DEFINITIES EN AFSPRAKEN VOOR HET METEN VAN ONDERZOEK EN EXPERIMENTELE ONTWIKKELING (O&O)
SAMENVATTING VAN DE 'FRASCATI HANDLEIDING 1993'
OESO ORGANISATIE VOOR ECONOMISCHE SAMENWERKING EN ONTWIKKELING
Voorwoord De OESO handleiding voor het meten van de middelen besteed aan onderzoek en experimentele ontwikkeling (O&O), de "Frascati Handleiding", is geschreven door en voor de nationale deskundigen in OESO-landen die nationale O&O-gegevens verzamelen en uitgeven, en tevens antwoorden inzenden op de internationale O&O-enquêtes van de OESO, met hulp van de medewerkers van de Economic Analysis and Statistics Division van de OESO. Planners en beleidsanalisten hebben geen statistische details nodig, maar moeten de desbetreffende definities kunnen raadplegen wanneer zij bezig zijn met de voorbereiding van besprekingen of voorlichtingsbijeenkomsten. Deze brochure is een samenvatting van de definities en afspraken die in de vijfde druk van de Frascati Handleiding zijn opgenomen. De tussen haakjes geplaatste getallen aan het begin van iedere paragraaf verwijzen naar de overeenkomstige paragraaf in de Frascati Handleiding 1993. Sommige paragrafen zijn bewerkt of ingekort, maar alle toegevoegde tekst staat schuin gedrukt. De belangrijkste hoofdindelingen zijn weergegeven in de bijlage. De volledige (Engelse) tekst van deze vijfde druk is uitgegeven als The Proposed Standard Practice for Surveys of Research and Experimental Development, Frascati Manual 1993 en is verkrijgbaar in België bij het verkooppunt van de OESO. De Frascati Handleiding is slechts één deel uit de OESO-serie, "Het meten van wetenschappelijke en technologische activiteiten". Er zijn reeds richtlijnen verschenen voor de Technologische Betalingsbalans (TBB) en voor het verzamelen en interpreteren van gegevens over technologische innovatie (de Oslo-Handleiding). Nog twee delen zullen binnenkort verschijnen: één voor het gebruik van octrooigegevens als indicatoren voor wetenschap en technologie en één over menselijk kapitaal ("human resources") voor wetenschap en technologie. De tekst van deze samenvatting van de Frascati Handleiding is samengesteld onder verantwoordelijkheid van de Secretaris Generaal van de OESO. De Nederlandstalige tekst van de samenvatting is ter beschikking gesteld door het Nederlandse ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (bepaalde woorden werden evenwel aangepast aan de terzake gebruikte Belgische terminologie) Copyright OESO, 1994
Inhoud I.
II.
Inleiding a) Middelen besteed aan O&O b) O&O en het innovatieproces c) Bestreken terrein en kenmerken van de handleiding Basisdefinities en afspraken a) Onderzoek en experimentele ontwikkeling b) De grenzen van O&O: algemene principes c) O&O en onderwijs en opleiding d) O&O en andere aanverwante wetenschappelijke en technologische activiteiten e) Sociale wetenschappen en sociale systemen f) O&O en de ontwikkeling van programmatuur g) Problemen op de grenslijn tussen O&O en andere industriële activiteiten h) Andere niet bij O&O behorende activiteiten i) O&O en beheersmatige en ondersteunende activiteiten
III.
Sectoren van de economie
IV.
Meting van personeel ingezet bij O&O a) Personeelsaantallen en voltijdse eenheden b) Categorieën van O&O-personeel c) Landelijke totalen
V.
Meting van de uitgaven voor O&O a) Intramurale en extramurale O&O b) Meting van intramurale O&O c) Bruto binnenlandse uitgaven voor O&O
VI.
Financieringsbronnen
VII.
Overheidsbegrotingsgelden bestemd voor O&O a) Algemene benadering b) Indeling naar maatschappelijke doelstelling
VIII.
Conclusies
Bijlagen
Geselecteerde classificaties Tabel 1:
Tabel 2:
Herziene industriële classificatie van middelen besteed aan O&O in de sector ondernemingen in de O&O-vragenlijst van de OESO over 1993 en verwijzing naar de derde herziene uitgave van de ISIC, de tweede herziene uitgave van de ISIC en de eerste herziene uitgave van de NACE Gebieden van wetenschap en technologie
I.
Inleiding
a)
Middelen besteed aan O&O
(3) Deze Handleiding, die bijna 30 jaar geleden voor het eerst werd uitgegeven, heeft uitsluitend betrekking op het meten van personele en financiële middelen besteed aan O&O. (4) De afgelopen jaren is gebleken dat de statistieken van de aan O&O bestede middelen waardevolle indicatoren zijn, zoals blijkt uit diverse nationale en internationale rapporten. De OESO-rapporten over wetenschap en technologie indicatoren verschaffen nuttige gegevens over de omvang en de richting van O&O in diverse landen, sectoren, industrieën, wetenschapsgebieden en andere classificatiecategorieën. Overheidsinstellingen die met economische groei en produktiviteit te maken hebben, bouwen op O&Ostatistieken als zijnde één mogelijk type indicator voor technologische veranderingen. Zij worden uitgebreid gebruikt door adviseurs die niet alleen te maken hebben met wetenschapsbeleid, maar ook met industrieel beleid en zelfs algemeen economisch en sociaal beleid. O&O-statistieken zijn een wezenlijk achtergrondelement geworden voor veel overheidsplannen en ze bieden een belangrijk instrument voor de evaluatie daarvan. (5) O&O-statistieken zijn echter niet voldoende. Het is steeds duidelijker geworden dat dergelijke gegevens moeten worden onderzocht binnen een conceptueel kader dat ze relateert aan andere soorten middelen én aan de gewenste resultaten van de betreffende O&O-activiteiten. Deze verbinding komt bijvoorbeeld tot stand via het innovatieproces (zie punt b hieronder) of binnen het bredere kader van "immateriële investering", dat niet alleen O&O en aanverwante W&T-activiteiten omvat, maar ook uitgaven voor programmatuur, opleiding, organisatie, enz. Evenzo moeten gegevens over O&Opersoneel worden bezien als onderdeel van een model van het opleiden en inzetten van wetenschappelijk en technisch personeel. Het is ook van belang O&O-gegevens te analyseren in samenhang met andere economische variabelen, zoals gegevens over toegevoegde waarde en gegevens over investeringen. De hHandleiding is niet gebaseerd op een uniek model van het W&T-systeem en de manier waarop dat systeem spoort met de economie en de samenleving; het doel is het produceren van statistieken die kunnen worden gebruikt om indicatoren te berekenen ten behoeve van diverse modellen. b)
O&O en het innovatieproces
(20) Wetenschappelijke en technologische innovatie kunnen worden beschouwd als de omzetting van een gedachte of een idee in een nieuw of verbeterd verkoopbaar produkt, of exploiteerbaar proces in industrie en handel, of in een nieuwe aanpak van een maatschappelijke dienst. Het woord "innovatie" kan afhankelijk van de context verschillende betekenissen hebben. De betekenis die gekozen wordt, hangt af van de specifieke meet- of analysedoelstellingen. Tot nu toe zijn de in de Oslo-Handleiding voorgestelde internationale normen voor het verzamelen van gegevens alleen voor technologische innovatie ontwikkeld. Technologische innovaties omvatten nieuwe produkten en processen en aanzienlijke technologische veranderingen van produkten en processen. Er heeft innovatie plaatsgevonden als er iets nieuws op de markt is gebracht (produktinnovatie) of in een produktieproces wordt gebruikt (procesinnovatie). Innovaties brengen daardoor een reeks wetenschappelijke, technologische, organisatorische, financiële en commerciële activiteiten met zich mee. O&O is slechts één van deze activiteiten en kan in verschillende fasen van het innovatieproces worden uitgevoerd. Het fungeert niet alleen als de eerste bron van inventieve ideeën, maar ook als een vorm van probleemoplossing waarvan op ieder willekeurig punt tot aan de realisatie gebruik kan worden gemaakt.
(21)
Naast O&O kunnen zes activiteiten in het innovatieproces onderscheiden worden: Instrumentatie- en industriële technologie omvat de aankoop en wijzigingen van produktiemachines en -gereedschap, van methoden voor produktie en kwaliteitscontrole, methoden en normen die voor de fabricage van het nieuwe produkt of voor het gebruik van het nieuwe fabricageproces nodig zijn. Starten van de fabricage en activiteiten voorafgaand aan de produktie omvatten o.a. produkt- of procesveranderingen, herscholing van personeel in het gebruik van nieuwe technieken of in het gebruik van nieuwe machines, alsmede proefproduktie indien deze activiteiten extra werk op het gebied van vormgeving en technologie met zich meebrengen. Het op de markt brengen van nieuwe produkten omvat de activiteiten die samenhangen met de introductie van een nieuw produkt. Deze activiteiten omvatten o.a. marktonderzoek, aanpassing van het produkt aan verschillende markten, introductie-advertenties; de bouw van distributienetwerken voor marktinnovaties behoort hier niet toe. Verwerving van niet-geïntegreerde technologie omvat de verwerving van externe technologie in de vorm van octrooien, uitvindingen waarop geen octrooi is verkregen, licenties, het openbaar maken van kennis, handelsmerken, ontwerpen, patronen en diensten van technologische aard. Verwerving van geïntegreerde technologie omvat de verwerving van machines en apparatuur van technologische aard die verband houden met produkt- of procesinnovaties die door het bedrijf zijn geïntroduceerd. Vormgeving is een essentieel onderdeel van het innovatieproces. Het omvat plannen en tekeningen die gericht zijn op het definiëren van methoden, technische specificaties en bedrijfsvoorzieningen die nodig zijn voor het bedenken, het ontwikkelen, het fabriceren en het op de markt brengen van nieuwe produkten en processen. Het kan aan de wieg staan van een nieuw produkt of proces (d.w.z. onderzoek en experimentele ontwikkeling) maar kan ook te maken hebben met instrumentatietechnologie, industriële technologie, starten van de fabricage en het op de markt brengen van nieuwe produkten.
