnen ontstaan die niet door de tarieven kunnen worden gedempt. De mogelijkheid om voor de onroerende-zaakbelastingen dergelijke schokken in de tariefsfeer af te zwakken, zijn begrensd. Deze schokken 173
EVALUATIE WET WOZ
worden met frequentere waardebepaling voorkomen doordat de waardeontwikkeling geleidelijker doorwerkt in de belastingdruk. Een systematiek van frequentere waardebepaling sluit aan bij de uitgangspunten van de inkomstenen de vermogensbelasting dat de stand van het vermogen bij het begin van het belastingjaar tot uitgangspunt wordt genomen. Een frequenter waardebepaling biedt ook perspectief voor het bepalen van de waarde van de onroerende zaken als onderdeel van het vermogen ten behoeve van de vermogensrendementsheffing, zoals is voorzien in het door de regering gepresenteerde belastingstelsel voor de 21ste eeuw. Bij de vraag of verhoging van de waarderingsfrequentie uitvoerbaar is, speelt een groot aantal factoren een rol. Een absolute basisvoorwaarde voor verhoging van de waarderingsfrequentie is dat het permanente WOZ-werkproces bij alle gemeenten is geëffectueerd. Dat is nog niet altijd het geval. De taxatiebureaus geven in hun inbreng aan dat verhoging van de waarderingsfrequentie alleen mogelijk is wanneer deze permanente WOZ-werkzaamheden worden verricht. De modelmatige waardebepaling biedt in ieder geval bij woningen goede mogelijkheden om grote aantallen woningen in een korte tijd met voldoende kwaliteit te taxeren. Wellicht moet de waardebepaling van niet-woningen vooralsnog op een meer traditionele wijze plaatsvinden. Het aantal niet-woningen op het totaal van 7,5 miljoen objecten beslaat slechts tussen de 10% en 20%. Het verhogen van de waarderingsfrequentie leidt niet per definitie tot hogere kosten. Het permanente WOZ-proces is reeds een taak die bij de gemeente ligt en is niet nieuw. Een van de doelstellingen die ligt onder het vereiste van de permanente bijhouding van de WOZ-administratie was immers het in de toekomst mogelijk maken van een hogere herwaarderingsfrequentie. De ervaringen van de achter ons liggende periode leren dat veel tijd en energie is gestopt in het verbeteren van de gegevensbestanden. De "echte" taxatiekosten vormen slechts een beperkt gedeelte van de totale kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van de Wet WOZ. Modelmatige waardebepaling gebaseerd op complete en betrouwbare gegevensbestanden vergt veel minder menskracht en arbeid en kan daardoor kostenverlagend werken. Deze besparingen zouden gebruikt kunnen worden om de frequentie te verhogen. De wetgever heeft bij de totstandkoming van de wet een aantal aspecten van een uniforme cyclus onderkend. Een landelijke uniforme waarderingscyclus zou tot piekbelasting kunnen leiden bij de externe taxatiebureaus en zou kunnen leiden tot een tekort in de taxatiecapaciteit. Voor de benutting van de taxatiecapaciteit ten behoeve van de huidige herwaarderingsronde waarbij alle gemeenten betrokken zijn, acht de Waarderingskamer het van belang tijdig inzicht te hebben in de inzet van de taxatiecapaciteit in ons land. Daarom is de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken met ingang van 12 maart 1998 gewijzigd. Voorheen gold dat het plan van 174
9. WAARDERINGSCYCLUS EN WAARDERINGSFREQUENTIE
aanpak voor de uitvoering van de herwaardering uiterlijk negen maanden voor de aanvang van het tijdvak ingediend moest zijn. Dit bracht met zich dat men in een laat stadium met de voorbereiding van de herwaardering kon beginnen. Dit is ook bij de eerste WOZ-ronde gebleken. Voortaan moet de indiening van alle plannen van aanpak voor de herwaardering uiterlijk twee maanden voor de waardepeildatum plaatsvinden. Op dat moment moet ook het contract met het taxatiebureau afgesloten zijn. Het ruim voor de waardepeildatum moeten sluiten van een overeenkomst met externe partijen heeft tot gevolg dat in beginsel de gehele taxatieperiode beschikbaar is en geeft mogelijkheden om de taxatiecapaciteit zo goed mogelijk te benutten. Overigens zal er een verschuiving in de werkzaamheden plaatsvinden. Het verzamelen van markt- en objectgegevens en het verwerken daarvan in de gemeentelijke administratie geschiedt door technische respectievelijk administratief geschoolden. Daardoor verschuiven traditionele taxatiewerkzaamheden naar werkzaamheden die betrekking hebben op het maken van systematische analyses over waardeontwikkelingen van te onderscheiden categorieën onroerende zaken. Het verhogen van de herwaarderingsfrequentie is alleen mogelijk wanneer gebruik gemaakt wordt van modelmatige waardebepaling. Bij deze waarderingsmethodiek is minder inzet van taxateurs nodig dan bij de traditionele wijze van waarderen. De beschikbare taxatiecapaciteit kan in dit geval daarom bijna geheel worden ingezet voor de waardering van de niet-woningen. Wanneer de waarderingsfrequentie wordt opgevoerd, bijvoorbeeld tweejaarlijks of jaarlijks, dan is er nog maar beperkt of geheel geen aanleiding om tussentijds de waarde aan te passen. De problematiek rond artikel 19 van de Wet WOZ doet zich niet of nauwelijks meer voor. Ook fouten gemaakt bij de waardebepaling (zowel bij te hoge als te lage vastgestelde waarden) werken minder lang door. III
conclusies en aanbevelingen Het verhogen van de herwaarderingsfrequentie ligt in het verlengde van de uitvoering van de permanente werkzaamheden in het kader van de Wet WOZ. Voorwaarde voor frequenter waardebepaling is ook dat modelmatige waardebepalingsmethodieken beschikbaar zijn. In dit stadium is nog niet bekend wanneer aan die voorwaarden is voldaan. De Waarderingskamer ziet dan ook geen mogelijkheid om binnen de eerstkomende vier jaren wijzigingen in de waarderingsfrequentie aan te brengen. Wel moet er naar worden gestreefd om op verantwoorde wijze tot verkorting van het tijdvak te komen. Daarbij moet tevens worden bezien of eventuele besparingen die kunnen worden bereikt met intensivering van het gebruik van technieken van computerondersteunde waardebepaling ingezet zouden kunnen worden om de waarderingsfrequentie op te voeren, zonder dat de jaarlijkse kosten toenemen. Naar het oordeel van de Waarderingskamer zullen gemeenten meer overtuigd raken van de noodzaak om de werkzaamheden permanent uit te voeren, indien deze werkzaamheden zijn gerelateerd aan een korter tijdvak dan vier jaren. Het 175
EVALUATIE WET WOZ
lijkt de Waarderingskamer verstandig om voor de periode na vier jaren tijdig een tijdpad uit te zetten waarbinnen een en ander kan worden gerealiseerd.
176
10. DE KOSTEN VAN DE UITVOERING VAN DE WET WOZ
10.
DE KOSTEN VAN DE UITVOERING VAN DE WET WOZ Bij de vormgeving van de Wet WOZ is het uitgangspunt geweest dat de partijen die gebruikmaken van de waardegegevens bij de heffing van belastingen gezamenlijk de integrale kosten van de uitvoering van de Wet WOZ dragen. In de toelichting op het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet WOZ is met betrekking tot de integrale kosten de volgende definitie gegeven: "Onder integrale kosten worden in dit verband verstaan de kosten waarvoor de gemeente redelijkerwijs het gevraagde product moet kunnen leveren". De bijdragen van de afnemers worden op declaratiebasis volgens een in 1991 overeengekomen verdeelsleutel verrekend.
De opbrengsten van de Wet WOZ De totale belastingopbrengst die op basis van de WOZ-waarden door middel van de heffing van de onroerende-zaakbelastingen, de waterschapsomslag gebouwd, de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting wordt geheven bedraagt ongeveer 10 miljard gulden per jaar. Daarvan kan ongeveer 4,7 miljard worden toegeschreven aan de onroerende-zaakbelastingen, ongeveer 4,4 miljard aan de inkomstenbelasting, 500 miljoen aan de waterschapsomslag en 400 miljoen aan de vermogensbelasting.
10.1
Omvang kosten uitvoering Wet WOZ Waterschappen en Belastingdienst alsmede ook de gemeenten maken zich zorgen over de omvang van de kosten die de uitvoering van de Wet WOZ met zich meebrengt. De kosten blijken inderdaad fors hoger dan aanvankelijk geraamd. Die aanvankelijke raming in het wetsvoorstel (ƒ 76 mln per jaar) was gebaseerd op beschikbare cijfers uit de tweede helft van de tachtiger jaren. In het Rapport kostenverrekening van de Waarderingskamer dat begin 1994 is vastgesteld werd dat cijfer al bijgesteld (ƒ 115 mln in 1995 en 1996). Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel is in 1994 gekozen voor een uniforme waardepeildatum en het bij wijze van overgangsregeling werken met zogenoemde wetsfictiegemeenten. Met betrekking tot de wetsfictiegemeenten is door de Waarderingskamer nagegaan of de waarde overeenstemt met het marktniveau op de (oorspronkelijke) waardepeildatum. Tijdens de behandeling van de Wet WOZ en de daarop gebaseerde uitvoeringsregels is gebleken dat de Tweede Kamer veel belang hechtte aan de kwaliteit van de waardebepaling, aan het toezicht daarop en aan de onderbouwing van de vastgestelde waarden. Deze eisen gelden voor alle gemeenten. Het ontwikkelen en implementeren van 177
EVALUATIE WET WOZ
automatiseringssystemen die de informatieverwerking aankon heeft aanzienlijke investeringen van gemeenten, softwareleveranciers en taxatiebureaus gevergd. Uit de cijfers van de Belastingdienst blijkt dat gemiddeld genomen in de eerste vier jaren na de inwerkingtreding van de Wet WOZ ongeveer ƒ 250 mln per jaar door de gemeenten waterschappen en Belastingdienst betaald.
Relatie met opbrengsten I
geleverde inbreng In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel werden de structurele kosten van de uitvoering van de Wet WOZ door gemeenten oorspronkelijk geraamd op ƒ 76 mln per jaar. De Commissie kostenverrekening begrootte in 1994 de kosten van de uitvoering van de Wet WOZ in de jaren 1995 en 1996 op ƒ 115 mln per jaar. Uit de bijdrage die de Belastingdienst in de jaren 1997 en 1998 heeft betaald (circa ƒ 65 mln per jaar, zijnde 30% van de kosten) blijkt dat de totale kosten op circa ƒ 200 miljoen per jaar liggen. Naar verwachting liggen de structurele kosten van de uitvoering van de Wet WOZ de komende jaren op ongeveer ƒ 200 mln per jaar. Daarbij moet worden bedacht dat de opbrengst van de met de WOZ-gegevens geheven belastingen ongeveer ƒ 10 mld per jaar beloopt. Afhankelijk van het capaciteitsbeslag dat is gemoeid met nazorg en met het bezwaar- en beroepstraject zullen de kosten van de uitvoering van de Wet WOZ voor de jaren na 2002 neerwaarts bijgesteld kunnen worden. Daarbij is geen rekening gehouden met eventuele besluiten over een wijziging van de herwaarderingsfrequentie. Alle afnemers spreken hun zorgen uit over de omvang van de kosten.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Met de afrekening op micro-niveau tussen de afnemers is bedoeld voor de partijen inzicht te geven in de kosten die in het kader van de uitvoering gemaakt worden. Daarbij speelde tevens een rol dat met deze wijze van verrekenen de bijdragen in beginsel terecht komen op de plaats waar de kosten worden gemaakt. Een andere overweging is geweest dat waterschappen niet beschikken over een soort "Waterschapsfonds" waaruit de benodigde gelden naar het gemeentefonds overgeboekt zouden kunnen worden. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie In het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken is een systeem neergelegd waarmee gemeenten op basis van een bij ministeriële regeling vastgesteld rekenmodel kosten declareren bij de afnemers. Het rekenmodel gaat voor een deel uit van genormeerde bedragen. Voor gegevensverkrijging van derden mag ƒ 1 per object per jaar
178
10. DE KOSTEN VAN DE UITVOERING VAN DE WET WOZ
worden gedeclareerd. Met betrekking tot de administratieve behandeling van bezwaarschriften inzake beschikkingen die op woningen betrekking hebben mag ƒ 65 worden berekend. Met betrekking tot de indirecte kosten en de kosten van huisvesting is aangesloten bij de bedragen zoals die in de zogenoemde DAR-handleiding zijn opgenomen. Van meet af aan is het de bedoeling geweest om in de toekomst te zoeken naar verdergaande normering. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De declaraties worden voorzien van een accountantsverklaring door de gemeentelijke accountant die de jaarrekening van de gemeente controleert. Hij neemt bij de controle een door de Waarderingskamer vastgesteld controleprotocol in acht. Het maken van een declaratie heeft tot veel vragen geleid. De Waarderingskamer heeft een aantal publicaties uitgegeven45en circulaires over dit onderwerp aan de gemeenten gestuurd. Toch leidt de beoordeling van de declaraties door de Belastingdienst en de waterschappen regelmatig tot conflicten. Het komt met enige regelmaat voor dat een declaratie tot een lager bedrag betaalbaar wordt gesteld of dat overleg moet worden gevoerd over de vraag of een bepaalde uitgave wel verrekenbaar is en in het bevestigende geval in welke mate dat dan het geval is. In de periode 1996-1998 is in opdracht van de Waarderingskamer een onderzoek uitgevoerd naar de kosten die gemeenten in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ maken. Het onderzoeksrapport46 concludeert dat het op dit moment nog niet mogelijk is om voldoende onderscheid te maken tussen aanloopkosten en structurele kosten. Ook lijkt het de onderzoekers niet mogelijk om op een verantwoorde wijze over te gaan tot verdergaande normering. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Het uitgangspunt is en blijft dat de afnemers gezamenlijk de integrale kosten van de uitvoering van de Wet WOZ dragen. In de Waarderingskamer is meer dan een jaar vergaderd over de wijze waarop het huidige declaratiestelsel kan worden omgebogen tot verdergaande normering teneinde de omvang van de kosten meer beheersbaar te maken. Uiteindelijk is op 17 december 1998 een akkoord bereikt over de declaratie van een voorlopig richtbedrag van ƒ 25 per object per jaar mits terzake van dat object verwerkbare gegevens aan de afnemers zijn geleverd. Dit richtbedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. Indien in een periode van vier achtereenvolgende jaren de werkelijke kosten meer bedragen dan het totaal van de voorlopige richtbedragen vermeerderd met 2,5% wordt het verschil alsnog door de afnemers betaald indien een onafhankelijke commissie tot het oordeel is gekomen dat de gemeente de kosten redelijkerwijs heeft moeten maken voor de uitvoering van de Wet WOZ. Met ingang van 1999 zal een systeem voor benchmarking worden ontwikkeld waarmee de
45
Rapport kostenverrekening (1994); Vraagbaak kostenverrekening (1995); Vraagbaak kostenverrekening 1996 en Vraagbaak kostenverrekening 1997
46
uitgevoerd door VB Accountants en Cebeon
179
EVALUATIE WET WOZ
kosten van de uitvoering en de kwaliteit van het product per gemeente in beeld wordt gebracht. De gemeenten zullen jaarlijks de beschikking krijgen over de gegevens die in het kader van dit onderzoek door de Waarderingskamer worden verzameld. Dit zal op termijn leiden tot verbetering van de doelmatigheid bij de uitvoering van de Wet WOZ. III
conclusies en aanbevelingen Het werken met een voorlopig richtbedrag voorkomt naar verwachting veel meningsverschillen over declaraties. Een aantal gemeenten vindt het voorlopige richtbedrag te laag. Waterschappen zijn bevreesd voor de omvang van het beroep op de vangnetregeling na afloop van de eerste vier jaar. Het feit dat gegevenslevering en betaling meer aan elkaar gekoppeld worden levert naar verwachting een positieve prikkel op voor de kwaliteit van de geleverde bestanden. Bij de uitvoering van een aantal taken zal de gemeente (opnieuw) een afweging moeten maken tussen uitbesteden, zelf doen of samen met anderen doen. In het kader van de kostenverrekening zal gezocht moeten worden naar een meer gedifferentieerde vorm van normering waarbij een beroep op de vangnetregeling tot de onvermijdbare gevallen beperkt blijft. Naar verwachting kan de benchmark bijdragen aan het ontwikkelen van een stelsel van normen waarbij de uitvoering van de Wet WOZ de beste kwaliteit oplevert tegen de laagst mogelijke kosten. De resultaten van de ingezette wijzigingen moeten worden afgewacht.
10.2
Kostenverrekening Er is gekozen voor een systeem van kostenverrekening waarbij gemeenten de kosten die zij maken in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ volgens een vastgesteld "rekenmodel" bij waterschappen en Belastingdienst declareren. Het rekenmodel kent vijf rubrieken die globaal het proces van waardebepaling en waardevaststelling volgen. De vijf rubrieken zijn: rubriek 1: kosten gegevensverkrijging rubriek 2: kosten waardebepaling rubriek 3: kosten waardevaststelling rubriek 4: kosten bezwaar- en beroepschriften rubriek 5: accountantskosten Voor een aantal (onderdelen van) rubrieken gelden tot en met 1998 normbedragen. Waar het gaat om salarissen, indirecte kosten en huisvestingskosten is aangesloten bij de bedragen die staan genoemd in de zogenoemde DAR-handleiding. De "Handleiding voor het doorberekenen van kosten van verrichte werkzaamheden en verleende diensten ten behoeve van derden" wordt jaarlijks door de Directie Accountancy Rijksoverheid van het Ministerie van Financiën opgesteld.
180
10. DE KOSTEN VAN DE UITVOERING VAN DE WET WOZ
In december 1998 heeft de Waarderingskamer een unaniem advies uitgebracht aan de Staatssecretaris van Financiën over de verrekening van de kosten die gemeenten maken in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ. Uitgangspunt van het advies is dat de integrale gemeentelijke uitvoeringskosten gedeeld blijven worden door gemeenten, waterschappen en rijksbelastingdienst. Het voorgestelde systeem bevat drie hoofdelementen: - Om een beter zicht te krijgen op de werkelijke kosten wordt een systeem van benchmarking opgezet, gemeenten leveren hiervoor de gegevens aan. Einddoel is een (gedifferentieerde) kostennormering waarbij verschillende parameters een rol zullen spelen. Dit einddoel is pas op langere termijn haalbaar. Benchmarking levert de gemeenten ook informatie op waarmee de eigen kosten kunnen worden vergeleken met de kosten in andere gemeenten. Zo kan de uitvoering van de Wet WOZ verder worden geoptimaliseerd. - Met ingang van 1999 brengen gemeenten jaarlijks een voorlopig bedrag in rekening op basis van een bedrag per object waarover op grond van de regelgeving gegevens aan afnemers moeten worden geleverd; dit (geïndexeerde) bedrag bedraagt ƒ 25 per jaar. - Gemeenten die in 4 jaar redelijkerwijs (dit criterium staat ook nu in de regelgeving) meer kosten maken dan 102,5% van de reeds ontvangen bedragen, kunnen een declaratie indienen zodat ook dan 60% van de werkelijke kosten wordt vergoed. De declaraties worden beoordeeld door een onafhankelijke commissie, niet langer door de afnemers. Een oordeel over de kosten kan desgewenst jaarlijks gegeven worden. Bij de bepaling van de kosten over vier achtereenvolgende jaren wordt ook rekening gehouden met eventuele renteverliezen en rentebaten als gevolg van het feit dat de tijdstippen waarop gemeenten uitgaven doen en afnemers hun bijdrage betalen niet gelijk lopen.
