Doe-bundel Neerpede
Naam: Klas:
Datum:
Gegevens Neerpede
1. De weg van de school naar Pede. 1.1 Zoek uit op welke manier we het goedkoopst en het snelst in Neerpede geraken. ____________________________________________________ ____________________________________________________ ____________________________________________________ 1.2 Zoek ook uit hoe we na de activiteit weer op school geraken. ____________________________________________________ ____________________________________________________ ____________________________________________________ 1.3 Zoek om hoe laat we moeten vertrekken om rond … u aan te komen in Neerpede. ____________________________________________________ ____________________________________________________ ____________________________________________________ 1.4 Waar bevindt Neerpede zich ten opzichte van de school? (aan de hand van de windroos) ____________________________________________________ ____________________________________________________ ____________________________________________________
2. Groepsopdracht rond oriëntatie, kaartlezen, kompas en GPS Groepsleden: ___________________________________________________________ Opdrachten: Je zal van je leerkracht met je groepje een opdracht toegewezen krijgen. Je start bij deze opdracht. Als je de opdracht goed uitgevoerd hebt, ga je terug naar je leerkracht en geeft het correcte antwoord door. Indien dit juist is, ontvang je een puzzelstuk.
Opdracht 1: Verklaar de iconen van de legende of teken het icoon.
Opdracht 2: Bereken de afstand die je wandelt als je rond de vijver gaat. Nodig materiaal: touw, lat, stappenplan schaalberekening
Opdracht 3: Bepaal de windrichtingen aan de hand van de bomen met je kompas.
-
Aan welke kant van de boom groeit het mos? ______________________ Nu dat je dit weet kan je bepalen in welke windrichting het Groen en blauw huis zich bevindt ten opzichte van de boom die je onderzocht.
Opdracht 4: Bepaal de windrichtingen aan de hand van de zon. Bepalen van windrichtingen Hoe raar het ook klinkt, het analoge horloge (een uurwerk met wijzers) kan makkelijk worden gebruikt om je koers te bepalen. De voorwaarde is dan echter wel dat de zon schijnt, want daar maak je in dit geval namelijk gebruik van. Allereerst moet je zeker weten dat je horloge op tijd loopt. Een uur verschil met de werkelijke tijd kan namelijk een behoorlijk verschil in koers opleveren. Deze methode gaat uit van het principe dat de zon altijd hetzelfde verloop vertoont: opkomst in het oosten, hoogste punt in het zuiden en ondergang in het westen. Door dit vervolgens te vergelijken met de tijd die je horloge weergeeft, kun je dus bepalen waar het zuiden is (en dus ook de andere windstreken).
Het werkt als volgt: 1. Zorg dat je je horloge plat voor je hebt en dat de kleine wijzer naar de zon wijst (zie rode lijn). De grote wijzer doet dus niet mee! 2. Neem nu precies het middelste punt tussen de kleine wijzer en de ... - één (als Wintertijd of als Kamptijd) (zie groene lijn) - twee (als Zomertijd) ... op de wijzerplaat, en wel 's morgens aan de van de ochtend uren (dus links van de 1 / 2) middags op de andere helft van de wijzerplaat van de 1 / 2)
kant en 's (rechts
Dit punt geeft je de richting aan naar het zuiden ! De methode is eigenlijk simpel, moest er niet zoiets uitgevonden zijn als zomer- en wintertijd. Daarom deze korte uitleg: Aangezien de aarde ronddraait, komt de zon overal ter wereld op een ander moment op. Daarom is de wereld opgedeeld in 24 tijdzones, met als gevolg dat overal de zon om 12 uur in het Zuiden staat. België ligt eigenlijk in de zone van Greenwich Engeland, met de bijhorende UT (=Universele Tijd), alias de GMT (=Greenwich Mean Time). Sinds de 2e WO werd echter de wintertijd [GMT + 1] en de zomertijd [GMT
+ 2] ingevoerd, zodat in de winter niet om 12u, maar om 13u en in de zomer om 14u de zon in het zuiden staat! We draaien onze klok dan weer een uur terug (zodat het 's avonds vroeger donker is). Op die manier verkrijgen we de wintertijd : GMT + 2
Zomertijd - 1 = Wintertijd = GMT + 1
In gewone landen (waar dus geen zomer- of wintertijd van kracht is) moet je dus steeds de 12 nemen (groene pijl)...
Let ook op!
Deze methode werkt alleen op het noordelijk halfrond van de aarde. Mocht je het willen toepassen op het zuidelijk halfrond, dan moet je niet de kleine wijzer, maar de plaats van de twaalf op je wijzerplaat naar de zon richten. Dan geldt dat het middelste punt tussen de kleine wijzer en de twaalf, richting het noorden wijst.
o Is het wintertijd of zomertijd? ____________________ o
Dan kan jij nu bepalen waar de andere windrichtingen zich bevinden.