c)
Bestreken terrein en kenmerken van de handleiding
(9) De OESO heeft besloten geen internationale normen voor W&T vast te stellen waar deze reeds bestaan. Deze Handleiding past derhalve binnen de aanbevelingen van de UNESCO voor alle wetenschappelijke en technologische activiteiten. Hij geldt specifiek voor O&O en voor de behoeften van lidstaten van de OESO die vrijwel gelijksoortige economische en wetenschappelijke systemen bezitten die hen van niet-OESO landen onderscheiden. (10) Vanwege de noodzaak O&O in een bredere context te plaatsen, en dit geldt zowel voor het concept als voor de gegevensbestanden, worden voor zover mogelijk de classificaties van de Verenigde Naties gebruikt. Gebleken is echter dat in sommige gevallen van deze internationale normen moet worden afgeweken teneinde internationaal vergelijkbare O&O-statistieken te verkrijgen. Daarnaast maakt de Handleiding, waar dat mogelijk is, gebruik van de ervaring van regionale organisaties binnen het OESO-gebied, met name van NORDFORSK (en later het Noordelijke Industriële Fonds) en de Europese Gemeenschap (EG). (25) Deze Handleiding behandelt de O&O op het gebied van natuurwetenschappen en technische wetenschappen, de fysische en levenswetenschappen, met inbegrip van de medische en de landbouwwe-
tenschappen, en de sociale en de geesteswetenschappen. (28) Voor statistische doeleinden worden twee soorten aan O&O bestede middelen gemeten: O&Ouitgaven en O&O-personeel. Beide worden gewoonlijk op jaarbasis gemeten: zoveel in een jaar uitgegeven, zoveel mensjaren gebruikt gedurende een jaar. Beide reeksen hebben sterke en zwakke punten; daarom zijn beide nodig om een verantwoorde weergave te garanderen van de inspanningen die in O&O zijn gestoken. (29) Gegevens over het inzetten van wetenschappelijk en technisch personeel verschaffen concrete maatstaven voor internationale vergelijkingen van de middelen die aan O&O worden besteed. Men dient zich te realiseren dat aan O&O bestede middelen slechts één deel vormen van al het menselijk kapitaal van een natie dat wordt besteed aan het algemeen welzijn. Wetenschappelijk en technisch personeel leveren een veel grotere bijdrage aan de industriële, landbouwkundige en medische vooruitgang door hun betrokkenheid bij produktie, bedrijfsactiviteiten, kwaliteitscontrole, bedrijfsvoering, onderwijs en andere functies. Het meten van deze hoeveelheid wetenschappelijke en technische mankracht is onderwerp van een andere OESO-handleiding; in deze Handleiding ligt het accent op het meten en classificeren van O&O-middelen. (33) De fundamentele maatstaf is "intramurale uitgaven", d.w.z. alle uitgaven voor O&O die binnen een statistische eenheid of sector van de economie worden gedaan. Voor O&O worden zowel de lopende uitgaven als de investeringen gemeten. Bij de overheidssector hebben uitgaven eerder betrekking op directe dan op indirecte fiscale uitgaven. (35) Het belangrijkste nadeel van de in geld uitgedrukte middelen voor O&O is dat zij vaak onderhevig zijn aan prijsverschillen tussen landen onderling en prijsverschillen gemeten over een bepaalde tijd. Aangetoond kan worden dat de verhouding van O&O-prijzen tussen landen onderling vaak niet tot uitdrukking komt in de geldende valutakoersen, en dat algemene prijsindexen in perioden van hoge inflatie de tendensen van O&O-prijzen niet nauwkeurig weergeven. De Handleiding adviseert het gebruik van Koopkrachtpariteiten en de impliciete BBP (Bruto Binnenlands Produkt) prijsindex ten behoeve van O&O-statistieken, hoewel deze eerder een afspiegeling zijn van de mogelijke kosten van de middelen die aan O&O besteed worden dan van de "echte" bedragen die daarmee gemoeid zijn. Methoden om speciale O&O-deflatoren en O&O-valutakoersen te ontwikkelen worden belicht in een bijlage bij de onverkorte versie van de Handleiding. (37) Hoewel O&O-activiteiten door de hele economie verspreid voorkomen, worden ze ten behoeve van wetenschapsbeleid vaak opgevat als een nationaal geheel, dat wil zeggen als de "nationale inspanningen voor O&O". Eén van de doelstellingen van deze Handleiding is daarom specificaties op te stellen voor gegevens over middelen besteed aan O&O die verzameld kunnen worden bij een breed scala van uitvoerende organisaties. Deze kunnen worden samengevoegd om zinvolle nationale totalen te krijgen. De belangrijkste verzameling uitgaven die voor internationale vergelijking wordt gebruikt, zijn de Bruto binnenlandse uitgaven voor O&O die alle uitgaven voor O&O omvatten die binnen een land in een bepaald jaar zijn gedaan. Hierbij inbegrepen zijn de uitgaven voor in het eigen land verricht O&O dat vanuit het buitenland gefinancierd wordt; niet inbegrepen zijn de gelden voor O&O die in het buitenland betaald worden, met name aan internationale instellingen. De overeenkomstige personeelsmaatstaf omvat al het personeel (uitgedrukt in voltijdse eenheden ofwel VTE) dat gedurende een bepaald jaar in een bepaald land met O&O bezig is. Soms worden internationale vergelijkingen beperkt tot onderzoekers (of afgestudeerden van een universiteit), omdat ervan wordt uitgegaan dat onderzoekers de werkelijke kern vormen van het O&O-systeem. (44) Het onderscheid tussen O&O voor militaire of civiele doeleinden wordt beschouwd als één van de belangrijkste functionele onderscheidingen van nationale O&O-activiteiten. In de meeste OESOlanden speelt O&O op het gebied van defensie een betrekkelijk ondergeschikte rol. In sommige landen waarin een grote hoeveelheid O&O plaatsvindt, benaderen of overtreffen de O&O-uitgaven echter de
helft van de totale overheidsuitgaven op het gebied van O&O. Dientengevolge laten de internationale vergelijkingen verschillende patronen zien, afhankelijk van het feit of O&O voor defensie wel of niet inbegrepen is. De vraag naar O&O op het gebied van defensie fluctueert met het veranderen van de politieke situatie en laat daarom op lange termijn een heel andere tendens zien dan O&O voor civiele doeleinden. Dit betekent dat er altijd behoefte zal zijn aan het uitsplitsen van de twee categorieën van O&O-uitgaven binnen het totaalbeeld van de nationale O&O-activiteiten. (47) Een gebied dat betrekkelijk veel aandacht heeft gekregen is het strategisch onderzoek. In het algemeen wordt hiermee onderzoek bedoeld dat door een land als onontbeerlijk wordt beschouwd voor de strategische ontwikkeling van zijn onderzoekdraagvlak en uiteindelijk voor zijn economie. Strategisch onderzoek moet niet worden verward met wat wordt aangeduid als de strategische doelstellingen van de sector ondernemingen. Evenmin moet het worden verward met strategische technologieën, waarover gesprekken worden gevoerd in het kader van de vaststelling van "spelregels" voor regeringen die zogenoemde strategische industrieën of technologieën subsidiëren. Dergelijke industrieën en technologieën worden gekenmerkt door: grote afhankelijkheid van een sterke technologische basis en van krachtdadig aangepakt onderzoek, aanzienlijk strategisch belang voor regeringen, lange aanlooptijd van fundamenteel onderzoek tot industriële toepassing, concurrentiedruk van nieuw op de markt gebrachte produkten en processen, grote risico's en hoge investeringen, een hoge mate van internationale samenwerking en concurrentie op het gebied van O&O, produktie en wereldwijde verkoopactiviteiten. Over wat wel en niet strategisch is, hebben de lidstaten verschillende opvattingen.
II.
Basisdefinities en afspraken
a)
Onderzoek en experimentele ontwikkeling (O&O)
(57) Onderzoek en experimentele ontwikkeling (O&O) omvat creatief werk dat op systematische basis verricht wordt ter vergroting van de hoeveelheid kennis, met inbegrip van de kennis van de mens, de cultuur en de samenleving, alsmede het gebruik van deze hoeveelheid kennis voor het ontwerpen van nieuwe toepassingen. (58) O&O is een term die betrekking heeft op drie activiteiten: fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en experimentele ontwikkeling. (224) Fundamenteel onderzoek is experimenteel of theoretisch werk dat in de eerste plaats verricht wordt om nieuwe kennis te vergaren van de grondslagen waarop verschijnselen en waarneembare feiten gebaseerd zijn, zonder dat een speciale toepassing of een speciaal gebruik wordt beoogd. (225) Bij fundamenteel onderzoek worden eigenschappen, structuren en verbanden geanalyseerd met als doel het formuleren en beproeven van hypothesen, theorieën of wetten. De resultaten van fundamenteel onderzoek worden doorgaans niet verkocht, maar meestal gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften of verstuurd naar collega's die daar belangstelling voor hebben. Soms kan fundamenteel onderzoek om veiligheidsredenen 'geheim' zijn. (229) Toegepast onderzoek is eveneens oorspronkelijk onderzoek dat verricht wordt om nieuwe kennis te verkrijgen. Het is echter in de eerste plaats gericht op een specifiek praktisch doel of een specifieke praktische doelstelling. (231) De resultaten van toegepast onderzoek worden geacht primair van toepassing te zijn op een enkel of een beperkt aantal produkten, werkzaamheden, methoden of systemen. Bij toegepast onderzoek worden ideeën uitgewerkt tot gebruiksklare toepassingen. De uit dit onderzoek verkregen kennis of informatie wordt dikwijls gepatenteerd, maar kan ook geheim worden gehouden. (233) Experimentele ontwikkeling is systematisch werk, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande kennis die verkregen is uit onderzoek en/of praktische ervaring, dat gericht is op het produceren van nieuwe materialen, produkten of instrumenten, of het installeren van nieuwe processen, systemen en diensten, of op het wezenlijk verbeteren van datgene dat al geproduceerd of geïnstalleerd is. (236) De volgende voorbeelden illustreren de globale verschillen tussen fundamenteel en toegepast onderzoek en experimentele ontwikkeling in de natuur- en technische wetenschappen en in de sociale en geesteswetenschappen. (237a) Het bestuderen van een bepaalde klasse van polymerisatiereacties onder verschillende omstandigheden, van de opbrengst aan produkten en van hun scheikundige en natuurkundige eigenschappen is fundamenteel onderzoek. Een poging tot optimalisatie van één van deze reacties met betrekking tot de produktie van polymeren met bepaalde natuurkundige of mechanische eigenschappen (waardoor de reactie van bijzonder nut wordt) is toegepast onderzoek. Experimentele ontwikkeling bestaat dan uit het "opwaarderen" van het geoptimaliseerde proces op laboratoriumniveau en het onderzoek en evalueren van mogelijke produktiemethoden van het polymeer en wellicht van de daaruit te vervaardigen artikelen. (238a) Theoretisch onderzoek naar de factoren die bepalend zijn voor regionale variaties in economische groei is fundamenteel onderzoek, maar indien dergelijk onderzoek wordt verricht ten
behoeve van het uitstippelen van regeringsbeleid is er sprake van toegepast onderzoek. Het ontwikkelen van in de praktijk bruikbare modellen, gebaseerd op door onderzoek bloot gelegde wetmatigheden, teneinde regionale verschillen gelijk te trekken, is experimentele ontwikkeling. (239) Programmatuur. Puur fundamenteel onderzoek omvat de ontwikkeling van programmatuur voor algebraïsche manipulaties en numerieke analyse. Gericht fundamenteel onderzoek omvat onderzoek naar de formalisering van de menselijke spraak en van specifieke taken, bijvoorbeeld werk op het gebied van de communicatie tussen mens/machine waarbij gebruik wordt gemaakt van directe spraakinvoer en -uitvoer, onderzoek van fundamentele algoritmen die eventueel bij gegevensverwerking kunnen worden gebruikt en onderzoek naar de mogelijkheid van geformaliseerde programmeringsprocedures. Toegepast onderzoek omvat onderzoek naar de toepassing van gegevensverwerking op nieuwe terreinen of op nieuwe manieren (bijv. de ontwikkeling van een nieuwe programmeertaal, nieuwe bedieningssystemen, programmageneratoren, enz.) en onderzoek naar de toepassing van gegevensverwerking voor de ontwikkeling van instrumenten, zoals aardrijkskundige gegevens en "expert"systemen. Het ontwikkelen van nieuwe toepassingsprogrammatuur, grote veranderingen in bedieningssystemen en toepassingsprogramma's, enz. valt onder experimentele ontwikkeling. b)
De grenzen van O&O: algemene principes
(59) Voor enquêtedoeleinden moet O&O worden onderscheiden van een uitgebreide reeks aanverwante activiteiten met een wetenschappelijke en technische grondslag. Deze zijn nauw verbonden met O&O, zowel door middel van informatiestromen als qua werkzaamheden, instellingen en personeel, maar zij moeten voor zover mogelijk niet in aanmerking genomen worden bij het meten van O&O. (79) Het fundamentele criterium om O&O te onderscheiden van aanverwante activiteiten is de aanwezigheid bij O&O van een waarneembaar element van nieuwheid, alsmede het wegnemen van wetenschappelijke en/of technologische onzekerheid, d.w.z. in gevallen waarin de oplossing voor een probleem niet onmiddellijk duidelijk is voor iemand die vertrouwd is met de algemeen gebruikte kennis en technieken op dat gebied. (80) Eén aspect van dit criterium is dat een bepaald project onder O&O valt, wanneer het om een bepaalde reden wordt uitgevoerd, maar dat het niet als O&O beschouwd wordt als het om een andere reden wordt uitgevoerd. In de volgende voorbeelden wordt dit verduidelijkt: -
Op medisch gebied is routine-autopsie naar de oorzaken van een sterfgeval eenvoudig het verrichten van een medische handeling en is het geen O&O; speciaal onderzoek van een specifiek sterfgeval om de neveneffecten van bepaalde kankerbehandelingen vast te stellen behoort tot O&O. Evenzo zijn routineproeven (zoals bloed- en bacteriologisch onderzoek dat voor artsen wordt uitgevoerd) geen O&O, maar behoort een speciaal programma van bloedonderzoek in samenhang met de invoering van een nieuwe geneesmiddel wèl tot O&O.
-
Het dagelijks bijhouden van temperaturen of van atmosferische druk is geen O&O, maar gewoon het werk van een meteorologische dienst of het verzamelen van algemene gegevens. Het onderzoek van nieuwe methoden voor het meten van de temperatuur is wel O&O, evenals het bestuderen en onderzoeken van nieuwe systemen en technieken voor het interpreteren van de gegevens.
-
O&O-activiteiten in de machinebouwindustrie houden vaak verband met ontwerp- en tekenwerk. Gewoonlijk zijn er bij kleine en middelgrote ondernemingen in deze bedrijfstak geen speciale O&O-afdelingen; de O&O-problemen worden doorgaans behandeld onder de algemene noemer "ontwerp- en tekenwerk". Indien berekeningen, ontwerpen,
fabriekstekeningen en gebruiksaanwijzingen voor het installeren en bedienen van proefinstallaties en prototypen worden gemaakt, vallen ze onder O&O. Als ze verricht worden voor de voorbereiding, uitvoering en het onderhoud van produktienormalisering (bijv. mallen, werktuigmachines) of ter bevordering van de verkoop van produkten (bijv. offertes, brochures, catalogi van reserve-onderdelen), dan vallen ze niet onder O&O. -
c)
Op het gebied van programmatuur voor informatiesystemen mogen individuele projecten niet als O&O worden beschouwd, maar het opgaan van een dergelijk project in een groter project kan inhouden dat het wordt meegeteld. Zo kunnen veranderingen in de structuur van bestanden en verbindingen tussen gebruikers van een vierde generatie taalverwerkingseenheid noodzakelijk worden door de invoering van aanverwante technologie. De individuele wijzigingen mogen niet als O&O worden beschouwd indien zij geïsoleerd worden bezien, maar het gehele veranderingsproject kan resulteren in het wegnemen van wetenschappelijke en/of technologische onzekerheid en kan derhalve worden geclassificeerd als O&O.