10.3
Kostenverdeelsleutel Op 7 mei 1991 hebben de overheden, die bij de Wet WOZ zijn betrokken, een afspraak gemaakt over de verdeling van de kosten. Daarbij zijn de volgende percentages op grond van bestuurlijke overwegingen overeengekomen: 30% Belastingdienst, 40% gemeenten en 30% waterschappen. Uit het verslag van het bestuurlijk overleg van 7 mei 1991 blijkt dat in de discussie zowel het 'veroorzakersbeginsel' als het aandeel in de opbrengst een rol hebben gespeeld. Inmiddels hebben de bij de Wet WOZ betrokken partijen meer ervaring opgedaan. Enerzijds zijn de kosten hoger uitgevallen dan indertijd kon worden voorzien, anderzijds hebben zich ook wijzigingen voorgedaan in de opbrengsten. Het relatieve aandeel van de waterschappen is gedaald.
181
EVALUATIE WET WOZ
Van de kant van de waterschappen is nadrukkelijk naar voren gebracht dat de huidige verdeelsleutel aan heroverweging moet worden onderworpen. Het aandeel van de waterschappen in het totaal van door de WOZ gegenereerde belastingopbrengsten is ongeveer 7%. Het uitgangspunt voor de verdeling van de kosten over de afnemers is dat de integrale kosten van de uitvoering van de wet gelijkelijk door de partijen worden gedragen. Daarnaast is denkbaar dat rekening wordt gehouden met een drietal meer specifieke factoren: aard en gebruik van de gegevens; het veroorzaken van specifieke kosten; de belastingopbrengst die met de waardegegevens wordt gegenereerd. Louter kijkend naar de opbrengst is duidelijk dat de waterschappen bij de huidige verdeelsleutel een aandeel in de WOZ-kosten dragen dat relatief groot is. De Waarderingskamer beveelt aan om te onderzoeken of een verdeelsleutel mogelijk is die meer recht doet aan hetgeen alle partijen redelijk achten.
182
11. DE GEGEVENSUITWISSELING
11.
DE GEGEVENSUITWISSELING Op 28 januari 1994 heeft de Waarderingskamer het standaarduitwisselingsformaat voor de uitwisseling van de gegevens door de gemeenten aan de afnemers (Stuf-WOZ) vastgesteld. Dit Stuf-WOZ is gedrukt en verspreid onder alle gemeenten en afnemers en alle betrokken software-leveranciers. Met enige kleine aanpassingen is het door de Waarderingskamer vastgestelde Stuf-WOZ op 22 februari 1995 door de Staatssecretaris van Financiën vastgesteld bij de Regeling Stuf-WOZ47.
11.1
Gegevenslevering In september 1995 is, nadat zorgen waren ontstaan over de kwaliteit van de gegevenslevering, besloten om de software die gemeenten zouden gaan gebruiken voor de gegevenslevering te laten toetsen. Moret Ernst & Young EDP Audit heeft deze toetsing uitgevoerd, waarbij alle softwaresystemen tweemaal zijn getoetst. De resultaten van de toetsing hebben geleid tot verbetering van de software. Helaas zijn veel van deze verbeteringen later weer verloren gegaan in nieuwe releases van de software die nodig waren om de gegevens van de taxatiebureaus te kunnen inlezen.
Voorbereiding op de gegevenslevering De Waarderingskamer heeft in juni 1996 aan de gemeenten een checklist gestuurd. De meeste gemeenten reageerden toen nog dat de gegevenslevering aan de afnemers op dezelfde dag zou geschieden als het nemen van beschikkingen. Veel gemeenten waren echter uiteindelijk niet in staat om de relevante gegevens direct te leveren toen de beschikkingen verstuurd waren. Dit was het gevolg van het feit dat de gemeente de gegevens die nodig waren voor de uitwisseling van de gegevens met de afnemers nog niet in de administratie hadden verwerkt of deze nog moesten controleren.
Daarna is gemeenten in 1996 gevraagd een proefbestand te maken en dat te laten beoordelen eveneens door Moret Ernst & Young EDP Audit. Eind 1996 hadden ongeveer 190 gemeenten een proefbestand ter toetsing aangeboden. Veel gemeenten bleken op dat moment niet in staat een proefbestand in te dienen. De Waarderingskamer besloot dat de afnemers een leveringsbestand mochten weigeren als de toetsing van het proefbestand niet had plaatsgevonden.
47
Stcrt. 1995, nr. 38
183
EVALUATIE WET WOZ
Er werden bij de toetsing van de proefbestanden ernstige fouten aangetroffen. Gemeenten hebben echter lang niet alle fouten die bij de toetsing van het proefbestand werden geconstateerd opgelost, voordat de definitieve levering aan de Belastingdienst en/of het waterschap werd gedaan. Vaak kwamen bij de latere verwerking van het definitieve bestand dezelfde fouten weer aan het licht.
Tijdigheid gegevenslevering initiële beschikkingen I
geleverde inbreng De waterschappen en de Belastingdienst geven aan dat de leveringen van de bestanden die binnen acht weken na het begin van het tijdvak (februari 1997) geleverd hadden moeten worden (initiële bestanden) vaak pas laat in 1997 hebben plaatsgevonden.
Toezicht op de gegevenslevering Bij brief van 30 juni 1997 heeft de Waarderingskamer de Staatssecretaris van Financiën op de hoogte gesteld van de voortgang van de gegevenslevering door de gemeenten aan de Belastingdienst en de waterschappen. Op dat moment hadden 330 van de 572 gemeenten een eerste leveringsbestand conform de Regeling Stuf-WOZ ingediend bij de Belastingdienst. In september 1997 heeft de Waarderingskamer aan 67 gemeenten per aangetekende brief een oproep gezonden om te worden gehoord in het kader van de procedure voor het doen van een aanbeveling. De meeste gemeenten hebben daarna op korte termijn de gegevens geleverd. Op 6 november 1997 heeft de Waarderingskamer gebruik gemaakt van het haar toegekende sanctiemiddel. Aan 17 gemeenten is toen de aanbeveling gedaan om onverwijld de bij beschikking vastgestelde waarden aan de Belastingdienst en de waterschappen te leveren. De Staatssecretaris van Financiën is in het kader van een mogelijke aanwijzingsprocedure op de hoogte gebracht van de voortgang van de uitvoering van de aanbeveling.
II
184
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Gemeenten moeten binnen acht weken na het begin van het tijdvak beschikkingen nemen en de gegevens aan de afnemers leveren. Daarmee kan worden bereikt dat alle afnemers ten behoeve van op te leggen aanslagen tijdig de beschikking hebben over de gegevens. Met name voor de waterschappen die voor de eigen inkomsten in grote mate afhankelijk zijn van de waterschapsomslag is het van groot belang om aan het begin van het jaar de aanslagen op te kunnen leggen.
11. DE GEGEVENSUITWISSELING
b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De wettelijke termijn voorziet in een regeling voor een structurele situatie. Er was geen wettelijke voorziening voor enige flexibiliteit in de termijnen voor het nemen van beschikkingen en het leveren van de gegevens ten behoeve van mogelijke invoeringsproblemen. Gelet op het feit dat gemeenten die de waardebepaling op grond van de Wet WOZ uitvoerden voor de heffing van onroerende-zaakbelastingen zelf afhankelijk zijn van de WOZ-waarden, werd verwacht dat overschrijding van de wettelijke termijn beperkt zou blijven. Voor wetsfictiegemeenten werd er van uit gegaan dat deze in ieder geval in staat zouden zijn om binnen de termijn beschikkingen te nemen en de gegevens aan de afnemers te leveren. Deze gemeenten hadden immers in voorgaande jaren dezelfde waardegegevens al gebruikt voor de heffing van de onroerendezaakbelastingen. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De waterschappen hebben in de maanden september en oktober 1997, naar aanleiding van een inventarisatie door de Waarderingskamer, inzicht verstrekt in de stand van zaken met betrekking tot de aangeleverde bestanden. De waterschappen hadden op dat moment in totaal van 47 gemeenten nog geen bestanden ontvangen. Dit aantal hoeft niet te betekenen dat 47 gemeenten nog in gebreke waren. Dit houdt verband met het feit dat er gemeenten zijn die op de grens van waterschappen liggen en aan meer dan één waterschap gegevens moeten leveren. In juni 1998 heeft de laatste gemeente voor de eerste keer een bestand aan de Belastingdienst geleverd. Eind 1998 was van 70 gemeenten nog geen verwerkbaar bestand ontvangen. Na proefaanleveringen van de gemeenten aan Moret in 1996 heeft de Belastingdienst, nadat verwerking van aan haar geleverde bestanden moeilijk bleek, een aantal aanleveringen verder geanalyseerd. Toen bleek dat er veel structuurfouten in zaten (zwevende records, sluimerende WOZ-objecten zonder kadastrale gegevens, ingangsdatumfouten enz.). Deze analyse gaf aan dat, in tegenstelling tot eerdere verwachtingen, de Belastingdienst bestanden zou krijgen die niet tot verwerking zouden kunnen leiden. De Belastingdienst heeft er toen in overleg met de Waarderingskamer alsnog voor gekozen een kwaliteitscontrole in te bouwen om te bereiken dat de vereiste gegevenskwaliteit bij het verwerken van de aangeleverde bestanden in de bestanden van de Belastingdienst kon worden gewaarborgd en dat gemeentelijke bestanden met slechts een beperkt percentage structuurfouten verwerkt konden worden. Deze actie heeft begin 1997 veel tijd gekost en was de oorzaak van het niet verwerken van de aangeleverde bestanden in die periode. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De gegevensuitwisseling met de afnemers is vertraagd en moet nog problemen overwinnen. Daarvoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen die hierna nog afzonderlijk aan de orde komen. Belangrijkste oorzaken waren:
185
EVALUATIE WET WOZ
-
de noodzakelijke software was laat gereed en er zijn op het laatste moment nog veel aanpassingen gedaan aan de software, vooral in verband met het inlezen van de gegevens van de taxatiebureaus; - het inlezen van de resultaten van de taxatiebureaus in de gemeentelijke bestanden is laat begonnen en stuitte op problemen die vertragingen hebben veroorzaakt en versterkt; - gemeenten zijn vaak laat begonnen met het verzamelen van de gegevens die voor de uitwisseling noodzakelijk zijn (bijvoorbeeld kadastrale gegevens); - nadat de WOZ-beschikkingen waren verzonden, kwamen er zoveel reacties van belanghebbenden (vragen om informatie, verzoeken om taxatieverslagen, bezwaarschriften, etc.) dat er onvoldoende tijd was om de bestanden voor het waterschap en de Belastingdienst aan te maken. Met name bij veel wetsfictiegemeenten is het verzamelen van de nog niet beschikbare gegevens pas in een laat stadium op gang gekomen. Dit leidde er toe dat deze gemeenten al wel beschikkingen konden nemen, maar nog niet beschikten over een volledige set gegevens voor de levering van het bestand aan de afnemers. Bij deze wetsfictiegemeenten is daarom de periode tussen het verzenden van de WOZ-beschikkingen (en daarmee meestal ook de aanslagen onroerende-zaakbelastingen) en de gegevenslevering aan de Belastingdienst en de waterschappen het langst. Daarbij kan voorts worden opgemerkt dat de door deze gemeenten geleverde bestanden kwalitatief matig waren. Gemeenten brengen naar voren dat in een aantal gevallen de levering aan het waterschap in onderling overleg later heeft plaatsgevonden, omdat de verwerkbaarheid van de gegevens zou worden bevorderd, door het eerst verder verbeteren van de te leveren gegevens. III
conclusies en aanbevelingen De uitwisseling van de gegevens tussen de overheden die de waardegegevens gebruiken, verloopt nog niet optimaal. Dat is verklaarbaar en is in overeenstemming met het gebruikelijke beeld dat ontstaat in een startfase van een project dat zo omvangrijk is. De verwachting is dat binnen enkele jaren de kinderziekten verdwenen zullen zijn. Aandachtspunt is niet alleen de tijdige levering van gegevens en mutaties, maar ook de terugkoppeling van de resultaten van de verwerking bij de afnemers.
Tijdigheid levering mutaties I
186
geleverde inbreng De Unie van Waterschappen en de Belastingdienst brengen naar voren dat er niet alleen vertragingen zijn bij de initiële bestanden (te leveren bij het begin van het tijdvak) maar ook bij de levering van de mutatiebestanden (maandelijkse levering van mutaties).
11. DE GEGEVENSUITWISSELING
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Na de initiële levering van gegevens aan het begin van het tijdvak over de genomen WOZ-beschikkingen, moeten gemeenten maandelijks mutatiebestanden leveren. Het leveren van de maandelijkse mutatiebestanden is bijvoorbeeld van belang om de afnemers op de hoogte brengen van de voortgang bij de behandeling van bezwaar- en beroepschriften en de resultaten daarvan. De uitkomsten van deze procedures kunnen dan snel in de aanslagregeling tot uitdrukking komen. In artikel 18a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat binnen acht weken na het onherroepelijk worden van een herziening van een beschikking (bijvoorbeeld een uitspraak op een bezwaarschrift) de desbetreffende aanslag met die herziening in overeenstemming moet worden gebracht. Om hieraan te kunnen voldoen is het van belang dat de gegevens ook snel aan de afnemers ter beschikking worden gesteld. In deze maandelijkse mutatiebestanden worden bijvoorbeeld ook gegevens geleverd over later genomen WOZ-beschikkingen (bijvoorbeeld beschikkingen op verzoek), over nieuwe belanghebbenden, over gevolgen van kadastrale mutaties, etc. De levering van maandelijkse bestanden is gebaseerd op de gedachte dat in een permanent proces uitvoering wordt gegeven aan de Wet WOZ. De afnemers worden daarbij dan ook permanent op de hoogte gehouden van de resultaten van deze werkzaamheden. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De gegevenslevering in het kader van de Wet WOZ is een complexe gegevenslevering. Daarom is rekening gehouden met enige aanloopproblemen. Verwacht werd dat in de loop van 1997 de maandelijkse levering van mutatiebestanden wel daadwerkelijk van start zouden gaan. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Nadat een groot deel van de problemen met de levering en verwerking van de initiële bestanden was overwonnen, bleken de problemen met de mutatiebestanden structureler van aard. Dit heeft in 1998 mede op aanraden van de softwareleveranciers en met instemming van de Waarderingskamer, geleid tot het besluit van de Belastingdienst om de maandelijkse mutatiebestanden niet te verwerken, maar jaarlijks de totaalstand per 1 januari op te vragen en te verwerken. Dit besluit om niet tot verwerking van mutatiebestanden over te gaan, moest worden genomen, omdat inmiddels was geconstateerd dat softwareleveranciers (zowel van gemeenten als van afnemers) bij het aanmaken en verwerken van de mutatiebestanden verschillende interpretaties hanteerden van het Stuf-WOZ. Deze problematiek staat bekend als de "dialecten problematiek". Er zijn thans afspraken gemaakt over de levering van totaalstanden naar 1 januari 1998 en 1 januari 1999.
187
EVALUATIE WET WOZ
Omdat inmiddels ook bij de waterschappen gebleken was dat de verwerking van mutatiebestanden in veel gevallen problemen opleverde, zijn er ook waterschappen die afspraken gemaakt hebben over het leveren en verwerken van totaalstanden (1 januari 1998 en 1 januari 1999) in plaats van de maandelijkse mutatiebestanden. De problemen bij waterschappen met de verwerking van mutatiebestanden werden mede veroorzaakt doordat waterschappen zelf inhoudelijk wijzigingen in de bestanden hadden aangebracht, waardoor de verwerking van de "was-wordt" mutaties moeilijk was. Andere waterschappen hebben wel gekozen voor de periodieke levering en verwerking van mutatiebestanden (niet altijd maandelijks, maar bijvoorbeeld per kwartaal). d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Het feit dat de afnemers niet maandelijks de mutaties verwerken, kan er toe leiden dat uitspraken op bezwaar- of beroepschriften tegen de WOZ-beschikkingen niet tijdig onder de aandacht van de belastingheffende instanties komen. Dit leidt tot het risico dat aanslagen worden opgelegd die niet in overeenstemming zijn met de waarde die bij de uitspraak is komen vast te staan, of dat reeds opgelegde aanslagen niet tijdig daarmee in overeenstemming kunnen worden gebracht. De Waarderingskamer vindt dat partijen moeten streven naar een situatie waarbij de levering van de mutatiebestanden zo snel mogelijk in overeenstemming met de geldende regels geschiedt. De aanpassing van het standaarduitwisselingsformaat (zie hierna) is hierop gericht. In de praktijk zal dan moeten blijken of de problematiek daarmee afdoende is opgelost. De permanente aandacht voor de levering van de maandelijkse mutatiebestanden is niet alleen van belang voor het actualiseren van de bestanden van de afnemers maar ondersteunt ook de routine van gemeenten en afnemers in de gegevensuitwisseling. Voor de belastingplichtigen is maandelijkse levering eveneens van belang. In artikel 18a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is immers bepaald dat indien een beschikking wordt herzien, met als gevolg dat een aanslag bijvoorbeeld te hoog (of te laag) is vastgesteld die aanslag wordt verminderd (of de te weinig geheven belasting wordt nagevorderd). Voorgeschreven is dat dit geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop de beschikking of uitspraak tot herziening van de waarde onherroepelijk is geworden. Teneinde dit voorschrift te kunnen naleven is snelle en regelmatige levering van de gegevens noodzakelijk. Het is voor belastingplichtigen van belang dat de uitkomst van bezwaar- en beroepschriften tegen de WOZ-beschikking ook spoedig leidt tot herziening van de aanslag.48 Het tijdig leveren en verwerken van de mutatiebestanden voorkomt dat aanslagen worden opgelegd waarbij niet van actuele gegevens wordt uitgegaan. Het voorkomt ook dat belastingplichtigen een kopie van de verminderingsbeschikking moeten overleggen voordat de
48
188
Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de gevallen dat is gebleken dat de beschikking te laag is vastgesteld en de beschikking is herzien. De herziening van de beschikking is een feit dat tot navordering van de te weinig geheven belasting kan leiden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaren na het ontstaan van de belastingschuld.
