De weg naar een duurzame samenwerking Succes- en faalfactoren tijdens het ontwikkelproces om energie- en reststromen te koppelen op zware industrieterreinen.
Jurjen Thomas 12 januari 2010
Waar energie bruist, is delen, de inspiratiebron voor een betere toekomst. (N. C. Thomas, 2009)
2|
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
De weg naar een duurzame samenwerking Succes- en faalfactoren tijdens het ontwikkelproces om energie- en reststromen te koppelen op zware industrieterreinen.
I. Auteur Universiteit Master Begeleiding
Datum
Jurjen Thomas
Colofon Jurjen Thomas |1277871 Technische Universiteit Delft Master Real Estate & Housing Afstudeerstage Brink Groep bv Ir. A.J. (Agnes) Franzen (TU Delft) Prof. dr. ir. J.D.M. (Anke) van Hal (TU Delft) Ir. J. (Jim) Teunizen PDEng (Brink Groep) 12 januari 2010
|3
II.
Voorwoord
Voor u ligt het rapport van het afstudeeronderzoek naar de kritische succes- en faalfactoren tijdens het ontwikkelproces om energie- en reststromen te koppelen op zware industrieterreinen. Het onderzoek is onderdeel van de master Real Estate & Housing van de Faculteit Bouwkunde aan de Technische Universiteit Delft. Binnen de master Real Estate and Housing is het onderzoek uitgevoerd vanuit het afstudeerlab gebiedsontwikkeling. Het afstudeerproces dat ten grondslag ligt aan dit onderzoek is naar mijn inziens al een rapport waardig. Hierbij doel ik niet op de kwaliteit of het resultaat, maar juist op de bijzondere wendingen die tijdens het ontwikkelproces van dit onderzoek hebben plaatsgevonden. Tijdens het tweede officiële peilmoment stond het onderzoeken van het ontwikkelproces van gebiedsontwikkelingen centraal, dit is op een gegeven moment totaal naar de achtergrond verdwenen en overspoeld door het industrieel ecologische jargon in relatie tot de zware industrie die wij in Nederland nog kennen. Bij het vierde peilmoment zijn deze twee onderwerpen met elkaar verenigd, waarvan de resultaten zijn opgeschreven in dit rapport. De titel van het rapport ‘De weg naar een duurzame samenwerking’ is niet alleen van toepassing op het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen, maar geldt ook voor de totstandkoming van dit rapport. Zonder je bevindingen en je denkwijze te kunnen delen en bediscussiëren met mensen om je heen is afstuderen simpelweg niet mogelijk. Een aantal mensen in het bijzonder wil ik op deze plaats dan ook bedanken voor hun luisterend oor, scherpe kritieken, verhelderende discussies en menig relativeringmoment. Om te beginnen mijn begeleiders Agnes Franzen en Anke van Hal, ondanks hun drukke agenda’s wisten ze steeds weer een uurtje vrij te maken, waarna ik na elke begeleiding weer met nieuwe inzichten een stapje verder kon komen. Daarnaast is het onderzoek mede mogelijk gemaakt door de Brink Groep. Als adviesbureau heeft de Brink Groep een intensieve begeleiding verzorgd en een inspirerende werkomgeving geboden. Waarbij een onvermoeibare en altijd nuchtere Jim Teunizen vanuit de Brink Groep een belangrijke begeleidende rol op zich heeft genomen. Verder wil ik uiteraard mijn nabije vrienden en familie bedanken. Mijn ouders voor het feit dat ze me überhaupt de kans hebben geboden om na mijn HBO alsnog deze master te starten. Mijn zus voor haar inzichten en inspirerende teksten. Chris, mijn vriendin, voor de overlast in de vorm van saaie dagen op momenten dat ik het afstuderen niet los kon laten en Annemarie Maarse voor het doorbreken van mijn eindeloze zoektocht, om naar een concreet eindproduct in de vorm van dit rapport te werken. Last but not least waren er mijn afstudeermatties Ivo, Stijn en Its, zij wisten me tijdens een afstudeerdip altijd weer te motiveren om het onderzoek tot een einde te brengen!
Jurjen Thomas Amsterdam, januari 2010.
4|
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
III.
Managementsamenvatting
De aanleiding van dit onderzoek ligt in de maatschappelijke noodzaak om mondiaal te verduurzamen op alle terreinen. De koppeling tussen het begrip duurzaamheid en bedrijventerreinen is in het verleden vaak gemaakt en langzaam beginnen de publicaties, boeken, onderzoeksresultaten en praktijkbevindingen hun vruchten af te werpen in de vorm van de (her)ontwikkeling van terreinen waar het begrip duurzaamheid vanaf de start van het initiatief wordt meegenomen. De relatie tussen de zware industrie en duurzaamheid is in veel mindere mate gelegd. Niet alleen omdat dit een nichemarkt betreft binnen de gebiedsontwikkeling, maar wellicht ook omdat mensen deze twee als volkomen tegenpolen beschouwen. Voor de zware industrie liggen er uiteraard ook kansen, er moet dan bijvoorbeeld gedacht worden aan industriële ecologie. In dit onderzoek wordt onder het begrip industriële ecologie het delen van energie- en reststromen tussen bedrijven verstaan. Initiatieven met betrekking tot het delen van energie- en reststromen komen echter moeizaam van de grond. Uit voorgaand onderzoek van onder andere Dekker (1997) en Baas et al (1999) blijkt dat het complexe ontwikkelproces – vanaf het idee tot realisatie – de bottle neck voor de uiteindelijke introductie van industriële ecologie op zware industrieterreinen vormt. In dit onderzoek wordt het ontwikkelproces dat voorafgaat aan de realisatie van het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen nader bekeken. Om doormiddel van dit onderzoek een bijdrage te leveren aan het inzichtelijk maken van dit ontwikkelproces, is de volgende vraag centraal gesteld in deze scriptie:
Wat zijn de kritische succes- en faalfactoren tijdens het ontwikkelproces om tot koppeling van energie- en reststromen op zware industrieterreinen te komen?
Ter ondersteuning van de zoektocht naar een antwoord op de centrale vraagstelling is een aantal onderzoeksvragen geformuleerd. Voor de onderzoeksvragen en subvragen uit paragraaf 1.6.2. wordt in het theoretisch kader van dit rapport naar antwoorden gezocht. De gewenste verdieping die het theoretisch kader beschrijft, wordt in onderstaande alinea’s samengevat.
DE ZWARE INDUSTRIE IN NEDERLAND Er is geen eenduidige definitie voor het begrip zware industrie. Binnen de ruimtelijke ordening wordt de term gekoppeld aan de milieubelasting die een bedrijf, industrie of sector levert. Zo is de bedrijvigheid in Nederland ingedeeld in zes milieucategorieën. De bedrijven in de categorieën 4 tot en met 6, vallen onder de zware industrie. Daarnaast wordt het begrip gebruikt in relatie met bedrijven die werken met zware en omvangrijke grondstoffen. Verder is er de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het CBS, de bedrijven die op basis van bovengenoemde vallen onder de zware industrie, zijn in het SBI te vinden in het hoofdstuk ‘maakindustrie’ onder de codes B, C, D, E en H. De totale voorraad bedrijventerrein in Nederland omvat 100.900 hectare bruto (1-1-2008). Van deze totale voorraad wordt 30% toegerekend aan de zware industrieterreinen en de (zee)haventerreinen, waar de zware industrie hoofdzakelijk gevestigd is. Figuur 1: Overzicht zware industrie NL Door de verschuiving naar de diensteneconomie in Nederland, ondergaat de zware industrie een ruimtelijke deconcentratie van de grote steden naar de middelgrote steden Jurjen Thomas
|5
zoals Almelo, Bergen op Zoom, Roermond, Helmond, Roosendaal en Deventer. Op basis van een inventarisatie van de leden van de brancheorganisaties die de zware industrie kent, is een overzichtskaart gecreëerd van de locaties van de zware industrie in Nederland (Figuur 1). Industrieclusters stimuleren de lokale samenwerking en kennisuitwisseling onder de bedrijven. Het delen van personeel, kennis, technologieën, faciliteiten, infrastructuur en grondstoffen worden als belangrijke voordelen beschouwd van clustering. In het kader van het delen van energie- en reststromen blijkt uit ervaring op onder andere de terreinen Moerdijk en de Maasvlakte dat het clusteren een positieve werking heeft op het ontwikkelproces van deze vorm van industriële ecologie. Een duurzaam bedrijventerrein wordt in de literatuur omschreven als een terrein waar bedrijven en overheden systematisch samenwerken aan een optimaal (bedrijfs)economisch resultaat, minimale milieubelasting en efficiënt ruimtegebruik (ECN, 1999). De focus ligt hierbij op de duurzame bedrijfsprocessen van de ondernemingen en een duurzame inrichting van het terrein. Bij de ontwikkeling en de exploitatie van een duurzaam bedrijventerrein vormt een integrale benadering op meerdere niveaus het uitgangspunt, waarbij continue de balans tussen de economische, ecologische en maatschappelijke aspecten de aandacht geniet (Figuur 2). In een andere theoretische bevinding (Konz & Van den Thillart, 2002) met betrekking tot dit onderwerp, wordt het voorgaande als een beleidsconcept beschouwd en wordt gepleit voor een bottom-up benadering. Hierbij wordt industriële ecologie gezien als middel om tot een Figuur 2: Samenspel van duurzaamheids aspecten op duurzaam bedrijventerrein te komen, waarbij de nadruk bedrijventerreinen (Van Dinteren, 2008) ligt op de manier hoe bedrijven en overheden lokaal samenwerken tijdens het ontwikkelproces.
ENERGIE- EN RESTSTROMEN Het delen van energie- en reststromen is één van de laatste stappen die de ontwikkeling van de milieuzorg tot nu toe (2009) kent. De aandacht voor het milieu vanuit de industrie kent vier fase, die eind jaren zestig startte met de symptoombestrijding om aan de milieukwaliteitsnormen te voldoen. Een tweede periode werd gekenmerkt door een milieutechnische aanpak. Echter door de hoge kosten die daarmee gepaard gingen, kwamen economische en ecologische belangen recht tegenover elkaar te staan. In de periode van eind jaren zeventig tot begin jaren negentig werd gewerkt naar een procesgeïntegreerde aanpak bij bedrijven, die door de overheid werd gestimuleerd met subsidies en gereguleerd met wetgeving en vergunningen. In de laatste fase heeft het duurzaamheidsdenken voeten aan de grond gekregen, waarbij het delen van energie- en reststromen onderdeel van uitmaakt. Ondanks de huidige crisis blijft het begrip duurzaamheid aan populariteit toenemen. De overheid wijkt niet af van haar duurzaamheiddoelstellingen en schroeft haar duurzaamheideisen voor bedrijven zelfs op, wat zich uit in duurzaamheidkeurmerken en duurzaam inkoop beleid. Deze combinatie maakt, investeringen in onderzoek en ontwikkelingen naar het delen van energie- en reststromen op industrieterreinen, aantrekkelijk en kansrijk. Integraal ketenbeheer kan worden gezien als de voorloper van industriële ecologie. Door het analyseren van de gehelen keten – grondstoffen, productieproces, consumptie en afvalverwerking – is het mogelijk in kaart te brengen waar efficiënter met energie- en reststromen om kan worden gegaan, om zowel kosten te besparen als de milieubelasting te verlagen. De verdere uitwerking van deze manier van milieugerichte productontwikkeling en de vergelijking met ecosystemen leidde tot het begrip industriële ecologie, waarbij dus 6|
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
zowel binnen een keten als in regionaal verband elkaars energie- en reststromen optimaal worden benut. In een praktische uitwerking streven industrieën en bedrijven naar het elimineren van de uitstoot van schadelijke stoffen door energie- en reststromen zo te bewerken dat zij als grondstoffen kunnen dienen voor andere productieprocessen binnen de bedrijven of tussen bedrijven onderling.
HET ONTWIKKELPROCES Tijdens de theoretische verdieping wordt tevens ingegaan op het ontwikkelproces dat bij gebiedsontwikkeling komt kijken. In eerste instantie wordt uit de literatuur een definitie voor het begrip gebiedsontwikkeling gefilterd. Gebiedsontwikkelingen zijn in de afgelopen jaren geboren uit de noodzaak om tot meer samenwerking en een betere afstemming van plannen in een gebied te komen (Reiswijzer, 2009). De definitie die hierop aansluit en als leidend voor het onderzoek wordt beschouwd, is die van De Zeeuw (2008): ‘Gebiedsontwikkeling is de kunst van het verbinden van functies, disciplines, partijen, belangen en geldstromen, met het oog op een (her)ontwikkeling van het gebied.’. De definitie benadrukt het belang van de zachte kant van het ontwikkelproces dat van een gebiedsontwikkeling onderdeel uitmaakt. De complexiteit van het proces wordt onderstreept door de vele interacties tussen de vaak tientallen betrokken actoren en de vaak onverwachte invloed van meerdere interne en externe factoren. In dit rapport wordt het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling in vier fasen verdeeld: initiatieffase, haalbaarheidsfase, realisatiefase en de exploitatiefase. Elke fase wordt afgesloten met een fasedocument, waarin uitgangspunten en afspraken voor een volgende fase worden vastgelegd. De initiatieffase wordt getypeerd als de meest procesmatige fase, aangezien over alles – o.a. actoren, plannen, resultaten, geld – onzekerheid bestaat (Van Randeraat, 2006). Iedere gebiedsontwikkeling doorloopt zijn eigen proces, echter zijn er onder de verschillende gebiedsontwikkelingen overeenkomsten te onderscheiden. Zo vindt tijdens de initiatieffase een verkenning en invulling van de opgave in hoofdlijnen plaats (Kenniscentrum PPS, 2006). Er komen partijen samen die een ambitie bepalen en een programma opstellen met bijhorende grondexploitatie en jurisprudentie. Tevens speelt een procesmanager in deze fase een belangrijke rol en zorgt deze figuur voor draagvlak onder betrokken partijen, verkend eventuele samenwerking, creëert commitment en tast de financiële kaders af (Schapendonk, 2007). De initiatieffase wordt vaak afgesloten met het onderteken van een intentieovereenkomst door de betrokken partijen. Door de hoeveelheid betrokken actoren, de externe belangen, externe invloeden en de complexe besluitvormingsprocessen van gebiedsontwikkeling, is procesmanagement bij dit ontwikkelproces onmisbaar geworden. Het procesmanagement kenmerkt zich daarbij door te sturen in plaats van beheersen (Bekkering, 2001 in Bruil et al, 2004), zoals bij projectmanagement het geval is. Belangrijke procesaspecten die bij het ontwikkelingproces van een gebiedsontwikkeling komen kijken zijn: toegevoegde waarde, participatie, vooruitgang, openheid, kennis en expertise (Peek, 2007). Daarnaast concludeert Van ’t Verlaat (2006) dat procesmanagement de nodige creatieve kwaliteiten kent om nieuwe oplossingen te bedenken om het proces vlot te trekken wanneer er sprake is van botsende belangen, cultuurverschillen of onderling wantrouwen tussen de betrokken actoren.
METHODEN De methoden die worden toegepast, bij het analyseren van het complexe ontwikkelproces in de initiatieffase van gebiedsontwikkelingen, kennen een grote mate van vereenvoudiging van de werkelijkheid. Zo gebruiken Bruil (2004) en Schapendonk (2007) tijdens onderzoek naar het ontwikkelproces van gebiedsontwikkeling het stromenmodel van Kingdon (1995). De drie stromen van Kingdon – problemen, beleidsplannen en politiek – helpen bij het analyseren en sturen van complexe veranderingsprocessen in organisaties. Schapendonk vertaalt de stromen van Kingdon naar de opgave, het concept en het politieke draagvlak. Net als Kingdon onderscheiden beide onderzoekers een entrepreneur of procesmanagers die de stromen positief of negatief Jurjen Thomas
|7
kan beïnvloeden. Wanneer de drie stromen door de procesmanager naar elkaar toe worden gestuwd, ontstaat de mogelijkheid een policy window te creëren, waarbij het proces een stap verder wordt geholpen. Van Randeraat (2006) definieert de processtap als een systeemsprong. Echter stelt hij dat het ontwikkelproces primair wordt geleid door de zoektocht naar gemeenschappelijk belang in plaats van de drie stromen. Tijdens de zoektocht onderscheidt Van Randeraat vier sturingselementen: openen, intensiveren, versnellen en verbeteren. Om de systeemsprong te sturen zijn de elementen overdragen en inbedden cruciaal voor succes. De toelichting van deze bevindingen zijn te vinden in paragraaf 3.3.5. In paragraaf 3.3.6 wordt het theoretische model van Cozijnsen (2004) besproken. Cozijnsen ontwerpt op basis van andere theorieën (o.a. Lewin) een model om complexe veranderingen binnen organisaties te sturen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen zes verander V’s. De slaagfactoren die worden gekoppeld aan de verander-V’s zijn deels overgenomen als factoren die het ontwikkelproces beïnvloeden om industriële ecologie te introduceren op industrieterreinen. Als voorbeeld omschrijft Cozijnsen dat de urgentie om te veranderen op organisatieniveau haaks kan staan op het ervaren van de noodzaak op individueel niveau. Een probleem dat vanuit het perspectief op gebiedsontwikkeling geregeld aan de orde is. De urgentie voor een gebiedsontwikkeling hoeft niet overeen te komen met de individuele belangen van gebruikers of omwonenden van het gebied. Een andere overeenkomst met het complexe ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling, is de verandermanager (procesmanager) die Cozijnsen een sleutelrol betiteld. Een nadere toelichting op de verander-V’s en het model van Cozijnsen is opgenomen in paragraaf 3.3.6. De matrixmanagementmethode van Camp (1986) wordt gebruikt in de organisatiekunde. Dit ‘speelse’ managementinstrument is ontwikkeld voor het inzichtelijk maken van de krachten die bij een veranderproces in een organisatie een rol spelen. De matrix (Figuur 3) bestaat uit drie kolommen en drie rijen. De drie kolommen geven de belangrijkste drie voorwaarden aan om te kunnen veranderen, namelijk: beleid, organisatie en personeel. Camp (2008) zet in de rijen van de matrix drie invalshoeken waar vanuit je naar een veranderproces kunt kijken. De technische invalshoek, waarbij de strategie wordt uitgezet, Figuur 3: Matrix Camp waarvoor de juiste kennis, vaardigheden en personen nodig zijn. De tweede invalshoek betreft de politieke onderwerpen van een veranderproces, waarin de belangen van individuele personen via besluitvormingsprocessen, worden afgestemd op belanghebbenden personen of partijen om deze individuen heen. De culturele invalshoek omvat de factoren zoals gewoonten, normen en waarden van de organisatie, omgang met mensen en het gedrag van betrokken personen. Een laatste methode – die onderdeel uitmaakte van de theoretische verdieping – wordt ingegaan op een methode van Hordijk (2008). De methode draagt bij aan de gedragsverandering die nodig is om duurzaamheid binnen het MKB door te voeren. In de methode ligt de op vier aspecten: De houding, intentie en drijfveren van de individueel betrokken actoren; De culturele kant, waar normen en waarden een rol spelen in combinatie met wederzijds begrip; De vaardigheden van de actoren; De bestaande systemen en structuren binnen de organisaties en op het bedrijventerrein.
8|
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
Conclusie theoretisch- en praktische verdieping In het theoretisch kader is in eerste instantie een aantal aspecten besproken die van belang zijn voor de basis van een duurzaam zwaar industrieterrein. Ten tweede is inzicht verkregen in wat het delen van energie- en reststromen betekend. In derde instantie is er gekeken naar de literatuur in relatie tot het ontwikkelproces. Hierbij is het ontwikkelproces van gebiedsontwikkeling besproken, maar is tevens een relatie gelegd met de theorie uit de organisatiekunde en verandermanagement. In het laatste deel is een aantal methode besproken die gebruikt wordt voor het analyseren, het sturen en het beheersen van complexe (ontwikkel)processen. Parallel aan deze verdieping zijn op basis van dezelfde theorie zesenvijftig factoren gefilterd (Tabel 1) die het ontwikkelproces beïnvloeden (paragrafen 3.5.2 en 3.5.3). Tabel 1: Opsomming van de succes- en faalfactoren uit de theoretische verdieping.
Strategie (met IE en Clustering) Integrale benadering op de 3 p’s
Procesmanagement Creativiteit en flexibiliteit
Persoonlijk enthousiasme (Passie) Procesmanager
Vertrouwen lokale samenwerking
Informeren
Persoonlijke drijfveren (intentie)
Verantwoordelijkheid nemen
Beslisdocumenten
Professionaliteit
Bestaande structuren en procedures
Gezag en volharding
Informatiestromen
Gemeenschappelijk belang
Tijd/planning
Kennis en ervaringen
Gezamenlijke focus
Bewustzijn
Beleidkeuzes
Onderlinge samenhang
Reële afspraken
Imago gebied
Fasering
Referenties
Karakters actoren
Financiële kaders
Lering ervaringen
Externe expertise
Externe factoren
Gebruikers en omwonenden
Interne kennis
Op basis van verkennende gesprekken en het bezoek aan congressen, worden de volgende factoren toegevoegd aan de lijst met bevindingen uit de theoretische verdieping (Tabel 2). Een toelichting van de factoren is onderdeel van paragraaf 3.5.3. Tabel 2: Opsomming van de succes- en faalfactoren op basis van de praktische verdieping.
Ontwikkelvisie
Scenario’s
Go / No go momenten
Doel
Juridisch kader
Informeren
Beslissingsbevoegd
Kennisinstellingen
Eigen belang
Afspraken / contracteren
Participatie
Geografische ligging
Relativeringsvermogen
Concurrentie positie
Agenda
Electoraal belang
Open houding (passief/actief)
Reflectie
Intentie
Ontwikkeling en innovatie
Monitoren
Emotionele betrokkenheid
Feedback
Huidige infrastructuur
Open mind
Jurjen Thomas
|9
DE ANALYSEMETHODE Op basis van de theoretische bevindingen en praktische inzichten is een analysemethode ontwikkeld die inzichtelijk maakt hoe het krachtenveld aan factoren tijdens een ontwikkelproces om tot industriële ecologie te komen is verdeeld. Het doel van dit instrument is om op basis van de resultaten uit deze methode uiteindelijk een antwoord te kunnen geven op de centrale vraagstelling. De opbouw en nadere toelichting van de analysemethode wordt beschreven in hoofdstuk 4. Figuur 4: Matrix met processtromen, procesingrediënten en
De fundering van de methode is ontleend aan de de processtenen. matrixmanagementmethode (Camp, 1986) (Figuur 4). De verticale as van de matrix bevat drie processtromen: -
De technische processtroom omvat de telkens opnieuw opkomende afwisseling tussen problemen en oplossingen, met betrekking tot het koppelen van energie- en reststromen. De politieke stroom, wordt beïnvloed door een niet-aflatende stroom van politieke gebeurtenissen (Bruil, 2006) tussen betrokken actoren. De culturele stroom die wordt geleid – net als de matrixmanagementmethode van Camp – door gewoonten, normen en waarden onder de actoren, maar ook in relatie met het industrieterrein en de omgeving.
Op de horizontale as van de matrix zijn uit de theorie drie procesvoorwaarden gefilterd, die in het kader van dit onderzoek procesingrediënten heten: -
-
De eerste is de urgentie. Op het moment dat er een idee is waarbij het delen van energie- en reststromen een rol speelt, is het van belang dat het thema draagvlak krijgt over de volle breedte. Zowel in de beleidstukken, als onder de actoren en in de omgeving waar de ontwikkeling plaats vindt. Het tweede procesingrediënt is ‘organiseren’. Dit ingrediënt berust op de organisatiekunde die nodig is om een idee of initiatief van de grond te krijgen. Als derde is er het procesingrediënt ‘actoren’. Deze voorwaarden omhelst alle aspecten die betrekking hebben op de partijen die bij de ontwikkelingen betrokken zijn.
De matrix die op basis van de processtromen en de procesingrediënten ontstaat bevat negen matrixvlakken. De factoren uit de verdieping zijn onderverdeeld in de negen vlakken. De matrixvlakken worden processtenen genoemd, aangezien de stenen samen de fundering van het ontwikkelproces voor het delen van energie- en reststromen op industrieterreinen vormen. Om de matrix overzichtelijk te houden zijn de namen van de processtenen vertaald naar figuren (Figuur 4). Een compleet overzicht van de matrix met de onderverdeling van de verschillende factoren is opgenomen in Figuur 5.
10 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
Do e le n & Re s u lta te n 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Be le id k e u z e s In no v a tie S tr a te g ie A g e nd a Do e le n S c e na r io 's Vis ie Be s lis d o c um e n te n
1. 2. 3. 4. 5.
Gezag G o / No Go Pr o c e s m a na g e r Be s lis s ing b e v o e g d Ma nd a a t
1. 2. 3. 4. 5.
G e b ie d g e b r u ik e r s In fr a s tr u c tuu r G e o g r a fis c h Im a g o Co n c u r r e ntie
In fo r m a tie s tr o m e n & Pr o c e d u r e s 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
T ij d & p la nn ing Jur id is c h k a d e r Info r m a tie s y s te m e n F a s e r ing Info r m e r e n Sy s te e m s p r o n g F ina n c ië n
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Pa s s ie f v s a c tie f Co m m u nic a tie Pr o fe s s io n a lite it Pa r tic ip a tie Co ntr a c te r e n A fs p r a k e n E x te r n e fa c to r e n Ve r a n two o r d e lij k h e id
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Be s ta a n d e s y s te m e n Ve r tr o uwe n Mo n ito r e n Be s ta a n d e s tr u c tur e n E m o tie Re fle c tie Ge z a m e nlij k e fo c us F e e dba ck
E ntr e p r e n e u r
Ke n nis & Kun d e 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Re fe r e n tie s Va a r d ig he d e n Ke n nis d e ling Ke n nis in s te lling e n E x te r n a d v ie s In te n tie Le r ing e r v a r in g e n
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
In te g r a a l Sa m e nh a ng E le c to r a a l Be wu s tz ij n E ig e n G e z a m e n lij k Ond e r b o uwing
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Cr e a tiv ite it Op e n m in d Op e n v s g e s lo te n Re la tiv e r in g Pa s s ie F le x ib ilite it Ka r a k te r
Ov e r le g & Ond e r ha nd e le n
Ge b ie d s k lim a a t
Be la ng e n
Sa m e nwe r k in g
0
Ho u d in g
Figuur 5: Matrix met de indeling van de factoren.
Het theoretisch kader resulteerde in een gewenste verdieping van een aantal begrippen uit de vraagstelling en leverde een lijst met factoren op die het ontwikkelproces beïnvloeden. Voor de geselecteerde factoren is in eerste instantie een vragenlijst opgesteld om de mate van invloed per factor op het ontwikkelproces te bepalen. De beoordeling van de vragen geschiet op basis van eigen interpretatie uit twee bronnen: de beschikbare documentatie per casus en de interviews die aan de hand van de vragenlijst onder de betrokken actoren zijn gehouden. Voor de beoordeling van de factoren is gekozen voor een ordinaal meetniveau op basis van een zes-puntsschaal. Een voorbeeld van de vragenlijst is opgenomen in bijlage XI.
DE CASESTUDIE Om tot een beoordeling van de factoren te komen is de analysemethode in de casestudie getoetst. Op basis van uitgangspunten en selectiecriteria zijn drie zware industrieterreinen geselecteerd die zijn opgenomen in de casestudie van dit onderzoek, te weten: Casus 1 – Duurzaam Industriepark Cranendonck (DIC) De eerste casus betreft het Duurzaam Industriepark Cranendonck. Op dit terrein, gelegen ten zuiden van Eindhoven, is de Nyrstar Zinkfabriek gehuisvest. Nyrstar, tevens eigenaar van de grond, heeft in 1999 samen met een aantal andere partijen het idee opgepakt om een deel van het Nyrstar terrein te ontwikkelingen tot industrieterrein. In de nieuwe plannen met betrekking tot het DIC neemt het thema ‘industriële ecologie’ vanaf het begin een belangrijke plaats in het ontwikkelproces. Casus 2 – Industriepark Koningspleijn De tweede casus betreft het Industriepark Koningspleijn in Arnhem, waar op dit moment onder andere Industriepark Kleefse Waard is gelegen. Het terrein wordt ontsloten door de A12 en A325 via de N325. Daarnaast ligt het terrein in de rivieroksel waar de Neder Rijn en IJssel splitsen. Op het huidige terrein zijn inmiddels zestig bedrijven gevestigd. De buizen infrastructuur die op het terrein is achtergelaten door Akzo Nobel, is nu een belangrijk onderdeel van het industriepark. De huidige bedrijven delen via deze bestaande infrastructuur onder andere stoom, CO2, waterstof en perslucht. Er liggen plannen om het terrein uit te breiden en deels te herontwikkelen, waarbij in de nieuwe plannen het delen van energie- en reststromen een belangrijk thema vormt van de ontwikkelvisie.
Jurjen Thomas
|11
Casus 3 – Industrieterrein Moerdijk Bij de laatste casus, Industrieterrein Moerdijk, is het koppelen van energie- en reststromen reeds jaren geleden geïntroduceerd door de grote bedrijven. Onder andere Shell heeft hier als initiator een belangrijke rol vervuld. Om deze samenwerking te faciliteren en te stimuleren, is bij de aanleg van het terrein al gezocht naar het clusteren van activiteiten. Het haven- en industrieterrein (1.200 hectare netto uitgeefbaar) is verdeeld in een aantal thematische parken, zodat verwante bedrijven profiteren van elkaars producten en kennis. De vorming van industriële clusters draagt bovendien bij aan een zorgvuldige invulling en een optimale benutting van het terrein. Industriële ecologie is op deze manier onderdeel van het beleid van het Havenschap geworden. Met behulp van het monitoren van de bedrijfsprocessen wordt gestuurd op de locatie van nieuw te vestigen bedrijven en het koppelen van bestaande. De belangrijkste overeenkomst tussen de drie cases is dat voor alle drie de terreinen het delen van energie- en reststromen hoog op de agenda staat. Het grootste verschil tussen de cases is dat – met betrekking tot de industriële ecologie – elk terrein zich in een andere fase van het ontwikkelproces bevindt.
HET RESULTAAT De factoren zijn tijdens de ontwikkeling van de analysemethode onderverdeeld in de negen processtenen. Elke processteen vertegenwoordigt een deelkader van het ontwikkelproces. Per processteen kan na het invullen van de vragenlijsten worden geconcludeerd welke factoren tot de meest kritische succesfactoren (met de meeste punten) behoren en welke tot de meest kritische faalfactoren (met de minste punten) behoren. Deze conclusie wordt getrokken op basis van de redenering dat alle factoren voldoende aandacht moeten krijgen om te streven naar een ideaal ontwikkelproces. Om tot een uiteindelijke selectie te komen van de meest kritische succes- en faalfactoren zijn de resultaten van de drie cases bij elkaar opgeteld (Figuur 6). Doelen & Resultaten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Beleidkeuzes Innovatie Strategie Agenda Doelen Scenario's Visie Beslisdocumenten
17 19 24 26 27 28 31 36
Informatiestromen & Procedures
3
3
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Gezag Go / No Go Procesmanager Beslissingbevoegd Mandaat
14 16 23 23 25
2
101
2
18 28 29 32 33
3 140
12 21 23 23 25 28 29
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Passief vs actief Communicatie Professionaliteit Participatie Contracteren Afspraken Externe factoren Verantwoordelijkheid
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Bestaande systemen Vertrouwen Monitoren Bestaande structuren Emotie Reflectie Gezamenlijke focus Feedback
17 21 24 25 26 27 28 32
2
2 161
Belangen
3
3
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Integraal Samenhang Electoraal Bewustzijn Eigen Gezamenlijk Onderbouwing
13 17 20 22 24 25 28
200
2
2 149
Samenwerking
3
Referenties Vaardigheden Kennisdeling Kennisinstellingen Extern advies Intentie Lering ervaringen
158
Gebiedsklimaat Gebied gebruikers Infrastructuur Geografisch Imago Concurrentie
2
Kennis & Kunde 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Overleg & Onderhandelen
2
1. 2. 3. 4. 5.
16 17 20 23 23 28 31
208
Entrepreneur 1. 2. 3. 4. 5.
Tijd & planning Juridisch kader Informatiesystemen Fasering Informeren Systeemsprong Financiën
Houding 18 21 24 25 25 25 29 29
3
3 196
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Creativiteit Open mind Open vs gesloten Relativering Passie Flexibiliteit Karakter
6 14 16 18 18 20 25
2
2 117
Figuur 6: Som de resultaten van de cases uit de casestudie.
De factoren die op basis van de drie cases structureel voldoende aandacht krijgen zijn de succesfactoren. De succesfactoren hebben een positieve bijdrage geleverd aan het ontwikkelproces om tot het koppelen van
12 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
energie- en reststromen te komen op zware industrieterreinen. De factoren die op basis van de resultaten van de drie cases structureel onvoldoende aandacht hebben gekregen zijn de kritische faalfactoren van het ontwikkelproces. De faalfactoren hebben het ontwikkelproces vertraagd of hebben gezorgd dat de gewenste visie en ambities niet zijn gerealiseerd. Ter verduidelijking van Figuur 6 worden alleen de meest kritische succes- en faalfactoren per processteen in een onderstaande tabel weergeven (Tabel 3). Tabel 3: De meest kritische succes- en faalfactoren.
Processtenen
Faalfactoren
Succesfactoren
Doelen & Resultaten Informatiesystemen & procedures Kennis & Kunde Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen Gebiedsklimaat Samenwerking Houding
Beleidkeuzes Tijd & planning Referenties Gezag Passief vs actief Integraal Gebied gebruikers Bestaande systemen Creativiteit
Beslisdocumenten Financiën Lering ervaringen Mandaat Verantwoordelijkheid Onderbouwing Concurrentie Feedback Karakter
De matrix van de analysemethode heeft in eerste instantie als kapstok gefungeerd voor het onderverdelen van de geselecteerde factoren uit het theoretisch kader. Vervolgens zijn op basis van deze indeling de kritische succes- en faalfactoren geselecteerd als beschreven in het eerste gedeelte van deze conclusie. De analysemethode is in tweede instantie gebruikt voor het analyseren van de ontwikkelprocessen tijdens de casestudie. Per processteen is de gemiddelde score van de beoordeling (op basis van de vragenlijst, zie bijlage XI) van de factoren genomen. Op deze manier kon per processteen worden beoordeeld of de processteen een positieve of negatieve invloed op het ontwikkelproces heeft gehad. De processtenen kleuren op basis van de resultaten groen (voldoende), oranje (matig) of rood (onvoldoende). Op deze manier kan in een oogopslag worden beoordeeld welke processtenen knelpunten in het ontwikkelproces veroorzaken. Tijdens een evaluatiegesprek is dan ook geconcludeerd dat de analysemethode te omschrijven is als een quickscan voor het beoordelen van ontwikkelprocessen bij (bijzondere) gebiedsontwikkelingen. Om de toepasbaarheid van de analysemethode te beoordelen is eerst inzichtelijk gemaakt hoe de ontwikkelprocessen van de cases zich verhouden tot de gerealiseerde projecten met betrekking tot het delen van energie- en reststromen. Figuur 7 geeft de ontwikkeling weer van gerealiseerde projecten – waar het delen van energie- en reststromen centraal heeft gestaan – over de afgelopen tien jaar. De tweede figuur (Figuur 7b) geeft het verloop weer van de invloed van het thema energie- en reststromen tijdens de ontwikkelprocessen die ten grondslag liggen van de industrieterreinen.
Figuur 7: Gerealiseerde IE projecten op de drie terreinen.
Jurjen Thomas
|13
De resultaten van de drie analyses worden weergegeven in de figuren 9 t/m 11. De weergave van deze figuren betreft dus de som van de resultaten van de analysemethode uit de casestudie. Een overzicht van de resultaten per factor is opgenomen in de bijlage XIII, XIV en XV. Als het beeld van figuren 7 en 8 wordt vergeleken met de resultaten van de analyses van de cases (figuren 9 t/m 11), dan kan worden geconcludeerd dat deze Figuur 8: Het thema in het ontwikkelproces. verrassende overeenkomsten vertonen. De analyse van het ontwikkelproces van het DIC geeft aan dat het ontwikkelproces, op drie processtenen na, niet voorspoedig verloopt. Deze conclusie is terug te zien in de stagnerende curve van de ontwikkeling van het thema energieen reststromen tijdens het ontwikkelproces van het DIC (Figuur 8). De exponentiële groei die Moerdijk kent op zowel het aantal gerealiseerde projecten (Figuur 7), als in de ontwikkeling van het thema binnen het ontwikkelproces, is terug te zien in het resultaat van de analysemethode. Het ontwikkelproces van Moerdijk kan op een drietal processtenen (gebiedsklimaat, belangen en houding) verbeterd worden.
Figuur 9: A+B het DIC.
Figuur 10: A+B van Koningspleijn.
Figuur 11: A+B van Moerdijk.
Op basis van deze overeenkomsten kan worden geconcludeerd dat de methode een gewenste vereenvoudiging van de werkelijkheid weergeeft. In één oogopslag is te zien waar in het complexe ontwikkelproces factoren zitten die het proces vertragen en het resultaat negatief beïnvloeden. De opbouw van de analysemethode wordt weergeven aan de hand van een eenvoudige mindmap (Figuur 37 op pagina 67). De basis van de analysemethode, bestaande uit de X- en Y-as van de matrix, kan voor de analyse van iedere ontwikkelproces van een (bijzondere) gebiedsontwikkeling gelijk blijven. Echter bij het toepassen van de methode op nieuwe cases dient altijd een heroverweging van de factoren plaats te vinden, aangezien elk ontwikkelproces zijn unieke eigenschappen kent.
14 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
IV.
Inhoud I. II. III. IV.