O&O en onderwijs en opleiding
(62) Al het onderwijs en alle opleidingen van personeel op het gebied van de natuurwetenschappen, technische wetenschappen, geneeskunde, landbouwwetenschappen, de sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen aan universiteiten en speciale instituten voor hoger onderwijs dienen te worden uitgesloten. Onderzoek door afgestudeerden dat aan universiteiten wordt uitgevoerd, dient echter waar mogelijk als deel van O&O te worden meegerekend. (81) Bij instellingen voor hoger onderwijs zijn onderzoek en onderwijs altijd zeer nauw met elkaar verbonden, daar de meeste personeelsleden met een academische opleiding zich met beide activiteiten bezighouden en veel gebouwen en apparatuur voor beide doeleinden worden gebruikt. (82) Doordat de resultaten van onderzoek bijdragen aan het onderwijs en omdat de informatie en ervaring die in het onderwijs worden verkregen dikwijls ten goede komen aan onderzoek, is het moeilijk aan te geven waar de onderwijs- en opleidingsactiviteiten van personeel en studenten eindigen en waar O&O-activiteiten beginnen, en omgekeerd. O&O is een activiteit die zich door zijn element van nieuwheid onderscheidt van routine-onderwijs en andere aan werk gerelateerde activiteiten. Het is echter moeilijk vast te stellen of de wetenschappelijke activiteiten die het nevenprodukt zijn van onderwijs- of opleidingsactiviteiten, wel of niet als O&O moeten worden beschouwd. (85) In landen waar promovendi een algemeen erkende groep vormen, is de grenslijn tussen O&O en onderwijs en opleiding moeilijk te bepalen. De activiteiten van zowel de promovendi als van docenten dienen in aanmerking genomen te worden. (87) Er wordt van studenten verwacht dat zij, om zich te kwalificeren op postdoctoraal niveau (ISCED 7), hun bekwaamheid bewijzen door het uitvoeren van een relatief onafhankelijke studie of relatief onafhankelijk project en door het aanbieden van de resultaten daarvan. Als algemene regel bevatten deze studies de elementen van nieuwheid die voor O&O-projecten vereist zijn. Dergelijke activiteiten van studenten dienen daarom tot O&O gerekend te worden terwijl het toezicht door de docent ook als O&O moet worden beschouwd. In aanvulling op O&O die wordt uitgevoerd binnen het kader van cursussen van postdoctoraal onderwijs, is het zowel voor de docenten als voor de studenten mogelijk om bij andere O&O-projecten te worden ingeschakeld. (90) Nauw verbonden met het probleem om het O&O-element vast te stellen bij het werk van promovendi, is de moeilijkheid om het O&O-bestanddeel vast te stellen van de tijd, die door de universitaire begeleider wordt besteed aan het toezicht op die studenten en hun onderzoeksproject.
(91) Activiteiten in het kader van dit toezicht dienen als O&O te worden gerekend indien zij gelijkwaardig zijn aan de richting en het beheer van een specifiek O&O-project, een toereikend innovatiegehalte bevatten, en ten doel hebben nieuwe kennis te produceren. In dergelijke gevallen dient zowel het toezicht door het staflid met een academische graad als het werk van de promovendus te worden opgenomen als O&O. Als het toezicht louter betrekking heeft op het onderwijzen van O&Omethoden en op het lezen en corrigeren van proefschriften en dissertaties of het werk van nog niet afgestudeerde studenten, moet het niet als O&O worden meegerekend. (94,96) Individuele studie van universitair geschoold personeel omvat de tijd die besteed wordt aan activiteiten zoals doorleren in het eigen vakgebied ("zelfstudie"), het bijwonen van conferenties en lezingen, enz. Alleen de individuele studie die specifiek plaatsvindt voor een onderzoeksproject dient als O&O-activiteit te worden beschouwd. d)
O&O en andere aanverwante wetenschappelijke en technologische activiteiten
(97) Instellingen of delen van instellingen en bedrijven waarvan de voornaamste activiteit betrekking heeft op O&O, hebben vaak secundaire, niet op O&O betrekking hebbende activiteiten (bijv. wetenschappelijke en technische informatievoorziening, het uitvoeren van testen, kwaliteitscontrole, analyse). Voor zover een secundaire activiteit in eerste instantie in het belang van O&O wordt ondernomen, moet ze tot O&O worden gerekend; indien ze in essentie bedoeld zijn om in andere behoeften te voorzien dan O&O, dan moet het buiten O&O worden gehouden. Instituten die een met O&O verwante wetenschappelijke activiteit als hoofddoel hebben, verrichten vaak enig onderzoek in verband met deze activiteit. Dergelijk onderzoek moet apart worden genomen en meegerekend worden bij het meten van O&O. (98) Tot O&O behoren activiteiten van een wetenschappelijke en technische voorlichtingsdienst of van een bibliotheek van een onderzoekslaboratorium die voornamelijk ten behoeve van de onderzoekers in het laboratorium werkt. De activiteiten van het documentatiecentrum van een bedrijf dat voor al het personeel van een bedrijf toegankelijk is, moeten buiten O&O vallen, zelfs indien het in dezelfde gebouwen is gevestigd als de onderzoeksafdeling van het bedrijf. Evenzo dienen de activiteiten van centrale universiteitsbibliotheken buiten O&O te vallen. Overheidsinstanties en consumentenorganisaties hebben vaak laboratoria waarvan de voornaamste doelstelling beproeving en normalisering is. Het personeel van deze laboratoria kan ook tijd besteden aan het bedenken van nieuwe of aanzienlijk verbeterde beproevingsmethoden. Dergelijke activiteiten moeten onder O&O vallen. (100) De moeilijkheid bij ruimte-onderzoek is dat veel ruimte-onderzoek thans in enkele opzichten als routine kan worden beschouwd. Het grootste gedeelte van de kosten betreft de aankoop van goederen en diensten die geen O&O zijn. Toch is het doel van al dat ruimte-onderzoek nog steeds het vergroten van de hoeveelheid kennis zodat alles bij O&O moet worden gerekend. Het kan echter nodig zijn om de activiteiten die met ruimte-onderzoek verband houden, met inbegrip van de ontwikkeling van ruimtevaartuigen, apparatuur en technieken, te scheiden van die welke betrekking hebben op het routinematig in hun baan brengen van kunstmanen of het vestigen van volg- of communicatiestations. (101,103) Mijnbouw en grondonderzoek veroorzaken soms problemen die te wijten zijn aan de taalkundige verwarring tussen "onderzoek" voor nieuwe of aanzienlijk verbeterde hulpbronnen (voedsel, energie, enz.) en het "zoeken" naar bestaande reserves van natuurlijke hulpbronnen, een verwarring die het onderscheid tussen O&O, grondonderzoek en exploratie vervaagt. Vrijwel alle activiteiten die commerciële bedrijven op het gebied van grondonderzoek en exploratie ontplooien, behoren niet tot
O&O. Zo moet het boren van exploratieputten om de hoeveelheid bodemschatten in een ertslaag vast te stellen worden beschouwd als wetenschappelijke technologische dienstverlening. e)
Sociale wetenschappen en sociale systemen
(80) De sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen maken ter ondersteuning van hun onderzoeksactiviteiten meer dan andere wetenschappen gebruik van disciplines en technieken die niet op hun eigen terrein liggen. Met name wiskunde en statistiek worden bij vrijwel al het sociaal en economisch onderzoek gebruikt. Disciplines zoals psychologie, geografie en antropologie zijn ook afhankelijk van technieken in daarmee verbonden wetenschappen zoals klinische psychologie, geologie en anatomie. Onderzoek in de economische en sociale wetenschappen is veelal interdisciplinair, terwijl de grenzen tussen de individuele disciplines vaak ook nog eens moeilijk te trekken zijn. Doordat verschillende onderzoekmethodieken worden gebruikt, moet een definitie die de O&O-component van de sociale en geesteswetenschappen omvat veel ruimer zijn dan die voor natuurwetenschappen en techniek. De Handleiding heeft dit probleem al goeddeels opgelost door in de definitie van O&O op te nemen "kennis van mens, cultuur en samenleving" (paragraaf 57). Het concept van nieuwheid dient nog steeds het fundamentele criterium te zijn voor het definiëren van de grenzen tussen O&O en aanverwante (routinematig uitgevoerde) wetenschappelijke activiteiten. Dergelijke aanverwante activiteiten kunnen alleen tot O&O worden gerekend als zij worden uitgevoerd als integraal onderdeel van een specifiek onderzoeksproject, of als zij worden uitgevoerd ten behoeve van een specifiek onderzoeksproject. Daarom kunnen activiteiten, waarbij beoefenaars van de sociale wetenschappen gevestigde methodieken en feiten van de sociale wetenschappen toepassen op een bepaald probleem, niet als O&O gekwalificeerd worden. Hier volgen voorbeelden van werkzaamheden die onder deze categorie kunnen vallen maar die geen O&O zijn: interpreterend commentaar inzake de waarschijnlijke economische gevolgen van een verandering in de belastingstructuur met gebruikmaking van bestaande economische gegevens, het voorspellen van toekomstige veranderingen in de patronen inzake de behoefte aan sociale dienstverlening binnen een bepaald gebied die voortvloeien uit een gewijzigde demografische structuur, toegepast bedrijfsonderzoek als bijdrage tot het nemen van beslissingen, bijv. planning van het beste distributiesysteem voor een fabriek, het gebruik van standaardtechnieken in de toegepaste psychologie om industrieel en militair personeel, studenten e.d. te selecteren en om kinderen met lees- of andere stoornissen te onderzoeken. (70) Beleidsstudies dienen over het algemeen niet te worden meegerekend. In deze context heeft de term "beleid" niet alleen betrekking op nationaal beleid maar ook op beleid op regionaal en lokaal niveau én op het beleid van ondernemingen bij het nastreven van hun economische activiteit. Beleidsstudies hebben betrekking op een groot aantal activiteiten, zoals de analyse en beoordeling van de bestaande programma's, het gevoerde beleid en de werkzaamheden van overheids- en andere instellingen, de werkzaamheden van organen die betrokken zijn bij de doorlopende analyse en bewaking van externe verschijnselen (bijv. de analyse van defensie en nationale veiligheid), alsmede de werkzaamheden van wetgevende onderzoekscommissies die zich bezighouden met het beleid of de werkzaamheden van de centrale overheid of departementen. (104) In het algemeen, maar met name op het gebied van de sociale wetenschappen, hebben studies ten doel de weg te effenen voor besluiten die moeten worden genomen door beleidmakers op overheidsniveau (centraal, regionaal, lokaal) of in industriële en commerciële ondernemingen. Doorgaans wordt bij dergelijke studies alleen gebruik gemaakt van gevestigde methodieken, maar soms is het bij het uitwerken van bruikbare modellen noodzakelijk om bestaande methodieken te veranderen of om nieuwe methodieken te ontwikkelen, hetgeen meestal een aanzienlijke hoeveelheid onderzoek vereist. In
theorie dienen dergelijke wijzigingen of dergelijke experimentele ontwikkeling in aanmerking te worden genomen bij het meten van O&O, maar men moet zich bewust zijn van de moeilijkheden die zich voordoen bij de evaluatie van (eventuele) onder O&O vallende onderdelen van een bepaalde studie. Ondanks technische en conceptuele problemen kan het in de praktijk haalbaar zijn om studies, die een aanzienlijke hoeveelheid onderzoek omvatten, in hun geheel onder te brengen bij onderzoek. Men kan ook een poging doen om het aandeel van het onderzoek in die studies te schatten en dit vervolgens aan O&O toe te rekenen. Om te bepalen of een bepaalde activiteit als O&O kan worden beschouwd, doet het niet ter zake of de activiteit wordt omschreven als een "studie" of dat het rapport dat uit de verrichte werkzaamheden voortkomt een "studie" wordt genoemd. Als een bepaalde activiteit binnen de O&O definitie valt, wordt de activiteit beschouwd als en ingedeeld bij O&O; als dat niet zo is, valt de activiteit niet onder O&O. f)
O&O en de ontwikkeling van programmatuur
(105,106) Wil een programmatuur-ontwikkelingsproject als O&O geclassificeerd worden, dan moet de voltooiing van zo'n project afhankelijk zijn van wetenschappelijk en/of technologische vooruitgang. Daarbij moet het project ten doel hebben een wetenschappelijk en/of technische onzekerheid op systematische wijze weg te nemen. Naast programmatuur die deel uitmaakt van een totaal O&O-project, dient O&O dat verband houdt met programmatuur als eindprodukt eveneens als O&O te worden geclassificeerd. (107) De aard van de programmatuurontwikkeling is bepalend voor het vaststellen van de daarin (eventueel) aanwezige O&O-component. Het is een integraal onderdeel van veel projecten die zelf geen O&O-elementen omvatten. De programmatuur-ontwikkelingscomponent van dergelijke projecten kan echter als O&O worden geclassificeerd als sprake is van vooruitgang op het gebied van computerprogrammatuur. Vooruitgang op het gebied van programmatuur is normaal gesproken eerder geleidelijk dan revolutionair. Om die reden kan een verbetering, uitbreiding of verandering van een bestaand programma of systeem als O&O worden geclassificeerd indien er sprake is van wetenschappelijke en/of technische vooruitgang die resulteert in een toename van de hoeveelheid kennis. Gebruik van programmatuur voor een nieuwe toepassing of een nieuw doel is op zich geen vooruitgang. (71) Routinematige activiteiten die verband houden met programmatuur worden niet als O&O beschouwd. Dergelijke activiteiten omvatten werk aan systeemgebonden of programmagebonden ontwikkelingen die algemeen voorhanden waren voor aanvang van de werkzaamheden. Technische problemen die bij eerdere projecten zijn overwonnen in dezelfde bedieningssystemen en computerarchitectuur worden evenzeer uitgesloten. Activiteiten op het gebied van programmatuur zoals: -
het ondersteunen van bestaande systemen; het converteren en/of vertalen van computertalen; het toevoegen van gebruikersfunctionaliteit aan toepassingsprogramma's; het verwijderen van fouten uit systemen; het aanpassen van bestaande programmatuur; het opstellen van gebruiksaanwijzingen,