11. DE GEGEVENSUITWISSELING
desbetreffende aanslagen worden verminderd. Daarbij tekent de Waarderingskamer aan dat deze werkwijze in een aanloopfase als praktische oplossing aanvaardbaar wordt geacht onder de voorwaarde dat zij tijdelijk is. III
conclusies en aanbevelingen Het leveren en verwerken van mutatiebestanden verloopt niet zoals bedoeld. Interpretatieverschillen met betrekking tot het standaarduitwisselingsformaat Stuf-WOZ die het gevolg hadden een levering van bestanden met gegevens in een aantal verschillende dialecten, liggen hieraan ten grondslag. Inmiddels wordt gewerkt aan de implementatie in de software van Stuf-WOZ versie 2. De inspanningen zijn er op gericht om op basis van dit uitwisselingsformaat in 2000 de levering en verwerking van mutatiebestanden te laten geschieden zoals die in de regelgeving is voorgeschreven.
Uitwisselingsformaat en kwaliteit software I
geleverde inbreng Met name bij de mutatiebestanden zijn problemen met betrekking tot de software en het uitwisselingsformaat aan het licht gekomen. De Belastingdienst kan mutatieleveringen vanwege interpretatieverschillen van het formaat (dialecten) niet verwerken. Mede op grond van deze interpretatieverschillen heeft ongeveer de helft van de waterschappen ervoor gekozen om in afwijking van de voorschriften geen mutatiebestanden te verwerken. Deze waterschappen hebben de gemeenten evenals de Belastingdienst verzocht totaalstanden per begin van het belastingjaar te leveren. De Belastingdienst en de softwarebedrijven zijn van oordeel dat ook de gebruikte media (tapes, diskettes) oorzaak zijn van uitwisselingsproblemen.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De gegevenslevering vindt plaats op basis van het standaarduitwisselingsformaat (Stuf-WOZ). Bij de totstandkoming van dit Stuf-WOZ is er bewust voor gekozen om de uitwisseling met relatief eenvoudige hulpmiddelen te laten geschieden. Het Stuf-WOZ is daarom gebaseerd op het tussen de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten afgesproken Stuf-OG dat voor de invoering van de Wet WOZ werd gebruikt om OZB-gegevens te leveren aan het waterschap.
189
EVALUATIE WET WOZ
Stuf-WOZ versie 2 In 1997 heeft de Waarderingskamer (Commissie gegevensuitwisseling) in samenwerking met de Belastingdienst, de waterschappen en met medewerking van bedrijven die bij de ontwikkeling van de software betrokken waren, een project gestart, om de problemen met betrekking tot de aanlevering van de gegevens en de verwerkbaarheid daarvan op te sporen, te analyseren en voorstellen te doen voor verbetering (werkgroep Stuf-WOZ). De Waarderingskamer heeft op grond van het werk van deze werkgroep in april 1998 geadviseerd het Standaarduitwisselingsformaat (Stuf-WOZ) te herzien teneinde een betere uitwisseling van de gegevens te waarborgen. De voorstellen voor de desbetreffende wijzigingen zijn op in januari 1999 in werking getreden. Of deze wijzigingen het gewenste resultaat gaan opleveren, zal moeten blijken uit een test en certificeringstraject dat momenteel wordt uitgevoerd.
Hoewel verwacht werd dat uiteindelijk de gegevenslevering zou geschieden via netwerkuitwisseling met EDI-berichten (dit is ook in 1994 reeds aangegeven bij de publicatie van het Stuf-WOZ) is toch gekozen om eerst te werken met de uitwisseling van bestanden gebruik makend van fysieke media. Deze keuze is mede gebaseerd op de ervaringen die waren opgedaan bij de invoering van de GBA waar inwerkingtreding van de wet enkele malen uitgesteld moest worden in verband met problemen met de softwaresystemen. Uitgangspunt van het Stuf-WOZ is verder dat de afnemers beide over dezelfde uniforme gegevens beschikken. Ten behoeve van de aanslagregeling zijn voor de Belastingdienst bijvoorbeeld de Fi-nummers en de SoFi-nummers van belang om de koppeling met belastingplichtigen te kunnen leggen. Voor de waterschappen zijn de kadastrale gegevens van belang om het onderscheid tussen gebouwd en ongebouwd te kunnen maken voor de heffing van de omslagen over gebouwde- en ongebouwde onroerende zaken. Om de gegevenslevering haalbaar te maken is gekozen voor de simpelste oplossing waarbij zowel de Belastingdienst als het waterschap exact dezelfde gegevens krijgen. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De verwachting was dat de gekozen vorm voor uitwisseling de meest eenvoudige was en dat gebruik gemaakt kon worden van de ervaringen die reeds waren opgedaan met het Stuf-OG. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Met betrekking tot de mutatieleveringen blijkt een deel van de gemeenten thans in staat om maandelijks (of bijvoorbeeld per kwartaal) de wijzigingen in de bestanden geautomatiseerd te leveren. Andere gemeenten kunnen nog geen 190
11. DE GEGEVENSUITWISSELING
mutatiebestanden leveren omdat de software nog niet naar behoren werkt. Ook de verwerking door de afnemers levert nog, meer dan verwachte, problemen op. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Geconcludeerd is dat een aantal interpretatieverschillen die deze problemen veroorzaken, alleen opgelost kunnen worden door een beperkte herziening van het uitwisselingsformaat. Deze herziening wordt inmiddels in de software aangebracht (Stuf-WOZ versie 2) en zal in de loop van 1999 beschikbaar komen. De keuze om alle afnemers dezelfde gegevens te leveren, leidt ertoe dat de Belastingdienst en de waterschappen gegevensbestanden ontvangen die groter zijn, en dus ook een grotere foutenkans geven. Heroverweging van deze keus, kan alleen plaatsvinden bij een ingrijpende wijziging van de gegevensuitwisseling zoals de voorgenomen introductie van (EDI) berichtenverkeer. III
conclusies en aanbevelingen Als gevolg van de analyse van de problematiek van de gegevensuitwisseling heeft de Waarderingskamer het gebruik van een gewijzigd Standaarduitwisselingsformaat geadviseerd (Stuf-WOZ versie 2). Het formaat is daarbij aangepast teneinde de ondervonden problemen op te lossen. Of dit ook is gelukt moet blijken uit de tests die momenteel worden uitgevoerd en uit de praktijk. Het verdient aanbeveling voor de toekomst te streven naar een vorm van gegevensuitwisseling op basis van berichtenverkeer, overeenkomstig de oorspronkelijk aangegeven richting (EDI-berichten via netwerk). Gezien de hiervoor noodzakelijke stappen lijkt invoering per 1 januari 2003 de meest ambitieuze, maar realistische optie.
Technische kwaliteit bestanden (verwerkbaarheid) I
geleverde inbreng Bij toetsing van de bestanden door de Belastingdienst kwam vast te staan dat zij in veel gevallen technisch niet goed verwerkt konden worden. De Belastingdienst geeft aan dat zij fors geïnvesteerd heeft om de aangeleverde gegevens alsnog verwerkbaar te maken. De Belastingdienst heeft aangegeven aan dat er eind december 1998 bij de Belastingdienst nog circa 70 niet verwerkbare initiële bestanden waren. Naar het oordeel van de softwarebureaus heeft de Belastingdienst zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat een bestand diende te worden afgekeurd wanneer niet alle records behorend bij een WOZ-object geleverd waren. Het betrof dan de kadastrale aanduidingen die in eerste instantie van belang zijn voor de belastingheffing door de waterschappen. De Belastingdienst merkt daarbij op dat zij alle volgens de Regeling Stuf-WOZ aan te leveren gegevens, betrekt in de toetsing van het geleverde bestand, omdat fouten in bijvoorbeeld
191
EVALUATIE WET WOZ
de kadastrale gegevens ook kunnen samenlopen met fouten in andere gegevens. II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Voor de uitwisseling van de gegevens is een standaarduitwisselingsformaat afgesproken. Uitgangspunt is dat alle geleverde bestanden volledig aan dit formaat voldoen. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Omdat het gedefinieerde uitwisselingsformaat Stuf-WOZ gebaseerd was op reeds lang bestaande automatiseringstechnische technieken, omdat het StufWOZ voortbouwde op het Stuf-OG waarmee reeds ervaring was opgedaan en omdat het Stuf-WOZ reeds in 1993 in overleg met de softwarebureaus was ontwikkeld, werd verwacht dat de gegevenslevering technisch geen grote problemen zou geven. Niet voorzien was dat zich in de geleverde bestanden een groot aantal structuurfouten kon voordoen (zwevende records, verkeerde ingangsdata). Om die reden was de software van de Belastingdienst dan ook niet berekend op de verwerking van de bestanden met dergelijke structuurfouten. De Belastingdienst is er van uitgegaan dat zij kwalitatief goede bestanden met complete "berichten" (bij elk WOZ-object gegevens over de belanghebbenden en kadastrale gegevens) zou ontvangen. Toen dit niet het geval bleek, zijn er maatregelen genomen, waarvoor aanpassing van de programmatuur bij de Belastingdienst noodzakelijk was. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Gebleken is dat er veel problemen zijn geweest met de technische verwerking van de geleverde bestanden. Deze problemen werden zowel door de gebruikte fysieke media (met name diskettes), maar ook door structuurfouten in het bestand (ontbrekende records bij een WOZ-object, bijvoorbeeld ontbrekende kadastrale gegevens of ontbrekende gegevens over belanghebbenden). d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Van de zijde van individuele waterschappen wordt aangegeven dat de uitwisseling van de gegevens steeds beter verloopt. Er zijn nadere afspraken gemaakt tussen gemeenten en waterschappen over de periodiciteit van de levering van de mutatiebestanden, teneinde de mogelijkheden van de verwerkbaarheid van de gegevens in de eigen administratie zo goed mogelijk te laten verlopen. Aangegeven wordt voor het volgende jaar een verhoging van het tempo te kunnen realiseren. Om problemen met het gebruik van de fysieke media in de toekomst verder terug te dringen wordt in het kader van Stuf-WOZ versie 2 de mogelijkheid geboden om bestanden via een netwerk (GemNet) uit te wisselen.
192
11. DE GEGEVENSUITWISSELING
Steeds meer gemeenten gaan ertoe over om voor de levering van een bestand eerst zelf de technische kwaliteit van het bestand te toetsen met behulp van controleprogrammatuur die daarvoor inmiddels door verschillende partijen op de markt is gebracht. Afgesproken is dat de Belastingdienst de software met haar toetsingscriteria aan gemeenten ter beschikking zal stellen. III
conclusies en aanbevelingen Geconcludeerd wordt dat door de ervaringen de technische verwerking van de bestanden steeds beter wordt. Door toetsingsprogrammatuur door gemeenten te laten gebruiken voordat de bestanden worden uitgeleverd en door het introduceren van de mogelijkheid om bestanden via GemNet uit te wisselen, zal de technische kwaliteit van de bestanden alleen nog maar toenemen. Toetsing van de technische verwerkbaarheid van een bestand door de gemeente vóór verzending, zal ervoor zorgen dat de verwerkingsproblemen bij de afnemers worden geminimaliseerd, mits zij de juiste software hebben geïnstalleerd.
Inhoudelijke kwaliteit gegevens
49
I
geleverde inbreng De waterschappen49 geven aan dat geleverde gegevens in veel gevallen niet goed hanteerbaar waren voor de aanslagregeling. Dit was veelal het gevolg van de, volgens de waterschappen, door de gemeente gehanteerde objectafbakening en onvolledigheid van het geleverde bestand. Zij moesten zelf nog teveel inspanningen verrichten om de gegevens voor de aanslagregeling te kunnen gebruiken. De Belastingdienst heeft nog geen definitief oordeel over de inhoudelijke juistheid en volledigheid van de aangeleverde gegevens kunnen geven.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De gemeenten leveren gegevens aan de afnemers die deze afnemers kunnen gebruiken voor het opleggen van aanslagen. Doordat de drie partijen allen een eigen belastingsystematiek kennen, is het gebruik van de WOZ-gegevens complex. De belastingobjecten voor de onroerende-zaakbelasting komen overeen met de WOZ-objecten. Het waterschap zal voor de belastingheffing de WOZobjecten verwerken in een belastingadministratie die is gebaseerd op kadastrale eenheden. De Belastingdienst moet de gegevens verwerken in een administratie die volledig gericht is op belastingplichtigen. Voor een goede verwerking van de WOZ-gegevens is daarom van groot belang dat de koppeling met de kadastrale gegevens en met de belanghebbenden bij de onroerende zaak (belastingplichtigen) correct is. Daarom kent het leveringsformaat een systematische
Samenwerkingsverband Vierstromengebied
193
EVALUATIE WET WOZ
relatie tussen WOZ-objecten en kadastrale objecten en tussen WOZ-objecten en belanghebbenden. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Voor het realiseren van de gegevenslevering moesten veel gemeenten de kadastrale gegevens in de eigen administratie op orde brengen. Gemeenten zijn uitdrukkelijk gewezen op het belang van deze operatie. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De kadastrale gegevens in de gemeentelijke administratie zijn aanmerkelijk verbeterd (zie hoofdstuk 4). Toch is nog geen volledige bestandsafstemming tussen de gemeentelijke WOZ-administratie en de waterschapsadministratie bereikt. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Sommige verschillen tussen de gemeentelijke administratie en de waterschapsadministratie hebben soms nog te maken met fouten in de gemeentelijke administratie. Deze fouten zullen in de komende tijd nog verbeterd worden. Daarnaast worden verschillen ook veroorzaakt door interpretatieverschillen van de afbakeningsvoorschriften. Met name in het buitengebied heeft de invoering van de Wet WOZ ook gevolgen gehad voor de afbakening van de belastingobjecten voor de omslag gebouwd. Woonboerderijen vallen nu met alle bijbehorende grond onder de omslag gebouwd, ook wanneer er enkele hectaren grond bij het object horen. Voor de invoering van de Wet WOZ viel deze grond meestal onder de omslag ongebouwd, omdat de gemeente deze grond in verband met een facultatieve vrijstelling niet had getaxeerd. III
194
conclusies en aanbevelingen Het feit dat er nog sprake is van inhoudelijke problemen bij de verwerking van de bestanden wordt deels veroorzaakt doordat de kwaliteitsverbetering van de gemeentelijke WOZ-administratie nog niet is afgerond en deels door interpretatieverschillen met betrekking tot de objectafbakeningsvoorschriften uit de Wet WOZ en de gevolgen voor de omslagheffing door de waterschappen. Een voorgenomen nadere voorlichting aan betrokkenen door Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten zal deze verschillen nog verder moeten beperken.
11. DE GEGEVENSUITWISSELING
Verwerking door afnemers I
geleverde inbreng Met betrekking tot de levering aan de Belastingdienst zijn er gemeenten die aangeven dat nadat zij de gegevens hadden geleverd, de Belastingdienst laat reageerde op de toegezonden bestanden. In een aantal gevallen heeft die reactie meer dan zes maanden op zich laten wachten. Tot die reactie verkeerden gemeenten in de veronderstelling dat zij aan de wettelijke verplichtingen hadden voldaan en dat de gegevens waren verwerkt. Dit bracht met zich dat de verbetering van de door de afnemers aangeduide onvolkomenheden pas in een laat stadium kon worden voltooid. Ook na verbetering van de bestanden bleef een reactie in sommige gevallen uit. Met betrekking tot de levering van de totaalstand per 1 januari 1998 zijn inmiddels reacties van gemeenten ontvangen dat zij wel binnen korte tijd een reactie hebben ontvangen.
Verwerking gegevens door de Belastingdienst In 1997 werd duidelijk dat de verwerkbaarheid van de aan de Belastingdienst geleverde gegevens te wensen overliet. In de loop van 1997 heeft de Waarderingskamer in samenwerking met de Belastingdienst een project gestart waarbij, met medewerking van bedrijven die bij de ontwikkeling van de software betrokken waren, de laatste problemen met betrekking tot de initiële aanlevering van de gegevens en de verwerkbaarheid daarvan zijn opgespoord. Met behulp van die informatie zullen de resterende uitwisselingsproblemen (zowel met betrekking tot de initiële bestanden als de mutatiebestanden) moeten worden opgelost. De Waarderingskamer heeft geadviseerd het Standaarduitwisselingsformaat (Stuf-WOZ) te herzien teneinde een betere uitwisseling van de gegevens te waarborgen. De voorstellen voor de desbetreffende wijzigingen zijn op 18 december 1998 door de ministerraad aanvaard en in februari 1999 in het Staatsblad respectievelijk Staatscourant verschenen.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming In de regelgeving zijn geen verplichtingen opgenomen over de verwerking van de WOZ-gegevens door de afnemers en over een terugkoppeling van deze verwerking aan de desbetreffende gemeente. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Bij de voorbereiding van de verwerking van de WOZ-gegevens heeft de Belastingdienst aangegeven dat zij streefde naar verwerking van de gegevens binnen drie weken na ontvangst en dat in deze periode ook de gemeente een reactie zou ontvangen met een verslag van de verwerking.