Colofon .......................................................................................................................................... 3 Voorwoord..................................................................................................................................... 4 Managementsamenvatting............................................................................................................ 5 Inhoud.......................................................................................................................................... 15
1
Inleiding ................................................................................................................................................. 17 1.1 Introductie .............................................................................................................................................. 17 1.2 Achtergrond: zware industrie en duurzaamheid .................................................................................... 17 1.3 Achtergrond: integraal ketenbeheer en industriële ecologie................................................................. 21 1.4 Achtergrond: Integrale gebiedsontwikkeling en het ontwikkelproces................................................... 23 1.5 Probleem- en vraagstelling ..................................................................................................................... 24 1.6 Doel en resultaten .................................................................................................................................. 25 1.7 Relevantie ............................................................................................................................................... 26 1.8 Leeswijzer ............................................................................................................................................... 26
2
Onderzoeksopzet .................................................................................................................................... 28 2.1 Soort onderzoek ..................................................................................................................................... 28 2.2 Onderzoeksdesign................................................................................................................................... 29 2.3 Methoden en technieken ....................................................................................................................... 30 2.4 Casestudie............................................................................................................................................... 31 2.5 De matrixmanagementmethode ............................................................................................................ 33 2.6 Validiteit.................................................................................................................................................. 34
3
Theoretisch kader ................................................................................................................................... 35 3.1 Wat zijn zware industrieterreinen? ........................................................................................................ 35 3.2 Wat is het delen van energie- en reststromen? ..................................................................................... 39 3.3 Hoe ziet het ontwikkelproces eruit?....................................................................................................... 43 3.4 Welke methoden zijn bruikbaar?............................................................................................................ 54 3.5 Conclusie theoretisch kader ................................................................................................................... 57
4
Het analysekader.................................................................................................................................... 62 4.1 Introductie .............................................................................................................................................. 62 4.2 Processtromen........................................................................................................................................ 62 4.3 Procesingrediënten................................................................................................................................. 63 4.4 De processtenen ..................................................................................................................................... 64 4.5 De procesanalysemethode ..................................................................................................................... 65 4.6 Werking van de analysemethode ........................................................................................................... 67
5
Casestudie .............................................................................................................................................. 69 5.1 Introductie .............................................................................................................................................. 69 5.2 Casus 1 | Duurzaam Industriepark Cranendonck ................................................................................... 70 5.3 Casus 2 | Industrieterrein Koningspleijn ................................................................................................ 77 5.4 Casus 3 | Industriepark Moerdijk ........................................................................................................... 84 5.5 Conclusie ....................................................................................................................................... 89
Jurjen Thomas
|15
6
Conclusie ................................................................................................................................................ 90 6.1 Antwoord vraagstelling........................................................................................................................... 90 6.2 De analysemethode ................................................................................................................................ 92
7
Discussie ................................................................................................................................................. 94 7.1 Beperkingen............................................................................................................................................ 94 7.2 Suggesties vervolg onderzoek................................................................................................................. 94 7.3 Aanbevelingen Brink Groep .................................................................................................................... 95
8
Bronvermelding ...................................................................................................................................... 96
9
Bijlage .................................................................................................................................................. 100 V. Verkenning Praktijkvoorbeelden ............................................................................................... 100 VI. Duurzaamheid............................................................................................................................ 101 VII. Terreintype ................................................................................................................................ 101 VIII. Sectoren..................................................................................................................................... 103 IX. Energie ....................................................................................................................................... 104 X. Factoren en vragen .................................................................................................................... 105 XI. Voorbeeld vragenformulier ....................................................................................................... 107 XII. Interviews .................................................................................................................................. 109 XIII. Bijlage Casus DIC........................................................................................................................ 110 XIV. Bijlage Casus Koningspleijn ........................................................................................................ 113 XV. Bijlage Casus Moerdijk............................................................................................................... 116
16 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het onderzoek geïntroduceerd. Vervolgens wordt aan de hand van de achtergrond van een aantal onderwerpen – die tijdens de literatuurverkenning in de initiatieffase van dit afstudeertraject zijn geselecteerd – de uiteindelijke probleemstelling en de centrale onderzoeksvraag geformuleerd. Na de omschrijving van de doelstelling en de verwachten resultaten, wordt ingegaan op de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie en wordt het hoofdstuk afgesloten met een leeswijzer voor dit rapport.
1.1
Introductie
De aanleiding van dit onderzoek ligt in de maatschappelijke noodzaak om mondiaal te verduurzamen op alle terreinen. De koppeling tussen het begrip duurzaamheid en bedrijventerreinen is in het verleden vaak gemaakt en langzaam beginnen de publicaties, boeken, onderzoeksresultaten en praktijkbevindingen hun vruchten af te werpen in de vorm van de (her)ontwikkeling van terreinen waar het begrip duurzaamheid vanaf de start van het initiatief wordt meegenomen. De relatie tussen de zware industrie en duurzaamheid is in veel mindere mate gelegd. Niet alleen omdat dit een nichemarkt betreft binnen de gebiedsontwikkeling, maar wellicht ook omdat mensen deze twee als volkomen tegenpolen beschouwen. Voor de zware industrie liggen er uiteraard ook kansen, er moet dan bijvoorbeeld gedacht worden aan industriële ecologie. In dit onderzoek wordt onder het begrip industriële ecologie het delen van energie- en reststromen tussen bedrijven verstaan. Initiatieven met betrekking tot industriële ecologie komen echter moeizaam van de grond. Uit voorgaand onderzoek van onder andere Dekker (1997) en Baas et al (1999) blijkt dat het complexe ontwikkelproces – vanaf het idee tot realisatie – de bottle neck voor de uiteindelijke introductie van industriële ecologie op zware industrieterreinen vormt. In dit onderzoek wordt het ontwikkelproces dat voorafgaat aan de realisatie van industriële ecologie op zware industrieterreinen nader bekeken. De aanpak die voor dit onderzoek is gekozen is drieledig van aard. In de eerste plaats wordt inzicht vergaard in de nichemarkt van de zware industrie die Nederland kent en worden begrippen als industriële ecologie en het ontwikkelproces beschreven. Ten tweede wordt op basis van bestaande theorieën en praktische inzichten een overzicht van factoren samengesteld die het ontwikkelproces beïnvloeden en wordt met behulp van deze factoren een model ontwikkeld om het ontwikkelproces te analyseren. Het laatste deel van het onderzoek omvat de toetsing van het model op een drietal cases. De cases bestaan uit zware industrieterreinen waar het delen van energie- en reststromen een belangrijk onderdeel op de terreinen vormt. Door de toetsing van het model worden tevens de procesfactoren beoordeeld en kan op basis van de resultaten worden geconcludeerd welke factoren tot de meest kritische succes- en faalfactoren behoren. In de volgende paragrafen wordt eerst enige achtergrond kennis beschreven over de begrippen zware industrie, industriële ecologie en integrale gebiedsontwikkeling.
1.2
Achtergrond: zware industrie en duurzaamheid
De achtergrond wordt uiteengezet door kort de ontwikkelingen van de industrie in Nederland te beschouwen, gevolgd door een koppeling naar het begrip duurzaamheid.
Jurjen Thomas
|17
1.2.1 Nederlandse industrie Ondanks dat Nederland wordt gezien als industriële laatbloeier ten opzichte van onze buurlanden (Atzema, 1999), vormt de Nederlandse industrie een belangrijk onderdeel van de huidige Nederlandse economie. De 1 industrie bestaat in Nederland uit ruim 47.000 bedrijven waar 883.000 mensen werken. Gezamenlijke zorgen de bedrijven voor een bijdrage van 71 miljard euro (12 % van totaal) aan het bruto nationaal inkomen (CBS, 2008). Daaraan kan worden toegevoegd dat elke baan in de industrie, één baan in de dienstensector creëert. Tevens vertegenwoordigt de Nederlandse industrie 75% van de export en investeert de industrie meer dan evenredig in onderwijs en ontwikkeling en is daarmee een belangrijke broedplaats voor innovatie. Volgens Dankbaar (2007) worden de industriesectoren gezien als de motor van Nederland. Zonder de industriële productie zouden ook grote delen van de dienstensectoren en de transportsector stil komen te liggen. Figuur 12: Industrie concentratie NL.
1.2.2 Zware industrie (ZI) Ter afbakening van dit onderzoek ligt de focus op de bedrijven, die vallen onder het begrip ‘zware industrie’. Er is geen eenduidige definitie voor de zware industrie. Binnen de ruimtelijke ordening wordt de term zware industrie gekoppeld aan de milieubelasting die een bedrijf, industrie of sector levert. De bedrijvigheid in Nederland wordt gedeeld in zes milieucategorieën. Het begrip ‘zware industrie’ beperkt zich tot de milieubelasting van de bedrijven, die onder de categorieën 4 tot en met 6 vallen. Daarnaast worden met de zware industrie die bedrijven aangeduid, die werken met zware en omvangrijke grondstoffen, zoals aardolie, steenkool en ijzererts. Naast de milieu-categorisering en het gebruik van grondstoffen, kan er worden gekeken naar de Standaard 2 Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Bedrijven in de maakindustrie, 3 waaronder de zware industrie, vallen onder de codes B t/m E en H . De bedrijven die gebruik maken van zware grondstoffen en tevens onder milieucategorie 4 t/m 6 behoren en in de SBI’08 zijn opgenomen onder codes B, C, D, E en H, vallen in dit onderzoek onder het begrip zware industrie. Dit betreft voornamelijk de bedrijven in de sectoren aardolie, aardgas, metaal, papier, afval, asfalt, energie en de overslagactiviteiten.
1
Onder industrie wordt de mechanische, fysische of chemische verwerking van materialen, stoffen of onderdelen tot nieuwe producten verstaan. De verwerkte materialen, stoffen of onderdelen zijn grondstoffen uit de landbouw, bosbouw, visserij en mijnbouw, alsmede (half)fabricaten uit de industrie. (Bron: www.cbs.nl) 2 Onlangs is de SBI vernieuwd en wordt tegenwoordig i.p.v. de SBI’93 gewerkt met de SBI’08. 3 SBI’08: B = Winning van delfstoffen, C = Industrie, D = Productie en distributie energiestromen, E = Winning en distributie van water, afval en afvalwater, H = Vervoer en opslag (bron: Standaard bedrijfsindeling 2008, juli)
18 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
1.2.3 Locaties zware industrie Door de afhankelijkheid van omvangrijke grondstoffen wordt de locatie van de zware industrie door de factor bereikbaarheid bepaald. Bereikbaarheid over water, het spoor en de weg is essentieel voor de vestigingslocatie. De (zee)havens zijn bij uitstek de locaties waar de zware industrie zich in Nederland geclusterd heeft. Bedrijven die zich heroriënteren of voor het eerst zich vestigen hebben ook de voorkeur voor deze locaties. Figuur 12 geeft de locaties van de verschillende industriesectoren in de zware industrie aan. Op internationaal niveau spelen daarnaast factoren als het uurloon en de prijs van grondstoffen een belangrijke rol voor de locatiekeuze van deze bedrijven. Het blijkt echter dat het verplaatsen van activiteiten naar financieel voordeligere landen niet altijd loont. Risico’s op het gebied van wet- en regelgeving, logistiek, veiligheid en een onstabiele politiek wegen vaak niet op tegen de financiële voordelen (Jorissen, 2008). Volgens een onderzoek van Deloitte (2008) is in 2007 een trendbreuk waarneembaar, waarbij de trek naar lage lonen landen definitief is gestagneerd en bedrijven de focus leggen op het behoud van de activiteiten in Nederland.
1.2.4 Zware industrie en problemen De industrie in Nederland is onlosmakelijk verbonden met de negatieve milieueffecten die de sector veroorzaakt. In het bijzonder draagt de zware industrie een slecht imago met zich mee, onder andere veroorzaakt door de problemen die rondom de locaties, waar de zware industrie is gevestigd, spelen, zoals: Luchtvervuiling Bodemvervuiling Geluidoverlast Stankoverlast Verkeersoverlast Veiligheid Luchtvervuiling Dit onderzoek beperkt zich tot de luchtvervuilingproblematiek van de zware industrie. Een belangrijke bijdrage aan deze luchtvervuiling is de CO2 uitstoot, die o.a. wordt veroorzaakt door de verbranding van fossiele brandstoffen voor het opwekken van energie. De zware industrie draagt jaarlijks voor 40% bij aan de totale CO2 uitstoot op de wereld, met een versterkt broeikaseffect tot gevolg. In Nederland ligt dit percentage rond de 30% van de tweehonderd miljoen ton CO2 die Nederland per jaar uitstoot (Technisch Weekblad, 2009). De zware industrie is al jaren bezig met het ‘verschonen’ van de uitstoot die deze processen veroorzaken. Na 4 de ’end-of-pipe-benadering’ , die in de jaren tachtig werd gehanteerd om te voldoen aan de milieumaatregelen, zien bedrijven eind jaren negentig het milieu meer en meer als ‘klant’, wiens wensen worden verwoord door consumenten, overheden en milieuorganisaties (Baas et al, 1999). Het optimaliseren van de bedrijfsprocessen wordt belangrijker. In de afgelopen jaren is door technologische ontwikkelingen het innoveren van deze processen verder doorgedrongen in de bedrijfsvoering, waardoor noodzakelijke milieumaatregelen volledig zijn geïntegreerd binnen de ondernemingen.
4 Methodologie waarbij aan het einde van het proces de milieuschade wordt beperkt door schadelijke stoffen bij de uitstoot eruit te filteren.
Jurjen Thomas
|19
5
Het Kyoto Protocol uit 1997 was een eerste stap op weg naar een mondiale reductie van de wereldwijde CO2 uitstoot. Sinds dat moment zijn de ontwikkelingen met betrekking tot het beperken van het broeikasgas in 6 sneltreinvaart gegaan. Koplopers als Al Gore en Clinton hebben de vaart er in weten te houden en de noodzaak tot reductie van de CO2 uitstoot hoger op de politieke agenda weten te zetten. De Europese Unie (EU) heeft zich vergaande doelen gesteld waar de lidstaten ondanks de financiële crisis achter zijn blijven staan (Trouw, 2008). Nederland heeft haar eigen doelstelling vastgelegd in het Duurzaamheidakkoord (2007). Een overzicht van de EU doelstellingen en die van Nederland zijn opgenomen in Tabel 4.
Klimaatdoelstellingen
Nederland
Europese Unie
Reductie CO2 uitstoot
30 %*
20 %*
Energie-efficiëntie verbetering
2 % per jaar
20 %*
Inzet aandeel duurzame energie
20 %
20 %
Inzet aandeel biobrandstoffen
10 %
Tabel 4: Nederlandse en Europese klimaatdoelstellingen voor 2020
10 % * = Ten opzichten van 1990
De uiteindelijke doelstelling is om de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau te stabiliseren, waarbij gevaarlijke, door de mens teweeggebrachte effecten op het klimaatsysteem worden voorkomen (EU, 2009). Voor het realiseren van de doelstellingen is naast een bijdrage van overheid en consument, een essentiële bijdrage van de industrie noodzakelijk. Voor de realisatie van de doelstellingen zijn verschillende instrumenten en richtlijnen opgesteld door de overheid voor onder andere de industrie. Eén van deze instrumenten die de Nederlandse overheid heeft geïnitieerd, betreft de Meerjaren Afspraken Energie Efficiency (MJA3).
1.2.5 MJA3 In de MJA3 zijn en worden afspraken gemaakt tussen overheid, instellingen, brancheorganisaties en het bedrijfsleven. Het doel is om efficiënt om te gaan met energie en grondstoffen en door middel van de toegepaste efficiency bij te dragen aan de reductie van de CO2 uitstoot. Er worden afspraken gemaakt over onder andere het percentage energie-efficiencyverbetering dat een bedrijf over de periode 2005-2020 moet realiseren. MJA3 is de opvolger van MJA1 en MJA2 en is tot stand gekomen naar aanleiding van onder andere het Duurzaamheidakkoord. In de MJA3 is ten opzichte van de voorgangers de intensivering van de samenwerking tussen de betrokken partijen toegenomen, is de toetreding voor meer sectoren toegankelijk gemaakt en is de termijn verlengd van 2012 naar 2020. Bedrijven en instellingen die zich aan de MJA committeren, genieten (tijdens de periode om de energie-efficiency te realiseren) extra begeleiding vanuit de overheid. Zo ondersteunt de overheid onder andere bij het in kaart brengen van de mogelijkheden voor energie-efficiencyverbetering, bij het overdragen van kennis en bij het informeren over subsidieregelingen (SenterNovem, 2008). Ondanks het succes van MJA2 met een gemiddelde energie-efficiencyverbetering van 15% van de deelnemende partijen in de periode 1998-2005 (SenterNovem, 2008), zijn van de 47.000 bedrijven binnen de 5
Met het verdrag zijn industrielanden overeengekomen om de uitstoot van broeikasgassen - o.a. koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O) - in 2008-2012 met gemiddeld 5,2% te verminderen ten opzichte van het niveau in 1990. De reductiepercentages verschillen van land tot land, naarmate economische kracht - economisch zwakkere landen krijgen lagere reductiepercentages - en huidige uitstoot. 6 Albert Arnold "Al" Gore Junior (Washington D.C., 31 maart 1948) is een Amerikaanse politicus van de Democratische Partij, voormalig vicepresident, en in 2007 onderscheiden met de Nobelprijs voor de Vrede. Gores lezingen vormden de basis voor de documentaire An Inconvenient Truth. Deze film bracht de discussie over het broeikaseffect naar een hoger niveau.
20 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
Nederlandse industrie er op dit moment nog maar 900 bedrijven die officieel deelnemen aan de MJA3 (juni 2009). Kortom, nog geen 2% van de Nederlandse industriële bedrijvigheid heeft zich gecommitteerd aan de meerjarenafspraken energie-efficiency. Uit het meest recente evaluatieverslag van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) blijkt dat om het uiteindelijke doel van een maximale temperatuurstijging van 2° Celsius ten opzichte van het preindustriële niveau te halen - de mondiale emissie van broeikasgassen na 2020 niet verder mag stijgen. Dit betekent dat de activiteiten van de Europese Gemeenschap moeten worden opgevoerd, dat de ontwikkelde landen snel bij de emissiereductie moeten worden betrokken en dat de deelname van ontwikkelingslanden aan dit proces moet worden gestimuleerd (Europese Unie, PB L 140, 63). Met een magere deelname van bedrijven aan de MJA3, en kritische berichten uit de EU, de media en uit wetenschappelijk onderzoek (o.a. Rödel, 2008) over de haalbaarheid en het realisme van de doelstellingen, is de noodzaak voor extra maatregelen, die bijdragen aan innovaties voor het reduceren van de CO2 uitstoot, evident.
1.3
Achtergrond: integraal ketenbeheer en industriële ecologie
1.3.1 Integraal Ketenbeheer als toegepaste oplossing Bij de afspraken die zijn en worden gemaakt onder de MJA3 ligt, naast duurzame energie, de focus op energie zorgsystemen, vertaald op bedrijfs- of ketenniveau (procesefficiency en ketenefficiency). Energiezorg is het op structurele en economisch verantwoorde wijze uitvoeren van organisatorische, technische en gedragsmaatregelen, met als doel het gebruik van energie te minimaliseren (SenterNovem, 2009). Onderdeel van energiezorg is integraal ketenbeheer (IKB). Bij integraal ketenbeheer wordt gestreefd naar het zoveel mogelijk sluiten van stofkringlopen en op het binnen aanvaardbare grenzen brengen van restemissies en Figuur 13: Pijlers MJA3 (SenterNovem, 2009) restafvalstromen (Hofman, et al, 1997). De nadruk ligt hierbij op de processen die voor of na het eigenlijke (productie)proces plaatsvinden. Integraal ketenbeheer is dan ook verticaal of lineair van aard (Dekker, 1997). Figuur 13 geeft de pijlers van MJA3 schematisch weergegeven. Integraal ketenbeheer is slechts één van de mogelijke manieren om de milieueffecten van groepen van ondernemingen te beschouwen (Baas et al, 1999). Een in de literatuur gebruikte overkoepelende term voor alle concepten die de milieueffecten van een groep van ondernemingen in hun onderlinge samenhang beschouwen, is Industriële Ecologie (IE) (Boons & Baas 1997, 1999, in Baas et al., 1999). Het begrip industriële ecologie staat voor de vergelijking met natuurlijke ecosystemen, waarbij organismen zoveel mogelijk elkaar van voedingsstoffen voorzien en elkaars afvalstromen maximaal benutten. Wanneer deze vorm van ecologie wordt toegepast op industrieterreinen wordt getracht de milieubelasting te minimaliseren door rest- en bijproducten zo te bewerken dat zij als grondstoffen kunnen dienen voor andere productieprocessen (ECN, 1999). Het finale streefbeeld is om, zowel binnen bedrijven zelf als tussen bedrijven onderling, energie- en grondstoffen zodanig
Jurjen Thomas
|21
te gebruiken en uit te wisselen, dat energie en materialen zo min mogelijk verloren gaan. Industriële ecologie staat dus, anders gezegd, voor de koppeling van energie- en reststromen in de industriële bedrijvigheid. 1.3.2 Industriële ecologie als mogelijke oplossing Uit het voorgaande wordt duidelijk dat voor het behalen van de gewenste doelstellingen met betrekking tot ste het reduceren van de CO2 uitstoot, een forse bijdrage van de industriesector wenselijk is. Eind 20 eeuw werd geconcludeerd dat de belangstelling voor het onderwerp ‘industriële ecologie’ sterk groeiende is, maar nog te weinig tot praktische realisatie leidde (Baas et al, 1999). Aan het einde van het eerste decennium van deze 7 8 eeuw, blijkt op basis van het beperkt aantal gerealiseerde projecten en vele publicaties over het onderwerp , dat er aan die situatie weinig veranderd is. Toch wordt industriële ecologie nog steeds gezien als een belangrijke oplossing voor de reductie van de CO2 emissie van bedrijven.
“De term industriële ecosystemen verbeeldt als geen ander waar de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor het milieu uiteindelijk toe moet leiden: géén - of hooguit minimale - uitstoot. Het geeft aan dat bedrijven een forse stap verder kunnen gaan dan ze nu doen.” (Hillen, 2000)
Uit onderzoek in 1997 (Dekker) en 1999 (Baas et al.) blijkt dat industriële ecologie een complex procesvraagstuk met zich meebrengt, waarbij de volgende knelpunten naar voren zijn gekomen. Industriële ecologie eist een vergaande en intensieve samenwerking tussen betrokken ondernemingen en dan gaat het niet alleen om industriële bedrijven, maar ook om energiebedrijven, waterleidingbedrijven, de lokale en regionale overheid, milieubewegingen en financiële instellingen (Baas et al, 1999). Onderlinge afhankelijkheid kan door ondernemers gezien worden als een te hoog risico. Uitwisseling van reststromen kan leiden tot afhankelijkheid van deze reststromen, wanneer om de een of andere de leverende partij zou weg vallen brengt dit de positie van de ontvangende partij in gevaar. Zowel binnen de organisatie als aan de technische kant van het productieproces moeten de noodzakelijk aanpassingen worden doorgevoerd. Bedrijven zijn over het algemeen voorzichtig wanneer er ‘grote’ procesveranderingen moeten worden doorgevoerd. Om tot de juiste combinatie van industriële ecologie te komen en voor een langere periode contracten af te sluiten is het uitwisseling van vertrouwelijke informatie onderling cruciaal. Dit is voor veel bedrijven een moeilijke stap omdat gevoelige informatie op deze manier buiten de hekken komt te liggen en binnen handbereik van concurrente kan komen. Door het beperkt aantal projecten is er weinig informatie beschikbaar over de crux in de sluitende businesscase, waardoor onzekerheid over de terugverdientijden een terugkerende belemmerde factor is voor het implementeren van industriële ecologie (Dekker, 1997). De complexiteit van het proces om tot industriële ecologie op industrieterreinen of industrieclusters te komen, heeft er mede toe bijgedragen dat slechts weinig projecten met industriële ecologie zijn gerealiseerd. De kansrijkheid die industriële ecologie nog steeds krijgt toebedeeld bij de reductie van CO2-uitstoot door zware industrie en de tegenvallende aantallen van projecten vormen de aanleiding voor dit onderzoek. Een integrale aanpak waarbij partijen intensief samenwerken om een gemeenschappelijke visie te realiseren is noodzakelijk 7
Op basis van literatuur en verkennende gesprekken zijn twintig projecten geselecteerd waar IE wordt toegepast. In bijlage V wordt nader op deze praktijkvoorbeelden ingegaan. 8 Zie de literatuurlijst achter in dit rapport voor een volledig overzicht.
22 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
om dergelijke complexe veranderprocessen tot successen te maken. Op dit punt ligt er nauw verband met de aanpak hoe huidige gebieden doormiddel van een integrale gebiedsontwikkeling tot ontwikkeling worden gebracht.
1.4
Achtergrond: Integrale gebiedsontwikkeling en het ontwikkelproces
Het ontwikkelproces dat tijdens de initiatieffase van een gebiedsontwikkeling komt kijken, vormt binnen het afstudeerlab Urban Area Development waarvan uit dit onderzoek tot stand komt, een belangrijke onderzoeksveld. Onderzoek naar het verkrijgen van inzicht in deze vaak complexe processen draagt bij om het ontwikkelproces te verbeteren en te sturen. Een opkomende ontwikkeling binnen de gebiedsontwikkeling is het cradle-to-cradle (C2C) concept. Cradle to Cradle (van wieg tot wieg) is een ontwerpconcept van architect William McDonough en chemicus Michael Braungart op basis van eco-effectiviteit (SenterNovem, 2009). Het principe voor hun ontwerpen ontlenen McDonough en Braungart aan de werking van ecosystemen, waarin het ene organisme een functie heeft voor andere organismen. Hierbij staan kenmerken als samenwerking (symbiose), het dienen als voedsel en onderlinge verrijking centraal. Binnen een gebied gaat het om het creëren van echte meerwaarde voor mensen, natuur en economie in de ruimtelijke inrichting (Reyn, 2008). De cradle-to-cradle-benadering wordt onder andere overwogen voor de gebiedsontwikkelingsprojecten als de Schaalsprong in Almere, Klavertje 4 in de regio Venlo, de ondertunneling van de A2 in Maastricht en Park 20/20 in Haarlemmermeer (SenterNovem, 2008). De kenmerken van deze integrale benadering van het ontwikkelproces die bij dergelijke gebiedsontwikkelingen komen kijken, zijn overeenkomstig met het ontwikkelproces van het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen.
1.4.1 Het ontwikkelproces Net als voor het begrip gebiedsontwikkeling zijn voor het ontwikkelproces dat hierbij komt kijken meerdere theorieën in omloop. In dit rapport wordt betreffende de indeling van het ontwikkelproces de meest gangbare verdeling gehanteerd. Hierbij wordt het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling opgedeeld in vier fasen; initiatieffase, haalbaarheidfase, realisatiefase en beheerfase (Figuur 14). Elke fase wordt afgesloten door middel van een fasedocument, waar de betrokken partijen de afspraken en uitgangspunten voor een volgende fase in vastleggen.
Figuur 14: Fasering gebiedsontwikkeling.
De initiatieffase wordt getypeerd als de meest procesmatige fase, waarin over vrijwel alles onzekerheid bestaat. Het is vooraf niet te bedenken hoe het proces zal verlopen, welke actoren belangrijk zijn of worden, welke producten eruit komen of hoelang de startfase zal duren. Hierin is ieder gebiedsontwikkelingsproces uniek (Van Randeraat, 2006). In dit onderzoek staat het ontwikkelproces centraal dat komt kijken tijdens de initiatieffase waarbij het doel is om energie- en reststromen te koppelen op industrieterreinen. Het koppelen en slim schakelen met energie- en reststromen op bedrijventerreinen, industriële ecologie genaamd, wordt gezien als een belangrijk thema binnen gebiedsontwikkelingen waar de zware industrie het ruimtelijke programma domineert. De gedachten achter industriële ecologie is net als de C2C-benadering gebaseerd op het sluiten van kringlopen en het nabootsen van natuurlijke ecosystemen. In dit rapport wordt uitsluitend gekeken naar gebieden met zware industrie.
Jurjen Thomas
|23
1.5
Probleem- en vraagstelling
Op basis van de onderdelen uit de vorige paragrafen is eerst een probleemstelling geformuleerd. Vanuit de probleemstelling is de hoofdvraag voor het onderzoek tot stand gekomen. Om de hoofdvraag te beantwoorden zijn ter ondersteuning onderzoeksvragen geformuleerd met bijhorende subvragen.
1.5.1 Probleemstelling Op basis van de geschetste achtergrond uit de paragrafen 1.1 t/m 1.4 is de volgende probleemstelling geformuleerd: De zware industrie vormt een belangrijk onderdeel van de Nederlandse economie. Gelijktijdig veroorzaakt deze sector veel problemen, waaronder een bijdrage van 40% aan de CO2 uitstoot. Op wereld, Europees en nationaal niveau zijn afspraken gemaakt om de huidige CO2 uitstoot te reduceren. De Nederlandse overheid treft maatregelen en ontwikkelt instrumenten om de duurzaamheidsdoelstellingen te halen. Ondanks de successen met het bedrijfsleven, is er een matige betrokkenheid vanuit de industriesector. Afspraken met betrekking tot de energiezorg op bedrijfs- en ketenniveau moeten bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen. Weinig aandacht vanuit de overheid gaat uit naar industriële ecologie op gebiedsniveau, terwijl het koppelen van energie- en reststromen op industrieterreinen wel degelijk kan bijdragen aan de gewenste CO2 reductie. Uit onderzoek blijkt dat het ontwikkelproces dat ten grondslag ligt aan industriële ecologie door zijn complexiteit een bottle neck vormt in de realisatie van projecten waar industriële ecologie wordt toegepast. De maatschappelijke druk achter de CO2 reductie en de duurzaamheiddoelstellingen hoog op de politieke agenda, bieden kansen om opnieuw fors te investeren in industriële ecologie. Zonder helder beeld van de huidige theoretische en praktische achtergrond van het complexe ontwikkelproces is echter een versnelling, in de realisatie van projecten waar het delen van energie- en reststromen wordt toegepast, uitgesloten.
1.5.2 Centrale vraagstelling Op basis van de probleemstelling is de volgende hoofdvraag geformuleerd: Wat zijn de kritische succes- en faalfactoren tijdens het ontwikkelproces om energie- en reststromen te koppelen op zware industrieterreinen? Om antwoord te vinden op de hoofdvraag zijn vier onderzoeksvragen opgesteld. Om de onderzoeksvragen te beantwoorden is een aantal deelvragen opgesteld, die de zoektocht naar de antwoorden vereenvoudigt. 1.
Wat zijn zware industrieterreinen? Wat is de definitie van een zwaar industrieterrein? Waar is de zware industrie in Nederland gevestigd? Is er een meerwaarde voor het delen van energie- en reststromen binnen industrieclusters? Wat is de relatie tussen het thema energie- en reststromen en duurzame bedrijventerreinen?
2.
Wat wordt er onder het delen van energie- en reststromen verstaan? Hoe is het thema energie- en reststromen (industriële ecologie) ontstaan? Welke vormen van industriële ecologie zijn te onderscheiden? Wat is de beweegreden voor het delen van energie- en reststromen?
3.
Hoe ziet het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling eruit?
24 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
4.
Welke fasering wordt tijdens het ontwikkelproces gehanteerd? Welke elementen zijn onmisbaar voor het ontwikkelproces? Op welke manier vindt sturing tijdens het ontwikkelproces plaats?
Welke methoden kunnen worden gebruikt om ontwikkelprocessen te analyseren?
1.5.3 Afbakening Om de hoofdvraag, onderzoeksvragen en de bijhorende deelvragen, zo volledig en duidelijk mogelijk te kunnen beantwoorden, wordt in deze subparagraaf de focus van het onderzoek omschreven. De afbakening van het onderzoek vindt plaats op twee vlakken: Om te beginnen is voor het theoretisch en praktisch kader in dit onderzoek uitsluitend gekeken naar de Nederlandse situatie. Inmiddels zijn in Nederland de eerste voorbeelden met betrekking tot het delen van energie- en reststromen op bedrijventerreinen gerealiseerd. Waar Nederlandse bedrijven tien jaar geleden nog afhankelijk waren van kennis en ervaring op basis van buitenlandse praktijkvoorbeelden, zijn er nu Nederlandse voorbeelden voor handen, waarbij geen rekening hoeft te worden gehouden met cultuurverschillen en andere wet- en regelgeving tussen Nederland en de landen waar bij eerder onderzoek naar werd gekeken. De tweede afbakening betreft het ontwikkelproces dat plaatsvindt voorafgaand aan de praktische handeling die komt kijken bij het delen van energie- en reststromen. Onder deze eerste fase, de initiatieffase en de haalbaarheidsfase verstaan, echter ligt de nadruk op de initiatieffase, aangezien deze fase als de meest procesmatige fase wordt ervaren. Zoals aangegeven wordt deze fase gedomineerd door complex ontwikkelproces met veel verschillende partijen en belangen.
“Industriële ecologie is de kunst van het schakelen van bedrijfsprocessen, disciplines, partijen, belangen en geldstromen met het oog de ultieme energie efficiency op een industrieterrein (of in een gebied) te realiseren.” (Vrij naar De Zeeuw, 2008)
1.6
Doel en resultaten
Het onderzoek heeft tot doel inzicht te geven in de succes- en faalfactoren van het ontwikkelproces van het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen. Het inzicht kan bijdragen aan de kansrijkheid van initiatieven rondom de industriële ecologie op een industrieterrein, waardoor er versneld een win-win situatie voor industrie en milieu wordt gecreëerd. De inzichten, tevens resultaten van het onderzoek, kunnen worden vertaald naar concreet advies voor marktpartijen en overheden. Bij goed advies kunnen valkuilen worden vermeden en lopende ontwikkelprocessen worden verbeterd of versneld. Een belangrijk onderdeel van dit onderzoek vormt de casestudie, de praktijkervaring uit deze studie kan als lering of inspiratie dienen voor nieuwe initiatieven. Voor de analyse van de praktijk is een methode ontwikkeld om het ontwikkelproces van industriële ecologie bij drie cases in Nederland te analyseren. Deze methode kan worden doorontwikkeld tot een breed inzetbaar instrument, waarmee de grip op complexe ontwikkelprocessen, die komt kijken bij de introductie van industriële ecologie, kan worden vergroot. Bij een eventueel vervolgtraject kan de methode worden vertaald naar een generiek instrument voor ontwikkelprocessen die plaatsvinden bij alle soorten gebiedsontwikkelingen in Nederland.
Jurjen Thomas
|25
1.7
Relevantie
De relevantie van dit onderzoek wordt zowel vanuit de wetenschappelijke als vanuit de maatschappelijke context beschreven.
1.7.1 Wetenschap Een belangrijk onderzoeksveld van de Leerstoel Integrale Gebiedsontwikkeling van de Master Real Estate and Housing is het ontwikkelproces van complexe gebiedsontwikkelingen. Onderzoek naar het verkrijgen van inzicht in deze ontwikkelprocessen draagt bij om deze complexe processen te verbeteren en te sturen. In dit onderzoek staat het ontwikkelproces dat komt kijken bij het koppelen van energie- en reststromen centraal. De koppeling, industriële ecologie genaamd, wordt gezien als hét thema binnen gebiedsontwikkelingen waar de zware industrie het ruimtelijke programma domineert. In dit onderzoek worden praktijksituaties geanalyseerd met behulp van een methode die is ontwikkeld op basis van bedrijfsorganisatorische veranderingstheorieën. De methode is verrijkt theorieën en ervaringen gebaseerd op eerder onderzoek naar het ontwikkelproces van gebiedsontwikkelingen. Met deze aanpak is getracht tot verrassende inzichten en unieke resultaten te komen, wat de bestaande kennis verrijkt en studenten en wetenschappers uitdaagt tot vervolg onderzoek.
1.7.2 Maatschappij Het besef is daar! De huidige manier van wonen, werken en recreëren van de mens brengt het leven van toekomstige generaties in gevaar. Bewust en/of onbewust is gestart aan de transitie naar een duurzame wereld. Een belangrijk onderdeel van deze transitie is het beperken - zo niet - stoppen van het gebruik van eindige grondstoffen. Het verduurzamen, besparen en het efficiënt gebruiken van energie kunnen een bijdrage leveren naar een manier van leven waarin beperkt gebruik wordt gemaakt van eindige grondstoffen. De zware industrie is met 30% een groot verbruiker van deze, nu nog hoofdzakelijk door fossiele grondstoffen opgewekte, energie. Het delen van energie- en reststromen, in dit onderzoek industriële ecologie genaamd, levert een bijdrage aan het efficiënt gebruik van de energie. Het doel van het onderzoek is inzicht verschaffen naar het ontwikkelproces dat voorafgaand aan de realisatie van industriële ecologie, met als doel de kansrijkheid van het delen van energie- en reststromen binnen zware industriegebieden te vergroten. Op deze manier dragen de resultaten bij aan het versnellen en verbeteren van het ontwikkelproces, waardoor de zware industrie het energie verbruik kan beperken en de CO2 uitstoot kan reduceren en zo bijdraagt aan de maatschappelijke wens voor de transitie voor een duurzame wereld. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoek kunnen in een vervolgtraject worden vertaald naar advies op maat voor marktpartijen en overheden, om hen te helpen samen de industriële ecologie op zware industrieterreinen te initiëren en te realiseren.
