Departement Letteren en Wijsbegeerte Tweede Licentie Afrikaanse Talen en Culturen
DIASPORISCHE DYNAMIEKEN. GHANESE MIGRANTEN IN DE VERENIGDE STATEN
Herlinde Dupont Promotor: Prof. Dr. Karel Arnaut Scriptie tot het behalen van het licentiaatdiploma Academiejaar 2006-2007
2
Departement Letteren en Wijsbegeerte Tweede Licentie Afrikaanse Talen en Culturen
DIASPORISCHE DYNAMIEKEN. GHANESE MIGRANTEN IN DE VERENIGDE STATEN
Herlinde Dupont Promotor: Prof. Dr. Karel Arnaut Scriptie tot het behalen van het licentiaatdiploma Academiejaar 2006-2007
3
VOORWOORD
Graag wil ik enkele mensen in het bijzonder danken voor hun inbreng in de realisatie van deze scriptie.
In de eerste plaats bedank ik mijn ouders voor de kans die ze mij gegeven hebben deze opleiding te volgen.
Aan Prof. Dr. K. Arnout, om de taak als promotor op zich te nemen en voor de kritische, deskundige uitleg. Aan Ruth Vandenberghe, voor de enthousiaste, oneindige medewerking om deze scriptie te lezen en te verbeteren. Aan Charlot Vande Kerckhove en Stefanie Kemp, voor de enthousiaste medewerking om deze scriptie te lezen en te verbeteren. Agradeço João Távora, para ter a paciência e para a vontade de me reconfortar enquanto estava a escrever pela tese.
Herlinde Dupont Gent, juli 2007
4
INHOUDSOPGAVE 1.
Theoretisch kader .................................................................................................8 1.1.
Introductie ....................................................................................................8
1.2.
Diaspora .......................................................................................................9
1.2.1.
Conceptuele verruiming .......................................................................9
1.2.2.
Diaspora en globalisering...................................................................11
1.3.
Historische en theoretische situering van het concept ‘transnationalisme’13
1.3.1.
Voorlopers..........................................................................................13
1.3.2.
Uitwerking van de conceptuele parameters .......................................14
1.3.2.1.
Een nieuw analytisch kader........................................................14
1.3.2.2.
Een nieuw theoretisch kader ......................................................16
1.3.3.
1.4.
2.
Academische respons .........................................................................22
1.3.3.1.
Kritische noten ...........................................................................22
1.3.3.2.
Verfijning conceptuele en methodologische lijnen....................24
Determinerende factoren ............................................................................28
1.4.1.
Migratie als individuele of familiale beslissing .................................28
1.4.2.
Xenofobe ervaringen in het gastland..................................................29
1.4.3.
Sociale netwerken en migrantengemeenschappen .............................31
1.4.4.
Het culturele karakter van de migranten ............................................32
1.4.5.
De staat...............................................................................................33
1.4.6.
Conclusie............................................................................................35
Ghanese diaspora................................................................................................37 2.1.
Context .......................................................................................................38
2.1.1.
Prekoloniale en koloniale periode ......................................................39
2.1.2.
Economisch-politieke instabiliteit......................................................41
2.1.3.
Educatieve en professionele verruiming ............................................48
2.2.
Demografisch profiel..................................................................................57
2.2.1.
Introductie ..........................................................................................57
2.2.2.
Micro-aspecten ...................................................................................58
2.2.3.
Bestemming........................................................................................63
5
3.
Transnationale banden tussen Ghana en de Verenigde Staten...........................66 3.1.
Introductie ..................................................................................................66
3.2.
Micro-economische aspecten van de transnationale banden......................68
3.2.1.
Introductie ..........................................................................................68
3.2.2.
Toerisme, telecommunicatie en cultuurconsumptie...........................69
3.2.3.
Monetaire noord-zuid stroom.............................................................71
3.2.4.
Investering in Ghana ..........................................................................75
3.3.
Macro-economische aspecten van de transnationale banden.....................79
3.3.1.
Introductie ..........................................................................................79
3.3.2.
Toerisme, telecommunicatie en cultuurconsumptie...........................80
3.3.3.
Monetaire noord-zuid stroom.............................................................83
3.3.4.
Investering in Ghana ..........................................................................84
3.4.
Transnationale organen ..............................................................................87
3.4.1.
Etnische verenigingen ........................................................................88
3.4.1.1.
Algemene situering ....................................................................89
3.4.1.2.
Functies ......................................................................................91
3.4.1.3.
Asante-verenigingen...................................................................95
3.4.1.4.
Conclusie....................................................................................97 Pinksterkerken....................................................................................98
3.4.2.
4.
5.
3.4.2.1.
Algemeen ...................................................................................98
3.4.2.2.
Historische en religieuze situering .............................................99
3.4.2.3.
Transnationale profilering ........................................................101
3.4.2.4.
Conclusie..................................................................................104
Migratie als schakel tot ontwikkeling ..............................................................105 4.1.
Introductie ................................................................................................105
4.2.
Financieel kapitaal....................................................................................108
4.2.1.
Remittances ......................................................................................108
4.2.2.
Spaargeld..........................................................................................111
4.3.
Menselijk kapitaal ....................................................................................112
4.4.
Sociaal kapitaal ........................................................................................114
Conclusie..........................................................................................................117
6
6.
BIBLIOGRAFIE ..............................................................................................119
7.
APPENDIX ......................................................................................................129
7
1.
Theoretisch kader 1.1. Introductie
Sinds het begin van de jaren negentig is het concept ‘transnationalisme’ binnengeslopen in het lexicon van sociale wetenschappers en antropologen die trachten de distinctieve kenmerken van de nieuwe migrantengemeenschappen te beschrijven (Glick Schiller 1997 en Portes 1999a in Kivisto 2001: 549). ‘Transnationalisme’ refereert naar de processen waarbij migranten
“veelvuldige
sociale
relaties
smeden
en
onderhouden
en
die
hun
oorsprongsgemeenschappen verbinden met hun vestigingsgemeenschappen” (Basch et al., 1994: 7). In een transnationaal perspectief onderhouden hedendaagse migranten familiale, economische, politieke en culturele banden over internationale grenzen heen, waarbij de thuis- en gastgemeenschap in een enkelvoudige ruimte van sociale actie worden samengebracht (Foner 1997: 255). Transnationalisme beschrijft dus een conditie waarin, ondanks de grote afstanden en niettemin de aanwezigheid van internationale grenzen (en alle wetten en nationale regelingen hiermee verbonden), bepaalde soorten relaties op globaal vlak geïntensifieerd worden en nu, op wereldniveau en tegelijk op alledaags – hoewel virtueel – vlak, plaatsvinden (Glick Schiller et al., 1992 in Vertovec 1999: 2). Transnationalisme is een topic met vlug groeiende interesse. Het grote aantal academische publicaties, universiteitsseminaries en conferenties die de aard en de contouren ervan bestudeert, bewijst dit (Vertovec 1999: 2). In de sociale wetenschappen is er een relatief nieuwe en nadrukkelijke interesse in een grote variëteit aan economische, sociale en politieke links die grensoverschrijdend en wereldomvattend zijn (Vertovec 2003: 641). Hierdoor zien we een steeds groter aantal studies over transnationale gemeenschappen, kapitaalstromen, handel, burgerschap, transnationale corporaties, intergouvernementele agentschappen, nietgouvernementele organisaties, politiek, sociale diensten, sociale bewegingen, sociale netwerken, families, migratiecircuits, identiteiten, publieke ruimtes, publieke culturen (Vertovec 1999: 2). Doordat transnationalisme een uiterst ruim blikveld kan hebben, is het noodzakelijk om de conceptuele en methodologische lijnen af te tekenen. Daarom wordt de historische ontwikkeling van het concept naderbij bekeken, omdat deze verschillende fasen
8
vertoont waarin de onderzoeksfocus wordt vernauwd. Maar eerst en vooral wordt kort ingegaan op twee gerelateerde fenomenen, namelijk diaspora en globalisering. Beiden zijn namelijk nauw verbonden met het transnationalisme en kunnen daardoor onmogelijk onvermeld blijven.
1.2. Diaspora 1.2.1. Conceptuele verruiming Een correcte definitie geven van het woord ‘diaspora’ is geen eenvoudige opdracht, aangezien het concept tegelijkertijd refereert naar een proces, een toestand, een ruimte en een discours (Zeleza 2005: 41). Diaspora is bovendien tevens een manier om de groepsidentiteit, gevormd door ervaringen en beelden van uit het verleden en het heden, te benoemen, te herinneren, te leven en te voelen (Zeleza 2005: 41). Het woord ‘diaspora’ is afgeleid van het oude Griekse woord diaspeirō, “zaaien of verspreiden van de ene naar de andere kant” (Vertovec 2006b: 2). Met deze etymologische oorsprong in gedachten, kan diaspora gedefinieerd worden als een etnische groep die een specifieke herkomstplaats heeft, maar wereldwijd verspreid is door vrijwillige of gedwongen migratie (Vertovec 2006b: 2). Safran (1991, in Patterson 2006: 1896) definieert diaspora als een groep mensen die uitgedreven zijn uit hun oorspronkelijke thuisland, een volk dat gemeenschappelijke herinneringen heeft, met een mythe over en sentimentele en/of materiële banden met dat vaderland. Bovendien is dat volk, volgens Safran (1991, in Patterson 2006: 1896), solidair met diasporaleden die dezelfde etnische achtergrond hebben en met lotgenoten in het oude vaderland. Volgens Safran representeert de joodse diaspora het ‘ideale type’ van een diaspora, hoewel andere verspreidingen – de Armeense, Turkse, Palestijnse en Griekse – ook tot de diaspora’s kunnen worden gerekend (Akyeampong 2000: 185). De joodse diaspora is immers een unieke historische gebeurtenis en mag niet als norm genomen worden voor de andere diaspora’s (Akyeampong 2000: 185). Want, zo stelt ook Robin Cohen (1997, in Zeleza 2005: 40), er bestaan verschillende soorten diaspora’s. Zo zijn er ‘diaspora’s van slachtoffers’ (de Armeense en veel Afrikaanse diaspora’s), ‘imperiale diaspora’s (de Engelse
diaspora),
‘arbeidsdiaspora’s’
(de
Indische
en
Ghanese
diaspora’s),
‘handelsdiaspora’s’ (de Chinese en Libanese diaspora’s) en culturele diaspora’s (de
9
Caraïbische diaspora). Wat vreemd is, is dat de meeste diaspora’s in nationale of etnische termen worden gedefinieerd, maar deze vanuit het Afrikaanse continent eenvoudigweg de Afrikaanse diaspora wordt genoemd (Zeleza 2005: 40). Vaak wordt ze ook de zwarte diaspora genoemd, terwijl geen enkele andere diaspora in kleur wordt uitgedrukt (Zeleza 2005: 40). Deze homogenisering en raciale determinering van Afrika komt geregeld voor, maar dit mag niet aanvaard worden omdat anders afbreuk wordt gedaan aan de diversiteit van het continent (Zeleza 2005). De term ‘Afrikaanse diaspora’ is pas in de jaren vijftig ontstaan in de Verenigde Staten, hoewel deze diaspora al veel langer bestond (Zeleza 2004: 262). Colin Palmer (2000, in Zeleza 2005: 42) onderscheidt zes migratiegolven vanuit het Afrikaanse continent, waarvan drie in de prehistorische tijden en de Oudheid (beginnend met de grote exodus die ongeveer 100 000 jaar geleden zich vanuit het Afrikaanse continent naar de andere werelddelen bewoog), en drie in de nieuwe tijden. Zeleza (2005: 44) identificeert vier Afrikaanse historische diaspora’s, al naargelang hun bestemming: de intra-Afrikaanse diaspora (met onder andere handelaars, slaven, vluchtelingen en pastorale diaspora), de diaspora in de richting van de Indische Oceaan (die bestaat uit zowel vrije migranten als slaven), de Mediterrane diaspora en de Atlantische diaspora (slavenhandel). Eén ding is zeker: hoewel de academische literatuur over de Afrikaanse diaspora de laatste decennia sterk is toegenomen, wordt de onderzoeksfocus niet altijd evenredig verdeeld. De Atlantische diaspora en de oude slavenhandel krijgen nog steeds de meeste aandacht toegeschoven en sommige onderzoekers trekken zelfs expliciet verbanden tussen de slavernij en de ervaringen van latere generaties (Koser 2003). De Afrikaanse diaspora in de Verenigde Staten kan opgedeeld worden in minstens vier groepen (Zeleza 2004: 263). De eerste groep bestaat uit de gemeenschappen van AfroAmerikanen, die gedurende verschillende eeuwen interne en externe migratieprocessen hebben meegemaakt (Zeleza 2004: 263). De tweede groep wordt gevormd door de migrantengemeenschappen die vanuit andere diasporische locaties, zoals de Caraïben, Jamaica en Cuba, gemigreerd zijn naar de VS (Zeleza 2004: 263). De derde groep bestaat uit de recente migranten die vanuit Afrika geëmigreerd zijn (Zeleza 2004: 263), zoals de Ghanese1 migranten die hieronder worden besproken. Tot de laatste groep behoren de
1
Appendix B, figuur 1, Geografische locatie van Ghana
10
Afrikaanse migranten die reeds zelf deel uitmaakten van een diaspora vanuit Azië of Europa, zoals de Oost-Afrikaanse Indiërs of de blanke Zuid-Afrikanen (Zeleza 2004: 263). Diaspora’s die ontstaan in de postkoloniale periode worden “nieuwe diaspora’s” genoemd (Koser 2003: 4). Hoewel enige consensus over de precieze inhoud en de betekenis van deze nieuwe diaspora’s ontbreekt, wordt dit niet als een minpunt beschouwd: “There is arguably nothing wrong with not defining fixed criteria in the definition of a diaspora – a flexible approach is perfectly appropriate for a plural and dynamic concept. Indeed, for Stuart Hall, one of the hallmarks of ‘the diaspora experience’ is that ‘(…) it is not defined by essence or purity, but the recognition of a necessary heterogeneity and diversity’” (Hall 1990: 235 in Koser 2003: 4). Volgens Stuart Hall en Khalid Koser is een flexibele benadering van de definitie van diaspora juist heel toepasselijk omdat het concept zelf veelzijdig en dynamisch is. Heterogeniteit en diversiteit zijn tenslotte typische kenmerken van een diaspora-ervaring. Recente definities kunnen zelfs onomstotelijk toegepast worden op recente Afrikaanse migraties en sommige definities zijn zo flexibel dat ze op bijna elke bevolkingsgroep, die niet in het land van herkomst woont, kunnen toegepast worden (Koser 2003: 5). De definitie van Scheffer (1986: 3 in Koser 2003: 5) is hiervan een goed voorbeeld: “Modern diasporas are ethnic minority groups of migrant origins residing and acting in host countries but maintaining strong sentimental and material links with their countries of origin – their homelands”. Moderne diaspora’s zijn met andere woorden etnische minderheidsgroepen die zich in een gastland hebben gevestigd, maar een sterke emotionele en materiële relatie onderhouden met hun vaderland.
1.2.2. Diaspora en globalisering Het aantal mensen dat uit hun oorspronkelijke woonplaats en/of vaderland is verdreven, is de laatste jaren fel toegenomen. Volgens de Verenigde Naties leven tegenwoordig ongeveer 190 miljoen mensen, tijdelijk of permanent, buiten hun vaderland (Vertovec 2006b: 2). Hierbij komen nog eens honderden miljoenen mensen die verdreven zijn uit hun woonplaats en gemigreerd zijn of nog steeds migreren binnen hun eigen land (Ajibewa en Akinrinade 2003: 2). Terwijl demografische mobiliteit van alle tijden is, is deze de laatste decennia sterk
11
gegroeid door de impact van de globalisering (Ajibewa en Akinrinade 2003: 2). Deze term refereert naar de versterking van de globale verbondenheid en de contacten, relaties en culturele interactie die hierin plaatsvinden (Inda en Rosaldo 2002: 2). Globalisering omvat de sociale, economische, culturele en demografische processen die geschieden binnen een natie en die deze natie tegelijkertijd overstijgen (Kearney 1995: 521). Indien men de lokale situatie wil begrijpen, volstaat het bijgevolg niet om enkel de lokale processen, identiteiten en analyse-eenheden te bestuderen (Kearney 1995: 521) maar moet ook de globale situatie onder de loep genomen worden. Harvey (1989, in Inda en Rosaldo 2002: 5) stelt zich globalisering in de eerste plaats voor als een uitdrukking van een veranderde ervaring van tijd en ruimte. Hij noemt dit de “tijd-ruimte verdichting” (“time-space compression”) en refereert hiermee naar de wijze waarop de economische en sociale processen de wereld als het ware doen krimpen (Inda en Rosaldo 2002: 6). De technologische en economische veranderingen hebben voortdurend de tijd en ruimte samengedrukt, zodanig dat het dagelijkse ritme veel hoger ligt en de afstand tussen verschillende locaties afneemt (Inda en Rosaldo 2002). De Live 8concerten bijvoorbeeld worden in acht verschillende landen georganiseerd maar kunnen gelijktijdig over de hele wereld bekeken worden, waardoor geïnteresseerden deze wereldevenementen vanuit hun sofa kunnen mee volgen. Het is dus een feit dat de wereld in haar geheel gecomprimeerd wordt door de technologische innovaties (een paar uur vliegen volstaat om naar de andere kant van de wereld te reizen) en communicatie (onmiddellijke telefonische verbinding met de rest van de wereld). Maar, dit gebeurt niet op alle plaatsen noch voor alle mensen in dezelfde mate. Volgens John Allen en Chris Hamnett (1995: 2, in Inda en Rosaldo 2002: 4) bezit Afrika verschillende streken die op geen enkele kaart geplaatst worden – noch deze van telecommunicatie, noch deze van wereldhandel, noch deze van toerisme, enzovoort. Zoals Inda en Rosaldo (2002: 4) stellen, bezit de wereld enerzijds complexe netwerken die verre streken met elkaar verbinden, maar anderzijds tevens mensen en streken die hier slechts marginaal aan deelnemen of volledig uitgesloten worden door deze globale interconnectie: “The point here, then, is that while the world may be full of complex mobilities and interconnections, there are also quite a number of people and places whose experience is marginal to or excluded from these movements and links. Indeed, not everyone and everyplace participates equally in the circuits of interconnection that traverse the globe. And this, too, is the world of globalization.”
12
Wanneer deze globalisering precies is ontstaan, is niet zeker. Twee autoriteiten op dit gebied, David Held en Paul Hirst, wijzen op de relatie tussen de globalisering en het kolonialisme (Donkor 2005: 28). Held (2002, in Donkor 2005: 28) argumenteert dat globalisering geen nieuw proces is, maar eerder een versterking van de wereldwijde integratieprocessen die reeds eeuwen geleden begonnen. Deze processen vonden hun hoogtepunt in de hervormingen van de huidige globale economie (Held 2002, in Donkor 2005: 28). Hirst bevestigt dat de globalisering grondige veranderingen heeft ondergaan, maar ontkent dat deze het gevolg zijn van economische gebeurtenissen die eeuwen geleden gebeurden (Donkor 2005: 28). Hij beschouwt globalisering eerder als een relatief recent fenomeen. Harvey (1989, in Inda en Rosaldo 2002: 6) benadrukt dat de huidige globalisering niet het product is van een lineair compressieproces. Ze is wel het resultaat van een discontinue economische geschiedenis die begon met de crisis binnen de Westerse economieën door het Fordisch systeem van massaproductie (Inda en Rosaldo 2002). De vele satellietschotels die de daken ontsieren zijn een teken van deze toegenomen globalisering. Ze representeren de mogelijkheid om op elke plaats, waar ook ter wereld, de eigen cultuur te beleven. Technologische vooruitgang en lagere transportkosten, snellere telecommunicatie en internetverbinding zorgen er voor dat migranten relatief gemakkelijk nauw contact kunnen bewaren met familieleden in het vaderland (Vertovec 2006b: 3). Transnationalisme is duidelijk beïnvloed door deze globalisering, maar heeft ook andere determinanten (cfr. infra). Beide concepten mogen niet verward worden. Terwijl globale processen in grote mate los staan van een bepaalde natiestaat en plaatsnemen in de globale ruimte, zijn transnationale processen verankerd in verschillende natiestaten en overstijgen ze deze (Kearney 1995: 521). Transnationale relaties kunnen dus wereldwijd verspreid zijn, maar hebben een centrum in één bepaalde natie, terwijl dit niet zo is bij globale relaties.
1.3. Historische en theoretische situering van het concept ‘transnationalisme’ 1.3.1. Voorlopers
13
De term ‘transnationaal’ werd lange tijd geleden uitgevonden, maar pas sinds het begin van de jaren negentig trad de term binnen in de brede academische wereld. Bijna een eeuw geleden, in 1916, werd de term reeds gebruikt in de titel van een artikel van Randolph S. Bourne, ‘Transnational America’ (Portes 2001: 185). Bourne vond dat Amerika zichzelf en zijn immigranten een slechte dienst bewees door hen te verplichten hun leven en gewoontes te schikken volgens de regels van de Amerikaanse samenleving, waardoor ze hun eigen culturele erfenis verloren (Portes 2001: 185). Robert Keohane en Joseph Nye’s (1971) volume Transnational Relations and World Politics is een mijlpaal in de transnationale studies (Vertovec 2003: 641). In het boek wordt de staatsgecentreerde benadering van internationale relaties in vraag gesteld, waarbij de auteurs de aandacht vestigen op een brede waaier aan transnationale relaties tussen multinationale bedrijven, niet-gouvernementele organisaties (NGO’s), handelsverenigingen, wetenschappelijke netwerken en de Katholieke Kerk (Vertovec 2003: 642). Het belang van ‘globale interacties’ (gedefinieerd als grensoverschrijdende bewegingen van informatie, geld, objecten en mensen) en hun impact op de politiek in de verschillende staten onderling, wordt sterk benadrukt (Vertovec 2003: 641). Ongeveer een tiental jaar later gaf James Rosenau (1980) een collectie essays uit, The Study of Global Interdependence: Essays on the Transnationalization of World Affairs. Dit werk vond eveneens een belangrijke plaats binnen de studies over transnationalisme. Dit boek beklemtoont de tendens naar ‘transnationalisering’ van wereldzaken, doordat nieuwe globale relaties ontstaan en internationale associaties opgericht worden door individuen en groepen, gaande van studenten tot toeristen, van NGO’s tot corporaties (Vertovec 2003: 643).
1.3.2. Uitwerking van de conceptuele parameters
1.3.2.1. Een nieuw analytisch kader De periode tussen 1990 en 1994 wordt gezien als de debuutjaren van de bekendheid van het concept ‘transnationalisme’. Gedurende deze jaren verschenen de eerste uitgaven waarin de parameters werden uitgewerkt om transnationale migranten en hun gemeenschappen te definiëren (Kivisto 2001: 552). In 1990 organiseerden de culturele antropologen Nina Glick Schiller,
Linda
Basch
en
Christina
Szanton-Blanc
een
eerste
conferentie
over 14
transnationalisme. Gebaseerd op deze conferentie hebben ze een boek uitgegeven, Towards a Transnational Perspective on Migration (Glick Schiller, Basch en Szanton-Blanc 1992), waarin transnationalisme naar voor wordt geschoven als een nieuwe analytische benadering om hedendaagse migratie te onderzoeken. Twee jaar later hebben ze opnieuw een conferentie georganiseerd en in datzelfde jaar publiceerden ze een ander boek, Nations Unbound. Transnational projects, postcolonial predicaments and deterritorialized nation-states (Basch, Glick Schiller en Szanton-Blanc 1994). Deze twee publicaties vormen de eerste theoretische grondslagen van het transnationale perspectief op hedendaagse migratie (Kivisto 2001: 552). Bij de ontwikkeling van het concept transnationalisme vestigden Glick Schiller, Basch en Szanton-Blanc de aandacht op de verschillende kenmerken van de levenswijze van hedendaagse migranten. Hieruit ontwikkelden ze een nieuw theoretisch concept voor de migratiestudies. Glick Schiller en haar collega’s richtten zich vooreerst op het historische vlak. Ze wezen er op dat er iets kwalitatief verschillend is in de leefsituatie van de migranten vandaag, in vergelijking met deze van de late negentiende eeuwse en vroege twintigste eeuwse migranten (Kivisto 2001: 552). In de vroegere periode hebben migranten volgens hen alle sociale relaties en culturele banden met hun thuisland afgebroken, waarbij ze zichzelf enkel binnen de socioculturele, economische en politieke wereld van hun gastmaatschappij lokaliseerden (Kivisto 2001: 552). In contrast hiermee stellen ze dat de leefwereld van hedendaagse migranten zich zowel in de thuis- als in de gastmaatschappij situeert. Door hun specifieke levenswijze en dagelijkse activiteiten construeren ze hun leefruimte op een nieuwe wijze, zodanig dat hun leven zich simultaan in twee of meer naties afspeelt (Basch et al., 1994: 28). Twee of meer maatschappijen worden zo samengebracht in een enkelvoudig sociaal veld dat door de migrant wordt gecreëerd (Basch et al., 1994: 29). Vanuit deze historische vergelijking bieden Glick Schiller et al. een nieuw analytisch kader waarin twee nieuwe termen geïntroduceerd worden: ‘transnationalisme’ en ‘transmigranten’. Transnationalisme wordt door deze auteurs gedefinieerd als “the process by which transmigrants, through their daily activities, forge and sustain multi-stranded social, economic, and political relations that link together their societies of origin and settlement, and through which they create transnational social fields that cross national borders” (Basch et al., 1994: 6). terwijl de tweede term gedefinieerd wordt als volgt:
15
“as migrants whose lived experiences transcend the boundaries of nation-states and who develop and maintain multiple relationships – familial, economic, social, organizational, religious, and political – that span these borders” (Basch et al., 1993:7 in Szanton-Blanc et al., 1995: 684). Met andere woorden, transmigranten zijn migranten waarvan hun leven niet beperkt wordt tot binnen de nationale grenzen, maar integendeel relaties onderhouden en op verschillende vlakken actief zijn in meerdere natiestaten. Transnationalisme wijst bijgevolg op de transnationale sociale ruimte die transmigranten ontwikkelen door hun dagelijkse activiteiten te richten op zowel de maatschappij in hun vaderland als deze in het gastland. Deze sociale ruimte ontstaat doordat migranten sociale, economische en politieke relaties creëren die beide maatschappijen samenbrengen in een sociaal veld dat de nationale grenzen overstijgt.
1.3.2.2. Een nieuw theoretisch kader Bij de vormgeving van het theoretische kader van transnationalisme vestigen Basch et al. (1994) de aandacht op vier kernideeën. Ten eerste wordt gesteld dat transnationale migratie onlosmakelijk verbonden is met het globale kapitalisme en bijgevolg moet deze geanalyseerd worden binnen de context van globale relaties tussen kapitaal en arbeid (Basch et al., 1994: 23). Sommige wetenschappers schuiven de technologische vooruitgang naar voor als voornaamste oorzaak om de blijvende intieme relaties te verklaren tussen de hedendaagse migranten en hun thuisgemeenschap (Wakeman 1988, in Basch et al., 1994: 23). Basch et al. (1994: 23-24) wijzen er op dat deze factor echter niet verklaart waarom migranten zoveel tijd en energie steken in deze relaties en waarom deze relaties ontstaan tussen bepaalde gemeenschappen en tussen andere niet. Ze wijzen er dan ook op dat deze technologische innovatie onvoldoende verklaart waarom migratie al dan niet een transnationaal karakter krijgt en ze stellen dat het huidige kapitalisme het behoud van familiale en andere connecties noodzakelijk maakt: “Technological explanations for the emergence of more transnational patterns of migration prove to be incomplete when divorced from an analysis of the social relations of production. Rather it is the moment of capitalism as a global mode of production that has necessitated the maintenance of family ties and political allegiances among persons spread across the globe” (Basch et al., 1994: 24).
16
Verschillende academici beamen dat technologische vernieuwingen de nauwe relatie met de thuisgemeenschap makkelijker en sneller maken (Foner 1997, Levitt et al., 2003, Portes 2001). Maar deze auteurs wijzen er op dat ook migranten in de laat-negentiende en vroegtwintigste eeuw contacten onderhielden met hun achtergebleven familie. Rond deze eeuwwisseling smeedden Poolse, Italiaanse en Russische migranten veelvuldige relaties waarin ze hun thuisgemeenschappen en deze in het gastland met elkaar verbonden (Portes 2001: 183). Ze investeerden in land en businesspraktijken in de thuismaatschappij, kruisten de Atlantische Oceaan om hun families te bezoeken en sponsorden politieke organisaties die onafhankelijkheid of een regimeverandering nastreefden (Foner 1997, in Portes 2001: 183). De onafhankelijkheid van Polen en Tsjecho-Slowakije werd actief ondersteund door grote migrantengemeenschappen in Amerika; de strijd tegen het Tsarisme vond felle bijstanders onder de Russische uitwijkelingen (Glazer 1954, in Portes 2001: 183). Migranten werden daarnaast door de vaderlandse overheid beschouwd als bron van financiële steun, waardoor de politici van het vaderland de migrantengemeenschappen gingen opzoeken in hun gastland (Foner 1997: 260). Doordat Glick Schiller en haar collega’s deze overeenkomsten tussen de vroegere en huidige migranten aanvankelijk ontkenden, ontlokte dit punt felle kritiek op de studies van transnationalisme in het algemeen (Kivisto 2001, Nagel 2001, Vertovec 2004). Anderzijds leidde dit tot verder onderzoek naar wat oud en wat nieuw is in de transnationale praktijken (onder andere Foner 1997, Portes 2001). Portes stelt hierbij dat het debat over transnationalisme een goed voorbeeld is van wat Robert K. Merton ‘the fallacy of adumbration’ noemde (Merton 1968 in Portes 2001: 184). In het eerste hoofdstuk van zijn klassieke werk Social theory and social structure (1968), introduceert hij het probleem aan de hand van een citaat van Alfred North Whitehead: “But to come very near to a true theory and to grasp its precise application are two very different things. (…) Everything of importance has been said before by someone who did not discover it” (Merton 1968: 1, in Portes 2001: 184). Wanneer een wetenschapper of een groep wetenschappers de aard en het belang van een fenomeen in volledige openbare aandacht hebben gebracht, gebeurt het vaak dat men verwijst naar vroegere ‘vondsten’ die dit fenomeen eveneens hadden opgemerkt (Portes 2001: 184). Echter, vroegere observaties wijzen misschien op het fenomeen in kwestie, maar faalden zelf het belang er van aan te tonen. Portes (2001: 184) stelt aldus: “The fallacy of adumbration consists in negating the novelty of a scientific discovery by pointing to these earlier
17
instances”. Met andere woorden, de wetenschappelijke vondst wordt niet als nieuw beschouwd door naar andere, vroegere gelijkenissen te verwijzen. Smith (2003, in Vertovec 2004: 4) beklemtoont bovendien dat, hoewel transnationalisme misschien reeds bestond, het nieuwe analytische kader de mogelijkheid schenkt dit fenomeen te onderscheiden, in tegenstelling tot vroeger. Maar, het is nog altijd correct dat lange afstandsrelaties honderd jaar geleden niet echt ‘transnationaal’ waren – ‘transnationaal’ in de huidige betekenis van het woord, namelijk met regelmatig en sterk onderhouden sociaal contact (Portes et al., 1999, in Vertovec 2004: 4). Er was weliswaar wel contact, maar dit was minimaal door de beperkte technologische middelen en kan dus onmogelijk vergeleken worden met de huidige situatie. Een tweede kerngedachte van het theoretische analysekader geeft de algemene definitie van transnationalisme weer, namelijk als proces waarbij migranten door dagdagelijkse activiteiten en sociale, economische en politieke relaties, sociale velden creëren die nationale grenzen kruisen (Basch et al. 1994: 27). Hierbij moet de aandacht gevestigd worden op enerzijds de betrekkingen tussen mensen en anderzijds de beweging van ideeën en materiële voorwerpen. Deze relatie tussen migranten en hun achtergebleven gezin en familie kan heel sterk zijn, insinueert Vertovec (2003). Families die samen op eenzelfde plaats wonen, zo stelt Steven Vertovec (2004: 13), houden hun discussies gewoonlijk rond de keukentafel (bijvoorbeeld over de volgende reisbestemming, over het nieuwe interieur of over het rebelerende gedrag van de puberdochter); nu bespreken migrantenfamilies diezelfde familiezaken terwijl ze zich op kilometerslange afstand van elkaar bevinden. Peggy Levitt weerspiegelt in haar boek Transnational villagers (2001) diezelfde relatie tussen de Mirafloreños, de vroegere inwoners van Miraflores (een dorp in de Dominicaanse Republiek) die migreerden naar Boston, Massachusetts, en hun achtergebleven familie. “In Miraflores, villagers often dress in T-shirts emblazoned with the names of businesses in Massachusetts, although they do not know what these words or logos mean. They proudly serve their visitors coffee with Cremora and juice made from Tang. Many of the benches in the Miraflores park are inscribed with the names of villagers who moved to Boston years ago. And almost everyone (…) can talk about “La Mozart” or “La Centre” – Mozart Street Park and Centre Street, two focal points of the Dominican community in Jamaica Plain2. In Boston, Mirafloreños have re-created their premigration lives to the extent that their new physical and cultural environment allows. (…) There are several streets where people from Miraflores live in almost every triple-decker house. Community members leave their apartment doors open so that the flow between households is as easy and uninhibited as it is in Miraflores. They decorate their refrigerators with the same 2
De meeste Mirafloreños-migranten vestigen zich in en rond Jamaica Plain, die traditioneel gezien een witte en Latino-buurt was, totdat deze vanaf de jaren zestig de stad begonnen te verlaten (Levitt 2001: 2).
18
plastic fruit magnets they used in Miraflores, and they put the same sets of ceramic animal families on the shelves of their living rooms. Women continue to hang curtains around the door frames; these provide privacy without keeping in the heat in the Dominican Republic but are merely decorative in Boston. Because someone is always travelling between Boston and the island, there is a continuous circular flow of goods, news, and information. As a result, when someone is ill, cheating on his or her spouse, or finally granted a visa, the news spreads as quickly in Jamaica Plain as it does on the streets of Miraflores. (…) Instead of loosening their connections and trading one membership for another; some individuals are keeping their feet in both worlds. They use political, religious, and civic arenas to forge social relations, earn their livelihoods, and exercise their rights across borders” (Levitt 2001: 2-3). Levitt geeft hier verschillende voorbeelden over de manier waarop migranten hun leven in het gastland organiseren volgens hun leven voor de migratie. De magneetjes op de koelkast, de keramische diertjes die de leefruimte opfleuren en de gordijnen voor de deur zijn allemaal elementen die typisch zijn voor het leven in Miraflores, maar die migranten overgebracht hebben naar Boston. Aangezien veel migranten reizen tussen Boston en Miraflores, is er een voortdurende uitwisseling van nieuwtjes, waardoor de informatie zich even snel verspreid in het geboortedorp als in Jamaica Plain. Met andere woorden, de band tussen beide groepen wordt uitgedrukt door frequente contacten, mode, voedsel en decoratie van het interieur en is bijgevolg zodanig sterk dat het “net lijkt alsof het dorpsleven plaats vindt op twee locaties” (Levitt 2001: 2). Rouse (1991: 15, in Basch et al., 1994: 29) bevestigt dat de voortdurende uitwisseling van mensen, geld, goederen en informatie tussen verschillende plaatsen de inwoners van deze locaties samenbrengt in één enkele gemeenschap, ondanks hun geografische verspreidheid: “Through the continuous circulation of people, money, goods and information, the various settlements have become so closely woven together that, in an important sense they have come to constitute a single community spread across a variety of sites”. Het derde luik van het theoretische kader richt zich op de conceptuele beperktheid waarmee Basch et al. (1992, 1994) werden geconfronteerd. Het gebruik van politieke grenzen om migranten te categoriseren als “vreemdelingen”, tijdelijk of illegaal aanwezig (Sassen-Koob 1981, in Basch et al., 1994: 30), is één voorbeeld van het beperkte wetenschappelijke vocabularium. Ook ideeën wat betreft klasse, nationalisme, etniciteit en ras hoefden opnieuw gedefinieerd te worden (Kivisto 2001: 554), omdat deze onmogelijk de verbondenheid tussen de verschillende geografische locaties konden conceptualiseren. Deze cultuurconcepten zijn volgens Basch et al. (1994) begrensd en weerspiegelen de globale relaties van cultuur en macht. Het is bijgevolg noodzakelijk deze begrensde visies te ontbinden. Theorieën die als 19
gesloten systemen functioneren en waarin de natiestaat de analyse-eenheid vormt, slagen er namelijk niet in om ruimte te laten voor het bredere actieveld waarin hedendaagse migranten handelen (Kivisto 2001: 553). Het gebruik van concepten zoals diaspora en transnationalisme reflecteren een poging om te breken met het begrensde, vaak teleologische denken over cultuur, belichaamd door ideeën zoals ‘assimilatie’ en ‘etnische minderheid’ (Nagel 2001: 250). Als de drie vorige theoretische ankers samengebracht worden, kan gesteld worden dat deze nieuwe terminologie van cultuur en ruimte gerechtvaardigd is omdat hedendaagse migranten niet langer de banden met hun vaderland verbreken en een assimilatieproces ondergaan, maar integendeel “sociale velden bouwen die hun oorsprongsgemeenschap verbinden met hun gastgemeenschap” (Glick Schiller et al., 1992, in Nagel 2001: 248). Migranten kunnen nu accuraat ‘transmigranten’ genoemd worden volgens Glick Schiller et al., omdat ze “veelvoudige economische, sociale, politieke en organisatorische relaties opbouwen over nationale grenzen heen” (Glick Schiller et al., 1992: 1, in Nagel 2001: 248). Deze veranderingen zijn geworteld in een ‘globaal kapitalistisch systeem’, waarin de economische verplaatsingen in de kapitaalafhankelijke en kapitaalkrachtige landen verdere migratie naar deze laatste landen veroorzaken (Basch et al., 1994: 26). Glick Schiller en haar collega’s ijveren dus voor een theorie die zowel het nationale als het globale vlak – wereldsystemenperspectief – omspant en die zo adequaat de processen van transnationalisme kan bestuderen (Kivisto 2001: 553). De vierde component van het theoretische kader wijst op het feit dat de transnationale migranten geconfronteerd worden met en zich engageren in twee of meer natiestaten. Hun identiteiten en praktijken worden bijgevolg opgebouwd volgens bepaalde categorieën, zoals ras en etniciteit, en deze categorieën zitten diep ingebed in het wezen van de verschillende naties (Basch et al., 1994: 34). Glick Schiller, Basch en Szanton-Blanc wijzen er op dat de hedendaagse wereld een interessante paradox vertoont, namelijk de sterke productie van culturele en politieke grenzen die zich, tegelijkertijd met het streven naar een enkelvoudig economisch wereldsysteem, ontwikkelt (Basch et al., 1994: 34). Rechtstreekse communicatie tussen de verschillende werelddelen bevordert deze economische ontwikkeling. Om deze tegenstrijdige trends te ontwarren, moeten de culturele afbakeningen en politieke grenzen die zijn opgetrokken tussen verschillende groepen mensen, geplaatst worden binnen de globale context van politieke macht en controle van grondstoffen en arbeidskracht (Basch et al., 1994: 34). 20
De legitimiteit van de natiestaten om macht uit te oefenen over een bepaald gebied is, tegen vele verwachtingen in, een relatief recente gebeurtenis die in de achttiende en negentiende eeuw werd geschapen. Gebaseerd op onder andere een ‘uitgevonden’ (Hobsbawn en Ranger 1983) gemeenschappelijke linguïstische en historische achtergrond werd een natiestaat opgericht, die al dan niet ‘imaginair’ was (Anderson 1991). Natievorming, de “natie” als culturele constructie, de relatie tussen verschillende staten binnen eenzelfde wereldsysteem en de categorisering van mensen als raciaal of etnisch verschillend, zijn slechts enkele thema’s die hier aan te pas komen. Hierop wordt niet dieper ingegaan; er wordt hiervoor verwezen naar auteurs zoals Anderson (1991), Billig (1995), Gellner (1983), Hobsbawn en Ranger (1983), Löfgren (1989), Smith (1991). Samen met het concept ‘natie’, speelt ook dat van ‘ras’ een belangrijke rol. Beide concepten kunnen als twee zijden van eenzelfde historisch discours worden beschouwd (B. Williams 1989, Takaki 1990, in Basch et al., 1994: 37). Raciale categorieën hebben bijgedragen tot een verschillende behandeling van sommige bevolkingsgroepen binnen de ontwikkeling van het wereldkapitalisme (E. Williams 1964, in Basch et al., 1994: 37). Met andere woorden, onderliggend aan de raciale categorisering liggen economische relaties. Ook politieke factoren bepalen de processen van raciale categorisering. In dit onderdeel wordt hier niet verder op ingegaan. Daarnaast is etniciteit in de Verenigde Staten wel een belangrijk thema om van naderbij te bekijken. In het hart van het Amerikaanse natieconcept ligt het concept van de blanke identiteit (Lieberson 1980, B. Williams 1989, in Basch et al., 1994: 40). De constructie van “het Amerikaanse volk” als blank volk diende enerzijds om de onderschikking van de Afro-Amerikaanse bevolking te rechtvaardigen en te handhaven, anderzijds kon men op deze manier bepaalde migrantengroepen laten assimileren en andere uitsluiten (Basch et al. 1994: 40). Doorheen de geschiedenis passeerde een aantal etnische modellen de revue. Voor het einde van de negentiende eeuw was Anglo-centrisme (soms ook Anglo-conformiteit genaamd) de dominante ideologie (Attah-Poku 1996a: 15). Op alle verschillende manieren trachtte men de traditionele cultuur van de migranten weg te vegen en te vervangen door de Anglosaksische (Attah-Poku 1996a: 15). De etnische minderheden werden ‘geamerikaniseerd’ en dit proces werd uitgevoerd op alle vlakken, zowel op linguïstisch, cultureel als religieus vlak (Attah-Poku 1996a: 16). Vanaf het einde van de negentiende eeuw tot het begin van de twintigste eeuw was de smeltkroestheorie (melting pot) populair. Dit model verwachtte dat “alle etnische culturen zouden versmelten of verdwijnen” waardoor één hybride cultuurvorm zou overheersen, die sterk Anglosaksisch getint was 21
(Attah-Poku 1996a: 16). Migranten zouden bepaalde elementen vanuit de Amerikaanse Anglosaksische cultuur overnemen en hun eigen originele kenmerken verliezen (Glazer en Moynihan 1967: 135). De assimilerende kracht van de dominante cultuur oefent op verschillende manieren invloed uit op de migrantengroepen, waardoor ze gekneed worden tot iets nieuws, maar steeds als groep herkenbaar blijven (Glazer en Moynihan 1967: 135). Beide theorieën, zowel de Anglocentrische als de smeltkroestheorie, weerspiegelen homogene etnische ideeën en neigen sterk naar de Anglosaksische cultuur. Doch, het eerste model is duidelijk dwingender van aard, terwijl het tweede meer een biologisch harmonieuze eenheid tracht te verwerven via onderwijs, culturele mengeling en politieke insluiting (Attah-Poku 1996a: 16). Vanaf de jaren vijftig tot vandaag bestaat het smeltkroesmodel samen met de theorie van cultureel pluralisme of multiculturalisme. Dit model verschilt van de vorige doordat het de culturele heterogeniteit als een verrijking voor de samenleving beschouwt en moet nagestreefd worden, zolang deze heterogeniteit niet in opvaar komt met de “belangrijkste normen en waarden van de dominante cultuur” (Attah-Poku 1996a: 18). Etnische diversiteit en culturele verdraagzaamheid vormen hier de kerngedachten. Dit model boet recentelijk aan populariteit in, zowel in West-Europa als in de Verenigde Staten. Wereldwijde terreuraanslagen zijn hiervan een belangrijke oorzaak en leiden er toe dat integratie meer en meer het sleutelwoord wordt in het migrantenbeleid.