die geen wetenschappelijk en/of technische vooruitgang inhoudt, worden niet als O&O geclassificeerd. (72) Routine-onderhoud van computers wordt uitgesloten. Kwaliteitsgaranties, routinematig verzamelen van gegevens en marktonderzoek worden eveneens uitgesloten. g)
Problemen op de grenslijn tussen O&O en andere industriële activiteiten
(111)
Er moet voor gezorgd worden dat activiteiten van O&O worden uitgesloten die, hoewel ze
zonder twijfel deel uitmaken van het innovatieproces, toch zelden met O&O te maken hebben. Voorbeelden zijn het aanvragen van octrooien en licenties, marktonderzoek, het starten van fabricage, het verder ontwikkelen van instrumenten en herstructurering van het fabricageproces. Sommige activiteiten, zoals het ontwikkelen van instrumenten, procesontwikkeling en het maken van ontwerpen en prototypen, kunnen een aanzienlijk O&O-element omvatten, waardoor het moeilijk wordt precies vast te stellen wat wel of niet als O&O gedefinieerd moet worden. Dit geldt met name voor defensie en grootschalige civiele bedrijfstakken zoals de ruimtevaartindustrie. Soortgelijke moeilijkheden kunnen zich voordoen bij het onderscheiden van voor iedereen toegankelijke op technologie gebaseerde diensten zoals inspectie en controle aan de ene kant, en aanverwante O&O aan de andere kant. Voorbeelden zijn het gebied van voeding en dat van geneesmiddelen. (23,112) Wellicht de grootste foutenbron bij het meten van O&O ligt in de moeilijkheid om een scheiding aan te brengen tussen experimentele ontwikkeling en activiteiten die nodig zijn voor de verwezenlijking van de innovatie. Het is moeilijk om precies de scheidslijn aan te brengen tussen experimentele ontwikkeling en aan de produktie voorafgaande activiteiten, zoals het produceren van demonstratiemodellen voor de gebruiker en beproeving, en produktie die van toepassing is op alle bedrijfsomstandigheden. Per bedrijfstype zou er een reeks afspraken of criteria moeten worden vastgesteld. De grondregel, oorspronkelijk door de Amerikaanse National Science Foundation (NSF) opgesteld, biedt een praktische grondslag voor het beslechten van moeilijke gevallen. Met een kleine uitbreiding, luidt deze regel: "Als het aanbrengen van verdere technische verbeteringen aan het produkt of het proces de voornaamste doelstelling is, dan vallen de werkzaamheden binnen de definitie van O&O. Wanneer echter het produkt, het proces of de aanpak in wezen vaststaat en als de voornaamste doelstelling is het ontwikkelen van markten, het opzetten van een planning voorafgaande aan de produktie of het soepel laten verlopen van een produktie- en controlesysteem, dan zijn deze werkzaamheden geen O&O meer." (114)
Enkele veel voorkomende problemen worden hieronder beschreven.
(115,116) Een prototype is een origineel model, dat zo gemaakt is dat het alle technische kenmerken en mogelijkheden van het nieuwe produkt bezit. Als bijvoorbeeld een pomp voor corroderende vloeistoffen wordt ontwikkeld, zijn verschillende prototypen nodig voor versnelde gebruiksduurproeven met verschillende chemicaliën. Er is een 'terugkoppelingslus', zodat de resultaten voor verdere ontwikkeling van de pomp kunnen worden gebruikt als de proeven met het prototype niet succesvol zijn. Het ontwerp, de bouw en het beproeven van prototypen valt normaal onder O&O. De bouw van meerdere exemplaren van een prototype om te voldoen aan een tijdelijke behoefte na het succesvol testen van het origineel, maakt geen deel uit van O&O, zelfs niet als deze door O&O personeel geschiedt. (117) De bouw en exploitatie van een proefinstallatie maakt deel uit van O&O zolang de voornaamste doelstellingen het verkrijgen van ervaring en het verzamelen van gegevens zijn. (118) Zodra het experimentele stadium voorbij is, schakelt een proefinstallatie over en wordt deze in bedrijf gesteld als een normale commerciële produktie-eenheid. De activiteit kan dan niet langer worden beschouwd als een O&O-activiteit, hoewel het goed mogelijk is dat de installatie nog altijd als "proefinstallatie" omschreven wordt. (119) Grootschalige projecten, waarvan defensie en ruimtevaart de belangrijkste voorbeelden zijn, omvatten doorgaans een reeks werkzaamheden van experimentele ontwikkeling tot aan de produktie voorafgaande activiteiten. Dan kan door de financierende en/of uitvoerende organisatie niet altijd onderscheid worden gemaakt tussen het O&O-element en andere elementen van de uitgaven. Dit onderscheid tussen O&O en niet-O&O-uitgaven is bijzonder belangrijk in landen waar een groot deel
van de O&O-uitgaven van de overheid wordt besteed aan defensie. (120) Het is belangrijk goed naar de aard van kostbare proefinstallaties of prototypen te kijken, bijvoorbeeld naar de eerste versie van een nieuwe serie kerncentrales of ijsbrekers. Ze kunnen bijna geheel gebouwd worden van bestaande materialen en door gebruik te maken van bestaande technische kennis. Ze worden vaak gebouwd om gelijktijdig te worden gebruikt ten behoeve van O&O en om de voornaamste diensten te leveren waarvoor ze bestemd zijn (energie-opwekking of het breken van ijs). De bouw van dergelijke installaties en prototypen dient niet geheel voor rekening van O&O te komen. (121) Nadat een prototype voldoende is uitgetest, begint de fabricage. Dat proces is gerelateerd aan volledige produktie. Het kan produkt- of proceswijzigingen omvatten, of het herscholen van personeel in het gebruiken van de nieuwe technieken of machines. Indien het starten van de fabricage geen extra werk op het gebied van ontwerp en techniek met zich mee brengt, dient het niet als O&O te worden meegerekend. Het primaire doel is niet langer het aanbrengen van verdere verbeteringen, maar het gaande houden van het produktieproces. De eerste exemplaren van een proefproduktiegang voor een massaproduktie behoren niet tot O&O, zelfs niet als ze ruwweg als zodanig worden omschreven. (123) Het verhelpen van storingen leidt in sommige gevallen tot de behoefte aan verdere O&O, maar meestal heeft dit betrekking op het opsporen van fouten in de apparatuur of processen en leidt dit tot kleinere veranderingen aan standaardapparatuur en -processen. Daarom valt dit niet onder O&O. (124) Nadat een nieuw produkt of een nieuw proces overgedragen is aan de produktie-eenheden zullen er nog technische problemen zijn die om een oplossing vragen. Sommige van deze problemen vereisen aanvullend O&O. Dergelijk "feedback" O&O moet worden meegerekend. (125) Het grootste deel van de ontwerpwerkzaamheden in een bepaalde industriële sector is toegesneden op produktieprocessen en wordt als zodanig niet als O&O geclassificeerd. Er komen bij ontwerpen echter bepaalde elementen kijken die wel tot O&O behoren. Deze omvatten plannen en tekeningen die gericht zijn op het definiëren van procedures, technische specificaties en bedrijfsfuncties nodig voor het concipiëren, ontwikkelen en fabriceren van nieuwe produkten en processen. (127,129) In de meeste gevallen worden de fasen waarin de activiteiten in verband met instrumentatieen bedrijfstechnologie plaatsvinden, beschouwd als onderdeel van het produktieproces. Indien het verbeteringsproces van instrumentatie echter resulteert in verder O&O, zoals ontwikkelingen van de produktiemachines en het produktiegereedschap, veranderingen in de produktie en procedures ten aanzien van kwaliteitscontrole, of het ontwikkelen van nieuwe methoden en standaarden, worden deze activiteiten geclassificeerd als O&O. h)
Andere niet bij O&O behorende activiteiten
(63) De volgende activiteiten dienen niet bij O&O te worden meegerekend, behalve indien zij uitsluitend of hoofdzakelijk ten behoeve van een O&O-project worden verricht. (64) Wetenschappelijke en technische informatievoorziening. De gespecialiseerde activiteiten van het verzamelen, coderen, vastleggen, classificeren, verspreiden, vertalen, analyseren en evalueren door wetenschappelijk en technisch personeel, bibliografische diensten, octrooidiensten, voorlichtings- en adviesdiensten voor wetenschappelijke en technische informatievoorziening en wetenschappelijke conferences, tenzij ze uitsluitend of hoofdzakelijk worden verricht voor de ondersteuning van O&O (bijv. het gereedmaken van het oorspronkelijke verslag van O&O-bevindingen dient onder O&O te vallen). (65) Het verzamelen van gegevens voor algemene doeleinden dat in het algemeen wordt verricht door overheidsinstellingen om natuurlijke, biologische of sociale verschijnselen vast te leggen die van
algemeen belang zijn, of waarvoor alleen de overheid de middelen voor vastlegging heeft. Voorbeelden hiervan zijn routinematige cartografie, routinematige geologische, hydrologische, oceanografische en meteorologische overzichten, astronomische waarnemingen. Het verzamelen van gegevens dat uitsluitend of in de eerste plaats geschiedt als deel van het O&O-proces, is inbegrepen bij O&O (bijv. gegevens over de banen en kenmerken van deeltjes in een kernreactor). Dezelfde redenering is van toepassing op het verwerken en interpreteren van deze gegevens. Speciaal de sociale wetenschappen zijn sterk afhankelijk van de nauwkeurige vastlegging van feiten met betrekking tot de samenleving in de vorm van volkstellingen, steekproefenquêtes, enz. Indien deze speciaal voor wetenschappelijk onderzoek verzameld of verwerkt worden, moeten de kosten toegerekend worden aan onderzoek en moeten zij betrekking hebben op de planning, systematisering, enz. van de gegevens. Gegevens die voor andere of algemene doeleinden worden verzameld, zoals het per kwartaal vergaren van werkloosheidscijfers, dienen te worden uitgesloten, zelfs als ze voor onderzoek worden toegepast. Marktonderzoek wordt eveneens uitgesloten. (66) Beproeving en normalisatie. Dit heeft betrekking op het handhaven van nationale normen, het ijken van secundaire normen en routinebeproeving en analyse van materialen, componenten, produkten, processen, grondmonsters, de atmosfeer, enz. (67) Haalbaarheidsstudies. Onderzoek naar voorgenomen technische projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande technieken om aanvullende informatie te verschaffen voordat een beslissing over de uitvoering wordt genomen. Bij de sociale wetenschappen zijn haalbaarheidsstudies onderzoeken naar de maatschappelijke kenmerken en gevolgen van specifieke situaties (bijv. een studie inzake de haalbaarheid van een petrochemisch complex in een bepaalde streek). Haalbaarheidsstudies over onderzoeksprojecten maken echter deel uit van O&O. (68) Gespecialiseerde medische zorg. Dit heeft betrekking op routine-onderzoek en normale toepassing van gespecialiseerde medische kennis. Het kan echter een O&O-element bevatten dat meestal "geavanceerde medische zorg" wordt genoemd, die onder andere in academische ziekenhuizen wordt verricht. (93) Doorgaans wordt dergelijke geavanceerde medische zorg niet beschouwd als O&O. Alle medische zorg, die niet direct verband houdt met een specifiek O&O-project, dient niet in de O&Ostatistieken te worden opgenomen. (69) Werkzaamheden met betrekking tot octrooien en licenties. Alle administratieve en juridische werkzaamheden in verband met octrooien en licenties. Werkzaamheden die direct verbonden zijn met O&O-projecten worden wel tot O&O gerekend. i)
O&O en beheersmatige en ondersteunende activiteiten
(24) Teneinde de O&O-activiteiten daadwerkelijk uit te voeren, moeten er fondsen worden verschaft en moet de financiële kant daarvan beheerd worden. De O&O-financieringsactiviteiten van beleidsinstellingen, zoals ministeries van wetenschap en technologie of intermediaire financierende onderzoeksorganen, zijn zelf geen O&O. Bij het intern beheren van O&O-projecten en de financiering van deze projecten wordt onderscheid gemaakt tussen directe ondersteuning van O&O door personen zoals hoofden van O&O-afdelingen die nauw verbonden zijn met individuele projecten, en personen die indirecte of aanvullende steun verlenen. De eerste groep wordt zowel bij het personeel als bij de uitgaven meegerekend, de tweede groep wordt alleen bij de uitgaven opgenomen als element van de vaste bedrijfskosten. (78)
Indirecte ondersteunende activiteiten omvatten een aantal activiteiten die zelf geen O&O zijn
maar die de O&O-activiteiten wel ondersteunen. Volgens afspraak beperken O&O-personeelsgegevens zich tot O&O alleen en horen indirecte ondersteunende activiteiten daar niet bij, terwijl een vergoeding voor deze activiteiten onder vaste bedrijfskosten wordt opgenomen bij O&O-uitgaven van personen die met uitvoering zijn belast. Voorbeelden zijn vervoer, opslag, schoonmaak, reparatie, onderhoud en beveiligingswerk. (134) Sommige activiteiten zoals het verschaffen van bibliografische of computerdiensten zijn O&O indien zij uitsluitend ten behoeve van O&O worden verricht, maar zijn indirecte ondersteunende activiteiten als ze worden verricht door centrale afdelingen voor zowel O&O als niet-O&O gebruik. Hetzelfde argument geldt bij leidinggevende, administratieve en kantooractiviteiten. Indien deze activiteiten direct bijdragen tot O&O-projecten en uitsluitend plaatsvinden ten behoeve van O&O, maken ze deel uit van het eigenlijke O&O en worden ze meegerekend bij O&O-personeel. Voorbeelden zijn de O&O-manager die plannen maakt voor en toezicht houdt op de wetenschappelijke en technische aspecten van het project of de tekstverwerker die het voorlopige en het uiteindelijke resultaat van het project produceert. Een punt dat nog steeds ter discussie staat is de vraag of de boekhouding ten behoeve van een O&O-project direct O&O is of een indirecte (aanvullende) activiteit. Volgens afspraak is het O&O en geen indirecte ondersteunende activiteit als de werkzaamheden in de directe omgeving van het O&O worden uitgevoerd.