1.8
Leeswijzer
In dit hoofdstuk is in eerste instantie de theoretische achtergrond van het onderzoek beschreven. Op basis hiervan is een probleemstelling en centrale onderzoeksvraag geformuleerd. In het tweede hoofdstuk van dit rapport wordt ingegaan op de operationalisering van het onderzoek en worden de onderzoeksmethoden beschreven. In hoofdstuk 3 worden de bevindingen van de theoretische verdieping rondom het onderwerp uiteengezet. Tevens worden in dit hoofdstuk – op basis van de theorie – factoren gefilterd die het 26 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
ontwikkelproces in de initiatieffase beïnvloeden. Hoofdstuk 4 vormt het analysekader. In dit hoofdstuk worden de gefilterde factoren en de input van verandermanagement theorieën samengebracht, om uiteindelijke tot één model te komen waarmee het ontwikkelproces in de initiatieffase van het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen is te analyseren. In hoofdstuk 5 worden de drie cases beschreven. Tevens worden in dit hoofdstuk doormiddel van het model de factoren beoordeeld. In hoofdstuk 6 volgt uiteindelijke de conclusie. Hier worden de resultaten van de drie cases onderling vergelijken en wordt op basis van deze bevindingen een conclusie opgemaakt. Na hoofdstuk 6 rest nog de aanbevelingen. Het rapport sluit af met een discussie, waar de tekortkomingen van het onderzoek worden besproken, gevolgd door suggesties voor vervolg onderzoek en aanbevelingen voor de Brink Groep.
Jurjen Thomas
|27
2
Onderzoeksopzet
In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksaanpak beschreven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het soort onderzoek, het onderzoeksdesign en de methoden die hebben bijgedragen in het realiseren van de doelstelling van het onderzoek.
2.1
Soort onderzoek
In het onderzoek staat het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling centraal. Het betreft het ontwikkelproces van een bijzondere gebiedsontwikkeling, namelijk die van zware industrieterreinen waarbij thema het delen van energie- en reststromen leidend is. Het is vooraf niet te bedenken hoe dit ontwikkelproces zal verlopen, welke actoren belangrijk zijn of worden, welke resultaten eruit komen of hoe lang de initiatieffase zal duren (Van Randeraat, 2006). Daaraan kan worden toegevoegd dat mensen die invloed uitoefenen op het ontwikkelproces vaak intuïtief handelen. De complexiteit en het eigen karakter van het proces bemoeilijkt de uitvoering van een valide wetenschappelijk onderzoek. Om toch tot een gedegen onderzoeksopzet te komen is het onderzoek zowel op de theorie als de praktijk gericht en vormt het een combinatie van beschrijvend en explorerend onderzoek. Het resultaat is een kwalitatief onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van meerdere onderzoeksmethoden voor het beantwoorden van de centrale vraagstelling.
28 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
2.2
Onderzoeksdesign
Een schematische weergave van de onderzoeksopzet is opgenomen in Figuur 15. Ter ondersteuning van de leeswijzer is de hoofdstukindeling als onderligger toegevoegd en worden in deze paragraaf de genomen stappen toegelicht.
Figuur 15: Onderzoeksontwerp.
De eerste twee stappen bestaan uit een theoretische en praktische verkenning. Na een brede oriëntatie op de onderwerpen ‘bedrijventerreinen’ en ‘duurzaamheid’, is de focus op de zware industrie gelegd. Tijdens deze oriënterende fase is op basis van meerdere bronnen literatuuronderzoek verricht. Parallel aan deze literaire verdieping zijn gesprekken gevoerd met uiteenlopende personen uit verschillende organisaties om samen met de theorie tot een afbakening van het onderzoek te komen. Op basis van de verkenning is de probleemformulering, doelstelling en de centrale vraagstelling tot stand gekomen, als beschreven in het voorgaande hoofdstuk. Bij de volgende stap is opnieuw een theoretisch en praktisch gedeelte parallel uitgevoerd. Op basis van de centrale vraagstelling heeft een verdieping plaats gevonden in de onderwerpen ‘zware industrie’, ‘energie- en reststromen’ en ‘het ontwikkelproces van
Jurjen Thomas
|29
gebiedsontwikkelingen’. Naast de verdieping is op basis van deze theorie een aantal factoren gefilterd die het ontwikkelproces beïnvloeden. De resultaten uit hoofdstuk 3 hebben als input gediend voor de ontwikkeling van de analysemethode (processcan), zoals toegelicht in hoofdstuk 4 ‘Analysekader’. De bruikbaarheid van de analysemethode wordt getoetst tijdens de casestudie. Tevens wordt op basis van de literatuur en secundaire documentatie die beschikbaar is over de cases een analyse uitgevoerd. Onderdeel van de analyse zijn de interviews met personen die in het ontwikkelproces om tot het koppelen van energie- en reststromen te komen betrokken zijn of waren. De laatste stap wordt gevormd door de ‘conclusie en aanbevelingen’. Eerst wordt in hoofdstuk 6 de conclusie beschreven aan de hand van de subconclusie die gedurende het onderzoek zijn ontstaan. Tevens wordt er in dit hoofdstuk nader ingegaan op de resultaten van de casestudie en wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvragen en de centrale onderzoeksvraag. De laatste stap in het onderzoeksontwerp wordt ingenomen door de aanbevelingen. De aanbevelingen zijn onderdeel van het hoofdstuk ‘Discussie’, waarin naast de beperkingen van het onderzoek, wordt ingegaan op de theoretische en praktische vervolg stappen.
2.3
Methoden en technieken
De basis van het onderzoek wordt gevormd door de combinatie van het literatuuronderzoek, de oriënterende gesprekken en de casestudie. Het verkennende karakter van het onderzoek wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de beperkte Nederlandse ervaring en literatuur met betrekking tot het ontwikkelproces om tot koppeling van energie- en reststromen te komen op zware industrieterreinen. De methoden en technieken die zijn gebruikt voor het onderzoek worden in deze paragraaf nader toegelicht. Er wordt onderscheid gemaakt tussen methoden en technieken als onderdeel van het bureauonderzoek en methoden en technieken als onderdeel van het veldonderzoek.
2.3.1 Bureauonderzoek Een groot gedeelte van het onderzoek is uitgevoerd van achter het bureau. Tijdens het bureauonderzoek zijn de volgende methoden en technieken gehanteerd om tot de gewenste verdieping te komen. Aan de hand van de literatuurstudie is een theoretische verdieping uitgevoerd naar verschillende onderwerpen uit de centrale vraagstelling. Het literatuuronderzoek heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van een methodiek voor de analyse van het ontwikkelproces waarbij de koppeling met energie- en reststromen tot stand komt op industrieterreinen.
2.3.2 Verkennende gesprekken Parallel aan de theoretische verdieping heeft een praktische verdieping plaatsgevonden door middel van het analyseren van documenten en artikelen, en door het voeren van verkennende gesprekken. In paragraaf 8.1.4 is een lijst opgenomen met de namen van de personen die in de aanloopfase zijn benaderd in het kader van dit onderzoek. De verscheidenheid in achtergronden van deze personen heeft tot een bewustere afbakening van het onderzoek geleid.
2.3.3 Actieonderzoek Onderdeel van dit onderzoek is het ontwikkelen van een instrument waarmee het ontwikkelproces dat vooraf gaat aan de implementatie van industriële ecologie op industrieterreinen geanalyseerd kan worden gebracht. Zo worden factoren van het ontwikkelproces die geselecteerd zijn in het theoretisch kader beoordeeld en
30 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
ingedeeld naar mate van kritische succes- of faalfactoren en worden handvatten aangereikt voor het bijsturen van het ontwikkelproces. In paragraaf 2.5 wordt nader op de uitwerking van dit instrument ingegaan. De combinatie van het ontwikkelen van een dergelijk analyse-instrument en door dit instrument te toetsen en verder te ontwikkelen tijdens de casestudie is deze aanpak te typeren als actie-onderzoek. Actie-onderzoek is rond 1940 ontstaan in de Verenigde Staten (Van der Zee, 2006). De uiteindelijke toetssteen van dit soort onderzoek ligt in de praktische bruikbaarheid van de gegenereerde kennis (Brouwer, 1986). Het herkenbare karakter van dit actie-onderzoek is zowel vanuit de aard van de onderzoeker, als vanuit het afstudeerbedrijf de Brink Groep, tot stand gekomen. Voor beide partijen is de praktische slag in het onderzoek cruciaal voor een geslaagd afstudeerproject.
2.4
Casestudie
“A case study is an empirical inquiry that investigates a contemporary phenomenon within its real-life context, especially when the boundaries between phenomenon and context are not clearly evident”. (Yin, 1994)
De casestudie is – zoals uit het onderzoeksdesign blijkt – een belangrijk onderdeel van het onderzoek. In de casestudie worden drie cases geanalyseerd en wordt het analysemodel uit het analysekader getoetst. Voor de selectie van de cases zijn uitgangspunten en selectiecriteria gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de cases die geselecteerd worden in Nederland liggen. Deze keuze is gemaakt om de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten te verhogen. Zo worden invloedrijke factoren zoals cultuur, wet- en regelgeving, politiek en taal uitgesloten. Een tweede uitgangspunt heeft betrekking op de bedrijventerreintypologie. Er is gekozen om alleen cases op te nemen die gelegen zijn op een zwaar industrieterrein, zeehaventerrein of gemengd bedrijventerrein. Een nadere toelichting van deze typologie wordt behandeld in paragraaf 3.1.1, tevens is de complete uitwerking van deze typologie opgenomen in de bijlage VII. Uit de vakbladen, via het internet en naar aanleiding van verkennende gesprekken is op basis van de uitgangspunten een longlist van projecten gefilterd (Bijlage V). Uit deze reeks van projecten zijn met behulp van negen selectiecriteria drie cases geselecteerd voor de uiteindelijke casestudie. Voor de selectiecriteria is onderscheid gemaakt in criteria met betrekking tot de thema’s industriële ecologie, proces en terrein. Thema 1 | Het terrein: Een cluster: een casus dient zich te bevinden op een terrein waarbinnen meerdere bedrijven geclusterd zijn of waar de plannen zijn om in de toekomst te clusteren. Goede infrastructuur: het terrein wordt zowel ontsloten over het spoor, het water als over de weg. Hoge milieucategorie: Op het terrein valt meer dan de helft van de bedrijvigheid onder de zware industrie (milieucategorie 4,5 en 6 ). Thema 2 | Het ontwikkelproces: Bedrijfskring: op het bedrijventerrein is een overkoepelde organisatie aanwezig. Samenwerking: De bedrijven op het terreinen werken onderling samen. Openheid: bedrijven staan open voor het uitwisselen van gevoelige informatie van bedrijfsprocessen om tot duurzame samenwerking te komen.
Jurjen Thomas
|31
Thema 3 | Industriële ecologie: Energie- en reststromen: op het terrein worden energie- en reststromen gedeeld of is er de intentie dit in de nabije toekomst te ontwikkelen. Duurzaam bedrijventerrein: duurzaamheid neemt een belangrijke positie binnen de gezamenlijke focus ten aanzien van het terrein. Energieverbruik: Energie vormt een belangrijk thema op het terrein. Hetzij door de aanwezige grootverbruikers, hetzij door de mogelijkheid om efficiënter om te gaan met de benodigde energie. Op basis van de uitgangspunten en selectiecriteria zijn drie zware industrieterreinen geselecteerd die zijn opgenomen in de casestudie van dit onderzoek, te weten: Casus 1 – Duurzaam Industriepark Cranendonck (DIC) De eerste casus betreft het Duurzaam Industriepark Cranendonck. Op dit terrein, gelegen ten zuiden van Eindhoven, is de Nyrstar Zinkfabriek gehuisvest. Nyrstar, tevens eigenaar van de grond, heeft in 1999 samen met een aantal andere partijen het idee opgepakt om een deel van het Nyrstar terrein te ontwikkelingen tot industrieterrein. In de nieuwe plannen met betrekking tot het DIC neemt het thema ‘industriële ecologie’ vanaf het begin een belangrijke plaats in het ontwikkelproces. Casus 2 – Industriepark Koningspleijn De tweede casus betreft het Industriepark Koningspleijn in Arnhem, waar op dit moment onder andere Industriepark Kleefse Waard is gelegen. Het terrein wordt ontsloten door de A12 en A325 via de N325. Daarnaast ligt het terrein in de rivieroksel waar de Neder Rijn en IJssel splitsen. Op het huidige terrein zijn inmiddels zestig bedrijven gevestigd. De buizen infrastructuur die op het terrein is achtergelaten door Akzo Nobel, is nu een belangrijk onderdeel van het industriepark. De huidige bedrijven delen via deze bestaande infrastructuur onder andere stoom, CO2, waterstof en perslucht. Er liggen plannen om het terrein uit te breiden en deels te herontwikkelen, waarbij in de nieuwe plannen het delen van energie- en reststromen een belangrijk thema vormt van de ontwikkelvisie. Casus 3 – Industrieterrein Moerdijk Bij de laatste casus, Industrieterrein Moerdijk, is het koppelen van energie- en reststromen reeds jaren geleden geïntroduceerd door de grote bedrijven. Onder andere Shell heeft als initiator hierbij een belangrijke rol vervuld. Om deze samenwerking te faciliteren en te stimuleren, is bij de aanleg van het terrein al gezocht naar het clusteren van activiteiten. Het haven- en industrieterrein (1.200 hectare netto uitgeefbaar) is verdeeld in een aantal thematische parken, zodat verwante bedrijven profiteren van elkaars producten en kennis. De vorming van industriële clusters draagt bovendien bij aan een zorgvuldige invulling en een optimale benutting 9 van het terrein. Industriële ecologie is op deze manier onderdeel van het beleid van het Havenschap geworden. Met behulp van het monitoren van de bedrijfsprocessen wordt gestuurd op de locatie van nieuw te vestigen bedrijven en het koppelen van bestaande. De belangrijkste overeenkomst tussen de drie cases is dat voor alle drie de terreinen het delen van energie- en reststromen hoog op de agenda staat. Het grootste verschil tussen de cases is dat – met betrekking tot de industriële ecologie – elk terrein zich in een andere fase van het ontwikkelproces bevindt.
9
Het Havenschap Moerdijk verricht adviserende, dienstverlenende en uitvoerende werkzaamheden ten behoeve van ontwikkeling, aanleg, uitgifte, beheer en exploitatie van het industrie- en haventerrein Moerdijk.
32 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
De cases worden op basis van twee primaire bronnen geanalyseerd. Om te beginnen is documentatie verzameld uit tijdschriften, kranten en via internet. Daarnaast is extra data verkregen via partijen die betrokken zijn met de cases. Ter verrijking van de bevindingen uit de documentatie zijn met meerdere personen van de betrokken partijen informatieve en diepte interviews gehouden. Omdat sommige ontwikkelingen nog in volle gang zijn en omdat het in dit onderzoek gaat om gevoelige zaken als samenwerking en vertrouwen, zijn er in de casusbeschrijvingen geen verwijzingen opgenomen naar de verkennende en diepte interviews. Dit is gedaan om de voortgang van de processen op deze terreinen niet te beïnvloeden.
2.5
De matrixmanagementmethode
Onderdeel van dit onderzoek is het ontwikkelen van een methode voor het analyseren van de succes- en faalfactoren tijdens het ontwikkelproces van het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen. Tevens verhoogt de methode de validiteit van het onderzoek, doordat er op een eenduidige wijze geanalyseerd wordt. De methode die in hoofdstuk 4 wordt beschreven is geïnspireerd op basis van de matrixmanagementmethode van Camp (1998). De matrixmanagementmethode wordt in deze paragraaf geïntroduceerd en wordt vervolgens omgebouwd naar een procesanalysemethode voor ontwikkelprocessen van bijzondere gebiedsontwikkelingen in het analysekader (Hoofdstuk 4). Camp (2008) stelt dat bij het managen van veranderingen binnen organisatie rekening moet worden gehouden met ontwikkelingen en bewegingen op drie verschillende gebieden: het technische, het politieke en het culturele gebied. Het technische beslaat alles wat in een organisatie geregeld moet worden, hieronder valt de inhoud van een businesscase, de informatiestromen, de procedures die doorlopen worden en de technische kennis die in de organisatie aanwezig is. Het politieke gebied heeft betrekking op de beïnvloedingsprocessen in de organisatie, waaronder de vergaderingen, onderhandelingen, belangen en de beslissers Figuur 16: Schets matrixmanagementmethode van Camp (2002) vallen. Het culturele verwijst naar allerlei specifieke gewoonten zoals het bedrijfsklimaat, de manier van samenwerken en de persoonlijke houding van de betrokken personen. Een totaal beeld van de matrix van Camp is opgenomen in Figuur 16. Aan de implementatie van het delen van energie- en reststromen (industriële ecologie) op industrieterreinen ligt een complex veranderingsproces ten grondslag. Zowel organisatorisch op het terrein, als bij de bedrijven zelf, moet er een veranderproces worden opgestart om tot industriële ecologie te komen. Dit veranderproces is bij een gebiedsontwikkeling onderdeel van het ontwikkelproces. De matrixmanagementmethode is ontwikkeld om veranderingen binnen organisaties te analyseren en te sturen, maar vormt tevens een ideale basis om het complexe ontwikkelproces – dat bij industriële ecologie komt kijken – te analyseren. Voor de implementatie van industriële ecologie is aanpassend vermogen nodig van de interne organisatie van de betrokken bedrijven, van de bedrijfskring op het industrieterrein en van de gemeente of havenschap. Deze verandering heeft een zachte, proces matige kant die veel overeenkomsten vertoont met de complexe veranderingen binnen organisaties.
Jurjen Thomas
|33
2.6
Validiteit
Voor de validiteit van kwalitatief onderzoek kan onderscheid worden gemaakt tussen interne en externe validiteit (Boaz en Ashby, 2003). Voor de interne validiteit – de mate waarin het redeneren van het onderzoek juist is uitgevoerd, spelen de drie casussen een belangrijke rol. Als aangegeven heeft elk ontwikkelproces zijn eigen karakter. Om de interne validiteit van het onderzoek te verhogen is ervoor gekozen om de drie casussen aan de hand van dezelfde matrixmethode te analyseren. Daarnaast is getracht de interviews voor elke casus bij de beslissingsbevoegden binnen de betrokken organisatie uit te houden. De mate van externe validiteit geeft aan in hoeverre de resultaten van het onderzoek zijn te generaliseren. Voor dit onderzoek is de externe validiteit moeilijk te bepalen. In de conclusie worden de resultaten uit de drie cases met elkaar vergeleken. Er kan voorzichtig worden geconcludeerd dat de factoren die in meerdere cases als kritische succesfactoren of kritische faalfactoren worden aangewezen, factoren zijn die ook bij andere bijzondere gebiedsontwikkelingen als invloedrijke factoren tijdens het ontwikkelproces kunnen worden beschouwd. Echter kan de validiteit verhoogd worden door in vervolg onderzoek het aantal cases uit te breiden. Met betrekking tot de generaliseerbaarheid van het onderzoek, moet naar het tweede onderdeel van het onderzoek worden gekeken. Namelijk de analysemethode (processcan) die wordt ontwikkeld, kan in de toekomst als instrument worden ingezet bij het analyseren en sturen ontwikkelprocessen en kent dus een hoge externe validiteit. Echter zal telkens opnieuw reflectie van de resultaten moeten plaats vinden, aangezien elk ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling unieke eigenschappen met zich meebrengt.
34 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
3
Theoretisch kader
Dit hoofdstuk vormt het theoretisch kader voor dit onderzoek. Er vindt een verdieping plaats op de drie onderwerpen, zware industrie, energie- & reststromen en proces. De verdieping dient in eerste instantie ter beantwoording van de onderzoeksvragen, die overeenkomen met de paragraaftitels. Tevens worden in dit hoofdstuk factoren gefilterd die het ontwikkelproces met betrekking tot het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen beïnvloeden. Deze factoren vormen de basis voor het analysekader. De factoren worden geaccentueerd door een licht blauw kader. Een overzicht van alle factoren is opgenomen in de conclusie van dit hoofdstuk.
3.1
Wat zijn zware industrieterreinen?
Het eerste onderwerp betreft de zware industrie. Ter beantwoording van deze onderzoeksvraag worden binnen dit onderwerp vervolgens vier thema’s behandeld. Allereerst wordt de typologie die in Nederland wordt gehanteerd voor bedrijventerreinen belicht. Hierna worden op één volgend de thema’s locaties, industrieclusters en duurzame bedrijventerreinen behandeld.
3.1.1 Industrieterreinen Sinds 2005 is de typologie van bedrijventerreinen gebaseerd op basis van het Integrale Bedrijventerreineninformatiesysteem (IBIS). Het doel van de IBIS-inventarisatie is tweeledig: inventariseren van en informeren over alle uitgiftes op nieuwe bedrijvenlocaties in Nederland (IBIS, 2009). Het IBIS geeft 10 tevens informatie over de planning van nieuwe werklocaties . Dit systeem wordt landelijk ingezet voor planningsdoeleinden van bedrijventerreinen op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau (Noordanus, 2008). Het IBIS rekent alleen met bedrijventerreinen, waarvan het bruto oppervlak meer dan een hectare omvat. Tevens worden terreinen die overwegend bestemd zijn voor kantoren, detailhandel of horeca niet meegenomen. 11
IBIS Werklocaties onderscheidt vijf typen bedrijventerreinen (IBIS, 2009) : Bedrijventerrein voor zware industrie: dit is een bedrijventerrein waar vestiging van alle soorten bedrijvigheid is toegestaan (inclusiesief milieuhinderlijke bedrijven) en waar minimaal bedrijvigheid in hindercategorie vijf is toegestaan; Zeehaventerrein: een bedrijventerrein met een laad- en loskade langs diep vaarwater, tevens toegankelijk voor zeeschepen. Gemengd bedrijventerrein: terrein met een hindercategorie één tot en met vier, bestemd voor reguliere bedrijvigheid en niet behorend tot de terreinen die zijn getypeerd als hoogwaardig bedrijvenpark of distributiepark. Hoogwaardig bedrijvenpark: een bedrijventerrein dat specifiek is bestemd voor bedrijven met hoogwaardige (productie- en/of R&D-) activiteiten. Distributiepark: bedrijventerrein dat specifiek is bestemd voor transport- en distributiebedrijven.
10
Bron: www.bedrijvenlocaties.nl. Wanneer er meerdere typeringen van toepassing zijn op het terrein dan heeft de typering die van toepassing is op het grootste deel van het terrein voorrang boven de andere typeringen. 11
Jurjen Thomas
|35
In dit onderzoek ligt de focus op de zware industrie. Het onderzoek richt zich zodoende hoofdzakelijk op de bedrijventerreinen voor zware industrie en de zeehaventerreinen. Het merendeel van de gemeenten en regio’s hebben de IBIS typologie bij de planning van lokale en regionale bedrijventerreinen overgenomen. De totale voorraad bedrijventerrein in Nederland telde op 1 januari 2008 rond de 100.900 hectare bruto en bijna 74.000 hectare netto bedrijventerrein (Tabel 5). De zware industrie, waaronder in dit rapport de zware industrieterreinen en de zeehaventerreinen vallen, omvat 30% van de totale voorraad bruto terrein. Type bedrijventerrein
oppervlak (hectare bruto)
oppervlak (hectare netto)
Zwaar industrieterrein
9.465
7.418
Zeehaventerrein
20.543
13.224
Gemengd bedrijventerrein
57.741
44.291
Hoogwaardig bedrijvenpark
3.708
2.601
Distributiepark
4.564
3.077
Niet bekend
4.889
3.171
Tabel 5: Voorraad aan bedrijventerreinen naar terreintype (peildatum 1 januari 2008) (IBIS, 2009).
3.1.2 Locaties Ondanks het belang van de Nederlandse industrie anno 2009, kan niet onopgemerkt blijven dat Nederland in de afgelopen 50 jaar een verschuiving naar een diensteneconomie heeft doorgemaakt. Volgens Atzema (1999) wordt de Nederlandse Industrie sinds 1963 gekenmerkt door een proces van ruimtelijke deconcentratie. De voorheen sterke industriële basis van grote steden als Amsterdam, Rotterdam en Utrecht is nagenoeg verdwenen. Het aantal banen in de industriesectoren ligt in Amsterdam en Utrecht rond de 5%, in Rotterdam rond de 11%. De industrie is nu vooral te vinden in de middelgrote steden zoals Almelo, Bergen op Zoom, Roermond, Helmond, Roosendaal en Deventer. Ondanks deze deconcentratie onderscheiden Atzema en Wever (1999) vijf gebieden met een forse concentratie industrie. Het gebied tussen de Maasvlakte en Gorinchem, het Noordzeekanaalgebied, van de pier in IJmuiden tot het IJ in Amsterdam, de provincies Noord-Brabant, ZuidFiguur 17: Overzicht concentraties zware Limburg en Twente. industrie. In dit onderzoek is tien jaar na het onderzoek van Atzema en Wever een quickscan uitgevoerd naar de locaties van de industrie in Nederland. De locaties zijn verzameld aan de hand van een data-analyse van de verschillende brancheorganisaties die de sectoren vertegenwoordigen. Figuur 17 geeft een samenvatting van deze analyse weer. Atzema en Wever (1999) concluderen, op basis van een vergelijking van de werkgelegenheid in de industrie van deze gebieden (1973 is dit 54% ten opzichte van 50% in 1997), een continuïteit in de ruimtelijke dynamiek. Er komen geen nieuwe industriegebieden meer bij, maar de oude regio’s behouden tot op zekere hoogte hun industrieel karakter (Atzema, 1999). Op basis van de data-analyse tijdens dit onderzoek is een overzicht van industrieconcentraties geschetst (Figuur 17). Wanneer deze figuur naast de figuur van Atzema (1999) wordt gelegd, is te concluderen dat de situatie – op dit schaalniveau – in de afgelopen tien jaar ongewijzigd is gebleven.
36 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
3.1.3 Clusters Een uiteenlopende regionale economische groei wordt onder andere veroorzaakt door externe schaalvoordelen die bedrijven in regio’s ondervinden. Voorbeelden hiervan zijn de aanwezigheid van goed opgeleid personeel, van kennis en informatie over technologie en markten, van grondstoffen, een passende infrastructuur en de aanwezigheid van toeleveranciers en afnemers (Brakman & Garretsen, 2005; Weterings et al, 2007). Deze omgevingsfactoren worden vaak gekoppeld aan de voordelen van clustering. De ruimtelijke nabijheid tussen deze bedrijven zou de leerprocessen en de onderlinge concurrentie stimuleren. Begin jaren negentig verrichtte de econoom Micheal Porter (1990) een diepgaand onderzoek naar het begrip cluster. Mede door de verschijning van de publicaties van zijn bevindingen - ‘the competitive advantage of nations (1990) - geniet het begrip wereldwijde bekendheid. Ook de Nederlandse regering stimuleert de vorming van regionale clusters van groeisectoren (ofwel sleutelgebieden) die het al relatief goed doen (‘pieken in de delta’) (Weterings et al., 2007). Ter Wal (2008) stelt dat het creëren en stimuleren van clusters, met al dan niet onderling verbonden bedrijven, alleen al vanwege de aangetrokken bedrijvigheid en werkgelegenheid een wenselijke zaak is. Lokale samenwerking en kennisuitwisseling binnen het cluster vormen een belangrijk deel van de meerwaarde van een locatie in een cluster ten opzichte van een locatie daarbuiten. Daarnaast is het sturen op clustering op meerdere zware industrieterreinen onderdeel van het vestigingsbeleid geworden. Een belangrijke beweegreden voor het sturen op clusters op bijvoorbeeld Moerdijk en de Maasvlakte I en II is het voordeel dat op basis van het delen van energie- en reststromen behaald kan worden.
Het clusteren van bedrijven als onderdeel van de strategie, draagt bij aan de kansrijkheid van onderlinge samenwerking en stimuleert onder andere het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen (o.a. Weterings et al., 2007).
3.1.4 Duurzame bedrijventerreinen Mede door koplopers in duurzaamheid als Al Gore, Braungart en McDonough gaan de ontwikkelingen betreffende dit onderwerp in sneltreinvaart. Zelfs was er in 2009 een officiële ‘Dag van de duurzaamheid’, waar ondanks de economische crisis landelijk kleine en grote projecten werden geïnitieerd door toonaangevende marktpartijen als TNT, Eneco en Akzo-Nobel. Zoals Buck (2009) al aangaf, de wereld is aan het veranderen en over 20 jaar ziet deze wereld er heel anders uit. Hierbij doelt Buck op de introductie van elektrisch vervoer, nieuwe vormen van energie en nieuwe industrieën rondom deze nieuwe technologieën. In dit onderzoek wordt een klein onderdeel van deze ‘nieuwe’ wereld nader onderzocht; het ontwikkelproces dat leidt tot industriële ecologie op industrieterreinen. Aangezien deze benadering onderdeel is van de aanpak om tot duurzame bedrijventerreinen te komen, wordt in deze paragraaf nader op dit begrip ingegaan. Het begrip duurzaam bedrijventerrein heeft in de afgelopen twee decennia een ware ontwikkeling doorgemaakt. Waar in de jaren negentig vaak vanuit alleen de ecologische invalshoek naar duurzame bedrijventerreinen werd gekeken (Van Dinteren, 2008), is in de laatste jaren een integrale benadering toegepast, waarbij ook de maatschappelijke (sociale) en economische aspecten onderdeel zijn geworden van het begrip duurzaam bedrijventerrein. Waar in de jaren negentig alleen over het begrip werd gesproken, zijn nu de eerste duurzame bedrijventerreinen gerealiseerd, zoals bedrijventerrein RiVu, Ecofactorij Apeldoorn, Agriport A7 en zijn er tientallen initiatieven in voorbereiding, zoals Ecopark Emmeloord, Biopark Terneuzen en Klavertje Vier in Venlo. Het succes van deze integrale benadering vergelijkt Van Dinteren (2008) met het succes van het Cradle to Cradle concept (C2C) waar ook een dergelijke brede opvatting het begrip duurzaamheid wereldwijd opnieuw onder de aandacht heeft gebracht.
Jurjen Thomas
|37
Het containerbegrip duurzaam, maakt dat voor het begrip duurzaam bedrijventerrein meerdere definities circuleren. Een veel gebruikte definitie vindt haar oorsprong in de nota ‘Milieu en Economie’ (1997) van de ministeries van EZ, VROM, LNV en V&W;
“Een duurzaam bedrijventerrein is een terrein waar bedrijven en overheden systematisch samenwerken aan een optimaal (bedrijfs)economisch resultaat, minimale milieubelasting en efficiënt ruimtegebruik. Twee invalshoeken zijn daarin belangrijk: duurzame bedrijfsprocessen en duurzame inrichting van een bedrijventerrein.” (ECN, 1999)
In een publicatie van SenterNovem (2009) ter promotie van het MJA3 wordt een duurzaam bedrijventerrein nader omschreven als een terrein waar: Energie, water en grondstoffen worden uitgewisseld (Industriële Ecologie); Gezamenlijk gebruik wordt gemaakt van faciliteiten en bedrijfsruimtes; Het vervoer van goederen en personen wordt gecombineerd; Afvalstoffen collectief worden ingezameld en afgevoerd. De integrale benadering waar eerder in deze paragraaf over wordt gesproken wordt door Van Dinteren (2008) aan de hand van de ‘triple P-benadering’ vertaald naar een speelveld van duurzaamheidaspecten op bedrijventerreinen. De ‘Triple P-benadering’ bestaat uit de drie p’s People (sociaal), Profit (economie) en Planet (ecologie). Bij een duurzame ontwikkeling wordt geacht dat deze drie fundamentele onderdelen van het leven vanaf de start worden meegenomen in de ontwikkeling en na het bereiken van het doel er een harmonieus evenwicht tussen de drie onderdelen is ontstaan en zal blijven bestaan. Bij het model van Van Dinteren (2008) worden ecologie, economie en sociaal uiteengezet tegen vijf onderdelen van een bedrijventerrein waar duurzaamheid invloed op kan uitoefenen, te weten: bedrijfsprocessen, gebouwen, het terrein zelf, de terreinsituering en het terreinmanagement. Zoals aangegeven in Figuur 18 Is volgens Van Dinteren (2008) ‘bedrijfsprocessen en keten (symbiose)’ onderdeel van duurzame bedrijventerreinen. In een onderzoek door Konz & Van den Thillart (2002) wordt het begrip duurzaam bedrijventerrein echter getypeerd als een beleidsconcept dat door de overheid wordt aangestuurd (top-down). Zij pleiten voor een bottom-up benadering om tot duurzame terreinen te komen, waarbij zij industriële symbiose als middel zien, om dit doel te bereiken. Zij definiëren de door hen genaamde industriële symbiose op bedrijventerreinen als: Figuur 18: Samenspel van duurzaamheidaspecten op bedrijventerreinen
38 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
“Een proces van samenwerking op lokaal niveau tussen bedrijven onderling en met de overheid, gericht op het efficiënter inrichten en afstemmen van verschillende (industriële) activiteiten, met als doel duurzaam ondernemen mogelijk te maken en efficiënt om te gaan met energie, materialen, ruimte, logistiek en biodiversiteit.” (Konz & Van den Thillart, 2002)
Een integrale benadering op de economische, ecologische en maatschappelijke aspecten op meerdere schaalniveaus, dient als uitgangspunt voor het ontwikkelproces van duurzame industrieterreinen waar industriële ecologie onderdeel van uitmaakt (o.a. Van Dinteren, 2008).
Het vertrouwen tussen bedrijven onderling en met de overheid op lokaal niveau, vormt de basis voor een ontwikkelproces om industriële ecologie te introduceren op industrieterreinen (vrij naar Konz & Van den Thillart, 2002).
3.2
Wat is het delen van energie- en reststromen?
In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de theoretische achtergrond van het delen van energie- en reststromen op bedrijventerreinen. Naast een korte beschrijving van de totstandkoming van deze ontwikkeling worden begrippen behandeld, zoals; energie efficiency, integraal ketenbeheer, industriële ecologie en industriële symbiose.
“Eén van de belangrijkst kernen in het begrip duurzaamheid zou moeten zijn, dat we toe moeten naar grotere efficiëntie, in het gebruik van energie en van grondstoffen in het algemeen. Dat leidt niet tot duurzaamheid zonder meer, maar het is wel belangrijk voor onze aarde dat we veel beter omgaan met onze hulpbronnen.” (Fresco, 2007)
3.2.1 Aandacht voor milieu en economie In het proefschrift van Konz en Van den Thillart (2002) worden voor de geschiedenis van de milieuzorg met betrekking tot de industrie en bedrijvigheid vier fasen onderscheiden. De eerste fase omvat de periode vlak na de Tweede Wereldoorlog. Na een sterke groei in productie en consumptie werd de milieuvervuiling die deze ontwikkeling met zich meebracht snel zichtbaar, echter duurde het tot het einde van de jaren zestig voordat het milieuprobleem werd onderkend als belangrijk maatschappelijk probleem (Konz & Van den Thillart, 2002). In de eerste fase waren isoleren, beheersen en verbergen de toepassingen om te voldoen aan de milieukwaliteitsnormen. In de tweede fase stonden een milieutechnische aanpak, de schoonmaaktechnologie en regelgeving centraal. Tijdens deze periode komt de milieuproblematiek hoog op de politieke agenda te staan, doordat er eind jaren zestig met enige regelmaat, zowel nationaal als internationaal over wordt geschreven. Daar tegenover staat dat het tevens de periode is die een dip kent met betrekking tot de aandacht voor het milieu, veroorzaakt door de oliecrisis in 1973-1974. Het overheidsbeleid bleek niet te leiden tot fundamentele verbeteringen en creëerde een defensief gedrag bij bedrijven (Konz & Van den Thillart, 2002). Milieu leek alleen maar geld te kosten, waardoor economische en ecologische belangen recht tegenover elkaar kwamen te staan. In de derde fase – eind jaren zeventig tot begin jaren negentig – staat de procesgeïntegreerde aanpak centraal. De noodzaak voor deze ontwikkeling komt voort uit de nieuwe problemen als bodemverontreiniging en zure regen waar Nederland mee wordt geconfronteerd en waar mondiale problemen als het broeikaseffect en de aantasting van de ozonlaag naar voren komen. Van een aanpak gericht op het verminderen van negatieve Jurjen Thomas
|39
effecten op water, bodem en lucht, werd nu gewerkt naar een integrale aanpak en planning. Door de overheid wordt naast de regulering door wetgeving en vergunningen in deze periode ook gestuurd op milieuvriendelijk gedrag, met behulp van financiële prikkels en het onder de aandacht brengen van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van grote ondernemingen ste De laatste fase – tot begin 21 eeuw – wordt door Konz & Van den Thillart (2002) getypeerd als de fase naar duurzaam ondernemen. Voor het opgang brengen van de mindset naar het duurzaam denken is volgens hen 12 een belangrijke rol weggelegd door het rapport van de World Commission on Environment and Development Our Common Future uit 1987. Het is de periode dat het begrip milieu verbreedde naar duurzame ontwikkeling en dat begin jaren negentig begrippen als integraal ketenbeheer, industriële ecologie, industrieel metabolisme, eco-efficiëntie, duurzaam ondernemen en de tripple P werden geïntroduceerd. In volgende paragrafen worden deze begrippen nader uitgelegd. Een schematische weergave van de verschillende fasen en de invloed van de fasen op de emissiereductie is te vinden in Figuur 19. Als laatste wordt, in het kader van de ontwikkeling van de milieuzorg, in deze Figuur 19: Vier fase milieuzorg Samenspel van duurzaamheidaspecten op bedrijventerreinen (Konz & Van den paragraaf stil gestaan bij de huidige Thillart, 2008) economische crisis waar de wereld zich in bevindt. Net als Konz & Van den Thillart constateren tijdens de oliecrisis 1973-1974, bevestigt eerder onderzoek (Van Zanden & Verstegen, 1993) dat in perioden van economische malaise de inzet voor een gezond milieu aanmerkelijk verflauwt (Trouw, 1993). Toch is opmerkelijk dat in de huidige crisis (2008-2009), ondanks dat er minder investeringsbudget beschikbaar is, een tegenovergestelde reactie merkbaar is. Het begrip duurzaamheid blijft in populariteit toenemen. Zowel binnen het vastgoed, gebiedsontwikkeling als binnen de industriesectoren is het onderwerp van gesprek. Zo kent het jaar 2009 veel symposia en congressen en is er zelfs een officiële dag van de duurzaamheid georganiseerd op 9-9-2009. Daarnaast zijn er bedrijven die duurzaamheid definitief onderdeel maken van hun organisatie. Eigen belang is uiteraard bij deze ontwikkeling een onderliggende motivatie, aangezien de Nederlandse overheid niet wil afwijken van haar duurzaamheiddoelstellingen (§ 1.2.4), wordt het sturen op duurzaamheid meer en meer verankerd in de Nederlandse wetgeving. Zo zal de overheid in de toekomst alleen nog werken met bedrijven met een bepaald duurzaamheidkeurmerk en zal ook de bestaande vastgoedvoorraad niet ontkomen aan bepaalde duurzaamheideisen. Uiteraard, zoals ‘normaal’ bij een economische teruggang, stagneren een aantal initiatieven, omtrent industriële ecologie, door het feit dat initiatiefnemers uit de industrie nu de focus leggen op het redden van het bedrijf en geen energie, tijd en geld willen stoppen in nieuwe ontwikkelingen. Toch biedt deze crisis als beschreven ook kansen met betrekking tot duurzame ontwikkeling. De overheid wil graag investeren om de economie op gang te houden. Dit gegeven in combinatie met het feit dat steeds meer provincies en gemeenten duurzaamheid hoog op de politieke agenda hebben staan, biedt het kansen om initiatieven – zoals industriële ecologie – toch van de grond te krijgen.