1.3.3. Academische respons 1.3.3.1. Kritische noten De ontdekking van transnationale praktijken bij migranten door Nina Glick Schiller, Linda Basch en Cristina Blanc-Szanton heeft geleid tot een enthousiaste stroom activiteiten die over de meest gevarieerde manifestaties van dit fenomeen documenteerden (Portes 2001: 182). Het empirische werk van deze pioniersgroep heeft met andere woorden gezorgd voor een volledige appreciatie van de betekenis van het transnationale proces, maar simultaan ontstond een te groot blikveld (Portes 2001: 182). Misschien heeft, zoals Nina Glick Schiller aanhaalt, de opwinding over de “ontdekking van de transnationale aspecten van hedendaagse migratie” geleid tot “de tendens om (…) transnationale migratie (…) als een compleet nieuw fenomeen” te beschouwen (Glick Schiller 1996: 4, in Foner 1997: 255). Opvattingen zoals deze van Elsa
22
Chaney – dat nieuwe Caribische migranten “waarneembaar verschillen van de migranten uit de vorige periode die hun thuisland voorgoed verlieten” – zijn typisch voor de wijze waarop etnografen van de post-1965 migratie het verleden zagen (Glick Schiller 1996: 4 in Foner 1997: 255). Een eerste reden voor de aanvankelijk te uitgebreide claims had te maken met het enthousiasme voor de nieuwigheid van het fenomeen en de manier waarop het nieuwe theoretische model de traditionele assimilatiemodellen uitdaagde (Glick Schiller en Fouron 1999 in Portes 2001: 182). Het concept van transnationalisme bracht inderdaad een nieuw perspectief op hedendaagse migratiestromen en genereerde een nieuwe set hypotheses over de vestigings- en aanpassingspatronen (Portes 2001: 182). Een tweede en meer beslissende reden voor de te uitgebreidheid van het concept lag bij de methodologie die werd gebruikt in de vroegere studies. Traditionele benaderingen neigden om internationale migranten als uitzondering op de norm te beschouwen. De aandacht van de onderzoeker werd hierbij opgedeeld onder de migratieprocessen – waarbij het belang van geografische beweging over internationale grenzen beklemtoond werd – en het product van migratie – waarbij de impact van de migranten op de gastgemeenschappen werd benadrukt (Al-Ali en Koser 2002: 3). In contrast hiermee staan de transnationale benaderingen waarin internationale migranten niet als anomalieën worden beschouwd, maar eerder als vertegenwoordigers van een steeds meer globale wereld (Al-Ali en Koser 2002: 3). Bijgevolg werd in alle enthousiasme er van uitgegaan dat alle migranten – of toch het merendeel – hun leven transnationaal structureerden en dat de traditionele assimilatiemodellen definitief de pan uitgeveegd waren. Dit was uiteraard incorrect; hier wordt later op ingegaan. Verschillende
academici
beschouwen
de
uitgangspunten
van
de
studies
over
transnationalisme problematisch (zie Kivisto 2003, Nagel 2001). Echter, deze critici focussen zich enerzijds op een aantal werken van een groepje wetenschappers (voornamelijk Glick Schiller, Basch en Szanton-Blanc; Smith en Guarnizo; Portes) en anderzijds worden dezelfde kritieken vaak hardnekkig herhaald (Vertovec 2004: 2). Studies over transnationalisme zitten echter in de lift, zoals reeds gezegd. Het feit dat critici zich vaak beperken tot een klein aantal onderzoekers en nieuwe publicaties consequent negeren, breekt de waarde van de studie in haar geheel aldus niet af. Een van de meest terugkerende kritieken is deze over gelijkenissen tussen de leefwijze van vroegere (in de late negentiende en vroege twintigste eeuw) migranten en de hedendaagse. Hierboven werd reeds vermeld dat deze kritiek deels terecht was en leidde tot verder onderzoek inzake de precieze onderzoeksfocus. 23
Een andere kritiek is dat de theoretische benadering er niet in slaagt de focus op de natiestaat te ondermijnen (Nagel 2001: 252). Maar hoewel transnationalisme wordt beschreven als een theorie die weerstand biedt aan staatshegemonie en de centrale positie van de natiestaat in academische analyse verwerpt, zijn veel van deze beschrijvingen hardnekkig staatsgecentreerd (Nagel 2001:252). Daarnaast komen een aantal andere kritische bemerkingen regelmatig terug. Vertovec (2004: 3-4) zet ze op een rijtje. Conceptuele onduidelijkheid (het door elkaar gebruiken van ‘transnationalisme’, ‘multinationaal’, ‘internationaal’, ‘globaal’) en het te vaak toepassen van ‘transnationalisme’ zijn hier enkele van. Daarnaast is er onzekerheid betreffende de beperkte of blijvende transnationale participatie over generaties heen en verwarring door het gebruik van verschillende trans-woorden (trans-nationaal, trans-staat, trans-migrant, trans-lokaal). Een eenzijdige focus op de migranten die transnationaal leven, brengt slechts één kant van het verhaal; wat gebeurt er met die migranten die geen transnationale banden ontwikkelen?
1.3.3.2. Verfijning conceptuele en methodologische lijnen Verschillende kritische noten waren terecht en daagden de wetenschappers uit de conceptuele en methodologische lijnen nauwer uit te tekenen en de onderzoeksfocus te limiteren (Levitt et al., 2003). In de eerste plaats worden de transnationale actoren van dichterbij bekeken. Levitt et al., (2003: 569) wijst er namelijk op dat niet alle migranten zich transnationaal engageren en dat zij die dit wel doen, sterk variëren qua sector, niveau, dieptegang en het al dan niet formele karakter van hun betrokkenheid. Daarnaast worden de verschillende conceptuele maatstaven uit de doeken gedaan die deze verscheidenheid trachten weer te geven. Maar de aandacht gaat eerst naar de verduidelijking van wat transnationale activiteiten zijn en de onderscheidende kenmerken zijn in vergelijking met internationale en multinationale praktijken. Portes (2001: 185) onderscheidt vier categorieën acties, waarmee hij het onderscheid duidelijk maakt tussen transnationale, internationale en multinationale activiteiten. Tot de eerste categorie behoren de activiteiten die uitgevoerd worden door de nationale staten, bijvoorbeeld ambassades en diplomatische activiteiten van nationale regeringen. De tweede categorie bestaat uit de activiteiten die uitgevoerd worden door formele instituties die hun basis hebben
24
in één enkel land, bijvoorbeeld universitaire uitwisselingsactiviteiten. Tot de derde categorie behoren de activiteiten die uitgevoerd worden door formele instituties die bestaan en opereren in veelvuldige landen, bijvoorbeeld globale corporaties met productiefaciliteiten in verschillende landen of de Katholieke Kerk en andere godsdiensten die zich op wereldvlak hebben ontwikkeld. De laatste categorie bestaat uit de activiteiten die uitgevoerd worden door niet-institutionele actoren vanuit de burgermaatschappij, bijvoorbeeld door gewone migranten die handel voeren over nationale grenzen heen (grassroots trade) (Portes 2001). De eerste en tweede categorie worden door Portes internationale activiteiten genoemd, de derde categorie is multinationaal, terwijl de laatste categorie transnationaal is. Het onderscheid tussen de transnationale categorie en de drie voorafgaande is dat de transnationale acties uitgevoerd worden door georganiseerde groepen of netwerken van individuen, in tegenstelling tot de acties die geleid worden door organisaties of overheidsinstellingen. De sterkte van transnationale banden is afhankelijk van de regelmaat of de intensiteit waarmee de activiteiten worden uitgevoerd. Migranten die bijvoorbeeld in sterke mate politiek actief zijn of die regelmatig een leidersfunctie aannemen in de migrantenvereniging, zijn intensief transnationaal actief (Levitt et al., 2003: 570). Zij die slechts af en toe deelnemen aan transnationale activiteiten, hebben een minder sterke band. Er zijn duidelijk meer migranten occasioneel actief: zij participeren in verenigingen van het thuisland en sluiten zich slechts bij een kritieke gebeurtenis aan bij een politieke of religieuze groep (Levitt et al., 2003: 570). Migranten nemen ofwel deel in activiteiten die beperkt zijn tot een enkele sector – economisch, politiek, sociocultureel, religieus – ofwel engageren ze zich op verschillende vlakken (Levitt et al., 2003: 569). Er zijn bijvoorbeeld individuele migranten en groepen waarvan hun kostwinning afhankelijk is van regelmatige transnationale activiteiten, terwijl hun politieke en religieuze leven gefocust is op de gastgemeenschap; in tegenstelling tot deze migranten zijn er ook migranten die regelmatig participeren in religieuze en politieke transnationale activiteiten en slechts occasioneel geld naar huis sturen of investeren in thuislandprojecten (Levitt et al., 2003: 569). Een interessant artikel hierbij is dat van Portes (1997). Portes bespreekt de transnationale ondernemingen die migranten in de Dominicaanse Republiek oprichten en bemerkt hierbij dat de migranten zich ook op politiek, sociaal en cultureel vlak moeten ontwikkelen, willen ze het voortbestaan van hun bedrijf garanderen:
25
“What makes these enterprises transnational is not only that they are created by former immigrants, but that they depend for their existence on continuing ties to the United States. (…) Moneys were remitted by kin and friends who remained in the U.S. but were partners or co-owners of the firm. In addition to capital, many firms received transfers in kind, producer goods or commodities for sale” (Portes en Guarnizo 1990: 16 in Portes 1997: 10). Door financiële steun van familie en kennissen die in de VS verblijven, kan de onderneming in het vaderland blijven bestaan. Deze migranten worden op die manier partners in de firma en schenken naast geld ook goederen. Het is boeiend om te begrijpen dat transnationale bedrijven zich vaak niet uitsluitend op economisch vlak transnationaal hebben ontwikkeld, maar integendeel andere transnationale aspecten vereisen om het blijvende succes ervan te verzekeren. Ook het niveau van transnationale activiteiten kan variëren. De links tussen migrantenverenigingen en hun thuisstad, of banden tussen kerken in het zend- en ontvangstland, zijn vaak bedoeld om heel specifieke en lokale (‘translokale’) banden te smeden. Maar voor sommige groepen dienen transnationale praktijken niet langer om hun identiteiten te bevestigen aan een bepaalde plaats, maar daarentegen om hun blijvend lidmaatschap in bredere etnische, religieuze of professionele groepen op lokaal, regionaal en nationaal niveau te bevestigen (Levitt et al., 2003: 570). De loyaliteit van een migrant voor een bepaalde plaats – dorp of district – kan dus verschoven worden naar de bredere genealogische en religieuze netwerken of gemeenschappen (Levitt et al., 2003: 570). Transnationale banden variëren ook in hun formele karakter (Levitt et al., 2003: 570). Sommige groepen regulariseren hun transnationale loyaliteit door zich uit te drukken binnen geïnstitutionaliseerde structuren, terwijl andere via informele ad hoc relaties ageren (Levitt et al., 2003: 570). Zo kunnen migranten enerzijds lid zijn van een migrantenvereniging en op deze wijze transnationaal actief zijn, door bijvoorbeeld financiële en materiële steun te verlenen aan een bepaalde organisatie in het vaderland. Anderzijds kunnen migranten via hun persoonlijke sociale netwerken transnational banden ontwikkelen met achtergebleven familie en vrienden. Portes gelooft dat veel transnationale activiteiten informeel zijn, waarmee hij bedoelt dat ze plaatsnemen buiten het bereik van de staatsregulatie en –controle. Volgens Portes is “the key aspect of transnational activities [is] that they represent goal-oriented initiatives that require coordination across national borders by members of civil society. These activities are undertaken on their own behalf, rather than on behalf of the state or other corporate bodies” (Portes 2001: 186).
26
Het distinctieve kenmerk van een transnationale activiteit is aldus de gewone burger die namens zichzelf – en dus niet ten voordele van de staat of een andere rechtspersoon – een activiteit start die niet beperkt blijft tot de eigen nationale grenzen. Het verband tussen de frequentie en het al dan niet institutionele karakter van transnationale praktijken is niet echt duidelijk. Terwijl geïnstitutionaliseerde arena’s transnationaal engagement vergemakkelijken, kan een informeler karakter een grotere flexibiliteit aan de hand brengen en vlugger een antwoord bieden op verschillende uitdagingen (Levitt et al., 2003: 570). De laatste jaren kenden een sterke conceptuele uitdieping met betrekking tot de wijze, diepte en impact van het transnationale karakter van een specifieke migrantengroep. Hier worden enkele van deze concepten kort besproken. Guarnizo en Smith (1998) zijn uitvinders van de termen transnationalism from above en transnationalism from below waarmee ze verwijzen naar de grensoverschrijdende initiatieven van regeringen en corporaties aan de ene kant, en deze van migranten en alledaagse ondernemers aan de andere kant (Guarnizo en Smith 1998, in Portes 2001: 185). Itzigsohn en Saucido (2002) maken een onderscheid tussen lineair, reagerend en behoeftig transnationalisme. Het eerste type ontstaat doordat migranten tijdens hun verblijf in het gastland de relatie met de thuisgemeenschap onderhoudt, waardoor deze een transnationaal karakter krijgt. Dit type bezit tevens plannen om te remigreren naar het vaderland. Het reagerende type daarnaast ontstaat als reactie op de negatieve ervaringen die migranten hebben in de gastgemeenschap, bijvoorbeeld door discriminatie (Itzigsohn en Giorguli Saucedo 2005: 899). Het derde type transnationalisme is van toepassing op migranten die de banden met het thuisland proberen op te bouwen, maar aangezien (financiële) middelen hen ontbreken, kunnen ze dit niet onmiddellijk bij hun aankomst in het gastland verwezenlijken (Itzigsohn en Giorguli Saucedo 2002: 771). Wanneer de migrant deze middelen verwerft, zal hij/zij trachten de banden met de thuisgemeenschap aan te trekken. Deze verschillende soorten transnationalisme worden door Itzigsohn en Giorguli Saucedo (2002: 772) gegoten in drie hypotheses. Ten eerste, hoe sterker de emotionele banden van de migranten met hun vaderland, hoe meer ze zich transnationaal engageren; ten tweede, hoe groter de economische middelen, hoe meer migranten zich transnationaal zullen engageren; ten derde, hoe meer een migrant zijn/haar ervaring in de gastgemeenschap in negatieve termen ziet, hoe meer hij/zij zich transnationaal zal engageren (Itzigsohn en Giorguli Saucedo 2002: 772).
27
1.4. Determinerende factoren Voor het ontstaan van transnationale activiteiten zijn een aantal factoren vereist, namelijk tijden ruimtecomprimerende technologische innovaties en hun commerciële diffusie (Portes 1999:464). Maar de aanwezigheid van deze factoren brengt niet noodzakelijkerwijs transnationalisme met zich mee. Want zoals reeds werd vermeld, gaan sommige groepen zich in sterke mate profileren op transnationaal vlak, terwijl andere zich er niet in betrekken. Binnen specifieke migrantengemeenschappen creëren sommige individuen en families transnationale initiatieven om zich socio-economisch te ontwikkelen, terwijl andere meer conventionele wegen betreden als loonarbeiders (Portes 1999: 464). Daarnaast kan ook de omvang en het karakter van politieke en socioculturele transnationale activiteiten in grote mate variëren. Daarom moet de vraag gesteld worden welke factoren determinerend zijn voor de ontwikkeling van transnationalisme.
1.4.1. Migratie als individuele of familiale beslissing Een eerste logische factor is dat de immigratiegeschiedenis en de manier waarop migranten worden ontvangen, bepaalt of de activiteiten zich al dan niet transnationaal zullen oriënteren (Portes 1999: 464). Wanneer migratie indrukwekkend groot is en gemotiveerd wordt door politieke en/of economische moeilijkheden in het thuisland, is het aannemelijk dat migranten moreel verbonden blijven met hun achtergebleven familie en vrienden (Portes 1999: 464). Ze zullen bijgevolg deze banden onderhouden en eventueel de leefsituatie van de kennissen trachten te verbeteren, door bijvoorbeeld regelmatig een som geld op te zenden of materiële voorwerpen te doneren. In landen waar de economische situatie ongunstig is, zoals in veel Afrikaanse landen, is migratie vaak een overlevingsstrategie van het gezin en wordt een transnationale relatie aldus onderhouden. Hierop wordt later ingegaan. Indien migratie daarentegen een individueel proces is, gegrond op persoonlijke beslissingen, zullen transnationale activiteiten eerder op selectieve basis gebeuren en zal er geen nauwe relatie gecreëerd worden met de andere diasporaleden (Portes 1999: 464). Vooral bij de elitemigranten, mensen die relatief rijk zijn in het vaderland en een opleiding of werkervaring willen volgen in het buitenland, is migratie een individuele beslissing. 28
1.4.2. Xenofobe ervaringen in het gastland De mate waarin migranten geconfronteerd worden met discriminatie en vijandelijkheid in het gastland is een volgende factor die invloed uitoefent op de aanpassing van migranten in hun nieuwe samenleving (Portes 1999: 465). Koser (2003: 11) stelt zelfs dat vooral de leden van nieuwe Afrikaanse diaspora’s (cfr. supra) geconfronteerd worden met racisme en sociale uitsluiting. Indien de migrant een inferieure positie bekleedt binnen de maatschappij, wordt hij geprikkeld om zijn eigenwaarde te herstellen (Portes 1999: 465). Deze prikkeling wordt sterker wanneer de overheid van het gastland de migrantenrechten negeert of ontkent. Migranten kunnen hun eigenwaarde opkrikken door zowel economische (economische zekerheid
zoeken
via
niet-conventionele
wegen)
als
sociale
activiteiten
(migrantenverenigingen). Itzigsohn en Giorguli Saucedo (2005) bevestigen in hun studie de hypothese dat enerzijds de sociale afstand tussen migranten en de autochtone bevolking toeneemt wanneer migranten geconfronteerd worden met discriminatie. Discriminerende ervaringen hebben een negatief en significant effect op de migranten, wat er op wijst dat aanrakingen met het Amerikaanse raciale systeem het incorporatieproces van migranten beïnvloedt (Itzigsohn en Giorguli Saucedo 2005: 914). De regering van de Verenigde Staten heeft bijvoorbeeld continu de vluchtelingenstatus van Salvadoranen verworpen, terwijl de migranten door fysieke kenmerken en landbouwersoorsprong op de laagste treden van de sociale ladder worden geplaatst door de autochtone Amerikaanse bevolking (Portes 1999: 465). Ook de Afro-Amerikaanse bevolking wordt consequent als minderwaardig beschouwd en deze inferieure sociale positie is een vaak besproken topic in de literatuur van Afro-Amerikaanse schrijvers: “In a way, the Negro tells us where the bottom is: because he is there, and where he is, beneath us, we know where the limits are and how far we must not fall. We must not fall beneath him. We must never allow ourselves to fall that low” (Baldwin 1971: 22 in Basch et al. 1994: 40). Met andere woorden, de zwarte medemens in de Amerikaanse maatschappij representeert de onderste trap van de sociale ladder en toont duidelijk dat de blanke zich nooit mag ‘verlagen’
29
tot dat niveau. Om weerstand te bieden aan discriminerende praktijken trekken migranten beschermende grenzen op rond hun groep, waarbij ze zich identificeren met tradities en interesses geworteld in hun vaderland. Migranten gaan zich zo in sterkere mate transnationaal engageren, zowel op economisch als op sociocultureel vlak (Itzigsohn en Giorguli Saucedo 2005: 915). Hierbij gaan ze zich symbolisch, en soms ook fysisch, afscheiden van de gastgemeenschap (Portes 1999: 465). Of zoals Alejandro Portes beschrijft: “Immigrants in these situations are in the country, but are certainly not of it, preferring to see themselves as belonging elsewhere both socially and economically” (Portes 1999: 465). Hoewel migranten zich dus fysiek in de gastgemeenschap bevinden, leven ze in gedachten in de thuisgemeenschap in het vaderland waar ze gerespecteerd worden. Ze zijn in het gastland enkel om er geld te verdienen en keren vaak terug naar hun vaderland om zo sociale banden te onderhouden met de gemeenschap waaruit ze afkomstig zijn. Immigranten engageren zich in transnationale praktijken als gevolg van hun tekort aan voldoening in hun leven binnen de gastgemeenschap (Itzigsohn en Giorguli Saucedo 2002: 772). Migranten die geld naar huis sturen of gemeenschapsprojecten financieel ondersteunen, genieten namelijk een hoger sociaal prestige in hun vaderland dan in hun gastland. Transnationale banden kunnen zo de eigenwaarde van migranten opkrikken en de negatieve ervaringen in het gastland compenseren. Dit is duidelijk een voorbeeld van reactief transnationalisme, zoals hierboven reeds kort werd besproken. Alejandro Portes (1999a) geeft hiervan een goede illustratie waar beide factoren – negatieve en discriminerende ervaringen in het gastland en een verhoogd sociaal prestige in het vaderland – aan bod komen. De geïnterviewde is voorzitter van een comité dat in zijn thuisland, El Salvador, instaat voor de verbetering van een klein stadje, La Esperanza. De man woont en werkt in de Verenigde Staten en is er op verschillende niveaus en in verschillende contexten geconfronteerd met discriminatie, maar toch wil hij er blijven wonen. Wanneer hem gevraagd wordt waarom, antwoordt hij het volgende: “I really live in El Salvador, not in LA. When we have the regular fiestas to collect funds for La Esperanza, I am the leader and am treated with respect. When I go back home to inspect the works paid with our contributions, I am as important as the mayor. In LA, I just earn money, but my thoughts are really back home. It’s only three hours away” (Portes 1999: 466). Naast reactief transnationalisme, waarvan discriminatie en negatieve perceptie in de gastgemeenschap de katalysator zijn voor transnationale participatie, zijn er, zoals reeds aangehaald hierboven, nog twee andere situaties die kunnen leiden tot een uitgesproken identificatie
met
het
vaderland.
Noch
lineair
transnationalisme,
noch
behoeftig
30
transnationalisme, worden hier besproken, omdat beiden ontstaan wanneer het gastland (relatief) gastvrij is ten opzichte van de migranten en dit hier aldus niet ter zake doet.
1.4.3. Sociale netwerken en migrantengemeenschappen Indien migratie een overlevingsstrategie is van de familie, is de kans groot dat kandidaatmigranten via sociale netwerken in contact staan met mensen die reeds gemigreerd zijn. Deze mensen kunnen hen op verschillende manieren helpen, bijvoorbeeld met de reisweg te bepalen. Vooral wanneer de reis clandestien moet verlopen, spelen deze netwerken een belangrijke rol door een organiserende infrastructuur te voorzien die de mensen van het ene deel van de wereld naar het andere kan brengen (Crisp 1999: 7). Het bestaan van deze sociale netwerken is dan ook een cruciaal element voor het ontstaan van de nieuwe diaspora’s (Ajibewa en Akinrinade 2003: 6). Want, zoals Douglas Massey (1998, in Crisp 1999: 7) benadrukt, wordt migratie een proces die zichzelf voedt, omdat het zelf de sociale structuur creëert die leidt tot migratie: “once the number of network connections in an origin area reaches a critical level, migration becomes self-perpetuating, because migration itself creates the social structure to sustain it”. Daarnaast vertonen deze netwerken nog een aantal andere functies. Ze vormen in de tweede plaats een belangrijk informatiekanaal voor toekomstige migranten en voorzien hen van allerhande praktische weetjes betreffende transportmogelijkheden, de asielprocedure, het sociale welzijnssysteem… (Crisp 1999). Asielzoekers en andere migranten die deze informatie bezitten, vertrekken vanuit een betere positie om te onderhandelen over hun toegang tot hun bestemmingsland in het Westen (Crisp 1999: 6). Anderzijds is de informatie die deze netwerken brengen over de bestemmingslanden vaak rooskleuriger dan in werkelijkheid, omdat het verhaal bij iedere tussenpersoon aangedikt wordt en succesrijker wordt voorgesteld (Ajibewa en Akinrinade 2003). Het resultaat hiervan is een verdraaide waarheid die de toekomstige migranten aanstookt om ook hun plannen waar te maken (Ajibewa en Akinrinade 2003). Een volgende grote rol die de migrantennetwerken spelen is deze van transferkanaal waarlangs financiële en andere middelen worden overgebracht naar de thuisgemeenschap
31
(Crisp 1999). Formele kanalen zijn dan wel aanwezig, veel migranten verkiezen de informele weg om zo extra kosten te vermijden door het geld te laten overbrengen via bijvoorbeeld koeriers die deel uitmaken van het sociale netwerk. Het geld kan anderzijds ook meegegeven worden met vrienden of kennissen die sporadisch terugreizen naar het vaderland. Als laatste punt wordt de praktische hulp van de migrantengemeenschappen bij aankomst van een nieuwe migrant belicht. Ze voorzien de nieuwe migranten immers van onderhoud en steun, bijvoorbeeld op vlak van kledij en onderdak (Ajibewa en Akinrinade 2003). Daarnaast introduceren ze de nieuw aangekomen landgenoten op de arbeidersmarkt. Het gebeurt vaak dat migranten via vrienden of kennissen werk aangeboden krijgen in de informele sector, maar deze jobs zijn vaak beneden de kwalificaties van de werkzoekende. Anderzijds zijn pas aangekomen migranten een gemakkelijk slachtoffer voor uitbuiting, omdat ze de nieuwe omgeving onvoldoende kennen en geen kennis hebben van hun rechten en mogelijkheden (Ajibewa en Akinrinade 2003, Crisp 1999). Zoals hierboven reeds werd vermeld gaan migranten, die geconfronteerd worden met een xenofobe houding van de gastgemeenschap, zich vlugger groeperen om zo hun eigenwaarde te behouden en contacten met de vaderlandse cultuur te herbeleven. Anderzijds worden de migranten, aangezien ze in de gastgemeenschap leven, blootgesteld aan een levenswijze die verschillend is van de hunne. Deze factoren kunnen eventueel, in de loop van de tijd, een invloed uitoefenen op de transnationale banden die migranten onderhouden. Algemeen gezien heeft een langer verblijf in de gastmaatschappij geen negatieve invloed op de transnationale banden; ook de kennis van de Amerikaanse normen en waarden is niet nefast. Integendeel, in de mate dat deze factoren migrantenlinks beïnvloeden, hebben ze een positief effect, in tegenstelling tot de verwachtingen van de assimilatiethesis (Itzigsohn en Giorguli Saucedo 2005: 913).
1.4.4. Het culturele karakter van de migranten Het is eveneens duidelijk dat het karakter en de reikwijdte van transnationale ondernemingen in grote mate afhankelijk is van de culturele middelen die een bepaalde groep met zich meebrengt (Portes 1999: 465). Een vaak vermeld voorbeeld is de diaspora van de autochtone
32
Otavalo-Indianen die in Noord-Amerika en Europa kleurige poncho’s, panfluiten en andere artisanale producten verkopen. Vanuit de hooglanden in Ecuador hebben ze een rijk en wijdverspreid commercieel netwerk uitgebouwd dat economisch succesvol is. Via voortdurend contact met de dorpsbewoners in de geboortestreek worden nieuwe verkoopsproducten aangevraagd, die door de reizende handelaars worden verkocht in het Westen. Traditionele producten worden zo rechtstreeks van de producent aan de consument verkocht, waardoor ze zich alle winst toe-eigenen. Nieuwe producten uit de Westerse landen vinden zo eveneens hun intrede in de Otavalo-vallei, waar tegelijkertijd Europese vrouwen rondlopen in traditionele autochtone kledij – de vrouwen van de transnationale handelaars (Portes 1999; Kyle 1994, in Portes 1997).
1.4.5. De staat De staat speelt een uiterst belangrijke rol in het blokkeren van of het steunen van transnationale banden. Bij de oprichting van kleine grensoverschrijdende economische en sociale organisaties door individuele migranten (grassroots transnationalisme), is de staat zelden betrokken. Maar wanneer de grootte en impact van deze organisaties toeneemt en het belang er van duidelijk wordt, komt ook de overheid zijn zegje doen (Portes 1999: 467). Ook migranten die als loonarbeiders of als zelfstandigen aan het werk zijn, vormen een belangrijke invloedsgroep voor het vaderland, zowel op economisch als op politiek vlak. Migranten werden door de overheid in het vaderland vooreerst enkel gezien als bron van buitenlandse inkomsten doordat ze – meestal in kleine sommen maar met een grote regelmaat – geld opsturen naar familie en vrienden in het vaderland. Door de grote verscheidenheid en het sterke karakter van transnationale activiteiten begon de overheid van de zendlanden migrantengemeenschappen te zien als een bron van investeringen, ondernemingsinitiatieven, markten voor nationale bedrijven en zelfs als politieke representanten in het buitenland (Portes 1999: 467). Hierdoor hebben een stijgend aantal landen zich gehaast om een dubbele nationaliteit wettelijk toe te laten, terwijl de migranten aangemoedigd werden om zich te naturaliseren en op politiek vlak te participeren in het gastland (Portes 1999: 467). Tot korte tijd geleden was er echter een wijdverspreide afkeer van deze dubbele nationaliteit. De politieke partijen in de
33
zendlanden vreesden dat, wanneer dubbele nationaliteit migranten toelaat te stemmen, felle politieke tegenkanting zou komen van de nationale burgers in het buitenland (Vertovec 2004). Vooral in de periode na de Koude Oorlog verdwijnt deze afkeer (Vertovec 2004: 30). Deze opvallende beleidswending maakt duidelijk dat de zendregeringen niet willen dat hun migranten terugkeren naar het vaderland. Integendeel, ze verkiezen dat migranten een zekere status verwerven in de rijkere gastlanden van waaruit ze economische en politieke bijdrages kunnen leveren aan het vaderland (Portes 1999: 467). Vanuit het Amerikaans perspectief gezien, bereiken de naturalisatieaanvragen de laatste jaren recordcijfers en wordt er jaarlijks naar schatting meer dan een half miljoen kinderen geboren die minstens één aanvullende nationaliteit bezitten (Schuck 1998: 153, Aleinikoff en Klusmeyer 2001, in Vertovec 2004: 31). Zoals Alexander Aleinikoff en Douglas Klusmeyer (2001: 87) stellen, is de dubbele nationaliteit een onuitwisbaar teken van een steeds globalere wereld die op alle mogelijke wijzen verschillende locaties met elkaar verbindt: “ [there is] an emerging international consensus that the goal [of state policies] is no longer to reduce plural nationality as an end in itself, but to manage it as an inevitable feature of an increasingly interconnected and mobile world”. De beslissing om emigranten letterlijk een ‘stem’ te geven in de nationale politiek heeft deuren geopend voor de migranten (Portes 1999: 474). Het sterk doorwegende belang van de steun van de diasporaleden heeft soms geleid tot de oprichting van ministeries of overheidsorganen die zich specifiek tot de diaspora richten. In Mexico bijvoorbeeld heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een Programa para Comunidades Mexicanas en el Extranjero – Programma voor Mexicaanse Gemeenschappen in het Buitenland – opgericht. Hiermee tracht de overheid de politieke steun van de migranten te verwerven en de mobiliseringen van oppositieleden naar het buitenland te voorkomen (Portes 1999: 474). Een andere sterke illustratie van de politieke interesse van de emigranten is de financiële steun die Kroatische migranten in 1990 gaven aan de verkiezingscampagne van Fanjo Tudjman. Samen doneerden ze $4 miljoen en werden hiervoor beloond met zetels in het parlement: de diasporaleden kregen twaalf van de 120 zetels toegewezen – meer dan dat Kroatië ’s eigen etnische minderheden hadden verkregen (Vertovec 2006a). Verkiezingen in Turkije en Israël toonden aan dat overzeese burgers massaal naar het vaderland terugkeren om te stemmen, soms werd hun vlucht betaald door de politieke partijen. Daarnaast kunnen migranten ook hun stem uitbrengen in hun ambassade in het gastland, zoals tijdens recente Indonesische en Algerijnse verkiezingen (Vertovec 2006a). 34
Naast deze casussen, waarin het belang van de migranten min of meer gelijk is als dat van de overheid, zijn er ook duidelijk andere situaties. In de context van het nieuwe partnerschap tussen de VS en Mexico trachtte de Mexicaanse regering de vernietigende betogingen in het buitenland (tegen mensenrechtenschendingen en frauduleuze verkiezingsuitslagen van de regerende partij) tegen te houden. Maar door het dubbele burgerschap slaagden de Mexicaanse immigranten er in hun capaciteit te vergroten en gehoord te worden in zowel de Verenigde Staten als in Mexico (Portes 1999: 474). Het is bijgevolg glashelder dat de migranten en hun zendlanden verschillende verwachtingen stellen aan de andere partij. Eva Østergaard-Nielsen (2003b in Vertovec 2004: 36) formuleert dit als volgt: “While sending countries are quick to call for their expatriate population’s economic and political contribution to development in the country of origin, it is clear that most expatriates and their representative organizations expect this to be a two way deal. Emigrants want their country of origin to support their struggle for equal rights and against discrimination on the labour market. More established migrant and diaspora groups demand more transparency and good governance in order to feel that their remittances and foreign direct investment is spent in the best possible way.” Østergaard-Nielsen wijst er met andere woorden op dat de overheid verlangt dat hun emigranten een economische en politieke bijdrage leveren die de ontwikkeling van het vaderland
stimuleert,
terwijl
veel
migranten
(terecht)
verwachten
dat
dit
een
tweerichtingsproces is. Als tegenprestatie wensen de migranten steun van het vaderland te ontvangen in hun strijd voor gelijke rechten en antidiscriminatie in het gastland. Georganiseerde migrantenverenigingen bundelen hun krachten en maken de overheid duidelijk dat ze een goed en transparant beleid vereisen, opdat ze de zekerheid hebben dat hun financiële investering goed benut is.
1.4.6. Conclusie Hierboven werden een aantal factoren beschreven die invloed uitoefenen op het transnationale vormingsproces. Naast deze vijf bovenvernoemde elementen, kunnen ook andere een rol spelen. Twee aspecten die aanvankelijk vaak onderbelicht bleven in de studies worden hier kort besproken. Een eerste factor is religie. Religie kwam echter tot een aantal jaar geleden slechts occasioneel aan bod in studies over transnationalisme, maar de laatste jaren kwam hierin verandering (Levitt 2003; Onyinah 2004; Opoku-Dapaah 2006; van Dijk 2004, 1997;
35
Yang en Ebaugh 2001). In deze studies wordt erkend dat religie duidelijk aanwezig is in het alledaagse leven van veel migranten. Het oefent een belangrijke invloed uit op de manier waarop migranten geïncorporeerd zijn in de gastmaatschappij en tegelijkertijd verbonden blijven met hun thuisland (Levitt et al., 2003: 568). De manier waarop gender invloed uitoefent op transnationale migratie is een ander topic dat in vroege studies weinig aandacht kreeg. Gender is een centraal organiserend principe in het leven van de mens en transnationale migratie beïnvloedt mannen en vrouwen op een verschillende wijze. Daarnaast kan een transnationale ervaring de relatie tussen beide geslachten wijzigen (Levitt et al., 2003: 568). Vrouwen kunnen bijvoorbeeld meer prestige verwerven door de achtergebleven familie financieel te steunen, waardoor de vrouw niet langer economisch afhankelijk is van haar man. Anderzijds nemen vrouwen vaak bepaalde Westerse waarden over en introduceren die in hun eigen leefsituatie, waardoor de relatie met de man verandert. Een vaak voorkomend voorbeeld is dat al het huishoudelijke werk op de vrouw haar schouders terecht komt, terwijl veel vrouwen, net als hun echtgenoot, buitenshuis werken (Donkor 2005). Dit zorgt voor spanning binnen de relatie. Belangrijke wetenschappers die een pioniersrol spelen in dit studieveld zijn Pessar, Mahler, Menjivar, Pérez-Itriago, Guendelman, Itzigsohn en Giorguli Saucedo (in Itzigsohn en Giorguli Saucedo 2005).
36
2. Ghanese diaspora Migratie
is
sinds
mensenheugenis
een
sleutelkenmerk
van
overlevings-
en
vooruitgangsstrategieën in Afrika en er zijn weinig andere regio’s in de wereld waarvan de bevolking zo mobiel is (Ricca 1989 in Ammassari en Black 2001: 6). Mansell Prothero stelde tevens dat “migration movements have been a feature of Africa in the past and are one of its most important demographical features at the present day” (Anarfi 1982 in Anarfi et al., 2003). Ondanks het feit dat Afrika’s aandeel in de wereldwijde migrantenpopulatie de laatste jaren afneemt, produceert Afrika, zowel in absolute als relatieve cijfers, een disproportioneel groot aantal van alle migranten ter wereld (Ajibewa en Akinrinade 2003: 4). Afrika’s demografische toekomstperspectieven, één van de motieven van migratie, zijn echter weinig hoopgevend. Gallup et al. (1999 in: van Dalen et al., 2005: 741) voorspelde dat een groot deel van de bevolkingsgroei de komende dertig jaar voornamelijk zal plaatsvinden in geografisch benadeelde regio’s van de wereld, in het bijzonder Afrika. Hoge geboortecijfers en lage levensverwachtingen zijn slechts enkele factoren die in de volgende decennia zullen bijdragen tot een grotere emigratiestroom vanuit het Afrikaanse continent (Hatton en Williamson 2002, 2003a in: van Dalen et al., 2005: 741). Een sterke stijging van het aantal Afrikaanse jongeren en het tekort aan economische groeiperspectieven zullen deze emigratiedruk enkel vergroten (van Dalen et al., 2005: 742). Daarnaast zorgen economische crisissen, vaak hand in hand met autocratische regimes en politieke repressie, een slechte toegang tot gezondheidszorg en onderwijs, het wegkwijnen van werkzekerheid et cetera voor een extra impuls om te migreren (Ajibewa en Akinrinade 2003: 3). Er wordt algemeen aangenomen dat vandaag de dag 190 miljoen mensen buiten hun geboorteland wonen, een aantal dat stijgt met 2 procent per jaar (Vertovec 2006b: 2; World Bank 2000, in Ammassari en Black 2001: 4). Het totale volume van de zuid-noord migratie is de laatste veertig jaar sterk gegroeid. Dit kan gelinkt worden aan de breder wordende kloof tussen de ontwikkelingslanden en de economisch meer welgestelde landen (Ammassari en Black 2001: 4). De globalisering en diens ‘time-space compression’ (Harvey 1989, in: Inda en Rosaldo 2002: 6) werkt de creatie van transnationale banden in de hand, waardoor migratie meer dan ooit een weloverwogen strategie wordt om de levensstandaard te verhogen (cfr. supra).