195
EVALUATIE WET WOZ
Ook voor de invoering van de Wet WOZ was er sprake van bilaterale contacten tussen gemeenten en waterschappen over de levering en verwerking van gegevens. Verwacht werd dat deze vorm van overleg ook onder het regime van de Wet WOZ zou worden voortgezet. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Na overleg heeft de Belastingdienst besloten om de software aan te passen, zodat bestanden met enkele technische fouten niet volledig geweigerd zouden worden. Deze aanpassing is nog in 1997 aangebracht voordat de massale verwerking van de WOZ-bestanden kon plaatsvinden. De oorspronkelijk door de Belastingdienst gebouwde software ging uit van het "nul fout" criterium, hetgeen betekent dat het bestand wordt geweigerd indien er in een door een gemeente geleverd bestand één structuurfout voorkomt. Bij de Belastingdienst werden de bestanden die het eerst waren binnengekomen het eerst verwerkt. Bestanden die in de eerste helft van 1997 waren binnen gekomen werden in september verwerkt. Eind 1997 waren er ruim 200 bestanden verwerkt. Ruim 300 gemeenten was verzocht een nieuw bestand aan te leveren, omdat ook met de ruimere criteria de oorspronkelijke bestanden niet verwerkt konden worden. Hiervoor is reeds aangegeven wat de oorzaak was van het niet verwerken van de bestanden door de Belastingdienst (structuurfouten in de aangeleverde bestanden). Het in dit stadium "laat" communiceren met betrekking tot de verwerkbaarheid van de bestanden was volgens de Belastingdienst niet de oorzaak van de ontstane problemen, maar het gevolg. Duidelijk was, ook voor gemeenten, dat het niet vlotte met de aanlevering en de kwaliteit van de bestanden. Gemeenten kregen ook informatie tijdens de bijeenkomsten die zijn georganiseerd door de Commissie gegevensuitwisseling van de Waarderingskamer en ook de softwareleveranciers van gemeenten zijn in die periode op de hoogte gehouden. Een aantal waterschappen heeft zelf werkzaamheden verricht om de bestanden hanteerbaar te maken voor de aanslagregeling. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De verwerking van de aangeleverde gegevens op basis van het Stuf-WOZ is bij de afnemers op vertraging gestuit. Bij de verwerking van de gegevens hebben zij van nieuw ontwikkelde software gebruik gemaakt en zijn daarbij gestuit op afstemmingsproblemen. Overwogen kan worden in de regels voor de gegevenslevering ook eisen op te nemen aan de verwerking van de gegevens door de afnemers, bijvoorbeeld met betrekking tot de termijn waarbinnen verwerking moet plaatsvinden. Bij het vastleggen van een dergelijke verwerkingsperiode moet wel rekening gehouden worden met de nog bestaande verwerkingsproblemen, waardoor vaak nog veel handwerk nodig is voor de verwerking. Vooralsnog lijkt het expliciet opnemen van een maximale verwerkingsperiode in de regels niet noodzakelijk. In het kader van de voorgestelde veranderingen van de kostenverrekening met ingang 196
11. DE GEGEVENSUITWISSELING
van 1 januari 1999 zijn de gegevenslevering (en de verwerking) en de kostenverrekening nadrukkelijk aan elkaar gekoppeld. Het is dan ook in het (financiële) belang van de afnemer om spoedig vast te stellen of een bestand al dan niet verwerkbaar is. Verder zal bij de ontwikkeling van de uitwisseling van EDI-berichten nadrukkelijk wel gekeken moeten worden naar de terugkoppeling van de verwerking van het verzonden bericht, omdat dit een inherent onderdeel uitmaakt van de technische functionaliteit van EDI-berichten. III
conclusies en aanbevelingen De algemene conclusie is dat de geautomatiseerde uitwisseling van de gegevens nog steeds aandacht verdient. De Waarderingskamer is van mening dat met verbetering van de communicatie tussen gemeenten en afnemers omtrent onvolkomenheden in de bestanden, veel vertraging kan worden voorkomen. Bestuurlijke aandacht op gemeentelijk niveau voor het belang van de afnemers bij een tijdige en zorgvuldige gegevensuitwisseling zal daaraan tevens bijdragen. Overwogen moet worden om de afnemers te verplichten binnen een bepaalde termijn de verwerkingsresultaten aan de gemeente mede te delen.
Schade als gevolg van late gegevenslevering I
geleverde inbreng De Unie van Waterschappen brengt in de door haar uitgebrachte reactie naar voren dat in veel gevallen de waterschappen schade geleden hebben doordat de gegevens te laat geleverd zijn, doordat er problemen waar bij de verwerking en/of doordat de kwaliteit van de gegevens onvoldoende was. De vertraging in de gegevenslevering aan de waterschappen heeft in een aantal gemeenten tot schadeclaims van het waterschap geleid. De Belastingdienst brengt in dat zij door de onvoldoende kwaliteit van de aangeleverde gegevens zelf extra inspanningen pleegt en heeft moeten plegen om de gegevens voor haar gebruik geschikt te maken.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De Wet WOZ en de uitvoeringsregelingen voorzien niet in een systeem voor bepalen of vergoeden van schade. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De Wet WOZ is gezien als een samenwerkingsproject tussen gemeenten, waterschappen en Belastingdienst. In het inrichten van een samenwerkingsproject paste niet het praten over mogelijke schade en verrekening ervan. De Waarderingskamer heeft met betrekking tot het voorkomen van schadeclaims de Handreiking bij beoordeling nakoming WOZ-verplichtingen opgesteld. Deze handreiking is bedoeld als checklist voor de situatie dat een ge197
EVALUATIE WET WOZ
meente naar het oordeel van de afnemer niet of niet geheel aan de in de Wet WOZ opgenomen verplichtingen heeft voldaan. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De waterschappen zijn nu voor het opleggen van de aanslagen afhankelijk van de gegevenslevering door de gemeenten. De waterschappen legden in het verleden op een verschillend moment in het belastingjaar de aanslagen op. Het is niet aan te geven wat exact de invloed is van de vertraging van de gegevenslevering op het moment van opleggen van aanslagen. Het renteverlies dat door deze vertraging zou zijn ontstaan, is één van de belangrijkste onderdelen van de schade naast de kosten voor extra werkzaamheden. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Net als bij de waterschappen zijn er tussen gemeenten onderling verschillen in het moment waarop de aanslagen onroerende-zaakbelastingen worden opgelegd. Het is daarom voor de Waarderingskamer niet inzichtelijk in hoeverre de vertraging die is opgetreden in de uitvoering van de Wet WOZ, er toe heeft geleid dat de aanslagoplegging bij gemeenten ook later in het belastingjaar heeft plaatsgevonden. Op het moment dat de aangifte inkomstenbelasting over het belastingjaar 1997, respectievelijk de vermogensbelasting voor het belastingjaar 1998, moest worden ingediend (1 april 1998), hadden alle gemeenten de beschikking genomen. De belastingplichtigen konden derhalve in de aangifte opgave doen van de waarde die voor de eigen woning bij WOZ beschikking was vastgesteld. Bij de Belastingdienst was er daarom geen sprake van vertraging bij het opleggen van aanslagen, maar wel bleek het nog niet mogelijk om alle aangiften daadwerkelijk te vergelijken met de door de gemeente opgegeven WOZ-waarde. III
198
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer acht het belangrijk om met elkaar de uitvoering van de Wet WOZ te verbeteren en op deze wijze te voldoen aan alle wettelijke termijnen. Indien de uitwisseling van de gegevens binnen de termijn tot stand komt, kunnen zowel gemeenten als waterschappen de aanslagen vroeger in het jaar opleggen dan zij vroeger deden. De "schade" in de eerste WOZ-jaren moet gezien worden als een invoeringsprobleem.
11. DE GEGEVENSUITWISSELING
Sancties bij niet tijdige gegevenslevering I
geleverde inbreng De Unie en de Belastingdienst vrezen dat de problemen met betrekking tot de levering van gegevens een structureel karakter krijgen. De Unie zou dat willen voorkomen door in de wet meer sanctiemiddelen op te nemen die zouden moeten worden ingezet wanneer de levering niet tijdig plaatsvindt. Wanneer de gemeente een zekere termijn overschrijdt zou de Waarderingskamer een aanbeveling moeten geven. De Unie geeft aan dat een financiële sanctie bij termijnoverschrijding dan wel een schadeloosstelling voor gederfde rente als gevolg van de vertraging in de belastinginkomsten op zijn plaats zou zijn. De Unie ziet het, gelet op de maatschappelijke gevolgen, als een manco dat het verhaal van schade aan partijen wordt overgelaten. De onderlinge verhoudingen worden daardoor verstoord.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De Wet WOZ voorziet slechts in één systeem van sancties, namelijk de aanbeveling door de Waarderingskamer eventueel gevolgd door een aanwijzing door de minister en uitvoering van de aanwijzing door de Waarderingskamer. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De verwachting was dat het toezicht door de Waarderingskamer met de gegeven sancties voldoende stimulans boden om te komen tot een optimale inzet van gemeenten te krijgen voor een kwalitatief goede gegevenslevering. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Doordat er in het eerste WOZ-tijdvak algemene problemen waren bij de levering en verwerking van de gegevens, heeft de Waarderingskamer haar sanctieinstrument slechts in beperkte mate ingezet. Het massaal aan alle gemeenten aanbevelen om een bestand te leveren, terwijl bekend is dat zij dit, bijvoorbeeld in verband met de beschikbaarheid van software niet kunnen verwezenlijken, heeft naar de mening van de Waarderingskamer geen toegevoegde waarde en werkt contraproductief. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Wanneer de technische problemen met de uitwisseling zijn opgelost, zullen sanctiemiddelen minder snel aan de orde zijn. Voor de gevallen dat nog termijnoverschrijdingen voorkomen biedt de bestaande wettelijke regeling voldoende sanctiemogelijkheden. De oorzaken van vertraagde gegevenslevering zijn zodanig divers dat het eventuele middel van de financiële sanctie dan wel de toepassing van een wettelijke schadeloosstelling, zoals door de Unie van Waterschappen bepleit, niet voor de hand ligt. Wel is een regeling te billijken waarbij betaling van het aandeel in de kosten dat door de afnemers wordt gedragen, eerst plaatsvindt nadat de gegevens zijn geleverd en verwerkbaar zijn
199
EVALUATIE WET WOZ
gebleken. Het voorgestelde systeem voor de kostenverrekening met ingang van 1 januari 1999 voorziet hierin al in enige mate. III
conclusies en aanbevelingen De Wet WOZ geeft de Waarderingskamer een sanctie-instrument om optimale inzet van gemeente voor uitvoering van de Wet WOZ te bewerkstelligen. Uitbreiding van de sanctiemogelijkheden met bijvoorbeeld financiële sancties lijkt niet nodig.
Gemeentelijke herindeling I
geleverde inbreng Aandacht is gevraagd voor de aspecten die optreden wanneer gemeentelijke herindeling plaatsvindt.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Een wijziging van de gemeentelijke indeling is niet van invloed op de geldigheid of de geldigheidsduur van de afgegeven beschikkingen in het gebied dat opgaat in een nieuwe of andere gemeente. Nadat de gemeentelijke herindeling heeft plaatsgevonden moet het onderhoud op de gegevens en beschikkingen van de overgegane onroerende zaken geschieden door de nieuwe gemeente. Alle informatie met betrekking tot deze beschikkingen is direct of indirect gerelateerd aan de gemeentecode van de oude gemeente. Derhalve zal alle informatie in de nieuwe gemeente beschikbaar moeten komen in relatie tot de nieuwe gemeentecode en zullen de afnemers worden geconfronteerd met wijzigingen in de gegevens, als gevolg van de herindeling. Op basis van procedurele afspraken ontvangen de afnemers bestanden, op basis waarvan ook zij de noodzakelijke wijzigingen in de eigen administraties kunnen doorvoeren. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Het uitwisselingsformaat Stuf-WOZ zelf voorziet niet in de mogelijkheid deze bijzondere wijzigingen aan de afnemers door te geven. Wel kan het uitwisselingsformaat worden gebruikt om de oude gemeente te laten melden dat objecten zijn vervallen en de nieuwe gemeente te laten melden dat objecten zijn ontstaan. De verwachting was dat met procedurele afspraken kan worden bewaakt dat de effecten van de bestuurlijke herindeling doelmatig in de administraties van de afnemers konden worden verwerkt. Aanpassing van het uitwisselingsformaat op deze zeer bijzondere en niet frequent voorkomende soort mutaties werd als zeer complex en niet doelmatig ingeschat. De procedurele afspraken behelzen dat de ‘oude’ gemeente zoveel mogelijk bezwaarschriften afhandelt, alvorens het desbetreffende deel van de administratie wordt afgesloten. Wijzigingen die na het afsluiten nog moeten worden aangebracht, zoals een uitspraak op een beroep, moeten op papier aan de afnemers
200
11. DE GEGEVENSUITWISSELING
worden geleverd. Daarnaast is van belang dat de afnemer weet dat de bestanden worden geleverd in verband met een gemeentelijke herindeling. Tot slot is van belang dat de gemeente naast de Stuf-WOZ een overzicht levert van de omzetting van de WOZ-objectnummers onder de ‘oude’ gemeente, naar de WOZ-objectnummers onder de ‘nieuwe’ gemeente. De nieuwe gemeente meldt de objecten vervolgens als nieuw object bij de afnemers aan. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Met de procedure, die nu ook vastligt in het boek Stuf-WOZ versie 2, is bereikt dat de administratieve consequenties van een gemeentelijke herindeling goed kunnen worden doorgevoerd in de administratie van de afnemers. Daarbij dient wel te worden bedacht dat het verwerken van een gemeentelijke herindeling zeker voor een gemeente niet frequent voorkomt. Zeker aan gemeentelijke zijde wordt derhalve geen ervaring met de procedure opgebouwd. Aan de zijde van de afnemers en dan met name aan de zijde van de Belastingdienst is dit wel het geval. Dit betekent dat het van groot belang is dat er in een situatie van gemeentelijke herindeling voldoende communicatie is tussen gemeente(n) en afnemers, om te bewerkstelligen dat de procedure op de juiste wijze wordt doorlopen. Er zijn geen signalen bekend, waarbij onjuiste toepassing van de procedure tot ernstige gevolgen met blijvende schade heeft geleid. Wel is gebleken dat de tijdspanne van 8 weken tussen de formele datum van ingang van de herindeling (1 januari) en het moment waarop beschikkingen moeten zijn verzonden en gegevens met betrekking tot de situatie per 1 januari aan afnemers moet zijn geleverd (binnen 8 weken na 1 januari van het desbetreffende jaar), kort is. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Ten opzichte van de oorspronkelijke verwachtingen bevat de huidige situatie geen verschillen. Dit neemt niet weg dat de gegevensuitwisseling met betrekking tot een gemeentelijke herindeling de nodige aandacht van zowel gemeente(n) als afnemers vergt. Voor zover dit als een knelpunt wordt ervaren, kan dit wellicht worden opgelost door het ontwikkelen van geautomatiseerde procedures, die de administratieve consequenties van een gemeentelijke herindeling met een spreekwoordelijke ‘druk op de knop’ realiseren. De realisatie hiervan is echter complex. Met betrekking tot de periode van 8 weken, waarbinnen gegevens zijn geleverd, kan worden overwogen deze periode in herindelingssituaties, in voorkomende gevallen niet strikt te handhaven. III
conclusies en aanbevelingen Doordat de gegevens zijn gekoppeld aan de gemeentecode heeft een gemeentelijke herindeling ingrijpende gevolgen voor de geleverde gegevens. De wettelijke termijn voor het leveren van gegevens (binnen acht weken na 1 januari) is voor de nieuw ontstane gemeenten te kort.
201
EVALUATIE WET WOZ
11.2
Gegevensuitwisseling met externe bureaus Gemeenten leveren gegevens aan de afnemers. Dit is in beginsel éénrichtingsverkeer. De meeste gemeenten schakelen voor de uitvoering van de waardebepaling externe taxatiebureaus in. Deze bureaus gebruiken voor de taxatie de gegevens (marktgegevens en objectgegevens) die de gemeente beschikbaar heeft. Deze gegevens worden in geautomatiseerde vorm geleverd. De resultaten van het werk van de taxatiebureaus (taxatiewaarden en onderbouwingen) worden ook in geautomatiseerde vorm teruggeleverd. Tussen gemeenten en taxatiebureaus is daarom sprake van gegevensuitwisseling (tweerichtingsverkeer).
Vertraging gegevenslevering door taxatiebureaus I
geleverde inbreng Uit contacten met gemeenten in het kader van het toezicht en uit het ingediende commentaar blijkt dat er problemen waren met de uitwisseling van de gegevens die nodig waren voor de uitvoering van de waardebepaling, dit als gevolg van vertraagde oplevering van de software die voor de uitwisseling van deze gegevens noodzakelijk was. Nadat de opleverde software operationeel gemaakt was, bleek vervolgens dat de praktische gegevensuitwisseling op problemen stuitte als gevolg van interpretatieverschillen. De voortgang die taxatiebureaus konden boeken is ook erg afhankelijk van de bij de gemeente aanwezige deskundigheid. Na de eerste ervaringen met het verwerken van bestanden van de taxatiebureaus in de gemeentelijke administraties bleek dat er technische aanpassingen noodzakelijk waren betreffende de software van de taxatiebureaus en/of de software van gemeenten. Pas nadat alle gegevens in de administratie verwerkt waren, kon geanalyseerd worden welke gegevens nog ontbraken en welke mutaties nog verwerkt moesten worden. Naar het oordeel van de taxatie- en softwarebureaus zijn gemeenten als gevolg van onvoldoende deskundigheid op het terrein van de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ en de informatiseringsaspecten daarvan onvoldoende in staat geweest om de regie met betrekking tot de waardebepaling te voeren. Dit betreft met name kleine en middelgrote gemeenten. Als oorzaak van de vertraagde oplevering geven de taxatiebureaus ook aan dat de door de gemeente geleverde gegevens in veel gevallen onvolledig waren, omdat de WOZ-administratie niet volledig was bijgewerkt. Er waren grote verschillen tussen gemeenten over de mate waarin de administratie volledig en nauwkeurig was. Wanneer juiste gegevens voorhanden waren geweest had het taxatiebureau zich kunnen richten op de uitvoering van de taxaties en was het project sneller opgeleverd.
202
11. DE GEGEVENSUITWISSELING
Tijdens de piekperiode beschikten de taxatiebureaus zelf niet over voldoende vakbekwame taxateurs. Zij moesten ook taxateurs inhuren, waarbij kennelijk de vakbekwaamheid van deze taxateurs niet altijd even correct is beoordeeld aan de hand van bijvoorbeeld behaalde diploma's of praktijkervaring. II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Gedurende de twee jaar tussen de waardepeildatum en het begin van het tijdvak moet de waarde van alle onroerende zaken in de gemeente worden bepaald, teneinde de waarde in het begin van het tijdvak bij beschikking te kunnen vaststellen en moet de waarde opnieuw worden beoordeeld naar aanleiding van bezwaarschriften . Gedurende het tijdvak wordt de waarde opnieuw bepaald wanneer er mutaties hebben plaatsgevonden die een bepaalde invloed hebben op de waarde. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de waardebepaling. Zij maken in veel gevallen gebruik van landelijk opererende taxatiebureaus. Ten behoeve van de uitvoering van de taxaties moeten de gemeenten de voor de taxaties benodigde gegevens aan het taxatiebureau leveren. Ten behoeve van de uitwisseling was in overleg tussen partijen een standaarduitwisselingsformaat (Stuf-TAX) opgesteld, dat was afgeleid van het standaarduitwisselingsformaat dat was vastgesteld voor de uitwisseling van de gegevens aan de afnemers (Stuf-WOZ). b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De verwachting was dat onder regie van de gemeenten de uitvoering van de waardebepaling in de bedoelde twee jaren zou plaatsvinden. De systematiek dat een tussentijdse mutatie aan een onroerende zaak opnieuw leidt tot waardebepaling, brengt met zich dat in de loop van het taxatieproject de gemeente alle opgetreden mutaties meldt aan de taxateur die bezig is met de uitvoering van de taxaties.