III. Sectoren van de economie (145) De sector ondernemingen omvat alle bedrijven, organisaties en instellingen die zich in de eerste plaats bezighouden met de marktproduktie van goederen of diensten (behalve hoger onderwijs) voor verkoop aan het publiek tegen een economisch significante prijs; de sector bevat tevens particuliere instellingen zonder winstoogmerk die daaraan in hoofdzaak hun diensten verlenen. (146,148) De kern van deze sector wordt gevormd door particuliere ondernemingen (vennootschappen of pseudo-vennootschappen), ongeacht het feit of zij hun winst verdelen. Onder deze ondernemingen kan men bedrijven aantreffen die O&O als hoofdactiviteit hebben (commerciële O&O-instellingen en laboratoria). Alle particuliere ondernemingen die diensten op het gebied van hoger onderwijs verlenen, moeten worden opgenomen in de sector hoger onderwijs. Daarnaast omvat deze sector de publieke ondernemingen (overheidsbedrijven en pseudo-vennootschappen die in het bezit zijn van overheidsorganen). Zij houden zich vooral bezig met het voor de markt produceren en verkopen van het soort goederen en diensten dat meestal door particuliere ondernemingen wordt geproduceerd, hoewel de voor deze diensten of produkten vastgestelde prijs om beleidsredenen lager kan zijn dan de volledige produktiekosten. Deze sector omvat tevens instellingen zonder winstoogmerk die goederen en diensten voor de markt produceren met uitzondering van hoger onderwijs. De industriële classificatie, die voor deze sector wordt gebruikt, staat in tabel 1 (bijlage). 168) De overheidssector omvat alle afdelingen, bureaus en andere organen die aan de samenleving die gemeenschappelijke diensten (uitgezonderd diensten op het gebied van hoger onderwijs) leveren maar gewoonlijk niet verkopen, die anders niet gemakkelijk èn economisch kunnen worden verleend èn die zorgen voor de landelijke, economische en sociale politiek. Overheidsbedrijven behoren tot de sector ondernemingen, evenals ondernemingen zonder winstoogmerk die door de overheid worden beheerd en hoofdzakelijk door de overheid worden gefinancierd. (178,179) De particuliere sector zonder winstoogmerk omvat alle particuliere instellingen zonder winstoogmerk en niet gericht op marktverkoop die huishoudingen (bijv. privépersonen) bedienen zoals professionele of wetenschappelijke verenigingen, liefdadigheidsinstellingen, hulporganisaties, vakbonden, consumentenorganisaties, enz., en alle geldmiddelen die direct door huishoudingen aan O&O worden verschaft. (181,182) Volgens afspraak moeten de overige O&O-activiteiten van privépersonen (huishoudingen) bij deze sector gerekend worden. Het betreft O&O die door individuele personen wordt verricht in hun eigen tijd, met hun eigen middelen en voor eigen kosten of gesteund door een niet-economische subsidie. (183) De volgende typen particuliere organisaties zonder winstoogmerk dienen van deze sector te worden uitgesloten: -
organisaties die in hoofdzaak diensten aan ondernemingen verlenen; organisaties die in de eerste plaats diensten aan de overheid verlenen; organisaties die geheel of in hoofdzaak door de overheid worden gefinancierd; organisaties die diensten op het gebied van hoger onderwijs aanbieden of door instellingen voor hoger onderwijs worden beheerd.
(190) De sector hoger onderwijs omvat alle universiteiten, technische hogescholen en andere instellingen voor tertiair onderwijs, ongeacht de financieringsbron of hun wettelijke status. Tot deze sector behoren ook de onderzoeksinstituten, proefstations en klinieken die functioneren onder het directe beheer van of beheerd worden door of verbonden zijn aan instellingen voor hoger onderwijs.
(192) De bovenstaande definitie omschrijft het bestreken terrein in zijn algemeenheid. Het is echter moeilijk om duidelijke richtlijnen te verschaffen die een internationaal vergelijkbare rapportage van gegevens waarborgen omdat de definitie niet wordt onderschreven door SNA (= het systeem van nationale rekeningen). Aangezien de definitie gebaseerd is op verschillende criteria, is hij gevoelig voor uiteenlopende interpretaties die voortvloeien uit nationale beleidsoverwegingen en -definities van deze sector. De classificatie van deze sector en de particuliere sector zonder winstoogmerk staat in tabel 2 (bijlage). (215) Buitenland. Deze sector omvat alle instellingen en personen die zich buiten de staatsgrenzen van een land bevinden met uitzondering van voertuigen, schepen, vliegtuigen en ruimtevaartuigen die door binnenlandse organisaties worden geëxploiteerd en oefenterreinen die door dergelijke organisaties worden aangeschaft, alsmede alle internationale organisaties (met uitzondering van ondernemingen), met inbegrip van faciliteiten en werkzaamheden binnen de grenzen van een bepaald land.
IV. Meting van personeel ingezet bij O&O a)
Personeelsaantallen en voltijdse eenheden
(288)
Het meten van personeel dat zijn taak vindt in O&O omvat drie soorten werkzaamheden: -
bepalen welk type personeel in eerste instantie moet worden meegeteld; meten met hoevelen zij zijn; meten van hun O&O-activiteiten in mensjaren.
(279,280) Zij die zich rechtstreeks met O&O bezighouden, moeten worden meegerekend, evenals degenen die directe diensten verlenen, zoals hoofden van O&O-afdelingen, administrateurs en kantoorpersoneel. Zij die indirecte diensten verlenen, zoals kantine- en beveiligingspersoneel, mogen niet worden meegerekend, ook al wordt hun loon en salaris bij het meten van de uitgaven inbegrepen bij de vaste bedrijfskosten. i) Personeelsaantallen (289,290) Gegevens over het totale aantal personen die zich hoofdzakelijk of gedeeltelijk met O&O bezighouden maken het mogelijk om verbindingen te leggen met andere soorten gegevens, bijvoorbeeld onderwijsgegevens of werkgelegenheidsgegevens of de resultaten van volkstellingen. Dit is belangrijk bij het onderzoeken van de rol van de werkgelegenheid in O&O in de totale hoeveelheden en stromen van wetenschappelijk en technisch personeel. Gegevens met betrekking tot personeelsaantallen zijn tevens de meest geschikte maatstaf voor het verzamelen van aanvullende informatie over O&Opersoneel, zoals hun leeftijd, geslacht, of land van herkomst. ii) Voltijdse eenheden (291,295,296) Hoewel gegevens ter vaststelling van het aantal O&O-medewerkers (met name het aantal onderzoekers) nuttige toepassingen hebben, zijn zij geen vervanging voor een reeks die gebaseerd is op het aantal voltijdse eenheden. O&O kan de voornaamste functie zijn van personen (bijv. voor personeel van een O&O-laboratorium) of het kan een bijkomende functie zijn (bijv. voor medewerkers van een ontwerp- en toetsingsinstelling). Het kan ook een aanzienlijke deeltijdfunctie vormen (bijv. voor docenten aan een universiteit of postdoctorale studenten). Het uitsluitend tellen van personeel van O&Oinstellingen zou resulteren in een te lage schatting van de aan O&O bestede hoeveelheid werk; het tellen van iedereen die een deel van zijn tijd besteedt aan O&O zou leiden tot een te hoge schatting. Daarom moet het aantal mensen dat zijn taak vindt in O&O worden uitgedrukt in voltijdse eenheden (VTE). b)
Categorieën van O&O-personeel
(307) OESO-lidstaten gebruiken thans twee methoden om O&O-personeel te classificeren; een indeling naar functie en een indeling naar erkend opleidingsniveau. (329) Het zou wenselijk zijn om één enkele maatstaf te hebben voor al het hoger personeel dat zijn taak vindt in O&O. Dit is helaas niet mogelijk, vanwege het voortbestaan van alternatieve classificaties naar functie en naar opleidingsniveau. i) Functie (311) Onderzoekers zijn deskundigen die hun taak vinden in het concipiëren of scheppen van nieuwe kennis, produkten, processen, methoden en systemen, alsmede in het leiding geven aan de betreffende projecten.
(313) Hieronder vallen ook hoofden en administrateurs die belast zijn met de planning en leiding van de wetenschappelijke en technische aspecten van het werk van een onderzoeker. Doorgaans behoren zij tot een rang die gelijk staat met of hoger is dan die van personen die rechtstreeks als onderzoeker tewerkgesteld zijn en vaak zijn zij voormalige of deeltijdonderzoekers. (315) Promovendi die zich bezighouden met O&O dienen te worden beschouwd als onderzoekers en moeten apart worden opgegeven. Wanneer zij geen aparte categorie vormen en behandeld worden als personen die werkzaam zijn als onderzoeker én technicus, kan dit inconsistenties veroorzaken in de gegevens over onderzoekers. (316) Technici en gelijkwaardig personeel zijn personen wier hoofdtaak technische kennis vereist en ervaring op een of meer gebieden van technische, fysische en menswetenschappen, of sociale en geesteswetenschappen. Zij nemen aan O&O deel door het verrichten van wetenschappelijke en technische taken die de toepassing van concepten en onderzoeksmethoden met zich meebrengen, normaal gesproken onder toezicht van onderzoekers. Gelijkwaardig personeel voert de overeenkomstige O&O-taken uit onder toezicht van onderzoekers in de sociale en de geesteswetenschappen. (318)
Hun taken omvatten: -
het verrichten van bibliografisch speurwerk en het selecteren van ter zake dienend materiaal uit archieven en bibliotheken; het maken van computerprogramma's; het verrichten van proefnemingen, testen en analyses; het vervaardigen van materiaal en instrumentarium voor proefnemingen, testen en analyses; het registreren van metingen, het maken van berekeningen en het vervaardigen van tabellen en grafieken; het uitvoeren van statistische onderzoeken en enquêtes.