12
Ook wel de Brundtlandcommissie genoemd.
40 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
“The Chinese use two brush strokes to write the word 'crisis.' One brush stroke stands for danger; the other for opportunity. In a crisis, be aware of the danger - but recognize the opportunity.” (John F. Kennedy, 1959)
3.2.2 Energie en efficiency Energie is een complex begrip met meerdere betekenissen en wordt in tal van wetenschappelijke contexten gebruikt. In het kader van dit onderzoek staat energie voor de natuurkundige eenheid Joule (J).
Figuur 20: Energieverbruik Nederland (CBS, 2009)
In Nederland gebruiken we jaarlijks 3.233 PJ aan energie, opgewekt uit olie, kolen, gas en duurzame bronnen (SenterNovem 2009). Deze energie wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit, warmte, brandstoffen en grondstoffen voor bijvoorbeeld plastic. Binnen het energieverbruik van de industrie in Nederland, nemen de Figuur 21:Energieverbruik Nederland naar toepassing (alle waarden in PJ) sectoren chemie, raffinage, papier en (SenterNovem, 2006). metaal 70% hun voor rekening. Van het totale energieverbruik wordt 38% (1.224 PJ) gebruikt voor warmte voorziening. De 1.224 PJ voor warmtevoorziening gaat voor 48% naar de industrie, 45% naar de gebouwde omgeving en voor 7% naar de landbouw (vooral glastuinbouw). Figuur 22: Totaal nuttige warmteproductie in Nederland in PJ(SenterNovem, 2006).
Zolang energie uit fossiele brandstoffen wordt gemaakt, draagt besparen op energie bij aan de CO2 reductie. Voor het bereiken van een zo duurzaam mogelijke energievoorziening heeft de TU Delft een strategie ontwikkeld, die ook bekend staat onder de term 'Trias Energetica'. Het begrip werd geïntroduceerd door Novem (Lysen, 1996) en is als strategie uitgewerkt door de TU Delft (Duijvestein).
Jurjen Thomas
|41
De Trias Energetica is opgebouwd uit drie stappen (VROM, 2009): Stap 1 Gebruik zo min mogelijk energie. Stap 2 Gebruik duurzame energie, zoals zonne-energie of windenergie. Stap 3 Gebruik energie van bronnen die op kunnen raken (aardgas, kolen) zo slim mogelijk. Energie efficiency vormt een belangrijke bijdrage in stap 1 en 3 van de Trias Energetica. De stappen worden opeenvolgend genomen, zodanig dat eerst zoveel mogelijk maatregelen uit stap 1 worden genomen; kan dit niet meer verantwoord gedaan worden, dan zoveel mogelijk maatregelen uit stap 2 en ten slotte een eventuele restvraag met stap 3.
3.2.3 Integraal ketenbeheer Integraal ketenbeheer kan worden gedefinieerd als het economisch, milieutechnisch en maatschappelijk verantwoord beheren van stofkringlopen in de keten van grondstof-productie-consumptie-afvalverwijdering. Integraal ketenbeheer kan worden gezien als de voorloper van industriële ecologie. Door middel van de analyse van productieketens en consumptieketens van de grondstoffase tot de afvalfase is het mogelijk in kaart te brengen waar efficiënter met (grond)stoffen en restproducten kan worden omgegaan, om zowel kosten te besparen als de milieudruk te verlagen. In een schakel van de keten kan de analyse zich louter richten op 'technische' aspecten, op de materiaal- en energiestromen, maar ook is het mogelijk dat aandacht wordt gegeven aan de organisatie. Aangezien stof- en energiestromen het gevolg zijn van menselijk gedrag, wordt er in het integraal ketenbeheer vaak een onderscheid gemaakt tussen een keten in materiële zin (stoffen, producten en milieueffecten) en de keten in sociale of institutionele zin (de organisatie van maatschappelijke activiteiten in de keten) (Hofman et al, 1997). De analyse van de organisatie van een keten richt zich op de verantwoordelijkheden van de betrokken actoren, procedures binnen bedrijven en tussen bedrijven onderling en welke invloed dit heeft op de feitelijke stof- en energiestromen.
Het analyseren van de verantwoordelijkheden van de betrokken actoren, als noodzaak voor het slagen van integraal ketenbeheer binnen bedrijven en tussen bedrijven onderling (vrij naar Hofman et al, 1997).
Het inzichtelijk maken van de bestaande structuren en procedures binnen bedrijven en tussen bedrijven onderling (Hofman et al, 1997).
3.2.4 Industriële ecologie De aandacht voor integraal ketenbeheer heeft geleid tot milieugerichte productontwikkeling, waarbij in het ontwerpproces werd gestreefd naar een minimale milieubelasting in de gehele productieketen (Konz & Van den Thillart, 2002). Volgens Konz & Van den Thillard (2002) leidde de verdere uitwerking van dit ontwerpprincipe en de vergelijking met ecosystemen tot onder andere het begrip industriële ecologie. Bij dit concept wordt gezocht naar het sluiten van kringlopen van materiaal- en energiestromen, waarbij zowel binnen een keten als in regionaal verband elkaars energie- en reststromen optimaal worden benut. In de literatuur wordt het begrip ‘industriële ecologie’ gebruikt als overkoepelende term voor alle concepten die de milieueffecten van een groep van ondernemingen in hun onderlinge samenhang beschouwen (Baas et al, 1999). In dit rapport wordt zowel over het delen van energie- en reststromen gesproken als over ‘industriële ecologie’. In het kader van het onderzoek wordt voor deze terminologie dezelfde definitie gebruikt.
De milieueffecten van een groep van ondernemingen in hun onderlinge samenhang beschouwen (Baas et al, 1999).
42 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
“Veel bedrijven hebben processen, faciliteiten, halffabrikaten of producten waar andere bedrijven ook gebruik van zouden kunnen maken. Dat gebeurt echter bijna nooit; de meeste bedrijven moeten zelf investeren in de voorzieningen die ze alleen zelf gebruiken. Dat is vaak niet alleen inefficiënt, het leidt ook tot verspilling van energie en grondstoffen.” (Gebiedsvisie Nyrstar, 1999)
Het idee achter het delen van energie- en reststromen of anders gezegd, industriële ecologie, is dat industrieën en bedrijven de milieubelasting proberen te elimineren, door energie- en reststromen zo te bewerken dat zij als grondstoffen kunnen dienen voor andere productieprocessen. Er moet naar gestreefd worden om, zowel binnen bedrijven zelf, als tussen bedrijven onderling, energie- en grondstoffen zodanig te gebruiken en uit te wisselen, dat energie en materialen zo min mogelijk verloren gaan. Hierbij wordt uitgegaan dat de grenzen van de samenwerking geografisch bepaald worden, bijvoorbeeld door de samenwerking te beperken tot een industrieterrein of een industrieregio. (vrij naar ECN, 1999).
Het elimineren van de milieubelasting als onderdeel van het gemeenschappelijke belang (vrij naar ECN, 1999). Twee begrippen die in de literatuur vaak worden gehanteerd en tevens overeenkomen met de bovenstaande definitie zijn eco-efficiëntie en industrieel metabolisme. Eco-efficiëntie is in het leven geroepen door het World Business Councel for Sustainable Development (WBCSD) en is een managementfilosofie die ondernemingen aanspoort tot duurzame milieutechnische verbeteringen, die tegelijkertijd economisch voordeel opleveren. Eco-efficiëntie wordt bereikt door het produceren van producten en diensten die de menselijke behoeften bevredigen en de kwaliteit van het leven bevorderen en gelijktijdig de milieubelasting en de grondstoffenintensiteit per productketen verminderen tot een niveau dat ten minste overeen komt met de geschatte draagkracht van de aarde (WBCSD, 2009). Gelders (2005) omschrijft industrieel metabolisme als het totaal aan materiaal- en energiestromen in het economisch systeem. Het gaat daarbij om een analytische beschrijving van de door de menselijke activiteiten teweeggebrachte circulatie van materialen en energie, vanaf het winnen van grondstoffen tot en met hun re-integratie in biochemische cycli.
“De industriële ecologie is een boeiende theorie, maar ze omzetten in de praktijk zal niet eenvoudig zijn. De samenwerking tussen de economische actoren moet immers op een nieuwe leest geschoeid worden en de nadruk leggen op samenwerking in plaats van op concurrentie. De muren tussen beroepen moeten worden gesloopt en ingenieurs, zakenmensen en biologen moeten worden aangespoord om samen nieuwe concepten uit te werken. De vraag is of de ondernemingen, die steeds scherper moeten concurreren, bereid zullen zijn om mee te werken?” (Mouazan, 2008)
De verschuiving van het sturen op concurrentie naar het sturen op samenwerking met een gezamenlijke focus als bindende factor (vrij naar Mouazan, 2008).
3.3
Hoe ziet het ontwikkelproces eruit?
Deze paragraaf vormt een algemene verdieping naar het begrip gebiedsontwikkeling en het ontwikkelproces dat bij een dergelijke ontwikkeling komt kijken. Na de theoretische beschrijven van verschillende onderdelen die bij het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling komen kijken, wordt aan het eind de brug gelegd Jurjen Thomas
|43
tussen het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling en het ontwikkelproces dat komt kijken bij het introduceren van het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen. In eerste instantie wordt kort het algemene begrip gebiedsontwikkeling toegelicht, waarna wordt ingezoomd op het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling. Vervolgens worden de begrippen procesmanagement en verandermanagement besproken en vindt een verdieping plaats naar de stuurbaarheid van een ontwikkelproces. Als laatste wordt naar de mindset gekeken die nodig is om industriële ecologie onderdeel te maken van het ontwikkelproces bij (her)ontwikkelingen van zware industrieterreinen.
3.3.1 Gebiedsontwikkeling In deze subparagraaf wordt nader ingegaan op het begrip gebiedsontwikkeling. Uit de vakgerelateerde literatuur is het begrip niet meer weg te denken. Al snel wordt in Nederland een (her)ontwikkeling van een gebied van enig omvang, waar meerdere functies en meerdere partijen bij betrokken zijn, als een gebiedsontwikkeling getypeerd. Door de brede interpretatie van het begrip is het formuleren van een eenduidige definitie een lastige opgave. Zo hanteert Wolting (2006) de omschrijving: ‘Gebiedsontwikkeling is een containerbegrip voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied en in het stedelijk gebied’. De Zeeuw (2008) legt de nadruk in zijn definitie meer op het complexe proces dat onlosmakelijk verbonden is met een gebiedsontwikkeling: ‘Gebiedsontwikkeling is de kunst van het verbinden van functies, disciplines, partijen, belangen en geldstromen, met het oog op de (her-)ontwikkeling van een gebied.’. De laatste definitie suggereert dat de term gebiedsontwikkeling een bepaalde aanpak omhelst. Aangezien gebiedsontwikkelingen in de afgelopen jaren zijn geboren uit de noodzaak, om tot meer samenwerking en een betere afstemming van plannen in een gebied te komen (Reiswijzer, 2009), is dit de definitie die in dit rapport leidend is. In de Reiswijzer (2009) wordt geconcludeerd dat een gebiedsontwikkeling uiteindelijk leidt tot een betere afstemming tussen de verschillende belangen in een gebied, een betere afstemming tussen publieke en private functies en een integrale businesscase waarin de kosten en opbrengsten in het kader van de grondexploitatie met elkaar kunnen worden vereffend. De betere afstemming op de verschillende schaalniveaus benadrukt nogmaals het belang van de zachte kant van het proces, dat onderdeel is van een gebiedsontwikkeling. De complexiteit van het proces wordt onderstreept door de vele interacties tussen de vaak tientallen betrokken actoren. Het proces wordt door verschillende factoren tegelijk beïnvloed en vaak op een onverwachte manier en moment. Een gebiedsontwikkeling is volgens Van ’t Verlaat (2006) opgebouwd uit vijf elementen (Figuur 23). De context wordt gevormd door de maatschappelijke-, sociale- en economische ontwikkelingen. Tot de context worden tevens de beleid- en juridische kaders gerekend. Bij het tweede element, de inhoud, ligt de focus op de ruimtelijke kwaliteit. Uiteraard dient er binnen de inhoud van de gebiedsontwikkeling voldoende aandacht uit te gaan naar de sociale, politieke, economische, ecologische en sociaalculturele aspecten. Een derde belangrijk Figuur 23: De vijf elementen van een gebiedsontwikkeling (Van 't element wordt gevormd door de actoren die Verlaat, 2006). betrokken zijn in het gebied. Door de verschillende belangen en rollen van de actoren, bepalen zij de voortgang van het proces en zijn ze voor een groot deel verantwoordelijk voor de inhoud. Het vierde element dat Van ’t Verlaat onderscheidt bestaat uit de ‘middelen’ die komen kijken bij een gebiedsontwikkeling. Zonder de juiste
44 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
middelen, zoals grond en geld, is de realisatie van een gebiedsontwikkeling onmogelijk. Het vijfde element brengt de voorgaande vier elementen samen en omarmt het proces van een gebiedsontwikkeling. In de volgende subparagrafen wordt nader ingegaan op de complexiteit en de stuurbaarheid van het proces. 3.3.2 De initiatieffase Net als voor het begrip gebiedsontwikkeling zijn voor het proces dat hierbij komt kijken meerdere theorieën in omloop. In dit rapport wordt betreffende de indeling van het proces de meest gangbare verdeling gehanteerd. Hierbij wordt het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling opgedeeld in vier fasen, elke fase wordt afgesloten door middel van een fasedocument (Figuur 24). In een fasedocument leggen de betrokken partijen de afspraken en uitgangspunten voor een volgende fase vast. Voor de initiatieffase wordt in de theorie soms een andere benaming geïntroduceerd of wordt de Figuur 24: Fasering gebiedsontwikkeling. fase opgesplitst in meerdere fasen. Zo hanteren bijvoorbeeld Swinkels (2000) en Westerneng (2007) een extra acquisitiefase of planologische fase aan de voorzijde van het ontwikkelproces (Pleijte, 2008). De initiatieffase wordt getypeerd als de meest procesmatige fase, waarin over vrijwel alles onzekerheid bestaat. Het is vooraf niet te bedenken hoe het proces zal verlopen, welke actoren belangrijk zijn of worden, welke producten eruit komen of hoelang de startfase zal duren. Hierin is ieder gebiedsontwikkelingsproces uniek (Van Randeraat, 2006). Wel zijn er terugkerende onderwerpen te onderscheiden in deze fase. Zo wordt er tijdens de initiatieffase een verkenning en invulling van de opgave op hoofdlijnen gemaakt (Kenniscentrum PPS, 2006). Van Randeraat onderscheidt tijdens deze verkenning een aantal terugkomende elementen, zoals; partijen die samen, een ambitie bepalen, een programma van uitgangspunten opstellen en een integraal plan ontwikkelen met bijhorende grondexploitatie en juridische overeenkomsten. Het is echter niet eenduidig wanneer en in welke vorm deze vaste onderdelen zich voordoen.
Fasering van de initiatieffase, door middel van het onderscheiden van terugkerende onderwerpen, brengt overzicht in de complexiteit van deze fase.
Beslisdocumenten zoals het vastleggen van de ambitie, het programma van uitgangspunten en juridische afspraken helpen het ontwikkelproces een stap verder (vrij naar Van Randeraat, 2006). Het idee dat vooraf gaat aan de eerste fase kan door verschillende actoren worden geïnitieerd. Zo onderscheidt het ministerie van VROM (2009) dat gebiedsontwikkelingen kunnen voortkomen uit marktinitiatieven vanuit een grond- of vastgoedpositie en marktvoorstellen zonder positie, coalitieprogramma’s (van provincies of gemeenten) of uit beleidvoornemens. Een idee ontstaat veelal uit een probleem en/of een beleidsambitie in een gebied, dat wordt vertaald naar een opgave. Een procesmanager kan in deze fase een belangrijke rol vervullen, door draagvlak te creëren onder betrokken partijen, de mogelijke samenwerking te verkennen, commitment te bevorderen en de financiële kaders af te tasten (Schapendonk, 2007). De initiatieffase wordt over het algemeen afgesloten met een intentieovereenkomst waaraan een samenwerkingsverband ten grondslag ligt.
Jurjen Thomas
|45
Een procesmanager die een belangrijke rol vervult door het creëren van draagvlak voor het thema industriële ecologie onder de betrokken actoren en in de omgeving tijdens het ontwikkelproces (vrij naar Schapendonk, 2007).
Het vroegtijdig inzichtelijk maken van de financiële kaders draagt bij aan het verloop van het ontwikkelproces (o.a. Schapendonk, 2007). Na de initiatieffase wordt de haalbaarheidsfase gestart. In de haalbaarheidfase staat het ‘tekenen en rekenen’ centraal. In een herhalend proces worden de randvoorwaarden in een ontwerp vertaald en op haalbaarheid getoetst. Dit proces blijft zich herhalen totdat het gewenst ontwerp is ontstaan dat binnen de randvoorwaarden en financiële kaders past. Bij complexe gebiedsontwikkelingen wordt deze fase vaak opgesplitst in een definitiefase, waarin de randvoorwaarden worden opgesteld, een ontwerpfase, waarin continu naar een passend ontwerp wordt gezocht en een voorbereidingsfase, waarin het definitieve ontwerp tot een realisatieplan wordt uitgewerkt (VROM, 2009). In de realisatiefase gaat de daadwerkelijke gebiedsontwikkeling van start. Het uitdelen van verantwoordelijkheden, het organiseren van risicomanagement en een gestroomlijnde uitvoeringsorganisatie zijn randvoorwaarden bij de start van deze fase. De laatste fase betreft de exploitatie en het beheer. In deze fase zijn de verschillende projecten binnen de gebiedsontwikkeling overgedragen aan de eindgebruikers c.q. eigenaren: de woningen aan de kopers, de winkels aan de beleggers of particuliere eigenaren, de openbare ruimte en de groenvoorzieningen aan de gemeente. Bij bedrijventerreinen worden het beheer en de exploitatie steeds vaker overgedragen aan een private partij of aan een daarvoor opgerichte aparte onderneming (VROM, 2009).
3.3.3 Procesmanagement In voorgaande paragraaf is al enigszins duidelijk geworden dat het proces dat komt kijken bij een gebiedsontwikkeling, mede door de onvoorspelbaarheid, complex van aard is. In deze paragraaf wordt ingegaan op het managen van het complexe proces en de sturing die eventueel kan plaatsvinden. Ook deze theoretische verdieping wordt aan het eind van dit hoofdstuk gekoppeld aan het proces dat plaatsvindt, om het delen van energie- en reststromen op industrieterreinen te realiseren. Door de hoeveelheid betrokken actoren, de externe belangen, externe invloeden en de complexe besluitvormingsprocessen van gebiedsontwikkeling, is procesmanagement bij dit ontwikkelproces onmisbaar geworden. Bruil (2004) concludeert in een theoretische verkenning naar procesmanagement, dat procesmanagement succesvol kan zijn in situaties waar sprake is van uitgebreide netwerken, nieuwe kwesties of besluitvormingtrajecten. Procesmanagement kenmerkt zich daarbij, door te sturen in plaats van beheersen (Bekkering, 2001 in Bruil et al, Figuur 25: Van GOTIK naar TPVOK (Bron: Sturen op Ambitie, 2008) 2004), zoals bij projectmanagement het geval
46 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
is. Bruil vat het verschil project- en procesmanagement anders gezegd samen als: een projectmatige aanpak leent zicht goed voor de beheersing van de binnenkant - tijd, geld, organisatie, informatie en kwaliteit (GOTIK) van het project, terwijl de procesmatige benadering zich meer leent voor het sturen van de omgeving en het begrijpen van de context. Peek (2007) heeft de projectmatige beheersaspecten (GOTIK) vertaald naar processtappen voor gebiedsontwikkeling (Figuur 25), te weten; toegevoegde waarde, participatie, vooruitgang, openheid en kennis of expertise.
Rekening houden met externe factoren en belangen die het ontwikkelproces zowel positief als negatief kunnen beïnvloeden.
Procesmanagement tijdens het ontwikkelproces in de initiatieffase, waarbij sturing plaats vindt op het toevoegen van waarde, participatie, vooruitgang, openheid, kennis en expertise (o.a. Bruil et al, 2006 en Peek, 2007).
De bereidheid om externe expertise in te schakelen tijdens het managen van het ontwikkelproces (vrij naar Peek, 2007).
Het is wenselijk in een vroeg stadium tijdens de initiatieffase inzicht te werven in de interne kennis onder de betrokken actoren (vrij naar Peek, 2007).
“Projecten zijn de brug tussen de virtuele wereld van ideeën en de materiële wereld van de resultaten. In een omgeving waarin je afhankelijk bent van veel verschillende stakeholders is het bouwen van die brug vaak moeilijk en onvoorspelbaar!” (Bekkering, 2007)
Zoals uit voorgaande alinea’s blijkt is een complex proces enigszins te sturen door het toepassen van procesmanagement. Het verlies aan controle is iets wat te allen tijde moet worden voorkomen, daarom gaat een procesmanager naast het beheersen nog een stap verder en wordt er continu gezocht naar instrumenten om het proces te sturen. De huidige en toekomstige gebiedsontwikkelingsopgave vraagt om een vorm van sturing die verschillende (soorten) kennis, inzicht en vaardigheden in zich verenigt (Bruil et al, 2004). Het procesmanagement bezit de nodige creatieve kwaliteiten om nieuwe oplossingen te bedenken om het proces vlot te trekken wanneer er sprake is van botsende belangen, cultuurverschillen of onderling wantrouwen tussen de betrokken actoren (van ‘t Verlaat, 2006). In de volgende subparagraaf worden een aantal sturingstheorieën en instrumenten om te sturen tijdens het ontwikkelproces van gebiedsontwikkeling nader bekeken.
Creativiteit en flexibiliteit van actoren als fundamentele kwaliteiten tijdens het managen van het ontwikkelproces (vrij naar Van ’t Verlaat, 2006).
3.3.4 Het stromenmodel van Kingdon Bruil (2004) en Schapendonk (2007) maken een interessante theoretische koppeling tussen het proces van de gebiedsontwikkeling en het stromenmodel van Kingdon (1995) afkomstig uit de Amerikaanse beleidswetenschap. Kingdon onderscheidt in zijn model voor het analyseren van het veranderproces bij complexe veranderingen de drie stromen problemen, beleidsplannen en politiek. Het samenspel tussen deze stromen en het belang van het juiste moment, ook wel policy window of window of opportunity genoemd, Jurjen Thomas
|47
zorgt ervoor dat kansen ontstaan om initiatieven te realiseren en het proces een stap verder te helpen (Bruil et al, 2004). Bruil (2004) zoekt tijdens de analyse van de integrale gebiedsontwikkeling ‘Het stationsgebied ’s-Hertogenbosch’ Figuur 26: Schematische weergave van de stromen en policy windows van Kingdon naar de dynamiek van (1995). procesveranderingen in de koppeling van drie stromen: (h)erkenning van afwisselend in beeld komende problemen; discussie over en de voortdurende verandering van beleidsplannen; niet-aflatende stroom van politieke gebeurtenissen. Schapendonk (2007) stelt dat een regionale gebiedsontwikkeling met behulp van het model kan worden teruggebracht naar de essentie van een opgave, een concept en politiek draagvlak, die op enig moment moeten worden verbonden, om te komen tot versnellingsmomenten en besluitvorming. Het model kan gebruikt worden om de ontwikkelingen met betrekking tot deze drie essentiële elementen inzichtelijk te maken en waar mogelijk bij te sturen om het gewenste versnellingsmoment te laten ontstaan. Schapendonk vertaalt de drie stromen naar de essentie van gebiedsontwikkeling: de opgave; maatschappelijke problemen en dynamische processen vormen samen de sence of urgency; concept; het gaat in deze stroom over visie, uitgangspunten en een globaal concept, ook kunnen alternatieve of scenario’s onderdeel zijn m.b.t. de opgave; politiek draagvlak; bij deze stroom maakt Schapendonk onderscheid tussen het politieke klimaat en de publieke opinie, de balans tussen politieke krachten en het overheidsapparaat bestaande uit politici en ambtenaren. Het moment waar de stromen elkaar ontmoeten wordt aangeduid als policy window. Schapendonk maakt onderscheid tussen informele en formele policy windows. Informeel kan bijvoorbeeld een informatieavond met omwonenden of een succesvolle borrel met grondbezitters zijn. Met formele momenten doelt hij op bijvoorbeeld de totstandkoming van een intentie-, samenwerkings- of realisatieovereenkomst. Een schematische weergave van de stromen en policy windows schetst Figuur 26 . Mensen die de drie stromen koppelen en gebruik maken van het policy window noemt Kingdon entrepreneurs. Zij fungeren als initiatiefnemers van de nieuwe ontwikkelingen en zijn bereid daar veel tijd, energie en soms ook geld in te steken (Bruil et al, 2004). Schapendonk definieert de entrepreneur die de stromen van regionale gebiedsontwikkelingen bij elkaar brengt als de procesmanager. Het is de persoon die in staat is om de policy windows te herkennen en zijn plan, dan wel ambitie op het juiste moment te pushen. Het gaat dan om herkennen (zien) en gebruiken (grijpen) van de policy window waarop door middel van opportunity management gestuurd kan worden. De entrepreneur hoeft niet per definitie iemand te zijn die binnen de projectorganisatie valt of de procesmanager van de gebiedsontwikkeling is. Een entrepreneur is succesvol vanwege de volgende eigenschappen (Schapendonk, 2007): Recht om gehoord te worden op basis van inhoudelijke expertise, het vermogen om voor anderen te spreken of een gezaghebbende positie in de besluitvorming; Goede politieke contacten en onderhandelingsvaardigheden;
48 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
-
Volharding. Succesvolle entrepreneurs besteden een groot deel van hun tijd aan praten met mensen, schrijven van stukken en brieven, etc. om zo hun ideeën te ‘pushen’.
De betrokken procesmanager (entrepreneur/dirigent) tijdens het ontwikkelproces, moet kwaliteiten bezitten zoals: gezag, een uitgebreid netwerk, onderhandelingstechnieken en volharding (vrij naar Schapendonk, 2007). Het stromenmodel van Kingdon is eigenlijk niet meer van een analysemethode, waarbij tijdens een veranderproces drie hoofd ontwikkelingen worden onderscheiden. Deze stromen leiden in het proces hun eigen weg. Op het moment dat de stromen dicht bij elkaar komen, kan het veranderproces een stap verder worden gebracht. Het policy window dat dan ontstaat, is een moment waarop in complexe processen ‘tijdelijk’ alles positief samenvalt. Door dit moment te (h)erkennen kunnen er besluiten worden genomen wat een versnelling in het proces creëert. Het belang van deze theorie ligt in het doorgronden van de eenvoud van complexe veranderprocessen. De theorie wordt in het analysekader gekoppeld aan het proces dat ten grondslag ligt van de implementatie van industriële ecologie op bedrijventerreinen. Daarnaast draagt dit theoretisch inzicht bij aan de analyse van de processen in de casestudie.
3.3.5 De systeemsprong Van Randeraat (2006) omschrijft het proces dat komt kijken bij complexe gebiedsontwikkelingen als een grillig verloop dat afhankelijk is van de duur van de zoektocht en de richting van de systeemsprong. Hierbij gaat hij ervan uit dat het ontwikkelproces primair wordt geleid door de zoektocht naar gemeenschappelijk belang, waarbij een continu spanningsveld aanwezig is tussen alle individuele belangen van de betrokken actoren. Met een systeemsprong duidt hij op een vervolg stap in het proces, te vergelijken met de policy windows in het stromenmodel van Kingdon. Sturing vindt volgens Van Randeraat plaats op beide niveaus. Uit de literatuur filtert Van Randeraat zes sturingselementen, openen, intensiveren, versnellen, verbeteren, overdragen en inbedden. De eerste vier hebben betrekking op de sturing tijdens de zoektocht, de vijfde om sturing tijdens de uiteindelijke systeemsprong en het zesde sturingselement wordt gebruikt om het geheel te integreren in bestaande processtructuren van sturende organisaties. Hieronder volgt een korte toelichting op de zes sturingselementen van Van Randeraat: 1. Openen: De kans op interacties verhogen door openen van processen, ruimte laten voor het continu toetreden en aftreden van nieuwe factoren. 2. Intensiveren: Op het juiste moment de hoeveelheid interacties vergroten. 3. Versnellen: De snelheid waarmee interacties ontstaan vergroten. 4. Verbeteren: De kwaliteit van interacties verhogen, zodat zingeving en betekenis ontstaat. 5. 6.
Overdragen: Het verder brengen van het gemeenschappelijke beeld naar de volgende procesronde doormiddel van overdrachtsdocumenten. Inbedden: Het afstemmen van de processtructuur en de handelingselementen op de structuren en methoden zoals bij achterliggende organisaties reeds bekend en gebruikt.
Het ontwikkelingsproces verloopt niet lineair, maar grillig en is afhankelijk van de duur van de zoektocht naar gemeenschappelijk belang en de richting van de systeemsprong (Van Randeraat, 2006). Tijdens de verschillende zoektochten wordt langzaam het gemeenschappelijk beeld gevormd. Er is tijd en energie nodig voor het herkennen van het eigen belang binnen het gezamenlijke belang en in het inzien of accepteren van de meerwaarde van het gemeenschappelijke belang. Zodra alle betrokken partijen tot beide inzichten zijn gekomen, kan een systeemsprong worden gemaakt. Een grafische weergave van de theoretische benadering Jurjen Thomas
|49
van Van Randeraat op het ontwikkelproces van regionale gebiedsontwikkeling is te vinden in figuur 27 op pagina 50.
Het luisteren naar elkaars belang en het onderbouwen van het eigen belang met als doe het versterken van het gemeenschappelijke belang (vrij naar Van Randeraat, 2006).
Er is tijd en energie (tijd/planning) voor het herkennen van het eigenbelang binnen het gezamenlijke belang (Van Randeraat, 2006). In het geval van het thema Industriële Ecologie gaat het om de bewust wording van het thema tijdens het ontwikkelproces. Het interessante aan de theoretische invalshoek van Van Randeraat is, dat de focus ligt op één processtroom, namelijk de zoektocht naar gemeenschappelijk belang. De momenten die hij omschrijft als systeemsprongen, zijn te vergelijken met de policy windows van Kingdon. Zijn theoretische bevindingen zijn dan ook deels tot stand gekomen op basis van de invalshoeken van Bruil en Kingdon. De verdiepingsslag ligt in deze paragraaf dus op het sturen van de stromen.
Figuur 27: Ontwikkelproces bestaande uit belangen en systeemsprongen (Van Randeraat, 2006).
3.3.6 Anders Veranderen (Cozijnsen, 2004) De beschrijving van Van Randeraat kent parallellen met theorieën uit de organisatiekunde op het gebied van verandermanagement. In deze subparagraaf wordt met betrekking tot het sturen tijdens complexe processen ingegaan op een theorie die voortkomt uit de organisatiewetenschap. Cozijnsen (2004) gaat in zijn boek ‘Anders Veranderen’ in op zes verander-v’s, verdiepen, verduidelijken, verbijzonderen, versnellen, verduurzamen en verbinden. Aangezien zowel bij gebiedsontwikkeling als bij het implementeren van industriële ecologie op industrieterreinen, het gaat om complexe veranderingen, is de keuze gemaakt om – naast theorieën omtrent het sturen van het gebiedsontwikkelingsprocessen – te kijken naar sturingsmethoden bij complexe organisatieveranderingen. In beide veranderingen spelen actoren met verschillende belangen een rol en worden mensen binnen vertrouwde, vastgeroeste situaties uitgedaagd, zich te bewegen en te vernieuwen. Als belangrijkste leidraad voor een verandering verwijst Cozijnsen naar het driefasenmodel van Lewin. Dit model geeft de drie stappen weer die actoren doorlopen tijdens een veranderproces en heeft dus betrekking
50 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
op de gedragsverandering, unfreezing, moving en freezing. Figuur 28 laat zien hoe Cozijnsen het model van Lewin koppelt aan de drie fasen die komen spelen bij een organisatieverandering. Voor de drie fasen zijn de volgende slaagfactoren te onderscheiden: 1. Het losmaken van de oude situatie en het vaststellen van een verbeterde situatie (unfreezing); 2. Het in beweging brengen van de organisatie en de mensen in de richting van een oplossingsroute sturen (moving); 3. Het verankeren van de aanpassingen in het gedrag (freezing). Deze slaagfactoren vormen de belangrijke handvatten voor een bewuste en gerichte aansturing per fase. Cozijnsen benadrukt dat een verandermanager zich moet realiseren, dat er altijd verschillen blijven tussen gedragsen organisatieverandering. De urgentie om te veranderen op organisatieniveau kan haaks staan op het ervaren van de noodzaak op individueel niveau. Een probleem dat ook vanuit het perspectief van gebiedsontwikkeling geregeld aan de Figuur 28: Drie fase model Cozijnsen op basis van Lewin orde is, de urgentie voor een gebiedsontwikkeling hoeft niet te sporen met de individuele belangen van gebruikers of omwonenden van het gebied. De volgende opsomming geeft een korte omschrijving van de zes verander-V’s van Cozijnsen weer: 1. Verdiepen: in dit eerste onderdeel is het zaak kennis van de materie op te doen en de juiste verdieping in de drie verschillende fasen toe te passen. Zo is bij de ontwerpfase alle kennis nodig voor het realiseren van een compleet ontwerp. 2. Verduidelijken: hierbij gaat het om de opgedane kennis over de materie op de juiste manier overbrengen onder de betrokken actoren. Op deze manier wordt de urgentie voor de verandering inzichtelijk, met draagvlak als gewenst resultaat. 3. Verbijzonderen: is een vervolg stap op verduidelijken, waarin verschillende actoren op eigenwijze worden ingelicht over de noodzaak om te veranderen. Als voorbeeld zullen mensen op de werkvloer op een andere wijze worden benaderd dan managers van afdelingen. 4. Versnellen: voor de voortgang in het veranderproces moeten voorgaande stappen geen vertraging oplopen. Het is in deze stap aan de verandermanager om het proces op gang te houden en waar kan te sturen op het versnellen van het proces. 5. Verduurzamen: lering trekken uit de opgedane ervaringen en kennis tijdens het veranderproces tot nu toe. Verder worden instrumenten en activiteiten verankerd onder de actoren. 6. Verbinden: tijdens deze stap staat het creëren van samenhang tussen alle verschillende veranderactiviteiten centraal.
De mate van bewustzijn onder de actoren van de noodzaak om een thema als het delen van energie- en reststromen leidend te maken tijdens het ontwikkelproces (vrij naar Cozijnsen, 2004).
Jurjen Thomas
|51
Reële afspreken maken en realistische doelen stellen tijdens het ontwikkelproces (o.a. Cozijnsen, 2004).
Het aantoonbaar maken van het nut van de verandering door te wijzen op resultaten van referenties (Cozijnsen, 2004).
Lering trekken uit opgedane ervaringen (Cozijnsen, 2004). De zes v’s zijn te verdelen onder vier bouwstenen. De verdieping heeft betrekking op de materie. Verduidelijken en verbijzonderen vallen onder de gedragskant. Het versnellen en het verduurzamen behoren onder de bouwsteen organisatie en het verbinden is een sturingskant. De v’s vormen een belangrijke leidraad bij het integraal veranderen en verbinden van bouwstenen en slaagfactoren (Cozijnsen, 2004) (Figuur 29).
Figuur 29: Overzicht van het veranderingsmodel van Cozijnsen (2004).