203
EVALUATIE WET WOZ
De uitwisseling van de gegevens tussen gemeenten en taxatiebureaus Na de eerste ervaringen met het verwerken van bestanden van de taxatiebureaus in de gemeentelijke administraties blijkt dat er technische aanpassingen noodzakelijk te zijn aan de software van de taxatiebureaus en/of de software van gemeenten. De branchevereniging van taxatiebureaus DUWOZ heeft in december 1996 nog aan de Waarderingskamer medegedeeld dat 65% van de taxaties vóór 1 januari 1997 opgeleverd zou worden en 90% vóór 1 februari 1997. Medio december 1996 laten de softwarebureaus weten dat er problemen zijn met betrekking tot het verwerken van de bestanden die door de taxatiebureaus worden opgeleverd.
c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De gemeenten zijn voor de uitvoering van de waardebepaling over het algemeen sterk afhankelijk van de taxatie- en softwarebureaus. De teruglevering van de gegevens van taxatiebureaus aan gemeenten zorgde in de loop van 1996 voor grote technische verwerkingsproblemen. Voor het oplossen van die problemen hebben taxatiebureaus en softwarebedrijven gezamenlijk een "toolkit" ontwikkeld. De Waarderingskamer heeft die ontwikkeling gestimuleerd. De brancheorganisatie van de taxatiebedrijven DUWOZ meldde eind 1996 dat men nog ongeveer op schema lag. Dit bleek begin 1997 niet het geval. Bovendien bleek het inlezen van de bestanden van taxatiebureaus in gemeentelijke systemen met veel problemen gepaard te gaan. Dit was mede het gevolg van het feit dat bij gemeenten nieuwe software was geïnstalleerd en dat bestanden waren geconverteerd. Bovendien waren door tijdsverloop tussen levering en teruglevering mutaties in de bestanden aangebracht die vervolgens werden overschreven of leidden tot uitval. De afstemming van de gegevensbestanden van taxatiebureaus een gemeenten was doordoor zeer complex en mede omdat nog geen ervaring bestond met het inlezen van gegevens van taxatiebureaus in de nieuwe gemeentelijke systemen, kostte dit inlezen veel meer tijd dan oorspronkelijk was gepland. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De levering van gegevens aan het taxatiebureau had voorheen ook al plaatsgevonden voor de waardebepaling ten behoeve van de onroerende-zaakbelastingen. Dit betrof evenwel minder gegevens omdat onder de onroerende-zaakbelastingen de onderbouwing van de waardebepaling alleen werd opgesteld ten behoeve van de behandeling van een bezwaarschrift. In verband met de kwaliteitsimpuls van de Wet WOZ diende het taxatiebureau evenwel een volledige set gegevens van de te taxeren objecten ter beschikking te krijgen voor de onderbouwing van de waardebepaling, welke set bovendien aangevuld en geactualiseerd teruggeleverd moest worden.
204
11. DE GEGEVENSUITWISSELING
Het heeft de voorkeur dat taxatiebureaus bij de gemeenten in huis de beschikking krijgen over de benodigde gegevens en daarin rechtstreeks de resultaten van de uitgevoerde werkzaamheden opslaan. Dit kan vertragingen als gevolg van problemen in de uitwisseling van de gegevens voorkomen. Indien de uitvoering van de werkzaamheden wordt bevorderd door de gegevens met het taxatiebureau uit te wisselen, moeten waarborgen in verband met de bescherming van de privacy worden in acht worden genomen. III
conclusies en aanbevelingen Niet alle gemeenten hebben bij de uitvoering van de waardebepaling voldoende de regie gehouden. Oorzaak daarvan was de te beperkte capaciteit in kwalitatieve en kwantitatieve zin. Deze gemeenten waren sterk afhankelijk van de taxatiebureaus. De taxatiebureaus hebben de gegevens later opgeleverd dan noodzakelijk was voor een tijdige uitvoering van de wet. Dit hing samen met de late beschikbaarheid van de software voor de uitwisseling van de gegevens tussen de gemeenten en de taxatiebureaus. Inmiddels treedt een merkbare verbetering op. De Waarderingskamer beveelt de gemeenten aandacht te besteden aan de personele bezetting in kwantitatieve en kwalitatieve zin. Het belang van een voldoende adequaat toegeruste personele bezetting is evident voor het goede verloop van de uitvoering van de wet.
205
EVALUATIE WET WOZ
206
12. DE OVERGANGSREGELING
12.
DE OVERGANGSREGELING Voor de toepassing van de Wet WOZ wordt met betrekking tot onroerende zaken gelegen in een gemeente die blijkens haar verordening op de onroerende-zaakbelastingen als waardepeildatum 1 januari 1992, 1 januari 1993, of 1 januari 1994 of 1 januari 1996 hanteert, de ingevolge die verordening vastgestelde waarde geacht de waarde per 1 januari 1995 te zijn. Deze in de wet opgenomen overgangsregeling is het resultaat van een belangenafweging tussen de directe invoering van een uniforme waardepeildatum en de kapitaalvernietiging die dit zou kunnen betekenen voor de gemeenten die de in het kader van de onroerende-zaakbelastingen geldende waardegegevens slechts gedurende een beperkt gedeelte van het oorspronkelijke WOZ-tijdvak zouden kunnen gebruiken. De overgangsregeling houdt in dat nog niet alle gemeenten WOZ-waarden hebben vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 1995. Deze gemeenten vormen de zogenoemde wetsfictiegemeenten. Er zijn in de wet voor deze wetsfictiegemeenten geen verdere overgangsregelingen opgenomen. Wat betreft de waardevaststelling en het gegevensbeheer was er derhalve geen verschil tussen gemeenten die een herwaardering uitvoerden naar de waardepeildatum 1 januari 1995 en de wetsfictiegemeenten. Op het terrein van de waardebepaling bestonden er wel enkele verschillen, omdat de wetsfictiegemeenten geen massale herwaardering hoefden uit te voeren, terwijl in de overige gemeenten de daarbij behorende werkzaamheden wel plaatsvinden. In de wetsfictiegemeenten zijn waarden vastgesteld naar een eerder gelegen prijspeil dan in de herwaarderende gemeenten. De prijsontwikkeling van onroerende zaken in de jaren 1992, 1993 en 1994 is derhalve niet door alle gemeenten verwerkt in de bij WOZ-beschikking vastgestelde waarden. Voor de toepassing van de WOZ-waarde voor de heffing van de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting voorziet de Overgangsregeling waarde eigen woningen 1997 in een regeling waarbij uitsluitend voor die belastingen de WOZ-waarde wordt verhoogd tot het prijspeil van 1 januari 1995. De regeling bevat voor eigen woningen per gemeente of per deel van een gemeente een ophogingspercentage. Dat voor bepaalde gemeenten ook ophogingspercentages zijn vastgesteld voor een deel van de gemeente, houdt verband met de met ingang van 1 januari 1997 gerealiseerde gemeentelijke herindeling. Als gevolg van de herindeling van delen van Noord-Brabant en de keuzes die gemeenten in dat kader hebben gemaakt, zijn voor enkele gemeenten per deel van deze gemeenten ophogingspercentages vastgesteld. De ophogingspercentages zijn de uitkomst van een waardeonderzoek door de Belastingdienst. Voor de toepassing van het ophogingspercentage is voorzien in een tegenbewijsregeling. Omdat in de loop van 1997 duidelijk werd dat het toepassen van de ophogingspercentages in sommige delen van wetsfictiegemeenten onredelijk uitwerkte, heeft de Staatssecretaris van Financiën om doelmatigheidsredenen besloten goed te keuren dat, 207
EVALUATIE WET WOZ
indien belastingplichtigen als gevolg van het ophogingspercentage een hogere waarde zouden moeten aangeven dan de waarde in het economische verkeer per 1 januari 1995, zij in de aangifte mogen uitgaan van die lagere waarde. De overgangsregeling De waardebepaling voor het eerste tijdvak vindt plaats naar het marktniveau van 1 januari 1995, tenzij de overgangsregeling van toepassing is. De overgangsregeling houdt in dat gemeenten die bij inwerkingtreding van de Wet WOZ voor de onroerende-zaak-belastingen de waardepeildatum 1 januari 1992, 1 januari 1993 of 1 januari 1994 hanteerden nog de bij de heffing van de onroerende-zaakbelastingen geldende waarden mogen gebruiken voor de uitvoering van de wet en deze waarden bij beschikking mogen vaststellen. Dit zijn de zogenoemde wetsfictiegemeenten. De Staatssecretaris van Financiën heeft voor de toepassing van deze WOZ-waarden voor de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting per wetsfictiegemeente ophogingspercentages vastgesteld, teneinde de waarden die door deze gemeenten zijn vastgesteld, voor de heffing van de rijksbelastingen op het waardeniveau van 1 januari 1995 te brengen. Door de geldende systematiek betreffen de ophogingspercentages alleen de waarde-ontwikkeling van de eigen-woningen.
Belang van wetsfictiegemeenten
208
I
geleverde inbreng In de Tweede Kamer zijn met betrekking tot de waterschapsomslag van gebouwde onroerende zaken binnen waterschappen waarin wetsfictiegemeenten zijn gelegen, vragen gesteld over de verschillen in de hoogte van de aanslag voor woningen die feitelijk een zelfde waarde in het economische verkeer hebben. De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat heeft daarop geantwoord dat er om doelmatigheidsredenen niet voor is gekozen om bij de invoering van de Wet WOZ meteen alle taxaties in het gebied van het waterschap op een zelfde waardepeildatum te brengen.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De overgangsregeling voor wetsfictiegemeenten is het resultaat van een belangenafweging tussen directe invoering van een uniforme waardepeildatum en kapitaalvernietiging voor die gemeenten die recent nog een herwaardering hebben uitgevoerd. Ook het gegeven dat onzekerheid bestaat over de vraag of er voldoende taxatiecapaciteit beschikbaar was in 1995 en 1996 om alle 7,5 miljoen objecten opnieuw te waarderen heeft een rol gespeeld bij de afweging.
12. DE OVERGANGSREGELING
b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Deze is conform de doelstelling. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Deze is conform de doelstelling. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Het alternatief zou zijn geweest een totale herwaardering naar waardepeildatum 1 januari 1995. Gezien de vertragingen die zich hebben voorgedaan bij de herwaardering van de niet-wetsfictiegemeenten in het eerste WOZ-tijdvak bestaat de indruk dat het niet goed uitvoerbaar zou zijn geweest om een totale herwaardering naar waardepeildatum 1 januari 1995 uit te voeren.
De wetsfictiegemeenten Op 1 januari 1996 hanteren van de circa 260 wetsfictiegemeenten circa 110 gemeenten de waardepeildatum 1 januari 1994 en circa 150 gemeenten de waardepeildatum 1 januari 1992 of 1993. In artikel 41 van de Wet WOZ is bepaald dat bij deze gemeenten de waarde die is vastgesteld naar de gehanteerde waardepeildatum geacht wordt de waarde per 1 januari 1995 te zijn. De Waarderingskamer heeft in maart 1996 alle wetsfictiegemeenten gewezen op de activiteiten die voor deze gemeenten uit de wet voortvloeien. In juni van dat jaar is aan de wetsfictiegemeenten een checklist toegezonden om de voortgang van de activiteiten in kaart te brengen. Er zijn in opdracht van de Waarderingskamer door medewerkers van de eenheden Registratie en Successie van de Belastingdienst inspecties ter plaatse bij de wetsfictiegemeenten gehouden. Ook zijn er controles uitgevoerd naar de kwaliteit van de gegevens die golden voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen. De gemeenten hebben de rapporten van bevindingen omtrent de inspecties toegestuurd gekregen. De Waarderingskamer heeft gemeenten die nog niet de noodzakelijke activiteiten hadden gestart, individueel gewezen op de verplichtingen. Indien uit de steekproefsgewijze controles bleek dat de waardegegevens niet in overeenstemming waren met het marktniveau op de door de gemeente gehanteerde waardepeildatum of wanneer de onderlinge waardeverhoudingen niet correct waren, hebben gemeenten hertaxaties uitgevoerd. Deze hertaxaties hadden betrekking op delen van de gemeente of op bepaalde categorieën onroerende zaken.
209
EVALUATIE WET WOZ
III
conclusies en aanbevelingen Het invoeren van de overgangsregeling voor de zogenaamde wetsfictiegemeenten lijkt een goede keus te zijn geweest. Het hanteren van "oude" waardegegevens gedurende het eerste heffingstijdvak, mede in combinatie met het te hanteren van ophogingspercentages door de rijksbelastingdienst, heeft voor belanghebbenden geleid tot onduidelijkheid. Dit nadeel weegt echter ruimschoots op tegen het voordeel dat is bereikt met deze overgangsregeling.
Duidelijkheid ophogingspercentages voor belastingplichtigen I
geleverde inbreng Er is opgemerkt dat het hanteren van ophogingspercentages door de Belastingdienst voor de rijksbelastingen verwarrend is voor de belanghebbenden, omdat nu toch weer met verschillende waarden wordt gewerkt.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Voor de invoering van de Wet WOZ moest bij de aangifte voor de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting worden uitgegaan van de actuele waarde bij het begin van het desbetreffende belastingjaar. Door de systematiek van vierjarig WOZ-tijdvak en de wetsfictiegemeenten zou door invoering van de Wet WOZ in belastingjaar dan de waarde naar waardepeildatum 1992 gebruikt kunnen worden in het jaar 2000 in plaats van de waardepeildatum 1 januari 2000. De ophogingspercentages zijn bedoeld om dit verschil te verkleinen en voor alle gemeenten de waarde naar de waardepeildatum 1 januari 1995 te benaderen. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De ophogingspercentages hebben gefunctioneerd zoals oorspronkelijk verwacht. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Bij de aangifte van het huurwaardeforfait is over het algemeen correct gebruik gemaakt van de ophogingspercentages. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Zowel door de Belastingdienst als door andere partijen zijn de ophogingspercentages gepresenteerd. Voor de meeste inwoners van wetsfictiegemeenten was het vinden van het juiste percentage geen probleem. Alleen bij gemeentelijke herindeling, waardoor gemeenten konden ontstaan met verschillende waardepeildata en verschillende ophogingspercentage voor de verschillende delen van de nieuwe gemeente, was interpretatie van de lijst ophogingspercentages soms moeilijk.
210
12. DE OVERGANGSREGELING
III
conclusies en aanbevelingen Het systeem van de ophogingspercentages is alleen van belang geweest voor het eerste WOZ-tijdvak. Wanneer deze percentages vervallen voor het tweede tijdvak zal voor veel belastingplichtigen de met de Wet WOZ beoogde duidelijkheid meer tot uitdrukking komen.
Ophogingspercentages in de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting In artikel 42a, vierde lid en vijfde lid van de Wet op de inkomstenbelasting (artikel 9, vijfde lid en zesde lid van de Wet op de vermogensbelasting) is het volgende bepaald: "4. Ingeval ter zake van een eigen woning de waardevaststelling heeft plaatsgevonden ingevolge hoofdstuk IV van de Wet WOZ wordt, in afwijking in zoverre van het derde lid, de waarde in het economische verkeer van die eigen woning gesteld op de voet van dat hoofdstuk voor die woning vastgestelde waarde. Voor zover aan de in de eerste volzin bedoelde waardevaststelling een andere waardepeildatum ten grondslag ligt dan 1 januari 1995, wordt de vastgestelde waarde, bedoeld in die volzin bijgesteld met toepassing van een ophogingspercentage; de bijgestelde waarde wordt naar beneden afgerond op een veelvoud van f 1000. Het ophogingspercentage is de naar de toestand op 1 januari 1997 bij ministeriële regeling per gemeente of deel van de gemeente vast te stellen gemiddelde waardeverandering van in die gemeente of in dat deel van de gemeente vast te stellen gemiddelde waardeverandering van in die gemeente of in dat deel van de gemeente gelegen eigen woningen gedurende de periode van 1 januari 1992, onderscheidenlijk 1 januari 1993 of 1 januari 1994, tot 1 januari 1995. <..> 5. Indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de ingevolge het vierde lid, tweede volzin, bepaalde waarde van de eigen woning ten minste 20 percent, met een minimum van ƒ 10.000, uitgaat boven de waarde bedoeld in het derde lid (per 1 januari 1995), wordt de waarde in het economische verkeer gesteld op laatstbedoelde waarde." Het vijfde lid is overigens nooit toegepast, omdat het door een resolutie van de Staatssecretaris van Financiën buiten werking is gesteld.
211
EVALUATIE WET WOZ
212
13. DE VOORLICHTING AAN BELANGHEBBENDEN
13.
DE VOORLICHTING AAN BELANGHEBBENDEN Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet WOZ waren verschillende kamerleden bezorgd over de voorlichting aan belanghebbenden. De Staatssecretaris van Financiën heeft toegezegd dat er een uitvoerige voorlichtingscampagne zou worden gestart. Ook in antwoorden op latere kamervragen is dit uitgedragen. In de plannen van aanpak die herwaarderende gemeenten moesten indienen bij de Waarderingskamer moest in de toelichting in een afzonderlijke paragraaf aandacht besteed worden aan de wijze waarop gemeenten de belanghebbenden zouden gaan voorlichten. De Waarderingskamer heeft gemeenten die de voorlichting op een bijzondere wijze inrichtten daarvoor een gerichte bijdrage gegeven. Informatie voor eigenaar-bewoners I
geleverde inbreng De Vereniging Eigen Huis merkt op dat gezien het grote aantal vragen van leden en niet-leden de voorlichting door de overheid ontoereikend is geweest. Zij acht het feit dat er discussie is geweest over de vraag of rijk dan wel gemeente voorlichting zou geven over de ophogingspercentages een volstrekt niet te accepteren situatie.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Aanvankelijk bestond de gedachte dat het rijk over de invoering van de Wet WOZ zou voorlichten door middel van "Postbus 51-spotjes" en dergelijke. Voor de verschillende overheden liggen de momenten waarop de WOZ-waarde wordt gebruikt niet gelijk. Aangifte inkomstenbelasting doet een belastingplichtige na afloop van het jaar waarin het inkomen is genoten (over het jaar 1997 dus in 1998). De WOZ-beschikking komt begin 1997 voor het eerst, de aanslagen onroerende-zaakbelastingen tegelijk of korte tijd later en de aanslag waterschapsomslag gebouwd wordt doorgaans ook opgelegd in het jaar waarop hij betrekking heeft. Bij de inkomstenbelasting golden met betrekking tot de waarde van eigen woningen in zogenoemde wetsfictiegemeenten ophogingspercentages om de waardepeildatum voor alle eigen woningen te uniformeren op 1 januari 1995. In de loop van 1996 is onder coördinatie van het Ministerie van Financiën een werkgroep geformeerd waarin de Belastingdienst, het Ministerie van Binnenlandse Zaken, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Unie van Waterschappen en de Waarderingskamer participeerden. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De betrokken partijen rekenden op uitvoerige, gecoördineerde en gerichte voorlichting in de richting van de verschillende groepen van belanghebbenden. De belanghebbenden waren niet op de hoogte van het feit dat de waardestijging 213
EVALUATIE WET WOZ
niet automatisch vertaald werd in hogere belastingen. Er is mede daardoor veel informatie gevraagd en/of bezwaar gemaakt onder het motto "niet geschoten is altijd mis". c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De werkgroep heeft een concept-bijsluitertekst gemaakt die door de VNG aan alle gemeenten is gestuurd. Verder is een artikel gemaakt over de Wet WOZ dat in veel lokale huis-aan-huisbladen is gepubliceerd. De Belastingdienst heeft een folder gemaakt met de meest gestelde vragen. Ook is een set vragen en antwoorden gemaakt ten behoeve van medewerkers van de Belastingtelefoon. Een "Postbus 51-spotje" is niet gemaakt omdat door de Centrale Directie Voorlichting van het Ministerie van Financiën de effectiviteit daarvan werd betwijfeld en overigens het onderwerp te laat daarvoor was aangemeld. Gemeenten, waterschappen en rijk hebben elk op eigen momenten voorlichting over de gevolgen van de Wet WOZ gegeven. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Gemeenten en waterschappen staan op het standpunt dat de voorlichting over de Wet WOZ is tekortgeschoten. De Vereniging Eigen Huis deelt die mening. III
214
conclusies en aanbevelingen De voorlichting moet ten behoeve van het volgende tijdvak meer worden gecoördineerd. De Waarderingskamer bepleit dat betrokken partijen in gezamenlijk overleg een communicatieplan maken. Daarin zullen de verschillende momenten en de wijze waarop voorlichting zou moeten plaatsvinden, kunnen worden benoemd. Ook wordt geadviseerd welke middelen daarbij ingezet zouden moeten worden. De Waarderingskamer zal de informatie in een model gieten, waaruit gemeenten kunnen kiezen wat zij willen gebruiken. Van belang blijft dat duidelijk uitgedragen wordt dat waardestijging niet automatisch lastenstijging betekent. De Waarderingskamer verwacht dat de aanloopproblemen bij de volgende massale verzending van WOZ-beschikkingen minder groot zullen zijn als bijvoorbeeld aan eigenaar-bewoners voor het begin van het nieuwe tijdvak een concept-taxatieverslag wordt verstuurd met de gegevens die bij de waardebepaling zijn gebruikt. Deze groep belastingplichtigen heeft die informatie en de vermoedelijke waarde ook nodig bij de aanvraag van een "voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting".