37
Cijfers over het aantal Ghanezen dat in het buitenland woont, variëren sterk. Het precieze aantal is natuurlijk moeilijk te bepalen aangezien veel migranten trachten Westerse landen illegaal binnen te geraken. Er wordt aangenomen dat bij benadering een vijfde van de totale Ghanese bevolking in het buitenland woont (Asiedu 2003: 3). Pashington Obeng (1998: 338) beweert dat er in 1998 zo’n 200 000 Ghanese migranten in de VS verbleven. Volgens Orozco (2005: 6) wonen minstens een miljoen Ghanezen in het buitenland, waarvan 300 000 in de VS.3 Volgens het U.S. Censusbureau echter bedroeg het totale aantal (legaal aanwezige) Ghanese migranten 65 572 in 2000, andere bronnen4 spreken van 80 000 migranten in 2000 en 126 000 in 2006.
2.1.
Context
Aandacht voor de vroege twintigste eeuwse situatie toont dat Ghana vroeger een relatief welvarend land was. De politieke instabiliteit en de economische en sociale crisis enkele decennia later maakten de toekomstperspectieven donker en werkten regionale en internationale migratie in de hand. Om het ontstaan van de actuele Ghanese diaspora te schetsen, zal de aandacht bijgevolg eerst gericht worden op de prekoloniale periode. Ghana was toen een relatief welgesteld land waarvan de economische voorspoed een sterke immigratie vanuit West-Afrikaanse buurlanden genereerde. Tijdens de eerste jaren na de onafhankelijkheid in 1957 genoot Ghana van een betrekkelijk stabiele politieke en economische situatie. Daarnaast bezat het één van de betere Afrikaanse wegenstructuren waarlangs sterke uitvoerproducten zoals cacao en goud getransporteerd werden.5 Ghana was toen voornamelijk een immigratieland, maar kende ook een kleinschalige emigratie. Vanaf de jaren zestig verzeilde Ghana in structurele economische neergang en verschillende opeenvolgende coups destabiliseerden het land ook op politiek vlak.6 De daaropvolgende jaren brachten weinig hoopvolle toekomstperspectieven en vanaf midden de jaren zestig ontstond een groeiende emigratiebeweging die aanvankelijk kleinschalig was maar steeds grotere proporties aannam. Emigratie naar het Westen was oorspronkelijk slechts een mogelijkheid voor de rijkste Ghanezen, maar sinds de jaren zeventig wagen ook minder 3
Orozco (2000: 6) baseert dit aantal op de totale hoeveelheid remittances die vanuit de VS gestuurd worden richting Ghana.
4
5
[http://www.migrationinformation.org/datahub/countrydata/data.cfm]
Country Profile 2006: 18 6 Country Profile 2006: 4-5
38
bemiddelde burgers de overstap. Deze grootschalige exodus van geschoolde en nietgeschoolde Ghanezen op zoek naar werkgelegenheid tekende de start van een intensifiëren en groeiende Ghanese diasporavorming (Anarfi et al., 2003: 5). Deze nieuwe migraties zijn op diverse vlakken verschillend van de vroegere migraties. Kwame Nimako, een Ghanese socioloog die werkzaam is op de Amsterdamse Universiteit, wijst op drie factoren die in grote mate hebben bijgedragen tot deze nieuwe migraties. De laagconjunctuur die Ghana kende tussen 1964-84 is een eerste factor, en de daaruit volgende politieke instabiliteit is een volgende factor (Akyeampong 2000: 204). De derde factor ontstond door de invoering van het verplicht onderwijs in 1961, waardoor het aantal opgeleiden toenam zonder dat de economische capaciteit en de werkgelegenheid meegroeiden (Akyeampong 2000: 204).
2.1.1.
Prekoloniale en koloniale periode
Voorafgaand aan de relatief recente globalisering en toenemende internationale migratie kende West-Afrika reeds een migratietraditie waarin nationale grenzen relatief onbelangrijk waren (Peil 1995:346). Trans-Saharische handelsroutes verbonden de regio met andere delen van Afrika en maakten interregionale verplaatsing van handelaars, geleerden en religieuze clerici mogelijk (Bump 2006: 1). De eerste Britse aanwezigheid op de Afrikaanse westkust in de negentiende eeuw en de landinname die vanaf 1901 hierop volgde, bracht deze migratie niet terug op een laag pitje. Tot de jaren zestig was Ghana – de toenmalige Goudkust – immers
een
immigratieland
waar
migranten
vanuit
West-Afrikaanse
buurlanden
meeprofiteerden van de gunstige economie. Handel, werkgelegenheid in Ghana’s goudmijnen en op de cacaoplantages en een groeiend arbeidstekort ten tijde van de Brits koloniale aanwezigheid waren de belangrijkste factoren die deze immigratie stimuleerden (Anarfi et al., 2003). Handelsmigratie was een vaakvoorkomende activiteit in het prekoloniale West-Afrika. Clapperton (1929) beschrijft de aanwezigheid in de stad Kaiama van een karavaan “consisting of upward of 1000 men and women, and as many beasts of burden on their way back to Hausaland after a long trading trip to Gonja and Ashanti” (Clapperton 1929 in Anarfi et al., 2003: 9). Deze handelsmigratie bereikte volgens Sudarkasa (1974-75) haar hoogtepunt in het koloniale tijdperk omdat deze streek toen een relatieve vrede kende (Anarfi et al., 2003: 10).
39
Deze internationale handelsactiviteiten bleven verder bestaan tot in het begin van de jaren zeventig toen de Aliens Compliance Order komaf maakte met de aanwezigheid van buitenlanders in Ghana (Anarfi et al., 2003: 10). Naast deze handelaars trok Ghana vanaf de late negentiende eeuw tot de tweede helft van de twintigste eeuw eveneens mijnwerkers en plantagearbeiders aan die het interne arbeiderstekort7 moesten aanvullen (Anarfi et al., 2003: 10). Ghana was, samen met Ivoorkust en Senegal, een veel voorkomend bestemmingsland. Voornamelijk mannelijke migranten vanuit Togo en Upper Volta (nu Burkina Faso), maar ook kleinere aantallen vanuit Nigeria, Ivoorkust en Mali, migreerden er naartoe (Zachariah en Condé 1981: 6). De vroeg-koloniale aanwezigheid van de Britten was hier een belangrijke factor in. Volgens Zachariah en Condé (1981: 6) verkoos 94 procent van de Togolese emigranten Ghana als favoriete bestemming. Britse koloniale bronnen telden in 1928 ongeveer 60 000 migranten vanuit Upper Volta in Ghana, dit kwam omdat ze waren weggedreven door Britse militaire rekrutering, gedwongen arbeid en hongersnood (Zachariah en Condé 1981: 6). De plotse stijging van cacao-export in de jaren dertig leidde tot verdere rekrutering van buitenlandse arbeidskrachten, waardoor in praktijk complete dorpen en volledige clans vanuit Upper Volta naar Ghana migreerden (Anarfi et al., 2003: 11). De buitenlandse bevolking in Ghana verdubbelde hierdoor tussen 1948 en 1969 (Anarfi et al., 2003: 11). In 1960 woonden en werkten naar schatting 828 000 buitenlandse migranten in Ghana, waarbij deze groep 12 procent van de totale bevolking bedroeg (Zachariah en Condé 1981: 37). 98 procent van deze immigranten waren afkomstig uit Afrika, waarvan minder dan één procent oorspronkelijk woonachtig was buiten WestAfrika (Bump 2006: 2). Vier West-Afrikaanse landen, namelijk Togo, Burkina Faso, Nigeria en Ivoorkust, voorzagen 88,9 procent van Ghana’s totale migrantenpopulatie (Bump 2006: 2). De meeste West-Afrikaanse landen kenden ook een interne migratie die zich voornamelijk tot de
stedelijke
gebieden
richtte.
Door
onevenwichtige
verdeling
van
ontwikkelingsprogramma’s en projecten ten voordele van het zuiden, kent Ghana reeds sinds de prekoloniale periode een informele scheiding tussen de noordelijke staten – Noord, Upper East en Upper West – en de zeven zuidelijk gelegen staten – Ashanti, Brong-Ahafo, Central,
7
Dit arbeiderstekort werd mede veroorzaakt doordat de Akan weigerden ondergrondse arbeid te verrichten. Ze associeerden dit enerzijds met onvriendelijke geesten die zich in het ondergrondse schuilhouden en anderzijds werd een lage status toegeschreven aan ondergronds werk, wat voor hen een degradatie zou betekenen. Daarnaast konden de Akan voldoen in hun bestaan door de cultivering van traditionele voedselgewassen en jacht en visvangst, zodanig dat ze geen noodzaak voelden om hun arbeid te verkopen aan de Europeanen (Anarfi et al., 2003: 10). Bijgevolg moest het arbeiderstekort opgevuld worden met arbeidskrachten vanuit de buurlanden.
40
Eastern, Greater Accra, Volta en Western.8 In Ghana was deze nationale migratie bijgevolg voornamelijk een noord-zuid beweging die zich richtte naar de stedelijke gebieden, waarbij vooral de regio rond Accra te maken kreeg met een grote toestroom (Zachariah en Condé 1981: 8). Door deze migratie verloren dunbevolkte gebieden een respectievelijk groot aantal inwoners, zoals in de Noordelijke provincie (186 000 migranten), terwijl 200 000 van de 226 000 migranten naar de hoofdstad trokken (Zachariah en Condé 1981: 8). Terwijl Ghana voornamelijk gekenmerkt werd door immigratie, kende het land ook een minimale prekoloniale emigratie. Een voorbeeld van deze vroege internationale migratie zijn de Ghanese vissersgemeenschappen (onder andere de Fanti en Ga) die met het hele gezin migreerden naar ongeveer elk land aan de West-Afrikaanse kust (Asiedu 2003: 2). Later werd deze migratie verder uitgebreid naar de kusten van Centraal- en Zuidelijk Afrika (Asiedu 2003: 2). De koloniale emigratie daarnaast bestond vooral uit studenten en geschoolde arbeiders die vanaf de jaren vijftig naar het Verenigd Koninkrijk en naar andere Engelssprekende landen trokken (Bump 2006: 2). Deze migratie was hoofdzakelijk het resultaat van Ghana’s economische voorspoed (Sabates-Wheeler et al., 2005: 6). Sommige goed opgeleide Ghanezen migreerden naar jonge onafhankelijke Afrikaanse naties (Gambia, Botswana, Sierra Leone) waar ze bijvoorbeeld als rechter of havensupervisor fungeerden of deel uitmaakten van de universiteitsstaf (Asiedu 2003: 2; Peil 1995: 346). Andere migranten trokken naar een aantal Europese steden waarmee Ghana een bilateraal akkoord had betreffende de vrije beweging van burgers, bijvoorbeeld het vroegere West-Duitsland (Asiedu 2003: 2).
2.1.2.
Economisch-politieke instabiliteit
De eerste jaren na de onafhankelijkheid in 1957, als eerste Sub-Saharische natie, zijn relatief gunstig. Echter, Ghana’s sterke immigratieprofiel verdwijnt volledig van de kaart wanneer steeds
dalende
wereldmarktprijzen
voor
cacao
en
goud,
Ghana’s
voornaamste
exportproducten, een economische laagconjunctuur in de hand werken. In afwezigheid van elke buitenlandse privé-investering wendde Kwame Nkrumah, toenmalig Eerste Minister,
8
Country Profile 2006: 32
41
zich tot een weinig succesvol industrialiseringsprogramma (Akyeampong 2000: 205).9 De agricultuur – en cacao, Ghana’s golden goose – genoot weinig prioriteit en in het midden van de jaren zestig werd het duidelijk dat de Ghanese economie in een crisis was beland (Akyeampong 2000: 205).
Ook
op
politiek
vlak
ontstond
gekissebis.
Politieke
meningsverschillen werden hardhandig de kop ingedrukt en in februari 1966 vond een eerste militaire interventie plaats onder leiding van conservatieve generaals die de National Liberation Council (NLC) vormden.10 Na verkiezingen in 1969 werd de macht overgedragen aan de Progress Party (PP) met aan het hoofd Kofi Busia.11 Deze regering schoof alle economische problemen af op de immigranten en beloofde meer werkgelegenheid te creëren voor de Ghanese burgers (Peil 1995: 348). Economische malaise zorgde voor een kleinere instroom en groeiende – vrijwillige – uitstroom van migranten met als hoogtepunt de dwangmatige uitvoering van de Alien Compliance Order in 1969, waarbij alle buitenlandse arbeiders zonder geldige verblijfsvergunning verplicht werden Ghana onmiddellijk te verlaten (Zachariah en Condé 1981: 37-38). Het aantal buitenlanders in Ghana daalde bijgevolg van 12,3 procent in 1960 naar 6,6 procent tien jaar later (Anarfi et al., 2003: 6). Deze politiekgeïnspireerde uitwijzingen van alle vreemdelingen (inclusief in Ghana geboren kinderen van migranten) hadden echter geen positief effect op de neerwaartse economische spiraal12 en de Ghanese exodus groeide verder (Peil 1995: 348). Door de kostenverlaging van transport en kwalitatief verbeterde communicatiemiddelen in de jaren zestig-zeventig werd een interne noord-zuid migratie gestimuleerd. Of zoals Abdulai (1999 in Anarfi et al., 2003: 18) stelt: “The easier movement back and forth from rural and urban areas serves to improve information and as such lowers the risks of movement, thereby increasing the chances of rural residents locating jobs in the urban centres”. De economische situatie was vanaf het begin de jaren zeventig bijzonder ongunstig voor de meeste Ghanezen. Voor veel stedelijke bewoners voldeed één job niet om te kunnen overleven en ook plattelandbewoners ervoeren emigratie als enig alternatief om de hoge voedselprijzen (die tot 65 procent van de inkomsten bedroegen) het hoofd te bieden (Peil 1995: 350). Tegelijkertijd kende Nigeria in de jaren zeventig een sterke olieprijsstijging 9
Het industrialiseringsbeleid van Nkrumah werd ingevoerd ondanks de aanbeveling van William Arthur Lewis, de West-Indische economist, om de agricultuur verder te ontwikkelen prioritair ten opzichte van Ghana’s industrie (Akyeampong 2000: 205). 10 Country Profile 2006: 4 11 Country Profile 2006: 4-5 12 Deze uitwijzingen worden als nefast beschouwd voor Ghana’s economie, omdat de migranten bij het vertrek kapitaal met zich meenamen en doordat hun afwezigheid de handelsschakel die migranten hadden gevestigd in Ghana vernielde (Brydon 1985: 564 in Higazi 2005: 2)
42
waardoor de economie hervormd werd en meer werkkrachten welkom waren (Peil 1995: 350). De oprichting van de Economic Community of West African States (ECOWAS)13 in 1975 maakte quasi probleemloze migratie naar Ghana’s buurlanden mogelijk (Anarfi 2003: 7). Veel Ghanezen verlieten Ghana op zoek naar werkgelegenheid; Ghana verloor zo voor het eerst enorme aantallen geschoolden, vooral onderwijzers, rechters en administrators (SabatesWheeler et al., 2005: 7). Naar schatting twee miljoen Ghanezen migreerden tussen 1974 en 1981 naar Nigeria en Ivoorkust, een tiende van Ghana’s toenmalige totale bevolking (Anarfi 2003: 7; Peil 1995: 349). De meerderheid van deze emigranten waren geschoolden, waarvan velen uitgenodigd werden door landen zoals Oeganda, Botswana, Nigeria en Zambia om er te assisteren in de nationale ontwikkeling na de onafhankelijkheid (Anarfi et al., 2003: 6). De totale hoeveelheid Ghanezen die in de jaren zeventig naar Nigeria migreerden, werd pas bekend toen de Nigeriaanse economie wankelde in 1983-84 (Sabates-Wheeler et al., 2005: 7). Op gelijkaardige manier als Ghana’s economische malaise jaren voordien, veroorzaakte de economische laagconjunctuur in Nigeria gewichtige politieke en sociale opschudding (Bump 2006: 2). Plots werd opgemerkt hoeveel Ghanese migranten werkzaam waren in Nigeria en de oplossing voor dit economische en politieke probleem bestond erin de migranten het land uit te wijzen (Arthur 1991: 74; Peil 1995: 350). De beslissing – van kracht op 17 januari 1983 – creëerde een van Nigeria’s grootste humanitaire crisissen sinds het einde van de burgeroorlog begin 1970 (Aluko 1985: 541). In het totaal werden in een eerste fase drie miljoen buitenlanders hardhandig het land uitgewerkt, in een latere fase werden nog eens 12 000 migranten buiten de landsgrenzen gezet (Aluko 1985: 539). Meer dan een miljoen Ghanezen moesten binnen de veertien dagen Nigeria verlaten en keerden – velen slechts tijdelijk – terug naar hun vaderland (Arthur 1991: 74; Peil 1995: 350). In de internationale pers14 weerklonken harde woorden tegen deze gewelddadige uitwijzingen en vooral de Nigeriaanse regering werd hier niet gespaard (Aluko 1985). Toch herhaalde de Nigeriaanse overheid de uitwijzingsprocedure in 1985 waarbij nogmaals 100 000 Ghanezen verplicht werden het land te verlaten (Bump 2006: 3).
13
De ECOWAS ontstond in 1975 uit de Coommunauté Economique d’Afrique (CEAO) en werd gevormd door 15 West-Afrikaanse landen: Benin, Burkina Faso, Côte d’Ivoire, Gambia, Ghana, Guinee, Guinee-Bissau, Liberia, Mali, Mauritanië, Niger, Nigeria, Senegal, Sierra Leone en Togo (Peil 1995: 347, Country Profile 2006: 52). De Kaapverdische Eilanden vervoegden ECOWAS in 1977, Mauritanië nam het lidmaatschap op begin 2000 (Country Profile 2006: 52). Het voornaamste doel was om vrij transport van goederen en vrije beweging van mensen binnen West-Afrika te stimuleren (Country Profile 2006: 52). 14 Vooral de Franse pers verborg haar vijandigheid ten opzichte van de Nigeriaanse regering niet; Jeune Afrique bijvoorbeeld noemde de uitwijzingen “an act of barbarism unparallelled in the world” (Aluko 1985: 542).
43
Na een serie onbekwame regeringen en militaire regimes wierpen jonge officieren, onder leiding van Jerry John Rawlings, in 1979 de regering omver en vormden de Armed Forces Revolutionary Council (AFRC).15 Dit was het begin van het ‘Rawlings tijdperk’. De drie maanden durende ambtsperiode van de AFRC veroorzaakte een nooit eerder geziene golf van geweld op de burgermaatschappij (Akyeampong 2000: 205). Het regeringsambt werd daarna overgedragen aan de People’s National Party (PNP) onder leiding van Hilla Limann, maar ook zij faalden een sterkere economie te creëren of een van corruptie gespaarde regering te vormen.16 Daarna pleegden de soldaten, opnieuw onder leiding van J.J. Rawlings, een tweede coup in december 1981.17 De nieuwe regering, geleid door de Provisional National Defence Council (PNDC), stichtte een militair technocratisch regime waarin J.J. Rawlings en andere militairen focusten op nationale veiligheid en het bestrijden van corruptie.18 In deze “heilige oorlog” tegen de “vijanden van de revolutie” werd Ghana gedurende drie jaar lang verzwolgen door een politieke instabiliteit waarin executies, verdwijningen, opsluitingen, confiscatie van eigendommen en publieke vernederingen schering en inslag waren (Donkor 2005: 32).19 De grote droogte in 1983 en de komst van meer dan een miljoen Ghanezen die uit Nigeria weggedreven waren, zorgden voor extra druk op de wankele economie. De Ghanese economie stuikte volledig in elkaar en eind 1983 rapporteerde de UN Food and Agriculture Organization massale hongersnood, mede veroorzaakt door droogte en bosbranden die zowel de gewassen bestemd voor verkoop als deze voor consumptie vernielden (Akyeampong 2000: 205; Donkor 2005: 32). In deze periode richtte de Ghanese overheid zich tot het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank om een Structureel Aanpassingsprogramma (Structural Adjustment Program - SAP) op te zetten om Ghana opnieuw te doen meetellen op globaal economisch niveau (Donkor 2005: 32). Ghana’s SAP ging van kracht in 1983 en was één van Afrika’s eerste en langstlopende structurele aanpassingsplannen.20 SAP’s opereerden volgens een bilaterale overeenkomst met de financiële instellingen om geld te voorzien voor economische ontwikkeling (World Bank 1980 in Donkor 2005: 32). Hiervoor werden enkele voorwaarden gesteld, namelijk dat de Ghanese overheid de munteenheid devalueerde, bezuinigde op de werkkracht, het budget drastisch verminderde en gouvernementele subsidies uittrok voor 15
Country Profile 2006: 5 Country Profile 2006: 5 17 Country Profile 2006: 5 18 Country Profile 2006: 5 19 Het geweld drong ook door op politiek niveau wanneer drie voormalige militaire staatshoofden werden geëxecuteerd, drie hooggerechtshofrechters werden vermoord en veel individuen die geassocieerd werden met vroegere regeringen, tot verbanning werden gedwongen (Country Profile 2006: 5). 20 Country Profile 2006: 5 16
44
publieke coöperaties (World Bank 1980 in Donkor 2005: 32). De eerste jaren na de inwerkstelling van de SAP, van 1983 tot 1989, bleken succesvolle macro-economische uitkomsten te genereren: het BNP (Bruto Nationaal Product) groeide jaarlijks gemiddeld zes procent en de inflatie nam af van 142 procent naar vijftien procent (Jeffries 1992: 207). Hoewel het land langzaam economisch aan de beterhand was, ervoer de meerderheid van de stadsbevolking heel weinig of zelfs geen verbetering wat betreft hun inkomen (Jeffries 1992: 207). Bovendien was het voor de bevolking veel moeilijker om gezondheidszorg en onderwijs te verkrijgen, omdat de Ghanese overheid, net zoals andere Afrikaanse landen deden na implementatie van het SAP, drastisch in de subsidiëring van gezondheidszorg en onderwijs had gesnoeid (Casini 2005: 21). Ook de publieke watervoorzieningen werden drooggelegd van enige subsidiëring in een poging om de sector te privatiseren, waardoor de prijs voor zuiver water voor veel Ghanezen quasi onbetaalbaar werd, met alle ziekten tot gevolg (Casini 2005: 21). Sommigen waren hierdoor slechter af dan zes, zeven jaar voordien (Jeffries 1992: 207). De hongersnood, de constante bedreiging van inkrimping en het verliezen van inkomsten spoorden veel Ghanezen aan tot emigratie (Donkor 2005: 32). Deze periode tekende de start van een grootschalige emigratie vanuit Ghana, waarbij zowel geschoolde als minder- en niet-geschoolde Ghanezen naar naburige West-Afrikaanse landen, vooral Nigeria, trokken (Asiedu 2003: 2). Echter, de massa-uitwijzingen uit Nigeria begin de jaren tachtig leidden er toe dat migranten genoodzaakt waren het oog op andere migratiebestemmingen te richten. Veel Ghanezen weigerden terug te keren naar het vaderland en richtten hun migratieblik op andere Afrikaanse regio’s, Europa en Noord-Amerika (Bump 2006: 4).
Zowel
individuen
als
families
beschouwden
migratie
als
een
basisoverlevingsstrategie om het hoofd te kunnen bieden aan penibele economische situaties (Anarfi et al., 2003: 7) (cfr. supra). Peil (1995) schat dat in de jaren tachtig en de vroege jaren negentig ongeveer tien tot twintig procent van de Ghanezen in het buitenland verbleven (Sabates-Wheeler et al., 2005: 7). Dit wordt bevestigd door Bump (2006: 4). Naast Ghana werden in de jaren tachtig en negentig eveneens in een aantal andere Afrikaanse landen (onder andere Tanzania, Nigeria, Ethiopië, Zuid-Afrika) economische hervormingen en Structurele Aanpassingsprogramma’s gepromoot. Deze, gecombineerd met economische, politieke en sociale crisissen, werkten echter destabilisering in de hand waardoor emigratiestromen toenamen en een impuls gaven tot groeiende diasporavorming (Zeleza 2005: 55). Deze landen zijn keer op keer voorbeelden van de enorme druk die van buitenaf 45
gelegd wordt op de interne economie en de beslissingsmacht van de nationale politieke en bureaucratische top. Zeleza (2005: 55) noemt deze diasporavorming ‘the diasporas of structural adjustment’. De implementatie van de structurele aanpassingsprogramma’s leidde namelijk tot grotere werkloosheid, zowel in de publieke als in de private sectoren, waardoor meer mensen emigreerden (Adepoju 1995 in Ammassari en Black 2001: 6). Volgens Van Hear behoort Ghana tot de top tien van de landen die recentelijk een ‘nieuwe diaspora’ (cfr. supra) hebben gekend (Van Hear 1998 in Anarfi 2003: 8). Terwijl emigratie naar andere regio’s in Afrika de laatste jaren ferm geslonken is, te wijten aan de armoedige economische condities, is de migratie naar niet-Afrikaanse bestemmingen, zeker naar de geïndustrialiseerde wereld, onverminderd voortgegaan (Asiedu 2003: 3). Want terwijl in de jaren negentig Ghanezen voornamelijk migreerden naar Ivoorkust, Togo en Nigeria wordt vandaag de dag een kleiner aantal Ghanese migranten teruggevonden in Afrika (Bump 2006: 4). Noord-Amerika en West-Europa zijn samen met de rijke Golfstaten de populairste bestemmingen, maar het lijstje van de bestemmingslanden wordt verder uitgebreid. Zo gaven de jaren negentig blijk van groeiende aantallen Ghanezen die zich vestigden in metropolen zoals Londen, Amsterdam, Hamburg en New York (Black et al., 2003a). De geïntensifieerde diasporavorming blijkt vooral hieruit: de Ghana Immigratie Dienst indiceerde dat in 1993 meer dan 2000 Ghanezen gedeporteerd waren vanuit 58 verschillende landen, verspreid over de hele wereld (Van Hear 1998 in Anarfi et al., 2003: 8). In tegenstelling tot wat de gedijde diaspora doet vermoeden, is er tegenwoordig meer reden tot optimisme in Ghana. De nationalisering van de Ghanese politiek die opkwam voor de verkiezingen in 2000 was een belangrijke ontwikkeling in de volwassenwording van de nationale democratie.21 De eerlijk en rustig verlopen democratische verkiezingen van President Kufuor in 2000 en 2004 wezen op een stabiele politieke sfeer die gunstig is voor buitenlandse
investeringen.22
In
tegenstelling
tot
vele
verwachtingen
verliep
de
machtsoverdracht, na twintig jaar bewind onder J.J. Rawlings, relatief vlot en Ghana bevestigde hiermee haar democratische voorbeeldrol in West-Afrika.23 Deze politieke stabiliteit is tevens deels verantwoordelijk voor een kleinschalige remigratie van Ghanezen (Casini 2005: 22). Naast deze politieke stabiliteit is er evenwel een hachelijke economische 21
Country Profile 2006: 6 Country Profile 2006: 6 23 Country Profile 2006: 6 22
46
situatie, die een cruciaal element was – en nog steeds is – in de geïntensifieerde emigratie en de daaruit groeiende diasporavorming.24 Bump (2006: 11) bevestigt dat de economische, politieke en sociale verbeteringen een stimulans zijn om in Ghana te blijven, maar de blijvende armoede in Ghana en de aanwezigheid van een dynamische diaspora in de Westerse metropolen blijven sterke push- en pull-factoren: “While improvements in economic, political, and social conditions during the last decade have given Ghanaians more of an incentive to stay in their home country, Ghana remains poor, and the present of a dynamic diaspora in the major capitals of Europe and north America continues to be an important pull factor” (Bump 2006: 11). Ondanks economische verbeteringen ervaren veel Ghanezen dagelijks enorme obstakels om voedsel en zuiver drinkwater te vinden, toegang tot basisonderwijs te verkrijgen en adequate sanitaire voorzieningen en gezondheidszorg te bekomen (Casini 2005: 22). Een aanzienlijk bevolkingspercentage leeft onder de armoedegrens van US$1 per dag en de regering schat dat slechts 58 procent van de bevolking, waarvan voornamelijk de bevolking in de stedelijke gebieden, toegang vindt tot gezondheidszorg.25 Gebrek aan voldoende economische middelen leidt er toe dat een vierde van alle kinderen ondervoed is26 en een vijfde buiten de schoolmuren blijven. Deze cijfers verschillen echter per regio: in de Northern regio krijgt slechts 71,5 procent basisonderwijs, terwijl dit in de Brong Ahafo-regio 85,2 procent bedraagt.27 De aanhoudende noord-zuid verdeling stimuleert zo verdere interne migratie. Ook meerdere macro-economische oorzaken, zowel push- als pull-factoren, verzekeren het verdere bestaan van deze exodus (Anarfi 2003: 8). Ghana’s lange emigratiegeschiedenis en de aanwezigheid van goed uitgebouwde sociale netwerken stimuleren verdere migratie. Daarnaast zorgen de sterke devaluering van de Ghanese muntwaarde (de cedi) vanaf 1999 en de viervoudige buitenlandse schuld sinds 1980 voor een onafgebroken economische onzekerheid.28 Deze enorme schuldenberg deed de NPP-regering (New Patriotic Party) van President Kufuor in 2001 toegang zoeken tot het Heavily Indebted Poor Countries (HIPC)initiatief van de Wereldbank en het IMF. De manier waarop de schuldkwijtschelding 24
Country Profile 2006: 6 In de Northern, Upper East en Upper West-regio heeft respectievelijk slechts 35, 26,7 en 30,4 procent van de bevolking toegang tot de gezondheidszorg terwijl dit aantal in de regio rond Accra 80,9 procent bedraagt en in de Ashanti-regio 69 procent (Country Profile 2006: 16). 26 Country Profile 2006: 16 27 Country Profile 2006: 14-15 28 Vanaf midden 1999 begon de cedi aan een steile val en daalde in waarde van C2453:US$1 in mei 1999 tot C6293:US$1 in augustus 2000 (Country Profile 2006: 49). De buitenlandse schuld verviervoudigde van US$1,4 miljard in 1980 tot US$7 miljard in 2004 (Country Profile 2006: 48). 25
47
gestructureerd was onder HIPC-normen schiep echter slechts beperkte verbeteringen. Het Multilateral Debt Relief Initiative (MDRI), aangekondigd op de G8-meeting in juli 2005, moest Ghana’s schuldenlast adequater verlichten en in twee fases werd Ghana’s schuld bij het IMF (US$392 miljoen) en bij de African Development Bank (US$461 miljoen) kwijtgescholden.29 De Wereldbank stemde in om samen met de HIPC-aflossing US$2,98 miljard kwijt te schelden.30 Zodoende schat de Economist Intelligence Unit de totale vermindering van Ghana’s schuldenlast op US$7,3 miljard in 2005 naar US$3,5 miljard in 2006.31 Ghana belooft een deel van het geld dat het in 2006 uitspaarde door de schuldkwijtschelding te investeren in energie- en watervoorzieningen, het herstellen van snelwegen, gezondheidszorg en communicatietechnologie.32 De bevolkingscensus, daterend uit 2000, toont een afgenomen bevolkingsgroei, maar met een percentage van 2,7 procent is deze groei evenwel hoog in vergelijking met de gemiddelde groei van 2 procent in de ontwikkelingslanden.33 Deze hoge bevolkingsaangroei creëert een toenemend arbeidsreservoir, waardoor de werkloosheidscijfers blijven toenemen (Abdulai 1999 in Sabates-Wheeler et al., 2005: 7). Deze push-factoren gecombineerd met de pulleffecten van sterk groeiende economieën in naburige Afrikaanse landen en de aanwezigheid van sociale netwerken, genereren een niet aflatende aderlating van Ghana’s –voornamelijk arbeidskrachtige – burgers (Sabates-Wheeler et al., 2005: 7).
2.1.3.
Educatieve en professionele verruiming
Reeds in de prekoloniale periode kende Ghana een zekere emigratie, voornamelijk van studenten en (hoog)opgeleide inwoners (cfr. supra). Deze emigratie in functie van hoger onderwijs steunt op een lange traditie en heeft een impact gehad op latere nationale ontwikkelingen. De eerste Ghanese universiteit werd gesticht in 1948 en Ghanese professoren, opgeleid in Engeland, gaven er les vanaf de tweede helft van de jaren vijftig (Peil 1995: 349). Bij het verwerven van de onafhankelijkheid in 1957 beschikte Ghana bijgevolg over een veel grotere voorraad bureaucraten en geschoolde werknemers dan de meeste andere 29
Country Profile 2006: 48 Country Profile 2006: 49 31 Country Profile 2006: 49 32 Multilateral debt: One step forward, how many back? Rapport van Eurodad, MO* 2007 44: 6 33 Country Profile 2006: 13 30
48
Afrikaanse naties (Peil 1995: 349). Na de onafhankelijkheid trokken studenten met een studiebeurs verder weg naar Oost-Europa en Rusland en ook Noord-Amerikaanse universiteiten kwamen in de belangstelling te staan nadat Kwame Nkrumah er had gestudeerd in de jaren dertig (Peil 1995: 349). Vanaf het midden van de jaren zeventig heeft een groeiend aantal opgeleide Ghanezen het land verlaten aangezien het loon in Ghana veel lager lag dan in andere landen. Vanaf de tweede helft van de jaren zeventig tot de vroege jaren tachtig verliet naar schatting de helft tot twee derde van de ‘ervaren professionals op topniveau’ het land (Peil 1995: 351). Emile Rado bevestigt deze hoge exoduspercentages: “Ghana seemed to have lost between half and two-thirds of its experienced, top level professional manpower. They have gone to the United Nations and its affiliates, to the oilexporting countries of the Middle East and the English-speaking countries everywhere …” (Rado 1986: 563 in Akyeampong 2000: 206) Zoals daarnet vermeld werd, zorgde de Nigeriaanse economische opleving voor een grote migratie van Ghanese onderwijzers naar Nigeria waar ze les gaven in secundaire scholen (Peil 1995: 351). Terwijl veel arbeiders tijdens de Nigeriaanse economische crisis van 1983-84 terugkeerden naar Ghana, trokken goed opgeleide Ghanezen vaak verder weg (Peil 1995: 351). Ghanezen en Nigerianen waren in het begin van de diasporavorming, in tegenstelling tot andere West-Afrikanen, minder geneigd te emigreren naar Noord-Amerika, maar ze zonden wel altijd een groter percentage hooggekwalificeerde mensen (Peil 1995: 352). Noord-Amerika won vooral vanaf de jaren negentig aan populariteit en verdreef hiermee het Verenigd Koninkrijk als topfavoriet onder de bestemmingen. Dit wordt hieronder verder behandeld. Groeiende kosten en een waarde-afname van de cedi maakten emigratie in het belang van de studie een moeilijkere opgave in de jaren tachtig en negentig (Peil 1995: 349). Deze geringe financiële flexibiliteit ging gepaard met een grote uitstroom van onderwijzers, waardoor tevens de kwaliteit van het lokale secundaire onderwijs een drastische terugval kende (Peil 1995: 349). Ondanks de financiële moeilijkheden trachtten families hun kinderen een waardige opleiding te bezorgen in het buitenland (Peil 1995: 349). In de jaren negentig verbeterde de economische situatie een beetje, maar het Ghanese loon lag nog steeds beduidend lager dan in andere landen en een extra inkomen was geen overbodige luxe indien men een goede opleiding wou verzekeren voor de kinderen, een huis wou bouwen of een
49
zaakje wou opstarten (Peil 1995: 352).34 Onderzoek wees uit dat migratie een vaakvoorkomend alternatief was om de penibele leefsituatie in Ghana te ontvluchten waardoor dit extra inkomen kon worden gegenereerd. In de jaren negentig migreerde meer dan vijftig procent van de bevolking, waarvan de overgrote meerderheid (93 procent) binnen de nationale grenzen bleef en de overige zeven procent internationaal migreerde (Letchfield et al., 2003: 4, 10). Zij die in het buitenland werkzekerheid verkregen, bevonden zich in een veel betere positie om hun verantwoordelijkheden op te nemen in de thuisgemeenschap (Peil 1995: 352). Veel migranten keerden de eerste jaren niet terug naar hun vaderland aangezien dit hun carrière niet zou vooruithelpen en de laksheid van de overheid geen hoop gaf op betere arbeidsvoorwaarden (Peil 1995: 352). Daarenboven kunnen migranten met het geld dat ze in het buitenland verdienen vaak helpen om de leefsituatie in het thuisland te verbeteren of om de overtocht van andere familieleden financieel te steunen. Vanaf de tweede helft van de jaren negentig wordt een zekere remigratiebeweging waargenomen (Anarfi et al., 2003: 9). Deze kan deels toegeschreven worden aan Ghana’s economische vooruitgang ten opzichte van de economieën van de buurlanden die ooit Ghana’s inwoners aantrokken (World Bank 1994, in Anarfi et al., 2003: 9). De toenemende restricties van Europese landen op de toegang van migranten tot ‘Fort Europa’ zijn tevens een belangrijke factor van deze remigratiecijfers (Anarfi et al., 2003: 9). Meer zelfs, door de immigratiewetgeving af te stemmen op ‘gewenste’ migranten, zij met vaardigheden, onderwijs en kapitaal, wordt de toegang voor ‘ongewenste’ migranten, bijvoorbeeld analfabeten of arme mensen, bemoeilijkt (Manuh 1998: 483). Hierdoor wordt globalisering een proces van sociale exclusie waarbij de krachtigste landen, zowel op vlak van financieel kapitaal als van menselijke rijkdom, blijvende verrijking verzekeren ten koste van de armere naties (Manuh 1998: 483). Ondanks deze remigratie groeit de Ghanese gemeenschap in de VS: in 1990 woonden er 20 889 Ghanezen, in 2000 was dit aantal al opgeklommen tot 65 570 en vier jaar later bestond deze groep reeds uit 101 169 mensen (Orozco 2005: 47). De aanhoudende push- en pullfactoren (cfr. supra) en de aanwezigheid van sociale netwerken worden als voornaamste factoren van deze blijvende emigratie beschouwd.
34
Het gemiddelde loon van artsen in Ghana en Nigeria lag in 1999 tussen de US$3 600 en US$12 000 per jaar, terwijl ze in de VS gemiddeld US$ 162 000 per jaar kunnen verdienden (Hagopian et al., 2005: 1754).
