OPZET NASCHOLING JENAPLANDIPLOMA VOOR HET BASISONDERWIJS OP BASIS VAN SCHOLINGSPLAN 21E EEUW versie: mei 2010 Doelgroep Stamgroepleiders die het Jenaplandiploma willen behalen. Doel: Het doel van de opleiding is stamgroepleiders beter te leren functioneren in het vormgeven van de basisprincipes en de kwaliteitscriteria, gericht op de aspecten: 1. 2. 3. 4.
Leiderschap (relatie met kinderen) Inhoud Didactiek Organisatie
Diploma Het traject leidt tot het Jenaplandiploma. KENMERKEN/UITGANGSPUNTEN NASCHOLING JENAPLANDIPLOMA 1. De cursus kan in een schoolgebonden of een schooloverstijgend traject gevolgd worden. Bij deze vormgeving wordt ernaar gestreefd dat de betreffende persoon in de eigen school voldoende ruimte krijgt voor de cursus (geheel of gedeeltelijk opgenomen in jaartaak). 2. Tijdens elke bijeenkomst worden gesprek, spel, werk, viering en blokperiode vorm gegeven. De persoonlijke leerroutes worden uitgewerkt binnen de blokperiode die deel uitmaakt van de bijeenkomst. 3. In deze scholingsfase gaat het erom opnieuw naar je werk te kijken - door de bril van de basisprincipes en de kwaliteitscriteria Jenaplan - vanuit de context van de dagelijkse praktijk. Binnen het aanbod moeten daarom eigen leervragen geformuleerd worden, die zowel betrekking hebben op de individuele beroepsontwikkeling als op de ontwikkeling van de praktijk op school. Hierbij wordt steeds gependeld tussen praktijk, concept en theorie en wordt dit steeds geactualiseerd. 4. Stage; de hoeveelheid is gerelateerd aan de eigen werksituatie. 5. Elke deelnemer stelt n.a.v. b.v. de startbekwaamheden Jenaplanonderwijs in het begin een persoonlijk ontwikkelingsplan op, die mede de basis gaat vormen van de nascholing. Dit wordt gekoppeld en afgestemd op het p.o.p. van de school. Dit onderdeel zal de meer gedifferentieerde kant van het nascholingstraject vormen, naast het centraal geformuleerde programma. 6. Er zal tijdens de cursus gebruik worden gemaakt van de kwaliteiten en de good-practice van de deelnemers. Dit kan vorm gegeven door middel van workshops. 7. De opleiding wordt afgesloten met: Verslag (in welke vorm dan ook) over diagnose - verandering – evaluatie –perspectief in de eigen praktijk (actie-onderzoek-cyclus). Dit “verslag” van het actieonderzoek wordt beschikbaar gesteld aan de NJPV. De cursist brengt het pendelen tussen praktijk – concept – theorie in beeld. Presentatie: persoonlijke ontwikkeling en het actieonderzoek. Eindgesprek
Kenmerken uitvoering traject nascholing 1. De uitvoering (bij groepen meer dan 10 personen) is in handen van twee docenten, die afwisselend de cursusgroep zullen begeleiden. 2. De totale studiebelasting (samenkomsten, leeswerk, stage, actieonderzoek, logboek en bijhouden portfolio, emailgroep, verslag eindonderzoek (eigen vorm) en eindgesprek bedraagt in zijn totaliteit ongeveer 225 uur. Een tweedaagse conferentie en studiedagen kunnen daarvan deel uitmaken. 3. Elke studiebijeenkomst delen de deelnemers hun ontwikkeling met elkaar. 4. Studiegroepjes voor studie en intervisie, die samenkomen en e-mail-groepen vormen/ zijn onmisbare dragers van het werk ('tafelgroep-principe') -coöperatief leren. 5. De opleiding is goed afgesloten als men minimaal 80 % aanwezig is geweest en de opdrachten voldoende zijn gemaakt. Wanneer men meer afwezig is, worden alternatieven gezocht in gezamenlijk overleg. 