14. DE REIKWIJDTE VAN DE WET
14.
DE REIKWIJDTE VAN DE WET
14.1
Heffingswetten Uit de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken vloeit voort dat de gemeente van alle gebouwde en ongebouwde eigendommen de waarde bepaalt, behoudens van die eigendommen die door geen van de afnemers in de heffing worden betrokken.
De Aanpassingswet Wet WOZ De Aanpassingswet Wet WOZ regelt het gebruik van de WOZ-waarde voor de gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen, voor de waterschapsomslag van gebouwde onroerende zaken, voor de toepassing van het huurwaardeforfait in de inkomstenbelasting en voor de waarde van de eigen woning in de vermogensbelasting. Tot 1 januari 1997 waren de waardebegrippen van de diverse heffingswetten niet eenduidig en moesten belastingplichtigen in de aangifte inkomstenbelasting zelf de waarde van hun eigen woning schatten. Dat gold ook voor de vermogensbelasting. Voor de waterschapsomslag van gebouwde onroerende zaken geldt pas vanaf de inwerkingtreding van de Waterschapswet (1 januari 1992) dat waterschappen de door de gemeente ten behoeve van de onroerendezaakbelastingen vastgestelde waarde kunnen gebruiken. Na afloop van de overgangstermijn (1 januari 1995) was dit zelfs verplicht. Vanaf 1 januari 1997 geldt ook voor de waterschapsomslag van gebouwde onroerende zaken in beginsel de WOZ-waarde.
De Gemeentewet geeft aan dat het belastingobject voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen gelijk is aan de onroerende zaak zoals bedoeld in de Wet WOZ. De Waterschapswet en de belastingwetten van het rijk bevatten zelfstandige begrippen voor het in de heffing te betrekken object. In het algemeen is er een goede aansluiting tussen het WOZ-object en het belastingobject. Aansluiting heffingsmaatstaf onroerende-zaakbelastingen en WOZ-waarde I
geleverde inbreng De systematiek van de Wet WOZ en de bevoegdheid van de gemeente om objecten (facultatief) vrij te stellen leidt ertoe dat gemeenten een waarde moeten bepalen en vaststellen voor onroerende zaken die geen van de afnemers betrekt in de belastingheffing met de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf.
215
EVALUATIE WET WOZ
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De Gemeentewet geeft uitdrukkelijk aan dat voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen het belastingobject overeenkomt met de onroerende zaak zoals bedoeld in de Wet WOZ en dat de heffingsmaatstaf overeenkomt met de WOZ-waarde. Er ontstaat alleen een verschil, indien voor de onroerende-zaakbelastingen sprake is van een "vrijstelling", terwijl deze "vrijstelling" niet is vastgelegd in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken. Deze afwijkingen zijn ontstaan, omdat voor de onroerende-zaakbelastingen sommige objecten of delen van objecten niet gewaardeerd werden, terwijl deze waarde wel van belang is voor de heffing van de waterschapsomslag gebouwd. De afwijking kan tot gevolg hebben dat in het kader van de heffing van de onroerende-zaakbelastingen in het geheel geen aanslag wordt opgelegd (bijvoorbeeld het belastingobject is een kerkgebouw) of dat een lagere heffingsmaatstaf wordt gehanteerd (bijvoorbeeld het deel van de waarde dat betrekking heeft op een tuinbouwkas blijft buiten aanmerking). b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Het aantal objecten waarbij zich een afwijking voordoet tussen de WOZ-waarde en de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is beperkt. Bij een vergelijking tussen de verplichte vrijstellingen voor de onroerende-zaakbelastingen en de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken volgt, dat het gaat om tuinbouwkassen waarin in de volle grond wordt geteeld, gebouwen voor de openbare eredienst en rioolwaterzuiveringsinstallaties. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Met betrekking tot de hierboven genoemde soorten objecten hebben zich geen problemen voorgedaan. Ook met betrekking tot enkele veel gehanteerde "facultatieve vrijstellingen" zoals vrijstellingen voor alle tuinbouwkassen en vrijstellingen voor gemeentehuizen zijn geen problemen ontstaan, omdat gemeenten deze objecten wel hebben getaxeerd ten behoeve van de heffing van de waterschapsomslag gebouwd. Met betrekking tot enkele andere veel gehanteerde "facultatieve vrijstellingen" is wel onduidelijkheid ontstaan. Dit betreft facultatieve vrijstellingen voor (ongebouwde) objecten waarvan de waarden ook voor de waterschappen en de Belastingdienst niet van belang zijn. Voorbeelden van dergelijke veel gehanteerde facultatieve vrijstellingen zijn: bouwgrond, volkstuinen, begraafplaatsen en "hobby-weilanden". Formeel moeten gemeenten voor deze objecten een WOZ-beschikking verzenden, maar wanneer de vrijstelling geldt, zal er geen enkele belastingaanslag worden gebaseerd op deze beschikking.
216
14. DE REIKWIJDTE VAN DE WET
d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Voor de belanghebbenden is het ongewenst dat zij worden geconfronteerd met een WOZ-beschikking, terwijl er geen enkele aanslag wordt gebaseerd op deze WOZ-waarde. Het ligt daarom voor de hand dat dergelijke WOZ-beschikkingen niet worden verzonden. III
conclusies en aanbevelingen Een facultatieve vrijstelling in de belastingverordeningen kan er soms toe leiden dat gemeenten voor objecten die ook de andere afnemers niet naar de heffingsmaatstaf waarde belasten, geen WOZ-beschikking hoeven te nemen. Voor deze objecten moet echter wel een waarde getaxeerd worden voor een correcte bepaling van de belastingcapaciteit van een gemeente.
Aansluiting WOZ-object op object waterschapsomslag I
geleverde inbreng De waterschappen geven aan dat zij door de invoering van de Wet WOZ een verschuiving hebben gezien van de omslag ongebouwd naar de omslag gebouwd. Een groter deel van het grondgebied van het waterschap is gaan vallen onder de omslag ongebouwd. Verder geven de waterschappen aan dat er nog relatief veel problemen zijn met het gebruik van de gegevens van WOZ-objecten die deels vallen onder de omslag gebouwd en deels onder de omslag ongebouwd.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming De Waterschapswet bepaalt dat alle "gebouwen" en alle grond die de ondergrond vormt van deze gebouwen of dienstbaar is aan deze gebouwen behoren tot de gebouwde onroerende zaken en daarom worden betrokken in de heffingsmaatstaf gebouwd. Dit betekent bijvoorbeeld dat alle tuinen bij woningen ongeacht de grootte (ook enkele hectaren) behoren tot de categorie gebouwd. Voor de meeste van deze gebouwde objecten komt de afbakening van het belastingobject voor de waterschapsomslag overeen met de afbakening van het WOZ-object. Voor de ongebouwde objecten is de WOZ-waarde voor de waterschappen niet van belang. Verder zijn er WOZ-objecten die voor het waterschap niet volledig als gebouwd en ook niet volledig als ongebouwd aangemerkt kunnen worden. Dit zijn de WOZ-objecten, waarbij het ongebouwde deel niet dienstbaar is aan het gebouwde deel. Voor deze objecten wijkt de afbakening van het belastingobject voor de waterschapsomslagen af van de afbakening van de WOZ-objecten en ook de heffingsmaatstaf kan afwijken van de WOZ-waarde. De gemeente moet het waterschap voorzien van alle gegevens om een deel van het WOZ-object te
217
EVALUATIE WET WOZ
betrekken in de omslag gebouwd (naar de waarde) en het andere deel in de omslag ongebouwd (naar de kadastrale oppervlakte). b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Veel waterschappen hebben zich niet gerealiseerd dat de invoering van de Wet WOZ gemeenten verplichtte om alle grond die dienstbaar is aan gebouwen te waarderen, terwijl deze grond in het verleden bij de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen soms buiten aanmerking werd gelaten. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een grote kavel bij een woning, waarbij in het verleden bij de heffing van de onroerende-zaakbelastingen vaak een belangrijk deel van de kavel viel onder de gemeentelijke "vrijstelling" voor ongebouwde grond. De Waterschapswet bepaalde voor de invoering van de Wet WOZ dat, indien grond voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen niet was getaxeerd, deze als ongebouwd aangemerkt moest worden ook wanneer die grond dienstbaar was aan een gebouw. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Met betrekking tot de verwerking van gegevens over WOZ-objecten die deels vallen onder de omslag gebouwd en deels onder de omslag ongebouwd en het opleggen van aanslagen zijn wel uitvoeringsproblemen gesignaleerd. Dit betrof met name de toerekening van percelen niet bedrijfsmatig gebruikte cultuurgrond. De Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten hebben gezamenlijk pogingen ondernomen om deze uitvoeringsproblemen weg te nemen door het geven van voorlichting over hoe in bepaalde gevallen daarmee moet worden omgegaan. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De meeste WOZ-objecten worden volledig betrokken in de omslag gebouwd, waarbij de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf geldt. Verder zijn er ongebouwde WOZ-objecten waarvan de waarde voor het waterschap niet relevant is. Tenslotte zijn er WOZ-objecten die deels worden betrokken in de omslag gebouwd en deels in de omslag ongebouwd. In aantallen de belangrijkste categorie hiervan vormen de agrarische objecten. Bij deze agrarische objecten zal slechts een deel van het WOZ-object worden afgebakend als belastingobject voor de omslag gebouwd (gebouwen, ondergrond en erf). Omdat het resterende deel van het WOZ-object (de bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond) bij de waardebepaling buiten aanmerking is gelaten, is de heffingsmaatstaf voor de omslag gebouwd hier wel gelijk aan de WOZ-waarde. Een veel kleiner aantal objecten leidt tot een heffingsmaatstaf voor de omslag gebouwd die slechts een deel vormt van de WOZ-waarde. Dit betreft bijvoorbeeld de sportvelden (alleen de kantine en de kleedruimten worden betrokken in de omslag gebouwd) en begraafplaatsen (alleen de gebouwen zoals de aula of de kapel worden betrokken in de omslag gebouwd).
218
14. DE REIKWIJDTE VAN DE WET
III
conclusies en aanbevelingen De praktijk laat zien dat een verschuiving is opgetreden van de omslag ongebouwd naar de omslag gebouwd. Deze verschuiving is niet expliciet nagestreefd, maar was wel voorzien. Er hebben zich met betrekking tot een beperkt aantal WOZ-objecten discussies voorgedaan tussen gemeenten en waterschappen over het aanmerken van grond als dienstbaar aan een gebouw. Er wordt verder verwezen naar onderzoeken in het kader van de evaluatie van de Waterschapswet naar een integratie van de omslag gebouwd en ongebouwd, waardoor deze problemen zich in het geheel niet meer kunnen voordoen.
Aansluiting WOZ-waarde op heffingsmaatstaf voor de eigen woning in de inkomsten- en de vermogensbelasting I
geleverde inbreng Vanuit belanghebbenden wordt gevraagd waarom bij gemengde panden (bijvoorbeeld woon-winkelpand of agrarisch complex) de WOZ-waarde niet wordt gesplitst in een waarde voor de woning en een waarde voor de rest, zodat de waarde van de woning gebruikt kan worden voor de aangifte van het huurwaardeforfait. Er kan ongelijkheid ontstaan bij het betrekken van bijvoorbeeld garageboxen of "hobby-weilanden" in de waarde van de woning voor het huurwaardeforfait. Indien de garagebox of hobby-wei samen met de woning een samenstel vormt in het kader van de Wet WOZ zal het geheel worden betrokken in het huurwaardeforfait. Indien sprake is van zelfstandige WOZ-objecten zal de garagebox en de hobby-wei veelal buiten het huurwaardeforfait vallen. Door belanghebbenden wordt ook gevraagd naar het gebruik van de WOZwaarden in het geval er bijvoorbeeld sprake is van een erfpachtrecht.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Wanneer de criteria voor de objectafbakening die in de belastingwetten van het rijk zijn opgenomen, tot een andere afbakening van het object leiden, kan de belastingplichtige in de aangifte afwijken van de WOZ-waarde. Voor de inkomstenbelasting is dit bijvoorbeeld het geval wanneer het WOZ-object bestaat uit een eigen woning met bedrijfsgebouwen of wanneer een deel van de eigen woning in gebruik is voor ondernemingsdoeleinden. Omdat het beoordelen van welk deel als woning wordt gebruikt en welk deel als bedrijf vaak niet objectief beoordeeld kan worden, is er voor gekozen om bij het afsplitsen van de waarde van het woningdeel van de totale WOZ-waarde uit te gaan van de aangifte van de belastingplichtige.
219
EVALUATIE WET WOZ
Omdat het waardebegrip in de belastingwet afwijkt van het begrip in de Wet WOZ, moet de belastingplichtige in de aangifte soms afwijken van de WOZ-waarde. Dit doet zich voor bij de vermogensbelasting. Hij houdt dan rekening met de waardedrukkende invloed van het erfpachtrecht. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie De verwachting bestond dat bij de meeste van de ruim drie miljoen eigen woningen de WOZ-waarde direct gebruikt kon worden voor de aangifte van het huurwaardeforfait. Alleen bij de gemengde panden moet de belastingplichtige aangeven welk deel van de WOZ-waarde betrekking heeft op de woning. Hierbij bestond ook de verwachting dat de aanhorigheden waarnaar voor de rijksbelastingen wordt verwezen in alle gevallen ook zouden behoren tot het samenstel dat in het kader van de Wet WOZ is afgebakend. Het aantal eigen woningen dat in de vermogensbelasting wordt betrokken is beperkt. Het aandeel eigen woningen dat krachtens een erfpachtrecht ter beschikking staat is daarvan weer een beperkt deel. De verwachting bestond daarom dat het in de Wet op de vermogensbelasting gehanteerde waardebegrip slechts voor een beperkt deel van de eigen woningen er toe zou leiden dat in de aangifte vermogensbelasting van de WOZ-waarde zou worden afgeweken. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Met betrekking tot de aangifte van de waarde van het woningdeel bij gemengde panden zijn geen problemen bekend. Met betrekking tot de afbakening van WOZ-objecten worden de "omstandigheden" die leiden tot het al dan niet vormen van samenstellen niet door alle gemeenten op dezelfde wijze beoordeeld. Verschillen doen zich met name voor bij bijvoorbeeld garageboxen op de hoek van de straat of bij een appartementencomplex. Soms worden de garageboxen afgebakend als zelfstandig WOZobject en soms maken zij deel uit van een samenstel met de woning. Dit leidt ertoe dat in het ene geval de garagebox wordt betrokken in het huurwaardeforfait en in het andere geval meestal niet (tenzij de belastingplichtige bij de aangifte de beide WOZ-waarden optelt). De Staatssecretaris van Financiën heeft in zijn brief van 27 januari 1999 (kenmerk FIN-98-869 en 891) een reactie gegeven op vragen omtrent de relatie tussen de WOZ-waarde, het op een onroerende zaak rustende recht van erfpacht en de belastingen waarbij de WOZ-waarden wordt gebruikt. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Het splitsen van de WOZ-waarde bij gemengde panden verloopt zoals bedoeld. Met betrekking tot de aanhorigheden zoals bedoeld in de definitie van de eigen woning voor de rijksbelastingen bestaat onduidelijkheid. Hierbij speelt met name de vraag of afzonderlijke WOZ-objecten (bijvoorbeeld een garagebox of een hobby-wei) aangemerkt kunnen worden als aanhorigheid bij de eigen-
220
14. DE REIKWIJDTE VAN DE WET
woning, zodat enkele WOZ-waarden opgeteld moeten worden om te komen tot het uitgangspunt voor het bepalen van het huurwaardeforfait. Voor de vermogensbelasting wordt de verkoopprijs gesteld op de WOZ-waarde. Daarvan wordt in verband met de bewoonde staat 60% in aanmerking genomen. Voor de inkomstenbelasting wordt de waarde in het economische verkeer op de WOZ-waarde gesteld. Daarbij is de waardedrukkende invloed van de bewoonde staat verwerkt in het bijtellingspercentage van 1,25% en wordt dus geen percentuele correctie van 60% op de WOZ-waarde meer uitgevoerd. Voor tweede woningen geldt voor de inkomstenbelasting daarom een hoger bijtellingspercentage van 2,05 van de WOZ-waarde, terwijl in dat geval voor de vermogensbelasting 100% van de WOZ-waarde in aanmerking wordt genomen. Voor de vermogensbelasting is voorzien in een tegenbewijsregeling. Dit houdt verband met het feit dat volgens de huidige waarderingsfrequentie de WOZwaarde is bepaald naar een waardepeildatum die enige jaren kan liggen voor het begin van het belastingjaar. In het geval de woning de belastingplichtige krachtens erfpachtrecht ter beschikking staat, wordt de verkoopprijs (de WOZ-waarde) gesteld op de verkoopprijs (de WOZ-waarde) nadat deze is verminderd met het verschil tussen de verkoopprijs (de WOZ-waarde) en de waarde in het economische verkeer bij het begin van het kalenderjaar van het erfpachtrecht. Dit betekent dat voor de vermogensbelasting voor de eigen woning die krachtens erfpachtrecht ter beschikking staat, 60% van de WOZ-waarde minus de gekapitaliseerde erfpachtcanons in aanmerking wordt genomen. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de problematiek van erfpacht. III
conclusies en aanbevelingen Het in de aangifte afsplitsen van het aandeel van de woning in de totale WOZwaarde van een gemengd gebruikt pand leidt in de praktijk niet tot problemen. De verschillende definities bij de rijksbelastingen en in de Wet WOZ met betrekking tot de aanhorigheden respectievelijk het samenstel leiden tot onduidelijkheid wanneer sprake is van bijvoorbeeld een aanhorige garage of aanhorige grond die betrokken moeten worden in het huurwaardeforfait.