3.3.7 Mindset Bij het veranderen van een gebied of bij het implementeren van een innovatie zijn naast organisatorische veranderingen, ook vaak gedragsveranderingen noodzakelijk. Dit komt voort uit de vele partijen die betrokken zijn bij zowel gebiedsontwikkeling, als bij nieuwe innovaties zoals industriële ecologie op industrieterreinen. Iedere partij heeft zijn eigen belangen, eigen organisatiecultuur en eigen karakter, waarmee het deelneemt in 52 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
dit veranderproces. Om deze zachte kant van het veranderproces binnen dit theoretisch kader een plek te geven is gebruik gemaakt van de theorie over acceptatie en gedragsverandering die komt kijken bij het begrip duurzaamheid in relatie tot de bouwsector. Uit eerdere publicatie van Van Hal (2000) blijkt uit evaluaties van duurzaam gebouwde projecten, dat persoonlijk enthousiasme bij vrijwel alle succesvolle projecten een doorslaggevende factor is. Er is tijdens deze projecten altijd minstens één persoon aan te wijzen, die ondanks tegenstand en tegenslag, vanuit persoonlijk enthousiasme voor de kwaliteiten die duurzaamheid met zich meebrengt, de duurzame ambities hoog wist te houden in de werkprocessen en het uiteindelijke gebouw (Van Hal, 2008). Bij de acceptatie van duurzaamheid binnen huidige systemen en organisaties wordt vaak gesproken over de term ‘mindset’. Mede door de conservatieve cultuur binnen de bouwsector is er voor de mindset die nodig is om duurzaam bouwen onderdeel te laten uitmaken, voor deze sector een instrumentontwikkeld om de verankering van duurzaam bouwen te versnellen. Zo leiden vooroordelen over meerkosten, risico’s en angst voor ‘anders-dan-anders’ in de praktijk vaak tot een op voorhand negatieve houding en weinig enthousiasme voor duurzaam bouwen (Van Hal in Keijzers, 2008). De Green Round Table is een organisatie in Boston, met als doel het verduurzamen van de bouwsector in de regio. Voor de mindset heeft deze organisatie de zogenaamde Green Mindset Approach ontwikkeld. Deze methode is er op gericht om de bron van het enthousiasme voor duurzaam bouwen bloot te leggen. Om dit te realiseren start de benadering met een zoektocht naar de persoonlijke drijfveren van de betrokken actoren bij het project (Keijzers et al., 2008). Vervolgens zijn selectief luisteren en een herhaling van de eigen argumenten in veel gevallen desastreus voor de mindset. Om begrip te kunnen krijgen voor de situatie van de ander, zijn goed luisteren en het in eerste instantie over boord zetten van de eigen doelen echter cruciale vereisten (Van Hal, 2003). Tevens blijkt uit paragraaf 3.2 dat de acceptatie (draagvlak) op directieniveau een kritische succesfactor voor het proces om het delen van energie- en reststromen op industrieterreinen te introduceren. In het volgende hoofdstuk zal de mindset die bij sleutelfiguren noodzakelijk is, onderdeel vormen van een methode om het proces inzichtelijk te maken.
De aanwezigheid van persoonlijk enthousiasme onder de betrokken actoren is voorwaarden (Van Hal, 2000).
Een entrepreneur (kwartiermaker) houdt de ambitie van bijvoorbeeld het thema industriële ecologie hoog gedurende het ontwikkelproces, ondanks tegenstand en tegenslag (vrij naar Van Hal, 2008).
Het inzichtelijk maken van de persoonlijke drijfveren van de betrokken actoren (Keijzers et al., 2008).
Structuur in informatiestromen om betrokken en geïnteresseerde op alle niveaus te bereiken.
Professionaliteit tijdens overleg, wat uit in het naar elkaar luisteren en de inbreng en kritiek van andere accepteren (vrij naar Van Hal, 2003).
Jurjen Thomas
|53
3.4
Welke methoden zijn bruikbaar?
Verandermanagement is onlosmakelijk verbonden met het begrip gebiedsontwikkeling. Overal waar een droom, een gebiedsvisie of een masterplan van een gebied ligt, gaan bij de realisatie van de plannen veranderingen plaatsvinden. De fysieke veranderingen, maar ook de politieke en culturele veranderingen in een gebied hebben grote invloed op het ontwikkelproces. In deze paragraaf wordt uit het brede scala aan literatuur over het begrip verandermanagement: twee methoden nader bekeken, de matrixmanagementmethode van Camp en een combinatie van methoden van Hordijk (2008), onder andere gebaseerd op de theorie van Wilber.
3.4.1 Matrixmanagementmethode De grondlegger van deze methode is Noel Tichy (1983), waarna Peter Camp in 1986 in aanraking kwam met de bevindingen van Tichy. Camp interesseerde in het bijzonder het idee om de drie dimensies van veranderen – techniek, politiek en cultuur – in hun totaliteit te bekijken, te analyseren en te integreren. In de loop der jaren heeft Camp de matrixmanagementmethode verder ontwikkeld tot een bruikbare ‘speelse’ managementtool, die op vele werkvelden, waar veranderingen spelen, kan bijdragen aan het inzichtelijk maken van de krachten die in het veranderproces een rol spelen. In het analysekader van dit rapport wordt gekeken op welke manier de methode een zelfde rol kan vervullen bij het proces om tot het delen van energie- en reststromen op industrieterreinen te komen. Camp (2008) stelt dat bij het managen van veranderingen rekening moet worden gehouden met ontwikkelingen en bewegingen op drie verschillende gebieden: het technische, het politieke en het culturele vlak. Het technische beslaat alles wat in een organisatie geregeld moet worden. Het politieke heeft betrekking op de beïnvloedingsprocessen in de organisatie en het culturele verwijst naar allerlei specifieke gewoonten. De matrix (Figuur 30) bestaat uit drie kolommen en drie rijen. De drie kolommen geven de belangrijkste drie voorwaarden aan om te kunnen veranderen binnen een organisatie, namelijk: beleid, organisatie en personeel. Veranderen gaat niet voordat er een plan is opgesteld en er een strategie is geformuleerd die past bij de organisatie, vertaald in de voorwaarde ‘beleid’. Veranderen betekent tevens organisatie: werkzaamheden organiseren, keuzen maken, besluiten nemen en bijstellen. Tevens dient het plan of idee in Figuur 30: Basis matrix van Camp. een sociaal verband met anderen te worden gedeeld. Boven de laatste kolom staat personeel. Dit onderdeel heeft betrekking op het managen van mensen, het ontwikkelen en ontplooien van personeel, speelruimte en het dragen van de gemeenschappelijke doelen. Camp (2008) zet in de rijen van de matrix drie invalshoeken neer, waar vanuit je naar een veranderproces kunt kijken. De technische invalshoek, waarbij de nadruk ligt op de manier waarop de strategie wordt uitgezet, waarvoor de juiste kennis, vaardigheden en personen nodig zijn. De tweede invalshoek betreft de politieke onderwerpen van een veranderproces, waarin de belangen van individuele personen via besluitvormingsprocessen, worden afgestemd op belanghebbenden personen of partijen om deze individuen heen. De culturele invalshoek omvat de factoren zoals gewoonten, normen en waarden van de organisatie, omgang met mensen en het gedrag van betrokken personen. 54 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
De drie voorwaarden voor veranderen en de drie invalshoeken op het veranderproces vormen samen de assen van de matrix, waardoor er negen hoofdonderwerpen ontstaan (Figuur 30). Camp (2002) omschrijft de negen hoofdonderwerpen als volgt: 1. Doelen en werkwijze: analyse van de doelen van de verandering, sterkte en zwakte inventariseren, aanpak bespreken, strategie uitzetten, marktonderzoek en een begroting maken. 2. Taken en bevoegdheden: wie doet wat, organisatieschema, ontwerp van informatiestromen en inzichtelijk maken welke procedures er bij de verandering komen kijken. 3. Deskundigheid: kennis van zaken is essentieel. Welke mensen met welke vaardigheden nodig zijn en welke eventuele (bij)scholing en salarisbepalingen moeten worden toegepast. 4. Beleidsbeïnvloeders: bij veranderingsprocessen zijn allerlei mensen betrokken, die deel uit maken van allerlei netwerken. De werking van deze netwerken doorgronden, is essentieel om er vervolgens gebruik van te kunnen maken. 5. Besluitvorming: om de plannen te realiseren moeten er beleidskeuzen en beslissingen worden gemaakt. Invloed is noodzakelijk om de partijen op één lijn te krijgen. Daarnaast kan met overleg en onderhandelingen verschillende inzichten op elkaar worden afgestemd. 6. Autonomie: rekening houden met persoonlijke aspiraties, naarmate de veranderingen en het algemeen belang daar beter bij aansluiten, is de kans op succes groter. 7. Bedrijfsklimaat: visie en het imago zijn belangrijke elementen. De sfeer van de organisatie moet mensen aanspreken. Hoe meer eensgezindheid onder het personeel, hoe meer draagvlak voor de genomen besluiten. 8. Samenwerking: mensen werken in teams, projecten en werkgroepen samen en delen zorgen, wisselen feedback uit en helpen elkaar. Oplossingen worden bedacht en getest. Er wordt beleid ontwikkeld en voorbereid voor de besluitvorming. 9. Houding: collegialiteit is essentieel. Op basis daarvan kunnen spanningen verdwijnen en inzet en motivatie behouden.
Inzicht in de aanwezige kennis en ervaring, zowel intern als extern (Camp, 2002).
Het doorvoeren van beleidkeuzes ter bevordering van het ontwikkelproces (vrij naar Camp, 2002).
Het thema energie- en reststromen onderdeel maken van het imago van het gebied (vrij naar Camp, 2002). Op basis van de overeenkomsten tussen het imago van een organisatie en dat van een gebied.
3.4.2 Combinatie methode Wilber Voor het introduceren van duurzaamheid binnen de MKB-bedrijven, beschrijft Hordijk (2008) een methode om onvermijdelijke gedragsverandering binnen de MKB door te voeren. De nieuwe methode is gebaseerd op theorieën van Forrester (System Dynamics), Wilber (AQAL, Integrale gedragsverandering), Ajzen (Gepland gedrag) en Homan (Veranderstrategie) (Hordijk, 2008). De methode maakt gebruik van een aantal kernvragen, welke zijn onderverdeeld in twee fasen: Fase 1: Diagnose Intentie: welke houding(en) hebben belanghebbenden? Cultuur/sociale normen: welke gedeelde waarden spelen een rol? Vaardigheden: welke zijn er en welke ontbreken? Jurjen Thomas
|55
-
Systeem: welke trends en systemen vanuit de omgeving hebben wat voor invloed op het gedrag?
Fase 2: Veranderstrategie Wat zijn hefbomen voor verandering? Wat is de veranderpotentie? De vier vragen in de diagnosefase zijn gebaseerd op het kwadrantenmodel van Wilber. Er wordt verondersteld dat bij alles wat er in de wereld gebeurt vier perspectieven een rol spelen. De perspectieven vormen twee assen, waardoor er vier kwadranten ontstaan (Figuur 31). De vier kwadranten zijn: Het intentionele kwadrant: staat symbool voor de houding, intentie en drijfveren van de individueel betrokken actoren. Het tweede kwadrant staat voor de (organisatie)cultuur. Hierbij staan de normen en waarden van het collectief centraal. Het gaat om het wederzijdse begrip binnen de groep, organisatie, Figuur 31: De vier perspectieven en kwadranten van Wilber. (Hordijk, 2008) sector en regio. Het derde kwadrant omvat het gedrag en vertegenwoordigt het waarneembare gedrag en vaardigheden van de actoren. Het laatste kwadrant omvat de sociale systemen en structuren binnen een organisatie en de omgeving waarbinnen de organisatie opereert. Het model kan bijdragen aan complexe innovatieprocessen. Het geeft inzicht hoe houding en gedrag van individuen en de cultuur van groepen en systemen in de omgeving allemaal met elkaar samenhangen en elkaar beïnvloeden (Hordijk, 2008 in Keijzers 2008). Ter interpretatie kunnen deze inzichten bijdragen aan het sturen van complexe veranderprocessen, zoals het implementeren van industriële ecologie op industrieterreinen. Het monitoren van betrokken actoren op cultuur, drijfveren en intenties kunnen hieraan bijdragen, evenals het in kaart brengen van de structuren en systemen binnen de organisaties, op het terrein en in de omgeving van het industrieterrein.
In kaart brengen van de karakters van de betrokken actoren (o.a. Hordijk, 2008).
De bestaande waarden en normen van de huidige gebruikers en omwonenden in de omgeving en op het terrein analyseren (vrij naar Hordijk, 2008).
56 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
3.5
Conclusie theoretisch kader
De conclusie van dit hoofdstuk is opgebouwd uit drie onderdelen. In het eerste deel wordt de besproken theorie uit de voorgaande paragrafen geverifieerd met de onderzoeksvragen uit de inleiding. Door deze aanpak kan worden geconcludeerd of het theoretisch kader het gewenste inzicht heeft opgeleverd. Het tweede deel van deze conclusie wordt gevormd door een overzicht van de geselecteerde procesfactoren uit het theoretisch kader. In het laatste deel van deze conclusie worden deze factoren aangevuld met een selectie van procesfactoren op basis van praktische inzichten. De factoren worden in het volgende hoofdstuk meegenomen bij het ontwikkelen van het analysemethode.
3.5.1 Resultaten theoretische verdieping In dit eerste deel van de conclusie van het theoretisch kader worden beknopt de antwoorden op de onderzoeksvragen en bijhorende deelvragen (zie paragraaf 1.5.2) beschreven. Wat zijn zware industrieterreinen? Op basis van de verdieping is te concluderen dat een zwaar industrieterrein een bedrijventerrein is waar vestiging van alle soorten bedrijvigheid is toegestaan en waar minimaal bedrijvigheid in milieucategorie vijf is toegestaan (IBIS, 2009). Tevens vallen onder zware industrie de zeehaventerreinen die Nederland kent. De zware industrie kent in Nederland een netto omvang van bijna 74.000 hectare (1 januari 2008). Ondanks de deconcentratie die de industrie heeft doorgemaakt zijn vijf gebieden van forse industrie omvang aan te wijzen in Nederland; Maasvlakte gebied, het Noordzeekanaalgebied en de provincies Noord-Brabant, Zuid-Limburg en Twente. In gebieden waar spraken is van een industriecluster, vormen de lokale samenwerking en kennisuitwisseling een belangrijke meerwaarde ten opzichte van een locatie buiten het cluster. Een concrete uitwerking van deze samenwerking is de positieve werking op het realiseren van industriële ecologie binnen deze industrieclusters. Een kanttekening is te plaatsen bij de definieerbaarheid van de begrippen zware industrie en duurzame bedrijventerreinen. Voor deze begrippen is in de theorie geen eenduidige definitie voorhanden. Wat wordt er onder het delen van energie- en reststromen verstaan? Het delen van energie- en reststromen is één van de laatste stappen die de ontwikkeling van de milieuzorg die de zware industrie tot nu toe (anno 2009) kent. Ondanks de huidige crisis blijft het begrip duurzaamheid aan populariteit toenemen. Integraal ketenbeheer kan worden gezien als de voorloper van het delen van energieen reststromen, ofwel van industriële ecologie. Door het analyseren van de gehelen keten – grondstoffen, productieproces, consumptie en afvalverwerking – is het mogelijk in kaart te brengen waar efficiënter met energie- en reststromen om kan worden gegaan om zowel kosten te besparen als de milieubelasting te verlagen. De verdere uitwerking van deze manier van milieugerichte productontwikkeling en de vergelijking met ecosystemen leidde tot het begrip industriële ecologie, waarbij dus zowel binnen een keten als in regionaal verband elkaars energie- en reststromen optimaal worden benut. In een praktische uitwerking streven industrieën en bedrijven naar het elimineren van de uitstoot van schadelijke stoffen door energie- en reststromen zo te bewerken dat zij als grondstoffen kunnen dienen voor andere productieprocessen binnen de bedrijven of tussen bedrijven onderling. Hoe ziet het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling eruit? Gebiedsontwikkelingen zijn in de afgelopen jaren geboren uit de noodzaak om tot meer samenwerking en een betere afstemming van plannen in een gebied te komen (Reiswijzer, 2009). De definitie die hierop aansluit en als leidend voor het onderzoek wordt beschouwd, is die van De Zeeuw (2008): ‘Gebiedsontwikkeling is de kunst
Jurjen Thomas
|57
van het verbinden van functies, disciplines, partijen, belangen en geldstromen, met het oog op een (her)ontwikkeling van het gebied.’. De definitie benadrukt het belang van de zachte kant van het proces dat van een gebiedsontwikkeling onderdeel uitmaakt. De complexiteit van het proces wordt onderstreept door de vele interacties tussen de vaak tientallen betrokken actoren en de vaak onverwachte invloed van meerdere interne en externe factoren. In dit rapport wordt het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling in vier fasen verdeeld: initiatieffase, haalbaarheidsfase, realisatiefase en de exploitatiefase. Elke fase wordt afgesloten met een fasedocument, waarin uitgangspunten en afspraken voor een volgende fase worden vastgelegd. De initiatieffase wordt getypeerd als de meest procesmatige fase, aangezien over alles – o.a. actoren, plannen, resultaten, geld – onzekerheid bestaat (Van Randeraat, 2006). Iedere gebiedsontwikkeling doorloopt zijn eigen ontwikkelproces, echter zijn er onder de verschillende gebiedsontwikkelingen overeenkomsten te onderscheiden. Zo vindt tijdens de initiatieffase een verkenning en invulling van de opgave in hoofdlijnen plaats (Kenniscentrum PPS, 2006). Er komen partijen samen die een ambitie bepalen en een programma opstellen met bijhorende grondexploitatie en jurisprudentie. Tevens speelt een procesmanager in deze fase een belangrijke rol en zorgt deze figuur voor draagvlak onder betrokken partijen, verkend eventuele samenwerking, creëert commitment en tast de financiële kaders af (Schapendonk, 2007). De initiatieffase wordt vaak afgesloten met het onderteken van een intentieovereenkomst door de betrokken partijen. Welke methoden kunnen worden gebruikt om ontwikkelprocessen te analyseren? De methoden die worden toegepast, bij het analyseren van het complexe ontwikkelproces in de initiatieffase van gebiedsontwikkelingen, kennen een grote mate van vereenvoudiging van de werkelijkheid. Zo gebruiken Bruil (2004) en Schapendonk (2007) tijdens onderzoek naar het proces van gebiedsontwikkeling het stromenmodel van Kingdon (1995). De drie stromen van Kingdon – problemen, beleidsplannen en politiek – helpen bij het analyseren en sturen van complexe veranderingsprocessen in organisaties. Schapendonk vertaalt de stromen van Kingdon naar de opgave, het concept en het politieke draagvlak. Net als Kingdon onderscheiden beide onderzoekers een entrepreneur of procesmanagers die de stromen positief of negatief kan beïnvloeden. Wanneer de drie stromen door de procesmanager naar elkaar toe worden gestuwd, ontstaat de mogelijkheid een policy window te creëren, waarbij het proces een stap verder wordt geholpen. Van Randeraat (2006) definieert de processtap als een systeemsprong. Echter stelt hij dat het ontwikkelproces primair wordt geleid door de zoektocht naar gemeenschappelijk belang in plaats van de drie stromen. Tijdens de zoektocht onderscheidt Van Randeraat vier sturingselementen: openen, intensiveren, versnellen en verbeteren. Om de systeemsprong te sturen zijn de elementen overdragen en inbedden cruciaal voor succes. De uitwerking van deze bevindingen zijn beschreven in paragraaf 3.3.5. Om vanuit verschillende invalshoeken inspiratie op te doen voor de ontwikkeling van een methode om het ontwikkelproces van het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen op basis van procesfactoren te analyseren, is tevens gekeken naar methoden uit de organisatiewetenschap. Zo gebruikt Camp vanaf 1986 de matrixmanagementmethode voor het inzichtelijke maken van de krachten die bij een veranderproces in een organisatie een rol spelen. Een laatste methode – die onderdeel uitmaakte van de theoretische verdieping – draagt bij aan de gedragsverandering die nodig is om duurzaamheid binnen het MKB door te voeren. In de methode ligt de op vier aspecten: De houding, intentie en drijfveren van de individueel betrokken actoren; De culturele kant, waar normen en waarden een rol spelen in combinatie met wederzijds begrip; De vaardigheden van de actoren; De bestaande systemen en structuren binnen de organisaties en op het bedrijventerrein.
58 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
Er kan worden geconcludeerd dat de gewenste antwoorden zijn gevonden op de onderzoeksvragen. De onderzoeksvragen zijn opgesteld ter ondersteuning van de zoektocht naar het antwoord op de centrale vraagstelling. In dit rapport geven de antwoorden tevens een gewenste verdieping om uiteindelijk de cases in de casestudie te analyseren.
3.5.2 Theoretische procesfactoren Op basis van de theoretische verdieping zijn de factoren gefilterd die het ontwikkelproces kunnen beïnvloeden. Om uiteindelijk de factoren te gebruiken in een methode en schema’s, is per factor één of een aantal belangrijke woorden geselecteerd die symbool staan voor de factor. Een overzicht van de factoren die gefilterd zijn uit het theoretisch kader worden in onderstaande tabel weergegeven. Tabel 6: Overzicht van de factoren uit het theoretisch kader.
1.
Strategie (met IE en clustering)
17.
Gezag en volharding procesmanager
2.
Integrale benadering op de 3p’s
18.
Onderbouwing eigen belang
3.
Vertrouwen lokaal niveau
19.
Tijd en planning
4.
Verantwoordelijkheid nemen
20.
Bewustzijn
5.
Bestaande structuren en procedures
21.
Reële afspraken
6.
Onderlinge samenhang
22.
Referenties bekijken
7.
Gemeenschappelijk belang
23.
Lering trekken
8.
Gezamenlijke focus
24.
Persoonlijk enthousiasme
9.
Fasering
25.
Entrepreneur (kwartiermaker)
10.
Beslisdocumenten
26.
Informatiestromen
11.
Aanwezigheid procesmanager
27.
Professionaliteit tijdens overleg
12.
Financiële kaders
28.
Kennis en ervaringen
13.
Externe factoren
29.
Beleidskeuze
14.
Procesmanagement
30.
Imago
15.
Externe expertise
31.
Karakters
16.
Interne kennis
32.
Gebruikers en omwonenden
3.5.3 Praktische procesfactoren Ter verrijking van de lijst met geselecteerde factoren uit het theoretisch kader, zijn er tevens factoren gefilterd uit een praktische verdieping. Tijdens de praktische verdieping zijn verkennende gesprekken gevoerd met professionals, die te maken hebben met zware industrieterreinen, het delen van energie- en reststromen, ontwikkelprocessen of gebiedsontwikkelingen. Daarnaast zijn er verschillende congressen en symposia bezocht die tevens een relatie met deze thema’s hadden. Een compleet overzicht van de professionals die zijn gesproken en de congressen die zijn bezocht in het kader van de praktische verdieping is opgenomen in bijlage 8.1.4 en bijlage 8.1.5.
Jurjen Thomas
|59
De volgende opsomming bevat een beknopte omschrijving van de gefilterde factoren uit de praktische verdieping. In de opsomming worden de onderzoeksbegrippen ‘energie- en reststromen’ en ‘industriële ecologie’ afgekort tot IE: -
-
-
-
-
-
-
60 |
De huidige beleidsurgentie vertalen in een ontwikkelvisie voor de toekomstige verandering waarbinnen het thema IE onderdeel van is. Het opnemen van industriële ecologie als apart doel binnen de strategie. Het meenemen van bandbreedtes door het schetsen van scenario’s, waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Het vroegtijdig meenemen van het juridisch kader waarbinnen ontwikkelingen omtrent het thema IE zich afspelen. Het vraagstuk: afval wordt grondstof, blijft ingewikkelde materie met betrekking tot de wet- en regelgeving. Het betrekken van kennisinstellingen bij het ontwikkelproces, voor het maximaal benutten van de beschikbare technische en technologische ontwikkelingen. Het in kaart brengen van de betrokken actoren die beslissingbevoegd zijn. Een proces kan vertraging oplopen als er mensen tijdens onderhandelingen aan tafel zitten die niet beslissingsbevoegd zijn of de mandaat hebben om besluiten te nemen. Een go / no go moment kan bijdragen aan het versnellen van moeilijke beslissingen. Zorg voor een gelijke participatie tijdens overleg en vergaderingen met betrekking tot het thema IE. Een informatieavond met omwonenden (informeren) kan een bijdrage leveren aan de snelheid van het proces. Monitoren van energie- en reststromen op bedrijf- en terreinniveau. Het vastleggen van afspraken en doelstellingen werkt verhelderend tijdens het ontwikkelproces. Een duidelijke en transparante manier van communiceren tijdens overleg en onderhandelingen. Op deze manier worden misverstanden uitgesloten en wordt voorkomen dat verhalen rondom het project een eigen leven gaan leiden. Het electoraal belang inzichtelijk maken, zodat er tijdens het ontwikkelproces rekening kan worden gehouden met de invloed van deze belangen. Relativeringsvermogen als eigenschap van betrokken actoren. Deze eigenschap biedt de mogelijkheid om – zonder hoofdlijnen in een ontwikkelproces te verliezen – een complex thema als IE een plek in de ontwikkeling te bieden. De kennis omtrent IE verspreiden in de omgeving (o.a. bij omwonenden), vergroot het draagvlak voor het thema binnen toekomstige ontwikkelingen. Een goede infrastructuur en exploitatie van de energie- en reststromen op het terrein verbetert de concurrentie positie van het gebied. Hiervoor dient het thema onderdeel te zijn van de marketingstrategie voor toekomstig gebruikers. Om bijzondere thema’s, zoals IE, een plek in het ontwikkelproces te geven is een open houding onder de actoren noodzaak. Het accepteren van kritiek draagt daaraan bij. De zware industrie is gebonden aan een optimale bereikbaarheid over het water, de weg en per spoor. De geografische ligging is daarbij bepalend. Reflectie als middel om een vastgelopen proces vlot te trekken. Bij bestaande terreinen of locaties die worden herontwikkeld, kan de huidige infrastructuur oplossingen bieden of een aanknopingspunt vormen voor het inbedden van het thema IE in het ontwikkelproces. Tijdens overleg en onderhandelingen over het delen van energie- en reststromen worden in een informele setting sneller oplossingen gecreëerd. Wanneer actoren zich niet belemmert voelen en vrijuit kunnen praten (open mind) heeft dat een positieve werking op het ontwikkelproces.
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
-
-
Het thema IE op de agenda brengen van beleidmakers en invloedrijke partijen. Het verkennen van de ontwikkeling en innovaties op het gebied van IE. Een breed vooronderzoek draagt bij aan het creëren van draagvlak voor het thema in de ontwikkelvisie. De intentie van de betrokken personen om deel te nemen aan stuur- en/of werkgroepen in het ontwikkelproces hebben het zelfde niveau. Een analyse die hierbij kan helpen is de moetenwillen-kunnen analyse (Nederlandbovenwater, 2006). De intentie komt overeen met de factor ‘persoonlijke drijfveren’ uit de theoretische verdieping. De emotionele betrokkenheid bij de ontwikkeling of met het thema IE, kan het proces zowel negatief als positief beïnvloeden. Tijdens het ontwikkelproces vaste momenten inbouwen, waarbij wordt teruggekoppeld (feedback) naar oorspronkelijke uitgangspunten en gedachten.
De cursief gedrukte woorden die de bovenstaande factoren tijdens het ontwikkelproces vertegenwoordigen zijn samengebracht in tabel 7. De nummering van de factoren loopt door op basis van de selectie uit de theoretische verdieping. 33.
Ontwikkelvisie
45.
Omgeving
34.
Industriële ecologie als doel
46.
Concurrentie positie
35.
Scenario’s
47.
Open houding
36.
Juridisch kader
48.
Geografische factoren
37.
Betrokkenheid kennisinstellingen
49.
Reflectie
38.
Beslissingsbevoegd
50.
Huidige infrastructuur
39.
Go / no go momenten inlassen
51.
Open mind tijdens overleg
40.
Gelijke participatie
52.
IE op agenda
41.
Afspraken maken
53.
Ontwikkelingen en innovaties verkennen
42.
Transparant communiceren
54.
Intentie actoren
43.
Electoraal belang
55.
Emotionele betrokkenheid actoren
44.
Relativeringsvermogen
56.
Feedback naar uitgangspunten
Tabel 7: De selectie van de factoren uit de praktische verdieping.
Uit de theoretische en praktische verdieping zijn in totaal zesenvijftig factoren gefilterd die het ontwikkelproces van het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen kunnen beïnvloeden. De factoren worden in het volgende hoofdstuk geïntegreerd in een ananlysemodel, zodat uiteindelijk kan worden bepaald wat de meest kritische succes- en faalfactoren zijn tijdens het ontwikkelproces.
Jurjen Thomas
|61
4
Het analysekader
Om het effect van de factoren uit het vorige hoofdstuk te beoordelen is het noodzakelijk om vooraf te bepalen op welke manier het succes van een ontwikkelproces te bepalen is. De methode van Camp (2002) heeft als inspiratiebron gefungeerd bij de ontwikkeling van een methode. Met de methode kan tijdens de casestudie het ontwikkelproces worden geanalyseerd en is het mogelijk de factoren van het ontwikkelproces te beoordelen. In dit hoofdstuk worden de stappen uiteengezet die uiteindelijk geleid hebben tot de gewenste methode.
4.1
Introductie
De basis van het analysekader wordt gevormd door de matrix van Camp, zoals is behandeld in paragraaf 3.4. De matrix wordt opgebouwd met behulp van het stromenmodel van Kingdon (subparagraaf 3.3.4) en met de verschillende voorwaarden van het ontwikkelproces (op basis van subparagrafen 3.3.1, 3.3.2, 3.3.3 en 3.4.1) van het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen. Op het moment dat de matrix compleet is, ontstaan er negen matrixvlakken. De invulling van deze vlakken geschiedt op basis van de gefilterde factoren uit het theoretisch kader en de praktische verdieping. Voor het ontstaan van deze matrix worden de verschillende elementen uit de matrix in de volgende paragrafen stap voor stap beschreven. Figuur 32: Opbouw naar analysekader. Op deze manier ontstaat een mindmap die wordt vertaald naar een matrix. De matrix die wordt gecreëerd, vormt de analysemethode tijdens de casestudie, als beschreven in het volgende hoofdstuk. De resultaten uit de casestudie worden in hoofdstuk 6 met elkaar vergeleken, waardoor het inzichtelijk wordt wat de kritische succes- en faalfactoren zijn (Figuur 32).
4.2
Processtromen
Tijdens het ontwikkelproces om tot koppeling van energie- en reststromen te komen op zware industrieterreinen zijn drie processtromen te onderscheiden: een technische, een politieke en een culturele. In dit onderzoek worden processtromen gedefinieerd als niet-aflatende stromen van problemen, oplossingen, gebeurtenissen en ontwikkelingen op de drie vlakken als aangeven in Figuur 33. Aangezien het ontwikkelproces dat centraal staat in dit onderzoek veel overeenkomsten vertoont met het proces van complexe veranderingen binnen organisaties, is voor de verticale as van de analysemethode dezelfde terminologie gebruikt als in de Figuur 33: De drie processtromen matrixmanagementmethode van Camp. De technische processtroom omvat de telkens opnieuw opkomende afwisseling tussen problemen en oplossingen met betrekking tot het koppelen van energie- en reststromen. De stroom wordt beïnvloed door hoofdzakelijk technische factoren. Hieronder vallen de factoren die daadwerkelijk met de techniek te maken hebben, maar ook technische factoren, zoals bekend bij project- en procesmanagement (subparagraaf 3.3.3). De tweede stroom, de politieke stroom, wordt beïnvloed door een niet-aflatende stroom van politieke 62 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
gebeurtenissen (Bruil, 2006) tussen betrokken actoren. Hieronder valt zowel de Haagse politiek, als de politiek met betrekking tot de overige actoren op zowel bestuurlijk als maatschappelijk niveau. De laatste invalshoek omvat de culturele stroom die tijdens het ontwikkelproces te herkennen is. De culturele stroom wordt geleid – net als de matrixmanagementmethode van Camp – door gewoonten, normen en waarden onder de actoren, maar ook in relatie met het industrieterrein en haar omgeving. De hierboven beschreven stromen vormen het centrum van het analysemodel dat in deze paragraaf ontstaat (Figuur 33).
4.3
Procesingrediënten
De horizontale as in de matrix bestaat uit de basisingrediënten van het ontwikkelproces om energie- en reststromen te integreren op bestaande en toekomstige zware industrieterreinen. De drie basisingrediënten die uit de literaire verdieping zijn gefilterd zijn de urgentie, het organiseren en de actoren.
4.3.1 Urgentie De urgentie (h)erkennen en delen vormt het eerste basisingrediënt. Zonder het gevoel voor urgentie om tot het delen van energie- en reststromen over te gaan, is een dergelijke verandering op een industrieterrein uitgesloten. Voor de betrokken actoren kan deze urgentie verschillende achtergronden hebben. Zo zal een gemeente of provincie de werkgelegenheid en de aandacht die het thema industriële ecologie in de media krijgt als belangrijke urgentie zien om tot realisatie van dit thema op een industrieterrein over te gaan. De bedrijven zullen in eerste instantie de economische voordelen als de belangrijkste urgentie benoemen, terwijl milieuorganisaties en omwonenden wellicht de CO2 reductie die de ontwikkeling met zich meebrengt als belangrijkste argument ervaren.
4.3.2 Organiseren Het tweede ingrediënt is organiseren. Wanneer vanuit de urgentie bijvoorbeeld een visie is ontwikkeld voor een terrein, waar in het kader van dit onderzoek thema industriële ecologie leidend is, is het de zaak dat de partijen en actoren samen het ontwikkelproces gaan organiseren en deelnemen aan de organisatie. Dit basisingrediënt is van algemene aard en komt voort uit het feit dat een idee zonder dat daar organiseren opvolgt nooit tot uitvoering zal komen.
4.3.3 Actoren Het derde en tevens laatste ingrediënt wordt gevormd door de actoren. Hierbij ligt de nadruk op alle mogelijk betrokken actoren waar het thema invloed op heeft en omgekeerd. Het belang van de actoren wordt ook volledig erkend bij de aanpak van integrale gebiedsontwikkeling. Om de juiste actoren bij elkaar te krijgen is een actorenanalyse noodzakelijk, echter moet er rekening mee worden gehouden dat tijdens het ontwikkelproces de samenstelling van actoren kan veranderen. Het belang van de actoren wordt onder andere bepaald door de grote invloed die de actoren hebben op de voortgang van het ontwikkelproces. De drie processtromen vormen samen met de drie procesingrediënten de basis voor de analysemethode die wordt gebruikt bij de analyse van het ontwikkelproces van de cases in het volgende hoofdstuk (Figuur 34).
Jurjen Thomas
|63
Figuur 34: De processtromen en procesingrediënten als basis de analyse van een complex ontwikkelproces
4.4
De processtenen
De processtromen en de procesingrediënten vormen de matrixassen, waardoor negen vlakken ontstaan. De negen vlakken vormen de processtenen van het ontwikkelproces om tot industriële ecologie op industrieterreinen te komen (Figuur 35). Deze zogenaamde processtenen worden in deze paragraaf nader toegelicht. De processtenen vormen de symbolische haakjes van de kapstok waaraan de gefilterde factoren uit de theoretische en praktische verdieping worden opgehangen. De naamgeving van de processtenen (matrixvlakken) wordt ter verduidelijking in cursief weergegeven. Figuur 35: Analysemethode met processtenen.
4.4.1 Technische stroom Waar de technische processtroom het procesingrediënt urgentie kruist, ligt de processteen ‘doelen en resultaten’. Onder deze processteen vallen de factoren die bij de start het ontwikkelproces in de initiatieffase op tafel moeten komen. De technische stroom benadrukt op dit punt de harde, zichtbare kant van het ontwikkelproces. Onder de processteen doelen en resultaten vallen bijvoorbeeld een ontwikkelvisie en de strategie die tot de visie moet leiden. Tevens moeten er toekomstscenario’s worden geschetst om de visie te onderbouwen. De technische processtroom wordt vanuit het basisingrediënt organiseren beïnvloed door factoren die onderdeel zijn van ‘informatiestromen en procedures’. Eveneens een projectmatige kant van het ontwikkelproces. Vanaf het idee is het inrichten van een duidelijk informatiesysteem – naast het in kaart brengen van de procedures die dienen te worden doorlopen doorslaggevend voor een succesvol verloop van het ontwikkelproces. Wanneer gekeken wordt naar de invloed van de actoren op de technische stroom, dan ontstaat daar de processteen kennis en kunde. Hieronder vallen de interne en externe capaciteiten van actoren, zoals de knowhow onder de betrokken partijen met betrekking tot het thema industriële ecologie. Tevens is bij deze processteen de professionaliteit van de betrokken actoren van invloed op het verloop van het ontwikkelproces.
64 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
4.4.2 Politieke stroom De politieke stroom wordt vanuit het basisingrediënt ‘urgentie’ beïnvloed door de processteen entrepreneur. Deze steen zorgt voor de verankering van het thema ‘energie- en reststromen’ in het ontwikkelproces. Het creëren van draagvlak voor de urgentie is hierbij een belangrijk onderdeel, zoals uit de literatuur (paragraaf 3.3.3) blijkt zal een procesmanager of kwartiermaker (procesdirigent) hiervoor een essentiële bijdrage kunnen leveren. Voor de politieke stroom in combinatie met het ingrediënt ‘organiseren’ is het thema ‘overleg & onderhandelen’ gedefinieerd. Een processteen waar het projectmatig werken en de zachte kant van het ontwikkelproces elkaar ontmoeten. Het maken van afspraken en tevens de manier waarop deze afspraken tot stand komen en worden nagekomen zijn hierbinnen belangrijke aspecten. Waar de politieke stroom het ingrediënt actoren ontmoet ontstaat de processteen die de factoren vertegenwoordigd in relatie tot de belangen die tijdens het ontwikkelproces spelen. Bijvoorbeeld de mate van de verankering van het eigen belang binnen het gemeenschappelijke belang (het realiseren van het delen van energie- en reststromen) valt onder deze processteen.
4.4.3 Culturele Stroom De culturele stroom wordt vanuit de urgentie beïnvloed door factoren die vallen onder de processteen gebiedsklimaat. Belangrijke elementen bij deze processteen zijn het imago van het gebied en de normen en waarden die de gebruikers en omwonenden van het industrieterrein kennen. Vanuit het procesingrediënt organiseren, wordt deze stroom beïnvloed door factoren die vallen onder het thema samenwerking. Samenwerking is cruciaal voor de voortgang van het ontwikkelproces, de inbreng van alle actoren in en rondom de organisatie is onmisbaar. Camp (1998) omschrijft dit in relatie tot organisatieveranderingsprocessen dat participatief ontwikkel het sleutelwoord is. Factoren die invloed hebben op dit thema zijn onder andere: bestaande organisatiestructuren, onderling vertrouwen en persoonlijk enthousiasme. De laatste processteen die de culturele stroom beïnvloedt, wordt gevormd door een verzameling van factoren die vallen onder het thema ‘houding’. Onder deze processteen worden de zachtere factoren die het ontwikkelproces kent ondergebracht. Aangezien de omstandigheden tijdens het ontwikkelproces continu veranderen, moeten de actoren meebewegen en wordt het resultaat van deze processteen onder andere bepaald door de flexibiliteit en creativiteit onder de actoren.