6. Tijdens de twee jaar zijn er tussentijdse evaluaties (voortgangsgesprekken).Na afronding van het traject ontvangt men na de evaluatie het diploma. Als er geen diploma wordt verstrekt kun je een bewijs van deelname krijgen. 7. Per deelnemer is een eindgesprek met de twee docenten n.a.v. de opdrachten , de eigen ontwikkeling, eindopdracht/actie-onderzoek. Bij groepen minder dan 10 personen wordt het eindgesprek door 1 docent gevoerd. 8. Elke deelnemer houdt een nascholingsportfolio bij. Een portfolio vormt het bindmiddel tussen de verschillende onderdelen. 9. De volgende boeken moeten cursisten aanschaffen: 1. Het Kleine Jenaplan (Peter Petersen) 2. Jenaplanonderwijs op weg naar de 21e eeuw (Kees Both) 3. De Rozentuin; een beeld van een Jenaplanschool (Kees Both, Jaap Meijer, Henk Veneman). Daarnaast heeft elke cursist een cursistenabonnement Mensenkinderen. 10. Op de website www.jenaplan.nl komt voor nascholers en opleiders een speciaal menu (opleiding en nascholing Jenaplandiploma). 11. Halverwege en aan het eind van de opleiding wordt de deelnemers gevraagd een evaluatieformulier in te vullen. De uitkomsten van de evaluatie worden met de opdrachtgever doorgesproken. De evaluatieformulieren worden opgenomen in het NJPV-archief. Opvallende uitkomsten worden door de NJPV met de betrokken docenten besproken. 12. De diploma’s worden verstrekt door het Jenaplanbureau. Kenmerken instituten, die de nascholing kunnen verzorgen: · De opleiding voor het Diploma Jenaplanonderwijs is voorbehouden aan daartoe erkende opleidingen. Deze erkenning vindt plaats door de Nederlandse Jenaplanvereniging en geldt telkens voor twee jaar. Het diploma Jenaplanbasisonderwijs is door de Minister van Onderwijs erkend als aanvullend bewijs van bekwaamheid. · Elke erkende opleiding geeft de opleiding vorm in overeenstemming met landelijk geformuleerde normen - het RAAMPLAN OPLEIDING JENAPLANBASISONDERWIJS. Dit raamplan kent twee onderdelen: een lijst van algemene criteria (A.) en een uitwerking van inhoudelijke onderdelen/ themavelden (B.).
Kenmerken uitvoerende docenten · De opleiding kan slechts verzorgd worden door docenten die door de NJPV gecertificeerd zijn. · De docenten krijgen een licentie die geldig blijft zolang zij voldoen aan de voorwaarden. · De docenten hebben een goed inhoudelijk overzicht over het totaal van de cursus en beschikken over goede begeleidingsvaardigheden. Procedure aanmelding als docent: Voorwaarden docentschap De voorwaarden voor het NJPV docentschap zijn: 1.Het volgen van het eventueel kweekvijvertraject (bij geen ervaring) 2.Meelopen in scholingstrajecten voor het Jenaplandiploma en het voeren van tussentijdse gesprekken met een mentor 3.Het opstellen van een Persoonlijk Ontwikkelings Plan (bij geen ervaring) 4.Het bijhouden van een portfolio over de eigen ontwikkeling (bij geen ervaring) 5.Ervaring en/of affiniteit hebben met het Jenaplanonderwijs 6.In het bezit zijn van het Jenaplandiploma 7.Vertrouwd te zijn met de basisliteratuur Jenaplan 8.Zich te conformeren aan het Scholingsplan 9.In dienst zijn of komen van een door de NJPV erkend scholingsinstituut 10.De verplichting om jaarlijks het scholingsprogramma van de NJPV te volgen (een tweedaagse en een losse scholingsdag)
Kweekvijvertraject 1.