14.2
Gebruik voor andere heffingen In de Wet WOZ is de grondslag gelegd voor het toepassingsbereik van de bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde. In de Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken50 is het toepassingsbereik voor de belastingheffing geregeld.
50
Stb. 1996, 653
221
EVALUATIE WET WOZ
De waarde wordt gebruikt door de gemeente zelf voor de onroerendezaakbelastingen. Daarnaast wordt de waarde gebruikt door het waterschap voor de waterschapsomslag van gebouwde onroerende zaken en voor de regeling van de eigen woningen in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet op de vermogensbelasting 1964. Het gebruik van de bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde blijkt evenwel feitelijk breder toepassing te vinden. I
geleverde inbreng De vraag is of de WOZ-waarden ook voor andere heffingen kunnen worden gehanteerd.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Doelstelling van de Wet WOZ is dat de WOZ-waarden zo breed mogelijk ten grondslag zullen liggen aan de belastingheffing ter zake van onroerende zaken. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Bij de totstandkoming van de Wet WOZ werd het gebruik voorzien van de WOZ-waarden voor de onroerende-zaakbelastingen, de waterschapsomslag gebouwd en de regeling voor de eigen woning in de inkomsten- en de vermogensbelasting. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Bij de huidige waarderingsfrequentie lijkt breder gebruik van de WOZ-waarden bij andere belastingen niet goed mogelijk, omdat de waarden veelal niet actueel genoeg zijn. Ook de omstandigheid dat de WOZ-waarde een objectief en zakelijk karakter heeft, brengt met zich dat het gebruik van de WOZ-waarde tot op zekere hoogte is beperkt. Wel is bekend dat de WOZ-waarde als indicatief gegeven wordt gebruikt. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten De WOZ-waarde zou bij frequenter waardebepaling, wellicht ook in het kader van andere rijksbelastingen gebruikt kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan schenkingsrecht, successierecht en overdrachtsbelasting. Verbreding van het gebruik van de WOZ-waarden naar andere heffingen kan de doelmatigheid bij de uitvoering van de desbetreffende wetten bevorderen en het draagvlak voor de kosten van de uitvoering van de wet verbreden.
222
14. DE REIKWIJDTE VAN DE WET
III
conclusies en aanbevelingen De Waarderingskamer geeft in overweging om bij de besluitvorming over verhoging van de waarderingsfrequentie de mogelijkheden die daarmee worden geopend voor het gebruik van de WOZ-waarden voor andere heffingen, te betrekken.
14.3
Uitkering uit het gemeentefonds De uniforme waardebepaling die in kader van de Wet WOZ plaatsvindt heeft er mede toe geleid dat de belastingcapaciteit een voldoende objectief gegeven is om te kunnen worden gehanteerd als één van de verdeelmaatstaven voor de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Dit gebruik van WOZ-waarden, op geaggregeerd niveau door de beheerders van het gemeentefonds heeft een wettelijke basis gekregen (Financiële-verhoudingswet (Stb. 1996, 576), het Invoeringsbesluit Financiële-verhoudingswet.1996, 620) en de Regeling belastingcapaciteit (Stcrt. 1996, nr. 239). Het gemeentebestuur doet jaarlijks aan het CBS opgave omtrent de op grond van de wet vastgestelde waarden van woningen en van niet-woningen. De belastingcapaciteit van woningen wordt voor 80% en die van niet-woningen voor 70% in de verdeelmaatstaf betrokken. Voor de vaststelling van het totaal aan waarden moet onderscheid gemaakt worden tussen woningen en niet-woningen. Dit onderscheid sluit aan bij het onderscheid tussen woningen en niet-woningen dat in het kader van het StufWOZ wordt gehanteerd, op basis van door de Waarderingskamer verstrekte richtlijnen. Met betrekking tot het gebruik van de WOZ-waarden voor de vaststelling van de belastingcapaciteit is geen commentaar ingebracht.
14.4
Ander gebruik door gemeenten Er zijn gemeenten die in hun belastingverordeningen hebben bepaald dat de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf wordt gehanteerd. Dit kan zich voordoen in de gevallen dat de waarde in het economische verkeer de maatstaf van heffing is (rioolrechten, woonforensenbelasting en baatbelasting).
I
geleverde inbreng De vraag is gesteld tot in hoeverre het gebruik voor andere gemeentelijke heffingen is toegestaan.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming In de memorie van toelichting op artikel 1 is opgenomen dat de gemeenten de bevoegdheid hebben om de WOZ-waarden toe te passen als heffingsmaatstaf 223
EVALUATIE WET WOZ
voor belastingen en retributies waarvoor de toepassing van deze waarde ingevolge de wet niet verplicht is. b.
oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Het feit dat de gemeenten de WOZ-waarden breder toepassen dat alleen voor de onroerende-zaakbelastingen is voorzien.
c.
bereikte situatie respectievelijk huidige situatie De bereikte situatie is wenselijk gelet op de doelstelling dat de WOZ-waarde zo breed mogelijk toepassing dient te vinden.
d.
analyse verschil en potentiële varianten Het gebruik van de WOZ-waarden voor die heffingen waarbij de verdeling van de lasten wordt gerealiseerd op basis van een waardemaatstaf, ligt voor de hand. Ook voor die heffingen heeft de kwaliteitsimpuls van de Wet WOZ geleid tot een meer rechtvaardige verdeling van de lasten.
III
conclusies en aanbevelingen Gemeenten hanteren de WOZ-waarden ook voor andere heffingen dan de onroerende-zaakbelastingen, waarbij een waardemaatstaf geldt. Dit is in overeenstemming met de bedoelingen van de wetgever.
14.5
Gebruik voor andere doeleinden Er zijn ook andere maatschappelijke ontwikkelingen die inspelen op het gebruik van WOZ-waarden waarneembaar. Verzekeringsmaatschappijen en banken blijken bereid te zijn om de WOZ-waarden te gebruiken bij de bepaling van het te verzekeren bedrag of de leencapaciteit.
Taxatie ten behoeve van financiering I
geleverde inbreng De vraag is gesteld of het gebruik van de WOZ-waarde door hypotheekbanken en verzekeringsmaatschappijen is toegestaan.
II
analyse a. doelstelling en achtergrond van voorschrift en afweging bij totstandkoming Bij de totstandkoming van de wet heeft het gebruik door derden geen rol gespeeld. b. oorspronkelijke verwachting respectievelijk te accepteren situatie Bij het gebruik van de WOZ-waarden ten behoeve van geldverstrekking of ter bepaling van de waarde in verband met het te verzekeren bedrag kan steeds
224
14. DE REIKWIJDTE VAN DE WET
gebruik worden gemaakt van een opgave door de belanghebbende zelf, zodat daaraan geen aspecten van gegevenslevering door de gemeente kleven. c. bereikte situatie respectievelijk huidige situatie Het gebruik voor andere doeleinden versterkt de acceptatie en het draagvlak voor de WOZ-waarde. d. analyse verschil en analyse potentiële varianten Verhoging van de waarderingsfrequentie zal het gebruik voor andere doeleinden dan in de wet voorzien nog verder doen toenemen. III
conclusies en aanbevelingen Het gebruik van WOZ-waarden die door de belanghebbende ter beschikking zijn gesteld voor andere doeleinden, wordt positief beoordeeld. Dit verhoogt de acceptatie en het draagvlak van de WOZ-waarden.
Bepaling maximaal redelijke huurprijs I
geleverde inbreng De Staatssecretaris van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer onderzoekt de mogelijkheden om de voor een woning bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde een plaats te geven in het woningwaarderingsstelsel. In het kader van de begroting 1997 heeft hij aan de Tweede Kamer medegedeeld voornemens te zijn om gefaseerd een vereenvoudigd puntenstelsel in te voeren, waarbij de punten voor de waardering van woonvorm en woonomgeving worden gebaseerd op de WOZ-waarde. Aan de hand van ervaringen met de systematiek van de Wet WOZ wordt bezien of en wanneer tot een integrale vervanging van het woningwaarderingsstelsel kan worden overgegaan. Voor het gebruik van de waardegegevens voor het woningwaarderingsstelsel kan ook gebruik worden gemaakt van de door de eigenaar of gebruiker ter beschikking gestelde beschikking. Ook in het kader van de berekeningsmethode van de koopprijsgrens in de Huisvestingswet zal, indien het Wetsvoorstel Wijziging Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid) wordt aanvaard, op geaggregeerd niveau gebruik worden gemaakt van de WOZ-waarden.
III
conclusies en aanbevelingen Het eventuele gebruik van de WOZ-waarde bij het bepalen van de maximaal redelijke huurprijs vergroot het draagvlak van de WOZ-waarde (zie pagina 210).
225
EVALUATIE WET WOZ
226
15. TREFWOORDENLIJST OP DE ONDERWERPEN
15.
TREFWOORDENLIJST OP DE ONDERWERPEN
A aanbouw (objecten in) aansluiting WOZ-object op object waterschapsomslag acceptatie door belanghebbenden afbakening onzelfstandige woningen afbakening op gebruikersniveau afbakening van objecten in het buitengebied afzonderlijke WOZ-beschikking ambtshalve vermindering (drempels)
117 217 170 93 94 91 43 157
B bandbreedte bij bezwaar en beroep basisregistratie vastgoed bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond bereikte kwaliteitsverbetering beroepsprocedure (gegevens gebruikt in) beroepsprocedures (aantal) beslistermijn voor het afhandelen van bezwaarschriften bezwaar (taxatietechnische onderbouwing uitspraak) bezwaar en beroep (invoeren bandbreedte) bezwaarfase (horen in) bezwaarschriften (beslistermijn) bezwaartermijn (moment verstrekken taxatieverslag) bijhouden kadastrale mutaties bijhouden marktgegevens bijhouden objectmutaties bijhouden subjectmutaties buitengebied (afbakening van objecten)
162 76 107 80 154 152 148 136 162 151 148 139 70 73 68 72 91
C continu werkproces (noodzaak) cultuurgrond (bedrijfsmatig geëxploiteerde)
56 107
D drempels ambtshalve vermindering drempels bij waardebepaling drempels bij wijziging objectafbakening duidelijkheid over verwerking mutaties
157 114 112 135
E erfpacht (recht van)
100
227
EVALUATIE WET WOZ
228
F Financiële-verhoudingswet (samenloop met) financiering (taxaties voor)
54 224
G gebruik (ander gebruik door gemeenten) gebruik voor andere heffingen gebruikersniveau (afbakening op) gebruiksmogelijkheden (uitbreiding) gegevenslevering (kwaliteit bestanden) gegevenslevering (sancties) gegevenslevering (schade door late levering) gegevenslevering (tijdigheid initiële bestanden) gegevenslevering door taxatiebureaus gegevenslevering mutaties gemeentelijke herindeling gerechtvaardigd belang
223 221 94 171 191 199 197 184 202 186 200 144
H heffingsmaatstaf OZB heffingsmaatstaf rijksbelastingen herstel van fouten (samenloop waardeverandering) herzieningsbeschikking horen in de bezwaarfase huurwoningen (bepaling redelijke huurprijs) huurwoningen (waardering van)
215 219 118 127 151 225 98
I indexatie en modelmatige waardebepaling inhoud taxatieverslag is te summier instructie gerechtvaardigd belang invoeringsperiode (lengte)
108 132 144 47
J jojo-effect
115
K kadastrale gegevens kadastrale mutaties (bijhouden) kerkgebouwen (monumentale) kosten (verrekening) kostenverdeelsleutel (redelijkheid) kwaliteit bestanden (verwerkbaarheid) kwaliteit gegevens kwaliteitsaspecten bij niet-woningen
66 70 105 180 181 191 193 84
15. TREFWOORDENLIJST OP DE ONDERWERPEN
kwaliteitsaspecten bij woningtaxaties kwaliteitseisen Wet WOZ kwaliteitsverbetering
82 42 80
L leges voor taxatieverslagen lengte invoeringsperiode
140 47
M marktanalyse (permanent versus periodieke taxatie) marktgegevens (bijhouden) materiële belastingbepalingen (verschil met oude) medebelanghebbende (beschikking voor) modelmatige waardebepaling (en indexatie) moment verstrekken taxatieverslag monumentale kerkgebouwen monumenten (rijks) mutaties (duidelijkheid over verwerking)
87 73 89 126 108 137 105 102 135
N niet-woningen (kwaliteitsaspecten) nieuwe belanghebbenden nieuwe belanghebbenden (termijn voor beschikking) noodzaak continu werkproces
84 122 124 56
O objectgegevens objectafbakening (drempels bij wijziging) objecten in aanbouw objectmutaties (bijhouden) onderbouwing waarde onroerende-zaakbelastingen (heffingsmaatstaf) onzelfstandige woningen (afbakening) opbrengsten Wet WOZ openbaarheid 144 ophogingspercentages (duidelijkheid) overgangsbepalingen OZB-aanslag (gescheiden trajecten WOZ-beschikking)
210 52 129
P periodieke taxatie (versus permanente marktanalyse) permanente marktanalyse versus periodieke taxatie productdefinitie Wet WOZ
87 87 41
62 112 117 68 45 215 93 178
229
EVALUATIE WET WOZ
230
R recht van erfpacht redelijke huurprijs rijksmonumenten
100 225 102
S sancties bij niet tijdige gegevenslevering schade als gevolg van late gegevenslevering software (kwaliteit) subjectgegevens subjectmutaties (bijhouden)
199 197 189 64 72
T taxateur (deskundigheid en professionaliteit) taxateurs (vakbekwaamheid) taxatie ten behoeve van financiering taxatiebureaus (gegevenslevering door) taxatietechnische onderbouwing uitspraak op bezwaar taxatieverslag (leges voor) taxatieverslag (moment verstrekken) taxatieverslag (relatie bezwaartermijn) taxatieverslag (voormelding) taxatieverslag is te summier taxatieverslag meezenden met de WOZ-beschikking tijdigheid gegevenslevering initiële beschikkingen tijdigheid levering mutaties tijdvak (verkorting)
141 85 224 202 136 140 137 139 164 132 163 184 186 168
U uitbreiding gebruiksmogelijkheden WOZ-beschikking uitwisselingsformaat en kwaliteit software
171 189
V vakbekwaamheid taxateurs verkorting van het tijdvak verkorting waarderingscyclus (uitvoerbaar) verrekening van de kosten vertraging gegevenslevering door taxatiebureaus verwerking bestanden door afnemers voorlichting aan eigenaar-bewoners voormelding vrijstelling bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond
85 168 172 180 202 195 213 164 107
15. TREFWOORDENLIJST OP DE ONDERWERPEN
W waardeklassen 160 waardering objecten in aanbouw waardering van (rijks)monumenten waardering van huurwoningen waardering van monumentale kerkgebouwen werkdruk uitvoering Wet WOZ wetsfictie (belang) woningtaxaties (kwaliteitsaspecten) WOZ-beschikking (afzonderlijke) WOZ-beschikking (gescheiden trajecten OZB-aanslag)
117 102 98 105 53 208 82 43 129
231
EVALUATIE WET WOZ
232
16. OVERZICHT TEKSTBOXEN
16.
OVERZICHT TEKSTBOXEN
De achtergrond van de wet De doelstelling van de wet De Waarderingskamer De samenstelling van de Waarderingskamer Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) WOZ-beschikkingen voor eerste WOZ-tijdvak Checklist uitvoering Wet WOZ Voortgang 51 De voortgangscontrole Van project naar proces Inhoud WOZ-administratie WOZ-kaart Mutatiebijhouding Kadastrale bijhouding Basisregistratie gebouwen Kwaliteitskenmerken Wet WOZ Het toezicht Vakbekwaamheid WOZ-taxateurs De objectafbakening Maken van samenstellen Waarderingsficties Waardebepaling van rijksmonumenten met publieke bestemming Waardebepaling in het kader van de Wet WOZ WOZ-beschikking bij begin tijdvak Belang van tijdige WOZ-beschikkingen Tussentijdse beschikking voor nieuwe belanghebbende Tussentijdse beschikking Nieuwe beschikking voor andere belanghebbende Herzieningsbeschikking Instructie gerechtvaardigd belang Bezwaarschriften Beroepsprocedures De waarderingscyclus De opbrengsten van de Wet WOZ Voorbereiding op de gegevenslevering Toezicht op de gegevenslevering Stuf-WOZ versie 2 Verwerking gegevens door de Belastingdienst De uitwisseling van de gegevens tussen gemeenten en taxatiebureaus De overgangsregeling
7 9 37 38 39 49 50 53 57 62 67 69 71 76 80 83 85 89 92 98 103 109 121 122 123 125 127 128 145 147 152 167 177 183 184 190 195 204 208 233
EVALUATIE WET WOZ
De wetsfictiegemeenten Ophogingspercentages in de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting De Aanpassingswet Wet WOZ
234
209 211 215
17. VERKLARENDE BEGRIPPENLIJST
17.
VERKLARENDE BEGRIPPENLIJST
Afnemers:
overheden die gebruik maken van de ingevolge de Wet WOZ vastgestelde waarde, ten behoeve van de heffing van belastingen: de gemeenten, de waterschappen en de Belastingdienst
Ambtshalve vermindering: vermindering op grond van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ van de vastgestelde waarde bij (niet voor bezwaar vatbare) beschikking van een onherroepelijk vaststaande WOZ-beschikking Belanghebbende:
degene die als eigenaar of gebruiker belang heeft bij een onroerende zaak
Beschikking (voor bezwaar vatbare): - WOZ-beschikking beschikking waarbij de WOZ-waarde van een onroerende zaak, als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ, wordt vastgesteld - initiële beschikking die aan het begin van het tijdvak wordt genomen - op verzoek beschikking die nieuwe belanghebbenden c.q. medebelanghebbenden in de gelegenheid stelt de rechtsmiddelen aan te wenden - tussentijdse - tot herziening (herzieningsbeschikking)
beschikking die gedurende het tijdvak wordt genomen als gevolg van een waardeverandering door bijvoorbeeld een verbouwing beschikking waarbij de initiële beschikking wordt gewijzigd
Continu werkproces:
uitgangspunt voor de uitvoering van de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, inhoudende dat object-, subject- en marktgegevens structureel worden verzameld, verwerkt en geanalyseerd teneinde te komen tot een procesmatige aanpak in plaats van een projectmatige aanpak
Gegevensuitwisseling
- levering van gegevens door gemeenten aan andere afnemers volgens het standaarduitwisselingsformaat dat in de Regeling Stuf-WOZ is vastgelegd - uitwisseling van gegevens tussen de gemeente en het taxatiebureau door middel van Stuf-TAX
235
EVALUATIE WET WOZ
Indexatie van de waarde:
met behulp van indexcijfers de waarde in het economische verkeer bepalen door middel van het aanpassen van een eerdere taxatie met behulp van: - landelijke cijfers CBS en/of CPB - op lokaal niveau bepaalde cijfers voor categorieën onroerende zaken
Inlichtingenformulier:
Formulier waarmee gegevens worden opgevraagd bij een belanghebbende. Er is een formulier voor het opvragen van actuele huurprijzen van niet-woningen en voor het opvragen van gebruikers van bedrijfsverzamelgebouwen
Kadastrale gegevens:
gegevens uit het Kadaster die gebruikt worden bij de objectafbakening en bij het aanwijzen van eigenaren
Kostenverdeelsleutel:
de sleutel waarmee de kosten van de uitvoering van de wet over de gemeenten (40%), rijk (30%) en waterschappen (30%) worden verdeeld.