50
Bij deze Ghanese exodus verdienen twee specifieke types migratie extra aandacht, namelijk de interne migratie van kinderen en de braindrain van gezondheidswerkers uit Ghana. Betreffende de mobiliteit van kinderen haalt Anarfi et al., (2003: 24) drie dimensies aan: ‘pleegouderschap’ (fostering), kinderhandel en straatkinderen. Daarbij wordt een vierde dimensie toegevoegd, namelijk migratie in functie van onderwijs. Interne migratie vanuit de noordelijk gelegen regio’s naar de zuidelijke verstedelijkte gebieden van het land is een constante in Ghana’s geschiedenis waarbij zowel individuen als families migreren (cfr. supra). Sommige kinderen blijven bij de thuisgemeenschap en worden er opgevangen door een sociaal net, andere kinderen migreren mee waardoor ze in een andere leefsituatie terechtkomen. Anderzijds migreren kinderen ook om toegang te kunnen krijgen tot betere onderwijsfaciliteiten. Het ‘pleegouderschap’ is ingebed in de sociale reproductie in West-Afrika: sociale reproductie en ouderschapsverantwoordelijkheden zijn op zodanige wijze verdeeld dat de verschillende
rollen
opgenomen
kunnen
worden
door
diverse
leden
van
de
verwantschapsgroep (Anarfi et al., 2003: 24). De connectie tussen migranten die werkzaam zijn in de cacaoproducerende gebieden van Ghana en hun thuisdorpen in het noorden resulteert in wederzijdse hulp in het huishouden, namelijk financiële hulp van de migranten in het zuiden voor hun families in het noorden van het land, en hulp in de arbeidsintensieve teelten in het zuiden door de migranten. Deze connectie is een mechanisme waarbij blijvende toegang tot formeel onderwijs of opleidingsmogelijkheden verzekerd wordt doordat familieleden uit het noorden steeds kunnen migreren naar verwantschapsleden in het zuiden, waar ze opgevangen worden in hun nieuwe thuis en in ruil hiervoor helpen op de landbouwvelden (Hashim 2005: 34). Deze strategie om kinderen van familieleden op te vangen om hen zo betere onderwijsmogelijkheden te bieden is weinig onderzocht, maar de weinige studies die hiervan spreken tonen een gespannen relatie tussen de migranten en de familieleden, omdat de financiële steun vanuit het zuiden vaak niet voldoet (Hashim 2005: 34). Echter, hoewel deze migratie extra onderwijskansen biedt voor jonge migranten is deze sociale praktijk gedeeltelijk verbonden met een dubieuze commerciële activiteit, namelijk kinderhandel. Hierover is weinig concrete informatie voorhanden, maar het is té belangrijk om zonder meer links te laten liggen. Zoals Anarfi et al., benadrukt (2003: 24) wordt de aloude traditie om kinderen te laten opgroeien onder de hoede van vrienden en familie,
51
bedreigd door commerciële handelaars die kinderen beschouwen als niets anders dan zuivere koopwaar: “Traditionally it has been a common practice for poor parents to hand over their children to be looked after by relatives and friends. Traffickers are now exploiting this age-old tradition resulting in parents inadvertently but effectively selling their children” (Anarfi et al., 2003: 24). Daarnaast is de aanwezigheid van straatkinderen een fenomeen dat gegroeid is uit de ruraalurbane migratie die we ten allen tijde waarnemen in Ghana. Gezinnen verhuizen vanuit de achtergestelde landelijke gebieden naar de verstedelijkte regio’s maar ervaren er blijvende moeilijkheden om de eindjes aan elkaar te knopen, waardoor veel kinderen hun ‘heil’ op straat zoeken bij lotgenootjes. De Katholieke Actie voor Straatkinderen bijvoorbeeld schatte het aantal straatkinderen in Accra op 10 000 (Anarfi et al., 2003: 25). De informele kloof tussen het ontwikkelde, urbane zuiden en minder ontwikkelde, landelijke noorden (cfr. supra) manifesteert zich ook op vlak van onderwijs. Zoals hierboven werd vermeld, ligt het onderwijsniveau vaak beduidend lager in het noorden. Hierdoor ontstaat er een migratiestroom vanuit het noorden naar het zuiden van Ghana in functie van onderwijs. Terwijl migratie hierboven wordt beschreven als een middel om toegang te krijgen tot een betere opleiding, schetst Hashim (2005) een meer ambigue en complexer beeld waar hij zowel de positieve als negatieve aspecten van de links tussen kindermigratie en onderwijs belicht. De functie van onderwijs wordt vaak benadrukt, enerzijds in het belang van de individuele zelfrealisatie en anderzijds als manier om armoede te ontkomen (Kabeer 2000 in Hashim 2005: 38). Hashim stelt echter dat de onafhankelijke migratie van kinderen als nefast kan beschouwd worden voor hun opleiding, omdat de meeste kindermigratie gepaard gaat met arbeidsmigratie (Hashim 2005: 38). Dit is zeker zo wanneer families de schoolkosten moeilijk kunnen dekken en waardoor, mede door het erbarmelijk onderwijsniveau in de scholen in het noorden, de inschrijvingscijfers laag liggen (Hashim 2005: 38). Kinderen worden bijgevolg naar familieleden in het zuiden van het land gestuurd, waar ze beter onderwijs kunnen volgen (Hashim 2005). Indien de familie financiële problemen kent, worden deze kinderen aangespoord om te iets bij te verdienen (Hashim 2005: 38). Doordat de kinderen vaak worden ingezet om te werken en de onderwijsmigratie aldus gepaard gaat met arbeidsmigratie, verminderen hun onderwijsmogelijkheden sterk. Deze migratie heeft dus niet uitsluitend positieve gevolgen voor het kind.
52
Zowel in de media als op beleidsniveau wordt de braindrain van Sub-Saharisch Afrika naar het rijke Westen met stijgende bezorgdheid gerapporteerd.35 Deze braindrain vindt plaats op wereldschaal maar vooral Afrika dient hierbij in het oog gehouden te worden. Naar schatting een derde van de hoogst gekwalificeerde Afrikanen leeft buiten het geboorteland, voornamelijk in West-Europa en Noord-Amerika (World Bank 2000 in Ammassari en Black 2001: 10). Een groot deel van Afrika’s totale migratievolume bestaat uit professionele werknemers in vergelijking met de totale migratiebevolking vanuit de rest van de wereld en het volume van deze braindrain vanuit Afrika neemt toe (Logan 1992 in Ammassari en Black 2001: 10). Een onrustwekkende emigratiestroom die een impact heeft op veel Sub-Saharische landen, en zeker op Ghana, is de uitstroom van gezondheidswerkers (dokters, verpleegkundigen, apothekers, fysiotherapeuten et cetera). Deze braindrain is echter geen recent fenomeen. Op de Edinburgh Commonwealth Medical Conference in 1965 stond de internationale beweging van gezondheidswerkers hoog op de agendapunten en in de jaren zeventig publiceerde de Wereld Gezondheidsorganisatie een rapport over de internationale migratie van dokters en verpleegkundigen (Martineau et al., 2004: 1). Deze studie had echter weinig impact en de migratie van gezondheidswerkers vergrootte zienderogen; een belangrijke factor hierin is de marktglobalisering en de ontwikkeling van vrije handelsakkoorden in de jaren zeventig (Martineau et al., 2004: 1). Sinds de invoering van deze vrije handelsakkoorden zijn verschillende nieuwe landen als ‘reservebron’ van medici opgedoken, onder andere de Caraïben, Egypte, verschillende Sub-Saharische Afrikaanse staten, Cuba en de vroegere Sovjetunie (Martineau et al., 2004: 1). De migratie van een grote groep geschoolde onderwijzers, administrators, rechters et cetera die Ghana’s hachelijke economische situatie ontvluchtten en zich aangetrokken voelden door Nigeria’s groeiende economie is een voorbeeld van deze vroege braindrain (cfr. supra). Hoewel veel Ghanezen terugkeerden na de expulsie in 1983-84, bleef Ghana enorme aantallen geschoolden verliezen in de daarop volgende jaren, waaronder een belangrijke groep gezondheidswerkers. Deze academische emigratie wordt bovendien aangemoedigd door familie en overheden, omdat de emigranten een aanzienlijke som geld naar huis sturen. Anderzijds zorgt deze emigratie voor een aantal kritieke problemen in het Afrikaanse zendland. 35
In 2005 bijvoorbeeld haalde Europarlementslid Glenys Kinnock het wereldnieuws door er op te wijzen dat in Manchester meer artsen uit Malawi werkten dan in heel Malawi; de braindrain duurt evenwel onverminderd voort (MO* (2007) 43: 45). Dichter bij huis vond in midden september 2006 een wereldcongres over braindrain plaats in de Gentse Universiteit (MO* (2007) 43: 47)
53
De migratie van de gezondheidssector wekt in het algemeen bezorgdheid op drie vlakken: ten eerste wordt een verlies waargenomen van gezondheidsdiensten die beschikbaar zijn voor de plaatselijke bevolking; vervolgens verliest de plaatselijke gezondheidssector de mogelijkheid om zich te organiseren en uit te breiden; ten derde verliest het land een aanzienlijk sociaal en economisch segment van de nationale middenklasse waardoor het deel van de bevolking dat in armoede leeft, toeneemt (Hagopian et al., 2005: 1751). Regelmatige stakingen, politieke corruptie, een armzalige infrastructuur en de algemeen lage levensstandaard zijn de belangrijkste push-factoren onder de Ghanese medici (Hagopian et al., 2005: 1754). Daarnaast leent de Ghanese gezondheidssector zich op verschillende vlakken goed tot migratie. De cultuur onder de Ghanese gezondheidswerkers in hun herkomstland is het product van een lange geschiedenis van medische migratie (Hagopian et al., 2005: 1754). De Ghanese gezondheidszorg kwam reeds in 1878 in contact met de Westerse geneeskunde toen de Britten in Accra een ziekenhuis oprichtten voor Europeanen (Hagopian et al., 2005: 1751). Professoren en leden van de medische school moedigen de studenten niet alleen aan hun capaciteiten te vergroten door in het buitenland te werken, ze meten ook hun eigen succes als onderwijzer door te checken of hun studenten competent zijn te functioneren in een competitieve medische omgeving zoals in de VS (Hagopian et al., 2005: 1756). De medische opleidingen in Ghana gebeuren daarenboven in het Engels zodat studenten die naar de VS of het Verenigd Koninkrijk willen migreren goed voorbereid zijn op hun buitenlandse werkervaring (Hagopian et al., 2005: 1756). Waarom de gezondheidssector in Ghana in nauwe schoentjes terecht is gekomen, blijkt uit de volgende cijfers. 86 procent van de Afrikaanse gezondheidswerkers werkzaam in de VS zijn afkomstig van drie landen, namelijk Nigeria, Zuid-Afrika en Ghana (Hagopian et al., 2004: 1751). Ghana zond in vergelijking met Nigeria en Zuid-Afrika een kleiner absoluut aantal gezondheidswerkers, maar relatief gezien een veel groter aantal. De 515 Ghanese medici werkzaam in Noord-Amerika (VS en Canada) lijken weinig, maar indien zij zouden terugkeren naar Ghana zou de werkkracht met 32,2 procent toenemen (Hagopian 2005: 1751). Door de hoge emigratiecijfers van pas afgestudeerde studenten36 krijgt de lokale bevolking te kampen met een kleinschalige medische kracht. De 1200 tot 1600 (de aantallen verschillen van bron tot bron) Ghanese medici die werkzaam zijn in Ghana helpen 19,5 miljoen inwoners,
36
Tabel 1, Appendix A, Procentueel aantal afgestudeerden dat migreert
54
wat neerkomt op amper zes tot acht medici per 100 000 Ghanezen (Hagopian 2005: 1752).37 Deze migratiestroom richt zich bovendien niet enkel naar de noordelijk gelegen landen, ook regionale migratiestromen binnen Ghana (bijvoorbeeld ruraal-urbaan gerichte migratie) en ‘migratie’ van de publieke naar de privé-sector zorgen er voor dat de armere bevolking steeds minder beroep kan doen op medische hulp (Black 2004: 12). Wat zijn nu de macrogevolgen van deze braindrain? Op lange termijn heeft de migratie een grote financiële impact op zowel het emigratie- als immigratieland: de VS wint opgeleide gezondheidswerkers zonder veel kosten, terwijl de Ghanese overheid menselijk kapitaal verliest waarin ze geïnvesteerd heeft. Het zijn ook net de mensen die hoogst gekwalificeerd zijn, die de sterkste neiging tot migratie vertonen en het zendland verliest bijgevolg haar meest dynamische burgers. Volgens Martineau et al., (2004: 4) heeft de Ghanese regering US$60 miljoen verloren door de opleiding van gezondheidswerkers. De medische migratie vanuit ontwikkelingslanden heeft bijgevolg een grote impact op de gezondheidszorg en op de economie van het herkomstland. Deze braindrain voltrekt zich ook op andere vlakken en in vele andere Afrikaanse landen, waardoor in het algemeen de exodus van Afrikaanse professionelen naar schatting jaarlijks US$4 miljard kost (Black 2004: 10). Dit bedrag wordt voornamelijk gespendeerd aan overzeese hulpprogramma’s, waarbij zo’n 100 000 buitenlanders worden aangeworven om Afrikaanse emigranten te vervangen (Black 2004: 10). De exodus van professionele en andere werknemers hoeft echter niet noodzakelijk een verlieslatende eenrichtingsstroom te zijn (Anarfi et al., 2003: 29). Zeleza (2004: 261) suggereert dat de academische diaspora enerzijds gezien kan worden als een negatieve kracht die Afrika’s toekomstperspectieven somber stelt, aangezien veel hoogopgeleide professionele werknemers het continent ontvluchten. Anderzijds, zo stelt Zeleza (2004: 261), kan de diaspora beschouwd worden als een brug naar het ‘rijke Noorden’ waarlangs allerhande kennis en kapitaal getransfereerd kan worden. Zo krijgt het zuiden de kans om mee te spelen op globaal niveau: “(…) the academic diaspora can be seen as either a liability depriving Africa of desperately needed professionals trained at enormous cost, of an asset providing the 37
Hoewel Nigeria een groter absoluut aantal gezondheidswerkers verloren heeft door migratie, is er ten opzichte van Ghana een groter aantal Nigerianen werkzaam in het herkomstland, namelijk 18,5 gezondheidswerkers per 100 000 inwoners (Hagopian 2005: 1752).
55
continent crucial connections to the global North that can facilitate transfers of capital (technological, financial, cultural and political), and help mediate, in terms of knowledge production, the globalization of African scholarship and the Africanization of global scholarship (Zeleza 2004: 261).” Rubin Patterson (2006: 1892) bevestigt dit en bemerkt dat een aantal landen – bijvoorbeeld China en India – aantoonden dat interne ontwikkeling versneld wordt door strategisch gebruik te maken van hun diaspora’s in Noord-Amerika en West-Europa. Echter, hoewel Afrika een relatief grote braindrain kent, wordt brain circulation (of braingain) volgens Patterson (2006: 1891) onmogelijk gemaakt door economische en politieke beperkingen. Door middel van een drievoudige classificatie – development in the diaspora, development through the diaspora en development by the diaspora – tracht hij aandachtspunten te schetsen opdat brain circulation via transnationale banden ontwikkeling in de sub-Saharische landen kan stimuleren (Patterson 2006: 1897-99). Anderzijds moet via projecten van bovenaf, zoals de New Partnership for African Development (NEPAD), remigratie aangemoedigd worden door onder andere kwaliteitsverbetering van medische diensten te verzekeren en de infrastructuur, die vooral op het platteland veel te wensen overlaat, te verbeteren (Black 2004: 12). De remigratie van deze werknemers kan enerzijds gepaard gaan met een transfer van vaardigheden terug naar Ghana en anderzijds kan ze een voorloper zijn van een investering in kleine ondernemingen (Anarfi et al., 2003: 29). Een studie van Black, King et al. (2003 in Anarfi et al., 2003: 29) toont aan dat meer dan de helft van de teruggekeerde migranten een zelfstandige zaak begint, terwijl de overgrote meerderheid voor of rond de tijd van hun terugkeer nieuwe businessplannen registreert bij de autoriteiten. Zeleza (2004: 261) concludeert dat Afrika’s braindrain inderdaad verstrekkende negatieve gevolgen kan hebben op het continent. Echter, wanneer deze internationale migratie op een adequate manier behandeld wordt en brain circulation zo gestimuleerd wordt, kan dit Afrika projecteren in de wijdere transnationaliserings- en globaliseringsprocessen: “[I]t cannot be overemphasized that the rising international migration of Africa’s professional elites and intellectuals may indeed be a curse if dismissed and ignored, but it can be turned into a blessing if embraced and utilized. It is generated by, and inserts Africa into, contemporary processes of transnationalization and globalization (…)” (Zeleza 2004: 261).
56
2.2.
Demografisch profiel 2.2.1. Introductie
Hoewel de algemeen economisch-politieke situatie enig inzicht verschaft in de motivering van Ghanezen om de stap naar het buitenland te wagen, is er slechts weinig kennis voorhanden betreffende de micro-economische oorzaken en motieven van deze migranten (van Dalen et al., 2005: 742)38. Deze onwetendheid is zorgwekkend, aangezien Westerse regeringen zich steeds meer focussen op het hermetisch vergrendelen van hun landsgrenzen, zonder zich de vraag te stellen waar precies de wortels van de emigratiedruk liggen (van Dalen et al., 2005: 742). De samenstelling van de Ghanese diaspora is cruciaal om het belang er van voor de economie te begrijpen (Akyeampong 2000: 206). Net zoals aanvankelijk slechts de elite van de Soninke migreerde om hun elitestatus in het thuisland te kunnen behouden, behoorden vroege Ghanese migranten overzee tot de elite en hun staf (Manchuelle 1997: 223 in Akyeampong 2000: 206). De nieuwe migratiegolven vanaf de jaren zeventig bestonden echter uit een heel verscheiden groep migranten die vanuit alle achtergronden kwamen (qua opleiding en beroepsuitoefening), zowel man als vrouw, zowel vanuit een rurale als vanuit een urbane omgeving. Deze heterogene groep vertoonde heel verscheiden migratiepatronen die zich zowel over het Afrikaanse als over het Europese en NoordAmerikaanse continent uitstrekten, waardoor de Ghanese dispersie zich exponentieel vergrootte. Vanaf de jaren negentig namen we een sterke stijging waar van het aantal Ghanese migranten in de VS. Het feit dat veel migranten in een eerste fase naar dichtbij gelegen (West)Afrikaanse landen migreerden en pas na enkele tijd verder trokken naar het Westen doet vermoeden dat de sterke stijging van het aantal Ghanezen in de VS slechts een laattijdige manifestatie is van de enorme exodus die Ghana ervaart vanaf de jaren tachtig. Dit leidt er toe de migranten van de laatste emigratiefase, namelijk deze vanaf de jaren tachtig, te bestuderen. Hierbij wordt ingegaan op verschillende persoonlijke aspecten van de migrant en of deze wel dan niet een invloed uitoefenen op het migratieproces. Beïnvloeden opleiding, economische achtergrond, gender, leeftijd et cetera het migratieproces en welke impact genereren deze micro-elementen op de migratiekeuze?
38
Van Dalen gebruikt een onderzoekmethode die eigen is aan sociaal-psychologisch onderzoek. In deze studies wordt migratie gezien als een beslissingsmakend proces waarin de toekomstperspectieven in de thuisgemeenschap (de stay-beslissing) afgewogen worden ten opzichte van het bereiken van deze plannen op een alternatieve locatie (de move-beslissing) (van Dalen et al., 2005: 743).
57
2.2.2.
Micro-aspecten
Vooraleer bepaalde micro-elementen onder de loep genomen worden, zal de aandacht eerst gericht worden op de intentie tot migratie. Van Dalen (2005) stelt dat Ghanezen een sterke intentie vertonen om te migreren.39 41 procent van de ondervraagde Ghanezen zegt de intentie te hebben te migreren, waarvan dertien procent beweert binnen de twee jaar te emigreren en acht procent reeds stappen heeft ondernomen om effectief te migreren.40
Deze
intentieverklaring is met andere woorden geen loze stelling: van die 41 procent heeft iets meer dan de helft een min of meer duidelijk ‘migratieplan’. De voornaamste reden om te migreren situeert zich op economisch vlak (79 procent), daarnaast wegen familiale (vijf procent) en andere (vijftien procent) redenen beduidend minder zwaar door (van Dalen et al., 2005: 742). Hoe komt het nu dat Ghana vooral sinds de jaren zeventig een groeiende internationale emigratie kent? Een vergelijking van Ghana’s economische evolutie met deze van enkele andere Afrikaanse landen geeft een beeld van de nationale malaise en verduidelijkt verder de economische beweegredenen van migranten (cfr. supra). Terwijl Ghana tussen de jaren vijftig en vijfenzestig wat betreft BNP per capita41 ongeveer op gelijke lijn lag met Marokko en Senegal, kan opgemerkt worden dat de economische neergang, beginnend vanaf de jaren zestig met een dieptepunt rond 1985, de levensstandaard in Ghana sterk achteruit brengt.42 Vanaf 1965 ontstond tevens een grootschalige emigratie van Ghanezen die intensiever werd vanaf de jaren tachtig. Deze economische neergang wordt hieronder in een breder tijdskader gesitueerd en wordt vergelijken met andere landen waar de economie wel een opwaartse beweging kent. Egyptes BNP per capita lag in de jaren vijftig ver achter op dat van Ghana. Vanaf de jaren zestig echter kent de economie van Egypte een groei en steekt deze van Ghana voorbij vanaf 1976, terwijl deze laatste steeds meer in een neerwaartse spiraal afzakt. Een vergelijking met de Amerikaanse economie schotelt ook een pejoratief beeld voor: vandaag de dag ligt het inkomen per inwoner in de VS meer dan twintig 39
Tabel 2, Appendix A, ‘Who wants to emigrate (or not) and why ?’ Tabel 3, Appendix 1, ‘How firm are the intentions to emigrate?’ 41 He Bruto Nationaal Product per capita kan gezien worden als een ruwe maatstaf voor de nationale ontwikkelingssituatie. 42 Figuur 2, Appendix B, ‘BNP per capita, US vs African countries, 1950-1998’ 40
58
maal hoger dan dat van Ghana, terwijl bijna een halve eeuw geleden deze kloof ‘slechts’ acht maal verschilde (van Dalen et al., 2005: 753). Ghana’s economische neergang met dieptepunt rond 1985 en de daaropvolgende moeilijke jaren van economische opbouw zijn voor velen een extra impuls tot migratie geweest. Het totale aantal emigranten is rechtstreeks gerelateerd aan het aantal afgestudeerden en de economische noden van Ghanese burgers (Peil 1995: 358). Aangezien Ghanezen relatief hoge scholingscijfers kunnen voorleggen43 en de economische situatie steeds slechter wordt, kan men verwachten dat de economische malaise begin de jaren tachtig een enorme emigratiestroom teweegbrengt. Cijfers bewijzen echter het tegendeel. De voorzichtige economische heropleving in het begin van de jaren negentig wordt daarnaast ook niet beantwoord met een kleinere uitstroom. Economische hoog- of laagconjunctuur is met andere woorden geen dominante beslissingsfactor om de toekomst in het binnenland, dan wel in het buitenland op te bouwen. Peil (1995: 358) suggereert dat het voor handen zijn van migratiepatronen en contacten in het Westen de emigratiestromen verder doen groeien, ongeacht Ghana’s economische – weliswaar zwakke – heropleving. De aanwezigheid van sociale netwerken resulteert namelijk in makkelijkere en veiligere migratiemogelijkheden, waardoor de tocht overzee vlugger overwogen wordt (cfr. supra). Bovendien migreerden veel Ghanezen aanvankelijk slechts interregionaal of binnen West-Afrika, om een aantal jaren later verder te trekken naar Europa en de VS (Anarfi et al., 2003: 21). Dit kan een verklarende factor zijn waarom het aantal Ghanese emigranten in de VS vanaf de jaren negentig, en dus bijvoorbeeld niet een aantal jaren vroeger wanneer Ghana’s economie een dieptepunt kende, een sterke stijging vertoont. Het feit dat Nigeria eind de jaren tachtig en tijdens de jaren negentig een massale vluchtelingenstroom uitspuwde, onder andere door de machtsgreep door autocratische
militaire
regimes
en
de
ineenstorting
van
de
economie
en
de
staatsinfrastructuren, heeft daarenboven geleid tot een extra grote instroom van Ghanese migranten op het Noord-Amerikaanse vasteland (Ajibewa en Akinrinade 2003: 5). Zoals reeds werd vermeld, kent Ghana een relatief hoog onderwijsniveau.
Volgens de
Wereldbank was achttien procent van de mannen en 34 procent van de vrouwen analfabeet in 2002, in 2005 startte volgens het Ministerie van Onderwijs en Sport 83,3 procent van de bevolking in het basisonderwijs en 70,2 procent van de bevolking stroomde door naar het secundair onderwijs.44 Ondanks deze relatief hoge scholingsgraad beweert bijna zeventig 43 44
Bron: Ministerie van Onderwijs en Sport, Country Profile 2006: 14 Country Profile 2006: 14
59
procent van de ondervraagden niet of nauwelijks over voldoende financiële middelen te beschikken om in de basisbehoeften te kunnen voorzien. Een hoog opleidingsniveau is dus geen garantie voor een veilige economische toekomst, waardoor migratie een weloverwogen optie wordt. Ongeacht de economische status van de migranten in spe lijkt migratie positieve consequenties te realiseren voor hun financiële situatie en kan migratie hen dus uit de armoede helpen (Sabates-Wheeler et al., 2005: 27). De behaalde scholingsgraad heeft een zekere impact op het emigratieproces; Ghanezen die een hogere opleiding hadden genoten vertoonden een dubbel zo sterke intentie om te migreren dan zij die enkel een diploma van de lagere school konden voorleggen (van Dalen et al., 2005: 762). De effectieve migratie van (hoog)geschoolden is vervolgens groter dan deze van nietgeschoolden (Litchfield et al., 2003: 5). De stap naar migratie bewerkstelligt daarenboven de onderwijskansen van het individu. Van de (teruggekeerde) migranten bezat gemiddeld zeventig procent enige onderwijskundige kwalificatie, terwijl dit aantal onder de nietmigranten slechts 55 procent bedroeg (Litchfield et al., 2003: 5). Ghanezen zonder enige scholing of met enkel een primaire graad zijn meer geneigd te migreren dan zij met een secundair of beroepsgericht opleidingsniveau, maar bijna alle migranten van deze groepen beperken zich tot West-Afrikaanse migratie (Peil 1995: 353). Het opleidingsniveau van Ghanese emigranten in de VS ligt lager dan deze in het Verenigd Koninkrijk maar hoger dan diegene in Duitsland.45 Dit is hoogstwaarschijnlijk te wijten aan het feit dat het gros van de migrerende gezondheidswerkers naar het Verenigd Koninkrijk migreert (54,9 procent), terwijl de Ghanese braindrain naar Noord-Amerika ‘slechts’ 35,4 procent bedraagt (Hagopian et al., 2005: 1751). De samenstelling van deze laatste migratie bestaat uit zowel geschoolde als nietgeschoolde Ghanezen: negentien procent van de Ghanezen in de VS die ouder zijn dan achttien jaar, bezit een universitair diploma (Opoku-Dapaah 2006: 238). Daarnaast hebben Ghanese migranten ook een hoger percentage in de categorie “enkel primair onderwijs” dan de algemene Amerikaanse bevolking (Opoku-Dapaah 2006: 238). Verdere informatie over braindrain naar de VS en het Verenigd Koninkrijk is nodig om een duidelijker beeld te scheppen over de verschillen qua opleidingsgraad van de migranten. De verschillende cijfers van vrouwelijke en mannelijke migranten zorgen voor academische onenigheid. Sommige auteurs beweren dat de internationale Ghanese exodus vooral een
45
Tabel 4, Appendix A, ‘Educational attainment of 2004 U.S. Ghanaian born population Ages 25 and over’
60
mannenaangelegenheid was (Sabates-Wheeler et al., 2005), anderen beweren het tegendeel (Anarfi et al., 2003, Manuh 1998, Peil 1995, van Dalen et al., 2005). Eveneens op vlak van motivering wordt een twistpunt opgemerkt: overheersen individuele economische beweegredenen (van Dalen et al., 2005) of volgt de vrouw haar migrerende echtgenoot (Anarfi et al., 2003, Sabates-Wheeler et al., 2005)? Bij het ontstaan van de grootschalige emigratie trokken veel laaggeschoolde Ghanese vrouwen naar Nigeria. Nigeria’s economische bloei speelde hierbij een grote rol. Nigeria, ook wel ‘Agege’46 genoemd in populaire Ghanese taal, werd beschouwd als een land vol weelde waar alle mogelijke jobs verkrijgbaar waren waardoor ‘internationale migratie’ niet langer beperkt bleef tot de elite of geschoolden (Akyeampong 2000: 206). Mannelijke migranten gingen in het begin van de jaren negentig, in tegenstelling tot vrouwen, makkelijker grote afstanden overbruggen (Peil 1995: 353). De bestemming van de migranten met een universiteitsdiploma is verschillend: mannen met een universiteitsdiploma gaan verder emigreren dan vrouwen (Peil 1995: 353). Terwijl de mannelijke migranten gelijk verdeeld zijn over Europa en Noord-Amerika, lieten aanvankelijk beduidend meer vrouwen het Amerikaanse continent links liggen en trokken naar Europa (Peil 1995: 353). Akyeampong (2000: 213) bevestigt deze genderverdeling in de jaren tachtig en negentig. In 2000 was deze verdeling reeds evenwichtiger, met 56,4 procent Ghanese mannen en 43,6 procent vrouwen.47 Volgens van Dalen (van Dalen et al., 2005: 742) vertonen Ghanese mannen sterkere migratie-intenties (vijftig procent) dan de vrouwen (37 procent). Het is echter opmerkelijk dat het procentuele verschil tussen Ghanese mannen en vrouwen veel lager ligt dan in de andere onderzochte landen.48 Anarfi et al., (2003: 8, 20) beaamt dit maar kent hogere percentages (47 procent) toe aan de vrouwelijke migranten, waarmee hij komaf maakt met de aloude idee dat vrouwen minder migreren dan mannen. Volgens Anarfi et al., (2003: 8) domineren vrouwen in feite korte afstandsmigratie naar buurlanden, namelijk 64 procent van de Ghanese migranten in Ivoorkust en respectievelijk 57 en 56 procent van deze in Burkina Faso en Togo zijn vrouwen; terwijl mannen bij lange afstandsmigratie domineren.
46
In Kumasi werd de vagina van een vrouw ook ‘agege’ genoemd, waarmee men niet alleen refereerde naar de vele Ghanese vrouwen die zich prostitueerden in Nigeria, maar men verwees hiermee vooral naar Nigeria’s economische bloei en het feit dat zowel hooggeschoolden als niet-opgeleide arbeiders welkom waren (Akyeampong 2000: 206-7).
47
48
[http://www.census.gov/prod/cen2000/doc/sf3.pdf]
Het grootste verschil lag bij de Marokkaanse en Egyptische vrouwen waarvan slechts 4procent zei de intentie te hebben te migreren, ten opzichte van 33 en respectievelijk 21procent onder de mannen (van Dalen et al., 2005: 352).
61
Sabates-Wheeler et al., (2005: 7, 33) stelt dat gender een sterke migratiedeterminant is onder Ghanezen, omdat mannen een hogere neiging vertonen om te migreren en vrouwen voornamelijk hun echtgenoot volgen – waardoor migratie van vrouwen geen individuele keuze is. Anarfi et al., (2003: 18) deelt deze mening wat betreft het migratiemotief van vrouwen. Van Dalen stelt daarentegen dat de verschillen wat betreft de migratie-intenties tussen Ghanese mannen en vrouwen verwaarloosbaar zijn en beiden op de eerste plaats gedreven worden door economische moeilijkheden (van Dalen et al., 2005: 753). Ghanezen staan daarenboven – in tegenstelling tot bijvoorbeeld Egypte en Marokko – beduidend minder weigerachtig ten opzichte van jonge, ongehuwde vrouwen die alleen willen migreren en hun grotere financiële onafhankelijkheid zorgt er mede voor dat ook zij naar het buitenland trekken (van Dalen et al., 2005: 753).49 Het feit dat Ghanese vrouwen actief betrokken zijn in winstgevende beroepssectoren – en hun plaats dus niet binnenshuis is zoals bij Egyptische vrouwen – zorgt ervoor dat ze deze financiële onafhankelijkheid kunnen behouden (van Dalen et al., 2005: 759). Mannen gaan wel vlugger dan vrouwen migreren naar plaatsen waar geen contacten voor handen zijn (Peil 1995: 359). In de studie van Peil zijn vrouwen voornamelijk gemigreerd naar Europa (waar contacten reeds gelegd waren) en verbleven voornamelijk in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland of Italië; terwijl mannen migreerden naar Rusland, Nederland, Italië, Zwitserland, Frankrijk en een klein aantal ook naar Israël, Japan, Libië en Saudi Arabië (Peil 1995: 359). Leeftijd speelt zeker een rol bij migratie: hoe ouder de ondervraagde, hoe groter de intentie tot emigratie (Sabates-Wheeler 2005: 34), maar dit nam opnieuw af vanaf een bepaalde leeftijd (van Dalen et al., 2005: 762). Merkwaardig is dat Ghanezen die naar de VS emigreren en geld opsturen naar achtergebleven familieleden vaak jonger zijn dan zij die naar Europa migreren: zestig procent van hen in de VS zijn jonger dan veertig, terwijl dit in Duitsland slechts 37 procent bedraagt (Orozco 2005: 7).50 Dit percentage van de relatief jonge Ghanese migranten in de VS ligt in dezelfde lijn als de gegevens van het U.S. Census Bureau waarin gesteld wordt dat meer dan zeventig procent (74,4 procent) jonger is dan 44.51 Ook de statistieken van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (Immigration and Naturalisation Service) bevestigen dat de Ghanese populatie in de VS relatief jong is (Opoku-Dapaah 2006: 238).
49
Tabel 5, Appendix A, ‘Descriptive statistics and unweighted sample means (18-65 years)’ Tabel 6, Appendix A, ‘Age distribution of remitters’ 51 [http://www.census.gov/prod/cen2000/doc/sf3.pdf] 50
62
De regionale locatie van Ghanezen heeft ook een relevante invloed op de migratie. Maar liefst een vierde van de Ghanese emigranten in het ECOWAS-gebied was afkomstig van de Ashanti-regio en een vijfde was afkomstig uit de regio rond Accra (Anarfi et al., 2003: 20). In contrast hiermee was minder dan tien procent van de emigranten geboren in de Noord- en Upper-Regio’s van Ghana (Anarfi 2003: 20). Hoewel deze gegevens een vroegere studie van Anarfi (1982) tegenspraken, kwamen ze overeen wat betreft de overwegend (76 procent) urbane afkomst van de migranten, waarmee de stapsgewijze migratie – van ruraal naar stedelijk gebied en dan internationaal – bevestigd wordt (Anarfi et al., 2003: 21). Volgens Sabates-Wheeler et al. (2005: 38) vertonen de Twi (voornamelijk woonachtig in de Ashantiregio) hogere migratiepercentages dan andere etnische groepen. Anarfi et al. (2003: 22) benadrukt
dat
vooral
de
More-Dagbani
(noord-Ghana)
disproportioneel
ondervertegenwoordigd zijn in de internationale migratiestatistieken, terwijl de Ewe (zuid- en zuidoost-Ghana) sterk aanwezig zijn in interne migratiestatistieken. De meest succesvolle migranten zijn gewoonlijk hoogopgeleide Ghanezen en/of zij die hoogstaande of speciale vaardigheden bezitten, bijvoorbeeld academici, muzikanten of sportlui (Peil 1995: 355). Een korte zoektocht op internet brengt al gauw verschillende namen van ‘bekende Ghanese migranten’ aan het licht: Salou Ibrahim (voetballer bij Club Brugge), Christian Gyan (voetballer bij Excelsior, vroeger bij Feyenoord), Mickaël Essien (speelt bij Chelsea FC), Samuel Kuffour (speelt bij A.S. Roma), Eric Addo (speelt bij PSV), Kaye Styles (zanger).52 Door de grote verspreiding van Ghanezen over heel Europa en Noord-Amerika kunnen Ghanese muzikanten bovendien op veel plaatsen muziek brengen van het thuisland (Peil 1995: 355).
2.2.3.
Bestemming
Ghanezen zijn naar een groot aantal landen gemigreerd. Aanvankelijk was Nigeria het meest voorkomende bestemmingsland, maar de uitwijzingen in 1983 en 1985 hebben daar verandering in gebracht (Anarfi et al., 2003: 9). Ook in Ivoorkust en Togo zijn grote percentages Ghanezen aanwezig (er werden reeds in de prekoloniale tijden familiebanden gelegd tussen beide landen), maar Ghanezen zijn in quasi alle Afrikaanse landen 52
http://nl.wikipedia.org/wiki/Ghana#Bekende_personen_van_Ghanese_afkomst
63
vertegenwoordigd, zij het in weliswaar kleine aantallen (Peil 1995: 356). Een aanzienlijk aantal goed gekwalificeerde Ghanezen profiteerde van Nigeria’s sterke transportfaciliteiten om verder te migreren richting Europa, Amerika of andere Afrikaanse landen, terwijl minder en niet-geschoolde arbeiders trachtten elke migratiemogelijkheid, intern of internationaal, te benutten (Anarfi 2003: 9). Ook andere Westerse en niet-Westerse landen kwamen vanaf de tweede helft van de jaren tachtig meer en meer in aanmerking, waardoor de dispersie van Ghana’s economische vluchtelingen een sterke groei kende. Zoals reeds besproken bestaat er een langdurige migratierelatie met het Verenigd Koninkrijk in functie van werk- en/of studeerfaciliteiten, waardoor reeds in de prekoloniale periode, maar ook in latere decennia, een groot aantal Ghanezen naar het Verenigd Koninkrijk migreerde. Zodoende ontstond er een grote Ghanese gemeenschap in Londen en kleinere gemeenschappen in Birmingham, Nottingham, Bristol, Liverpool en andere Britse steden (Peil 1995: 356). De dominantie van het Verenigd Koninkrijk op vlak van intercontinentale migratie wordt in de jaren negentig ingenomen door de VS. In het begin van de jaren negentig stonden bijgevolg de Europese Unie en de VS, samen met West-Afrikaanse landen, bovenaan het voorkeurslijstje. De Verenigde Staten won langzaam aan populariteit en is ook actueel de meest begeerde migratiebestemming onder de Ghanezen, gevolgd door Duitsland en het Verenigd Koninkrijk (van Dalen et al., 2005: 753). De Ghanese populatie in de VS is geconcentreerd in een aantal metropolen, op de eerste plaats New York waar meer dan 35 procent van de Ghanezen woont, gevolgd door Washington D.C. (19 procent), Atlanta en Boston.53 Daarnaast zijn ze tevens relatief sterk vertegenwoordigd in industriële centra zoals Los Angeles, Chicago, Miami, New Orleans, Dallas, New Haven, Baltimore, Atlanta en Newark (Attah-Poku 1996a: 56). Naast de werkgelegenheidsfactor kan dit toegeschreven worden aan de aanwezigheid van sociale netwerken. Het is immers reeds duidelijk dat deze een cruciale rol spelen in de migratiebeslissingen en het ontstaan van de nieuwe diaspora’s (cfr. supra). Van Dalen et al. (2005: 768) bevestigt dat de aanwezigheid van sociale netwerken een waarneembare impact heeft op de kans op effectieve migratie. Een familielid die zelf een internationale migrant is of was, had duidelijk een aanzienlijk effect op de intenties van potentiële migranten (van Dalen et al., 2005: 776). Daarnaast voelen Ghanese migranten zich tevens aangetrokken tot plaatsen waar ze vlugger en makkelijker contact kunnen leggen met
53
Figuur 3, Appendix B, ‘Geografische distributie van Ghanezen in de Verenigde Staten’
64
andere Ghanese migranten en zo informatie over Ghana kunnen verkrijgen (Attah-Poku 1996a: 56).
65
3. Transnationale
banden tussen Ghana en de
Verenigde Staten 3.1.