(319) Overig dienstverlenend personeel omvat geschoolde en ongeschoolde vaklieden, secretariaatsen kantoorpersoneel die deelnemen aan O&O-projecten of rechtstreeks met zulke projecten te maken hebben. (321) In deze categorie dient men alle hoofden en administrateurs in te delen die zich voornamelijk bezighouden met financiële en personele zaken en algemene administratie, voor zover hun bezigheden directe dienstverlening aan O&O vormen. ii) Erkend opleidingsniveau (322) De International Standard Classification of Education (ISCED) (UNESCO, 1976) vormt de grondslag voor het indelen van O&O-personeel naar erkende opleiding. (323) Bezitters van een doctorsgraad op academisch of gelijkwaardig niveau, op elk willekeurig gebied, behorend tot de top van ISCED-niveau 7. Deze categorie omvat bezitters van een graad behaald aan een universiteit en bezitters van een graad behaald aan een gespecialiseerd instituut op academisch niveau. (324) Bezitters van een tertiaire graad lager dan doctoraal niveau, op welk gebied dan ook, behorend tot het onderste deel van ISCED-niveau 7 en tot ISCED-niveau 6. Hieronder vallen bezitters van diploma's behaald aan een universiteit of een gespecialiseerd instituut op academisch niveau. (325)
Bezitters van een diploma van tertiair onderwijs, op welk gebied dan ook, dat niet gelijk staat
aan een academische graad (ISCED niveau 5). Het kenmerkende van deze studies is dat zij gespecialiseerd zijn in een bepaald onderwerp, dat gepresenteerd wordt op een niveau dat een volledig voltooide opleiding op voortgezet niveau vereist om het onderwerp volledig onder de knie te kunnen krijgen. Dergelijke studies verschaffen een meer praktisch gerichte opleiding dan de universiteiten. Veel van deze cursussen worden aangeboden in de vorm van part-time, avond- of herhalingscursussen of cursussen waarbij studie wordt afgewisseld met praktijkwerk. (326) Bezitters van een diploma van het voortgezet onderwijs (ISCED-niveau 3). Deze categorie omvat niet alleen alle diploma's op ISCED-niveau 3 die worden behaald in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs maar ook de met niveau 3 gelijk staande vakdiploma's die in andere schooltypen zijn behaald. (327) Omvat allen met middelbare diploma's beneden ISCED-niveau 3 of met onvolledige middelbare bevoegdheden of opleidingen die niet in een van de andere vier categorieën passen. c)
Landelijke totalen
(328) Het aanbevolen totaal is het totaal aantal mensjaren dat gedurende een bepaalde periode van 12 maanden op nationaal grondgebied aan de uitvoering van O&O is besteed. Dit totaal moet worden onderverdeeld naar sector en naar functie en/of erkende opleiding. De overige institutionele classificaties (en soms de functionele classificaties) worden binnen dit raamwerk toegepast.
V.
Meting van de uitgaven voor O&O
a)
Intramurale en extramurale O&O
(334) Uitgaven voor O&O kunnen gedaan worden binnen de statistische eenheid (intramuraal) of erbuiten (extramuraal). Gegevens over O&O-uitgaven dienen te worden opgesteld op grond van rapporten van uitvoerende organisaties aangaande intramurale uitgaven. Het is echter ook wenselijk gegevens over extramurale uitgaven te verzamelen als aanvullende bron. b)
Meting van intramurale O&O
(335,336) Intramurale uitgaven zijn alle binnen een statistische eenheid of sector van de economie voor O&O gedane uitgaven, ongeacht de financieringsbron. Uitgaven die buiten de statistische eenheid of sector maar ten behoeve van intramurale O&O worden gedaan (bijv. de aanschaf van voorzieningen voor O&O) worden meegeteld. Zowel lopende uitgaven als investeringen worden meegeteld. (338,342) Personele kosten. Deze bestaan uit lonen en salarissen op jaarbasis en alle daarmee samenhangende kosten of uitkeringen voor secundaire arbeidsvoorwaarden, zoals toeslagen, vakantiegeld, bijdragen aan pensioenfondsen en andere sociale verzekeringspremies, loonbelasting enz. De personele kosten van niet in de O&O-personeelsgegevens opgenomen personen die indirecte diensten verlenen (zoals beveiligings- en onderhoudspersoneel of het personeel van centrale bibliotheken, computerafdelingen of hoofdkantoren) dienen hierbuiten te vallen en bij overige lopende kosten te worden meegeteld. Alleen de daadwerkelijke "salarissen"/stipendia en dergelijke uitgaven die verband houden met promovendi moeten worden gerapporteerd. (343) Overige lopende kosten. Hieronder vallen niet-kapitaalaankopen van materiaal, voorraden en instrumenten ter ondersteuning van O&O die door de statistische eenheid in een bepaald jaar worden verricht. Voorbeelden hiervan zijn: water en brandstof (met inbegrip van gas en elektriciteit); boeken, tijdschriften, naslagwerken, lidmaatschappen van bibliotheken, wetenschappelijke verenigingen enzovoorts; pro-forma of werkelijke kosten van kleine prototypen of modellen vervaardigd buiten de onderzoeksorganisatie; materialen voor laboratoria (chemicaliën, dieren, enz.). Administratieve en andere vaste bedrijfskosten (zoals rentekosten, kantoor- en verzekeringskosten) moeten ook worden opgenomen, zo nodig naar rato om rekening te kunnen houden met niet-O&O activiteiten binnen dezelfde statistische eenheid. Alle uitgaven voor indirecte diensten dienen hier te worden opgenomen, ongeacht of zij binnen de betrokken organisatie worden uitgevoerd of ingehuurd of gekocht van externe leveranciers. Voorbeelden van dergelijke diensten zijn: beveiliging; opslag; gebruik, reparatie en onderhoud van gebouwen en apparatuur; computervoorzieningen; het drukken van O&O-rapporten. (315) Gegevens inzake O&O-uitgaven van zowel de uitvoerende als de financierende organisatie moeten worden opgenomen tegen aanmaakkosten (dit is de vastgestelde kostprijs van O&O en met name van O&O gefinancierd door de overheid, exclusief BTW en andere omzetbelastingen). (354) Alle afschrijvingsvoorzieningen voor gebouwen, installaties en apparatuur, hetzij actueel of pro-forma, dienen buiten de bepaling van de intramurale uitgaven te vallen. (355) Investeringen zijn de jaarlijkse bruto uitgaven voor vaste activa die bij het O&O-programma van statistische eenheden gebruikt worden. Zij dienen in hun geheel te worden gerapporteerd voor de periode waarin zij plaatsvonden en moeten niet worden geregistreerd als afschrijvingselement. Zij bestaan uit uitgaven voor: (356) Grond en gebouwen. Hieronder valt grond die is aangekocht voor O&O (bijv. oefenterreinen, terreinen voor laboratoria en proeffabrieken) en gebouwde of aangekochte gebouwen, met inbegrip van
grote verbeteringen, verbouwingen en reparaties. (360) Instrumenten en apparatuur. Hieronder vallen de voornaamste instrumenten en apparatuur die worden aangekocht om te worden gebruikt bij het verrichten van O&O. c)
Bruto binnenlandse uitgaven voor O&O
(385) Bruto binnenlandse uitgaven voor O&O zijn de totale intramurale uitgaven ten behoeve van O&O dat gedurende een bepaalde periode op het nationale grondgebied is verricht. (386) Deze uitgaven omvatten O&O dat in het binnenland wordt verricht maar vanuit het buitenland is gefinancierd, maar sluit in het buitenland gedane betalingen voor O&O uit. De Bruto binnenlandse uitgaven voor O&O worden verkregen door de intramurale uitgaven van de vier uitvoerende sectoren bij elkaar op te tellen. Ze worden dikwijls aanschouwelijk gemaakt als een matrix van uitvoerende en financierende sectoren. Bruto binnenlandse uitgaven voor O&O en de matrix van uitvoerende en financierende sectoren vormen de basis voor internationale vergelijking van O&O-uitgaven. Zij verschaffen tevens het boekhoudkundig systeem waarbinnen de institutionele en functionele classificaties kunnen worden toegepast.
VI. Financieringsbronnen O&O is een activiteit waarvoor steeds aanzienlijke overdrachten van middelen tussen eenheden, organisaties en sectoren plaatsvindt. Men moet zijn uiterste best doen om de O&O-geldstroom te traceren. Deze overdrachten kunnen op twee manieren worden gemeten:
(367)
-
door de uitvoerende organisatie verstrekte opgaven van de bedragen die een eenheid, organisatie of sector van een andere eenheid, organisatie of sector heeft ontvangen voor het verrichten van intramurale O&O.
-
door de bron verstrekte opgaven van extramurale uitgaven, dat wil zeggen de bedragen die een eenheid, organisatie of sector opgeeft als zijnde betaald aan een andere eenheid, organisatie of sector voor het verrichten van O&O.
De eerste van deze benaderingen wordt ten zeerste aanbevolen.
(368) Om een dergelijke geldstroom op juiste wijze te kunnen bepalen, dient deze aan twee criteria te voldoen: - er moet een rechtstreekse overdracht van middelen plaatsvinden; - deze overdracht moet bedoeld zijn én gebruikt worden voor het verrichten van O&O. (369) Deze overdrachten kunnen plaatsvinden in de vorm van contracten, beurzen of giften en kunnen bestaan uit geld of andere middelen (bijv. aan de uitvoerende organisatie geleend personeel of instrumentarium). Indien er een aanzienlijke niet-geldelijke overdracht plaatsvindt, moet de dagwaarde worden geschat, aangezien alle overdrachten moeten worden uitgedrukt in termen van geld. (371) Contracten of beurzen die worden betaald voor het verrichten van huidige of toekomstige O&O-activiteiten zijn duidelijk te identificeren als een overdracht van O&O-gelden. Overdracht van gelden van de overheidssector naar andere sectoren is bijzonder belangrijk voor de gebruikers van O&O-gegevens. (372)
Er kunnen twee categorieën van dergelijke overheidsgelden worden onderscheiden: -
gelden die specifiek bedoeld zijn voor het verwerven van O&O, d.w.z dat de resultaten van de O&O-activiteiten toebehoren aan de ontvanger van het O&O-produkt, die niet noodzakelijkerwijs de financierder van het O&O is;
-
gelden die ter beschikking worden gesteld aan de uitvoerende organisatie in de vorm van beurzen of subsidies, waarbij de resultaten van de O&O-activiteiten het eigendom worden van de uitvoerende organisatie.
(374) Indien de overheid een bedrijf of universiteit gratis gebruik laat maken van faciliteiten als een windtunnel, observatorium of lanceerplaats voor het uitvoeren van O&O, dient de waarde van deze dienst (een pro-forma huur) in theorie als overdracht te worden beschouwd. In de praktijk kan de begunstigde een dergelijke schatting gewoonlijk niet maken en in sommige gevallen is ook de begunstiger hiertoe niet in staat. (395) In sommige gevallen wordt een O&O-project van een onderneming gefinancierd door leningen van een financiële instelling, een zustermaatschappij of de overheid. Leningen die moeten worden terugbetaald, mogen niet als overdrachten worden beschouwd; leningen die kwijtgescholden kunnen worden, dienen (volgens afspraak) als overdrachten te worden beschouwd.