Het ontwikkelen van een kweekvijverportfolio (bevat m.n. evaluatieformulieren, eigen reflecties, inspiraties als gelezen boeken, bezochte trainingen, nieuwe ideeën)
Het opstellen van een persoonlijk ontwikkelings plan Het lezen van de basisliteratuur: Van Didactiek naar onderwijspedagogiek, het Kleine Jenaplan, Historie en Actualiteit, Jenaplan op weg naar de 21e eeuw, Rozentuin, Werken als proces, Invoeringsprogramma spel, Gesprekken in de kring, NJPV-SLO mappen voor WO + visienota WO, basistekst Jenaplan (i.s.m. inspectie incl. indicatoren basisprincipes) Kandidaten stellen een eigen literatuurlijst samen, waarin zij aangeven welke recente literatuur over onderwijsontwikkeling (b.v. over competentiegericht opleiden) zij gelezen hebben. In het portfolio opnemen van reflectieverslagen op de gelezen literatuur. Het lezen van het scholingsplan + raamplan. Reflectieverslag opnemen in portfolio Het stagelopen met de mentor bij scholingstrajecten, eventueel aangevuld met
trajecten van andere docenten. Reflectieverslagen opnemen in portfolio. Het zelfstandig uitvoeren van scholingsonderdelen onder supervisie van mentor. Het door cursisten laten evalueren van de door de kandidaat uitgevoerde scholingsaspecten. Kandidaat bepaalt zelf, wanneer voordrachtsgesprek kan plaatsvinden. Het gesprek vindt plaats op basis van het portfolio. Procedure inschrijving nascholingstraject · De NJPV verwerkt aanvragen in een jaarlijks totaaloverzicht “nascholing Jenaplandiploma”. Dit overzicht wordt bijgehouden op de site www.jenaplan.nl · Een docententeam heeft een voorlichtingsgesprek met de leiding van de school/ groep/regio, voordat met de deelnemers een intensieve intake wordt gevoerd. De intake zal een wezenlijk onderdeel vormen. Wanneer de intake een schoolteam betreft, dan zal duidelijk een link moeten worden gelegd met zaken als: rol schoolbestuur, plaats cursus binnen totaalprogramma school, relatie met taakbeleid. Er zal nl. ruim voldoende ruimte moeten zijn voor cursisten om deze intensieve cursus te kunnen volgen. · Voordat een traject start ontvangt de NJPV de deelnemerslijst. · Tevens krijgt de NJPV door welke twee docenten de opleidingsgroep gaan begeleiden en de datum waarop het traject van start gaat. Mutaties worden tijdig doorgegeven. · Het docententeam stelt het definitieve uitvoeringsprogramma op, aangevuld met concrete werkvormen. De stagescholen worden besproken in de nascholersbijeenkomst. Good-practice voorbeelden worden gedeeld.Het programma wordt ingediend bij de NJPV. Dit programma komt in het archief van de NJPV en zal mede een basis vormen voor het scholingstraject voor docenten. Inhoudelijk karakter van de nascholing. De nascholing staat in het teken van het inrichten van een leef- en werkgemeenschap. In deze gemeenschap vormt Wereldoriëntatie het hart van het onderwijs. De cursist die de opleiding voor het jenaplandiploma heeft afgerond moet een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan dit proces. De basisprincipes en de kwaliteitscriteria vormen de leidraad voor de ontwikkeling van een jenaplanschool en dus ook voor deze. Hiervoor wordt het document “Waarneembare kwaliteit” gebruikt. (bijlage) Binnen de school zal de stamgroepleider moeten werken aan persoonlijke ontwikkeling. Deze persoonlijke ontwikkeling maakt een geïntegreerd onderdeel uit van de schoolontwikkeling. De persoonlijke ontwikkeling kan worden benoemd in termen van Leiderschap, Inhoud, Didactiek en Organisatie. Centraal staat steeds de vraag: “Waarom doe ik wat ik doe, zoals ik het doe?” Constant zal in het programma een relatie gelegd worden met het concept Jenaplan en het eigen conceptueel denken van de cursist.