Introductie
Hoge bevolkingsgroeicijfers, een historische politieke instabiliteit die zorgde voor een blijvend wantrouwen in de overheid, economische malaise, een kleine arbeidsmarkt en lage inkomens zijn slechts enkele factoren die leidden tot de actuele Ghanese diaspora. Migratie is zelden een individuele beslissing en maakt vaak deel uit van de overlevingsstrategie van de bredere familie (cfr. supra). Adepoju (1995a: 329 in Ammassari en Black 2001: 7) beschrijft dit beslissingsmakende proces als volgt: “In maximizing household resource allocation and utilization, senior members of the family decide who should migrate just as they decide what piece of land should be cultivated and who should be sent to school. Households normally select and invest in a migrant who has the greatest potential for supporting the entire household in terms of remittances, especially where migration is the survival strategy type (as in the Sahel) rather than the mobility type. With economic distress in the region, a large portion of migration is of the former type”. Met andere woorden, Adepoju beweert dat oudere familieleden traditioneler wijs een hoge inspraak genieten in kwesties die betrekking hebben op het inkomen van het huishouden. Zo ook selecteren zij het familielid dat het meeste potentieel bezit om de achtergebleven familieleden financieel te ondersteunen. Adepoju stelt bovendien dat deze doorslaggevende beslissingsinspraak van de oudere familieleden des te meer voorkomt wanneer migratie een overlevingsstrategie is, een migratietype dat overwegend aanwezig is in West-Afrika gezien de economische labiliteit in de regio. Aangezien de migratie van een individuele persoon vaak een kwestie is dat op familiaal niveau en zelfs in bredere sociale structuren en netwerken wordt geregeld, wordt de migrant belast met een grote verantwoordelijkheid ten opzichte van de thuisgemeenschap. Deze ‘overeenkomsten’ tussen de individuele migrant en zijn familie blijven gelden wanneer de migrant in het gastland woont. Ze worden gemanifesteerd door het contact met de achtergebleven familieleden en het zenden van financiële middelen die de familie helpen in het voorzien van hun basisbehoeftes. Ook persoonlijke ambities van de migrant zijn uitermate beslissend om vanuit het gastland een relatie met de thuisgemeenschap te ontwikkelen en een eigen leven op te bouwen in het nieuwe land. Sommige migranten gaan
66
op verschillende wijzen een nauwe band met het afkomstland opbouwen en zich tegelijkertijd engageren in het gastland, waardoor een transnationale relatie gecreëerd wordt. Deze transnationale levenswijze toont hoofdzakelijk twee soorten processen (Guarnizo 2003: 680). Ten eerste worden deze processen geassocieerd met het verlangen van migranten om hun culturele praktijken en gewoontes betreffende hun lokale, regionale en nationale identiteiten en hun sociaal milieu te behouden in het buitenland (Guarnizo 2003: 680). Daarnaast verlangen migranten om min of meer stabiele sociale, economische en politieke relaties en engagement op te bouwen en te onderhouden met hun herkomstgemeenschap (Guarnizo 2003: 681). Beide processen vereisen en genereren een nauwe verbondenheid met de gemeenschap in het herkomstland en deze kan op diverse manieren worden nagestreefd. De relatie tussen Ghanese diasporaleden en hun thuisgemeenschap getuigt van deze transnationale levenswijze. Een grote meerderheid van de Ghanezen die zich in het buitenland vestigen, hebben niet de intentie er voorgoed te blijven. Daardoor zijn contacten met het thuisfront onontbeerlijk indien de migrant na een aantal jaar wil terugkeren naar de thuisgemeenschap (Peil 1995: 360). Deze contacten ontwikkelen zich op verscheidene maatschappelijke vlakken en beïnvloeden zowel de lokale en nationale Ghanese situatie als de Amerikaanse. Zo krijgt de band tussen diasporaleden in het gastland en hun gemeenschap in het herkomstland een transnationaal karakter. De twee algemene processen die Guarnizo besprak in verband met een transnationale levensstijl zijn duidelijk aanwezig bij de Ghanese migranten en bepalen in sterke mate hun leven in de VS. Verschillende bouwstenen van de transnationale relatie tussen Ghanese diasporaleden en het herkomstland worden hieronder besproken. Samenvattend kan gesteld worden dat de transnationale relatie opgebouwd wordt door en met de volgende elementen: Via telecommunicatie en bezoekjes aan de thuisgemeenschap wordt het contact tussen diasporaleden en hun familie levendig gehouden. Transport van in Ghana geproduceerde goederen en etenswaren naar de diasporagemeenschappen doet de Ghanese lokale cultuur opleven in het buitenland. Door monetaire transfers naar de achtergebleven families ageren diasporaleden in de lokale en nationale economie van Ghana en door lokale ontwikkelingsprojecten financieel en materieel te steunen onderhouden ze een nauwe band met de thuisgemeenschap. Ghanese diasporaleden zijn met andere woorden in grote mate
67
transnationale actoren, in die zin dat ze op verscheidene vlakken nauw betrokken zijn in zowel Ghana als in het gastland (Orozco 2005: 1).
3.2. Micro-economische aspecten van de transnationale banden 3.2.1.
Introductie
Terwijl Margaret Peil (1995: 360) in 1995 noteerde dat slechts vier procent van de Afrikaanse professionele migranten permanent verblijf aanvroeg en nog een kleiner aantal zich liet naturaliseren, toont de actuele situatie verschuivingen op dit vlak. In 2004 heeft 29 procent van de Ghanezen die in de jaren tachtig en negentig in de VS strandden, zich laten naturaliseren.54 Dit kan er enerzijds op wijzen dat een stijgend aantal Ghanese migranten geen intenties heeft om terug te keren naar Ghana. Anderzijds stemde de Ghanese NPP-regering in 2002 de Wet Dubbele Nationaliteit goed, die voor het eerst mogelijk maakte dat Ghanezen hun Ghanese nationaliteit konden behouden na een andere burgerschap te hebben aangenomen (Bump 2006: 10). Deze nieuwe wet heeft hoogstwaarschijnlijk haar impact gehad op het aantal naturalisatieaanvragen door migranten. Inderdaad, velen zien hun buitenlandse nationaliteit enkel op instrumentele wijze als een handig opstapje naar een wereld met meer rechten en mogelijkheden (Manuh 1998: 485). Hun Ghanese identiteit wordt beschouwd als een eigenschap, verkregen bij geboorte, die nooit kan worden weggenomen (Manuh 1998: 485). Deze wet is slechts één van de maatregelen die de regering trof en die haar besef van het economische belang van de diaspora adequaat weerspiegelt (Bump 2006: 10). Relaties en contacten met het thuisfront blijven met andere woorden voor veel migranten belangrijk en ondanks deze naturalisatiecijfers hebben veel Ghanese migranten de transnationale band tussen beide landen (verder) ontwikkeld. Het exposé hieronder bespreekt achtereenvolgens de frequentie en sterkte van de contacten die onderhouden worden tussen de migrant enerzijds en de familie in het vaderland anderzijds, door middel van al dan niet regelmatige bezoekjes en door telefonisch contact.
54
Tabel 7, Appendix A, ‘U.S. Citizenship and period of entry for Ghanaians in the U.S.’
68
Daarna wordt de ‘cultuurconsumptie’ behandeld, waarbij migranten trachten hun cultuur te creëren en te beleven in het gastland. Vervolgens wordt de economische kant van de diasporabeweging belicht, namelijk de financiële steun die familieleden van migranten ontvangen vanuit het buitenland. Hierbij wordt zowel de intensiteit van de stroom als de zenders, de begunstigden en het formele, respectievelijk informele, karakter besproken. Als laatste
aandachtspunt
van
deze
micro-economische
aspecten
worden
de
investeringscapaciteiten van de migranten en hun familie bediscussieerd. Deze kunnen zich op verschillende vlakken ontwikkelen, bijvoorbeeld de financiële middelen, gewonnen in het buitenland, aan te wenden om een spaarrekening te openen in het vaderland, er een huis te bouwen of een zelfstandige onderneming op te richten.
3.2.2.
Toerisme, telecommunicatie en cultuurconsumptie
De meerderheid van de Ghanese migranten reist minstens eenmaal per jaar naar Ghana (Orozco 2005: 20). Peil bemerkt dat Ghanese migranten in Europa in de jaren negentig jaarlijks een tweetal weken terug naar Ghana gaan en dat zij die in de VS verblijven minder vaak – maar voor een langere periode – familie gaan opzoeken (Peil 1995: 360). Dit wordt tegengesproken door Orozco’s studie die aantoont dat migranten zowel in het Verenigd Koninkrijk (65 procent) als in de Verenigde Staten (64 procent) minstens één maal per jaar naar Ghana reizen.55 In de VS zijn er daarenboven procentueel minder Ghanezen die hun herkomstland zelden bezoeken (vier procent) dan bijvoorbeeld Ghanese migranten in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk (beide landen veertien procent) (Orozco 2005: 20). Bijgevolg is de bewering dat een derde van de Ghanezen in het buitenland nooit het vaderland bezoekt (USAID 2005: 29) een algemeen cijfer dat duidelijk verschilt van het specifieke cijfer van Ghanezen in de VS. Orozco vergelijkt deze cijfers met de regelmaat van bezoeken aan de achtergebleven familie van Latino’s in de VS en Filippijnen in de VS, Japan, Singapore of Hong Kong (Orozco 2005: 20). Van beide groepen bezoekt amper een derde van de diasporaleden zijn/haar herkomstland terwijl Nigeriaanse emigranten, waarvan 46 procent minstens eenmaal per jaar het vaderland bezoekt, het dichtst in de buurt van de Ghanese cijfers komen.
55
Tabel 8, Appendix A, ‘How often do you travel to your country?’
69
Ook de duur van het verblijf in het thuisland van Ghanese migranten blijkt relatief groot te zijn in vergelijking met andere diaspora’s (Orozco 2005: 21).56 Ghanese migranten in Duitsland compenseren hun weinige bezoekjes door er een langere tijd te verblijven (77 procent verblijft er gedurende één à twee maand); van zij in de VS en het Verenigd Koninkrijk keert een kleiner aantal migranten voor dezelfde duur terug naar het vaderland. Slechts 58 procent van de Ghanese migranten in de VS resideren er één tot twee maand, ten opzichte van 48 procent van de Ghanese migranten in het Verenigd Koninkrijk. Naast de bezoekjes aan het thuisfront houden migranten ook telefonisch contact. De grote meerderheid (88 procent) van de Ghanezen in de VS bellen gemiddeld minstens één maal per week naar huis, 34 procent zelfs minstens twee maal.57 Deze telefoontjes duren gemiddeld tien tot twintig minuten en het maandelijkse gemiddelde bedraagt honderdtachtig minuten (Orozco 2005: 22-23). In 2003 bedroeg de totale duur van alle gesprekken vanuit de VS naar Ghana driehonderd miljoen minuten, tweehonderd miljoen meer dan in 2002. Deze stijgende trend
komt
overeen
met
migrantengemeenschappen.
De
de
cijfers
dramatische
van
telefonisch
contact
kostenvermindering
van
van
andere
internationale
telefoongesprekken is hier een belangrijke factor van (Vertovec 2004: 10). Ook de uitvinding en verspreiding van pre-paid telefoonkaarten draagt bij tot deze groei. Met deze kaarten kan men, vanuit een telefooncel, via een vaste telefoonlijn of via gsm, relatief goedkoop bellen naar de hele wereld. Het gebruik van deze kaarten – die in de meeste stedelijke gebieden gemakkelijk te verkrijgen zijn in benzinestations, kranten- en nachtwinkels– is verdubbeld tussen 2000 en 2002 (Wolfe 2002, in Vertovec 2004: 11). Ghanezen maken in grote getale gebruik van deze telefoonkaarten, samen met Brazilianen, Chinezen en Oegandezen (Vertovec 2004: 12). Behalve transport en toerisme (de bezoekjes aan het thuisland) en het telefonische contact, wordt een transnationale relatie tussen diasporaleden en hun vaderland tevens materieel uitgedrukt door het consumeren van in Ghana geproduceerde goederen (Orozco 2005: 22). Niet minder dan 99 procent van de Ghanese migranten in de VS consumeren geregeld in Ghana geproduceerde goederen, voornamelijk vers fruit en groente, pepertjes, gezouten vis, verse vis en garnalen (Orozco 2005: 22-3).58 Daarnaast zorgen ook Afrikaanse stoffen (47 56
Tabel 9, Appendix A, ‘Length of time visiting the country’ Tabel 10, Appendix A, ‘Frequency of calling home’ 58 Tabel 11, Appendix A, ‘Products Ghanaians buy from home country’ 57
70
procent), palmolie en ambachtelijke producten voor een nostalgische opleving van de Ghanese cultuur in verschillende Westerse gastlanden.59
3.2.3.
Monetaire noord-zuid stroom
De transfer van migranten in het buitenland naar de achtergebleven familie in het herkomstland wordt met stijgend belang in de gaten gehouden. Het volume van financiële transacties is wereldwijd exponentieel toegenomen van US$43,3 miljard in 1980, US$70 miljard in 1995 tot meer dan US$100 miljard in 1999 (Puri en Ritzema 1999; Gammeltoft 2002 in Guarnizo 2003: 672). Door het wereldwijde omvangrijke volume en stabiliteit van deze geldtransfers is deze intieme transactie getransformeerd tot één van de meest belangrijkste privé-transacties op globaal economisch niveau (Guarnizo 2003: 672). De meeste transfers van individuele migranten in het gastland aan de familie in het herkomstland gebeuren met cash geld via formele of informele kanalen.60 Daarnaast kunnen ook goederen (zoals televisies, koelkasten, kledij) getransfereerd worden naar het herkomstland (Manuh 1998: 485), maar in deze uiteenzetting wordt uitsluitend gefocust op de financiële transfers. Deze transacties beogen doorgaans de economische condities van individuele ontvangers of families te verbeteren en zijn bijgevolg niet gericht op het welzijn van de bredere thuisgemeenschap.61 In dit onderdeel worden enkele micro-economische aspecten belicht betreffende de instroom van geld afkomstig van migranten in het buitenland en kenmerken van de migranten zelf. Vooreerst wordt het totale bedrag dat jaarlijks binnenstroomt in de Ghanese economie besproken, waarna de globale verspreiding van de migranten en de kenmerken van deze stroom kort aan bod komen. Daarna worden de doeleinden waarvoor het geld wordt aangewend belicht om daarna te beëindigen met een pittige kwestie, namelijk de totale som geld dat via informele kanalen Ghana binnenvloeit. Maar eerst en vooral moet er een conceptueel onderscheid duidelijk gemaakt worden tussen remittances62 en financieel kapitaal. Financieel kapitaal kan enerzijds bestaan uit de geldtransfers, dus het geld dat de 59
Figuur 4, Appendix B, ‘Goods and gift items sent abroad’ USAID 2005: 31 61 USAID 2005: 31 62 Remittances en ‘geldtransfers’ worden hieronder door elkaar gebruikt en verwijzen beiden naar het geld dat migranten vanuit het buitenland overbrengen naar de familie in het vaderland. 60
71
migrant vanuit het gastland opstuurt naar achtergebleven familieleden in het herkomstland. Anderzijds kan financieel kapitaal ook verwijzen naar het geld dat de migrant spaart terwijl hij in het gastland woont, en dat bij remigratie getransfereerd wordt naar het herkomstland (Ammassari en Black 2001: 17). Samen met financieel kapitaal zijn menselijk kapitaal en sociaal kapitaal (cfr. infra) mogelijke positieve implicaties voor de ontwikkeling in het herkomstland die door de tijdelijke terugkeer (bezoekjes) naar het herkomstland en effectieve remigratie gegenereerd worden. Beide concepten worden hieronder verder uitgewerkt. Het totale ‘officiële’ bedrag dat migranten naar Ghana transfereren tijdens hun migratie varieert tussen de US$500 miljoen (cijfers van de Wereldbank) en US$1 miljard (cijfers van het IMF en de Bank van Ghana) in 2003 (Mazzucato 2004: 1). De Bank van Ghana bracht in 2004 een rapport uit waaruit bleek dat de jaarlijkse monetaire onvereiste privé-transfers63 naar Ghana toenam van US$200 miljoen in 1990 naar US$680 miljoen in 2002 en in 2003 reeds de kaap van US$1 miljard overtrof (Higazi 2005: 5). Deze vlugge groei is – naast een stijgend aantal Ghanese migranten – te wijten aan een effectieve toename van geldtransfer en verbeterde rapportering door financiële instellingen (Higazi 2005: 6). Alvorens over te gaan tot de karakteristieken van migranten die geldtransfers zenden, is het belangrijk te begrijpen dat de individuele migrant niet de enige determinerende factor is in het transactieproces. In het theoretische kader en de inleiding werd reeds gerefereerd naar de mogelijke cruciale rol van de familie betreffende de geldtransfers. Indien de migratiebeslissing echter slechts afhankelijk is van de individuele migrant zelf, wat vooral bij de financieel minder afhankelijke elite voorkomt, speelt de familie uiteraard geen doorslaggevende rol (Higazi 2005). Echter, wanneer de migratiebeslissing van een individu deel uitmaakt van de overlevingsstrategie van de hele familie, ontstaat een wederzijds contract tussen de migrant en zijn thuisgemeenschap en de invloed van die laatste is sterk bepalend wat betreft de betalingsopdrachten van de migrant in het gastland (Higazi 2005). In dat geval gaat de migrant niet enkel op frequentere basis geld transfereren, maar tevens hogere sommen overschrijven waardoor gemiddeld dubbel zo veel geld getransfereerd wordt dan door onafhankelijke individuele migranten (Tiemoko 2003: 8). Daarnaast is ook de rol van hometown associations en diasporanetwerken in grote mate beïnvloedend wat betreft de 63
‘Monetaire onvereiste privé-transfers’ worden door Kapur (2004: 1 in Higazi 2005: 5) gedefinieerd als “the narrowest definition of remittances”, dat is “money sent to family and friends on which there are no claims by the sender … unlike other financial flows such as debt and equity flows”.
72
financiële en andere transacties naar het vaderland (Higazi 2005: 12), maar hierop wordt later ingegaan. De migranten die families in het vaderland financiële steunen, zijn in verschillende continenten terug te vinden. De grootste groep wordt gevormd door interne migranten (zestig procent), terwijl slechts drie procent in andere Afrikaanse landen woont (Mazzucato et al., 2004: 3). Transfers afkomstig van buiten Afrika beslaan 37 procent van de totale stroom naar Ghana, het is echter opmerkend dat deze groep migranten slechts twaalf procent representeren van alle Ghanezen die betalingsopdrachten verzenden (Mazzucato et al., 2004: 3). Bijna de helft van deze migranten is woonachtig in de VS (48 procent) en het Verenigd Koninkrijk (eveneens 48 procent), de rest wordt verdeeld over Canada, Duitsland en Nederland.64 Ghanese migranten in de VS sturen gemiddeld dertien maal per jaar een bepaalde som (gemiddeld US$380), terwijl zij in het Verenigd Koninkrijk gemiddeld US$510 sturen maar dit ‘slechts’ tien maal per jaar (Orozco 2005: 10). Ter vergelijking is de frequentie van remittances flows tussen Argentinië en Paraguay eveneens maandelijks, maar in tegenstelling tot Ghanezen zenden de meeste Paraguayanen slechts US$100 tot US$200 per keer (vijftig procent) en slechts zestien procent zendt tussen de US$200 en US$300.65 Nicaraguanen in Costa Rica (236 000 legaal aanwezige migranten in 2000) zenden gemiddeld nog minder, met ongeveer 75 procent die tot US$100 stuurt en slechts tien procent meer dan US$150, gemiddeld tien maal per jaar.66 Van de Ghanezen komt daar nog eens bij dat de totale som die naar het vaderland wordt gestuurd, groeit naargelang de duur van het verblijf in het buitenland toeneemt (Orozco 2005: 10-11). Op dit vlak onderscheiden Ghanese diasporaleden zich van andere migranten en dit fenomeen wordt volgens Orozco (2005: 11) enkel gedeeld door Nigeriaanse migranten in de VS. King (1986, in Ammassari en Black 2001: 9) stelt inderdaad dat de financiële steun aan de thuisgemeenschap afneemt met de lengte van het verblijf in het buitenland, waardoor Ghanezen hierop een uitzondering vormen.67 Bump (2006: 9) bevestigt Orozco’s vaststelling maar ze wordt noch ontkend noch bevestigd door Higazi (2005:13); verder onderzoek hiernaar is bijgevolg aangewezen.
64
USAID Ghana 2005: 29 AMAP 2004, 1, 2: 2 66 AMAP 2004, 1, 2: 3 67 Het onderzoek van Black et al., (2003) toont een veel lagere transferfrequentie van de remittances (Black et al., 2003a: 14). Deze steekproef over de oprichting van kleine ondernemingen door remigranten kan echter niet als representatief beschouwd worden voor alle internationale migranten, aangezien Ghanezen in de VS een relatief hogere transferfrequentie vertonen dan zij die migreerden in Afrika. Bijgevolg worden deze gegevens niet opgenomen in de bespreking van financiële transnationale activiteiten van Ghanezen in de Verenigde Staten. 65
73
De voornaamste begunstigden zijn dichte familieleden waaronder de ouders (veertig procent) de grootste som toebedeeld krijgen en de kinderen met 28 procent op de tweede plaats komen, gevolgd door de echtgenoot/echtgenote met 24 procent (Orozco 2005: 11). Pas daarna volgen de grootouders, de zussen en broers en andere familieleden68 (Orozco 2005: 12). Een studie van USAID69 toont waarvoor het geld van familieleden in het buitenland aangewend wordt. Op de eerste plaats wordt het geld gespendeerd aan basisbehoeften, met name 74 procent van de ondervraagden gebruikt deze buitenlandse inkomsten om eten te kopen, 63 procent wordt gebruikt om onderwijs te kunnen verzekeren voor de kinderen (schoolgeld, uniformen, schoolmateriaal) en 55 procent om kledij te kunnen kopen.70 Investering in de bouwsector (36 procent) of in business (29 procent) zijn ook relatief belangrijke uitgaven maar komen pas op de tweede plaats na de basisvoorzieningen.71 Deze verdeling van uitgave wordt bevestigd in de studie van Anarfi et al. (2003: 27). Volgens het rapport van de Bank van Ghana blijkt dat banken het meest gebruikte officiële kanaal zijn waarlangs geld getransporteerd wordt naar het zuiden. Echter, migranten gebruiken ook informele kanalen om hun families het geld te bezorgen. Het meest gebruikte informele kanaal waarlangs de monetaire noord-zuid stroom verloopt zijn voornamelijk via cash-in-hand transfers (door vrienden of familie die Ghana bezoeken), maar daarnaast ook via de post, deviezenbureaus, koeriersdiensten en microfinanciële instellingen (Higazi 2005: 912, USAID Ghana 2005: 38; zie ook Pieke et al., 2005). De totale hoeveelheid geld die langs deze wegen het zuiden bereikt is onduidelijk (juist door het informele karakter van de transfers) en zorgt voor onenigheid onder academici. Addison (2004: 6 in Higazi 2005: 6) beweert dat het totale aantal van deze informele transfers quasi evenveel bedraagt als de formele transfers: “Based on our [Bank of Ghana] estimates the reported figures could represent only about half of the actual total. At least as much is transferred through informal and unrecorded channels which makes it impossible to measure the precise amount”. In tegenstelling tot Addison schat Anarfi et al. (2000 in Higazi 2005: 6) het bedrag dat Ghana bereikt via formele kanalen slechts op vijf procent van het totale aantal. Deze schatting is echter gemaakt voordat de Bank van Ghana zijn controlemechanismen moderniseerde, zodat 68
Op de definitie van ‘familie’ wordt hier niet verder op in gegaan aangezien deze, zeker in de Afrikaanse context, complex is en in hoge mate gerelateerd is aan de culturele en materiële setting waarin het individu en de familieleden leven en geleefd hebben (Finch 1989 in Tiemoko 2003: 2). 69 USAID Ghana, Private Remittance flows to Ghana. Project Country Report: Review Draft October 19, 2005, LLC & Bruks Associates 70 Figuur 5, Appendix B, ‘Specific uses of remittances’ 71 USAID Ghana 2005: 33
74
bepaalde transfers wel degelijk via formele kanalen verliepen, maar niet opgenomen werden in de data (Higazi 2005: 6). Mazzucato et al. schat de ongeregistreerde remittances op 65 procent van het totaal, waardoor de werkelijke som naar US$3 miljard neigt, wat meer dan 40 procent van Ghana’s BNP bedraagt (Mazzucato 2005: 5). Anarfi et al. (2003: 26) stellen echter dat het overgrote deel van de overschrijvingen gedaan worden via formele routes (naast banken ook via postkantoren, Western Union et cetera). Hierbij wordt eveneens gesuggereerd dat de meerderheid van de transfers gemaakt wordt via formele kanalen en waarbij er “a significant positive relation [is] between the frequency of remitting and likelihood of using a formal channel” (Anarfi et al., 2003: 26). Tiemoko (2004 in Higazi 2005: 8) bevestigt dat migranten die minder vaak geld transfereren, zich inderdaad vlugger tot informele kanalen zullen richten en suggereert dat de informele transfers eveneens vaak benut worden door elitemigranten, omdat zij vaker terugkeren naar Ghana en zo het geld ter plaatse kunnen overhandigen. Afhankelijk van de omstandigheden richten Ghanese migranten zich vaak tot verschillende informele transferkanalen (Higazi 2005: 8). De voorkeur voor deze of gene transferwijze is afhankelijk van een aantal factoren zoals de wettelijke verblijfsstatus van de migrant en de zendkosten via officiële kanalen.72 Andere mogelijke redenen die bijdragen tot de populariteit van informele geldtransfersystemen (Informal Money Transfer System - IMTS) zijn de volgende: de mate waarin de officiële koers en deze van de zwarte markt verschillen in een bepaald land; de afwezigheid van conventionele (niet-) bancaire financiële instellingen in landelijke streken van Ghana (waardoor IMTS de enige mogelijkheid is om geld te transfereren naar deze regio’s); een vertrouwenstekort in formele financiële systemen en de relatieve discretie en anonimiteit die IMTS bieden.73
3.2.4.
Investering in Ghana
Migranten kunnen een significante rol spelen wat betreft investering in Ghana. De wetswijziging in 2002, die toeliet de Ghanese nationaliteit te behouden wanneer deze van het gastland zou worden aangenomen, is hierin een belangrijke innovatieve factor. Ghanese
72 73
USAID Ghana 2005: 5 USAID Ghana 2005: 6, Higazi 2005: 8
75
migranten in de VS beschouwen deze dubbele nationaliteit namelijk als een belangrijke verzekering indien ze wensen te investeren in Ghana (Akyeampong 2000: 212). Deze investering in het vaderland kan op verschillende vlakken uitgewerkt worden. Enerzijds kunnen ze de familie steunen om een zaakje op te starten door regelmatige geldtransfers te maken. Anderzijds kunnen de migranten zelf, tijdens hun verblijf in het gastland en bij remigratie, investeren in de Ghanese economie door een spaarrekening te openen in het herkomstland, door een huis te bouwen of een zelfstandige onderneming op te richten met het spaargeld dat bij remigratie getransfereerd wordt naar Ghana. Een eerste investeringsmogelijkheid wordt gecreëerd door de financiële steun die familieleden en vrienden ontvangen van de migrant. Asiedu (2003) categoriseert de geldtransfers volgens hoofdzakelijk twee groepen: telkens terugkerende dagelijkse uitgaven en investering. Hierboven werd vermeld dat het grootste deel (ongeveer zeventig procent) van de financiële steun gespendeerd wordt aan basisbehoeften. Het overige geld, een kleine dertig procent, wordt geïnvesteerd in de aankoop van grond, vee en meststof, in de bouw van een huis of wordt gespaard (Anarfi et al., 2003: 27). Volgens een studie van USAID74 wordt meer dan dertig procent van de geldtransfers vanuit het buitenland benut voor zaken die op langere termijn meer opbrengen, zoals investering in de bouwsector, waarvoor 36 procent van de transfers wordt gebruikt, en in business (29 procent) of het geld bewaren op een spaarrekening (zestien procent). Volgens USAID (2005: 31) bevestigt 65 procent van de personen die geldtransacties ontvangen van familieleden in het buitenland dat ze naast de remittances ook andere financiële steuntjes in de rug krijgen. Deze financiële hulp richt zich meestal op uitgaven om onderwijs te kunnen verzekeren (68 procent), om een zakelijke onderneming te onderhouden (43 procent) of in enkele gevallen om onroerend goed te verwerven (twaalf procent).75 Deze cijfers representeren de economische activiteiten van Ghanese migranten in zowel de VS als in Europa; daarom geeft de studie van Orozco (2005) opmerkelijk verschillende resultaten, omdat deze een onderscheid maakt tussen data van de Ghanese populatie in de VS respectievelijk Duitsland of het Verenigd Koninkrijk. De diverse economische activiteiten zijn gelijklopend, echter de procentuele populariteit van de verschillende activiteiten is verschillend. 76 procent van de Ghanezen in de VS investeren in onroerend goed in Ghana 74 75
USAID 2005: 33 USAID 2005: 31
76
(Orozco 2005: 26). Daarnaast betaalt negen procent schoolgeld en een andere negen procent heeft een lening met betrekking tot businesspraktijken (Orozco 2005: 26). Ghanese emigranten in de VS beperken hun financiële steun in het herkomstland met andere woorden tot deze drie gebieden, terwijl de migranten in het Verenigd Koninkrijk en in Duitsland hun financiële steun evenwichtiger verdelen over donaties voor liefdadigheidsorganisaties, politieke verenigingen en andere activiteiten (Orozco 2005: 26). Echter, een vierde van de Ghanezen in de VS participeren tevens in sociale verenigingen die instaan voor de ontwikkeling van hun geboortestad, diezelfde participatiegraad vinden we eveneens terug bij de Ghanese populatie in Duitsland en in het Verenigd Koninkrijk (Orozco 2005: 29). Deze sociale verenigingen zijn vaak hometown associations of migrantenverenigingen; hun specifieke rol met betrekking tot investering en ontwikkeling in het thuisland wordt hieronder toegelicht. Daarnaast kan investering verwezenlijkt worden door creatief om te gaan met het spaargeld dat de migrant in het buitenland heeft verworven. Naast de regelmatige geldtransacties naar familie in het herkomstland, leggen migranten namelijk vaak spaargeld opzij. Hiermee wensen ze nieuwe commerciële en andere activiteiten op te starten wanneer ze remigreren. Vaak wordt de start van het businessproject al aangekondigd terwijl de migrant nog in het buitenland woont en wordt de remigratie vaak uitgesteld omdat de onderneming nog niet startklaar is (Black et al., 2003a: 9). In het onderzoek van Black en Tiemoko et al. (2003a: 9) bleek dat 86 procent van de migranten die investeerden in een businessproject dit deden om hun terugkeer voor te bereiden. Bijna al deze migranten regelen dat familieleden de zaak beheren totdat de migrant van plan is te remigreren (Black et al., 2003a: 9). Indien deze onderneming succes kent, kunnen bij uitbreiding nieuwe kansen gecreëerd worden voor andere familieleden en vrienden, die zo op hun beurt een vaster financieel inkomen bemachtigen (Casini 2005). Ammassari en Black (2001: 18) stellen vast dat een belangrijk deel van het spaargeld tevens besteed wordt aan bouwgrond of aan de bouw van een huis. Dit wordt bevestigd door Anarfi et al. (2003). De afwerking van het huis is, net zoals het businessproject, vaak een belangrijke reden waarom migranten hun remigratie uitstellen (Peil 1995: 362). Doch, regelmatige bezoekjes zijn nodig om te verzekeren dat de bouwwerken effectief vorderen (Peil 1995: 362). Indien de bouwwerken afgerond zijn voordat de migrant remigreert, kan de familie het huis gebruiken of doorverhuren om zo een deel van de kosten terug te winnen (Peil 1995: 362).
77
Ghanezen in de diaspora hebben niet enkel in hun vaderland financiële interesse, maar ook in het gastland (Orozco 2005: 28). Deze financiële interesse in het migratieland wordt op verschillende vlakken gemanifesteerd: 59 procent van de Ghanezen in de VS hebben een hypotheeklening in het gastland, 33 procent heeft een onderwijslening en acht procent heeft een businesslening (Orozco 2005: 29). Bij benadering zeventig procent van de Ghanese migranten in de VS heeft een bankrekening in het gastland (Orozco 2005: 28). Daarnaast heeft maar liefst 97 procent van de Ghanese migranten in de VS een spaarrekening in een Ghanese bank terwijl de spreiding van de economische activiteiten van migranten in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland groter is door tevens een hypotheeklening aan te gaan of door een kleine familie- of commerciële zaak te onderhouden (Orozco 2005: 27).
78
3.3. Macro-economische aspecten van de transnationale banden 3.3.1. Introductie De financiële steun die migranten in het buitenland naar familie in het herkomstland transfereren, is sinds 2000 een hot topic in de studies over transnationalisme. Deze monetaire noord-zuid stroom is een bewijs van de toewijding van migranten om de leefsituatie van achtergebleven familieleden in het land van herkomst te ondersteunen en te verbeteren. Veel studies beperken zich tot de studie van enkel deze economische activiteit. Luis E. Guarnizo (2003) benadrukt echter dat de financiële steun aan familie in het vaderland slechts één enkel aspect van de transnationale impact belicht. Deze monofocale benadering impliceert dat de veelzijdige macro-economische effecten, gecreëerd door transnationale economische en nieteconomische praktijken van migranten, in het onwetende blijven (Guarnizo 2003: 667). Daardoor wordt de invloed van migranten op het globaal economische niveau onderschat (Guarnizo 2003: 667). Guarnizo wijst er met andere woorden op dat “migrants’ transnational engagement has significant influence and transforming effects not only on the development of their localities and countries of origin, but also on global macroeconomic processes, including international financial arrangements, international trade, and the production and consumption of culture” (Guarnizo 2003: 667). Guarnizo (2003) beklemtoont dat deze eenzijdige focus op financiële hulp die de Ghanese families bereikt vanuit het buitenland slechts één aspect van het volledige verhaal belicht. Deze lokaalgerichte monetaire stroom heeft echter verschillende effecten op Ghana’s economie, waardoor de impact zich niet louter op lokaal niveau, maar ook op nationaal en zelfs op globaal niveau manifesteert. Dit indachtig worden de constituenten van beide processen die aan de basis liggen van een transnationale levensstijl opnieuw bekeken, waarbij de aandacht gericht wordt op enerzijds de cultuurconsumptie en de telecommunicatie en anderzijds op de geldtransfers en de investeringen in Ghana (cfr. supra). Want terwijl remittances
één
van
Ghana’s
voornaamste
buitenlandse
inkomstenbronnen
vertegenwoordigen, rijst de vraag of deze, naast een familiale economische steun, ook op nationaal niveau positieve consequenties bewerkstelligen.
79
3.3.2.
Toerisme, telecommunicatie en cultuurconsumptie
Hierboven werd gesteld dat 64 procent van de Ghanese emigranten in de VS minstens een maal per jaar familie en vrienden in het herkomstland bezoekt en nog eens 24 procent doet dit tweejaarlijks. Deze bezoekjes oefenen invloed uit op Ghana’s toeristische sector, maar is deze positief of negatief? Of is er helemaal geen impact? Gegevens van de toeristische dienst van Ghana tonen dat het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika, Duitsland en Frankrijk samen zorgen voor 34 procent van het totale aantal toeristen in Ghana.76 Niet toevallig herbergen de VS en het Verenigd Koninkrijk de grootste overzeese migrantenpopulatie uit Ghana en is het dus goed mogelijk dat een groot deel van deze toeristen Ghanese emigranten zijn die hun familie komen opzoeken. Toch mag dit niet onmiddellijk als vanzelfsprekend worden beschouwd. Vaak worden toeristen, zakenlui, ontwikkelingshelpers en –vrijwilligers onder één noemer gebracht, namelijk deze van ‘toeristen’. Het Ministerie van Toerisme heeft de procedures voor dataverzameling bijgevolg gegroepeerd, waaruit bleek dat 31 procent zakenlui en academici waren, 26 procent kwam familie en vrienden bezoeken en negentien procent reisde voor toeristische doeleinden.77 Het is echter onduidelijk of deze specifieke informatievernauwing van het Ministerie van Toerisme doorgevoerd is voor of na de getelde 34 procent toeristen uit de VS, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk. De studie van het Instituut voor Statistisch, Sociaal en Economisch Onderzoek (ISSER) (2005) bevestigt dat Ghanezen uit het buitenland het overgrote deel van de bezoekers aan Ghana uitmaken (Anarfi et al., 2003: 23). Peil (1995: 360) stelt bovendien vast dat de jaarlijkse bezoekjes aan het vaderland een goed inkomen opwekken voor Ghana’s luchtvaartsector aangezien een groot deel van de Ghanese migranten vliegt met Ghana’s nationale luchtvaartmaatschappij. Vakantievluchten richting Ghana brengen veel migranten, vaak samen met hun kinderen, naar hun familieleden in het vaderland (Peil 1995: 360). De jaarlijkse bezoekjes aan het thuisfront beïnvloeden niet uitsluitend de Ghanese luchtvaartsector, ze maken daarenboven een belangrijk deel uit van de toeristische inkomsten die tot de top vier van nationale inkomsten behoort. De overheid ziet het belang van de toeristische sector voor de nationale economie in en tracht met haar vijfjarenplan (Strategic Tourism Development Plan) Ghana tot een internationaal competitieve toeristische 76 77
Country Profile 2006: 44 Country Profile 2006: 44
80
bestemming te maken.78 Migranten zijn medeverantwoordelijk voor deze inkomsten. De meerderheid (54 procent) van de Ghanese migranten in de VS die hun familie opzoekt, spendeert gemiddeld één tot drieduizend dollar, 33 procent geeft zelfs meer dan drieduizend dollar uit (Orozco 2005: 21). Wanneer de implicaties van deze inkomsten worden bekeken, is enige voorzichtigheid echter gebaat. Ghana haalt inderdaad voordeel uit de bezoekjes van Ghanezen, maar relatief weinig van deze voordelen sijpelen door tot in de armere regio’s in het noorden (Asiedu 2003: 8). De regio’s (Greater Accra, Ashanti, Eastern en Central) ontvangen samen namelijk 65,2 procent van de inkomsten van Ghanese toeristen, terwijl de drie armere perifere regio’s in het noorden (Northern, Upper East en Upper West) amper 4,2 procent van deze schenkingen ontvangen (Asiedu 2003: 8). De ongelijke inkomstenverdeling wordt bevestigd in het rapport van de Economist Intelligence Unit (2006). De inkomsten die via deze bezoekjes van de migranten verkregen worden, verbreden bijgevolg de informele kloof die sinds de prekoloniale periode het armere noorden van het land scheidt van het rijkere zuiden. Hebben de reisjes van de overzeese migranten een invloed op Ghana’s toeristische sector? Ghana heeft tussen 1992 en 2004 een verdubbeling van het aantal hotelbedden waargenomen, met voornamelijk een groter aanbod van één, twee en drie sterrenhotels.79 Het is echter twijfelachtig of de uitbreiding van de toeristische accommodatie gerelateerd kan worden aan de visites van Ghana’s diasporaleden. Gegevens over de bezoekersfrequentie voor en na 1992 zijn niet voorhanden en de uitbreiding van de accommodatie kan mogelijk gecorreleerd worden met de opkomst van het rootstoerisme. Net zoals Ierland en Schotland heeft Ghana zich immers toegespitst op toerisme waarbij de genealogische wortels worden blootgelegd. Asiedu (2003: 2) noemt dit Visiting Friends and Relatives Tourism. Duizenden Afrikaanse Amerikanen trekken jaarlijks naar Ghana, op zoek naar de zwarte bladzijden uit de geschiedenis.80 De toeristische activiteiten, waarbij onder andere oude slavenforten bezocht worden, zorgen voor privé-investeringen81 in Ghana’s natuurlijke en historische rijkdom en creëren tevens een belangrijk deel van de nationale toeristische inkomsten. Ghana wordt in deze toeristische branche vaak geciteerd als mogelijke marktleider door haar unieke rol in de Atlantische Slavenhandel waarbij miljoenen Afrikanen naar de Nieuwe Wereld werden getransporteerd (Government Of Ghana 1996 in Asiedu 2003: 2). Naast Ghana’s natuurlijke 78
Country Profile 2006: 44 Country Profile 2006: 44 80 MO* 2006, 35: 20 79 81
Country Profile 2006: 43
81
en historische rijkdom worden eveneens culturele en historische evenementen georganiseerd die zich specifiek tot de Ghanese diaspora richten.82 Het Pan-Afrikaanse Festival (PANAFEST)83 bijvoorbeeld is een festival dat sinds 1996 jaarlijks plaatsvindt (Akyeampong 2000: 212). Eén van de doelstellingen is een forum te voorzien waar de eenheid tussen Afrikanen op het continent en zij in de diaspora gepromoot wordt.84 Elk jaar wordt een specifiek thema aangesneden, zoals dit jaar ‘Re-uniting the African family’ en ‘PanAfricanism in the context of Africa’s political, economic and social development’. Het festival kende dit jaar een speciale editie, aangezien het samen gevierd werd met Ghana’s vijftigste onafhankelijkheidsverjaardag. Naast de economische winst uit de toeristische sector ontvangt de nationale economie inkomsten uit de telecommunicatie die onderhouden wordt door Ghanese diasporaleden. Zoals vermeld hierboven bedroeg de totale duur van alle gesprekken vanuit de VS naar Ghana driehonderd miljoen minuten in 2003. Dit telefonische contact levert Amerikaanse bedrijven meer dan vijftig miljoen dollar op, met gedeelde winst voor Ghanese providers (Orozco 2005: 23).85 Van de vier grootste telefoonmaatschappijen, One Touch, Areeba, Tigo en Kasapa, is slechts een enkele, namelijk One Touch, een nationale maatschappij. Areeba, de grootste maatschappij in Ghana, is in Zuid-Afrikaanse handen en ook Tigo en Kasapa hebben internationale investeerders.86 De snel groeiende internationale lange afstandscommunicatie doet de competitie tussen verschillende belcompagnieën in de VS fel oplaaien, niet zozeer om de Ghanese migrantenmarkt in te palmen maar omdat andere nationaliteiten, die sterk vertegenwoordigd zijn in de VS, wel het zorgenkindje van de Amerikaanse corporaties zijn. Het feit dat Teléfonos de México (Telmex) virtueel door iedere Mexicaan wordt erkend, is een van de hoofdredenen waarom competitie tussen Amerikaanse firma’s en Telmex als een bedreiging werd gezien. Bijgevolg heeft een Amerikaanse firma deze Mexicaanse corporatie opgekocht, zodat ze niet langer in Mexicaanse handen was en geen bedreiging meer kon vormen voor de Amerikaanse belcompagnieën (Beachy 1998 in Guarnizo 2003: 685). Het nostalgische verlangen van migranten naar eigen culturele producten en etenswaren creëert een handel tussen het herkomst- en gastland. De productie (in Ghana) en 82
Country Profile 2006: 43 Zie[http://www.panafest.org/home.html] 84 [http://www.panafest.org/home.html] 85 De kost per minuut bedraagt tussen de tien en vijftig dollarcent per minuut en produceerde in 2003 gemiddeld 0,17 dollarcent winst (Orozco 2005: 23). 86 Country Profile 2006: 21 83
82
cultuurconsumptie (in het gastland) (cfr. supra) is een belangrijk aspect van een transnationale relatie van migranten maar toont eveneens een macro-economische impact. De cultuurconsumptie genereert een uitbreiding van de afzetmarkt van Ghanese producenten. Zonder de Ghanese gemeenschappen in de VS, het Verenigd Koninkrijk, Nederland enzovoort was het voor Ghanese producenten quasi onmogelijk een plaats te verwerven op de Westerse
markten.