Opdracht 5: werken met een kompas Ga naar het watervalletje dat aangeduid staat op de kaart. o o o
Wandel in noordelijke richting tot aan het gras. Stap nu in noordnoordoosten richting tot je aan een groen niet-natuurlijk voorwerp bent. Wat bevindt er zich ten oosten van jullie? ______________________
Opdracht 6 Bepaal de coördinaten van volgende plaatsen:
-
Picky club Heymanshoeve Amazone Fruit-time Luizenmolen
Opdracht 7: Ga naar de aangegeven plaats met de GPS. Dit zijn de coördinaten. - N50 49.462, E 4 16.607 - N50 49.488, E 4 16.209
3. Klasopdracht: rondwandeling 3.1 Algemene opdracht Deze opdracht is voor iedereen. Jullie gaan een wandeling maken waarbij jullie op zoek moeten gaan naar foto’s. Deze krijgen jullie van je leerkrach samen met een kaartt. Je duidt met een kruisje op de kaart aan waar deze genomen is. 3.2 Klasopdracht Om de beurt zal een groep de leiding nemen om de weg, tot het volgende punt, uitstippelen aan de hand van een kompas, een GPS, een kaart, …. Groep 1: Kaart
A: Groen en blauw huis
B: Veld-netwerk
Groep 2: GPS
A: Veld-netwerk
B: Manege Amazone (N50 49.403, E 4 15.603)
Groep 3: Coördinaten
A: Manege Amazone (N50 49.425, E 4 15.455)
B: Heymanshoeve ( N50 49.648, E 4 15.754)
Groep 4: Kaart
A: Heymanshoeve
B: Luizenmolen (ter info!)
Groep 5: GPS
A: Luizenmolen
B: Groen en blauw huis (N50 49.628, E 4 16.164)
Moestuin Veld -Netwerk 1. Wat moet je doen als groenteboer? .................................................................................................................................. .................................................................................................................................. 2. Wat zijn de werkuren van een groenteboer? .................................................................................................................................. .................................................................................................................................. 3. Wat doet een groenteboer? .................................................................................................................................. .................................................................................................................................. 4. Welke weg heb je afgelegd om groenteboer te worden? .................................................................................................................... ..................................................................................................................... 5. Welke groenten groeien in de moestuin? .................................................................................................................................. .................................................................................................................................. 6. Als je sla wilt planten in de moestuin, hoe ga je te werk? .................................................................................................................................. .................................................................................................................................. .................................................................................................................................. 7. Zijn groenten seizoensgebonden? ..................................................................................................................................
8. Geef een voorbeeld van een groente in de zomer. .................................................................................................................................. 9. Geef een voorbeeld van een groente in de winter. .................................................................................................................................. ..................................................................................................................................
Manège Amazone 1. Hoe laat start de dag van Decia? ............................................................................................................................. 2.
Welke dagen werkt ze? Omcirkel de dagen. maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag
zaterdag
zondag
3. Wanneer gaat zij op vakantie? ............................................................................................................................. 4. Wat moet zij allemaal doen op de manege? ............................................................................................................................. 5. Hoeveel paarden telt de manege? ............................................................................................................................. 6. Hoe worden de paarden verzorgd? ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. 7. Waar worden de paarden verzorgd? ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. .............................................................................................................................
8. Welke functie heeft Decia in de manege? ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. .............................................................................................................................
9. Wie werkt er allemaal in de manege? ........................................................................................... ........................................................................................... ............................................................................................
10. Wanneer is de manege open? ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. 11. Wat kan je allemaal doen op de manege? ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. .............................................................................................................................
12. Kan je in het weekend op de manege komen helpen? ............................................................................................................................. .............................................................................................................................
Heymanshoeve 1. Hoe laat start de dag van Mieke? .................................................................................................................. 2. Welke dagen werk ze? Omcirkel de dagen. maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag
zaterdag
zondag
3. Wanneer gaat zij op vakantie? .................................................................................................................. 4. Wat moet je doen als boer(in)? .................................................................................................................. .................................................................................................................. .................................................................................................................. 5. Wat moet je studeren om boer(in) te worden? .................................................................................................................. 6. Voor hoeveel koeien moet Mieke zorgen? .................................................................................................................. 7. Hoe verzorgt ze de koeien? .................................................................................................................. .................................................................................................................. .................................................................................................................. 8. Waar worden de koeien gemolken? ..................................................................................................................
9. Hoe gebeurt het melken van de koeien? .................................................................................................................. .................................................................................................................. 10. Welke taken moet ze allemaal uitvoeren op de boerderij?
.................................................................................................................. .................................................................................................................. 11. Wie helpt haar mee op de boerderij?
.................................................................................................................. .................................................................................................................. 12. Wat weet je over de winkel van Mieke?
.................................................................................................................. .................................................................................................................. 13. Wat verkoop ze in de winkel?
.................................................................................................................. .................................................................................................................. 14. Vanwaar komen de producten?
.................................................................................................................. .................................................................................................................. 15. Wat zijn de openingsuren van de winkel?
....................................................................................... .......................................................................................