4.5
De procesanalysemethode
In de vorige paragraaf is het ontwikkelproces ontleed in negen deelkaders, genaamd processtenen. In deze laatste paragraaf van het analysekader worden de gefilterde factoren uit de theoretische- en praktische verdieping onderverdeeld in de negen processtenen. In deze paragraaf wordt tevens beschreven hoe de methode tijdens de casestudie wordt ingezet.
Jurjen Thomas
|65
4.5.1 Indeling factoren De laatste stap om tot een analysemethode voor de casestudie te komen, is het onderverdelen van de factoren onder de negen processtenen. De y-as en de x-as van de matrix, bestaande uit de drie processtromen en de drie procesingrediënten, maken het ontwikkelproces inzichtelijk vanuit negen invalshoeken als behandeld in de paragraaf ‘processtenen’. Per processteen wordt het ontwikkelproces door verschillende factoren beïnvloed. De factoren die van invloed zijn op het ontwikkelproces tijdens het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen zijn gefilterd tijdens een theoretische- en praktische verdieping. Om uiteindelijk het ontwikkelproces op basis van deze factoren met behulp van de analysemethode te analyseren worden de factoren verdeeld onder de negen processtenen. Net als het definiëren van de processtenen is de indeling van de factoren tijdens discussies met professionals tot stand gekomen. Een overzicht van de factoren ingedeeld naar processteen wordt weergeven in Figuur 36. Do e le n & Re s u lta te n 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Be le id k e u z e s In n o v a tie S tr a te g ie Age nda Do e le n S c e n a r io 's Vis ie Be s lis d o c u m e n te n
1. 2. 3. 4. 5.
Ge za g G o / No G o Pr o c e s m a n a g e r Be s lis s in g b e v o e g d M a nd a a t
1. 2. 3. 4. 5.
G e b ie d g e b r u ik e r s In fr a s tr u c tu u r G e o g r a fis c h Im a g o C o n c u r r e ntie
In fo r m a tie s tr o m e n & Pr o c e d u r e s 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
T ij d & p la n n in g Ju r id is c h k a d e r In fo r m a tie s y s te m e n F a s e r in g In fo r m e r e n S y s te e m s p r o n g F in a n c ië n
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Pa s s ie f v s a c tie f C o m m un ic a tie Pr o fe s s io n a lite it Pa r tic ip a tie C o n tr a c te r e n A fs p r a k e n E x te r n e fa c to r e n Ve r a n two o r d e lij k h e id
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Be s ta a n d e s y s te m e n Ve r tr o u we n Mo n ito r e n Be s ta a n d e s tr u c tu r e n E m o tie Re fle c tie G e z a m e n lij k e f o c u s F eedback
E n tr e p r e n e u r
Ke n n is & Ku n d e 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Re fe r e n tie s Va a r d ig h e d e n Ke nn is d e lin g Ke nn is in s te llin g e n E x te r n a d v ie s In te n tie Le r in g e r v a r in g e n
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
In te g r a a l Sa m e nha ng E le c to r a a l Be wu s tz ij n E ig e n G e z a m e n lij k On d e r b o u win g
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
C r e a tiv ite it Op e n m in d Op e n v s g e s lo te n Re la tiv e r in g Pa s s ie F le x ib ilite it Ka r a k te r
Ov e r le g & On d e r h a n d e le n
G e b ie d s k lim a a t
Be la n g e n
S a m e n we r k in g
0
Ho u d in g
Figuur 36: Overzicht van factoren ingedeeld naar de negen processtenen.
Voor een totaal beeld van de verschillende onderdelen van de analysemethode als beschreven en geïllustreerd in de voorgaande paragrafen is een mindmap gemaakt waarin de processtromen, procesingrediënten, processtenen en bijhorende factoren zijn ondergebracht (Figuur 37).
66 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
Figuur 37: Mindmap analysemethode ontwikkelproces.
4.6
Werking van de analysemethode
In deze paragraaf wordt beknopt omschreven hoe de analysemethode tijdens de casestudie is toegepast. Voor de geselecteerde factoren is in eerste instantie een vragenlijst opgesteld om de mate van invloed per factor op het ontwikkelproces te bepalen. De beoordeling van de vragen geschiet op basis van eigen interpretatie uit twee bronnen: de beschikbare documentatie per cases en de interviews die aan de hand van de vragenlijst onder de betrokken actoren zijn gehouden. Voor de beoordeling van de factoren is gekozen voor een ordinaal meetniveau op basis van een zes-puntsschaal. De zes-puntsschaal zorgt ervoor dat de beoordelaar genoodzaakt is een keuze te maken of de mate van invloed van een factor aan de linker of rechter kant van het midden valt. Dit in tegenstelling tot de gebruikelijke vijf-puntsschaal. Een enkele vraagstelling uit de lijst kent een nominaal meetniveau, waarbij de keuze van het antwoord in een drop down menu geselecteerd kan worden. Een deel van de vragenlijst is opgenomen in Figuur 38.
Jurjen Thomas
|67
Figuur 38: Als voorbeeld geeft deze figuur een deel weer van de vragenlijst voor de analyse van de cases.
De vragen zijn dusdanig geformuleerd dat wanneer een factor geen of onvoldoende aandacht tijdens het ontwikkelproces heeft gekregen een beoordeling tussen de 1 en 3 krijgt. Wanneer er voldoende of extra aandacht aan een factor is besteed kan deze tussen 4 en 6 worden beoordeeld. De resultaten van de beoordeling van het ontwikkelproces worden tweeledig ingezet. Om te beginnen wordt inzichtelijk gemaakt welke factoren onvoldoende of voldoende aandacht tijdens het ontwikkelproces hebben gehad. In dit onderzoek worden uiteindelijk de resultaten van de drie cases bij elkaar opgeteld. Per processteen kan op deze manier worden geconcludeerd welke factoren tot de meest kritische succesfactoren (met de meeste punten) behoren en welke tot de meest kritische faalfactoren (met de minste punten). Deze conclusie kan worden getrokken op basis van de logische redenering dat alle factoren voldoende aandacht moeten krijgen om te streven naar het ideale ontwikkelproces. De factoren die op basis van de drie cases structureel voldoende aandacht krijgen blijken dus succesfactoren te zijn. Factoren die op basis van de resultaten van de drie cases structureel onvoldoende aandacht krijgen worden als faalfactoren gedefinieerd. Het tweede onderdeel waar voor de resultaten worden gebruikt is de beoordeling van het ontwikkelproces. Door het gemiddelde te nemen van de resultaten van de factoren per processteen, kan worden beoordeeld of de processteen een positieve of negatieve invloed op het ontwikkelproces heeft gehad. De processteen kleurt op basis van de resultaten groen (voldoende), oranje (matig) of rood (onvoldoende). Op deze manier kan in een oogopslag worden beoordeeld welke processtenen knelpunten in het ontwikkelproces vormen. Als voorbeeld is een overzicht van een analyse van een ontwikkelproces opgenomen in Figuur 39. Do e le n & Re s u lta te n 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Vis ie D o e le n S tr a te g ie A ge nda Be s lis d o c u m e n te n Be le id k e uz e s S c e n a r io 's Inn o v a tie
1. 2. 3. 4. 5.
Pr o c e s m a n a g e r Geza g Ma n d a a t Be s lis s in g b e v o e g d G o / No G o
1. 2. 3. 4. 5.
G e b ie d g e b r uik e r s C o n c ur r e ntie G e o g r a fis c h Infr a s tr u c tu ur Im a g o
6 5 5 4 5 5 3 3
In fo r m a tie s tr o m e n & Pr o c e d u r e s
3
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
F a s e r in g S y s te e m s p r o n g F in a nc ië n Info r m e r e n Jur id is c h k a d e r Info r m a tie s y s te m e n T ij d & p la n nin g
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Pr o fe s s io n a lite it Pa r tic ip a tie E x te r n e fa c to r e n C o n tr a c te r e n Pa s s ie f v s a c tie f A fs p r a k e n Ve r a ntwo o r d e lijk h e id C o m m u nic a tie
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Be s ta a n d e s tr u c tu r e n Be s ta a n d e s y s te m e n E m o tie Mo n ito r e n F e e dba ck Ve r tr o u we n G e z a m e nlij k e fo c u s Re fle c tie
E n tr e p r e n e u r
2 3 3 4 2 5 5
2
Ke nn is & Ku n d e 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
In te n tie E x te r n a d v ie s Ke n nis d e ling Ke n nis ins te llin g e n Le r ing e r v a r in g e n Va a r d ig h e d e n Re fe r e ntie s
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
E ig e n In te g r a a l E le c to r a a l G e z a m e n lijk On d e r b o u win g S a m e n ha n g Be wus tz ij n
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Pa s s ie Op e n m in d Op e n v s g e s lo te n Ka r a k te r F le x ib ilite it Re la tiv e r in g Cr e a tiv ite it
Ov e r le g & Ond e r h a nd e le n 1 1 2 1 2
1
G e b ie d s k lim a a t
3 5 5 4 3 5 4 6
3
1
Be la n g e n
3
S a m e n we r k in g 5 6 5 5 6
2 1 2 3 3 2 2
3 5 1 4 5 5 5
2
Ho ud ing 4 3 5 3 3 2 3 4
2
4 2 1 1 1 2 1
1
Figuur 39: Voorbeeld van de resultaten van de analyse van een ontwikkelproces.
68 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
5
Casestudie
In dit hoofdstuk worden drie cases geanalyseerd. De cases die voor dit onderzoek zijn geselecteerd zijn het Duurzaam Industriepark Cranendonck bij Budel, het Industriepark Kleefse Waard in Arnhem en de zeehaven, Industrieterrein Moerdijk. Figuur 40 geeft een overzicht van de locaties (rood), met als oriëntatie de Brink Groep vestigingen (geel). De keuze voor de cases is ontstaan op basis van de selectiecriteria, zoals beschreven in paragraaf 2.4.
5.1
Introductie
Figuur 40: Locatie cases
Per casus wordt de volgende opbouw aangehouden: t.o.v. Brink Groep Vestigingen. Inleiding (korte introductie van de casus); Projectbeschrijving (beknopte beschrijving van het project, de aanpak en de omvang van industriële ecologie in de ontwikkeling); Actorenanalyse (analyse van de betrokken actoren met relaties, houdingen en belangen); Procesbeschrijving (de belangrijkste ontwikkelingen in het proces worden kort benoemd, nadruk ligt op mogelijke knelpunten en doorbraken in het proces. De bovenstaande vier onderwerpen wordt beschreven op basis van de input die is verkregen uit de beschikbare documentatie, de verkennende gesprekken en interviews die met de betrokken personen van de cases zijn gehouden. Vervolgens is de verkregen inhoud van de twee bronnen, documentatie en interviews, geanalyseerd met behulp van de analysemethode als beschreven in paragraaf 3.5: Beoordeling van het proces, op basis van de beschikbare documentatie; Beoordeling van het proces, op basis de verkregen informatie tijdens de interviews.
Om een eerste indruk van de drie industrieterreinen te krijgen en de onderlinge verhoudingen tussen de drie cases inzichtelijk te maken, worden de cases met elkaar vergeleken (Tabel 8). De beoordeling vindt plaats op basis van tien terreineigenschappen (o.a. Bedrijventerrein, 2009). Terrein eigenschappen
DIC
Koningspleijn
Moerdijk
Bereikbaarheid
++
++
+++
Toegepaste industriële ecologie
+
++
+++
Max. toegestane milieucategorie
6
5
6
Aantal bedrijven
1
+/- 80
408
Terreintypering
(zwaar)
(zwaar)
B. (zeehaven)
Omvang industrieterrein (bruto)
200 ha. (industrie)
70 ha.
2.400 ha
Grond eigendom
1
2
?
Parkmanagement
Nee
Ja
Ja
Clustering
Nee
Ja
Ja
Thema duurzaamheid
+
++
+++
Tabel 8: Beoordeling huidige terreinsituaties van de cases.
Jurjen Thomas
|69
5.2
Casus 1 | Duurzaam Industriepark Cranendonck
In deze paragraaf worden de hoofdpunten van de eerste casus beschreven. De eerste casus betreft het Duurzaam Industriepark Cranendonck, hierna te noemen DIC. Onderdelen ter verdieping van de casus met betrekking tot de casestudie zijn opgenomen in bijlage XII.
5.2.1 Inleiding In de gemeente Cranendonck ligt de fabriek van Nyrstar Budel B.V., kort weg Nyrstar. De fabriek verwerkt als enige in Nederland zinkconcentraat tot zink. Het fabrieksterrein (40 hectare) maakt onderdeel uit van een terrein van 700 hectare dat in eigendom is van Nyrstar. Het gebied (700 ha) is grensoverschrijdend op verschillende schaalniveaus. Zo is het gebied verdeeld over de provincies Limburg en Noord-Brabant en is de grond zowel in de gemeente Cranendonck (90%) als in de gemeente Weert gelegen (Figuur 41). Het totale gebied kent een lange geschiedenis waar de natuur, ecologie en cultuurhistorie bijzondere waarden innemen (zie bijlage XIII) voor de uitgebreide omschrijving van de geschiedenis van Nyrstar en het gebied). In 1999 heeft Nyrstar in samenwerking met de gemeenten, de provincie en de KvK een plan geïnitieerd om 100 hectare van het terrein tot een industrieterrein te ontwikkelingen. Dit initiatief heeft in maart 2007 geleid tot een intentieovereenkomst tussen de betrokken partijen. De partijen verklaren daarin dat het als wenselijk wordt beschouwd om het noordelijke deel van het huidige Nyrstar terrein te ontwikkelen tot een duurzaam- en innovatief cluster van bedrijvigheid, gebaseerd op en aanvullend aan de al aanwezige industrie (Intentieverklaring DIC, 2007).
“Wanneer je de termen duurzaamheid, zware industrie, industriële ecologie en industriële symbiose in één zin zegt heb je te maken met een bijzondere vorm van gebiedsontwikkeling!” (Van Neerven, Provincie Brabant, 2009)
5.2.2 Projectbeschrijving Het plangebied ligt centraal in de regio Zuidoost Brabant en MiddenLimburg, met als belangrijke woonkernen Eindhoven, Helmond, Venlo, Weert en Roermond (Figuur 41). Het ligt op de grens van Belgisch Limburg met in de nabijheid de plaatsen Lommel, Overpelt, Hamont-Arkel en Bocholt. Een groot gedeelte van dit gebied, in totaal 700 hectare, is eigendom van Nyrstar (Figuur 412).
Figuur 41: Ligging Duurzaam Industriepark Cranendonck in regio.
70 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
In de afgelopen decennia kent het terrein meerdere grootschalige ontwikkelingen, waaronder de nieuwbouw van de fabriek naast de oude in 1973. De onderstaande luchtfoto’s geven een beeld van hoe het terrein zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld.
Figuur 42: Impressie ontwikkeling DIC in afgelopen 60 jaar.
Het initiatief als beschreven in de inleiding is door de betrokken partijen vertaald naar een gebiedsvisie. In de gebiedsvisie uit 1999 wordt onder andere beschreven hoe de partijen door middel van vier inrichtingsconcepten een optimale inpassing van het industriecluster in de omgeving willen realiseren. De volgende uitgangspunten zijn hier voor opgenomen: In de binnenste industriering komt ruimte voor grootschalige zware industriële activiteiten, ten noorden van het huidige Nyrstar terrein. De binnenste ring wordt gekenmerkt door een hoge bebouwingsintensiteit. Daar omheen vormt zich een tweede ring van grootschalige industriële bedrijvigheid, maar met een minder zwaar en intensief karakter. De derde en tevens buitenste ring vormt de relatie met de landelijke omgeving. Water en groen nemen hier de overheersende hand, maar worden afgewisseld met voorzieningen en Figuur 43: Grondpositie Nyrstar in relatie tot DIC. kantoorfaciliteiten gelegen in een parkachtige setting. Naast de relatie met de Ecologische Hoofdstructuur ligt de nadruk op de relatie met het beschermd dorpsgezicht. Het laatste punt dat centraal staat in de ontwikkelvisie is het waarborgen en versterken van omliggende natuur, waar van een groot gedeelte in eigendom is van Nyrstar. Natuur zal gecompenseerd worden door onder andere het uitbreiden en versterken van de Ecologische Hoofdstructuur. Naast de beschreven inrichting is aandacht besteed aan de mogelijke kansen die men in die periode zag; Vermindering milieubelasting; Efficiënt ruimtegebruik; Versterking regionaal economische structuur; Benutting bedrijfseconomische mogelijkheden. Nyrstar realiseerde in een vroeg stadium van het ontwikkelproces dat van het thema ‘duurzame ontwikkeling’, het delen van energie- en reststromen een belangrijk onderdeel is. Op de bestaande industrielocatie is dit onderdeel niet eenvoudig te realiseren door de ruimte en infrastructuur die het delen van energie- en reststromen met zich meebrengt. Het DIC betreft voor een groot deel een nieuwe uitleg locatie en bood dus juist grote kansen omdat het thema ‘Industriële ecologie’ vanaf het begin bij de planvorming te betrekken.
Jurjen Thomas
|71
Het zinkproductieproces kenmerkt zich door een omvangrijke input van stromen (concentraat, water, energie, aardgas, olie, zuurstof, ammoniak en propaan) en een even omvangrijke output van producten en bijproducten (zink, zwavelzuur, koper kobaltkoek, lood-zilver product). Deze energie- en reststromen vormen de aanleiding voor de verankering van industriële ecologie in de visie van Nyrstar. Het DIC moet volgens Nyrstar een interessante vestigingsplaats worden voor grote bedrijven, die op andere plaatsen in Brabant en de regio moeilijkheden hebben om zich te vestigen of te groeien. Met name op deze bedrijven richten de DIC-plannen zich. Niet alleen de grootte speelt daarbij een rol; juist de aard van de (productie)processen wordt als belangrijk geacht. Door dit beleid kan gestreefd worden naar maximale symbiose tussen de bedrijven. In de ontwikkelvisie wordt onderscheid gemaakt tussen vier soorten symbiose op het DIC: Gebruik maken van elkaars voorzieningen; Gebruik maken van elkaars producten; Gebruik maken van elkaars faciliteiten; Bereikbaarheid (weg, spoor, water). De besparingen die hierdoor gerealiseerd moeten worden, zijn per jaar 600.000 m3 water, 30.000 ton kolen, 19.000 ton olie, 130.000 ton co2 en 3700 ton SO2 (Ontwikkelvisie Nyrstar, 1999).
5.2.3 Actoren De actorenanalyse is uitgevoerd doormiddel van het doorlopen van drie stappen. De eerste stap betreft het identificeren van de betrokken actoren. In de tweede stap wordt bepaald hoe de actor in het proces en tegenover de ontwikkeling van het DIC staat, positief (+), negatief (-) of neutraal (0). In de derde en laatste stap die wordt genomen wordt de relaties tussen de betrokken actoren inzichtelijk gemaakt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen eenzijdige afhankelijkheid, wederzijdse afhankelijkheid en onafhankelijkheid. Een toelichting van de betrokken partijen is toegevoegd in bijlage XII.
Figuur 44: Actorenanalyse van het Duurzaam Industriepark Cranendonck.
72 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
5.2.4 Proces Op basis van de beschikbare documentatie en de interviews, wordt nu eerst een beknopte omschrijving van de belangrijkste ontwikkelingen tijdens het proces dat zich afspeelde tijdens de initiatieffase gegeven. De beschreven onderdelen van het proces zijn onderverdeeld in de processtromen techniek, politiek en cultuur. Techniek Uit het interview met Nyrstar blijkt dat de partijen actief betrokken waren bij het proces in de initiatieffase. De inbreng van de interne expertise van de betrokken partijen heeft positieve invloed gehad op het versterken van het thema industriële ecologie binnen de plannen. Voorafgaand aan de gebiedsvisie (1999) is tevens gekeken naar referentieprojecten met betrekking tot industriële symbiose. Zo wordt in het rapport gerefereerd naar praktijkvoorbeelden als: Kalundborg (Denemarken), Kleefse Waard (Arnhem), Moerdijk en het Akzo terrein in Delfzijl. Echter in het interview met Nyrstar werd aangegeven dat alleen kennis is genomen van de 13 ontwikkelingen op Chemelot DSM Geleen , dit terrein heeft dus tevens als inspiratie bron gediend bij de uitwerking van de gebiedsvisie. Als doel is gesteld om maximale industriële symbiose te realiseren. Vanaf de eerste ontwerpschetsen is hier rekening mee gehouden door onder andere het nieuwe terrein in drie ringen onder te verdelen. Waarbij elke ring een cluster vormt met een bepaalde mate van relatie met de huidige zink fabriek. Van Neerven (provincie 14 Noord-Brabant) geeft aan dat de uitbreiding van een zwaar industrieterrein normaliter op veel tegenstand stuit. Deze wetenschap heeft er voor gezorgd dat de provincie vanaf het begin heeft gepusht op meerwaarde voor het hele gebied, door een integrale gebiedsbenadering te initiëren. De marktpartij en eigenaar van de grond, Nyrstar, heeft later in het proces pas ingezien dat dit de enige manier is om draagvlak bij betrokken actoren en omgeving te creëren. Ondanks dit gegeven blijft het voor Nyrstar lastig over te stappen op een gebiedsbenadering met een win-win-situatie voor betrokken partijen. Nyrstar houdt de focus op haar corebusiness en kan niet in ‘processen’ denken op gebiedsniveau, aldus Van Neerven (2009). Vanaf het begin werd gewerkt met een stuurgroep, een projectgroep en drie werkgroepen. Opvallend is dat er voor het thema ‘symbiose’ een aparte werkgroep in het leven is geroepen. De communicatie naar de omgeving wordt verzorgd door een internetsite, nieuwsbrieven en bewonersbijeenkomsten. Politiek In 1973 bouwde Pasminco Budel Zink (huidig Nyrstar) een nieuwe fabriek naast de oude fabriek en werd in de jaren daarna het achtergebleven vervuilde terrein grondig gesaneerd en voorzien van nieuwe grond. Om de investering die gepaard ging met de sanering terug te verdienen, is het plan geïnitieerd om het bestaande terrein uit te breiden. Naast een economische drijfveer, stond het milieu en een duurzame ontwikkeling hoog op de agenda van Nyrstar, om mede de positie voor de komende decennia veilig te stellen. Om deze ambitie te realiseren, stond vanaf het begin het sleutelwoord ‘Industriële Symbiose’ centraal in de plannen en werd in 1999 het begrip ‘Industriële Symbiose’ opgenomen als belangrijk thema in de gebiedsvisie. Nyrstar heeft als initiatiefnemer gedurende het ontwikkelproces een trekkersrol op zich genomen, wat heeft geleid tot een ‘snelle’ tot standkoming van de gebiedsvisie. Een jaar na het idee lag er een gebiedsvisie. Er is pas na acht jaar (2007) een intentieovereenkomst getekend met de betrokken partijen. Tijdens het interview 13
Chemelot is een chemie- en materiaalcluster in Geleen, waarbij de gevestigde bedrijven onderling samenwerken op verschillende niveaus. Naast het delen van reststromen, worden verschillende faciliteit gedeeld en kennis en ontwikkelingen uitgewisseld. 14 Ir. H. van Neerven is zowel als beleidsmedewerker Provincie Noord-Brabant afdeling ‘bedrijfsomgeving’ betrokken bij de ontwikkeling van het DIC, als Team-lid van het Project Innovatie Team (PIT).
Jurjen Thomas
|73
met Nyrstar kwam naar voren dat de overheid voor veel vertraging in het proces heeft gezorgd. Als voorbeeld werd aangedragen dat de provincie als één partij betrokken was bij het project, maar de tegenstrijdige belangen tussen verschillende departementen binnen de provincie maakte deze partij onzeker en niet slagvaardig. Desondanks beschouwt Nyrstar de vertraging die dit heeft veroorzaakt niet als negatief, want de extra tijd was hard nodig voor het nodige uitzoekwerk en een gedegen voorbereiding vanuit Nyrstar. Een belangrijk entrepreneur (zie Kingdon, § 3.3.4) tijdens de initiatieffase van het DIC is John Jorritsma. Tijdens het prille begin was hij burgemeester van Cranendonck (1997-2002), hierna bleef hij betrokken bij het project als directeur van de BOM (2002-2008). Inmiddels is Jorritsma Commissaris van de Koningin in de provincie Friesland. De gemeenteraadsverkiezingen (2002 en 2006) worden door Nyrstar als een vertragende factor in het proces ervaren. Het extra voorzichtig handelen en weinig daadkracht in deze periode vanuit de gemeente heeft het ontwikkelproces vertraagd. Cultuur Vanaf de start zijn vier partijen intensief betrokken, te weten; gemeente Cranendonck, KvK Oost-Brabant, Samenwerkingsverband Regio Eindhoven en Nyrstar zelf. De openheid en betrokkenheid van deze partijen wordt door Nyrstar als cruciaal ervaren voor de voortgang van het ontwikkelproces. Ondanks dat uit onderzoek blijkt dat de regio een te kort aan ruimte voor de zware industrie heeft, zorgt de huidige economische neergang voor vertraging, aangezien geïnteresseerde partijen terughoudend zijn met het verplaatsen of uitbreiden van hun bedrijfsactiviteiten. Tijdens het proces van dergelijke ‘bijzondere’ gebiedsontwikkelingen doen zich volgens Van Neerven (2009) altijd onverwachte problemen en onverwachte voordelen voor. Bijvoorbeeld het probleem dat afval een grondstof wordt. Dit fenomeen is voor de huidige wet- en regelgeving lastig te combineren, aangezien voor beide begrippen andere wetten en richtlijnen gelden. Het voordeel hiervan is dat partijen tot andere inzichten komen en een arsenaal aan kennis ontwikkelen. Als de partijen zich in deze processen alleen focussen op geld en tijd dan zullen er kansen blijven liggen en is het optimale niet haalbaar (Van Neerven, 2009). Uit de interviews en documentatie kan worden opgemaakt dat de partijen een open houding aannemen als het gaat om techniek en innovatie. Echter met betrekking tot extern advies en referenties is kan het gedrag van Nyrstar als gesloten worden geïnterpreteerd.
“Nyrstar had vanaf het begin af aan door professionals begeleid moeten worden in het proces. Zonder de juiste knowhow wordt het proces vertraagd. Een partij als Nyrstar heeft onvoldoende knowhow om dit soort ‘bijzondere’ gebiedsontwikkelingen te begeleiden.” (Van Neerven, 2009)
74 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
5.2.5 Procesanalyse In deze paragraaf wordt het proces op basis van de verschillende bronnen beoordeeld. Op basis van de aanwezige documentatie zijn de factoren beoordeeld, met als resultaat Figuur 45. De processtenen van de matrix zijn, op ‘kennis en kunde’ na, groen en oranje gekleurd. Een overzicht van de beoordeling van de succes- en faalfactoren is opgenomen in bijlage XII. Procesingrediënten De urgentie is op basis van deze resultaten, over alle drie de stromen voldoende ingebed in het ontwikkelproces. De processteen ‘entrepreneur’ is oranje gekleurd, aangezien de aanwezigheid van een procesmanager tijdens het Figuur 45: Resultaten op basis van documentatie. ontwikkelproces ontbrak. Wel zijn de actoren beslissingbevoegd, wat heeft bijgedragen aan de verankering van het thema industriële ecologie. De aspecten die in het ontwikkelproces met het organiseren van doen zijn, scoren verhoudingsgewijs goed. De professionele aanpak en de actieve houding van de partijen dragen hieraan bij. De PIT en de BOM kennen samen met de overheden een goede samenwerking uit het verleden (o.a. terrein Borchwerf en bedrijventerrein Deurne). Daarnaast is het realiseren van een duurzaam bedrijventerrein voor alle actoren een belangrijke gezamenlijke focus, dit resulteert in een positief effect op het thema IE en het verloop van het proces. Het ingrediënt ‘actoren’ levert een beperkt resultaat. Er is een aantal factoren wat de bouwsteen ‘kennis en kunde’ negatief heeft beïnvloed. Zo is de invloed van extern advies minimaal en is er geen samenwerking met een kennisinstelling gerealiseerd, dit beperkt de invloed van buitenaf om tot een maximaal resultaat te komen van industriële ecologie. Op basis van de ontwikkelvisie (1999) is geconcludeerd dat de ambities van de betrokken partijen hoog ligt, echter beperken de partijen zich door in de visie op een aantal punten in vergaand detail te treden. Wat een negatief effect heeft op de flexibiliteit en creatieve inbreng in een vervolg fase. Op basis van de processtromen is waar te nemen dat de politieke en culturele stroom elkaar nauwelijks belemmeren, echter is aan de technische stroom onvoldoende aandacht besteed. Een beperkte kennis en ervaring, in combinatie met het ontbreken van een procesmanager kan hieraan hebben bijgedragen. In Figuur 46 zijn de resultaten van de procesanalyse weergegeven, zoals deze is beoordeeld naar aanleiding van de interviews met Nyrstar en de provincie Noord-Brabant. Inderdaad blijkt het ontbreken van een onafhankelijk procesmanager (entrepreneur), een vertraging in het proces te hebben veroorzaakt. Daar waar voorheen Jorritsma als trekker van het initiatief fungeerde, is er na zijn vertrek geen vervanger voor hem in de plaats gekomen. Tevens is gebleken dat de belangen anders waren verdeeld, dan uit de documentatie valt op te maken. In beginsel lijkt het dat de samenwerking goed is verlopen, echter in werkelijkheid zijn de verhoudingen tussen de betrokken partijen minder krachtig van aard. Voor de gehele beoordeling geldt dat de documentatie een positieve afspiegeling van de werkelijkheid is. Een overzicht van de beoordeling van de succes- en faalfactoren is opgenomen in bijlage XII.
Jurjen Thomas
|75
Procesingrediënten Als de resultaten van de procesanalyse vanuit de ingrediënten worden bekeken, vallen de meeste negatieve factoren onder de actoren. Het ontbreken van kennis en vaardigheden bij Nyrstar met betrekking tot gebiedsontwikkeling is daarin de grootste oorzaak. Dit resulteert tevens in de frictie tussen de actoren bij de processteen ‘houding’. Nyrstar heeft een gesloten karakter aangenomen en staat niet open voor advies van provincie Noord-Brabant. Nyrstar legt het probleem bij de provincie, aangezien deze niet tot besluitvorming komt door interne onenigheid. Deze ontwikkeling heeft een Figuur 46: Resultaten op basis van interviews. negatief effect op de processteen ‘entrepreneurs’, waar de factoren ‘mandaat’ en ‘beslissingsbevoegd’ van invloed zijn. Als laatste is er een daling in de beoordeling van de processteen ‘belang’ zichtbaar. Deze daling wordt veroorzaakt door de stagnerende werking van de gemeenteraadsverkiezingen, als beschreven in paragraaf 5.2.5. Op basis van het beeld dat de matrix laat zien, is te concluderen dat alle stromen in het ontwikkelproces op een negatieve manier worden beïnvloed.
5.2.6 Conclusie Om tot een conclusie te komen welke factoren tot de meest kritisch succes- en faalfactoren behoren tijdens de initiatieffase van het ontwikkelproces van het Duurzaam Industriepark Cranendonck, wordt gekeken naar de som van de resultaten van de matrixanalyse van A en B. Bij elke processteen komt hierdoor de meest kritische faalfactor en de meest kritische succesfactor, respectievelijk boven- en onderaan, te staan (Tabel 9). In bijlage XIII is een totaal overzicht opgenomen van deze resultaten. Processtenen Doelen & Resultaten Informatiesystemen & procedures Kennis & Kunde Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen Gebiedsklimaat Samenwerking Houding
Faalfactoren Scenario’s Fasering Extern advies Procesmanager Contracteren Electoraal Gebied gebruikers Reflectie Karakter
Succesfactoren Visie Informeren Referenties Go / No go Communicatie Bewustzijn Imago Emotie Passie
Tabel 9: Meest kritische succes- en faalfactoren tijdens het ontwikkelproces voor het Duurzaam Industriepark Cranendonck.
Tevens kan op basis van de som van de resultaten uit A en B worden geconcludeerd dat de volgende processtenen onvoldoende aandacht tijdens het ontwikkelproces hebben gehad: Informatiestromen & procedures; Kennis & kunde; Entrepreneur; Samenwerking; Houding.
76 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
5.3
Casus 2 | Industrieterrein Koningspleijn
In deze paragraaf worden de hoofdpunten van de tweede casus beschreven. De tweede casus betreft het Industrieterrein Koningspleijn. Onderdelen ter verdieping van deze casus zijn opgenomen in bijlage XIV.
5.3.1 Inleiding Op dit moment ligt in het zuiden van Arnhem het Industriepark Kleefse Waard. Het terrein ligt in de oksel van de Neder-Rijn en de IJssel en wordt ontsluiten door de zuidelijke ring N325 met de A12, A325 en de A348. Het industriepark staat in verbinding met de Neder-Rijn via de Malburgerhaven. Het terrein bestaat uit in totaal 45 hectare grond en er is bedrijvigheid toegestaan tot en met milieucategorie 5. Figuur 47: Ligging Koningspleijn met daarbinnen IPKW in regio Arnhem.
De historie van het terrein gaat terug tot het jaar 1933. Gemeente Arnhem heeft het gebied aanwijzen als uitbreidingslocatie voor de productieactiviteiten van de Algemene Kunstzijde Unie (AKU). Tijdens de oorlogsjaren 1940 - 1945 bouwde AKU onder druk van de Duitse bezetter nieuwe fabrieken op de Kleefse Waard. Het werden onverwoestbare gebouwen, met metersdikke muren. Dit industrieel erfgoed is nog steeds aanwezig. Het latere AKU, Akzo Nobel, heeft jaren lang het terrein in eigendom gehad. Op het terrein verzorgde een warmtekrachtinstallatie de stroom- en stoomvoorziening voor Akzo. Akzo is in 2003 verhuisd en het terrein is eigendom geworden van Schipper Bosch. Door de bestaande gebouwen op een efficiënte manier te transformeren en de huidige voorzieningen en faciliteiten te handhaven, is het een aantrekkelijk industriepark geworden, waar op dit moment zestig verschillende ondernemingen opereren.
5.3.2 Projectbeschrijving ste
Vanaf het begin van de 21 eeuw is gemeente Arnhem actief met het herpositioneren van haar bedrijventerreinen in de regio Arnhem (Knooppunt Arnhem Nijmegen, KAN-regio). Uit onderzoek (o.a. Ecorys, 2006) blijkt het aanbod aan bedrijventerrein in Arnhem beperkt. Regionaal is het aanbod ruimer, echter in de hogere milieucategorieën (4 en 5) blijkt ook op regionaal niveau het aanbod beperkt. Mede door dit feit is gemeente Arnhem in 2003 gestart met het onderzoeken van de mogelijkheden voor het uitbreiden van Industriepark Kleefse Waard. Dit heeft in 2005 geleid tot de gebiedsvisie “het Masterplan Kleefse Waard Koningspleij-Noord”. De ambitie is om het terrein tot een hoogwaardig industrieterrein te ontwikkeling, met ruimte voor innovatie en duurzame activiteiten. Het thema ‘toegepaste energie- en milieutechnologie’ zal – geheel in lijn met dé energie- en milieustad Arnhem – een centrale plek in de nieuwe plannen innemen. De werknaam voor de nieuwe ontwikkeling is Koningspleijn (Figuur 47). Koningspleijn is opgebouwd uit vijf deelgebieden (Figuur 48): 1. 2.
Het bestaande Industriepark Kleefse Waard IPKW (voorheen AKZO); Het voormalig industrieterrein van het bedrijf BASF;
Jurjen Thomas
|77
3. 4. 5.
Het bestaande bedrijventerrein aan De Nieuwe Havenweg inclusief de kade; 15 Het terrein aan de Oude Veerweg (zoutopslag, een gronddepot en zorgzone ); De Verlengde Nieuwe Haven (voormalige AKZO-haven) met aangrenzend het uiterwaardengebied Koningspley Noord (Naam van het huidige uiterwaarden gebied).
De gemeente heeft de gebieden Koningspley-Noord, het BASF-terrein en de voormalige AKZO-haven inmiddels in eigendom (totaal 53 hectare bruto). Samen met de eigenaar van Industriepark Kleefse Waard (IPKW) (43 hectare bruto) vormen zij de eigenaren van de nieuwe ontwikkeling. Met betrekking tot industriële ecologie is deze casus op te splitsen in twee onderdelen. Het eerste onderdeel omvat het huidige IPKW terrein, met daarop de 60 ondernemingen die grotendeels allemaal zijn aangetakt op het netwerk van De Kleef. Onder ‘het netwerk’ wordt de infrastructuur verstaan waarbinnen stroom, stoom, aardgas, perslucht en proceswater op het park wordt getransporteerd. Het Figuur 48: De vijf deelgebieden op Koningspleijn. tweede onderdeel van de casus omvat het toekomstige Koningspleijn. Als beschreven gaat daar het thema industriële ecologie een belangrijke rol spelen, waardoor deze casus in dit onderzoek extra aandacht geniet.
“Koningspleijn wordt een bouwsteen voor een leefbaar klimaat in de toekomst” (Wethouder Weeda, 2006).
5.3.3 Actoren De actorenanalyse (Figuur 49) is uitgevoerd doormiddel van het doorlopen van drie stappen. De eerste stap betreft het identificeren van de betrokken actoren. In de tweede stap wordt bepaald hoe de actor in het proces en tegenover de ontwikkeling van het DIC staat, positief (+), negatief (-) of neutraal (0). In de derde en laatste stap die wordt genomen wordt de relaties tussen de betrokken actoren inzichtelijk gemaakt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen eenzijdige afhankelijkheid, wederzijdse afhankelijkheid en onafhankelijkheid. Een toelichting van enkele betrokken partijen is toegevoegd in bijlage XIV.