Bijgevolg
kan
deze
transnationale
activiteit,
namelijk
de
cultuurconsumptie, een belangrijke economische groei opwekken die zonder het bestaan van de diaspora onmogelijk zou zijn geweest.
3.3.3.
Monetaire noord-zuid stroom
Cijfers over het totale bedrag dat getransfereerd werd vanuit het buitenland verschillen sterk (cfr. supra). De Bank van Ghana schat de totale som die binnenkwam in 2001 op US$400 miljoen, waarbij het bij benadering twintig procent van Ghana’s exportinkomsten bedroeg en de verwachte exportinkomsten van cacao evenaarde (Anarfi et al., 2003: 25). De inkomsten die de staat hierop maakt, spelen duidelijk een cruciale rol in ’s lands macro-economische stabiliteit en voorzien 86 procent van institutionele financiering van de agricultuur (Anarfi et al., 2003: 25). Als de cijfers van de Bank van Ghana de werkelijke som weergeven, staan deze buitenlandse inkomsten op de vierde plaats na cacao, goud en toerisme (Anarfi et al., 2003: 26). De cijfers van de Centrale Bank van Ghana liggen echter veel hoger (cfr. supra). Indien het werkelijke bedrag hier dichter bij aanleunt, representeren de geldtransfers een nog veel groter belang voor de nationale economie dan ‘slechts’ de vierde plaats onder de nationale inkomsten. Het is aldus een feit dat de buitenlandse financiële overdrachten één van de voornaamste inkomstenbronnen vormen van Ghana’s nationale economie (Orozco 2005: 17).87 Een belangrijk element is dat de totale nationale instroom van remittances tien maal groter is dan ’s lands BNP per capita en dat het geld toegang vindt tot alle nationale provincies (Orozco 2005: 18). De verdeling van de geldoverdrachten is echter ongelijk met een sterke nadruk op de zuidelijke urbane regio’s. De distributie van geldtransacties uit de VS verloopt iets evenwichtiger dan deze vanuit Duitsland en het Verenigd Koninkrijk (Orozco 2005: 18). 87
Figuur 6, Appendix B, ‘Main economic drivers in Ghana’
83
Het valt evenwel te betwijfelen of deze procentueel kleine bedragen in de armere gebieden tot enige structurele vooruitgang kunnen leiden. Het gebied rond Accra en de Ashanti-regio ontvangen samen vijftig procent van de totale som, terwijl de oostelijke en noordelijke provincies elk ongeveer tien procent ontvangen en de overige regio’s (Brong-Ahafo, de centrale provincie, de Voltaregio en Upper East) elk ongeveer vijf procent.88 De studies van Bump (2006: 10), Mazzucato et al. (2004) en USAID (2005: 27) bevestigen deze ongelijke verdeling. Twee van deze regio’s, namelijk Greater Accra en Ashanti, vertonen bovendien een uitzonderlijk hoog aandeel van de overzeese transfers (Mazzucato et al., 2004: 6). Dit reflecteert dat de meeste Ghanese migranten die migreerden buiten het Afrikaanse continent van deze regio’s afkomstig zijn (Ghana Statistical Service 1995 in Mazzucato et al., 2004). Daarenboven genereren de relatief veel hogere bedragen van de overzeese geldtransfers ten opzichte van de gemiddelde transfers (Mazzucato et al., 2004) een extra inkomstenverschil met de minder bedeelde regio’s. Een opvallend punt is het overwicht van de ontvangende partij in de urbane regio’s van Ghana: niet minder dan 87 procent van de ontvangers woont in een verstedelijkt gebied, terwijl slechts dertien procent op het platteland woont.89 Volgens Ajibewa en Akinrade (2003: 9) toont recent onderzoek aan dat beide regio’s, ondanks het enorme verschil qua inkomsten, een grotere welvaart genieten door deze financiële steun vanuit het buitenland. De impact op langere termijn is weliswaar moeilijk in te schatten omdat slechts een klein percentage van het totale bedrag geïnvesteerd wordt (Ajibewa en Akinrade 2003: 9). Door het overwicht van financiële steun aan de zuidelijke urbane regio’s genereren de geldtransacties vanuit het buitenland aldus een grotere welvaart in het zuiden, voornamelijk in de Ashanti-regio en Greater Accra. Deze beweging wordt echter niet gevolgd in het noorden aangezien deze families een procentueel erg laag bedrag ontvangen, waardoor de kloof tussen de noordelijk gelegen landelijke streken en stedelijke urbane regio’s met andere woorden steeds toeneemt.
3.3.4.
88 89
Investering in Ghana
Figuur 3, Appendix B, ‘Regional distribution of remittances to Ghana’ USAID 2005: 27
84
Macrofinanciële belangen van de diaspora zijn slechts een decennium geleden in het oog gesprongen bij Ghanese politici. De eclatante bedragen die vanuit de diaspora naar Ghana vloeien, leidden er toe dat Paul Victor Obeng, de toenmalige Adviseur Buitenlandse Zaken, in 1996 een eerste trip naar de VS plande (Akyeampong 2000: 211). Zijn missie bestond er in de Ghanezen te overtuigen te investeren in de Ghanese economie en moedigde hen aan door er op te wijzen dat de regering geschikte faciliteiten en instellingen heeft gecreëerd die aan de investeringsvereisten tegemoet komen. “Mr. Obeng, who addressed a trade and investment forum of identified Ghanaians with financial resources in US, appealed to them to make a positive contribution to the investment mobilisation efforts back in Ghana. Adequate facilities and institutions, he noted, have been provided by the government to meet the requirements for investment” (‘Ghanaians abroad advised to invest in Ghana’, Home Front (October-December 1996: 25) In: Akyeampong 2000: 212). De investeringscapaciteiten van migranten, namelijk bij de aankoop van bouwgrond, bij de bouw van een huis en bij de oprichting van een kleine zelfstandige onderneming, werden hierboven vermeld. Op macro-economisch niveau wordt vastgesteld dat een groot deel van Ghana’s immobiliën- en bouwsector afhankelijk is van de remittances (Anarfi et al., 2003: 27). Dit wordt bevestigd door Peil (1995) en Mazzucato (2005). Emigranten kunnen met de inflatie op de prijs van bouwmaterialen en dergelijke beter om dan de locals – zelfs al hebben ze een laaggewaardeerde job in het buitenland, het loon ligt er nog altijd veel hoger dan in Ghana (Peil 1995: 362). Peil (1995: 362) stelt zelfs dat de stedelijke huurmarkt veel slechter af zou zijn indien deze huizen er niet zouden zijn. Mazzucato (2005: 5) merkt bovendien op dat de oprichting van een zelfstandige onderneming en de bouw van een huis de nationale en lokale economie ten goede komen omdat zo mensen worden tewerkgesteld en een inkomen wordt gegenereerd: “Business investments provide services or goods, employ people and generate income while investments in housing increase real estate values and create jobs in the construction sector” (Mazzucato 2005: 5). De bouw van een huis is trouwens een belangrijk facet van het totaalverhaal van de migrant. De hardnekkige gedachte dat in het Westen “het geld aan de bomen groeit” leidt er toe dat migranten die er niet in slagen een aanzienlijke financiële steun te verwerven en met lege handen terugkeren, vaak met scheve ogen worden bekeken. Migranten die er daarentegen wel in slagen, worden met open armen ontvangen en willen hun verworvenheden op een bepaalde
85
manier etaleren. Met de bouw van een huis manifesteert de migrant bijgevolg zowel de verbondenheid met het vaderland als het succesverhaal in het buitenland (Peil 1995: 362).
86
3.4.
Transnationale organen
Aangezien migranten vaak plannen langere tijd te verblijven in het gastland, bijvoorbeeld door de gunstige studie- en werkfaciliteiten, worden ze verplicht zich aan te passen aan de leefgewoontes in het nieuwe land, zelfs al wensen ze de banden met het thuisland mentaal te behouden (Ajibewa en Akinrinade 2003: 6). De integratie in het nieuwe land is voor veel migranten geen eenvoudige taak, aangezien ze vaak geconfronteerd worden met vooroordelen en racisme (cfr. supra). Negatieve stereotypen en de klassieke mediabelangstelling voor hongersnood, vluchtelingen en andere droevige berichten uit het Afrikaanse continent breken de moraal en eigenwaarde van veel Afrikaanse migranten in de Westerse wereld af en schaamte om hun Afrikaanse identiteit komt in de plaats. Agyeamang Attah-Poku werd regelmatig geconfronteerd met deze lage zelfbeelden en beschrijft deze vervreemding, die geassocieerd wordt met emigratie, als volgt: “ (…) they at times felt ashamed of being Africans; they hated themselves; and they abhorred their culture (…) [T]hey felt very reluctant even to speak at their workplaces, in shops, and in public places because they felt their accent would reveal their African identity, and would give people a change to ridicule them” (Attah-Poku 1996a: 86). Dit lage zelfbeeld, vaak voor het eerst ervaren in het Westen, en de xenofobe vijandigheid waarmee ze regelmatig geconfronteerd worden, drijft hen er toe steun en begrip te zoeken bij landgenoten en/of personen van eenzelfde etnische afkomst. Want inderdaad, veel vluchtelingen en migranten in een bepaald gastland maken deel uit van een bredere diasporabeweging of transnationale gemeenschap en de vijandigheid die ze waarnemen in het gastland drijft hen er toe zich te organiseren in gemeenschappen (Ajibewa en Akinrinade 2003: 5). Nationale en etnische gemeenschappen, niet-gouvernementele organisaties (NGO’s), beroepsverenigingen, religieuze organisaties inclusief kerkelijke organisaties en mensenrechten- en pro-democratische bewegingen trachten inspraak te hebben in de maatschappelijke sferen van zowel het gastland als het land van herkomst en proberen de ontwikkeling in het vaderland te stimuleren (Ajibewa en Akinrinade 2003: 6). Hierdoor ontstaat een ander deelaspect van de transnationale relatie tussen zend- en gastland, namelijk een socio-culturele relatie die enerzijds migranten opvangt in het nieuwe land en anderzijds, door de aanwezigheid van sociale netwerken, verdere migratie stimuleert. Deze transnationale sociale netwerken voorzien immers niet alleen informatie over het gast- of thuisland, ze bieden ook financiële steun en bezitten een georganiseerde transportinfrastructuur om de
87
migrant vanuit het ene land naar het andere te loodsen. Daarnaast verlenen ze de nieuw aangekomen migranten onderhoud en steun, voornamelijk bij het zoeken naar een woonplaats en werkgelegenheid (cfr. supra). Jochen Blaschke besluit in zijn studie over migranten in Duitsland het volgende: “migrant knowledge about possible sources of income and assistance is collective knowledge in networks. Concrete points of access to the labour market are found with the help of friends and acquaintances. The immigrant, and especially the illegal immigrant, is dependent on being embedded in networks” (Blaschke 1998: 19 in Crisp 1999: 8). Met andere woorden, de kennis die een migrant bezit, wordt collectieve kennis in het sociale netwerk. Concrete hulp en informatie van vrienden en familie helpt de migrant te acclimatiseren in het nieuwe land en nieuwe migranten zijn dus afhankelijk van hun betrokkenheid in deze netwerken. Twee soorten verenigingen in de Ghanese diaspora wekken bijzondere aandacht: etnische verenigingen en de Ghanese Pinksterkerken. De formatie van Ghanese etnische en culturele associaties in het buitenland is een belangrijke component van de diasporabeweging. Deze organisaties betrachten sociale netwerken op te bouwen in het gastland om vervolgens een brug te slaan naar het vaderland waar ontwikkeling nagestreefd wordt. Anderzijds leggen ze zich toe op hun culturele bagage en ijveren ze ervoor de Ghanese cultuur op te bouwen in het gastland.
Asante-verenigingen
in
Noord-Amerika
getuigen
van
een
bijzondere
cultuurherbeleving waardoor ze zich onderscheiden van de andere Ghanese etnische verenigingen. Ze verdienen hier aldus een speciale kanttekening. Ghanese Pinksterkerken en hun overzeese vertakkingen presenteren tevens een uitgebreid sociaal netwerk waar migranten in hun nieuwe gastland een thuisgevoel kunnen beleven. Sinds de jaren tachtig heeft een nieuwe charismatische stroming zich sterk internationaal geprofileerd en deze is reeds enkele decennia een significante kracht in de internationalisering van ideeën en mensen. Deze kerken spelen dus een gewichtige rol in de transnationale profilering van christelijke Ghanezen en worden om deze reden hier besproken.
3.4.1. Etnische verenigingen
88
3.4.1.1. Algemene situering Inzake Ghanese etnische verenigingen is weinig academisch onderzoek verricht. Dit is betreurenswaardig, aangezien deze organisaties op verschillende vlakken inwerken op het migratiegebeuren. Hieronder wordt getracht een korte schets te brengen van de Ghanese migrantenverenigingen die werkzaam zijn in de Verenigde Staten. Er wordt niet dieper ingegaan op de etnische verscheidenheid in Ghana, maar het feit dat zij die eenzelfde moedertaal delen “gelijkaardige gewoonten, religie en tradities” vertonen, geeft taal een belangrijke rol in de definiëring van etniciteit (Attah-Poku 1996a: 36). Hoewel, ook de definitie van taal roept vragen op en daarom zou dit een huzarenstukje worden indien hierop wordt ingegaan. Een etnische vereniging is per definitie een vrijwillige organisatie gevormd door individuen die zichzelf bewust definiëren als leden van een etnische groep binnen een bredere context (Jenkins 1988 in Owusu 2000: 1155). Deze etnische groep wordt gevormd door mensen met een bepaalde culturele, linguïstische en historische achtergrond, een basis die diepe gevoelens van gemeenschappelijkheid doet ontstaan onder de leden (Attah-Poku 1996a: 14). Deze groep wordt gevormd om individuele en groepsinteresses te verdedigen en de eigen groepscultuur te bewaren (Attah-Poku 1996a: 15). Etnische verenigingen kunnen een grote verscheidenheid aan economische, sociale, culturele en politieke rollen vervullen die inspelen op de noden van de leden (Jenkins 1988 in Owusu 2000: 1155). Deze etnische verenigingen kunnen opgedeeld worden in drie grote types, namelijk verenigingen opgericht door inwoners van eenzelfde geboortestad (hometown associations), etnische verenigingen (bestaande uit individuen die behoren tot dezelfde etnische groep) en nationale verenigingen (die open staan voor alle Ghanezen, ongeacht hun etnische herkomst) (Owusu 2000: 1157). Hieronder zullen deze drie groepen onder één noemer, etnische vereniging90, besproken worden. Het onderscheid tussen een etnische en nationale vereniging is namelijk vaak ver te zoeken, aangezien veel verenigingen in theorie openstaan voor alle Ghanezen, maar in werkelijkheid een etnisch homogene groep vormen (Attah-Poku 1996a). Met andere woorden, een migrantenvereniging die op papier alle landgenoten verwelkomt, kan dus niet zomaar tot ‘nationale’ vereniging gebombardeerd worden aangezien het onderscheid met een etnische vereniging dikwijls
90
‘Etnische vereniging’ en ‘migrantenvereniging’ worden hieronder door elkaar gebruikt en verwijzen beiden naar de vrijwillige organisaties die migranten van eenzelfde herkomstland groeperen, zonder verdere overeenkomsten (zoals beroep, religie of hobby) aan de basis van de organisatie.
89
minimaal is. Daarnaast kunnen ook hometown associations onder deze noemer geplaatst worden, omdat de meeste mensen zich het best thuis voelen in een organisatie die hun specifieke regio van afkomst representeert en de vereniging aldus opnieuw etnisch organiseert (Attah-Poku 1996a: 65). In New York City zijn elf grote Ghanese etnische verenigingen, namelijk Akan, Okwapeman en Kwahuman Association (gesticht in 1981), Okyeaman, Asanteman, Ga Adangbe en Yankasa Association (gesticht in 1982), Brong Ahafo Association (gesticht in 1988), Ewe Unity Club (gesticht in 1976), Ewe Haborbor (gesticht in 1984) en Nzema Association (gesticht in 1985) (Attah-Poku 1996a: 61). Deze verenigingen representeren ruw geschat de elf grootste administratieve regio’s van het land (Attah-Poku 1996a: 61). Deze elf verenigingen worden vertegenwoordigd in alle grote steden in de VS, daarnaast hebben ook de relatief kleinere steden verschillende migrantenorganisaties (Attah-Poku 1996a: 57). De grootte van de organisaties varieert van minder dan vijftig leden tot tweehonderd, maar slechts weinig verenigingen overschrijden dit aantal (Orozco 2005: 32). Dit moet niet noodzakelijk als negatief beschouwd worden, omdat de intieme relaties tussen de leden vaak wegkwijnen wanneer de groepsgrootte toeneemt (Attah-Poku 1996a: 64). Anderzijds kunnen grotere verenigingen een groter aantal mensen mobiliseren, meer fondsen verwerven en bijgevolg sterkere projecten uitwerken in het vaderland (Attah-Poku 1996a). Lidmaatschap in de migrantenverenigingen wordt beïnvloed door een aantal demografische, economische, sociale en ruimtelijke (of residentiële) factoren (Owusu 2000: 1168). Ghanese migranten die in kleinere steden en dorpen wonen, zijn vaak lid van een vereniging in de dichtstbijzijnde grote stad (Attah-Poku 1996a: 58). Trouwe leden schuwen de grote afstanden naar de metropool niet om zo de activiteiten te kunnen bijwonen (Attah-Poku 1996a: 58). Attah-Poku (1996a: 58) vertelt over Nana Agyemang, één van de leden van de Brong Ahafo Association in New York City, die werkt en studeert in Albany en bijgevolg elke keer meer dan honderdveertig mijl aflegt om een vergadering of activiteit van de vereniging bij te wonen. Nieuw aangekomen Ghanezen zoeken vaak de ‘beschutting van de vaderlandse identiteit‘ op in de organisaties en in het laatste decennium zijn deze recente migranten uitgegroeid tot de kernleden van de migrantenorganisaties (Orozco 2005: 31). Het leiderschap daarentegen wordt opgenomen door reeds gevestigde migranten (Orozco 2005: 31). Gender speelt geen rol in de Ghanese migrantenorganisaties in de VS, in tegenstelling tot sommige Europese landen (bijvoorbeeld Duitsland en het Verenigd Koninkrijk) waar mannen sterker vertegenwoordigd zijn (Orozco 2005: 30). 90
3.4.1.2. Functies Etnische verenigingen beperken hun activiteiten zelden tot één specifieke doelstelling, functie of activiteit (Owusu 2000: 1155). Vaak trachten ze hun leden te behagen met een aantal diensten en mogelijkheden en hun activiteiten reflecteren dikwijls de emotionele en materiële interesses van hun leden (Owusu 2000: 1159). Enerzijds is het lidmaatschap in een etnische vereniging een concrete representatie van nostalgie naar het vaderland en van het belang dat gewijd wordt aan lokale ontwikkeling. Anderzijds richt de organisatie zich op het wegwijs maken van de migrant in zijn/haar nieuwe omgeving. De overkoepelende organisatie van alle grote Ghanese migrantenorganisaties in Amerika, de National Council of Ghanaian Associations (NCOGA), formuleert de belangrijkste doelstelling waarnaar de etnische verenigingen streven als volgt: “promoting the rich and diverse cultures of Ghana; improving understanding among and enhancing the socioeconomic well-being of the members; the member associations also engage in projects designed to help their people back home in Ghana” (Attah-Poku 1996a: 64). Met andere woorden, de voornaamste intenties van de etnische verenigingen beslaan het promoten van de Ghanese culturele diversiteit, het nastreven van het socio-economische welzijn van de leden en het verbeteren van de leefsituatie van de thuisgemeenschap door projecten op te zetten en/of te steunen. Om de rijke en diverse Ghanese culturen te beleven in het nieuwe thuisland, organiseren de migrantenorganisaties verschillende activiteiten, onder andere een jaarlijks festival. Hier worden grote historische verwezenlijkingen van de specifieke etnische groep herdacht en wordt de cultuur gevierd met traditionele muziek (drum), dans (met traditionele kostuums en attributen) en andere culturele manifestaties (Attah-Poku 1996a: 66). Deze festiviteiten worden in grote mate financieel bekostigd door het lidgeld en donaties. Zusterorganisaties vanuit andere steden worden uitgenodigd op deze spektakels en ook Amerikaanse burgers worden aangetrokken door deze kleurrijke feestelijkheden. De Ghanese gemeenschap van Chicago bijvoorbeeld organiseert jaarlijks een Kente dansfestival, waarbij naast traditionele musici en dansers ook rappers aan bod komen.91 Het Ga-Dangme Homowofestival is een van de grootste Ghanese festivals te Chicago, die voor veel Ga-Dangme maar 91
[http://www.ghananationalcouncil.org/acivities.htm]
91
ook voor andere Ghanese migranten, het culturele hoogtepunt van het jaar vormt.92 Ook traditionele praktijken, zoals naamgeving voor nieuwgeborenen, outdoor-rituelen93, huwelijken en begrafenissen, worden herbeleefd in het gastland (Attah-Poku 1996a: 66). Mazzucato (2005,2006) heeft zich in haar onderzoek naar de transnationale activiteiten van Ghanezen in Nederland en hun thuisgemeenschap in het vaderland toegespitst op de begrafenissen. Gelijkaardig diepgaand empirisch onderzoek over Ghanese migranten in de VS is niet voorhanden, maar sommige auteurs vermelden deze transnationale culturele activiteiten kort (Attah-Poku 1996a: 79, 1996b). Daarnaast zijn sommige organisaties in de VS, zoals de Asanteman Associations en deze van de Ga en Ewe, zodanig sterk cultureel georiënteerd dat de organisatie via traditionele hiërarchische lijnen loopt. Soms worden deze traditionele benoemingen gecombineerd met Westerse benamingen (voorzitter, secretaris et cetera) (Attah-Poku 1996a: 65). Hierop wordt later ingegaan. Naast deze culturele herbeleving richten de etnische organisaties zich op de sociale en economische moeilijkheden die migranten eventueel ervaren in het begin van hun verblijf in het gastland. Om de nieuwe migranten wegwijs te maken in het gastland en hen te helpen zich aan te passen aan de vaak onbekende cultuur, wordt getracht de nieuwe migrant onderdak te verschaffen bij familieleden of vrienden die reeds lid zijn van de organisatie. Indien er geen familieleden of vrienden gevonden worden, gaat men op zoek naar een organisatielid die van dezelfde stad afkomstig is en de nieuwe migrant wil voorzien van onderdak, kledij, voedsel en comfort (Attah-Poku 1996a: 78). Daarnaast wordt gezocht naar onderwijsmogelijkheden of werkgelegenheid, en wordt de immigratiewetgeving uit de doeken gedaan, indien de migrant dit wenst (Attah-Poku 1996a: 78). De leidersfiguren van sommige etnische organisaties, zoals de Asanteman Associations, hebben naast culturele en socio-economische tussenkomst ook enige inspraak als ‘vrederechter’. Twisten tussen verschillende leden of ruzie binnen een echtelijke relatie binnen de organisatie kunnen – indien beide partijen dit wensen – besproken worden met de leiders. In het streven naar deze oplossing worden elementen uit de Westerse rechtsspraak gecombineerd met elementen van het traditionele Ghanese rechtssysteem (Attah-Poku 1996a: 82). Door beide partijen te wijzen op de traditionele verplichtingen en normen, worden 92
[http://www.ghananationalcouncil.org/acivities.htm] Outdooring van nieuwgeborenen bestaat er in de baby voor het eerst te ‘tonen’ aan de familie en de gemeenschap. Dit gaat gepaard met specifieke rituelen die aldus ook in het gastland worden uitgevoerd.
93
92
zachtere posities ingenomen en kan er mogelijkerwijs een oplossing gecreëerd worden (AttahPoku 1996a: 83). In tegenstelling tot Attah-Poku (1996a: 47) die benadrukt dat de socio-culturele en economische rollen de politieke rol overschaduwen, en hij deze hierdoor quasi negeert, benadrukt Peil (1995) dat migrantenverenigingen een belangrijk aandeel hebben in de Ghanese politiek, zowel op lokaal als op nationaal niveau (Peil 1995: 364). Peil (1995: 364) stelt bijvoorbeeld dat oppositiepartijen in het buitenland werden opgericht terwijl dit in Ghana verboden was; politieke partijen rekruteren tevens hun achterban in de Westerse en Afrikaanse landen die een relatief grote Ghanese migrantenpopulatie herbergen. Ter illustratie kan de politieke interesse van de Ghanese migranten worden besproken. Sinds de machtsverwerving heeft de NPP steeds gestreefd naar politieke steun vanuit de Ghanese diaspora. Het moet niet gezegd worden dat het economische potentieel dat hiervan uitgaat, de partij in sterke mate aantrekt.94 Migrantenverenigingen zijn hierbij een krachtig orgaan waarlangs een ruim deel van de Ghanese populatie kan bereikt worden. Er wordt namelijk aangenomen dat de NPP sterke steun geniet bij de drie miljoen Ghanezen in het buitenland (ongeveer vijftien procent van de totale bevolking). Door de goedkeuring van de Representation of the People (Amendment) Act, die Ghanezen in het buitenland de mogelijkheid verschaft hun stem uit te brengen bij verkiezingen, kan deze steun nu sinds februari vorig jaar belangrijke politieke consequenties teweegbrengen.95 Daarnaast kan de betere toegankelijkheid tot het internet een belangrijke invloed hebben op de druk die migrantenverenigingen kunnen uitoefenen. De opkomst van het internet vergemakkelijkt namelijk de transformatie van informele sociale netwerken in georganiseerde diasporaforums en wereldwijde netwerken (Ajibewa en Akinrinade 2003: 7). Hierdoor kunnen verschillende organisaties in diverse landen of continenten de krachten bundelen en als één stem naar buiten komen. Zo kunnen migranten hun mening uiten over kwesties zowel in Ghana (bijvoorbeeld om de mogelijkheid tot dubbele nationaliteit te legaliseren) als in de VS (bijvoorbeeld inspraakmogelijkheid op lokaal politiek vlak). Ghanese gemeenschappen in Europa en Noord-Amerika hebben een dergelijk virtueel diasporaforum opgericht, namelijk Ghananet96.
94
Country Profile 2006: 8 Country Profile 2006: 8 96 [http://www.ghananet.com] 95
93
Ontwikkelingshulp in het vaderland is tevens een belangrijke pijler van vele etnische en hometown organisaties. De meeste organisaties zijn sterk betrokken bij de sociale situatie in de thuisgemeenschap en trachten alle mogelijkheden te benutten om de leefsituatie te verbeteren (Attah-Poku 1996a: 67). Ofwel worden nieuwe ontwikkelingsprojecten opgezet, ofwel wordt steun verschaft aan projecten die reeds werden opgestart door de plaatselijke bevolking (Attah-Poku 1996a: 67). Deze steun kan zowel financieel, materieel als psychologisch zijn. De Ghanese bevolking is zich immers bewust van de onvoorwaardelijke hulp die geboden wordt door familie en vrienden overzee en het is een geruststelling te weten dat men altijd op iemand kan rekenen in tijden van nood. Wanneer gefocust wordt op de specifieke materiële en financiële ontwikkelingshulp van de verenigingen, kan opgemerkt worden dat slechts enkele sociale instellingen in grote mate bevoordeeld worden door deze donaties. Een studie van Asiedu (2003) onderzocht via dataverzameling van twee prominente Ghanese staatskranten, Ghanaian Times en Daily Graphic, microgegevens over donaties van Ghanezen (individuen of organisaties) in het buitenland. Het grootste deel van deze donaties kwamen vanuit de VS (veertig procent), met het Verenigd Koninkrijk en Duitsland (elk 13,2 procent) op de tweede plaats (Asiedu 2003: 8). Ondanks het feit dat Asiedu geen onderscheidende data weergeeft van de verschillende landen waaruit de schenkingen komen, kunnen deze gegevens enig beeld geven van de situatie van de Ghanezen in de VS juist omdat deze een groot deel van de donaties uitmaken. Verenigingen en groepen doneerden twee derde van het totale aantal schenkingen (68,4 procent) en individuele schenkers het resterende deel (31,6 procent) (Asiedu 2003: 7). Net zoals de distributie van de geldtransacties behoren onderwijs en gezondheid tot de belangrijkste sectoren die een schenking krijgen. De gezondheidssector verkreeg 36,6 procent, terwijl onderwijs 34,1 procent ontving (Asiedu 2003: 7). Daarnaast waren donaties aan instellingen die werken met sociaal en fysiek gehandicapte personen goed voor 16,5 procent van het totaal (Asiedu 2003: 7). Samen ontvingen deze drie sectoren maar liefst 87,2 procent. Vooral ziekenhuizen en lokale schooltjes ondervinden een fantastische steun van deze organisaties, aangezien ze uitgerust worden met bedden, respectievelijk boeken en computers die hoofdzakelijk afkomstig zijn van Ghanezen in het buitenland (Manuh 1998: 484). Ook relatief kleine organisaties bieden steun. De leden van bijvoorbeeld de Yamfo Citizens of North America, een vereniging van vroegere inwoners van de stad Yamfo in het Brong Ahafo-gebied, pompten naar eigen zeggen sinds de aanvang van de organisatie in 1988 reeds US$25 000 in projecten in hun geboortestad. Deze projecten beslaan zowel het bouwen van klaslokalen en van een publieke vergaderzaal als het verschepen van ziekenhuisbedden voor 94
het lokale ziekenhuis in Yamfo.97 Door deze financiële en materiële bijdragen slagen familieleden, scholen en gemeenschappen erin een hoger niveau van welzijn te handhaven, dat zonder deze giften onmogelijk zou zijn (Manuh 1998: 484). Zoals Manuh (1998: 484) beweert, kan migratie bijgevolg beschouwd worden als een geprivatiseerde investering die tekortkomingen op vlak van financieel en materieel kapitaal opvult: “Thus migration can be viewed as a privatized investment scheme to enable Ghanaians themselves to supply the necessary capital for national regeneration” (Manuh 1998: 484). De distributie van de materiële en financiële schenkingen van organisaties ligt in dezelfde lijn als deze van de geldtransfers vanuit het buitenland (cfr. supra). Beiden worden gekenmerkt door een ongelijke verdeling die de eeuwenoude noord-zuid kloof van het land intensifieert. In een studie van Asiedu (2003) ontvingen de relatief rijkere regio’s van Greater Accra, Ashanti, Eastern en Central respectievelijk 22 procent, 15,2 procent, 14,6 procent en 13,4 procent van alle donaties (Asiedu 2003: 8). Deze donaties representeren 65,2 procent van het totaal, terwijl de drie perifere regio’s in noordelijk Ghana (Upper-West, Upper-East en Northern) samen slechts 4,2 procent ontvingen (Asiedu 2003: 8). Op basis van deze gegevens kan met enige voorzichtigheid – door de relatief kleine tijdspanne en beperkte dataverzameling van Asiedu’s studie – besloten worden dat de minder bemiddelde regio’s in het noorden weinig voordeel halen uit deze donaties (Asiedu 2003: 8). Want hoewel de landelijke gebieden meer dan een derde van de donaties ontvingen (36,1 procent), stelt Asiedu (2003: 9) dat het vooral de rurale regio’s in het zuiden van het land zijn die hierbij profijt halen en niet de meest achtergestelde gebieden in het noorden. Dit komt omdat het grootste deel van de internationale migranten afkomstig is uit de zuidelijke regio’s, namelijk Ashanti, Greater Accra, Volta, Western en Eastern (Adeku 1995 in Asiedu 2003: 9). Zij doneren voornamelijk aan organisaties in hun streek van afkomst en laten hierbij de organisaties in andere regio’s links liggen (Asiedu 2003: 9). Het is bijgevolg onwaarschijnlijk dat deze donaties enige financiële verlichting brengen in de armste gebieden in het noorden (Asiedu 2003: 9).
3.4.1.3. Asante-verenigingen
97
[http://www.yamfocitizens.com/homepage.htm]
95
Tot slot wordt de aandacht gevestigd op de Asante Associations. Net zoals de andere etnische organisaties zijn de Asante-verenigingen in Noord-Amerika socio-culturele en non-profit organisaties, maar verschillend van de andere verenigingen is dat de associatie doorspekt is van de Asante-cultuur en –tradities (Attah-Poku 1996b: 58). Deze verenigingen trekken speciaal de aandacht omdat binnen de organisatie een hiërarchie wordt gecreëerd volgens het traditionele politieke systeem van de Asante, met bijpassende traditionele titels. De Asantekoning, Asantefuohene, en de koningin, ohemaa, zijn de mannelijke en vrouwelijke leiders, daarnaast worden ook andere personen benoemd zoals de woordvoerder van de koning, akyeamehene, leider van de rechtervleugel, nifahene, leider van de linkervleugel, benkumhene (Obeng 1998: 343). Deze personen worden voor een vaste termijn verkozen door de leden van de etnische gemeenschap (Peil 1995: 363). Ondanks de verschillende benoemingen betrekken de verschillende leidersfiguren in de Asante-vereniging dezelfde functies als de voorzitter, secretaris enzovoort volgens Westerse hiërarchie (Attah-Poku 1996a: 65). Deze benoemingen zelf zijn afhankelijk van de eigenlijke Asante-vereniging en kunnen dus iets verschillen van organisatie tot organisatie. Enkele vaak voorkomende culturele tekens zijn de troon, een speciaal ambtsgewaad, accessoires en juwelen (Peil 1995: 363). De vlag met de Gouden Stoel, het politiek-religieuze eenheidssymbool waarin volgens hen de ziel van de natie huist en het stekelvarken, het embleem van de oude Asante-natie, worden als belangrijkste culturele symbolen beschouwd die eenheid brengen onder de Asantes (Attah-Poku 1996b: 59). Leden van deze organisaties trachten met deze symbolen de rijke culturele erfenis te portretteren en beschouwen zichzelf als representanten van het voormalige machtige Asante-koninkrijk (Attah-Poku 1996b: 58-59). Wat intrigerend is, zo vindt Obeng (1998: 337), is dat sommige kernspelers in het vaderland helemaal niet participeerden in dergelijke traditionele politieke benoemingen. Hij merkt op dat in Ghana enkel leden van de koninklijke familie tot koning of koningin kunnen worden gekroond; buiten Ghana geldt deze bloedband niet: “Being a member of a royal lineage is what generally entitles one to be made a chief or a queen in Ghana. Outside of Ghana, however, factors other than royal blood shape who gets elected to be king or queen” (Obeng 1998: 337). Deze eigenaardigheid kan als volgt verklaard worden: vaak ervaren migranten bevreemdende gevoelens bij aankomst in het gastland, deels door de verschillende levenswijze van de nationale bevolking en door de ontrukking aan de sociale gemeenschap in het vaderland (Obeng 1998). Negatieve mediabeelden over Afrika overheersen en doen een schaamtegevoel ontluiken bij vele migranten (Attah-Poku 1996a). Anderzijds observeren nieuwkomers in de
96
VS een culturenmix die ongeëvenaard is, waar ook ter wereld. De aanwezigheid van andere migrantengroepen die hun religies en culturen uitoefenen doet velen grijpen naar hun eigen culturele wortels. Geconfronteerd met deze fysieke en culturele dislocatie en relocatie in het gastland leidt dit tot een proces van heridentificatie, waarbij Ghanese diasporaleden zichzelf opnieuw lid maken van een culturele gemeenschap door benoemingsceremonieën (Obeng 1998: 337). Omdat nieuwe autoritaire centra gecreëerd worden en macht herverdeeld wordt onder de leden, scheppen deze ceremonieën de mogelijkheid om op sociocultureel, economisch en religieus vlak hun identiteit (opnieuw) vorm te geven (Obeng 1998: 338). Door Ghanese culturele activiteiten bij te wonen zien migranten opnieuw de waarden van hun Afrikaanse cultuur en wordt hun moraal opgekrikt (Attah-Poku 1996a: 86). Peil (1995: 363) bevestigt dit en beweert dat deze activiteiten helpen de nakomelingen van de migranten te binden aan hun ‘echte thuis’ en zo eventuele huwelijkspartners vanuit het gastland te initiëren in de Ghanese cultuur. In een verder stadium wordt deze specifieke lokale expressie van de Asante-cultuur
geëxporteerd
naar
de
bredere
Amerikaanse
context,
waarbij
de
internationalisering van een religieuze en culturele fusie wordt gepromoot (Obeng 1998: 338). De festivals en andere activiteiten waarbij de Asante-cultuur gevierd en gemanifesteerd wordt is inderdaad geen exclusieve Asante-bijeenkomst, ook niet-Asantes en niet-Ghanezen worden uitgenodigd en verwelkomd (Attah-Poku 1996a). Tevens wordt getracht om bij alle activiteiten en uitgesproken Ghanese attitudes niet te conflicteren met de mainstream socioculturele overtuiging, integendeel, men ijvert ten volle hieraan deel te nemen (Attah-Poku 1996a: 84). Men gelooft in sociaal en cultureel pluralisme, cultureel divisionisme daarentegen wordt veroordeeld (Attah-Poku 1996a: 84). Het is hierbij belangrijk op te merken dat de specifieke Ghanese culturele articulatie van persoonlijke en collectieve identiteiten niet statisch is, maar constant hergetekend wordt volgens de geschiedenissen van de migranten en hun notie van identiteit en macht (Obeng 1998: 339). De formulering van de identiteiten weerspiegelt telkens de onderhandeling tussen de Ghanese gevoelens en ervaringen, hand in hand met de Amerikaanse leefwijze waarmee de migrant dagelijks wordt geconfronteerd (Obeng 1998: 339).
3.4.1.4. Conclusie
97
Zowel wat betreft de socio-culturele aanpassing van migranten in hun nieuwe omgeving als de ontwikkelingssteun in het vaderland kunnen etnische organisaties als sleutelfiguur optreden. Werkgelegenheid, onderdak en psychologische bijstand worden de migrant aangeboden bij aankomst in het nieuwe gastland. De steun die het vaderland ontvangt is geconcentreerd rond twee maatschappelijke sectoren, namelijk onderwijs en gezondheid. Vooral het zuidelijke Ghana ontvangt donaties, aangezien de grootste groep overzeese migranten hieruit afkomstig is. De kanttekening betreffende Asante Associations doet een nog sterker doordringende socio-culturele rol van etnische organisaties in het gastland vermoeden. Diepgaander onderzoek is echter vereist om het specifieke belang van deze en andere migrantenverenigingen beter te begrijpen.
3.4.2.