· Leiderschap:
Je geeft als groepsleider leiding aan een groep kinderen en dus moet je over leiderschapskwaliteiten beschikken: je bent hun voorbeeld, een opvoeder, je begrijpt kinderen, houdt van ze, stelt je leiding in dienst van hun ontwikkeling
·
Inhoud:
·
Didactiek:
· Organisatie:
Je geeft onderwijs aan kinderen, je leert ze wat, als het kan heel veel. Je moet dus heel wat in je mars hebben, een goede leraar is iemand met inhoud: kennis, vaardigheden, nieuwsgierigheid. Die inhoud moet je op de best mogelijke manieren overdragen; dat veronderstelt een groot arsenaal aan vaardigheden, vakmanschap, onderwijskundigheden. Het onderwijsproces (een les; het dagprogramma; het weekritme; de maand-, periode-, jaarplanning; het schoolbeleid; het schoolplan) moet in goede banen geleid worden. Dat veronderstelt organisatorische capaciteiten.
De inhoud als aangrijpingspunt Deze vier soorten kwaliteiten moeten in samenhang ontwikkeld worden. Daarbij gaan we uit van het primaat van de inhoud, de kennis. Hoe meer je weet, des te beter leider, didacticus, organisator je kunt zijn. Als je veel weet en kunt, kun je beter lesgeven, want je hebt meer overzicht en dus kun je wat geleerd en overgedragen moet worden in betekenisvolle eenheden onderverdelen, de passende werkvormen kiezen en efficiënter en sneller organiseren. Meer kennis geeft meer betrokkenheid. Je vertelt bijvoorbeeld spannender over mensen, gebeurtenissen, verschijnselen, dingen die je leuk vindt en goed kent. En de betrokkenheid van de stamgroepleider roept betrokkenheid en enthousiasme bij kinderen op. Algemene en specifieke competenties Of je nu een voetbalteam coacht, een kerkbestuurder bent of muziekles geeft, om je doelen te bereiken en je opdracht uit te voeren, heb je een aantal dingen te doen die zijn te omschrijven als: leiderschap demonstreren. In het onderwijs gaat het om een heel bijzondere vorm van leiderschap. De stamgroepleider geeft leiding en laat zich daarbij leiden door de belangen van het kind. De competente stamgroepleider in een notendop Een echte stamgroepleider is een vakman/vakvrouw. Bovendien moet je behoorlijk allround zijn, in diverse rollen kunnen optreden, soms in meer dan een tegelijk: opvoeder, zingever, culturele gids, coach, technicus, vormgever, onderzoeker, verteller, rekenmeester. We willen de competenties van een goede stamgroepleider als volgt omschrijven: Leiding geven: houdingsaspecten Autoriteit in functie zijn; authentiek aanwezig zijn, warmte tonen, je eigen verhalen vertellen, vragen durven stellen, fouten durven maken en erkennen, medeverantwoordelijkheid vorm geven Een goede relatie aan kunnen gaan met kinderen. Een ervaringsgerichte dialoog kunnen voeren De betrokkenheid van kinderen te kunnen verhogen en de ervaringen te kunnen