15 In een zorgzone kunnen verslaafde vrouwen hun diensten aanbieden. Deze zorgzone is er uiteindelijk gekomen nadat vanuit wijken geklaagd was over de overlast van tippelaarsters. Ook de hulpverlening klaagde omdat zij de groep vrouwen niet goed kon opvangen. Sinds de zorgzone er is, is de overlast afgenomen, zijn de vrouwen veiliger en is er goede begeleiding (www.groenlinksarnhem.nl).
78 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
Figuur 49: Actorenanalyse van casus Koningspleijn.
5.3.4 Procesontwikkeling Op basis van de beschikbare documentatie en de interviews wordt eerst een beknopte omschrijving van de belangrijkste ontwikkelingen tijdens het proces, dat zich heeft afgespeeld in de initiatieffase van de ontwikkeling van Koningspleijn gegeven. Techniek De gemeente Arnhem is vanaf het begin van de aanpak voor de ontwikkeling van Koningspleijn voorzichtig, maar ambitieus te werk gegaan. De voorzichtige aanpak komt voort uit het feit dat dit het laatste nieuw te ontwikkelende bedrijventerrein voor Arnhem betreft. De ambitie is hoog, aangezien het imago van het terrein vanaf het begin moet gaan bijdragen aan het imago van de stad Arnhem. Hierbij neemt energie en innovatie een centrale rol in. Een belangrijk moment in de initiatieffase betrof maart 2003. Dit was het moment dat de Raad instemde met de financiering van het Dijktracé. Door deze beslissing komt het gehele plangebied binnendijks te liggen en was een belangrijke geografische barrière opgelost. Dit maakte de weg vrij voor de ontwikkeling van Koningspleijn. Een tweede belangrijk besluit, is de vaststelling van de gebiedsvisie “het Masterplan Kleefse Waard – Koningspleij-Noord”, vastgesteld op 17 januari 2005. De organisatie van de ontwikkeling loopt via het project- en kernteam Kleefse Waard. Vanuit deze teams wordt gestructureerd gecommuniceerd met externe actoren als bedrijven, adviseurs, regionale-, intermediaire- en bewonersorganisaties. Tevens wordt gebruikgemaakt van een website (http://www.projectenradar.nl) waar online alle informatie en ontwikkelingen omtrent het project zijn te raadplegen en te volgen.
Jurjen Thomas
|79
Voor een gedegen onderzoek naar de profilering van het terrein is extern advies gevraagd aan Ecorys. Het onderzoek dat Ecorys uitvoerde, leidde tot de volgende segmentering en marktprofiel (Ecorys, 2006): toegepaste Energie en Milieu Technologie (EMT) en hoogwaardige innovatieve industrie; voortbouwen op bestaande industriële bedrijvigheid: product- en procesindustrie, R&D; clustering van (EMT) bedrijven en deels opvang voor andere (waaronder lokale) bedrijvigheid. Het onderzoek heeft er voor gezorgd dat energie en milieu technologie een belangrijk thema zijn geworden in de visie en strategie om tot de ontwikkeling van Koningspleijn te komen. Motto: “Koningspleijn: hét centrum van innovatie, Milieutechnologie’ (tEMT)” (Toekomstvisie, 2007)
duurzaamheid
en
‘toegepaste
Energie-
en
Politiek Voormalig eigenaar van het deelgebied IPKW, Akzo Nobel, heeft jaren geleden een eigen energienetwerk aangelegd om het productieproces van het bedrijf zo efficiënt mogelijk te kunnen uitvoeren. Dit netwerk werd destijds beheerd en geëxploiteerd door Akzo Nobel zelf. Na een reorganisatie is deze bedrijfsactiviteit ondergebracht bij Nuon. Bij de verkoop van het terrein aan Schipper Bosch, is deze dienst met bijhorende utilities op het terrein behouden gebleven. De Kleef b.v. (dochter van Nuon) is eigenaar en exploitant van het netwerk op het terrein en opereert onafhankelijk van Schipper Bosch. Wel is De Kleef – door een ontheffing – de enige aanbieder van stroom en aardgas op het terrein, waardoor nauwe samenwerking met de eigenaar wenselijk is. De warmtekracht centrale vormt het hart van het netwerk op het terrein. Naast hoge kwaliteit stoom voor de productieprocessen die op het terrein plaats vinden, zorgt de centrale voor voldoende elektriciteit op het terrein. Tevens exploiteert De Kleef aardgas, perslucht en proces- en afvalwater. Om tot innovatieve, ruimtelijke concepten te komen is Habiforum ingeschakeld als partij die dit onderdeel van het ontwikkelproces begeleidde. Na de totstandkoming van de visie is het stokje overgedragen aan huidig procesmanager Smolders. De huidige grondposities zijn verdeeld over de gemeente Arnhem en de eigenaar van IPKW. In juni 2005 kocht de gemeente Koningspleij-Noord aan en werd in 2006 de koopakte voor het voormalig BASF-terrein getekend. Tevens een belangrijke gebeurtenis in het ontwikkelproces vond plaats op 6 juni 2006. Op deze datum besloot het college akkoord te gaan met de komst van asfaltproducent Bruil naar het toekomstige Koningspleijn. De komst van Bruil zorgde voor een opeenstapeling van protesten door buurtorganisaties en gaf het opgebouwde vertrouwen tussen de actoren tijdens de proeftuin van Habiforum een negatieve impuls. Echter door snel te schakelen en door Bruil te betrekken in de plannen, heeft de komst van Bruil geleid tot positieve impulsen. In (oktober 2009) is bekend geworden dat Bruil geen nieuwe vestiging wenst en zijn de uitgangspunten voor de vestiging van de asfaltcentrale op Koningspleijn uit het bestemmingsplan gehaald. Net als bij de casus van het DIC hebben gemeenteraadverkiezingen en de wissel van wethouders invloed gehad op het ontwikkelproces. Cultuur Het gebied bestaat uit twee eigenaren. Een goede uitgangspositie in vergelijking met bedrijventerreinen met versnipperd grondeigendom onder tientallen eigenaren. Echter de houding van Schipper Bosch tegenover Gemeente Arnhem is ‘vijandig’ te noemen, waardoor de beide partijen geregeld juridisch met elkaar in gevecht zijn.
80 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
In de gebiedsvisie wordt hoog ingezet op de ruimtelijke kwaliteit vertaald naar interessante combinaties tussen moderne en historische gebouwen, ondergronds transport van grondstoffen, een nieuwe laad- en loshaven en de uitbreiding van de koppeling van energie- en reststromen tussen de bedrijven. De aansluitingen op weg, water en spoor, onder- en bovengrondse gebouwen bieden kansen voor meervoudig ruimtegebruik. Een belangrijk onderdeel van de nieuwe plannen vormt het kenniscentrum voor energie- en milieutechnologie. In dit gebouw – met een architectonisch hoogwaardige uitstraling – komen informatie en kennis van alle partners op het bedrijventerrein én onderwijsinstellingen samen. Daarnaast zorgt de geplande boulevard langs de Rijn voor de verbinding van het industrieterrein met de omliggende wijken en de Arnhemse binnenstad. Projectleider Troost over het proces tijdens de proeftuin van Habiforum: “Het was revolutionair, het was prachtig, ik heb nog nooit zó een gebiedsvisie tot stand zien komen. Zonder plan van aanpak, zonder geestdodend gedoe van definitiefases, initiatieffases en dergelijke. We lieten het gewoon op de loop en we bepaalden tussentijds steeds opnieuw de juiste vernieuwende aanpak. Toen we driekwart jaar bezig waren, werden de opdrachtgevers wel een beetje zenuwachtig: we hadden nog niets op papier staan! Ik antwoordde: blijf rustig. Zorg voor een open houding, heb vertrouwen, denk in kansen, niet in problemen.” (NederlandBovenWater, 2008)
5.3.5 Matrixanalyse In deze paragraaf worden het ontwikkelproces aan de hand van de verschillende bronnen beoordeeld. Deze beoordeling berust op de vragen die aan de factoren gekoppeld zijn (bijlage X). De resultaten per procesfactor van deze casus zijn terug te vinden in bijlage XIV. De matrixresultaten worden in eerste instantie beoordeeld in relatie tot de procesvoorwaarden, gevormd door de x-as matrix. Ten tweede worden de verhouding tot de processtromen geanalyseerd.
Figuur 50 geeft het resultaat weer van de processcan op basis van de literaire verdieping in de casus Koningspleijn. Opvallend laag wordt gescoord op de processteen entrepreneurs. Procesingrediënten: Gezien vanuit de urgentie is er een aantal processtenen die het procesresultaat negatief beïnvloeden. De invloed op energie- en reststromen is onvoldoende in de strategie en de doelen opgenomen. Aan het thema is wel ruim aandacht in de visie die op het gebied ligt besteed, waarbij toegepast Energie- en Milieutechniek een belangrijke rol speelt. Uit de documentatie is verder op te maken dat er in de loop van het proces meerdere procesmanagers en kwartiermakers zich hebben ingezet voor de ontwikkeling van industriële ecologie op het terrein. De wisseling van deze figuren wordt Figuur 50: Resultaten op basis van documentatie. als negatief ervaren op de voortgang van het ontwikkelproces. Daarnaast wordt de invloed van de betrokken personen als onvoldoende beschouwd om het thema industriële ecologie krachtig in het ontwikkelproces naar voren te brengen. Het organisatorische aspect van het proces geeft een positief totaal beeld. De communicatie van de informatie tijdens het proces is zowel intern als extern goed verlopen. Ook de verschillende beslisdocumenten die ten
Jurjen Thomas
|81
grondslag liggen aan de voortgang van het ontwikkelproces worden als een positief ervaren voor het thema energie- en reststromen. De houding en belangen van de actoren vormen op meerdere factoren een belemmering voor het proces om tot industriële ecologie op het Koningspleijn te komen. Het gezamenlijke belang met betrekking tot industriële ecologie is onvoldoende ingebed tijdens het proces. Daarnaast is er geen analyse gemaakt van de karakters van de betrokken actoren en worden er meerdere zaken via de juridische weg uitgevochten, wat de houding onder de actoren niet ten goede komt. Processtromen Op basis van de drie processtromen, is te concluderen dat de politieke stroom tot nu toe het meest grillige verloop kent, wat negatieve uitwerking heeft op het thema energie- en reststromen op het terrein. In het bijzonder de tegenstrijdigheid tussen de belangen van de betrokken actoren, het onvoldoende inbedden van het gemeenschappelijke belang dat industriële ecologie kan brengen en het wisselen van de entrepreneurs die het proces leiden en sturen heeft een negatief effect op deze stroom. Met drie betrokken partijen heeft – in het kader van de casestudie Koningspleijn – een interview plaats gevonden. De interviews leiden tot nieuwe inzichten met betrekking tot het ontwikkelproces, waarnaar opnieuw de processcan Industriële Ecologie is uitgevoerd (Figuur 51). Procesingrediënten De urgentie wordt door alle partijen erkend. Industriële ecologie is volledig ingebed in de visie en de keuzes die tijdens het ontwikkelproces zijn gemaakt. Wel is extra aandacht voor het thema gewenst in de strategievorming. Daarnaast worden – in tegenstelling tot de beoordeling op basis van de documentatie – de invloedrijke personen op het proces als positief ervaren, op een kanttekening bij het mandaat van deze procesmanagers of kwartiermakers na. Op organisatorisch gebied valt veel te verbeteren. Uit de interviews blijkt dat onvoldoende inzicht in de Figuur 51: Resultaten op basis van interviews. wet- en regelgeving en de begroting, met betrekking tot het thema IE, een negatieve uitwerking op het ontwikkelproces heeft gehad. Daarnaast scoren de factoren inbreng, afspraken en externe invloed laag. Oorzaken zijn onder andere de verstandhouding tussen de Gemeente Arnhem en Schipper Bosch, de onbalans in de wederzijdse aantrekkelijkheid van afspraken die zijn gemaakt en de komst van de asfaltcentrale Bruil. Op actorniveau blijkt, ondanks voldoende kennis, dat het een individualistisch proces betreft waar het delen van energie- en reststromen geen integrale benadering kent. De politieke ontwikkelingen binnen de gemeente zijn hier debet aan, net als de tekortkoming aan flexibiliteit en creativiteit onder de betrokken actoren. Processtromen Op basis van de interviews blijkt dat er voldoende aandacht in het ontwikkelproces is uitgegaan naar de technische stroom. Extra aandacht is besteed aan de kennis en kunde, wat onder andere voortkomt uit de inbreng van de proeftuin van Habiforum. Opnieuw valt de politieke stroom negatief uit, daarbij komt dat de culturele stroom opvallend slechter blijkt.
82 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
5.3.6 Conclusie Op basis van de matrixanalyses A en B worden in deze paragraaf de meest kritische succes- en faalfactoren gefilterd (Tabel 10). In het kader van het onderzoek betreft het hier de kritische succes- en faalfactoren tijdens het ontwikkelproces om tot koppeling van energie- en reststromen te komen op het toekomstig industrieterrein Koningspleijn. Processtenen Doelen & Resultaten Informatiesystemen & procedures Kennis & Kunde Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen Gebiedsklimaat Samenwerking Houding
Faalfactoren Beslisdocumenten Financien Kennisdeling Gezag Professionaliteit Integraal Gebied gebruikers Gezamenlijke focus Open mind
Succesfactoren Scenario’s Fasering Referenties Go / No go Passief vs actief Electoraal Geografisch Vertrouwen Karakter
Tabel 10: Meest kritische succes- en faalfactoren tijdens het ontwikkelproces voor Koningspleijn.
Jurjen Thomas
|83
5.4
Casus 3 | Industriepark Moerdijk
In deze paragraaf worden de hoofdpunten van de derde casus beschreven. De derde casus betreft het Industrieterrein Moerdijk. Onderdelen ter verdieping van deze casus zijn opgenomen in bijlage XV.
5.4.1 Inleiding Het industrie- en haventerrein Moerdijk is gelegen aan het Hollands Diep. Het terrein behoort tot één van de twaalf zeehavens die Nederland rijk is; Amsterdam, Delfzijl, Eemshaven, Harlingen, Rotterdam, Terneuzen, Velsen, Vlissingen, Den Helder, Beverwijk, Dordrecht én Moerdijk. Op het terrein zijn 408 bedrijven gevestigd, die gezamenlijk aan 13.600 mensen werkgelegenheid bieden (2007). Het terrein wordt beheerd en geëxploiteerd door Havenschap Moerdijk en heeft een totaal oppervlak van 2.400 hectare. Eind jaren zestig is op initiatief van omliggende gemeentes Zevenbergen, Figuur 52: Ligging Industrieterrein Moerdijk in regio Klundert en Hooge/ Lage Zwaluwe met de ontwikkeling gestart en was Shell het eerste bedrijf dat zich er vestigde. De ontwikkeling van het terrein wordt weergegeven in de figuren hieronder (1958 | 1970 | 2007).
Figuur 53: De ontwikkeling van Industrieterrein Moerdijk door de jaren heen (van links naar rechts: 1958, 1970, 2007).
84 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
5.4.2 Projectbeschrijving Het haven- en industrieterrein Moerdijk is ingedeeld in zes deelparken (Figuur 54); Seaport (3), Ecopark (4), Industrialpark (5), Tradepark (1), Distriboulevard (2) en het Servicepoint (6) (Een nadere omschrijving van de deelparken is opgenomen in bijlage XV). Bij de start van de ontwikkeling van het terrein begin jaren zestig is de uitgifte van de grond moeizaam verlopen, hierdoor zijn in het begin gronden uitgegeven zonder gegrond beleid. Eind jaren negentig is het Figuur 54: De zes deelparken op industrieterrein Moerdijk een aantrekkelijke vestigingslocatie geworden, waardoor Havenschap Moerdijk werd gedwongen extra te investeren en een proces op te starten om het industrieterrein opnieuw te ordenen. Vanaf 2007 wordt door de Commissie Vestiging niet alleen gekeken tot welk cluster een nieuwkomer hoort of van welke infrastructuur het bedrijf gebruik gaat maken, ook de grondstoffen en reststoffen die bij het productieproces van een nieuw bedrijf komen kijken worden in kaart gebracht, om de beste locatiekeuze te bepalen. Op basis van efficiency en sluitende businesscases, met korte termijn terugverdientijden, zijn er meerdere initiatieven van de grond gekomen. Een van de initiatieven is de uitwisseling van warmte en CO2 tussen een aantal bedrijven. Net als bij de casus Koningspleijn is er een warmtekrachtcentrale op het terrein aanwezig die een centrale rol speelt in de uitwisseling van stoom en energie. Naarmate er meer aandacht is gekomen voor het milieu, als beschreven in paragraaf 3.2.1, is ook Havenschap Moerdijk het beleid met betrekking tot milieumaatregelen gaan aanscherpen. Een onderdeel van het beleid is de uitbreiding van de bestaande Industriële Ecologie. Om het delen van reststromen uit te breiden op Moerdijk, moet de nodige infrastructuur gerealiseerd worden. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de reeds aanwezig zijnde infrastructuur op Moerdijk. Door de grote hoeveelheid grondstoffen die over het terrein worden verplaatst liggen er verschillende pijpleidingen tussen de bedrijven die als basis kunnen dienen voor de uitbreiding van de Industriële Ecologie. Water is naast energie een belangrijke (rest)stroom op het terrein. Nu wordt het vervuilde industrieel water naar Zeeland gepompt om te zuiveren. In de toekomst zal dit water op Moerdijk worden gezuiverd. Tevens zijn er plannen om de reststroom ‘stoom’ dat nu bij verschillende bedrijven wordt afgeblazen in de buitenlucht, om te zetten naar energie, wat volgens Rentrop (2007) al tot een besparing van drie miljoen kubieke meter gas zou leiden.
5.4.3 Actoren De actorenanalyse is uitgevoerd doormiddel van het doorlopen van drie stappen. De eerste stap betreft het identificeren van de betrokken actoren. In de tweede stap wordt bepaald hoe de actor in het proces en tegenover de ontwikkeling van het DIC staat, positief (+), negatief (-) of neutraal (0). In de derde en laatste stap die wordt genomen wordt de relaties tussen de betrokken actoren inzichtelijk gemaakt. Hierbij wordt
Jurjen Thomas
|85
onderscheid gemaakt tussen eenzijdige afhankelijkheid, wederzijdse afhankelijkheid en onafhankelijkheid. Een toelichting van enkele betrokken partijen is toegevoegd in bijlage XV.
Figuur 55: Actorenanalyse van Industriepark Moerdijk.
5.4.4 Procesontwikkeling Op basis van de beschikbare documentatie en de interviews wordt eerst een beknopte omschrijving van de belangrijkste ontwikkelingen tijdens het proces dat zich afspeelt tijdens de initiatieffase gegeven. Techniek Havenschap Moerdijk heeft vanaf 1999 continu haar doelstellingen aangescherpt om te kunnen voldoen aan de meest strikte milieueisen. Duurzaamheid is daar een belangrijk onderdeel van. Een extern adviesbureau (BMD Advies) helpt daarbij en voert sinds 1999 onderzoek uit naar de milieueffecten op het haven- en industrieterrein Moerdijk. In 1999 is gestart met een vier jarig onderzoek naar de milieueffecten op het haven- en industrieterrein Moerdijk. Het onderzoek concludeerde onder andere dat er op het gebied van water- en energiebeleid grote economische- en milieuwinsten te behalen zijn. In 2002 werd 10% van de energie op het terrein gewonnen uit de restwarmte van bedrijven en werkte de eerste bedrijven samen door C02 aan elkaar uit te wisselen. Moerdijk werkt continu aan het verkrijgen en behouden van een positief imago bij haar omwonenden. Om deze belanghebbenden te informeren, wordt gebruik gemaakt van nieuwsbrieven en een internetsite. Daarnaast organiseert het Havenschap opendagen om de jeugd te interesseren voor de werkzaamheden in de haven en de omwonenden te betrekken bij toekomstige innovaties en ontwikkelingen die betrekking hebben op het ontlasten van het milieu. Door de aanwezige infrastructuur van pijpleidingen en de al toegepaste Industriële Ecologie beschikt het team dat werkt aan de ontwikkelingen betreffende het uitbreiden van deze infrastructuur over de juiste kennis en de nodige ervaring.
86 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
In september 2007 is een reststromenonderzoek gestart op Moerdijk. Het Havenschap heeft geconstateerd dat voorafgaand aan het uitvoeren van het delen van energie- en reststromen veel voorbereiding en onderzoek nodig is. Om deze drempel lager te maken, heeft Havenschap Moerdijk in samenwerking met onder andere de provincie het initiatief genomen om een onderzoek te starten naar de reststromen van warmte, water, CO2 en biomassa op het terrein. De nadruk in het onderzoek heeft gelegen op het in kaart brengen van de overschotten, de marktvraag en technische haalbaarheid. In een vervolg onderzoek is onderzoek verricht naar de juridische aspecten en de financiële haalbaarheid. De provincie Noord Brabant heeft een belangrijke rol gespeeld in het bij elkaar brengen van partijen. Zonder een goede samenwerking en verstandhouding is Industriële Ecologie niet te realiseren (Rentrop, 2009). Voor het onderzoek zijn naast de provincie de volgende partijen betrokken: het Havenschap Moerdijk, Rijkswaterstaat Zuid-Holland, Waterschap Brabantse Delta, de bedrijvenkring Industrieterrein Moerdijk (BIM) en de gemeente Moerdijk. Havenschap Moerdijk wil in de toekomst het gehele terrein voorzien van een warmte ringleiding, waardoor op grote schaal bedrijven warmte aan elkaar kunnen uitwisselen. Het havenbedrijf voorziet in de exploitatie van de leiding en wil door de omvang de drempel verlagen voor toetreders. Volgens Rentrop is de afhankelijkheid, die ontstaat bij het onderling uitwisselen van energie- en reststromen, een factor die partijen weerhoud om tot realisatie over te gaan. Politiek Een sleutelfiguur in de ontwikkeling van de industriële ecologie op Moerdijk vormt Jacco Rentrop. Hij is sinds 1999 de kar trekt. Hij vormt een belangrijke schakel tussen de bedrijven en de overheid. Om het monitoren en onderzoek naar de energie- en reststromen in goede banen te leiden, wordt gewerkt met een stuurgroep en werkgroepen. Havenschap Moerdijk is een gemeenschappelijke regeling met twee deelnemers, provincie Noord-Brabant en Gemeente Moerdijk. Het havenbedrijf heeft tot doel het ontwikkelen, aanleggen, uitgeven, exploiteren en beheren van het industrieterrein en de zeehaven van Moerdijk. In het nasterven van deze doelstelling spelen economie, milieu en de sociale omgeving een belangrijke rol. Cultuur Er wordt gewerkt aan een Duurzaam Haven- en Industrieterrein Moerdijk. Hierbij staat de slagzin “Uw afval mijn grondstof” centraal. Het programma, wat geheel in het teken staat van het delen van energie- en reststromen op het terrein, draagt bij in het imago van Moerdijk. Havenschap Moerdijk versterkt tevens met haar gekozen strategie de concurrentiepositie van het terrein, dat resulteert in een jaarlijkse groei aan nieuwe vestigingen op het terrein. Om te voorkomen dat het ene bedrijf voor zijn warmte of productie afhankelijk wordt van de buurman, komt er een ringleiding over het hele haventerrein. Het Havenschap wil geen monopolievorming, er kan altijd via de ringleiding opverstappen naar een Figuur 56: Bestaande en potentiële industriële ecologie op Moerdijk.
Jurjen Thomas
|87
andere aangesloten leverancier volgens Rentrop. Het havenbedrijf ziet toe op de exploitatie van de ringleiding. Op het industrieterrein behartigt de Bedrijfskring Industrieterrein Moerdijk (BIM) de belangen van de gevestigde bedrijven. De BIM is tevens actief betrokken in de ontwikkelingen rondom het monitoren en onderzoeken van de mogelijkheden voor het breed introduceren van industriële ecologie op het terrein.
"De bedrijven zijn blij dat aan hen allerlei gegevens worden gevraagd voor de monitorringonderzoeken. Zij geven, ook in hun eigen belang, daarbij een enorme openheid. Een bedrijf vindt het rot als het er slechter dan het vorige jaar uitkomt, en doet er dan ook alles aan om dat te voorkomen. Daarnaast wil een bedrijf graag volledig geaccepteerd worden door zijn omgeving, het zijn natuurlijk ook vaak eigen werknemers die daar wonen." Van Zundert, voorzitter BIM, 2003.
5.4.5 Matrixanalyse In deze paragraaf worden het ontwikkelproces met betrekking tot industriële ecologie op industrieterrein Moerdijk beoordeeld op basis van de beschikbare documentatie en gehouden interviews. Een overzicht van de beoordeling van de succes- en faalfactoren is opgenomen in bijlage XV. Figuur 57 worden de resultaten weergegeven op basis van de interpretatie van de documentatie. Procesingrediënten Het draagvlak voor de urgentie ontbreekt op alle vlakken enigszins. Zo is het delen van energie- en reststromen wel onderdeel van het beleid, maar niet leidend in de strategie die het Havenschap Moerdijk voert. Uit de stukken blijkt een procesmanager te ontbreken. Wel is er vanuit het Havenschap een milieumanager actief met het thema industriële ecologie op het terrein. Vanuit het Figuur 57: Resultaten op basis van documentatie. organisatorisch ingrediënt zijn alle factoren positief beoordeeld. Onder de actoren is een beperkt aantal factoren negatief beoordeeld. Deze beoordeling wordt deels beïnvloed door het ontbreken van informatie betreffende de factoren die onder de ‘houding’ van de actoren vallen. Daarnaast spelen er belangen op (boven) regionaal niveau tussen provincie Noord-Brabant en Zuid-Holland (o.a. concurrentie tussen Moerdijk en de Maasvlakte) die het ontwikkelproces negatief kunnen beïnvloeden. Tijdens het interview met Rentrop (2009) werd duidelijk dat een aantal factoren, op basis van de documentatie, negatiever beoordeeld waren dan die invloed van de factoren in werkelijkheid bleek te zijn (Figuur 58). Procesingrediënten Voor het procesingrediënt ‘urgentie’ is een aantal factoren ten opzichten van de analyse uit A vooruitgegaan. Zo fungeert Rentrop als procesmanager voor het implementeren van het delen van energie- en
88 |
Figuur 58: Resultaten op basis van het interview. De weg naar een duurzame samenwerking
P5
reststromen op industrieterrein Moerdijk en heeft hij door zijn langdurige betrokkenheid (sinds 1998) een status op het terrein bereikt. Door langdurige te investeren in organisatie en samenwerking met actoren (waaronder vijftien bedrijven), is er vertrouwen en een open houding ontstaan in relatie tot het thema industriële ecologie. De relatie tussen het industrieterrein en de omwonenden is nog verbeterbaar. Daarnaast blijkt op basis van deze analyse dat het eigen belang dat bedrijven hebben geleid wordt door het interne productieproces. Voor het erkennen van het gezamenlijke belang is nog verbetering nodig.
5.4.6 Conclusie Uit de analyse van het proces dat heeft plaats gevonden bij de ontwikkeling op industrieterrein Moerdijk, zijn op basis van de som van de resultaten van de matrixanalyse van A en B de succes- en faalfactoren te noemen die van invloed zijn op het thema industriële ecologie op het toekomstig terrein. Bij elke processteen is de meest kritische faalfactor en de meest kritische succesfactor opgenomen in Tabel 11. In bijlage XV is een totaal overzicht opgenomen van deze resultaten. Processtenen Doelen & Resultaten Informatiesystemen & procedures Kennis & Kunde Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen Gebiedsklimaat Samenwerking Houding
Faalfactoren Beleidkeuzes Tijd & planning Referenties Gezag Passief vs actief Integraal Gebied gebruikers Bestaande systemen Creativiteit
Succesfactoren Beslisdocumenten Financiën Lering ervaringen Mandaat Verantwoordelijkheid Onderbouwing Concurrentie Feedback Karakter
Tabel 11: Meest kritische succes- en faalfactoren bij het ontwikkelproces op industrieterrein Moerdijk
Jurjen Thomas
|89
6
Conclusie
Dit hoofdstuk geeft antwoord op de centrale vraagstelling van het onderzoek: Wat zijn de kritische succes- en faalfactoren tijdens het ontwikkelproces om energie- en reststromen te koppelen op zware industrieterreinen? Aangezien in het onderzoek een analysemethode voor het ontwikkelproces is ontwikkeld tijdens de zoektocht naar een antwoord op de vraagstelling, wordt in het tweede deel van deze conclusie de toepasbaarheid van de analysemethode besproken.
6.1
Antwoord vraagstelling
Dit rapport is het resultaat van het onderzoek naar de kritische succes- en faalfactoren die tijdens de initiatieffase van invloed zijn op het ontwikkelproces om tot koppeling van energie- en reststromen op zware industrieterreinen te komen. Om de centrale vraagstelling te beantwoorden is in eerste instantie een theoretische en praktische verdieping uitgevoerd, die is beschreven in het theoretisch kader van dit rapport. Het theoretisch kader resulteerde in een gewenste verdieping van een aantal begrippen uit de vraagstelling en leverde een lijst met factoren op die het ontwikkelproces beïnvloeden. Voor de geselecteerde factoren is in eerste instantie een vragenlijst opgesteld om de mate van invloed per factor op het ontwikkelproces te bepalen. De resultaten van de beoordeling van het ontwikkelproces maakt inzichtelijk welke factoren onvoldoende of voldoende aandacht tijdens het ontwikkelproces hebben gehad. De factoren zijn tijdens de ontwikkeling van de analysemethode onderverdeeld in negen processtenen. Elke processteen vertegenwoordigt een deelkader van het ontwikkelproces. Per processteen kan nu worden geconcludeerd welke factoren tot de meest kritische succesfactoren (met de meeste punten) behoren en welke tot de meest kritische faalfactoren (met de minste punten) behoren. Deze conclusie wordt getrokken op basis van de redenering dat alle factoren voldoende aandacht moeten krijgen om te streven naar een ideaal ontwikkelproces. Om tot een uiteindelijke selectie te komen van de meest kritische succes- en faalfactoren zijn de resultaten van de drie cases bij elkaar opgeteld (Figuur 59). Doelen & Resultaten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Beleidkeuzes Innovatie Strategie Agenda Doelen Scenario's Visie Beslisdocumenten
1. 2. 3. 4. 5.
Gezag Go / No Go Procesmanager Beslissingbevoegd Mandaat
17 19 24 26 27 28 31 36
Informatiestromen & Procedures
3
3
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
2
2
Kennis & Kunde 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
2
101
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Passief vs actief Communicatie Professionaliteit Participatie Contracteren Afspraken Externe factoren Verantwoordelijkheid
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Bestaande systemen Vertrouwen Monitoren Bestaande structuren Emotie Reflectie Gezamenlijke focus Feedback
Gebiedsklimaat 18 28 29 32 33
3 140
12 21 23 23 25 28 29
17 21 24 25 26 27 28 32
2
2 161
Belangen
3
3
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Integraal Samenhang Electoraal Bewustzijn Eigen Gezamenlijk Onderbouwing
13 17 20 22 24 25 28
200
2
2 149
Samenwerking
3
Referenties Vaardigheden Kennisdeling Kennisinstellingen Extern advies Intentie Lering ervaringen
158 Overleg & Onderhandelen
14 16 23 23 25
2
Gebied gebruikers Infrastructuur Geografisch Imago Concurrentie
16 17 20 23 23 28 31
208
Entrepreneur
1. 2. 3. 4. 5.
Tijd & planning Juridisch kader Informatiesystemen Fasering Informeren Systeemsprong Financiën
Houding 18 21 24 25 25 25 29 29
3
3 196
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Creativiteit Open mind Open vs gesloten Relativering Passie Flexibiliteit Karakter
6 14 16 18 18 20 25
2
2 117
Figuur 59: Som de resultaten van de cases uit de casestudie. 90 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
De factoren die op basis van de drie cases structureel voldoende aandacht krijgen zijn de succesfactoren. De succesfactoren hebben een positieve bijdrage geleverd aan het ontwikkelproces om tot het koppelen van energie- en reststromen te komen op zware industrieterreinen. De factoren die op basis van de resultaten van de drie cases structureel onvoldoende aandacht hebben gekregen zijn de kritische faalfactoren van het ontwikkelproces. De faalfactoren hebben het ontwikkelproces vertraagd of hebben gezorgd dat de gewenste visie en ambities niet zijn gerealiseerd. Ter verduidelijking van Figuur 59 worden de kritische succes- en faalfactoren per processteen in een onderstaande tabel nogmaals weergeven (Tabel 12). Tabel 12: De meest kritische succes- en faalfactoren.
Processtenen
Faalfactoren
Succesfactoren
Doelen & Resultaten Informatiesystemen & procedures Kennis & Kunde Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen Gebiedsklimaat Samenwerking Houding
Beleidkeuzes Tijd & planning Referenties Gezag Passief vs actief Integraal Gebied gebruikers Bestaande systemen Creativiteit
Beslisdocumenten Financiën Lering ervaringen Mandaat Verantwoordelijkheid Onderbouwing Concurrentie Feedback Karakter
Aangezien de negen faalfactoren en de negen succesfactoren uit bovenstaande tabel elk een achterliggende zin of omschrijving vertegenwoordigen, worden in de volgende subparagrafen ter verduidelijking de kritische succes- en faalfactoren in hun volledigheid uitgeschreven, zoals deze op basis van het theoretisch kader zijn geselecteerd.
6.1.1 Faalfactoren 1.
2.
3.
4.
5.
Beleidkeuzes met betrekking tot het thema industriële ecologie doorvoeren (vrij naar Camp, 2002). Voor het doorvoeren van veranderingen of in het kader van dit onderzoek een uitzonderlijk thema in een ontwikkelproces, is het inbedden van het thema in het ontwikkelproces cruciaal voor de realisatie. De tijd/planning die beschikbaar is of wordt gebruikt tijdens het ontwikkelproces om actoren bewust te maken van het thema energie- en reststromen. Dit betreft een factor die net als ‘beleidkeuzes’ voortkomt uit de organisatiekunde. De factor is onder andere van invloed op het creëren van draagvlak voor de ontwikkeling. Het aantoonbaar maken van het nut van de ontwikkeling op basis van de resultaten van referenties (Cozijnsen, 2004). Een factor die tevens uit meerdere interviews tijdens de praktische verdieping naar voren kwam. Het aantonen van sluitende businesscases op andere industrieterreinen, versnelt de mindset onder de beslissers van industriële ondernemingen en betrokken actoren. De betrokken procesmanager (entrepreneur/dirigent) moet tijdens het ontwikkelproces kwaliteiten bezitten als: gezag, een uitgebreid netwerk, onderhandelingstechnieken en volharding (Schapendonk, 2007). Om bijzondere thema’s, zoals industriële ecologie, een plek in het ontwikkelproces te geven is een open houding onder de actoren noodzaak, het accepteren van kritiek draagt daaraan bij. Deze factor is in de casestudie getoetst door de houding van de betrokken actoren tijdens overleg en onderhandelingen te beoordelen op een actieve dan wel passieve houding. Hierbij heeft de actieve houding een positieve invloed op het ontwikkelproces.
Jurjen Thomas
|91
6. 7. 8. 9.
Een integrale benadering op de economische, ecologische en maatschappelijke aspecten op meerdere schaalniveaus, dient als uitgangspunt van het ontwikkelproces te staan (Van Dinteren, 2008). De bestaande waarden en normen van de huidige gebruikers en omwonenden in de omgeving en op het terrein analyseren (vrij naar Hordijk, 2008). Het in kaart brengen van bestaande structuren en procedures binnen bedrijven en tussen bedrijven onderling (Hofman et al, 1997). Creativiteit, als fundamentele kwaliteit van actoren tijdens het ontwikkelproces (vrij naar Van ’t Verlaat, 2006).
6.1.2 Succesfactoren 1. 2. 3. 4.
5. 6. 7.
8. 9.
6.2
Beslissingsdocumenten zijn cruciaal om het ontwikkelproces een stap verder te brengen. Vroegtijdig inzichtelijke maken van de financiële kaders met betrekking tot het thema energie- en reststromen. Lering trekken uit opgedane ervaringen (Cozijnsen, 2004). Het in kaart brengen van de betrokken actoren die beslissingsbevoegd zijn. Het ontwikkelproces kan vertraging oplopen als er mensen tijdens onderhandelingen aan tafel zitten die niet beslissingsbevoegd zijn of niet over het mandaat bezitten om belangrijke besluiten te nemen. Het analyseren van de verantwoordelijkheden van de betrokken actoren (Hofman et al, 1997). Het luisteren naar elkaars belang en het onderbouwen van eigen belangen, met als doel het versterken van het gezamenlijke belang. Een goede infrastructuur en exploitatie van de energie- en reststromen op het terrein verbetert de concurrentie positie van het gebied. Hiervoor dient het thema onderdeel te zijn van de marketingstrategie voor het benaderen van toekomstige gebruikers. Tijdens het ontwikkelproces is het wenselijk om gefixeerde momenten in te bouwen, waarbij wordt teruggekoppeld (feedback) naar de oorspronkelijke uitgangspunten en gedachten van de ontwikkeling. Het inzichtelijk maken van de karakters van de betrokken actoren (o.a. Hordijk, 2008).