(376) In de sector ondernemingen bestaat ook nog een verscheidenheid aan andere overheidspremies en -toeslagen voor O&O. Voorbeelden hiervan zijn de vermindering van inkomstenbelasting voor industriële O&O, het door een overheid, op aanvraag en na controle van de boeken, betalen van een bepaald gedeelte van alle of sommige O&O-uitgaven van een bedrijf, premies op O&O-contracten om eigen O&O van een bedrijf aan te moedigen, verlaging van belastingen en invoerrechten op O&Oapparatuur en vergoeding van een deel van de kosten van een bedrijf dat meer O&O-personeel in dienst neemt. Voorlopig moeten ze niet als rechtstreekse ondersteuning van O&O worden meegerekend, ook al kunnen deze overdrachten elk afzonderlijk bepaald worden. Derhalve moeten de statistische eenheden de bruto kosten opgeven zoals die gemaakt worden, ook al zijn de werkelijke uitgaven lager vanwege kwijtscheldingen, kortingen of toelagen na uitvoering. (380) Andere problemen doen zich voor als het geld langs verscheidene organisaties gesluisd wordt. Dit kan gebeuren als O&O op contractbasis wordt onderaanbesteed, zoals in de sector ondernemingen soms het geval is. De uitvoerende eenheid moet dan zoveel mogelijk de oorspronkelijke geldbron van de O&O-middelen opgeven. In sommige landen spelen bemiddelende, niet bij de uitvoering betrokken organisaties een grote rol bij het financieren van O&O. Deze verstrekken onder de uitvoerende eenheden subsidies uit verschillende bronnen, die niet aan specifieke projecten "gebonden" zijn. Bekende voorbeelden zijn het Stifterverband für die Deutsche Wissenschaft en de Deutsche Forschungsgemeinschaft in Duitsland. In zulke gevallen is het aanvaardbaar deze organisaties als de bron te beschouwen, hoewel het beter is te proberen om de oorspronkelijke bron van de gelden op te sporen. (381) Van de overheid afkomstige algemene geldmiddelen voor de universiteit. Het gebied waar waarschijnlijk de meeste onenigheid bestaat over de financieringsbronnen is dat van de geldmiddelen voor de universiteit die van de overheid afkomstig zijn. Universiteiten maken voor het bekostigen van hun O&O-activiteiten doorgaans gebruik van drie soorten financieringsbronnen: a) O&O-contracten en specifieke subsidies, ontvangen van de overheid en andere bronnen buiten de universiteit. Deze moeten op naam van de oorspronkelijke bron geschreven worden. b) Inkomsten uit schenkingen, aandelen, onroerend goed plus ontvangsten uit de verkoop van niet met O&O samenhangende diensten zoals college-, inschrijf- en examengelden van individuele studenten, abonnementen op tijdschriften, de verkoop van serums of landbouwprodukten. Deze in bezit gehouden ontvangsten zijn duidelijk "eigen middelen" van de universiteit. Voor universiteiten kunnen ze een belangrijke bron van O&O-gelden vormen. c) De subsidie in algemene zin die zij ter ondersteuning van al hun onderzoek- en andere onderwijsactiviteiten ontvangen van het Ministerie van Onderwijs of van de overeenkomstige provinciale of plaatselijke overheid. Hier treedt een conflict aan de dag tussen het beginsel dat gebaseerd is op het opsporen van de oorspronkelijke financieringsbron en het beginsel dat gebaseerd is op het gebruik van de opgave van de uitvoerende eenheid. Dat geldt ook voor de wijze waarop het criterium over de bedoelingen van de geldschieters moet worden toegepast. Bij de eerste benadering stelt men dat de overheid de oorspronkelijke bron is en op zijn minst een deel van de desbetreffende gelden bedoeld heeft voor besteding aan O&O. Daarom moet het aan O&O bestede gedeelte van deze van de overheid afkomstige geldmiddelen voor de universiteit op naam van de universiteit als geldbron worden geschreven. Bij de tweede benadering stelt men dat de beslissing om uit een totaal aan middelen dat zowel de in (b) gedefinieerde "eigen middelen" als van de overheid afkomstige algemene geldmiddelen voor de universiteit omvat en dat de desbetreffende bedragen derhalve op naam van het hoger onderwijs als financieringsbron geschreven worden. Hoewel geen aanbevelingen kunnen worden gedaan voor de wijze
waarop dit per land wordt geregeld, moeten de van de overheid afkomstige geldmiddelen voor de universiteit op naam van de publieke sector als geldbron worden geschreven ten behoeve van internationale vergelijkingen. Voor de duidelijkheid wordt publieke financiering van O&O in twee sub-categorieën verdeeld: (382)
directe overheidsgelden; algemene gelden voor de universiteit.
Men dient de volgende procedure te volgen: -
algemene gelden voor de universiteit dienen apart te worden opgegeven; bij alle aanpassingen van de O&O-uitgaven moet rekening worden gehouden met werkelijke of pro-forma voorzieningen voor sociale zekerheid en pensioenen, die aan algemene gelden voor de universiteit moeten worden toegerekend als geldbron;
-
gelden uit het "subsidieblok" voor het hoger onderwijs dienen te worden geclassificeerd als algemene gelden voor de universiteit en andere gelden die door de sector worden gegenereerd, dienen te worden beschouwd als "eigen middelen";
-
aanpassingen verband houdend met "overige lopende kosten" ter verrekening van werkelijke of pro-forma betaling van huren, enz. moeten worden toegerekend aan directe overheidsgelden.
VII. Overheidsbegrotingsgelden bestemd voor O&O a) Algemene benadering (422) Er zijn twee manieren om te meten hoeveel de overheid uitgeeft aan O&O. De eerste en nauwkeurigste manier is het houden van enquêtes bij de eenheden die daadwerkelijk O&O verrichten (bedrijven, instellingen, universiteiten, enz.). Deze enquêtes hebben tot doel het werkelijke bedrag vast te stellen dat in het vorige jaar aan O&O is uitgegeven en het aandeel vast te stellen dat door de overheid werd gefinancierd. De som van de bedragen die aan O&O zijn uitgegeven op nationaal grondgebied staat bekend als "door de overheid gefinancierde bruto binnenlandse uitgaven voor O&O". (424) Een tweede manier om de overheidssteun voor O&O te meten is ontwikkeld met gebruikmaking van gegevens uit de rijksbegrotingen. Dit houdt in dat alle begrotingsposten worden vastgesteld die te maken hebben met O&O en dat het O&O-aandeel daarvan wordt gemeten of geschat. Deze schattingen zijn minder nauwkeurig dan de hierboven beschreven gegevens die gebaseerd zijn op het verrichte werk. Maar, aangezien zij aan de begroting worden ontleend, kunnen zij worden verbonden met beleidsonderwerpen door middel van een classificatie naar "doelstelling" of "doel". De specificaties van dergelijke op de begroting gebaseerde gegevens worden in dit hoofdstuk beschreven. (425) Op de begroting gebaseerde gegevens worden officieel aangeduid als "overheidsbegrotingsgelden bestemd voor of te besteden aan O&O". Het gebruik van de term "gelden die in de begroting worden bestemd voor O&O" in deze Handleiding wordt geacht een algemene term te zijn om door de overheid aan O&O toegewezen middelen te omschrijven. Zij dient niet te worden opgevat als een directe verwijzing naar een begrotingsmethode van welke nationale overheid dan ook. (427) Gegevens over de maatschappelijke doelstellingen van overheidsbegrotingsgelden bestemd voor O&O worden slechts zelden verworven uit speciale enquêtes. Ze moeten in het algemeen op de een of andere wijze uit rijksbegrotingen gehaald worden, die hun eigen methodiek en terminologie hebben. Het opstellen van zulke gegevens is derhalve onderhevig aan beperkingen en er kunnen geen categorische normen gesteld worden zoals bij andere typen O&O-gegevens mogelijk is. (434) Gegevens over overheidsbegrotingsgelden bestemd voor O&O dienen niet gebaseerd te zijn op de rapporten van de uitvoerende organisatie, maar moeten op die van de geldgever gebaseerd zijn. (435) Overheidsbegrotingsgelden bestemd voor O&O omvatten ook alle uit de belastingen te bestrijden uitgaven. (431)
Met betrekking tot overheidsbegrotingsgelden bestemd voor O&O wordt aanbevolen dat deze: -
altijd de centrale of federale overheid omvatten; de provinciale of staatsoverheid omvatten indien de bijdrage van die overheid van enige betekenis is; nooit gelden van de lokale overheid (bijv. uit gemeentebelastingen) omvat.
(432,439) Overheidsbegrotingsgelden bestemd voor of te besteden aan O&O bestrijken niet alleen door de overheid gefinancierd O&O dat in overheidsinstellingen wordt uitgevoerd, maar ook door de overheid gefinancierd O&O in de drie andere nationale sectoren (ondernemingen, particuliere instelling zonder winstoogmerk, hoger onderwijs) en het buitenland (met inbegrip van internationale organisaties). Ze omvatten tevens de algemene gelden voor de universiteit.
(440) Leningen die kwijtgescholden kunnen worden, moeten worden meegeteld bij de overheidsbegrotingsgelden bestemd voor O&O. Daarentegen dienen leningen die terugbetaald moeten worden en indirecte steun aan industrieel O&O door middel van belastingvermindering en dergelijke in principe niet te worden meegerekend. Maar indien zulke indirecte steunprogramma's worden uitgevoerd als onderdeel van een geïntegreerd O&O-beleid (bijvoorbeeld wanneer de fondsen expliciet worden opgevoerd en betrokken worden bij de interministeriële besprekingen over een wetenschapsbegroting), mogen ze worden meegeteld bij overheidsbegrotingsgelden bestemd voor O&O. Indirecte financiering dient echter altijd afzonderlijk te worden opgegeven zodat deze vorm van financiering buiten beschouwing kan worden gelaten bij het maken van bepaalde internationale vergelijkingen. (441) Overheidsbegrotingsgelden bestemd voor O&O omvatten zowel lopende uitgaven als investeringen. (444,445) Het tijdstip waarop het zowel zinvol als praktisch is om de overheidsbegrotingsgelden bestemd voor O&O te meten, verschilt van land tot land. Niettemin wordt het aanbevolen om: - Gegevens over het lopende jaar en voor de komende jaren te baseren op de ontwerpbegroting, wat betekent dat de gegevens de omvang van de begrotingsgelden weergeeft die de overheid denkt uit te geven aan O&O. - Gegevens over de afgelopen jaren te baseren op de uiteindelijke overheidsbegrotingsgelden bestemd voor O&O, zodat ze weergeven wat de overheid uiteindelijk denkt uit te geven aan O&O. b) Indeling naar maatschappelijke doelstelling (446)
De indeling kan op twee manieren worden benaderd: (a) overeenkomstig het doel van het O&O-programma of het O&O-project; (b) overeenkomstig de algemene inhoud van het O&O-programma of het O&O-project.
(448) Vanuit het gezichtspunt van overheidsbeleid is het verzamelen per doel fundamenteler; deze benadering wordt in principe gebruikt bij het verzamelen van gegevens over overheidsbegrotings-gelden bestemd voor O&O naar maatschappelijke doelstelling. (449) Hoewel sommige door de overheid ondersteunde O&O-programma's slechts één doel kennen, zijn er andere die ondersteund worden vanwege een aantal elkaar aanvullende redenen. Zo kan een overheid bijvoorbeeld geld steken in een luchtvaartproject dat primair militaire doeleinden heeft, maar ook de export van de ruimtevaartindustrie tracht te bevorderen en zelfs een bijdrage levert aan de spinoff naar de civiele luchtvaart. In de rapportage aan de OESO dient deze O&O echter volgens de primaire doelstelling te worden geclassificeerd. (450) Indien het moeilijk is de primaire doelstelling van de geldschieter van O&O vast te stellen of wanneer er verschillen blijken op te treden tussen het doel en de inhoud van een programma, kunnen twee oorspronkelijk voor NABS ontwikkelde principes van pas komen: -
Directe afleiding: een project dat zijn bestaan uitsluitend dankt aan de technische behoefte van een ander programma is rechtstreeks aan dat programma ontleend en dient bij dat programma te worden ingedeeld. Indirecte spin-off: indien de resultaten van O&O dat met een bepaald doel is ondernomen vervolgens opnieuw worden bewerkt teneinde een toepassing op te leveren die op een andere doelstelling betrekking heeft, is dat indirecte spin-off. Classificatie vindt plaats
onder de doelstelling waarop die latere O&O gericht is. (55) De bedoeling van het classificeren van overheidsbegrotingsgelden bestemd voor O&O naar maatschappelijke doelstelling is een bijdrage te leveren aan de formulering van het wetenschaps- en technologiebeleid van de overheid. De categorieën moeten daarom ruim zijn. De bedoeling van de reeksen is om een weerspiegeling te geven van de hoeveelheid middelen die wordt besteed aan elk primair doel (defensie, industriële ontwikkeling, enz.). De regeringen in OESO-landen streven in het algemeen wetenschapsbeleid na en verdelen hun gelden voor O&O op een wijze die in sterke mate aansluit bij de elf door de OESO gebruikte brede categorieën. Desalniettemin is de aansluiting nooit perfect en is zij eerder een afspiegeling van de beleidsvoornemens van een bepaald programma dan een afspiegeling van de precieze inhoud daarvan. Als gevolg hiervan en vanwege de methodologische beperkingen in de wijze waarop zij worden samengesteld, is strikt genomen het niveau van internationale vergelijkbaarheid waarschijnlijk lager voor gegevens inzake overheidsbegrotingsgelden bestemd voor O&O dan voor de meeste andere indelingen die in de Handleiding besproken worden. (271)
De volgende lijst van categorieën wordt aanbevolen: 1. 2. 3. 4.
Ontwikkeling van landbouw, bosbouw en visserij Bevordering van industriële ontwikkeling Produktie en verstandig gebruik van energie Ontwikkeling van de infrastructuur 4.1 Vervoer en telecommunicatie 4.2 Ruimtelijke ordening 5. Controle en bescherming van het milieu 5.1 Voorkomen van vervuiling 5.2 Opsporing en aanpak van vervuiling 6. Gezondheid (exclusief vervuiling) 7. Sociale ontwikkeling en diensten 8. Exploratie en exploitatie van de aarde en de dampkring 9. Algemene bevordering van kennis 9.1 Bevordering van onderzoek 9.2 Algemene geldmiddelen voor universiteiten 10. Ruimte-onderzoek voor burgerlijke doeleinden 11. Defensie.
VIII. Conclusies (56) Tot slot vier algemene punten met betrekking tot het gebruik van zowel O&O-statistieken als gegevens over financiële steun voor O&O: (a)
Dergelijke reeksen zijn slechts een beknopte kwantitatieve weerspiegeling van zeer complexe patronen van activiteiten en instellingen. Het is om die reden gevaarlijk ze klakkeloos te gebruiken. Ze moeten zoveel mogelijk in het licht van alle ter zake doende kwalitatieve informatie geanalyseerd worden. Speciaal in het geval van internationale vergelijkingen moeten de omvang, aspiraties, economische structuur en institutionele inrichting van de desbetreffende landen in beschouwing genomen worden.