verdiepen door: Samen te ontwerpen met de kinderen binnen een deels open curriculum De interesses van kinderen boven kunnen halen Operationele vragen kunnen stellen Uitdagende hoeken in kunnen richten Mee te spelen met de kinderen Kinderen aan elkaar te laten presenteren Respect voor verschillen tonen; betrekkelijkheid van testen en toetsen in kunnen zien niet vervallen in repareerkramp. Kinderwerk als authentiek tegemoet kunnen treden. Eigen rol kunnen relativeren wat betreft leerstofoverdracht; leren gaat over meer dan leerstof. Denken vanuit opvoedingsdoelen en leerervaringen i.p.v enkel vanuit leerstof. Wederkerigheid in taal gebruik tonen In staat zijn tot feedback naar kinderen in de vorm van ik-boodschappen Met de groep het groepsproces kunnen evalueren; je bent hoeder van de gemeenschapscultuur. Om zicht te krijgen op hoe je jezelf meeneemt met je kwaliteiten, valkuilen en dynamiek moet je open kunnen staan voor feedback, eigen handelen onder de loep willen nemen in verschillende vormen: . collegiale consultatie . video-interactie . cases laten bespreken in intervisievorm . aan kinderen kunnen vragen wat ze van jou vinden, of ze zich veilig voelen. Leiding geven: organisatie-aspecten Kunnen organiseren van leerervaringen wereldoriëntatie Activiteiten kunnen ontwerpen vanuit de onderscheiden intelligenties binnen de theorie van meervoudige intelligenties en de gedachten achter de 100 talen van kinderen (Reggio Emilia concept) Uitdagende hoeken kunnen inrichten Kunnen organiseren van verschillende ontmoetingsvormen Basisregels vakmanschap om kinderen te begeleiden De basisregels van het vakmanschap om kinderen te begeleiden die zich vrij bewegen, werken en zich vrij voelen werden geschreven door Dick Schermer op basis van een samenvatting van Petersens ‘Onderwijspedagogiek’. We willen ze gebruiken als kijkwijzer bij de ontwikkeling van stamgroepleiderschap. Het gaat om de volgende basisregels: 2. Overzicht houden(structurering) 1.
Had ik steeds overzicht?
2. Had ik steeds een ‘brede’ blik? 3. Hield ik overzicht tot ieder klaar was voor kring, blokperiode, cursus? 4. Was ik overal met oog en oor bij? 5. Had ik een plaats (ook tafel, bureau) met overzicht? 6. Als ik aan mijn tafel zit: stond er hooguit één kind bij me? 7. Stond ik op een voor ieder zichtbare plaats bij het geven van een signaal? 2. Consequent leiden (structuur, veiligheid, continuïteit) 1. 2. 3. 4. 5.
Bleef ik steeds standvastig, beslist, consequent? Wist ik steeds wat ik wilde? Was ik steeds duidelijk? Hield ik vast aan uitvoering van gegeven opdrachten? Kwam ik pas in actie toen ieder bezig was?
3. Zelf groepslid zijn (gelijkwaardigheid) 1. 2. 3. 4.
Kwam ik zelf de groepsregels na? Volgde ik zelf de werkafspraken op? Was ik zelf punctueel? Deed ik zelf steeds actief voor en mee als er iets moest gebeuren?
4. Gespreksleiding (ontmoeting) 1. Had ieder voldoende informatie? 2. Was ieder bereid om zich een eigen mening te vormen? 3. Bezat ieder de zakelijke instelling om verder te komen? 4. Liep het gesprek zoals ik het bij mijn voorbereiding doordacht of wilde? 5. Eventueel: liep het gesprek vast? 6. Heb ik het "vastlopen" vormend benut? 7. Had ik met minder woorden kunnen volstaan? 8. Liet ik voldoende ruimte voor momenten van stilte, om na te denken, te overwegen? 5. Gemeenschapszin (sociale vorming) 1. 2. 3.
Waren opdrachten zoveel mogelijk samen met de groep opgesteld? Zijn omgangsregels en werkafspraken zoveel mogelijk samen bedacht? Konden kinderen zich ‘dragers’ van het werk/gesprek voelen?