Pinksterkerken
3.4.2.1. Algemeen Net zoals de migrantenorganisaties via culturele herbeleving de morele zelfwaarde van veel Afrikaanse migranten opkrikken, biedt geloof een sterke steun waarop migranten kunnen terugvallen wanneer ze in een nieuwe situatie terecht komen. Anders dan de migrantenorganisaties richt de Pinksterbeweging zich specifiek tot zijn internationale omgeving en tracht religieuze leden te helpen hun dromen in het Westen waar te maken. Ter Haar (1998: 43, in van Dijk 2004: 464) bijvoorbeeld beschrijft hoe het Pinkstergeloof van Afrikaanse migranten in Europa hen spirituele kracht schenkt en voorziet van sociale contacten. Dat maakt het leven in het Westen een stuk makkelijker en helpt hen zich af te schermen van xenofobe houdingen van de inheemse bevolking: “For many immigrants, their religious beliefs equip them with the spiritual strength and social contacts necessary to survive, and even to begin the long climb up the ladder of social respectability in a country which, like most parts of Western Europe, has gradually become more hostile to foreigners” (Ter Haar 1998: 43 in van Dijk 2004: 464). In de hedendaagse literatuur over globalisering en transnationale relaties speelt religie een belangrijke rol. Deze wetenschappelijke belangstelling is van recente oorsprong. Echter, historisch gezien behoorden religieuze instellingen tot de meest belangrijke bronnen die
98
migrantengroepen gebruikten om hun etno-religieuze identiteit in de nieuwe omgeving te bewaren (Yang en Ebaugh 2001: 269). Religie, en specifiek de religieuze bewegingen die opereren in brede geografische contexten, engageren zich in homogene vormen van verering en organisatie, waarbij globale gemeenschappen gecreëerd worden (Levitt 2003: 848). Terwijl inwoners van Westerse staten religie in het algemeen vertalen in termen van privé-identiteit, biedt religie voor migranten een manier om het zelfbewustzijn in het publieke domein te promoten en is het een wijze om te onderhandelen in integratie- en assimilatieprocessen (van Dijk 2004: 439). Religie heeft op deze manier een belangrijke tweeledige rol in enerzijds de vergemakkelijking van assimilatie en anderzijds het bewaren van de eigen etniciteit (Yang en Ebaugh 2001: 270). De Amerikaanse religieuze context is belangrijk in de vormgeving van aanpassingspatronen van migranten (Warner 1988 en Bellah 1976 in Opoku-Dapaah 2006: 235). Religieuze verenigingen zijn voor Amerikanen de meest aanvaarde en minst bedreigende basis voor gemeenschapsvorming en etnische expressie (Warner 1988 in OpokuDapaah 2006: 235). De hierboven vermelde vijandigheid in het gastland en de onzekerheid betreffende het nieuwe milieu doet de nieuwkomers grijpen naar religie (Roberts 2004 in Opoku-Dapaah 2006: 235). Religie verschaft dus niet enkel een grotere kans op gunstige ontvangst van de nieuwkomers, het kan ook de integratie in de Amerikaanse maatschappij vergemakkelijken (Opoku-Dapaah 2006: 235).
3.4.2.2.
Historische en religieuze situering
Religie is een essentiële component van de sociale organisatie van Ghanezen (Opoku-Dapaah 2006: 233). De eerste Ghanese ervaring met het Westerse geloof dateert reeds uit de negentiende eeuw wanneer de eerste missies hun ethiek verkondigden, zoals de Basel Missie (Presbyteriaans)
in
1828
en
de
Methodisten
in
1835
(Gifford
1999: 57).
Missiegemeenschappen speelden een cruciale rol in de verspreiding van het christelijke geloof en deze verspreiding hoorde duidelijk samen met de dispersie van de wereldhandel (Meyer 1998: 754). Birgit Meyer benadrukt dat christelijke toewijding de aankoop van Westerse goederen vereiste en dat het christendom zelf geuit werd door deze consumptie (Meyer 1998: 757). Via religieuze wegen wonnen Westerse producten bijgevolg steeds meer aan populariteit en werden deze massaal gekocht. Ondanks het dominante christelijke geloof bleven de Islam en inheemse Ghanese religieuze praktijken duidelijk aanwezig in de Britse 99
kolonie (Opoku-Dapaah 2006: 233). Deze traditionele Ghanese religie verschaft geen uitleg voor persoonlijk ongeluk en dit wordt bijgevolg als bovennatuurlijk bestempeld, waaraan enkel hekserij, orakels, magie en voorouderlijke verering verklaring kunnen schenken (Opoku-Dapaah 2006: 233). De Pinksterbeweging in Ghana bestaat sinds de jaren dertig en werd gesticht door James Mc Keown (Church of Pentecost) en Peter Amin (Assemblies of God), die twee religieuze bewegingen leidden die in de loop van de tijd fuseerden tot de Pinksterbeweging (Wyllie 1974). In de vroege jaren hanteerde de kerk een dialectiek van christelijke elementen met traditionele genezing en voorouderlijke verering (van Dijk 1997: 141). Naast de Westerse, christelijke elementen was er dus ruimte voor Ghanese inheemse invulling van de geloofspraktijken. Vanaf de jaren vijftig groeide de kerk sterk en werd de religieuze overtuiging geïnstitutionaliseerd in een grote overkoepelende organisatie, namelijk de Ghana Pentecostal Council (van Dijk 1997: 141). In de jaren zeventig ontstond in de twee grootste steden van Ghana (Accra en Kumasi) een nieuw charismatisch type Pinksterkerken die zich, in contrast met het vroege Pinkstergeloof, richtten op de onderwezen middenklasse (Gifford 1994).98 Gifford (2004) benadrukt dat deze nieuwe beweging geen spiegelbeeld is van de oude Pinksterkerken, maar integendeel een volledig nieuwe beweging is. Muziek en preken vormen de belangrijkste componenten van deze misvieringen en de kerk benadrukt een gospel van succes, gezondheid en rijkdom (Gifford 1994). Sinds zijn ontstaan kent deze nieuwe beweging een grote populariteit bij veel christelijke Ghanezen, ten koste van de meer geïnstitutionaliseerde Christelijke, Presbyteriaanse en Anglicaanse kerken (Gifford 1999, Opoku-Daah 2006). De economische en politieke instabiliteit in deze periode is een niet irrelevante factor die de immense groei van deze nieuwe religieuze groepering stimuleerde (Akyeampong 2000: 208). De eerste Ghanese Pinksterkerk in de VS, Pentecostal Assembly, ontstond in 1971 (Opoku-Dapaah 2006: 241) maar pas vanaf het midden van de jaren tachtig werd internationale zelfrepresentatie een algemeen streefdoel voor deze kerken (van Dijk 1997: 141). Dit werd duidelijk geïllustreerd doordat steeds meer kerken ‘internationaal’ of ‘wereld-’ toevoegden aan hun naam (Gifford 1994: 257). Ze ijverden actief naar interpenetratie met andere culturele contexten over de grenzen heen en trachtten dit een plaats te geven in hun eigen ideologie, organisatie en verdere religieuze ervaring (van Dijk 98
Belangrijke invloedsfiguren en organisaties van de nieuwe charismatische kerken zijn Nicholas Duncan Williams (Christian Action Faith Ministries International, Accra), Mensa Otabil (International Central Gospel Church, Accra), Joseph Eastwood Anaba (Broken Yoke Foundation, Bolgatanga), Charles Agyin Asare (World Miracle Bible Church, Tamale) en het Christan Hope Ministry (Gifford 1994).
100
1997: 141-142). Buiten Ghana ontsproten zusterkerken en eind de jaren negentig had deze charismatische Pinksterbeweging vertakkingen in alle West-Afrikaanse landen en andere Afrikaanse landen, alsook in West- en Noord-Europa (onder andere België, Nederland, Duitsland, Italië, Noorwegen), de Verenigde Staten, Canada, Israël, Libanon, India en Japan (Onyinah 2004: 229). Deze zusterkerken konden op twee manieren ontstaan. Ofwel richtte een kerk vanuit Ghana een nieuwe beweging op in het buitenland, ofwel nodigde een Ghanese migrant in het buitenland een lokale Ghanese kerkleider uit en stichtte zo een nieuwe beweging die stap voor stap contact en toenadering zocht tot de moederkerk (van Dijk 1997). Pinksterkerken en -organisaties staan wereldwijd in contact met elkaar en promoten een intensieve uitwisseling en een stroom van mensen en materiaal van en naar Ghana (van Dijk 1997: 142). Deze uitwisseling gebeurt via de religieuze kanalen. Zoals van Dijk benadrukt beschouwen ze de ontmoeting met de culturele andere als een verrijking en verdieping van hun eigen religieuze ervaring: “The claim is not just that Ghana is ‘a too small a place for our message’, but that inter-penetration with other cultural contexts deepens, enriches and essentializes the religious experience of Pentecostal communities” (van Dijk 1997: 142). In deze periode ontstond ook de link tussen intercontinentale arbeidsmigratie en de Pinksterbeweging (Van Dijk 1997: 139) en sindsdien is de Pinksterbeweging cruciaal in de Ghanese
ontmoeting
met
globalisering
en
moderniteit
(Akyeampong
2000: 208).
Tegenwoordig trekken de Pinksterkerken het grootste aantal religieuze kerkgangers aan, de Katholieke beweging buiten beschouwing gelaten, en de enorme groei die deze beweging de laatste decennia kende, wordt gezien als een van de belangrijkste recente ontwikkelingen in het Ghanese christendom (Gifford 1999: 77).
3.4.2.3.
Transnationale profilering
In tegenstelling tot de oude Pinksterbeweging creëert de charismatische Pinksterbeweging een morele en fysieke ruimte waarvan het domein gekenmerkt wordt door transnationale culturele interpenetratie en een internationale stroom van ideeën, mensen en denkbeelden (van Dijk 1997: 142). Met andere woorden, de beweging wordt gekenmerkt door “the development of an increasingly complex web of transnational Pentecostal networks, where flows of people, money, ideas and images circulate with growing speed and intensity, defying all attempts to tie them down to any particular source or destination” (Corten en Marshall-Fratani 2001: 1, in 101
Kircher-Allen 2002: 7). Hierin ligt juist het belang van deze religieuze organisaties in de Ghanese dispersie. Pinksterkerken in diverse landen, zowel in Afrika als in het Westen, staan in constante verbinding met elkaar en ambiëren hun geloof in alle uithoeken van de wereld te propageren. Ze assisteren in de verwezenlijking van de internationale dromen van hun kerkgemeenschapsleden en beïnvloeden op verschillende wijzen het leven van de migranten in het gastland. Van Dijk onderscheidt twee redes en praktijken die de hedendaagse Ghanese Pinksterbeweging hanteert om haar transnationale relaties vorm te geven en te beantwoorden aan de noden van de migranten. Het eerste element bestaat uit de gebedskampen in Ghana, door van Dijk gedefinieerd als het zendend discours, waar Ghanezen terecht kunnen bij religieuze leiders die hen helpen voor heel uiteenlopende problemen, gaande van ziekte en financiële problemen tot het verkrijgen van een visum en het verzekeren van economische voorspoed in het Westen (van Dijk 1997: 143, 146). Mensen worden opgevangen in kampen waar ze voor onbepaalde tijd kunnen verblijven om hun problemen op te lossen door de nabijheid van de goede krachten, die gecreëerd worden door de aanwezigheid van gebedsleiders (van Dijk 1997: 143). Deze gebedsleiders zijn invloedrijke figuren binnen de structuur van de Pinksterbeweging in Ghana, onder andere door de rol die ze spelen in intercontinentale relaties. Mensen die willen migreren, komen vaak naar de gebedskampen en verblijven er lange tijd om te bidden en te vasten, en trachten zo de nodige papieren te bemachtigen (van Dijk 1997: 145). Volgens van Dijk (1997: 145) beweren sommigen dat meer dan de helft van de internationale migranten hiervoor een gebedskamp heeft bezocht en dat de aantrekkingskracht van de gebedskampen zich dus niet beperkt tot de leden van de Pinksterkerk, maar integendeel veel verder reikt. Het tweede element is gecentreerd rond de leiders van de Pinksterbeweging in de diaspora. Deze neemt de rol aan van familiehoofd (abusua panyin) en ontvangt de pas aangekomen migrant met open armen en brengt hem/haar over van het veilige, persoonlijke netwerk in Ghana naar een gelijkaardige veilige en persoonlijke context in het gastland (van Dijk 1997: 148). De migrant wordt er opgevangen in een breed sociaal netwerk dat gevormd wordt door en rond de Pinksterbeweging, met als centraal element de leiders van de beweging. Vooral de jongere, nieuwe kerken hanteren dit discours in plaats van de gebedskampen. Van Dijk noemt dit tweede luik het ontvangend discours (van Dijk 1997: 148). Via deze twee componenten wordt het leven van de migranten, vanaf de gebedskampen en het kerkleven in Ghana tot de kerkgemeenschap in de diaspora, 102
georkestreerd door de Pinksterleiders. Naast deze betrokkenheid wordt de transnationale relatie gemanifesteerd door de geregelde bezoekjes van Pinksterleiders uit Ghana aan de kerken in de VS. Gifford (1994: 257) benadrukt dat veel predikanten uitgenodigd worden door overzeese vertakkingen van de Ghanese moederkerk, waardoor de religieuze relatie tussen beide landen telkens wordt versterkt. Naast deze religieuze betrokkenheid tracht de Pinksterbeweging in de diaspora ook een aantal andere doelstellingen na te streven opdat de migrant vlugger wegwijs raakt in het nieuwe land. Op dit vlak vertonen de Pinksterkerken op het eerste zicht een aantal gelijkenissen met de
hierboven
besproken
migrantenverenigingen.
Etnische
organisaties
organiseren
verschillende activiteiten waarop migranten worden uitgenodigd. Zo ook worden Ghanezen, via georganiseerde gebedsreünies, koorrepetities, speciale geldinzamelingen et cetera, betrokken in het kerkleven (van Dijk 2004: 485). Terwijl veel Ghanezen lange werkuren presteren, velen betrekken namelijk meer dan één baan, representeren de kerkelijke bijeenkomsten tevens een vorm van entertainment en sociaal contact, net zoals de etnische verenigingen (van Dijk 2004: 459). Daarnaast kan op deze ontmoetingen informatie worden uitgewisseld betreffende werkgelegenheid en woonaccommodatie; opgeleide migranten worden consultanten in hun specifieke arbeidssector en bieden andere leden van de kerkgemeenschap soms vrijwillige diensten aan (Onyinah 2004: 232). Er kan dus gesteld worden dat leden automatisch behoren tot een ondersteunend sociaal-religieus netwerk dat hen helpt hun specifieke rollen in de verschillende maatschappijen te definiëren (van Dijk 1997: 139, in Onyinah 2004: 232). Maar hoewel deze Ghanese kerken het brandpunt van sociale netwerken zijn voor veel Ghanese migranten in Amerika, is het incorrect ze gelijk te stellen aan de immigrantenverenigingen (Kircher-Allen 2002: 1). Ondanks het feit dat de kerk distinctief Ghanees en West-Afrikaans is, is haar unificerende en fundamentele kracht de christelijke identiteit van haar leden, en niet haar etnische of nationale afkomst (Kircher-Allen 2002: 1). Evangelisering, eerder dan socio-economische ontplooiing, motiveert de inspanningen
die
de
kerk
levert
op
vlak
van
entertainment,
huisvesting
of
arbeidsmogelijkheden (Levitt 2003: 865). Kircher-Allen wijst er op dat deze Ghanese groep migranten vanuit diverse hoeken op allerhande wijzen wordt aangesproken, maar slechts één term beantwoordt volgens hen aan de realiteit, namelijk die van christen: “The terms that immigration laws, co-workers, the media and other strangers may use to categorize them include black, foreign, poor, Ghanaian or Asante (or one of the many other language/ethnic groups that exist in Ghana) – terms all infused with different 103
meanings and values. But there is just one term that church members need to define themselves – Christian – and it has no exclusive ties to any time, space, colour or class they inhabit – although any of these may shape the way they express their faith. Internally, indefatigably, they are Christians, whether in the U.S. or in Ghana, and this sustains them through the idiosyncrasies and struggles of their unpredictable transnational lives” (Kircher-Allen 2002: 5-6). De Ghanese gelovigen categoriseren als Christen is niet enkel een benoeming die volledig en naar waarheid is, het is tevens een nominatie die niet gebonden wordt door tijd, ruimte, kleur of klasse. Diep in hun binnenste zijn ze Christen, zowel in het vaderland Ghana als in de VS en dit helpt hen een transnationaal leven te leiden.
3.4.2.4.
Conclusie
De charismatische Pinksterbeweging heeft zich door internationale profilering en transnationale karakterisering een belangrijke rol toegekend in de dispersie van goederen, kapitaal en christelijk gedachtegoed. Ook de diaspora van christelijke Ghanezen kreeg – en krijgt nog steeds – een significante impuls via deze kerken. De migrant is reeds in Ghana opgenomen in de Pinksterkerk, met name via de lokale gebedskampen, en migreert via dezelfde organisatie naar het gastland, hier de Verenigde Staten. De transnationale relatie die hier ontstaat, fungeert als een sociaal netwerk waarin (kandidaat-)migranten bijgestaan worden in hun internationale ervaring. Net zoals de migrantenorganisaties vervullen ze belangrijke sociale en economische rollen voor pas aangekomen migranten. Toch verschillen ze in dit opzicht dat de fundamentele gedeelde identiteit noch etnisch noch nationaal, maar religieus, meer bepaald christelijk, georiënteerd is.
104
4. Migratie als schakel tot ontwikkeling
4.1.
Introductie
Het debat over de relatie tussen migratie en ontwikkeling – door sommigen de ‘migrationdevelopment nexus’ genaamd – is jarenlang erg controversieel geweest maar vertoont de laatste jaren een verschuiving (Black et al., 2003a: 2). Terwijl migratie in het verleden gezien werd als een teken van falen van de ontwikkeling, is er nu een groeiende erkenning ontstaan die migratie, zowel intern als internationaal, beschouwd als een belangrijke strategie om uit de vicieuze armoedecirkel te ontsnappen (Black et al., 2003a: 2). Weinstein bevestigt dat “migration is increasingly seen as part of a virtuous interaction in which development is enhanced, not only in the destination country (which has long been taken for granted) but also in the sending country” (2001 in Black et al., 2003a: 2). Volgens de verdedigers van deze positieve impact kan migratie via verschillende activiteiten en op diverse vlakken ontwikkeling in het land van herkomst stimuleren. De emigratie van een groot aantal Ghanezen tijdens de economische malaise bijvoorbeeld, creëerde een grotere financiële instroom vanuit het buitenland, waardoor deze inkomsten de nationale burgers nieuwe mogelijkheden boden om zich beroepsmatig te ontplooien. Door het verlies van werkgelegenheid in de regerings- en overheidsondernemingen, voortkomend uit de implementatie van Ghana’s Structureel Aanpassingsplan (cfr. supra), ontstond een verschuiving op de arbeidsmarkt doordat meer mensen een zelfstandige zaak oprichtten in plaats van loonarbeid te verrichtten (Teal 2001, in Black et al., 2003a: 3). Daarnaast kregen ook kleine ondernemingen voor het eerst een sleutelrol in de ontwikkelingsinitiatieven van de regering (Black et al., 2003a: 3). Hoewel dit vertrouwen op de kleine ondernemingen als motor van de economische groei heel wat twijfels zaait en deze ontwikkeling tevens een zekere sociale infrastructuur (veiligheid, efficiënte transportmogelijkheden enzovoort) vereist, verzekert Black et al. het belang hiervan voor de lokale bevolking: [Nonetheless] it is clear that self-employment is an important strategy for many people in countries such as Ghana, which are seeking to meet ambitious anti-poverty targets, and it is likely that in the future such a strategy will continue to play a significant role” (Black, King et al., 2003: 2).
105
Met andere woorden, de oprichting van kleine zelfstandige ondernemingen kan een belangrijke strategie zijn voor landen zoals Ghana en deze zal zeker een blijvende rol spelen in de toekomst. Migranten kunnen hierbij een belangrijke katalysator zijn. Door de financiële steun die ze (vaak maandelijks) opsturen, schenken ze hun achtergebleven familie de mogelijkheid om een deel van het geld te sparen, indien ze bijvoorbeeld een zelfstandige onderneming willen oprichten. Daarnaast opperen neoklassieke economisten dat migratie de druk op de nationale arbeidsmarkt verzacht omdat werkloosheid vermindert, waardoor meer werkgelegenheid en hogere lonen gecreëerd worden, wat dus positief is voor het zendland (Ammassari en Black 2001: 8). De opvatting dat migratie zowel de productie- als investeringsbeperkingen van individuele families kan reduceren is kenmerkend voor deze ‘new economics of migration’99 (Black et al., 2003a: 5). Hoewel, interne migratie zelf kan arbeids- en faciliteitstekorten veroorzaken (bijvoorbeeld de migratie van gezondheidswerkers; cfr. supra). Deze ontstaan voornamelijk in de meer landelijke gebieden, waardoor de kloof tussen de rijke verstedelijkte gebieden en de armere, landelijke streken verder groeit. Wanneer we opnieuw de ontwikkelingsmogelijkheden, gegenereerd door migratie, bekijken, stelt zich onmiddellijk de cruciale vraag of permanente terugkeer een noodzakelijke vereiste is voor de creatie van lucratieve financiële, menselijke en sociale kapitaaltransfers (Ammassari en Black 2001: 16). Of is het mogelijk dat – in de huidige context van globalisering en transnationalisme – ontwikkeling in het geboorteland gecreëerd kan worden zonder dat men er zich voorgoed te vestigt (Ammassari en Black 2001: 17)? De familie en de sociale gemeenschap in het geboorteland hebben vaak een belangrijke rol in de migratiebeslissing van een individu (cfr. supra). Deze betrokkenheid tussen beide actoren – enerzijds de individuele migrant en anderzijds de familie – doet wederzijdse verplichtingen en verwachtingen ontstaan, waardoor een transnationale relatie tussen beiden gecreëerd wordt. Deze transnationale relatie zorgt vervolgens voor een blijvend contact tijdens het verblijf in het gastland en beïnvloedt de uiteindelijke terugkeer van de migrant. Remigratie wordt zodoende gezien als een centraal deel van lopende migratieprocessen en wordt niet langer beschouwd als de sluitschakel van de migratiecyclus, maar eerder als een van de vele stappen 99
Deze ‘nieuwe economen’ verklaren migratie niet alleen door inkomensverschillen tussen landen, maar eveneens door andere factoren zoals werkzekerheid, de beschikbaarheid van kapitaal om een businessactiviteit te ondernemen, en de nood om risico’s te nemen op lange termijn (Black et al., 2003a: 5). Dit model vindt tegenkanting doordat migratie niet enkel door economische factoren wordt beïnvloedt, maar ook gedetermineerd wordt door sociale, politieke en zelfs culturele factoren (Ammassari en Black 2001: 8).
106
van voortdurende beweging (King 2000 in Ammassari en Black 2001: 12). Dit voortdurende contact tussen de migrant en de thuisgemeenschap maakt, door middel van remittances en/of het
financieel
en
materieel
steunen
van
lokale
ontwikkelingsprojecten
in
de
thuisgemeenschap, ontwikkeling van het herkomstland mogelijk tijdens het eigenlijke verblijf in het gastland. Remigratie is aldus geen vereiste opdat ontwikkeling in het vaderland kan worden gecreëerd. Daarnaast moet worden opgemerkt dat niet alle migranten kunnen bijdragen tot ontwikkeling. Cesare (1974 in Tiemoko 2003: 2-3) stelt dat zij die terugkeren omdat ze er niet in slagen een inkomen te verwerven in het buitenland (‘return of failure’) en zij waarvan de remigratie reeds gepland was (‘return of conservatism’) een negatieve of neutrale invloed hebben op de ontwikkeling in het buitenland. Enkel zij die in het gastland bleven om er geld te verdienen en een verdere opleiding te volgen maar het ‘plafond’ hebben bereikt en vervolgens terugkeren naar het vaderland (‘return of innovation’) kunnen bijdragen aan ontwikkeling. Daarnaast kan tijdelijke terugkeer en uiteindelijke remigratie op drie vlakken een belangrijke schakel tot ontwikkeling zijn, namelijk via financieel kapitaal, menselijk kapitaal en sociaal kapitaal. Financieel kapitaal omvat zowel de geldtransfers als het kapitaal dat de migrant spaart in het gastland en vervolgens bij remigratie meeneemt naar het herkomstland. Transfers van menselijk kapitaal vinden eveneens niet enkel plaats bij de remigratie van hooggeschoolde migranten, maar ook tijdens periodes van tijdelijke terugkeer en door de remigratie van laaggeschoolde personen die onderwijs en/of een verrijkende werkervaring genoten gedurende hun verblijf (Lovell en Findlay 2001, in Black et al., 2003a: 7). Terwijl de eerste twee facetten duidelijk overwegend aanwezig zijn in de wetenschappelijke literatuur, wordt het belang van het laatste vaak onterecht onderschat en wordt het bijgevolg verwaarloosd in academisch onderzoek. Toch is sociaal kapitaal een belangrijke component die onder andere leidt tot overdracht van financieel en menselijk kapitaal. Want, hoewel het onderscheid tussen menselijk, sociaal en financieel ietwat artificieel is, zijn alle componenten noodzakelijk om bijvoorbeeld een succesvolle zaak op te starten en de leefsituatie zo structureel aan te pakken (Tiemoko 2003: 8). Informatie over Ghanese migranten die remigreren uit het Westen is voor handen, maar vaak wordt geen onderscheid gemaakt tussen migranten die terugkeren uit Europa en zij die terugkeren uit de VS (Ammassari en Black 2001; Black et al., 2003a, 2003b; Tiemoko 2003). Bovendien is onderzoek hierover, zoals reeds werd gezegd, vaak overwegend gefocust op het financiële luik, zodat de menselijke en sociaal kapitaaltransfers onderbelicht worden. Hieronder wordt getracht een schets te brengen 107
van de drie kapitaaloverdrachten (financieel, menselijk en sociaal kapitaal) die gecreëerd worden door migratie en kunnen bijdragen aan de ontwikkeling in het vaderland.
4.2.
Financieel kapitaal 4.2.1.
Remittances
Hierboven werd gesteld dat twaalf procent van alle Ghanese migranten – zij die buiten Afrika gemigreerd zijn – 37 procent van Ghana’s remittances genereert; een kleine helft van deze twaalf procent komt uit de VS Deze relatief kleine groep migranten heeft dus een duidelijke impact op de financiële instroom in Ghana en bijgevolg op de nationale economie (cfr. supra). De impact van emigratie en remittances op de lokale en regionale context lokt academische controverse uit. Emigratie wordt door sommigen gezien als een belemmering van de ontwikkeling, omdat vooral de meest dynamische en ambitieuze mensen neigen te emigreren (Ammassari en Black 2001: 4). Jammer genoeg gaat deze stelling op aangezien Ghana, samen met Zuid-Afrika en Egypte, zestig procent van Afrika’s braindrain naar de VS uitmaakt (Carrington en Detragiache 1999: 48). Lipton (1980, 1982, in Ammassari en Black 2001: 10) wijst er op dat de geldtransfers ongelijkheid in de hand werken omdat de meer welgestelde families makkelijker familieleden naar het buitenland kunnen zenden en dus ook vlugger grote voordelen doen door deze migratie. Daarnaast genereren remittances wel een extra familiaal inkomen maar leidt dit soms tot nefaste macro-economische gevolgen, zoals een grotere import van extern geproduceerde goederen en inflatie (Guarnizo 2003: 674). Want hoewel remittances een grotere financiële beweegruimte kunnen creëren op familiaal vlak, blijft de vraag welke impact deze grote monetaire instroom heeft op het niveau van de gemeenschap en van de nationale economie (Guarnizo 2003: 674). Sommigen beklemtonen dat geldtransfers op lange termijn een nefaste invloed hebben op de nationale situatie omdat ze slechts in geringe mate gebruikt worden om te investeren (Ammassari en Black 2001: 9). Hermele (1997: 136, in Ammassari en Black 2001: 9) benadrukt dat financiële middelen vanuit het buitenland vaak aangewend worden voor nietproductieve doeleinden zoals de aankoop of bouw van een huis en/of grond, transport, het
108
afbetalen van schulden of eenvoudigweg gespendeerd worden aan consumptiegoederen. Hermele verwoordt dit als volgt: “Remittances are not put to productive use, but mostly spent for unproductive purposes – housing, land purchase, transport, repayment of debt – or, to a smaller degree, wasted on conspicuous consumption, or simply saved as insurance and old-age pension funds” (Hermele 1997: 136, in Ammassari en Black 2001: 9). Zoals Ammassari en Black (2001: 9) terecht opmerken staat of valt deze stelling met de definitie van ‘productief’ en ‘onproductief’ gebruik van remittances. Wanneer deze inkomsten gebruikt worden om schoolopleiding te verzekeren, kan dit op lange termijn een positief effect bewerkstelligen, net zoals het bouwen van een huis werkgelegenheid schept en dus ook op het niveau van de gemeenschap een positieve impact heeft (cfr. infra). Remittances hebben daarnaast zowel een positieve directe invloed zoals productieve investeringen (bijvoorbeeld in het creëren van nieuwe ondernemingen) als een indirecte invloed in het vergroten van de consumptie (Durand, Parrado en Massey 1996, in Guarnizo 2003: 673). Verscheidene wetenschappers beamen dat migranten en hun families het geld vanuit het buitenland op rationele wijze spenderen, afhankelijk van zowel hun persoonlijke en familiale omstandigheden, als van de structurele economische, sociale en politieke contexten (Guarnizo 2003: 674). Een studie over geldtransacties vanuit het buitenland naar Latijns-Amerika en de Caraïben stelt dat families de inkomsten van migranten in het buitenland net op identieke wijze uitgeven als eigen financiële inkomsten (Guarnizo 2003: 674). Verschillende studies over Ghana’s geldtransfers tonen ons ditzelfde patroon: het geld wordt hoofdzakelijk gebruikt om te kunnen voorzien in basisbehoeften en pas daarna wordt geïnvesteerd in de bouw van een huis of bij de oprichting van een zelfstandige zaak (cfr. infra) (Orozco 2005: 12; USAID Ghana 2005: 33). Tegenargumenten zijn eveneens voorhanden. Een vaak weerklinkende kritiek is dat een begrafenis in Ghana gepaard gaat met een groot feest waarbij enorme sommen geld opgesoupeerd worden. Begrafenissen worden in Ghana, net zoals in veel andere landen, beschouwd als een heel belangrijk overgangsritueel waaraan veel financieel en materieel belang wordt gehecht (Mazzucato 2005: 5). Vaak wordt een grote som geld uitgegeven om deze sociale gebeurtenis te organiseren: voor de feestmaaltijd, voor de zaal- en materiaalhuur, voor nieuwe kledij enzovoort (Mazzucato 2006). Het geld dat hieraan gespendeerd wordt, is
109
quasi volledig afkomstig van familieleden die in het buitenland wonen. Zowel de overheid als de traditionele leider van de Asante, de Asantehene, veroordelen deze verspilzucht (Mazzucato 2005: 5). Vaak weerklinkt kritiek op deze financiële uitgaven, aangezien een exuberante hoeveelheid geld op korte tijd ‘geconsumeerd’ wordt (Black et al., 2003a: 4) terwijl investering op langere termijn tot verhoging van de levensstandaard kan leiden. Mazzucato (2005, 2006) stelt dat deze uitgaven zowel op lokaal, regionaal als nationaal vlak ontwikkeling stimuleren, waardoor het incorrect is deze financiële en materiële belangen zomaar te reduceren tot spilzuchtige kosten. Hoewel slechts twintig procent van de totale uitgaven gespendeerd worden in de lokale regio (naast uigaven op vlak van de regionale en nationale regio), had dit bedrag de grootste impact. Deze begrafenissen genereren dus wel een zekere constructieve bijdrage op lokaal niveau en mogen niet louter als ‘spilzuchtige festiviteiten’ worden beschouwd. Geldtransacties van migranten in het buitenland genereren een belangrijk deel van Ghana’s nationale buitenlandse inkomsten. Het belang van de buitenlandse overschrijvingen wordt mogelijk onderschat doordat de totale geldsom die via formele en informele kanalen getransfereerd wordt niet gekend is. Het is evenwel duidelijk dat deze inkomsten een significante waarde hebben voor de nationale economie, aangezien ze in grote mate beslissend zijn voor de macro-economische stabiliteit en een belangrijk deel van de financiering van de agricultuur uitmaken. Door de ongelijke nationale distributie van de buitenlandse inkomsten is het bijgevolg onwaarschijnlijk dat deze inkomsten enige verbetering kunnen teweegbrengen in Ghana’s armere regio’s. Hierdoor wordt de informele noord-zuid kloof vermoedelijk in de hand gewerkt. Daarnaast creëert de hogere financiële steun aan de inwoners van de zuidelijke urbane regio’s de mogelijkheid om nieuwe migranten naar het Westen te sturen. Zo ontstaat een vicieuze cirkel die leidt tot een blijvende achterstand in de noordelijke regio’s van het land. Naast deze impact op nationaal niveau kunnen de financiële transfers ook op lokaal of individueel vlak invloed uitoefenen. Het min of meer stabiele karakter van deze buitenlandse inkomsten zorgt voor een financiële back-up waarmee families in Ghana zich op verschillende vlakken beter kunnen ontplooien. Vanuit macro-economisch perspectief functioneren remittances ook als buffer tegen economische schommelingen (Orozco 2005: 18). Addison (2004: 14, in Orozco 2005: 18) stelt dat geldtransfers een minder onstabiel gedrag vertonen dan kapitaal omdat “migrants make their remittances on the basis 110
of pure family ties and other economic commitments between family members”. Hij toont aan dat gedurende de periode 1993-2003 remittances een veranderlijkheidscoëfficiënt kenden van 0,21, wat veel lager is dan het cijfer van buitenlandse hulp of investering (respectievelijk 0,6 en 0,61) (Orozco 2005: 18). Familieleden in het vaderland krijgen niet alleen geld van buitenlandse migranten, ze verwachten het daarenboven ook. Doordat deze verwachting (vaak) ingewilligd wordt, ontstaat de impressie dat leven in het gastland van de migrant (vaak het Westen) gekenmerkt wordt door rijkdom en overvloed (Anarfi et al., 2003: 28). Deze impressie stimuleert verdere emigratie en vaak wordt met een deel van de remittances een spaarpot aangelegd om zo nieuwe migratie te financieren, waardoor het aannemelijk is dat emigratie een blijvend kenmerk van de Ghanese socio-culturele scène zal zijn (Anarfi et al., 2003: 28).
4.2.2.
Spaargeld
Spaargeld dat migranten bij remigratie transfereren naar het vaderland kan in diverse sectoren geïnvesteerd worden. Huisvesting (de bouwsector) of de stichting van een eigen onderneming behoren hierbij tot de populairste sectoren. Zoals over de ontwikkelingsmogelijkheden van de geldtransfers academische onenigheid bestaat, ontlokt de discussie over het spaargeld een gelijkaardig twistpunt. Ammassari en Black beschrijven deze verdeeldheid als volgt: “While some scholars have stressed the positive implications of migrants’ savings for migrants, their families and their countries, others have argued that the impact of savings generally is insignificant and sometimes even negative. Existing empirical evidence demonstrates that migrants transfer substantial amounts upon their return as they usually earn more than what they would earn at home and try to limit consumption. But the evidence concerning the use to which migrant savings are put is quite contradictory” (2001: 17). Met andere woorden, aan de ene kant staan wetenschappers die de positieve implicaties van de geldtransfers benadrukken, zowel voor hun eigen situatie, die van hun familie als deze op nationaal vlak. Aan de andere kant stellen sommigen dat de impact van het gespaarde geld vaak onbeduidend en soms zelfs negatief is. Empirisch onderzoek toont aan dat migranten bij terugkeer naar het vaderland aanzienlijke sommen geld transfereren, maar zekerheid omtrent het specifieke gebruik van dat geld is niet voorhanden (Ammassari en Black 2001: 17).
111
Russell (1992, in Ammassari en Black 2001: 18) argumenteert dat de scheiding tussen uitgaven voor consumptie en productie/investering niet helder kan gezien worden. Ammassari en Black (2001: 18) bevestigen deze stelling en beweren zelfs dat uitgaven voor huisvesting, consumptie en in andere sectoren werkgelegenheid kunnen creëren en veelvuldige positieve effecten kunnen generen alsook de nood aan regeringsuitgaven betreffende infrastructuur, subsidies en diensten kunnen reduceren.
4.3.
Menselijk kapitaal
Een van de meest bediscussieerde onderwerpen inzake migratie en ontwikkeling van het zendland is dat van menselijk kapitaal. Menselijk kapitaal wordt gevormd door de extra vaardigheden en kennis die de migrant heeft opgedaan in het gastland en bij terugkeer meebrengt. Vaak wordt gesteld dat migranten een waardevolle opleiding en werkervaring verwerven in het gastland en deze nieuwe vaardigheden, ideeën en houdingen een positieve impact kunnen hebben op de ontwikkeling in het vaderland (Ammassari en Black 2001: 18). Empirisch onderzoek toont echter vaak het tegendeel aan. Veel migranten worden namelijk enkel in laaggekwalificeerde en onderbetaalde jobs ingezet en kunnen hun capaciteiten niet gebruiken noch verbeteren. Daarnaast wijzen Ammassari en Black (2001: 18) er op dat deze migranten die wel ervaring opdoen, deze het door gebrek aan infrastructuur niet kunnen overbrengen of uitoefenen bij remigratie naar het thuisland: “But even among those migrants’ who are able to acquire new skills and experiences, few may be able to apply them in practice back home. It is obviously difficult for migrants who have acquired technical or industrial skills to apply them in rural settings lacking the infrastructure needed to make an effective use of their new skills” (Castles en Kosack, 1973; Gmelch 1980, in Ammassari en Black 2001: 18). De Ghanese migranten die naar de VS trekken, vormen een erg heterogene groep. Een groot aantal (negentien procent) bezit een universitair diploma en maakt dus een zekere kans op een leerrijke werkervaring. Daarnaast bestaat de groep ook uit een groot aantal ongeschoolde arbeiders, waarvan de kans dat ze terechtkomen in onderbetaalde en laaggekwalificeerde jobs hoog is (cfr. supra). Onderzoek van Black, King en Litchfield (2003b) wees uit dat een groot
112
deel van de Ghanese migranten, zowel de elite als de laaggeschoolde migranten, in het buitenland studies aanvatte. Remigratie werd door hen echter vaak bepaald doordat ze het ‘plafond’ bereikt hadden op vlak van buitenlandse carrière, terwijl migranten uit de Ivoorkust eerder remigreerden aan het eind van hun geplande studie. Bovendien kan een onderscheid gemaakt worden tussen migranten die op zelfstandige basis werken en zij die in dienst werken. De eerste groep beschouwt hun werkervaring in het buitenland als heel belangrijk, de anderen migreerden voornamelijk om een hogere onderwijsgraad te behalen (Black et al., 2003a: 15). De grote migratie van Ghanese gezondheidswerkers is uiteraard het voorbeeld bij uitstek wat betreft de hooggekwalificeerde migratie. De opleiding en werkervaring die dokters, verplegers et cetera genieten in de VS kan bij remigratie ingezet worden in het vaderland en kan er dus een significante bijdrage betekenen voor de gezondheidszorg. Echter, verkeersinfrastructurele en technologisch materiële deficits bemoeilijken de menselijke kennistransfer in die gebieden waar de nood aan gezondheidscapaciteiten het hoogst is. De afgelegen rurale streken in het noorden ontberen zowel technologische middelen als een efficiënt aantal gezondheidscentra ten opzichte van de populatiegrootte om deze adequaat te kunnen behelpen. In vergelijking hiermee bezitten de zuidelijk gelegen steden een sterk kloppend geneeskundig hart. Weinig migranten voelen zich dan ook aangesproken om vanuit het geïndustrialiseerde Westen terug te keren naar een afgelegen streek, waar de werkdruk stresserend is en de frustratie betreffende materiële tekortkomingen hoog oploopt (Black 2004; Hagopian et al., 2004, 2005; Martineau et al., 2004). Een aantal gouvernementele maatregelen zijn reeds getroffen om deze braindrain tegen te gaan of ze via remigratie om te zetten naar een braingain. Op internationaal niveau heeft de Afrikaanse Unie pogingen gedaan om het niveau van het onderwijs in Afrika omhoog te trekken en de circulatie van studenten en academici binnen Afrika te stimuleren (Black 2004: 10). Op die wijze tracht men internationale migratie in functie van universitaire studie te beperken. Daarnaast heeft Ghana zich, samen met Somalië en Guinee, geëngageerd in het ‘Migration for Development in Africa’(MIDA)-programma dat doelt een partnerschap te ontwikkelen met zendlanden waarbij de terugkeer van opgeleide Ghanezen wordt nagestreefd (Black 2004: 11). Naast deze infrastructurele problemen waarmee de remigranten worden geconfronteerd, kunnen ook veranderde attitudes en innovatieve ideeën problemen veroorzaken bij remigratie (Gmelch 1980 in Ammassari en Black 2001: 19). De vraag die zich hier stelt is natuurlijk of 113
de migrant er in zal slagen deze ideeën en praktijken die hij/zij in het buitenland heeft verworven, te introduceren in de thuisgemeenschap (Ammassari en Black 2001: 19). Onderzoek van Black, King en Litchfield (2003b) naar de remigratie van Ghanese en Ivoriaanse elite en laaggeschoolde migranten wees uit dat ongeveer tweederde problemen ervoer toen ze terugkeerden naar het vaderland (Black, King et al., 2003b: 11). Vooral laaggeschoolden toonden meer problemen, maar de Ghanese groep in haar geheel gaf blijk van minder aanpassingsproblemen dan de Ivoriaanse groep (Black, King et al., 2003b: 11). Na het gemis van faciliteiten (52 procent) waren vooral het tekort aan werkethiek (39 procent) en de hoge familieverwachtingen (36 procent) vaakgenoemde problemen van de elite (Black, King et al., 2003b: 11). Laaggeschoolde migranten toonden daarnaast vooral problemen bij het starten van een eigen onderneming (33 procent), het vinden van een job (22 procent) en de sociale werkomgeving (eveneens 22 procent) (Black, King et al., 2003b: 11). Daarnaast beaamde de meerderheid van de ondervraagden dat ze na hun terugkeer een andere werkethiek hadden aangenomen en dat hun consumptiepatroon gewijzigd was (Black, King et al., 2003b: 12). Beter management, het adviseren van familieleden, het introduceren van nieuwe benaderingen en het verdedigen van hun gemeenschappen in het openbaar zijn enkele verworven kwaliteiten die migranten adequaat trachten toe te passen in hun eigen werk- en woonsituatie in het vaderland (Black, King et al., 2003b: 12).