(b) Gebruikers benutten O&O-gegevens in het algemeen naar aanleiding van bepaalde vragen: "Nemen de nationale onderzoeksinspanningen van onze universiteiten af?" "Besteedt mijn bedrijf een groter deel van zijn geldmiddelen aan fundamenteel onderzoek dan het gemiddelde voor mijn bedrijfstak?", enzovoorts. Om deze vragen te beantwoorden is het noodzakelijk de fundamentele gegevens met betrekking tot iedere vraag te identificeren en deze te gebruiken om een O&O-indicator te construeren die antwoord op de vraag geeft. Het kan echter zijn dat sommige fundamentele gegevens nauwkeurig genoeg zijn om een bepaalde vraag te beantwoorden maar een andere vraag niet. Voorbeeld: gegevens over overheidsbegrotingsgelden bestemd voor O&O zijn meestal precies genoeg om algemene vragen over tendensen bij gemakkelijk te definiëren doelstellingen te bepalen: "Zijn er aanwijzingen dat er binnen de OESO weer grotere uitgaven worden gedaan voor O&O op defensiegebied?". De gegevens zijn dan niet geschikt voor vragen die zijn toegespitst op minder gemakkelijk te definiëren doelstellingen: "Besteedt mijn land in absolute termen meer of minder aan O&O ter bescherming van het milieu dan land X?" (c)
Een manier om indicatoren te construeren die bijzonder nuttig is voor het maken van internationale vergelijkingen, is het vergelijken van aan O&O bestede middelen met een daarmee overeenkomende economische reeks. Een voorbeeld hiervan is de bruto binnenlandse uitgaven voor O&O te nemen als percentage van het Bruto Binnenlands Produkt (BBP). Dergelijke ruime indicatoren zijn redelijk nauwkeurig maar kunnen een verkeerd beeld geven als er grote verschillen zijn in de economische structuur van de landen die worden vergeleken. De classificaties en normen die gebruikt worden om O&O-statistieken te verzamelen sluiten zoveel mogelijk aan bij de voor algemene statistieken gebruikte classificaties en normen. Maar, hoewel het veel moeilijker is om gedetailleerde vergelijkingen te maken tussen O&O en niet-O&O reeksen, kan het vaststellen van dergelijke "structurele" O&O-indicatoren bijzonder onthullend zijn.
(d) De boven geschetste problemen ten aanzien van de kwaliteit van de gegevens en van hun vergelijkbaarheid zijn kenmerkend voor het hele gebied van gegevens over dynamische maatschappelijke activiteiten (zoals werkgelegenheid of internationale handel) die van belang zijn voor beleidsfunctionarissen, leidinggevenden, analytici en anderen. De filosofie die ten grondslag ligt aan de evolutie van statistische O&O-normen in de Handleiding was het identificeren en geleidelijk oplossen van deze problemen door diverse benaderingen te verkennen en door te leren uit de ervaring van lidstaten.
Bijlagen: Geselecteerde classificaties. Tabel 1. Herziene industriële classificatie van middelen besteed aan O&O in de sector ondernemingen, in de O&O-vragenlijst van de OESO over 1993 en verwijzing naar de derde herziene uitgave van de ISIC, de tweede herziene uitgave van de ISIC en de eerste herziene uitgave van de NACE Benaming
1. LANDBOUW, JACHT EN BOSBOUW 2. MIJNBOUW 3. FABRICAGE 4. Voeding, dranken en tabak 5. Voedingsmiddelen en dranken 6. Tabakprodukten 7. Textiel, kleding, bont en leer 8. Textiel 9. Kleding en bont 10. Lederwaren en schoeisel 11. Hout, papier, drukwerk en uitgeverij 12. Hout en kurk (geen meubelen) 13. Pulp, papier en papierprodukten 14. Uitgeverij, drukwerk en reproduktie van te boek gesteld materiaal 15. Cokes, aardolie, kernbrandstof, chemicaliën en chemische produkten, rubber en plastics 16. Cokes, geraffineerde aardolieprodukten en kernbrandstof 17. Chemicaliën en chemische produkten 18. Chemicaliën en chemische produkten (zonder geneesmiddelen) 19. Geneesmiddelen 20. Rubber en plastic produkten 21. Non-ferro minerale produkten ("Steen, klei en glas") 22. Basismetalen 23. Basismetalen (ferro) 24. Basismetalen (non-ferro) 25. Gefabriceerde metaal produkten (m.u.v. machines en apparatuur) 26. Machines, instrumenten en vervoermiddelen 27. Machines n.e.g. 28. Kantoor-, boekhoud- en rekenmachines 29. Elektrische machines 30. Elektronische apparaten (radio, TV en communicatie) 31. Elektronische onderdelen (met inbegrip van halfgeleiders) 32. Televisie, radio en communicatie-apparatuur 33. Medische, precisie- en optische instrumenten, horloges en klokken (instrumenten) 34. Motorvoertuigen 35. Overige vervoermiddelen 36. Schepen 37. Lucht- en ruimtevaart 38. Overige vervoer n.e.g. 39. Meubelen, overige goederen n.e.g. 40. Meubelen 41. Overige goederen n.e.g. 42. Hergebruik 43. ELEKTRICITEIT, GAS- EN WATERVOORZIENING (NUTSBEDRIJVEN) 44. BOUW 45. DIENSTEN 46. Groot- en kleinhandel en motorvoertuigen, enz. reparatie 47. Hotels en restaurants 48. Vervoer en opslag 49. Communicatie 50. Post 51. Telecommunicatie 52. Financiële diensten (met inbegrip van verzekering) 53. Onroerend goed, huur en commerciële activiteiten 54. Computer- en aanverwante activiteiten 55. Adviezen over programmatuur 56. Overige computerdiensten n.e.g. 57. Onderzoek en experimentele ontwikkeling 58. Overige commerciële activiteiten 59. Maatschappelijke dienstverlening, sociale en persoonlijke dienstverlening, enz. (1) 60. TOTAAL
(1)
ISIC 3e herz. uitgave Divisie/Groep/Klasse
Ongeveer overeenkomend met ISIC 2e herz. uitgave Divisie/Groep/Klasse
Overeenkomend met NACE 1e herz. uitgave Divisie/Groep/Klasse
01+02+05 10-14 15-37 15+16 15 16 17-19 17 18 19 20-22 20 21 22
1 2 3 31 311-313 314 32 321 } }322-324 331+34+3832 (ged.) 331 341 342+3832 (ged.)
01+02+05 10-14 15-37 15+16 15 16 17-19 17 18 19 20-22 20 21 22
23-25 23 24 24 minus 2423 2423 25 26 27 271+2731 272+2732 28 29-35 29 30 31 32 321 32 minus 321
35 353+354 351+352 351+352 minus 3522 3522 355+356 36 37 371 372 381 38 minus 381 en 3832 (ged.) 382 minus 3825+3829 (ged.) 3825 383 minus 3832 3832 (ged.)
23-25 23 24 24 minus 24.4 24.4 25 26 27 27.1-27.3+27.51/52 27.4+27.53/54 28 29-35 29 30 31 32 32.1 32 minus 32.1
33 34 35 351 353 352+359 36 361 369 37 40+41 45 50-99 50-52 55 60-63 64 641 642 65-67 70-74 72 722 72 minus 722 73 70+71+74 75-99 01-99
385 3843 384 (ged.)+3829 (ged.) 3841 3845+3829 (ged.) 3842+3844+3849 332+39 332 39 NA 4 5 6-9 61+62+6 (ged.) 63 71 72 81+82 83+932 8323 932 83 (ged.) 9 minus 932 1-9
33 34 35 35.1 35.3 35.2+35.5 36 36.1 36.5 37 40+41 45 50-99 50-52 55 60-63 64 64.1 64.2 65-67 70-74 72 72.2 72 minus 72.2 73 70+71+74 75-99 01-99
Alleen door de sector ondernemingen in deze bedrijven verrichte werkzaamheden. Er wordt vanuit gegaan dat de cijfers te verwaarlozen zijn; de kop is opgenomen als geheugensteuntje. n.e.g. = niet elders geclassificeerd.
Tabel 2. Gebieden van wetenschap en technologie 1.
NATUURWETENSCHAPPEN
1.1
Wiskunde en computerwetenschappen [Wiskunde en andere aanverwante gebieden; computerwetenschappen en andere aanverwante vakken (alleen de ontwikkeling van programmatuur; de ontwikkeling van apparatuur dient te worden ingedeeld bij de technische wetenschappen).]
1.2
Fysica (Astronomie en ruimtevaartwetenschap, fysica, andere aanverwante vakken).
1.3
Chemische wetenschappen (Chemie, andere aanverwante vakken).
1.4
Aardwetenschappen en daaraan gerelateerde milieu-wetenschappen (Geologie, geofysica, mineralogie, fysische geografie en andere geowetenschappen, meteorologie en andere wetenschappen met betrekking tot de atmosfeer, met inbegrip van klimatologisch onderzoek, oceanografie, vulcanologie, palaeoecologie, andere aanverwante wetenschappen).
1.5
Biologische wetenschappen (Biologie, botanie, bacteriologie, microbiologie, zoölogie, entomologie, genetica, biochemie, biofysica, andere aanverwante wetenschappen, met uitzondering van klinische en veterinaire wetenschappen).
2.
TECHNISCHE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
2.1
Weg- en waterbouwkunde (Architectuur, bouwkunde en aanverwante techniek, constructiebouw, stedebouwkunde en aanverwante techniek en andere aanverwante vakken).
2.2
Elektrotechniek en elektronica [Zoals elektrotechniek, elektronica, communicatietechniek en -systemen, computertechniek (alleen apparatuur), en andere aanverwante vakken.]
2.3
Overige technische wetenschappen (Zoals chemische techniek, vliegtuigbouwkunde en ruimtevaarttechniek, werktuigbouwkunde, metaal- en materiaaltechniek, en de gespecialiseerde onderverdelingen hiervan; bosprodukten, toegepaste wetenschappen zoals geodesie, industriële chemie, enz.; de wetenschap en technologie van voedselproduktie; gespecialiseerde technieken van interdisciplinaire gebieden, bijv. systeemanalyse, metallurgie, mijnbouw, textieltechnologie, andere aanverwante vakken).
3.
MEDISCHE WETENSCHAPPEN
3.1.
Algemene geneeskunde (Anatomie, cytologie, fysiologie, genetica, farmacie, farmacologie, toxicologie, immunologie en immunohematologie, klinische chemie, klinische microbiologie, pathologie).
3.2
Klinische geneeskunde (Anestesiologie, pediatrie, verloskunde en gynaecologie, interne geneeskunde, chirurgie,
tandheelkunde, neurologie, psychiatrie, radiologie, therapeutiek, otorhinolaryngologie, oftalmologie). 3.3
Gezondheidswetenschappen (Volkgezondheidsdiensten, sociale geneeskunde, hygiëne, verpleegkunde, epidemiologie).
4.
LANDBOUWWETENSCHAPPEN
4.1
Landbouw, bosbouw, visserij en aanverwante wetenschappen (Agronomie, veeteelt, visserij, bosbouw, tuinbouw, andere aanverwante vakken).
4.2
Diergeneeskunde
5.
SOCIALE WETENSCHAPPEN
5.1
Psychologie
5.2
Economie
5.3
Onderwijswetenschappen (Onderwijs en opleiding en andere aanverwante vakken).
5.4
Overige sociale wetenschappen [(Sociale en culturele) antropologie en etnologie, demografie, (menselijke, economische en sociale) geografie, ruimtelijke ordening, bestuurskunde, rechten, taalkunde, politieke wetenschappen, sociologie, organisatie en methoden, diverse sociale wetenschappen en interdisciplinaire, methodische en historische W&T-activiteiten verband houdend met vakken in deze groep. Fysische antropologie, fysische geografie, en psychofysiologie dienen normaal te worden ingedeeld bij de natuurwetenschappen.]
6.
GEESTESWETENSCHAPPEN
6.1
Geschiedenis (Geschiedenis, prehistorie en geschiedenis, tezamen met ondersteunende historische disciplines zoals archeologie, numismatiek, paleografie, genealogie, enz.).
6.2
Talen en literatuur (Oude en moderne talen en literatuur).
6.3
Overige geesteswetenschappen [Filosofie (met inbegrip van de geschiedenis van wetenschap en technologie), kunst, kunstgeschiedenis, kunstkritiek, schilderen, beeldhouwen, musicologie, toneel met uitzondering van enigerlei artistiek "onderzoek", godsdienst, theologie, andere gebieden en vakken behorend tot de geesteswetenschappen, methodische, historische en andere W&Tactiviteiten verband houdend met de vakken van deze groep.]