6. Aanmoedigen (zelfvertrouwen) 1. Heb ik gemerkt dat mijn manier van optreden de werkhouding van één of meer kinderen stimuleerde? 7. Storing (interventies/conflicthantering) 1. Onderbrak ik bij onrust meteen mijn hulp en deelname? 1. Liet ik steeds meteen weten waarom ik mijn hulp opschortte? 2. Was het een hoofdregel voor me dat ik steeds naar de kinderen toe ging? 3. Ging ik steeds zelf naar het kind/groepje dat stoorde, of stuurde ik er een ander kind naar toe? 4. Mengde ik mezelf in een discussie/geschil tussen kinderen?
5. Hield ik me te lang of te kort met een kind/groepje bezig? 6. Riep ik de kinderen, die niet goed meededen, steeds eerst en zacht op? 7. Waar had ik (meer) signalen/gebaren kunnen gebruiken? 8. Mezelf zijn (authenticiteit/echtheid) 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Bleef ik in een goede stemming? Bleef ik steeds rustig? Was ik wie ik van binnen ben? Gaf ik me steeds, zoals ik ben? Bleef ik ongekunsteld? Had ik steeds de moed mezelf te zijn?
9. Zelfkritiek (grenssituaties) 1. Liet ik kinderen ontglippen? 2. Liet ik kinderen aan hun lot over? 3. Heb ik kleinigheden over het hoofd gezien en daarmee uiterlijk verval in de hand gewerkt? 10.
Verdieping (stilte) 1. Zorgde ik voor momenten van stilte, om in rust na te denken?
De competenties zijn niet bedoeld als een ideaalbeeld waaraan ieder van meet af aan zou moeten voldoen. Het ontwikkelen van die competenties kan niet anders dan een groeimodel zijn: van beginnend naar excellent. Ieder kan zich spiegelen aan deze competenties om hiermee het gesprek over eigen ontwikkeling op gang te krijgen. De ontwikkelroute daarin is bij ieder weer anders. Elementen, die opgenomen moeten worden in de cursus: 1. Kwaliteiten in beeld (o.a. werken met kernkwaliteiten) 2. Werken met persoonlijkheidsdynamieken 3. Persoonlijk Ontwikkelings Plan (POP) en eigen Jenaplanconcept 4. Biografische factor 5. Geschiedenis van het Jenaplan en Basisprincipes Jenaplan en kwaliteitscriteria in relatie tot het concept van Petersen. 6. Kijken naar kinderen 1: kindbiografie en subjectief concept 7. Kwaliteitscriterium: School als leef-werkgemeenschap, 8. De stamgroepleider, lid van een team. Leiderschapskenmerken 9. Leiding geven aan een stamgroep (1) 10. Groeperingsvormen: stamgroep, tafelgroep e.d. 11. Pedagogische situaties en ritmisch weekplan 12. Ruimte: Inrichten van de schoolwoonkamer 13. Wereldoriëntatie 1: Structuur Wereldoriëntatie m.n. ervaringsgebieden 14. Kwaliteitscriterium: Zingeving en kritisch bewustzijn 15. Kwaliteitscriterium ontwikkelingsgericht werken 16. Kwaliteitscriterium ervaringsgericht werken 17. Voorbereiding eerste stagebezoek 18. Start actieonderzoek 19. Leiding geven aan een stamgroep (2) groepsmappen 20. Kijken naar kinderen 2: Kindbespreking: ervaringsreconstructie
21. Basisactiviteit 2: Werk en blokperiode 22. Basisactiviteit 1: Gesprek w.o. de ervaringsgerichte dialoog 23. Basisactiviteit 3: spel 24. Basisactiviteit 4: viering 25. Wereldoriëntatie 2: ontmoetingsvormen 26. Coöperatief leren 27. Kunstzinnige Vorming en Wereldoriëntatie/ de muzische vijfhoek 28. Taal binnen een Jenaplanschool 29. Levend rekenen in relatie tot cursorisch rekenen. 30. Het volgen van een kind binnen de Jenaplanschool” (toetsing, groepsadministratie, rapportage) 31. Twee dagdelen: stage 32. Eindgesprek 33. Eindpresentatie