4.4.
Sociaal kapitaal
Het derde luik dat hier wordt bestudeerd, namelijk het sociale kapitaal dat door migratie wordt gecreëerd en getransfereerd, is veel moeilijker te meten. Bovendien richten weinig studies zich tot dit aspect van de relatie tussen migratie en ontwikkeling, waardoor het geen eenvoudige taak is een correcte analyse hiervan te maken. Sociaal kapitaal is een belangrijke schakel die kan leiden tot de transfer van menselijk en financieel kapitaal en kan dus een invloed uitoefenen op de ontwikkeling van het vaderland. Verder onderzoek hiernaar is bijgevolg aangewezen. Sociaal kapitaal bestaat uit de vaardigheden en kennis dat mensen verwerven door interpersoonlijke relaties en sociale banden op te bouwen en te onderhouden in verscheidene socio-economische, culturele en politieke contexten (Ammassari en Black 2001: 19-20).
114
Bourdieu en Wacquant (1992: 11, in Ammassari en Black 2001: 19) definiëren dit als “the sum of the resources, actual or virtual, that accrue to an individual or a group by virtue of possessing a durable network of more or less institutionalized relationships of mutual acquaintance and recognition”. Wanneer migranten aankomen in hun nieuw verblijfsland, zoeken ze namelijk vaak contact met mensen of groepen die dezelfde nationaliteit hebben en die hen willen wegwijzen in het nieuwe gastland door nieuwe sociale contacten aan te leggen, hun kennis over de nieuwe gemeenschap bij te schaven enzovoort (Choldin 1973 in Ammassari en Black 2001: 20). Anderzijds gaan deze migranten stap voor stap een nieuw sociaal web creëren waarin interactie met autochtone en buitenlandse personen corresponderend sociaal kapitaal genereert (Ammassari en Black 2001: 20). Door geregeld contact met hun achtergebleven familie – per telefoon, via internet, briefwisseling, bezoekjes – wordt ook het sociaal kapitaal van de migrant met de thuisgemeenschap onderhouden (Ammassari en Black 2001: 20). Sociaal kapitaal is de noord-zuid equivalent van de sociale en culturele bagage die migranten meebrengen en die hun overstap van individuele migrant naar etnisch groepslid vergemakkelijkt (Levitt 1998: 927). Het belang van sociaal kapitaal is daarnaast ook dat de transfer, bij remigratie of bij engagement in transnationale sociale activiteiten gedurende het migratieverblijf in het buitenland, andere vormen van kapitaal, bijvoorbeeld financieel en menselijk kapitaal, kan mogelijk maken (Faist 1997 in Ammassari en Black 2001: 20). De hierboven besproken etnische verenigingen en Ghanese Pinksterkerken schenken de migranten een aanzienlijk sociaal netwerk dat hen zowel in het zend- als in het gastland op weg helpt de internationale ervaring te verwezenlijken. Of zoals Attah-Poku (1996a: 57) stelt: “Through these associations, immigrants can reflect on and practice their respective indigenous cultures and use them as a base to face all challenges in the foreign territory; they also use ethnic organizations as social capital for individual development in a nonAfrican environment, where almost everything from cold climate to culture is completely new and unfamiliar”. Met andere woorden, de etnische verenigingen (alsook de religieuze gemeenschappen) kunnen als uitvalsbasis en als sociaal kapitaal gebruikt worden om de individuele ontwikkeling in een nieuwe, onbekende omgeving te stimuleren. In welke mate zorgen deze sociale netwerken echter voor een verrijking in het vaderland? Met andere woorden, creëren deze gemeenschappen tevens een transfer van kennis naar het vaderland toe of brengen migranten deze over bij remigratie? Black, King en Tiemoko (2003a) hebben deze sociale
115
kapitaaltransfers onderzocht bij Ghanese migranten die terugkeerden naar hun vaderland. In hun studie werd onderscheid gemaakt tussen migranten die bij remigratie een eigen onderneming hadden, en zij die in loondienst werken. Daarom wordt dit onderscheid behouden bij de bespreking van het sociaal kapitaal. De meerderheid van de migranten onderhield tijdens de migratie regelmatig contact met familie (77 en 78 procent van de zelfstandige respectievelijk in loondienst werkende migranten), terwijl het contact met vrienden beduidend lager lag (44 procent van de zelfstandigen, 38 procent bij de andere groep). Ongeveer de helft van de migranten was lid van een of andere vereniging in het gastland (41 en 44 procent) waarbij de meesten contact hadden met niet-Ghanese leden (27 en 29 procent). Beide groepen tonen echter verschillende cijfers wat betreft het verwerven van een sociaal netwerk in het buitenland: terwijl 73 procent van de zelfstandig werkende migranten beweerde een sociaal netwerk te hebben gecreëerd in het buitenland, zei slechts 51 procent van de andere groep dit te hebben gedaan. Echter, van deze groep zelfstandige migranten heeft minder dan een derde actief professionele contacten behouden in het buitenland (Black et al., 2003a: 16). Hieruit blijkt opnieuw de moeilijkheid om deze transfers feitelijk te staven, omdat het sociaal kapitaal, anders dan geld of werkervaring, niet fysiek overgebracht wordt wanneer een individu remigreert (Black et al., 2003a: 16).
116
5.
Conclusie
Ghana kent een vrij eigen geschiedenis en is op vele vlakken erg verschillend van andere Afrikaanse landen. Als jong onafhankelijk land ervoer het een relatieve voorspoed maar korte tijd later kreeg het reeds de wind van voren. Zowel het koloniale verleden als Ghana’s eigen immigratie- en emigratiegeschiedenis hebben de nieuwe emigratiegolven vanaf de jaren zeventig beïnvloed. Sindsdien dwingt de moeilijke economische situatie de Ghanezen naar het buitenland te trekken. Ghanezen zijn een van de weinige migrantengemeenschappen die zich de laatste decennia wereldwijd hebben gevestigd en zijn een illustratie van een nieuwe diaspora. Omdat veel migratiebeslissingen deel uitmaken van een familiale overlevingsstrategie, wordt een nauwe relatie onderhouden met de achtergebleven familieleden. De wereldwijde toegang tot telecommunicatie en de vluggere en goedkopere transportmogelijkheden stimuleren een dichte band tussen de migrant en de familieleden in het land van herkomst. Deze verhouding manifesteert zich zowel op financieel, op materieel als op cultureel vlak. De Ghanese migranten in de Verenigde Staten consumeren regelmatig typische Ghanese producten – van stoffen tot voeding. De grote aanwezigheid van deze migranten creëert de mogelijkheid om Ghanese producten uit te voeren naar het buitenland en zo de afzetmarkt te vergroten. Migranten transfereren tevens regelmatig geld naar de familie in het vaderland en investeren in de Ghanese economie. Daarnaast worden migranten geconfronteerd met negatieve ervaringen in het gastland, wat velen stimuleert hun eigenwaarde en identiteit opnieuw te bepalen via etnische verenigingen. Door terug grijpen naar traditionele culturele elementen en praktijken bieden de migranten weerstand tegen de negatieve stereotiepen waarmee ze worden geconfronteerd in de Amerikaanse maatschappij. Ook religie biedt een zekere houvast en de Pinksterkerken engageren zich, net als de etnische verenigingen, om de nieuw aangekomen migranten te verwelkomen in het gastland en de ontwikkeling in het vaderland te stimuleren. Beide organisaties bezitten een netwerk – een sociaal netwerk en een religieus netwerk – waarlangs toekomstige migranten Ghana verlaten en naar het bestemmingsland trekken. Het onderscheid met de etnische verenigingen situeert zich op vlak van identiteit, aangezien de charismatische kerken zijn gebaseerd op een christelijke identiteit en geen aandacht schenken aan de etnische achtergrond van hun leden.
117
Door de Ghanese diaspora en de transnationale relaties te combineren wordt getracht een eerlijk beeld te brengen over de mogelijkheid tot ontwikkeling van het vaderland. De enorme financiële transfer vanuit de Verenigde Staten naar Ghana heeft duidelijk een impact op de nationale economie, maar de meningen over de positieve al dan niet negatieve invloed ervan lopen uiteen. De samenstelling van de Ghanese populatie in de Verenigde Staten is heterogeen. De volledige diasporagemeenschap echter beschikt over een uitzonderlijk groot percentage hoogopgeleide Ghanezen, waardoor het land een groot menselijk kapitaal verliest. Sociale netwerken kunnen dit kapitaal opnieuw transfereren naar het vaderland. Onderzoek richt zich jammer genoeg overwegend op de economische zijde van het verhaal, waardoor de sociale en menselijke factoren worden onderbelicht. Op dit vlak moet bijgevolg dringend onderzoek gebeuren, want enkel zo kan de Ghanese diaspora een balans opmaken van de eventueel gunstige mogelijkheden die de diaspora creëert en die de destructieve consequenties kunnen compenseren.
118
6.
BIBLIOGRAFIE
Accelerated Microenterprise Advancement Project (AMAP), November 2004, 1, 2: 1-8 Internet site [http://www.livelihoods.org/hot_topics/docs/RemitAMAP2.pdf] Ajibewa Aderemi en Sola Akinrinade (2003), Globalisation, migration and the new African diasporas: Towards a framework of understanding. Sussex Centre for Migration Research, Brighton: University of Sussex. Internet site [http://www.sussex.ac.uk/Units/SCMR/research/transrede/workshop/IWMP15.pdf] Akyeampong Emmanuel (2000), ‘Africans in the diaspora: the diaspora and Africa’, African Affairs, 99:183-215 Al-Ali Nadje en Khalid Koser (eds.) (2002), New Approaches to migration? Transnational communities and the transformation of home. London: Routledge Aluko Olajide (1985), ‘The expulsion of illegal aliens from Nigeria: A study in Nigeria’s decision-making’, African Affairs 84, 337: 539-560 Ammassari Savina en Richard Black (2001), Harnessing the potential of migration and return to promote development: Applying concepts to West Africa. Sussex Migration Working Papers, Brighton: University of Sussex. Internet site [http://www.sussex.ac.uk/migration/documents/mwp3.pdf] Anarfi John, Stephen Kwankye, Ofuso-Mensah Ababio en Richmond Tiemoko (2003), Migration from and to Ghana: A background paper, Working Paper C4, Development Research Centre on Migration, Globalisation and Poverty, Brighton: University of Sussex. Internet site [http://www.sussex.ac.uk/migration/documents/mwp26.pdf] Anderson Benedict (1991), Imagined communities. Reflections on the origin and spread of nationalism. London & New York: Verso
119
Arthur John A. (1991), ‘International labor migration patterns in West-Africa’, African Studies Review 34, 3: 65-87 Asiedu Alex J. (2003), Some benefits of migrants return visits to Ghana, Sussex Centre for Migration Research, International Workshop on Migration and Poverty in West Africa, March 13-14 2003, Brighton: University of Sussex. Internet site [http://www.sussex.ac.uk/Units/SCMR/research/transrede/workshop/IWMP7.pdf] Attah-Poku Agyemang (1996a), The socio-cultural adjustment question: The role of Ghanaian immigrant ethnic associations in America, Avebury: Ashgate publishing Company Attah-Poku Agyeman (1996b), ‘Asanteman immigrant ethnic association: An effective tool for immigrant survival and adjustment problem solution in New York City’, Journal of Black Studies, 27, 1: 56-76 Basch Linda, Nina Glick Schiller, Cristina Szanton Blanc, Nations unbound. Transnational projects, postcolonial predicaments and deterritorialized nation-states. New York: Gordon and Breach Publishers Billig Michael (1995), Banal nationalism, London: Sage Black Richard (2004), Migration and pro-poor policy in Africa. Working Paper C6, Development Research Centre on Migration, Globalisation and Poverty, Brighton: University of Sussex. Internet site [http://www.migrationdrc.org/publications/working_papers/WPC6.pdf] Black Richard, Russell King en Richmond Tiemoko (2003a), Migration, return and small enterprise development in Ghana: A route out of poverty? Sussex Migration Working Paper no. 9, Sussex Centre for Migration Research, Brighton: University of Sussex. Internet site [http://www.sussex.ac.uk/migration/documents/mwp9.pdf] Black Richard, Russell King en Julie Litchfield with Savina Ammassari en Richmond Tiemoko (2003b), Transnational migration, return and development in West Africa. Final
120
Research Report, Sussex Centre for Migration Research, Brighton: University of Sussex. Internet site [http://www.sussex.ac.uk/Units/SCMR/research/transrede/FinalReport.pdf] Bump Micah (2006), Ghana: Searching for Opportunities at home and abroad. Institute for the Study of International Migration, Georgetown University. Internet site [http://www.migrationinformation.org/Profiles/display.cfm?ID=381] Carrington William J. en Enrica Detragiache (1999), ‘How extensive is the brain drain?’. Finance & Development, June 1999: 46-49 Casini Sofia (2005), Negotiating personal success and social responsibility: Assessing the developmental impact of Ghanaian migrants’ business enterprises in Ghana. MA thesis, Amsterdam: UvA/International School for Humanities and Social Sciences. Internet site [http://www2.fmg.uva.nl/ghanatransnet/output/documents/Thesis_Casini.pdf] Cheng Lucie, Yang Philip Q. (1998), ‘Global interaction, global inequality, and migration of the highly trained to the United States’, International Migration Review 32, 3: 626-653 Crisp Jeff (1999), Policy challenges of new diasporas: Migrant networks and their impact on asylum flows and regimes. WPTC-99-05, Policy Research Unit, Geneva: UNHCR. Internet site [http://www.transcomm.ox.ac.uk/working%20papers/riia3.pdf] Donkor Martha (2005), ‘Marching to the Tune: Colonization, globalization, immigration, and the Ghanaian diaspora’, Africa Today, 52, 1: 27-44 Foner Nancy (2006), ‘Then and Now or then to now: Immigration to New York in Contemporary and historical perspective’, Journal of American Ethnic History, 25, 2/3:33-47 Foner Nancy (1997), ‘What’s new about transnationalism? New York immigrants today and at the turn of the century’, Diaspora, 6, 3: 355-75 Gellner Ernest (1983), Nations and nationalism. New York: Blackwell
121
Gifford Paul (2004), Ghana’s new Christianity. Pentecostalism in a globalizing African economy. London: C. Hurst & Co Ltd. Gifford Paul (1999), African Christianity. It’s public role. Indiana: Indiana University Press Gifford Paul (1994), ‘Ghana’s charismatic churches’, Journal of Religion in Africa 24, 3: 241265 Glazer Nathan en Daniel P. Moynihan (1967), Beyond the melting pot. The negroes, Puerto Ricans, Jews, Italians and Irish of New York City. Cambridge: MIT Press Guarnizo Luis Eduardo (2003), ‘The economics of transnational living’, International Migration Review 37, 3: 666-699 Hagopian Amy, Meredith Fordyce, L. Gary Hart, Karin E. Johnson en Matthew J. Thompson (2004), ‘The migration of physicians from sub-Saharan Africa to the United States of America: Measures of the African brain drain’, Human Resources for Health, 2, 17: 14781491 Hagopian Amy, Richard Biritwum, Ama Essel, Adesegun Fatusi, L. Gary Hart, Anthony Ofosu en Carolyn Watts (2005), ‘The flight of physicians from West Africa: Views of African physicians and implications for policy’, Social Science & Medicine 61: 1750-1760 Hanchard Michael George (2004), ‘Black transnationalism, Africana studies, and the 21st century’, Journal of Black Studies 35: 139-153 Hashim Iman M. (2005), Exploring the linkages between children’s independent migration and education: Evidence from Ghana, Sussex Migration Working Paper no. 12, Sussex Centre for Migration Research, Brighton: University of Sussex. Internet site [http://www.migrationdrc.org/publications/working_papers/WP-C6.pdf] Higazi Adam (2005), Ghana Country Study, ESRC Centre on Migration, Policy and Society (COMPAS), Oxford: University of Oxford. Internet site [www.compas.ox.ac.uk]
122
Hobsbawn Eric en Terence Ranger (1983), The invention of tradition, Cambridge: Cambridge University Press Inda Jonathan en Renato Rosaldo (2002), ‘Introduction’ in Inda Jonathan en Renato Rosaldo (eds.), The anthropology of globalization. A reader. Malden MA-Oxford: Blackwell Itzigsohn José (2000), ‘Immigration and the boundaries of citizenship: The institutions of immigrants’ political transnationalism’, International Migration Review, 34, 4: 1126-1154 Itzigsohn José, Silvia Giorguli-Saucedo (2005), ‘Incorporation, transnationalism, and gender: Immigrant incorporation and transnational participation as gendered process’, International Migration Review, 39, 4: 895-920 Itzigsohn José, Silvia Giorguli Saucedo (2002), Immigrant incorporation and sociocultural transnationalism, International Migration Review, 36, 3: 766-798 Jeffries Richard (1992), ‘Urban popular attitudes towards the Economic Recovery Programme and PNDC Government in Ghana’, African Affairs 91, 363: 207-226 Kearney M. (1995), ‘The local and the global: The anthropology of globalization and transnationalism’, in Steven Vertovec en Robin Cohen (Eds.), (1999), Migration, diasporas and transnationalism, Cheltenham, U.K. Northampton: Edward Elgar Publishing Kircher-Allen Ben Eamon, Identity beyond reproach: Transnational Christians from Ghana. Internet site [http://www.focusanthro.org/archive/2002-2003/KircherAllen.pdf] Kivisto Peter (2001), ‘Theorizing transnational immigration: A critical review of current efforts’, Ethnic and Racial Studies 24, 4: 549-577 Koser Khalid (Ed.) (2003), New African diasporas. London: Routledge Levitt Peggy (2003), ‘You know, Abraham was really the first immigrant: Religion and transnational migration’, International Migration Review, 37: 847-873
123
Levitt Peggy (2001), The transnational villagers, Berckeley: University of California Press Levitt Peggy (1998), ‘Social remittances: Migration driven local-level forms of cultural diffusion’, International Migration Review, 32, 4: 926-948 Levitt Peggy, Josh De Wind en Steven Vertovec (2003), ‘International perspectives on transnational migration: an introduction’, International Migration Review, 37, 3: 565-575 Litchfield Julie en Hugh Waddington (2003), Migration and poverty in Ghana: Evidence from the Ghana Living Standards Survey, Sussex Migration Working Paper no. 10, Sussex Centre for Migration Research, Brighton: University of Sussex. Internet site [http://www.sussex.ac.uk/migration/documents/mwp10.pdf] Löfgren Orvar (1989), ‘The nationalization of culture’, Ethnologia Europaea XIX: 5-24 MacLean Lauren Morris (2004), ‘Mediating ethnic conflict at the grassroots: The role of local associational life in shaping political values in Côte d’Ivoire and Ghana’, Journal of Modern African Studies, 42, 4: 589-617 Manuh Takyiwaa (1998), ‘Ghanaians, Ghanaian Canadians, and Asantes: Citizenship and identity among migrants in Toronto’, Africa Today, 45, 3/4: 481-494 Martineau Tim, Peter Bundred en Karola Decker (2004), ‘”Brain drain” of health professionals: From rhetoric to responsible action’, Health Policy 70: 1-10 Mazzucato Valentina, Mirjam Kabki en Lothar Smith (2006), ‘Transnational migration and the economy of funerals: Changing practices in Ghana’, Development and Change 37, 5: 1047-1072 Mazzucato Valentina (2005), Ghanaian migrants’ double engagement: A transnational view of development and integration policies, Global Migration Perspectives, no. 48, Global Commission on International Migration, Geneva, Switzerland. Internet site [http://www.gcim.org/mm/File/GMP%2048(1).pdf]
124
Mazzucato Valentina, Bart van den Boom en N.N.N. Nsowah-Nuamah (2004), The impact of international remittances on local living standards: Evidence for households in Ghana. Paper presented at the UNDP conference on migration and development in Accra, September 2004. Internet site [http://www2.fmg.uva.nl/ghanatransnet/output/documents/MDCONFMazzucato.pdf] Nagel Caroline (2001), ‘Review essay: Migration, diasporas, and transnationalism’, Political Geography 20, 201: 247-256 Obeng Pashington (1998), ‘Re-membering through Oath: Installation of African kings and queens’, Journal of Black Studies, 28, 3: 334-356 Onyinah Opoku (2004), ‘Pentecostalism and the African diaspora: An examination of the missions activities of the Church of Pentecost’, Journal of the Society for Pentecostal Studies, 26, 2: 216-241 Opoku-Dapaah Edward (2006), ‘Ghanaian sects in the United States of America and their adherents within the framework of migration challenges since 1970s’, African and Asian Studies, 5, 2: 231-253 Orozco Manuel (with research collaboration from Micah Bump, Rachel Fedewa and Katya Sienkiewicz) (2005), Diasporas, Development and Transnational integration: Ghanaians in the U.S., U.K. and Germany. Institute for the Study of International Migration and InterAmerican Dialogue, U.S. Agency for International Development, 23 October 2005 Owusu Thomas Y. (2000), ‘The role of Ghanaian immigrant associations in Toronto, Canada’, International Migration Review, 34, 4: 1155-1181 Patterson Rubin (2006), ‘Transnationalism: Diaspora-homeland development’, Social Forces 84, 4: 1891- 1907 Peil Margaret (1995), ‘Ghanaians abroad’, African Affairs, 94, 376: 345-367 Peil Margaret (1974), ‘Ghana’s aliens’, International Migration Review, 8, 3: 367-381 125
Pieke Frank N., Nicholas Van Hear en Anna Lindley (2005), Synthesis Study. A part of the report on informal remittance systems in Africa, Caribbean and Pacific (ACP) Countries. ESRC Centre on Migration, Policy and Society (COMPAS), Oxford: University of Oxford, Internet site [http://www.compas.ox.ac.uk/publications/papers/Synthesis%20050115.pdf] Portes Alejandro (2001), ‘Introduction: the debates and significance of immigrant transnationalism’, Global Networks 1, 3: 181-193 Portes Alejandro (1999), ‘Conclusion: Toward a new world. The origins and effects of transnational activities’, Ethnic and Racial Studies, 22, 2: 463-477 Portes Alejandro (1997), ‘Globalization from below: The rise of transnational communities.’ In: W.P. Smith en R.P. Korczenwicz (1996), Latin America in the world economy, Westport, CN: Greenwood Press, 1997: 151-168 Portes Alejandro (1976), ‘Determinants of the brain drain’, International Migration Review, 10, 4: 489-508 Sabates-Wheeler Rachel, Ricardo Sabates en Adriana Castaldo (2005), Tackling povertymigration linkages: Evidence from Ghana and Egypt, Working Paper T14, Development Research Centre on Migration, Globalisation and Poverty, Brighton: University of Sussex. Internet site [http://www.migrationdrc.org/publications/working_papers/WP-T14.pdf] Sassen-Koob Saskia (1979), ‘Formal and informal associations: Dominicans and Colombians in New York’, International Migration Review 13, 2: 314-332 Smith Anthony (1991), National identity. London: Penguin Books Szanton Blanc Cristina, Linda Basch en Nina Glick Schiller (1995), ‘Transnationalism, nation-states, and culture’, In: Current Anthropology 36, 4: 683-686 Tiemoko Richmond (2003), Migration, return and socio-economic change in West Africa: The role of family. Sussex Centre for Migration Research, Sussex Migration Working Paper 126
no. 15, Brighton: University of Sussex. Internet site [http://www.sussex.ac.uk/migration/documents/mwp15.pdf] USAID Ghana (2005), Private Remittance flows to Ghana. Project Country Report: Review Draft October 19, 2005, LLC & Bruks Associates. Internet site [http://dec.usaid.gov/index.cfm?p=search.getSQLResults&CFID=169035&CFTOKEN=6500 2106] US Census Bureau, Table FBP-1. Profile of Selected Demographic and Social Characteristics: 2000, Population Universe: People Born in Ghana Internet site [http://www.census.gov/prod/cen2000/doc/sf3.pdf] van Dalen H. P., George Groenewold en Jeanette J. Schoort (2005), ‘Out of Africa: What drives the pressure to emigrate?’ Journal of Population Economy 18: 741-778 van Dijk Rijk A. (2004), ‘Negotiating marriage: Questions of morality and legitimacy in the Ghanaian Pentecostal diaspora’, Journal of Religion in Africa, 34, 4: 438-467 van Dijk Rijk A. (1997), ‘From camp to encompassment: Discourses of transsubjectivity in the Ghanaian Pentecostal diaspora’, Journal of Religion in Africa, 27, 2:135-159 Vertovec Steven (2006a), The political importance of diasporas. Migration Policy Institute, Washington. Internet site [http://www.migrationinformation.org/Feature/display.cfm?ID=313] Vertovec Steven (2006b), Diasporas good? Diasporas bad? Centre on Migration, Policy and Society, Internet site [http://www.compas.ox.ac.uk/publications/Working%20papers/WP0641-Vertovec.pdf] Vertovec Steven (2004), Trends and impacts of migrant transnationalism. Centre on Migration, Policy and Society, Working Paper No. 3, University of Oxford. Internet site [http://www.compas.ox.ac.uk/publications/Working%20papers/Steve%20Vertovec%20WP04 03.pdf]
127
Vertovec Steven (2003), ‘Migration and other modes of transnationalism: Towards conceptual cross fertilization’, International Migration Review 37, 3: 641-665 Vertovec Steven (1999), ‘Conceiving and researching transnationalism’, Internet Site [http://www.transcomm.ox.ac.uk/working%20papers/conceiving.PDF] Wyllie Robert W. (1974), ‘Pioneers of Ghanaian Pentecostalism: Peter Anim and James McKeown’, Journal of Religion in Africa 6, 2: 109-122 Yang Fenggang en Helen Rose Ebaugh (2001), ‘Transformations in new immigrant religions and their global implications’, American Sociological Review 66: 269-288 Zachariah K.C. en Julien Condé (1981), Migration in West Africa. Demographic Aspects. World Bank and OECD Study, Oxford, Oxford University Press, U.K. Zeleza Paul Tiyambe (2005), ‘Rewriting the African diaspora: Beyond the Black Atlantic’, African Affairs 104, 414: 35-68 Zeleza Paul Tiyambe (2004), ‘The African academic diaspora in the United States and Africa: The challenges of productive engagement’, Comparative Studies of South Asia, Africa, and the Middle East, 24, 1: 261-275
128
7.
APPENDIX
APPENDIX A: TABELLEN
TABEL 1: PROPORTION OF HEALTH WORKERS LEAVING GHANA AS PERCENTAGE OF THOSE TRAINED THAT YEAR
Profession
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
68.2% 33.3% 44.2% 13.3%
19952002 60.2% 59.5% 89.6% 94.4% 69.4% 33.3% 22.2% 28.6% 25.0% 27.3% 40.8% 20.0% 48.3% 64.2% 43.3% 19.6% 34.8% 31.1% 0.0% 19.5%
GPs/Medical officers Dentists Pharmacists Medical laboratory technologists/technicians Environmental health specialists Environmental health technologists/technicians Nurses/midwives Total Bron : ISSER 2003
60.2% 20.0% 43.3% 25.8%
65.4% 23.1% 41.5% 24.3%
70.2% 33.3% 43.8% 10.5%
Na
Na
0.0%
Na
Na
Na
Na
Na
100.0%
2.0%
5.4%
5.6%
2.8%
2.2%
0.0%
1.5%
2.1%
2.5%
20.0% 20.0% 20.0% 19.8% 20.0% 20.0% 18.2% 19.9% 19.7% 22.9% 23.8% 23.7% 24.0% 20.7% 20.7% 22.8% 24.8% 23.2%
Uit: Anarfi John, Stephen Kwankye, Ofuso-Mensah Ababio en Richmond Tiemoko (2003: 29), Migration from and to Ghana: A background paper, Working Paper C4, Development Research Centre on Migration, Globalisation and Poverty, Brighton: University of Sussex. Internet site [http://www.sussex.ac.uk/migration/documents/mwp26.pdf]
129
TABEL 2: WHO WANTS TO EMIGRATE (OR NOT) AND WHY?
Intention to migrate Motivation to emigrate Economic reasons Family reasons Other reasonsa Total Motivation to stay No financial needs Lack of means Family reasons Other reasonsb Total
Ghana 41
Potential emigrants from (%): Morocco Senegal Egypt 20 38 12
79 5 15 100
91 5 5 100
89 3 8 100
83 9 8 100
10 23 23 45 100
33 4 30 32 100
6 14 40 40 100
9 1 64 27 100
Bron: Schoorl et al. (2000) and weighted data a Other reasons to education, adventure, fear of persecution, etc. b Other reasons refer to old age, legal problems of emigration, do not like living abroad, etc. Uit: van Dalen Hendrik P., George Groenewold en Jeanette J. Schoort (2005), ‘Out of Africa: What drives the pressure to emigrate?’ Journal of Population Economy 18: 752
TABEL 3: HOW FIRM ARE THE INTENTIONS TO EMIGRATE?
Intention to emigrate
Ghana 41
13 Intention to emigrate within 2 years 8 Has taken actual steps to emigrate Bron: Schoorl et al. (2000) and weighted data
Potential migrants from (%) Morocco Senegal Egypt 20 38 12 4
5
1
3
2
0
Uit: van Dalen Hendrik P., George Groenewold en Jeanette J. Schoort (2005), ‘Out of Africa: What drives the pressure to emigrate?’ Journal of Population Economy 18: 755
130
TABEL 4: DESCRIPTIVE STATISTIC AND UNWEIGHTED SAMPLE MEANS (18-65 YEARS) Ghana Morocco Senegal Egypt Dependent variable, emigration intention No intentions Yes, but unsure when Yes, after more dan 1 year Yes, within a year Independent variables Age (in years) Sex (female) Marital status Single Ever married (married, divorced, widowed) Education (level achieved) No education Primary Secondary Higher Income position More than sufficient Sufficient Barely sufficient Insufficient Work status Employer Employee Unemployed Student Housework or inactivity Household connections Household with only non-migrants Household with return migrants Household with current migrants Household with current and return migrants Approval of unmaried women migrating Approve Neither approve nor disapprove Disapprove Self-efficacy (possibility of direction in life) Possible to determine what happens in life Not possible, up to fate Regionala
51.9 25.9 11.5 10.7
71.4 21.5 4.4 2.7
63.6 30.6 3.3 2.5
87.2 9.8 2.0 1.0
34.0 57.9
41.7 28.1
33.9 58.6
36.9 72.9
34.0 66.0
17.8 82.2
30.8 69.2
20.2 79.8
14.5 54.3 25.5 5.7
74.8 14.4 6.9 3.9
77.2 17.3 5.0 0.5
55.6 14.3 20.1 10.0
1.0 31.2 36.6 31.2
5.0 39.3 37.4 18.3
1.1 26.1 51.7 21.1
4.1 64.4 24.9 6.6
46.6 30.3 5.9 8.7 8.5
27.5 32.2 2.7 4.1 33.5
36.1 22.9 4.1 4.5 32.4
7.5 28.1 3.2 4.9 56.3
62.3 7.7 28.9 1.1
60.4 3.7 33.1 2.8
33.4 21.3 31.8 13.5
36.3 27.4 27.3 9.0
66.6 14.9 18.5
25.8 22.6 51.6
54.0 1.6 44.4
5.1 1.3 93.6
65.6 34.4
39.9 60.1
20.2 79.8
9.8 90.2
131
1 MD + EM 2 MD + RM
25.6
11.3
50.5
21.7
14.1
52.7
-
23.4
27.5 15.7 - 33.3 3 LD + EM 32.8 20.3 49.5 21.6 4 LD + RM Expected financial gains from migration No 26.4 36.5 20.2 27.2 Yes, expected gains 73.6 63.5 79.8 72.8 Job search costs Easier in the home country 22.9 4.8 7.2 75.8 Equally easy 17.0 21.5 24.4 11.0 Easier in a European country 60.1 74.0 68.4 13.2 1,569 583 2,267 2,940 Valid N MD More developed, LD less developed, EM established migration region, RM recent migration region a The regions are subdivided along two dimensions: development and migration history Uit: van Dalen Hendrik P., George Groenewold en Jeanette J. Schoort (2005), ‘Out of Africa: What drives the pressure to emigrate?’ Journal of Population Economy 18: 758-759
TABEL 5: EDUCATIONAL ATTAINMENT OF 2004 US GHANAIAN BORN POPULATION AGES 25 AND OVER (N= 78, 835)
Educational Attainment Less than 9th grade 9th to 12th grade, no diploma
Percent 3% 5%
High school graduate (includes equivalency) 23% Some college but no degree 7% Vo / Tech / Bus school degree 16% Associate degree in college 8% Bachelor’s degree 19% Master’s degree 4% Professional school degree 1% Doctorate degree 3% Bron: U.S. Census Bureau, American Community Survey 2004, Public Use Microdata Uit: Orozco Manuel (with research collaboration from Micah Bump, Rachel Fedewa and Katya Sienkiewicz) (2005: 49), Diasporas, Development and Transnational integration: Ghanaians in the U.S., U.K. and Germany. Institute for the Study of International Migration
132
and Inter-American Dialogue, U.S. Agency for International Development, 23 October 2005
133
TABEL 6: AGE DISTRIBUTION OF REMITTERS (%) TABEL
Host Country Germany
UK
USA
7.7 22.0 20-29 29.9 36.3 30-39 37.1 22.4 40-49 25.3 19.3 50-59 n=221 (Germany); n=259 (UK); n=320 (USA)
10.6 51.6 30.3 7.5
Uit: Orozco Manuel (with research collaboration from Micah Bump, Rachel Fedewa and Katya Sienkiewicz) (2005: 47), Diasporas, Development and Transnational integration: Ghanaians in the U.S., U.K. and Germany. Institute for the Study of International Migration and Inter-American Dialogue, U.S. Agency for International Development, 23 October 2005
Tabel 7: U.S. Citizenship and Period of Entry for Ghanaians in the U.S.
Subject Percent U.S. CITIZENSHIP AND PERIOD OF U.S. ENTRY Naturalized U.S. citizen Entered 2001 to 2004 1% Entered 1990 to 2000 14 % Entered 1980 to 1989 10 % Entered before 1980 4% Not a U.S. citizen Entered 2001 to 2004 13 % Entered 1990 to 2000 49 % Entered 1980 to 1989 7% Entered before 1980 2% Bron: U.S. Census Bureau, American Community Survey 2004, Public Use Microdata Uit: Orozco Manuel (with research collaboration from Micah Bump, Rachel Fedewa and Katya Sienkiewicz) (2005: 49), Diasporas, Development and Transnational integration: Ghanaians in the U.S., U.K. and Germany. Institute for the Study of International Migration and Inter-American Dialogue, U.S. Agency for International Development, 23 October 2005
134
Tabel 8: How often do you travel to your country? How often do you travel to your country?
Germany USA 1 14 34 27 10 14 100
Three or more times a year Twice a year Once a year Once every two years Once every three years I travel very rarely Total
Nigerians in the USA
Ghanaians in: 2 10 52 24 7 4 100
UK 2 16 47 12 9 14 100
2 11 31 29 11 5
Uit: Orozco Manuel (with research collaboration from Micah Bump, Rachel Fedewa and Katya Sienkiewicz) (2005: 20-21), Diasporas, Development and Transnational integration: Ghanaians in the U.S., U.K. and Germany. Institute for the Study of International Migration and Inter-American Dialogue, U.S. Agency for International Development, 23 October 2005
Tabel 9: Length of time visiting the country
Germany Less than a week Less than 3 weeks Less than 2 months More than 2 months Total
5 77 18 100
Country where the migrant resides: UK USA 2 46 48 5 100
2 36 58 4 100
Uit: Orozco Manuel (with research collaboration from Micah Bump, Rachel Fedewa and Katya Sienkiewicz) (2005: 21), Diasporas, Development and Transnational integration: Ghanaians in the U.S., U.K. and Germany. Institute for the Study of International Migration and Inter-American Dialogue, U.S. Agency for International Development, 23 October 2005
135
Tabel 10: Frequency of calling home
Two or more times a week Once a week Once every two weeks Once a month I call very little Total
Germany 16 28 28 19 10 100
Country where the migrant resides: UK USA 38 34 34 54 18 10 7 2 3 1 100 100
Uit: Orozco Manuel (with research collaboration from Micah Bump, Rachel Fedewa and Katya Sienkiewicz) (2005: 22), Diasporas, Development and Transnational integration: Ghanaians in the U.S., U.K. and Germany. Institute for the Study of International Migration and Inter-American Dialogue, U.S. Agency for International Development, 23 October 2005
Tabel 11: Products Ghanaians buy from home country Germany UK USA Average Peas 11 20 3 11 Peppers 40 55 17 35 Fresh fruits and vegetables 38 35 22 31 Noodles 27 5 12 14 Salted fish 77 45 72 64 Fresh fish and shrimp 78 41 68 62 Spices 81 33 41 49 Uit: Orozco Manuel (with research collaboration from Micah Bump, Rachel Fedewa and Katya Sienkiewicz) (2005: 24), Diasporas, Development and Transnational integration: Ghanaians in the U.S., U.K. and Germany. Institute for the Study of International Migration and Inter-American Dialogue, U.S. Agency for International Development, 23 October 2005
136
Tabel 12: Reasons they send remittances ( % )
Host country: Germany UK USA Food 89 68 97 Clothing 22 46 62 Education 47 39 47 Housing 8 29 15 Business 0 11 0 Savings 5 6 8 Other 7 18 1 Unknown/Nr 6 9 0 n=226 (Germany); n=295 (UK); n=321 (USA); *Based on multiple choice responses Uit: Orozco Manuel (with research collaboration from Micah Bump, Rachel Fedewa and Katya Sienkiewicz) (2005: 12), Diasporas, Development and Transnational integration: Ghanaians in the U.S., U.K. and Germany. Institute for the Study of International Migration and Inter-American Dialogue, U.S. Agency for International Development, 23 October 2005
137
Appendix B: Figuren
Figuur 1: kaart Ghana
Bron: [http://www.africa-expedition.com/images/ct/ghana_rel96.jpg]
138
Figuur 2: GDP per capita, US vs African countries, 1950-1998 (1990 dollars, logarithmic scale)
Uit: van Dalen Hendrik P., George Groenewold en Jeanette J. Schoort (2005), ‘Out of Africa: What drives the pressure to emigrate?’ Journal of Population Economy 18: 753
139
Figuur 3: Regional distribution of remittances to Ghana
Uit: Orozco Manuel (with research collaboration from Micah Bump, Rachel Fedewa and Katya Sienkiewicz) (2005: 18), Diasporas, Development and Transnational integration: Ghanaians in the U.S., U.K. and Germany. Institute for the Study of International Migration and Inter-American Dialogue, U.S. Agency for International Development, 23 October 2005
140
Figuur 4: Goods and gift items sent abroad
Uit: USAID Ghana (2005: 32), Private Remittance flows to Ghana. Project Country Report: Review Draft October 19, 2005: 32, LLC & Bruks Associates. Internet site [http://dec.usaid.gov/index.cfm?p=search.getSQLResults&CFID=169035&CFTOKEN=6500 2106]
141
Figuur 5: Specific uses of remittances
USAID Ghana (2005: 33), Private Remittance flows to Ghana. Project Country Report: Review Draft October 19, 2005: 33, LLC & Bruks Associates. Internet site [http://dec.usaid.gov/index.cfm?p=search.getSQLResults&CFID=169035&CFTOKEN=6500 2106]
142
Figuur 6: Main economic drivers in Ghana
Uit: Orozco Manuel (with research collaboration from Micah Bump, Rachel Fedewa and Katya Sienkiewicz) (2005: 17), Diasporas, Development and Transnational integration: Ghanaians in the U.S., U.K. and Germany. Institute for the Study of International Migration and Inter-American Dialogue, U.S. Agency for International Development, 23 October 2005
143