Marktanalyse:
analyse van de marktgegevens (verkoopprijzen en huurprijzen niet-woningen bijvoorbeeld) ter voorbereiding op de waardebepaling
Marktgegevens:
met name gerealiseerde verkoopprijzen en huurprijzen en gegevens over de transacties
Modelmatig waarderen:
met behulp van geautomatiseerde modellen de waarde in het economische verkeer berekenen op basis van geregistreerde objectgegevens en geanalyseerde marktgegevens
Objectafbakening:
het op basis van artikel 16 van de Wet WOZ bepalen wat als een onroerende zaak wordt aangemerkt (WOZ-object)
Objectgegevens:
gegevens over de objecten in de gemeentelijke administratie, zoals kadastrale gegevens, soort object, kenmerken, staat van onderhoud enz.
Onderbouwing waarde:
weergave van alle gegevens die zijn gebruikt om de waarde van een onroerende zaak te bepalen (taxatieverslag)
236
17. VERKLARENDE BEGRIPPENLIJST
Ophogingspercentage:
bij de Overgangsregeling waarde eigen woningen 1997 voor de toepassing van het huurwaardeforfait en de vermogensbelasting, per gemeente, of gedeelte daarvan, waar niet de waardepeildatum 1 januari 1999 geldt (wetsfictiegemeenten), vastgesteld percentage waarmee de WOZ-waarde van eigen woningen moet worden verhoogd teneinde deze op het marktniveau van de waardepeildatum van de Wet WOZ te brengen (1 januari 1995)
Recht van erfpacht:
beperkt zakelijk recht opgenomen in artikel 5:58 BW
Standaarduitwisselingsformaat: afspraken over de wijze waarop geautomatiseerd worden uitgewisseld Subjectgegevens:
gegevens
gegevens van belang voor de aanwijzing van eigenaren en gebruikers en het verzenden van de WOZ-beschikkingen
Taxatieverslag:
het verslag dat op verzoek wordt toegezonden aan de belanghebbende, zie onderbouwing waarde. De inhoud van het verslag is vastgelegd in de Instructie waardebepaling Wet WOZ en in de Waarderingsinstructie 1999.
Vakbekwaamheidseisen taxateurs: in de Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet WOZ neergelegde eisen die aan taxateurs worden gesteld (algemene taxatietechnische kennis, praktijkvaardigheden taxeren onroerende zaken en specifieke kennis en vaardigheden Wet WOZ) Voormelding:
het voorafgaande aan de formele waardevaststelling van de waarde mededelen aan de belanghebbende welke waarde vermoedelijk zal worden vastgesteld (bijvoorbeeld door middel van voorlopig taxatieverslag)
Waarde - in het economische verkeer: de prijs die een redelijk handelende verkoper en een redelijk handelende koper na een zorgvuldige voorbereiding zouden overeenkomen bij een veronderstelde verkoop - gecorrigeerde vervangingswaarde: waarderingsvoorschrift voor niet-woningen die niet worden gewaardeerd naar de waarde in het economische verkeer, waarbij wordt gekeken naar wat de huidige eigenaar of gebruiker er voor over zou hebben om het object te laten vervangen
237
EVALUATIE WET WOZ
- WOZ-waarde
de waarde die bij beschikking voor een WOZ-object is vastgesteld
Waardepeildatum:
uniform ijkmoment (1 januari 1995, behoudens wetsfictiegemeenten) waarop het marktniveau binnen de gemeente wordt bepaald
Waarderingscyclus:
de samenhang tussen waardepeildata en gebruikstijdvakken, volgens de huidige wettekst bestaande uit een gebruikstijdvak van vier jaar met de waardepeildatum twee jaar voor het begin van het tijdvak
Waterschapsomslag gebouwd: belasting die het waterschap heft waarbij de kosten voor bepaalde waterschapstaken worden omgeslagen over bepaalde gebouwde onroerende zaken Wetsfictiegemeenten:
WOZ-object:
238
die gemeenten die gebruik hebben gemaakt van de wettelijke overgangsregeling en voor het vaststellen van de WOZ-waarde de waardepeildatum hebben gehanteerd die in de verordening onroerende-zaakbelastingen was opgenomen (1 januari 1992, 1993 of 1994).
een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ .
BIJLAGE 1: TAAK EN SAMENSTELLING COMMISSIE EVALUATIE WET WOZ
BIJLAGE 1: TAAK EN SAMENSTELLING COMMISSIE EVALUATIE WET WOZ
Taakopdracht: 1. Het opstellen van een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk. 2. De commissie hoort daarbij in ieder geval de afnemers, de andere partijen die zijn betrokken bij de uitvoering van de wet (taxatie- en softwarebureaus) en de Commissie klankbord. 3. De commissie besteedt in ieder geval aandacht aan de volgende onderwerpen: - de totstandkoming van de wet; - de implementatie van de wet; - de overgangsregeling; - de productdefinitie en de kwaliteitseisen; - de doelmatigheid van de wet in de praktijk; - de wet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen als instrumentarium; - de waardebepaling en de waardevaststelling; - de bezwaarschriften en de afhandeling daarvan; - de taxatieverslagen; - de WOZ-administratie; - de gegevensuitwisseling; - de voorlichting; - de ontwikkeling van de maatschappelijke kosten voor de toekomst. 4. De commissie beschrijft ontwikkelingen sedert de invoering van de wet, signaleert opgetreden knelpunten en draagt oplossingen daarvoor aan. Daarbij wordt tevens aandacht besteed aan de mogelijkheden van verandering van de waarderingsfrequentie. Samenstelling: prof. dr. L.G.M. Stevens (voorzitter) mr. R.J. van der Kluit drs. J. Maasland W.C. Paans mevr. mr. J. Thunnissen drs. R. Verkuijlen Secretariaat mr. J.G.E. Gieskes (secretaris) mevr. mr. E.M. Monster-Koppenol
239
EVALUATIE WET WOZ
240
BIJLAGE 2: OVERZICHT REGELGEVING MET BETREKKING TOT DE WET WOZ
BIJLAGE 2: OVERZICHT REGELGEVING MET BETREKKING TOT DE WET WOZ
Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) Stb. 1994, Stb. 1995, Stb. 1996, Stb. 1997, Stb. 1997, Stb. 1997, Stcrt. 1998, Stb. 1998, Stb. 1998, Stb. 1999, art. 3 en art. 39
art. 20
art. 31
Besluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling Stb. 1994, 954 Stb. 1997, 703
Besluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Stb. 1995, 67 Stb. 1997, 703 Stb. 1999, 39
Regeling instructie waardebepaling Stcrt. 1994, 252 Stcrt. 1996, 139 Stcrt. 1997, 132 Stcrt. 1997, 246 Stcrt. 1998, 47 Stcrt. 1998, 62
Regeling rekenmodellen Stcrt. 1995, 38 Stcrt. 1995, 249 Stcrt. 1996, 15 Stcrt. 1996, 249 Stcrt. 1997, 250
Regeling vakbekwaamheidseisen Stcrt. 1995, Stcrt. 1997,
Regeling Stuf-WOZ Stcrt. 1995, Stcrt. 1995, Stcrt. 1997, Stcrt. 1999,
31 246
Besluit gegevensverstrekking Wet WOZ Stb. 1996, 401 Stb. 1997, 703
art. 44
874 32 653 510 580 735 95 621 728 30 art. 18
Besluit Wet waardering onroerende zaken Stb. 1997, Stb. 1997,
30 703
Regeling uitgezonderde objecten Stcrt. 1994, 252 Stcrt. 1996, 248 Stcrt. 1998, 247
38 176 246 37
241
EVALUATIE WET WOZ
242
BIJLAGE 3: TAXATIEVERSLAGEN VOLGENS WAARDERINGSINSTRUCTIE 1999
BIJLAGE 3: TAXATIEVERSLAGEN VOLGENS WAARDERINGSINSTRUCTIE 1999 TAXATIEVERSLAG WONINGEN Aanduiding woning: Straatnaam: Huisnummer: Postcode: Woonplaats: Lokatieomschrijving:
Wassenaarseweg 80 2596 CZ Den Haag
Waardepeildatum:
1 januari 1999
indexnummer:
oppervlakte:
Kadastrale objecten betrokken in deze taxatie: Kadastrale gemeente:
sectie:
perceelnummer:
letter:
's-Gravenhage 's-Gravenhage
AE AE
1023 1024
G D
......................
........
...............
Objectgegevens: Soort woning: Buurt: Bouwjaar: Grootte van de woning: (exclusief bijgebouwen) Bijgebouwen:
Tussenwoning Benoordenhout 1925 150 m2
100 m2 50 m2
0003
.......
.............
. . . . . . . . . . . m2
Bijzondere kenmerken: . 1 dakkapel . gerenoveerd in 1985
Berging, garage
Marktgegevens: De getaxeerde woning is verkocht: Transportdatum: verkoopprijs:
1 februari 1998
bijzondere omstandigheden:
ƒ 320.000
Andere relevante marktgegevens Wassenaarseweg Straatnaam Huisnummer xx Postcode 2568 CZ Woonplaats Den Haag Soort woning Hoekwoning Buurt Benoordenhout Bouwjaar 1920 - 1940 Grootte 150 m2 Bijgebouwen Berging, garage Grondoppervlakte 175 m2 (Tuinoppervlakte) Verkoopdatum 15 april 1999 Verkoopprijs ƒ 290.000 Vastgestelde waarde ƒ 285.000
Wassenaarseweg yy 2568 AA Den Haag Benedenwoning Benoordenhout 1931 140 m2 40 m2 12 maart 1998 ƒ 320.000 ƒ 340.000 Vastgestelde waarde:
Wassenaarseweg zz 2568 CA Den Haag Tussenwoning Benoordenhout 1919 135 m2 Berging 140 m2 1 augustus 1998 ƒ 240.000 ƒ 280.000 ƒ 340.000 243
EVALUATIE WET WOZ
TAXATIEVERSLAG NIET-WONINGEN Aanduiding object: Straatnaam: Huisnummer: Postcode: Woonplaats: Lokatieomschrijving:
Wassenaarseweg 80 2596 CZ Den Haag
Waardepeildatum:
1 januari 1999
indexnummer:
oppervlakte:
Object is inclusief volgende adressen: Wassenaarseweg Straatnaam: Huisnummer: 82 Postcode: 2596 CZ
Kadastrale objecten betrokken in deze taxatie: Kadastrale gemeente:
sectie:
perceelnummer:
letter:
's-Gravenhage 's-Gravenhage
AE AE
1023 1024
G D
......................
........
...............
Objectgegevens: Soort object: Buurt: Bouwjaar: Grootte van het object:
Kantoorpand Benoordenhout 1920 - 1940 2500 m2
850 m2 150 m2
0003
.......
.............
. . . . . . . . . . . m2
Bijzondere kenmerken: . kwaliteit zeer goed . onderhoud goed
Marktgegevens: Van getaxeerde object zijn volgende marktgegevens verzameld: Ingangsdatum: huurprijs:
bijzondere omstandigheden:
1 februari 1997 ƒ 770.000 Opbouw taxatie en kapitalisatie huurwaarde: Kantoorruimte begane grond
500 m2
à ƒ 400
ƒ 200.000
factor 9,0
Kantoorruimte verdiepingen
1500 m2
à ƒ 350
ƒ 1.800.000 ƒ 525.000
factor 9,0
Magazijnen
500 m2
à ƒ 200
ƒ 4.725.000 ƒ 100.000
factor 9,0
ƒ 900.000
à ƒ 10.000
ƒ 250.000
Parkeerplaatsen
25 plaatsen
Grond
800 m2 betrokken in huurwaarde 200 m2 à ƒ 500
Bodemverontreiniging
ƒ 100.000 - ƒ 65.000
Vastgestelde waarde:
ƒ 7.710.000
Vastgestelde waarde is waarde in het economische verkeer gebaseerd op een (fictieve) transactie waarover geen omzetbelasting wordt geheven.
244
BIJLAGE 3: TAXATIEVERSLAGEN VOLGENS WAARDERINGSINSTRUCTIE 1999
TAXATIEVERSLAG NIET-WONINGEN Aanduiding object: Straatnaam: Huisnummer: Postcode: Woonplaats: Lokatieomschrijving:
Wassenaarseweg 80 2596 CZ Den Haag
Waardepeildatum:
1 januari 1999
indexnummer:
oppervlakte:
Object is inclusief volgende adressen: Wassenaarseweg Straatnaam: Huisnummer: 82 Postcode: 2596 CZ
Kadastrale objecten betrokken in deze taxatie: Kadastrale gemeente:
sectie:
perceelnummer:
letter:
's-Gravenhage 's-Gravenhage
AE AE
1023 1024
G D
......................
........
...............
Objectgegevens: Soort object: Buurt: Bouwjaar: Grootte van het object:
Industrie Benoordenhout 1975 500 m3
850 m2 150 m2
0003
.......
.............
. . . . . . . . . . . m2
Bijzondere kenmerken: . installaties vernieuwd in 1990 . onderhoud goed
Marktgegevens: Van getaxeerde object zijn volgende marktgegevens verzameld: Bouwjaar: stichtingskosten:
bijzondere omstandigheden:
1975 ƒ 770.000 Opbouw taxatie en gecorrigeerde vervangingswaarde: Ruwbouw produktiehal
500 m3
à ƒ 200
bouwjaar 1979 restwaarde 40% techn. veroudering func. veroudering
levensduur 50 jaar resterende levensduur 30 jaar aftrek 24% factor 0,76 aftrek 0% factor 1,00
ƒ 100.000
ƒ 76.000 Afbouw/inrichting produktiehal
500 m3
à ƒ 300
bouwjaar 1979 restwaarde 20% techn. veroudering func. veroudering
levensduur 50 jaar resterende levensduur 30 jaar aftrek 32% factor 0,68 aftrek 0% factor 1,00
ƒ 150.000
ƒ 102.000 Installaties produktie
ƒ 700.000 bouwjaar 1994 restwaarde 40% techn. veroudering func. veroudering
levensduur 15 jaar resterende levensduur 10 jaar aftrek 20% factor 0,80 aftrek 10% factor 0,90
ƒ 504.000
245
EVALUATIE WET WOZ
Parkeerplaatsen
25 plaatsen
à ƒ 10.000
ƒ 250.000
Grond
1000 m2
à ƒ 400
ƒ 400.000
Bodemverontreiniging
- ƒ 65.000
Machinezaalkraan
0 Vastgestelde waarde:
Vastgestelde waarde is exclusief omzetbelasting.
246
ƒ 1.267.000
BIJLAGE 4: LIJST GEHOORDEN
BIJLAGE 4: LIJST GEHOORDEN
Lijst van organisaties en personen die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om in het kader van het evaluatieonderzoek, schriftelijk dan wel mondeling, te worden gehoord. Organisatie Belangenorganisaties Aedes Vereniging van Woningcorporaties Interkerkelijk Contact in Overheidszaken commissie kerkelijke gebouwen Nederlandse Woonbond Vereniging Eigen Huis Vereniging VNO-NCW Woningstichting Dudok Woningcorporatie Naaldwijk Bewonerswerkgroep BinnenstadNoordDelft Gemeenten Almere Alkemade Eibergen Epe Hellendoorn Loenen Uithoorn Tilburg Veghel Voorschoten Voorst FAMO, belangenvereniging voor algemene middelenmanagers bij gemeenten
de heer/mevrouw drs. H.B.H.G. Wilke mr. J.M.C. Klok R. van Genugten mr. K.A. Klamer mr. F.A.P.M. van Loon mr. J. Kamp drs. H.P.L. Vrij A. Felthuis drs. E.R. Borggreve J.T. Gravensteijn P.H. de Koning A.H. Meerburg P.C.M. Theuns B. Klaassen B.W.M. Nijboer College van burgemeester en wethouders P.M. Bakker M.W. Bruijs mr. G. Roodhart mr. drs. P.H.J. van Leeuwen R. Hendriks R.H.A. Vermeulen H. Olsman
247
EVALUATIE WET WOZ
Waterschappen Centrale Waterschapslastenadministratie Dienst Centrale Omslagheffing A.T. Hoekstra Hoogheemraadschap van Delfland Polderdistrict Groot Maas en Waal Samenwerkingsverband Vierstromengebied Unie van Waterschappen Belastingdienst
G. Mos R.R. de Jager J. Groenewoud drs. J.P.G. Claassen ir. A. Reijs mr. A.A.M. van den Toorn P. Kok
Fiscaal juridische adviespraktijk Adviseursoverlegroep heffingen lagere overheden AHLO mr. S. Bosma drs. C.J.M. Noordermeer Van Loo Hoogland c.s. mr. L.Y. Gramsbergen mr. J. Hoogland Nederlands College van Belastingadviseurs Taxatiebureaus Houdringe Rentmeesterskantoor b.v. Kafi B.V. Konig Taxaties Oranjewoud B.V. Taxon WOZ-consultants Softwarebureaus CIOB Kramers B.V. Civility Gemeente ondersteunende organisaties Thorbecke Tijdelijk Management WOZ-Support B.V.
248
H.L. van Hardeveld mr. ing. J.F.M. van den Tweel ir. A. Becker ing. L. de Wolf ir. M.W.F. IJland J.A.H. Konig J.L. Versluis ing. M.A.M.van Miert G.H. Jippes L.R. de Groot M. Leenders E.G. Pet C. Groenewoud D.P. Moree ir. M.J. van den Houten S. van Ligtenberg ing. G.J. Franje J.M. Kooreman ing. P. Schillemans
BIJLAGE 4: LIJST GEHOORDEN
Deskundigen prof. mr. A. van Hall ir. N.C. Harkes mr. J.P. Kruimel mr. J.A. Monsma prof. ing A.F. Thomsen En anderen.
249
EVALUATIE WET WOZ
250