De analysemethode
In deze paragraaf van de conclusie wordt de toepasbaarheid van de analysemethode besproken. Bij voorbaat wordt de kanttekening geplaatst dat de analysemethode tijdens dit onderzoek slechts op drie cases is toegepast, waardoor voorzichtigheid is geboden bij het generaliseren van deze conclusie. De matrix van de analysemethode heeft in eerste instantie als kapstok gefungeerd voor het onderverdelen van de geselecteerde factoren uit het theoretisch kader. Vervolgens zijn op basis van deze indeling de kritische succes- en faalfactoren geselecteerd als beschreven in het eerste gedeelte van deze conclusie. De analysemethode is in tweede instantie gebruikt voor het analyseren van de ontwikkelprocessen tijdens de casestudie. Per processteen is de gemiddelde score van de beoordeling (op basis van de vragenlijst, zie bijlage XI) van de factoren genomen. Op deze manier kon per processteen worden beoordeeld of de processteen een positieve of negatieve invloed op het ontwikkelproces heeft gehad. De processtenen kleuren op basis van de resultaten groen (voldoende), oranje (matig) of rood (onvoldoende). Op deze manier kan in een oogopslag worden beoordeeld welke processtenen knelpunten in het ontwikkelproces veroorzaken. Tijdens een evaluatiegesprek is dan ook geconcludeerd dat de analysemethode te omschrijven is als een quickscan voor het beoordelen van ontwikkelprocessen bij (bijzondere) gebiedsontwikkelingen. Om de toepasbaarheid van de analysemethode te beoordelen is eerst inzichtelijk gemaakt hoe de ontwikkelprocessen van de cases zich verhouden tot de gerealiseerde projecten met betrekking tot het delen
92 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
van energie- en reststromen. Figuur 61a geeft de ontwikkeling weer van gerealiseerde projecten – waar het delen van energie- en reststromen centraal heeft gestaan – over de afgelopen tien jaar. De tweede figuur ( Figuur 61b) geeft het verloop weer van de invloed van het thema energie- en reststromen tijdens de ontwikkelprocessen die ten grondslag liggen van de industrieterreinen.
Figuur 61a: Gerealiseerde IE projecten op de drie terreinen.
Figuur 61b: Ontwikkeling van het thema IE tijdens ontwikkelprocessen.
De resultaten van de drie analyses worden weergegeven in de onderstaande figuren. De weergave van deze figuren betreft dus de som van de resultaten van de analyses A en B uit de casestudie. Een overzicht van de resultaten per factor is opgenomen in de bijlage XIII, XIV en XV. Als het beeld van bovenstaande figuren wordt vergeleken met de resultaten van de analyses van de cases, dan kan worden geconcludeerd dat deze verrassende overeenkomsten vertonen. De analyse van het ontwikkelproces van het DIC geeft aan dat het ontwikkelproces, op drie processtenen na, niet voorspoedig verloopt. Deze conclusie is terug te zien in de stagnerende curve van de ontwikkeling van het thema energie- en reststromen tijdens het ontwikkelproces (Figuur 61b). De exponentiële groei die Moerdijk kent op zowel het aantal gerealiseerde projecten (Figuur 611a), als in de ontwikkeling van het thema binnen het ontwikkelproces, is terug te zien in het resultaat van de analysemethode. Het ontwikkelproces van Moerdijk kan op een drietal processtenen (gebiedsklimaat, belangen en houding) verbeterd worden.
Figuur 62: A+B het DIC.
Figuur 63: A+B van Koningspleijn.
Figuur 64: A+B van Moerdijk.
Op basis van deze overeenkomsten kan worden geconcludeerd dat de methode een gewenste vereenvoudiging van de werkelijkheid weergeeft. In één oogopslag is te zien waar in het complexe ontwikkelproces factoren zitten die het proces vertragen en het resultaat negatief beïnvloeden. De opbouw van de methode wordt weergeven aan de hand van een eenvoudige mindmap (Figuur 37 op pagina 67). De basis van de analysemethode, bestaande uit de X- en Y-as van de matrix, kan voor de analyse van iedere ontwikkelproces van een (bijzondere) gebiedsontwikkeling gelijk blijven. Echter dient bij het toepassen van de methode op nieuwe cases altijd een heroverweging van de factoren plaats te vinden, aangezien elk ontwikkelproces zijn unieke eigenschappen kent.
Jurjen Thomas
|93
7
Discussie
Het laatste hoofdstuk van deze scriptie vormt de discussie. In de discussie wordt in eerste instantie met een kritische blik teruggekeken op het afstudeerproces en de resultaten van het onderzoek. Op basis van deze terugblik wordt beschreven wat de tekortkomingen van het onderzoek zijn. In het tweede deel van discussie worden vervolgens suggesties gedaan voor eventueel vervolgonderzoek. Het laatste onderdeel van dit hoofdstuk betreft de aanbevelingen voor de Brink Groep.
7.1
Beperkingen
Op basis van het afstudeerproces dat ten grondslag ligt van dit rapport, wordt in deze paragraaf een aantal beperkingen opgesomd. De beperkingen dienen te worden meegenomen in eventueel vervolg onderzoek. 1. De selectie van factoren dient bij toepassing van de analysemethode op andere cases, niet zonder meer te worden overgenomen. Elke casus met betrekking tot het implementeren van energie- en reststromen kent zijn eigen unieke ontwikkelproces. Idealiter worden per casus de processtenen aangevuld met lokale factoren op basis van onafhankelijk onderzoek of door het houden van workshops met de betrokken actoren. 2. Bij de drie cases – als behandeld in dit onderzoek – is tijdens de analyse een beperkt aantal actoren geïnterviewd. Om de validiteit van de geselecteerde meest kritische succes- en faalfactoren te verhogen, is het wenselijk meer (minimaal vijf per casus) interviews onder betrokken actoren af te nemen. 3. De procesanalyses zijn gebaseerd op de interpretatie uit de documentatie en op basis van interviews, echter een individuele beoordeling van de actoren ontbreekt. Het toevoegen van bijvoorbeeld een online enquête van de vragenlijst van de analysemethode, kan een interessante derde dimensie in de resultaten brengen.
7.2
Suggesties vervolg onderzoek
Op basis van dit onderzoek en de beperkingen uitvoorgaande paragraaf, is een aantal richtingen te noemen voor eventueel vervolg onderzoek: 1. Om de validiteit van de resultaten van de verschillende processtenen te verhogen is het wenselijk te onderzoeken hoe de succes- en faalfactoren onderling gewogen kunnen worden. In de praktijk blijkt namelijk dat niet elke factor het proces even zwaar kan beïnvloeden. 2. In het kader van dit onderzoek ligt de focus op de initiatieffase. Zoals uit de resultaten blijkt worden de kritische succes- en faalfactoren in deze fase hoofdzakelijk vertegenwoordigd door ‘zachte’ procesfactoren. Een vervolgonderzoek naar de meer projectmatige factoren die in een latere fase (bijvoorbeeld de haalbaarheidfase) betrokken zijn, kan een substantiële bijdrage leveren aan het inzichtelijk maken van de valkuilen om tot de realisatie van industriële ecologie op industrieterreinen te komen. 3. Om de generaliseerbaarheid te bepalen van de matrixanalysemethode, zoals deze wordt gebruikt in tijdens de casestudie, zijn meer resultaten van meerdere cases wenselijk. Kortom een uitgebreid praktijk onderzoek (bijvoorbeeld een extra tien cases) kan bijdrage aan de beoordeling van de generaliseerbaarheid van de matrix. 4. In het kader van dit onderzoek heeft er een beperkte theoretische verdieping plaats gevonden naar de sturingselementen voor ontwikkelprocessen van gebiedsontwikkelingen. Echter kan een interessant onderzoek op basis van deze inzichten de mogelijke relaties tussen de processtenen onderling inzichtelijk maken. Hierdoor kunnen wellicht de sturingselementen gekoppeld kunnen worden aan de kritische succes- en faalfactoren.
94 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
5.
7.3
De resultaten uit dit rapport zijn gebaseerd op cases waar zware industrie en industriële ecologie centraal staan. Echter kunnen de resultaten binnen de gebiedsontwikkeling in volgend onderzoek worden vergeleken met de C2C-benadering binnen een bredere context van de gebiedsontwikkeling.
Aanbevelingen Brink Groep
Een bedrijf als de Brink Groep hecht veel waarde aan goed onderzoek, echter zal altijd vanuit een commerciële invalshoek bekeken worden hoe het onderzoek een bijdrage aan het bedrijfsresultaat kan leveren. In deze laatste paragraaf van dit rapport worden aanbevelingen gedaan voor het vermarkten van de onderzoeksresultaten, de nadruk ligt hierbij op het doorontwikkelen van de analysemethode. Voor Brink Groep liggen kansen om de lijst met geselecteerde factoren aan te vullen op basis van interne kennis en ervaring. Op deze manier wordt de validiteit van het analysemodel verhoogd en kan de methode in de toekomst bij elk ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling worden ingezet. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de zware industrieterreinen een nichemarkt betreft, waar wel veel advies werk ligt. Brink Groep heeft de competentie om tot deze nichemarkt toe te treden. Hiervoor is echter extra acquisitie en marketing nodig, waarbij de focus ligt op het thema energie- en reststromen op zware industrieterreinen. Het verder ontwikkelen van de matrixanalysemethode tot een ‘Processcan Industriële Ecologie’ kan daar een bijdrage aanleveren. Het vragenformulier dat is gebruikt tijdens de casestudie kan worden omgebouwd tot een online enquête, waarbij de mogelijkheid wordt ingebouwd om na het invullen van de enquête in één oogopslag (matrix) is te zien waar de knelpunten in het ontwikkelproces zitten. Op deze manier kunnen potentiële klanten kennis nemen van de expertise die er bij Brink Groep in huis is en kunnen ze op basis van de resultaten van de processcan een offerte aanvragen voor advies. Een laatste suggestie voor het doorontwikkelingen van de analysemethode is gericht op het sturen tijdens het ontwikkelproces. In het theoretisch kader is het sturen van het ontwikkelproces op basis van meerdere theorieën reeds besproken. Het koppelen van deze sturingselementen aan de matrix maakt van de analysemethode een instrument waar gedurende de hele gebiedsontwikkeling meegewerkt kan worden. Het is dan ook uiterst interessant om niet alleen een procesmanager met de methode te laten werken, maar door middel van bijvoorbeeld workshops, alle actoren bij de start van een ontwikkelproces te laten meedenken over de inhoud van het instrument. De analysemethode kan door deze aanpak worden doorontwikkeld tot een dynamisch procesinstrument (Figuur 65) dat in de toekomst niet is weg te denken bij ontwikkelprocessen van gebiedsontwikkelingen! Figuur 65: Dynamisch sturingsinstrument BG Jurjen Thomas
|95
8
Bronvermelding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de bronnen die gebruikt zijn tijdens het onderzoek en voor het schrijven van deze scriptie. Er is een onderverdeling gemaakt tussen boeken, artikelen en rapporten, oriënterende gesprekken en de informatie die is opgedaan tijdens de congressen.
8.1.1 Boeken -
Atzema, O., et al., 2002. Ruimtelijke Economische Dynamiek; Kijk op bedrijfslocatie in regionale ontwikkeling, 2de druk, Bussum. Atzema, O.A.L.C. & Wever, E., 1999. De Nederlandse Industrie; vernieuwing, verwevenheid en spreiding, Assen. Berg, J. de, 1993. "Groene geschiedenis van Nederland 'Natuur en milieu gebaat bij economische groei'", Trouw, 30 november. Boeters, B., 2009. “CO2-opslag: over mogelijkheden, beperkingen en noodzaak”, Technisch Weekblad, 8 augustus, p. 6-7. Bruil, I. et al, 2004. Integrale gebiedsontwikkeling. Het stationsgebied ’s-Hertogenbosch, Delft. Camp, P. & Erens, F., 1996. De negen sprong. Overleven als kunst, Amsterdam. de Camp, P., 2002. De kracht van de matrix, 7 druk, Amsterdam. Cozijnsen, A. J., 2004. Anders veranderen. Sturen op slaagfactoren bij complexe veranderprojecten, Amsterdam. Dinteren, J. van, 2008. "Bedrijven als sprinkhanenplaag. Duurzaamheid bij bedrijventerreinen breed beschouwd", Real Estate Magazine, ? (57), p. 30-33. Goleman, D., 2009. Groene Intelligentie. Het belang van ecologie voor een eerlijke markt. Amsterdam. Have, S. ten, et al., 1999. Het managementmodellenboek, zestig ideeën toegankelijk gemaakt, ’sGravenhage. Keijzers G. & Bos-Brouwers H., 2008. De preekstoel voorbij. Duurzaam innoveren in het MKB, Breukelen. Konz, W. & Thillart, C. van den, 2002. Industriële symbiose op bedrijventerreinen, Proefschrift, Technische Universiteit Eindhoven. Rakhorst, A., 2008. Duurzaam ontwikkelen… een wereld kans, 2de druk, Heeswijk. RIZA Lelystad, 2000. Duurzame bedrijventerreinen en hergebruik van effluent; voldoende aandacht voor water in Nederland?, Lelystad, 2000.095x. Rooy, P. van, et al., 2006. NederLandBovenWater, praktijkboek gebiedsontwikkeling, Amsterdam. Senternovem, 2009. Duurzame bedrijventerreinen. Partners in duurzaamheid - Krachten bundelen op duurzame bedrijventerreinen, Den Haag, 3MJAF03.19. SenterNovem, 2009. Warmte in Nederland, Den Haag, 2DEN0820. Stichting Maatschappij en Onderneming, 1999. Industriële Ecosystemen, Epe, SMO-99-10. Wesselink, J.W., et al., 2008. Jaarboek Beste Bedrijventerreinen, Amersfoort. Weterings, A., et al., 2007. Clusters en economische groei. Den Haag. Zee, F. van der, 2004. Kennisverwerving in de Empirische Wetenschappen, Groningen.
8.1.2 Artikelen en rapporten -
96 |
Boekema, F. et al., 2008. Biopark Terneuzen : een innovatief en duurzaam cluster, Geografie, (3), 17-20.
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
-
-
Brouwer, K., 1986. "Actieonderzoek, een toepassing..", Beslissingsgericht Onderzoek & Advies, Groningen. Dankbaar, B., 2007. De Nederlandse industrie; sterke motor met zwak imago, Utrecht. Deloitte, 2008, Made in Holland VI Dynamiek in de maakindustrie, Rotterdam. Dorenbos, R., 2008. Concurrentiepositie Nederlandse maakindustrie, Amsterdam. Hanff, P., 2008. “Winst maken en duurzaamheid gaan samen: Bitse tak RICS in adviesnota Carbon management of real estate”, Vastgoedmarkt, 34-35. Hofman, P.S., Lulofs, K.R.D. & Marquart, N.E., 1997. Analyse en sturing van ketens, Enschede. Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), 2007. Climate Change 2007: Synthesis Raport, Valencia (Spain). Konz, W. & Thillart, C. van den, 2002. Industriële symbiose op bedrijventerreinen, proefschrift, Eindhoven. Redactie Groen, 2009. "Criteria doden alle initiatief' Kritiek op criteria duurzaam inkopen", Trouw, 8 juni. Schapendonk, M.C.J. & Scott-Emuakpor, K., 2008. “Wat heeft de gebiedsontwikkeling anno nu nodig? Een nieuw instrumentarium en een nieuwe attitude”, Real Estate Magazine, 61, 46-49. Schapendonk, M.C.J., 2008. “Gebiedsontwikkeling in vier gangen; Opgave, concept en draagvlak als basisingrediënten en de gebiedsontwikkelaar als chefkok”, Property Research Quarterly, 7(1), 34-39. SenterNovem, 2008. Cradle-to-Cradle in gebiedsontwikkeling, Den Haag. Wal, A.L.J. ter, 2008. “Kennisnetwerken en ruimtelijke clustering”, Rooilijn, 41(6), 386-393.
8.1.3 Websites -
Jurjen Thomas
http://ageena.nl/ http://ruimteforum.vrom.nl http://www.wbcsd.org www.agriporta7.nl www.annemarierakhorst.nl www.bedrijvenlocaties.nl www.brabant.nl www.chemelot.com www.coolregion.nl www.corus.nl www.cradletocradle.nl www.duurzaamalmere.nl www.duurzaamgebouwd.nl www.duurzaamheid.nl www.duurzamebedrijventerreinen.nl www.duurzameontwikkeling.be www.energyvalley.nl www.foodvalley.nl www.gebiedsontwikkeling.tudelft.nl www.hightechcampus.nl www.igis.arnhem.nl www.igis.arnhem.nl www.indigodev.com www.industrieparkkleefsewaard.nl
|97
-
www.isonline.nl www.kiemt.nl www.leidenbiosciencepark.nl www.oostnv.nl www.senternovem.nl www.symbiosis.dk www.twanetwerk.nl www.vpterneuzen.com www.zeeland-seaports.com www.zonfreshpark.net
8.1.4 Verkennende gesprekken Naast bronnen als artikelen, websites en boeken, heb ik in de beginfase van mijn afstuderen met meerdere personen gesprekken gevoerd ter ondersteuning van de zoektocht naar een geschikt afstudeeronderwerp. Hieronder een opsomming van de gesprekken. De tekst tussen aanhalingstekens geeft het hoofdonderwerp van het gesprek weer. -
98 |
Becker, L. (Leo), 2 oktober 2008. “Focus afstuderen. Herstructurering bedrijventerreinen”, APPM. Bogaert, T. (Tom), 4 maart 2009. "De ontwikkelingen omtrent Biopark Terneuzen", Zeeland Seaports. Breuk, R. (Robbie), 11 juni 2009. “Rondleiding op het Vopak-terrein in de Botlek”, Rotterdam. Commandeur, P. (Peter), 13 oktober 2008. “Duurzame energie in relatie met zware industrie”, Dutch4. Daamen, T.A. (Tom), 12 september 2008. “Het afstudeerproces”, TU Delft. Dekker, R. (Resianne), 11 juni 2009. "Industriele ecologie binnen de haven van Rotterdam", Havenbedrijf Rotterdam. Engelbertink, L. (Laura), 7 september 2008. “Zuiniger Ruimtegebruik”, Stec Groep. Groenhuis, H. (Hans), 29 mei 2009. "Kringlopen en de opkomst van biomassa en bioplastics", ROVA. Hildebrand, F. (Frits), "Het managen het proces bij een gebiedsontwikkeling", P2 Managers. Kooistra, R. (Ruud), 29 mei 2009. "Duurzaam ondernemen. De maatschappelijke 'mindset' ", Tendris. Louw, E. (Erik), 12 september 2008. “Effecten van het intensiveren van bedrijventerreinen”, OTB. Perdijk, E. (Edwin), 3 juni 2009. "HMC-bedrijventerreinen in Zuid-Holland", Provincie ZuidHolland. Stroink, R. (Rudy), 2 oktober 2008. “Bedrijventerreinen herontwikkelen rondom een thema”, TCN. Stuart, G. (Gielis), 11 juni 2009. "Energie- en reststromen binnen Vopak Rotterdam", Vopak Oil Rotterdam. Toorn Vrijthoff, W. (Wouter) van der, 2008. “Gesprekken in het kader voortgang afstuderen”, TU Delft. Verkade, G.J. (Gert Jan), 18 september 2008. “Vertaalslag van werkproces naar uiteindelijk resultaat”, Habiforum. Welters, L. (Leo), 5 mei 2009. “Het ontwikkelproces tijdens de ontwikkeling van een bedrijventerrein”, Bedrijvenpark Borchwerf II. Westerveld, G. (Gerrit), 17 april 2009. "Het proces bij grote projecten", Brink Groep.
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
8.1.5 Congressen In het kader van het onderzoek zijn meerdere congressen bezocht ter verrijking van de opgedane kennis uit de theorie en praktijk. Tevens zijn tijdens de congressen nieuwe contacten opgedaan en zijn de ideeën voor het onderzoek geventileerd met relevante personen. De volgende congressen en symposia zijn voor dit onderzoek bijgewoond: -
Jurjen Thomas
Nationaal Bedrijventerrein Congres | 2 oktober 2008 | Oss Innovatieprogramma Mooi Nederland, Werklandschappen | 2 april 2009 | Eindhoven Vierde Nationaal Symposium CCS | 15 april 2009 | Driebergen Warmte op Stoom | 16 april 2009 | Den Haag Vaart in Verduurzaming | 14 mei 2009 | Utrecht Duurzaam Ondernemen: van denk naar doen | 29 mei 2009 | Zwolle Congres 9.9.9., Dag van de Duurzaamheid | 9 september 2009 | Driebergen Conferentie Jong & SERieus over duurzame economie | 30 september 2009 | Den Haag
|99
9
Bijlage V.
Verkenning Praktijkvoorbeelden
In paragraaf 2.4 wordt verwezen naar een verkenning van de praktijkvoorbeelden. Uiteindelijk heeft deze longlist tot de selectie geleid van de cases in de casestudie (Hoofdstuk 5). -
100 |
Achtersluispolder Zaandam Agriport A7 Agro-Industrieel Complex Suiker Unie Dinteloord (AICD) Alkmaar Bedrijventerrein Boekelemeer Almere Stichtse Kant Aquacluster Rotterdam | Breekwater-terrein Argo Industrieel Complex Dinteloor / De Krogten Bedrijvenpark Zuid-Groningen (Musselkanaal) Bedrijvenstad Fortuna | Sittard Bedrijventerrein Ecofactorij Apeldoorn Biopark Terneuzen Bioscience Parc Leiden Business Park Ymond (corus, Velsen) Chemelot Geleen Corus Ijmuiden De Mars Zutphen De President | Haarlemmermeer De Trompet | Heemskerk Delfzijl Industriepark Dordrecht DuPont en HVC Duurzaam Industriepark Cranendonck Eemshaven Emmen EMMTEC Industry Park European Science and Business Park AVANTIS Flevokust Lelystad Food Valley Wageningen Gouwepark in Gouda (zelfvoorziend duurzame energie Happy Shrimp Farm (maasvlakte) Harmelerwaard (tuinbouw cluster) Haven en Industrieel Complex (HIC) Rijnmond Hessenpoort Zwolle High Tech Campus Eindhoven Industrie- en haventerrein Moerdijk Industrieterreinen Zwartewaterland | Hasselt (zwolle) INES-project Europoort/Botlek Internationaal bedrijventerrein Friesland Klavertje Vier Venlo Koningspleijn Arnhem Lage Weide Utrecht
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
-
VI.
Maasvlakte 2 Milieuboulevard Groningen RDM (Heijplaat) Rotterdam Samenwerkingsverband De Rietvelden - De Vutter (RIVU) Suiker Unie Groningen Technopolis Delft Valueparc Terneuzen Vianen Vosdonk Etten-Leur Vossenberg West II | Tilburg Wavin | Hardenberg Westfrisia Oost III in Hoorn Westpoort Amsterdam | Agroproductiepark
Duurzaamheid
Qoute van Louise O. Fresco: De zaak is van meer dan lokaal of Nederlands belang. Hier gaat het in feite om de interpretatie van duurzaamheid. De Raad van State doet een verregaande uitspraak over duurzaamheid door de bewijslast om te draaien: er wordt gevraagd om te bewijzen dat een handeling – het vissen van mosselzaad – niet schadelijk is voor er een vergunning afgegeven kan worden. Dit is per definitie onmogelijk, omdat iedere menselijke handeling die te maken heeft met het gebruiken van (biologisch) materiaal uit de natuur per definitie schade toebrengt. Ecosystemen zijn ook nooit stabiel, waardoor het ook erg moeilijk is om aan te tonen wie of wat de schade zou hebben veroorzaakt. Zolang mensen hun voedsel en andere producten uit de natuur betrekken, bestaat duurzaamheid in absolute zin niet. Ons bestaan beschadigt delen van deze planeet, ook al zijn wij in geologisch en astronomisch perspectief slechts een krasje op het aardoppervlak. Duurzaamheid is dus een relatief begrip, dat betrekking heeft op de omvang van de schade die aan ons handelen wordt toegeschreven. (Ook een erfenis uit de jaren 80: het begrip ‘duurzaamheid’. Door Louise O. Fresco in de nrc.next van 04-09-2008)
VII.
Terreintype
Het gaat hier om het terreintype zoals die onderscheiden is het project ‘Ruimte voor Regio’s van de ministeries van EZ en VROM’. Hierbij worden vijf typen bedrijventerreinen onderscheiden. A: zware industrieterreinen; B: zeehaventerrein; C: gemengd terrein; D: hoogwaardig bedrijvenpark; E: distributiepark. Toelichting: A: Zware industrieterreinen: terreinen waar vestiging van alle soorten bedrijvigheid is toegestaan (incl. milieuhinderlijke bedrijven). Het gaat hier om terreinen waar minimaal bedrijvigheid in hindercategorie 5 is toegestaan. Voor het overgrote deel gaat het om zwaar milieuhinderlijke industrie. Dit geldt echter in minder sterke mate voor de gemeenten die over natte terreinen beschikken (met name Amsterdam, Rotterdam, Jurjen Thomas
|101
Delfzijl en Terneuzen). In een enkele situatie kan het hier ook gaan om ‘modale industrie’. Met name bedrijven met minder milieuvriendelijke activiteiten zullen vestiging op deze terreinen overwegen. Zeker indien afnemers of toeleveranciers (bijvoorbeeld recyclingbedrijven) zich hier al op bevinden. B: Zeehaventerreinen: terreinen met een laad-/loskade langs diep vaarwater toegankelijk voor grote zeeschepen. De zeehaventerreinen, in het bijzonder Amsterdam, Rotterdam, Delfzijl en Terneuzen kennen veel zware industrie, maar worden wel tot de categorie zeehaventerreinen gerekend. C: Gemengde terreinen: terreinen met een hindercategorie 1, 2, 3 of 4, bestemd voor reguliere bedrijvigheid en niet behorend tot de terreinen die zijn getypeerd als hoogwaardig bedrijvenpark of distributiepark. Deze terreinen kennen een gevarieerd aanbod aan bedrijvigheid voornamelijk bestaande uit licht moderne industrie en overige (‘modale’) industrie. In een enkele situatie kan men nog (wat) zwaar milieuhinderlijke industrie of een (klein) aantal transport- en distributiebedrijven aantreffen. Kenmerkend voor deze terreinen is de aanwezigheid van bedrijven uit de voedings- en genotmiddelenindustrie, textielindustrie, kledingindustrie, schoen- en lederwarenindustrie, hout- en meubelindustrie, papier- en papierwarenindustrie, bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie, metaalproductenindustrie, machine-industrie, elektrotechnische industrie, transportmiddelenindustrie, instrumentenen optische industrie, de bouwnijverheid en bouwinstallatiebedrijven. In mindere mate kan ook gedacht worden aan groothandelsbedrijven en luchthavengebonden transport- en distributiebedrijven. D: Hoogwaardige bedrijvenparken: terreinen die specifiek zijn bestemd voor bedrijven met hoogwaardige (productie- en of R&D-) activiteiten. Kenmerkend voor deze terreinen is de aanwezigheid van bedrijven uit de elektrotechnische industrie, instrumenten- en optische industrie en overige hoogwaardige industrie zoals muziekmiddelenindustrie en fotolaboratoria. Ook moet gedacht worden aan bedrijven uit de IT-industrie die zich specifiek richten op onderzoek en/of productie van IT-middelen. In enkele situaties kan er ook bedrijvigheid uit de voedingsmiddelenindustrie, kledingindustrie, schoen- en lederwarenindustrie, hout- en meubelindustrie, papier- en papierwarenindustrie, bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie, metaalproductenindustrie, machine-industrie, transportmiddelenindustrie, de bouwnijverheid en bouwinstallatiebedrijven aangetroffen worden. Deze industrie mag echter niet beeldbepalend voor het terrein zijn. E: Distributieparken: terreinen die specifiek zijn bestemd voor transport-, distributie- en groothandelsbedrijven. Denk aan bedrijven die activiteiten ontplooien op het vlak van de spoorwegen, het wegvervoer en de binnenvaart. Hieronder vallen ook veem- en pakhuisbedrijven, expediteurs, cargadoors, bevrachters en andere tussenpersonen en reisbureaus waarbij het hier echter alleen gaat om die delen van de reisbureaus, die de administratieve taken vervullen. Het gaat dus niet om de zogenaamde ‘frontoffices’ van de reisbureaus waar men een reis boekt.
102 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
VIII.
Sectoren
De bedrijven die in de milieucategorie 4 t/m 6 vallen operen grotendeels in de sectoren: chemie, aardolie en aardgas, metaal, papier, afval, asfalt en energie. Daarnaast valt het merendeel van de bedrijven die betrokken zijn bij de overslag activiteiten van deze sectoren onder het begrip zware industrie. In deze paragraaf worden de sectoren die onder de zware industrie vallen beknopt omschreven. Chemische industrie Voor de chemiesector lag in 2007 de omzet op 50 miljard euro, ten opzichte van 46 miljard euro in 2006 (VNCI, 2008). De sector gaf in dat jaar werk aan 68.000 mensen, verspreid over 400 chemische bedrijven. De chemie is daarmee verantwoordelijk voor tien procent van de werkgelegenheid in de industrie. De Nederlandse chemie speelt op wereldniveau mee. In sectoren als basischemie, voedingsingrediënten, coatings en high-performance materialen behoort Nederland tot de mondiale top. Dat is ook terug te vinden in het exportaandeel van 20 procent dat de chemiesector jaarlijks exporteert. Metaalindustrie Met de metaalindustrie omvat de sector die ruwe metalen, gewoonlijk gewonnen uit ertsen, bruikbaar maakt voor techniek en praktische toepassingen. De industrie vindt in feite haar oorsprong in de vervaardiging van gereedschappen, gebruiksartikelen, sieraden en wapens, zoals dat sinds de bronstijd en ijzertijd plaatsvindt. De basismetaalindustrie houdt zich bezig met o.a. de productie en eerste verwerking van metalen tot gegoten, gewalste of getrokken producten. Binnen de basismetaal kan onderscheid worden gemaakt tussen ferro(ruwijzer en staal) en non-ferro industrie (aluminium, zink, koper, lood en tin). De metaalindustrie in Nederland biedt met 355 vestigingen ruim 27.000 banen (Nyrstar 2000). Olie- en aardgasindustrie In Nederland wordt op dit moment nauwelijks nog olie gewonnen. Tot 1996 is er in het dorp Schoonebeek in Drenthe door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) olie gewonnen. Dit belangrijkste olieveld van Nederland is in 1943 ontdekt, maar met succes geheim gehouden voor de Duitse bezetter. Na de oorlog is begonnen met de exploitatie van het veld. De productie kan door nieuwe technieken misschien hervat worden. Op het gebied van raffinage en overslag speelt Nederland wel een grote rol. De grootste raffinaderij en opslag capaciteit van Europa ligt in het Rotterdamse havengebied, met dominante spelers als Shell en Vopak. De aardgasindustrie staat vanaf 1959 in Nederland op de kaart door de ontdekking van een aardgasveld tijdens een proefboring in Slochteren. Het veld onder de provincie Groningen heeft een oppervlakte van zo’n 900 km² met een oorspronkelijke winbare gasvoorraad van naar schatting 2700 miljard m³ (NAM 2007). Aangezien de samenstelling van gas uit verschillende velden onderling verschilt, fungeert het veld uit Groningen nu hoofdzakelijk als menggas, wat wordt gemengd met het gewonnen gas uit kleinere velden uit Nederland. Door het mengen wordt gestreefd naar een constante samenstelling van het aardgas te komen. De olie- en aardgasindustrie geeft in Nederland werk aan bijna 14.000 mensen en is in totaal goed voor een omzet van 31 miljard (CBS 2007). Suikerindustrie Er is in Nederland één bedrijf dat suiker produceert, genaamd de Suiker Unie. De productie van de Suiker Unie vindt plaats in de fabrieken in Dinteloord en Groningen. In totaal worden 5,3 miljoen ton suikerbieten omgezet Jurjen Thomas
|103
tot 872.000 ton suiker (Suiker Unie 2009). De suiker wordt in de fabrieken, die zijn gevestigd in Roosendaal en Puttershoek, verwerkt tot specialiteiten voor de consumenten en de levensmiddelenindustrie.
IX.
Energie
Een belangrijke vorm van energie is elektriciteit. Om met deze vorm van energie te rekenen, wordt energie (J) omgezet naar vermogen; één Joule staat gelijk aan het vermogen van één Watt (W) gedurende één seconde. Vanaf deze stap is de volgende stap snel gemaakt. Als 1000 Watt een uur lang draait (kWh), dan staat dat gelijk aan 3,6 miljoen Joule (MJ) en wordt er gemiddeld genomen voor deze hoeveelheid energie door een huishouden 0,18 euro betaald (prijspeil 2008) (EnergieNed, 2009). Tevens staat op deze manier een ton ruwe aardolie gelijk aan 42 Peta Joule (PJ) en één kubieke meter aardgas komt overeen met 35 MJ. Voor een m³ aardgas betaalde een huishouden in 2008 gemiddeld genomen € 0,73 voor (SenterNovem, 2009).
104 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
X.
Factoren en vragen
Op basis van de factoren zijn vragen geformuleerd. De vragen vormen de fundering van de verschillende processtenen in de matrix, de antwoorden op de vragen bepalen uiteindelijk de kleuren van de matrixvakken en daarmee dus tevens de resultaten van de procesanalyse. DOE LE N & WE RKWIJZ E 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Vis ie Do e le n S tr a te g ie A g e nd a Be s lis d o c u m e n te n Be le id s k e u z e s
7. S c e n a r io 's 8. On twik k e lin g e n
Is e r spra k e v a n e e n v isie , w a a rin IE o nde rde e l v a n uitm a a k t? W e lk e inv lo e d he e ft IE o p de ze v isie ? Is e r v o ldo e nde a a nda cht v o o r IE binne n de ge k o ze n stra te gie ? In w e lk e m a te k o m t he t the m a IE te rug o p de a ge nda tijde ns he t o ntw ik k e lpro c e s? In w e lk e m a te be ïnv lo e de n be slisdo cum e nte n he t the m a IE in he t In ho e v e rre he e ft he t the m a IE inv lo e d o p he t m a k e n v a n be w uste be le idk e uze s v o o r de o ntwik k e ling v a n he t te rre in? In w e lk e m a te zijn a lle o ptie s die he t the m a IE be ïnv lo e de n a fge wo ge n tijde ns he t o ntwik k e lpro ce s? In w e lk e m a te he e ft he t v e rk e nne n v a n de te chnie k e n e n inno v a tie s m bt IE inv lo e d ge ha d o p he t pro ce s?
INF ORMA T IE S T ROME N & PROCE DURE S 1. F a s e r in g 2. S y s te e m s p r o ng 3. F ina n c ië n 4. In fo r m e r e n 5. Ju r id is c h k a d e r 6. In fo r m a tie s y s te m e n 7. T ijd & p la n nin g
Is e r e e n pla nning v o o r de initia tie ffa se ge ha nte e rd, wa a rin pro c e ssta ppe n zijn o pge no m e n? Z o ja , in we lk e m a te ha d he t the m a IE inv lo e d o p de ze sta ppe n? Is e r v o ldo e nde inzic ht in de k o ste n é n o pbre ngs te n v a n de pla nne n v a n IE? In w e lk e m a te is tijde ns he t pro c e s ge co m m unice e rd m e t de o m wo ne nde n e n to e k o m s tige ge bruik e rs? Is e r v o ldo e nde inzic hte n o v e r IE in re la tie to t de re ge l- e n we tge v ing? W o rdt e r ge bruik ge m a a k t v a n e e n o nline info rm a tie sy s te e m ? Is e r v o ldo e nde tijd in de pla nning o pge no m e n o m v oo r he t the m a IE?
KE NNIS & KUNDE 1. In te n tie 2. E x te r n a d v ie s 3. Ke n n is d e ling 4. Ke n n is in s te llin g e n 5. Le r ing e r v a r ing e n 6. Va a r d ig he d e n 7. Re fe r e ntie s
Ho e is de v e rho uding m o e te n, w ille n, k unne n o nde r de a cto re n binne n de stuur- e n pro je ctgro e pe n? In w e lk e m a te he bbe n de pa rtije n ge bruik ge m a a k t v a n e x te rne k e nnis v o o r he t the m a IE? W a t is de m a te v a n inte nsiv ite it v a n k e nnisde ling onde r de be tro k k e n a c to re n? In w e lk e m a te he bbe n a na ly se s v a n re fe re ntie s inv loe d ge ha d o p he t the m a IE? In w e lk e m a te is e r le ring ge tro k k e n uit e rv a ringe n e n ge be urte nisse n v a n IE uit he t v e rle de n ? He e ft e r e e n inte rne en/o f e x te rne a na ly se pla a ts ge v o nde n v a n de be schik ba re k e nnis o v e r he t the m a IE? Z ijn e r k e nnisinste llinge n be tro k k e n bij he t o ntwik k e lpro ce s ?
E NT RE PE NE URS 1. Pr o c e s m a na g e r 2. Ge z a g 3. Ma nd a a t 4. Be s lis s in g b e v o e g d 5. Go / No G o
Is e r e e n pro ce s m a nage r be tro k k e n bij de o ntwik k e ling? Z o ja : W o rdt de m a te v a n inv lo e d v a n de ze pe rs o on a ls v o ldo e nde ge a c ht? Is e r tijde ns he t pro ce s in k a a rt ge bra cht we lk e s le ute lfigure n (be sliss e rs ) e r a chte r de be tro k k e n o rga nisa tie s zitte n? In w e lk e m a te wa re n de be tro k k e n pe rs o ne n be s lissingsbe v o e gd / m a nda a t o m na m e ns de o rga nisa tie te be slis se n? Is e r ge we rk t m e t go /no go m o m e nte n w a a rbij he t The m a IE he t m o m e nt k o n be ïnv lo e de n?
OVE RLE G & ONDE RHA NDE LE N 1. Pr o fe s s io n a lite it 2. Pa r tic ip a tie 3. E x te r n e fa c to r e n 4. Co n tr a c te r e n 5. Pa s s ie f v s a c tie f 6. A fs p r a k e n 7. Ve r a n two o r d e lijk he id 8. Co m m u n ic a tie
Jurjen Thomas
G e e f de m a te v a n profe s sio ne le e rv aring a a n m e t o v e rle g e n o nde rha nde linge n? Is e r e e n ge lijk wa a rdige pa rticipa tie tijde ns o v e rle g, v a nuit de be tro k k e n pa rtije n m bt he t the m a IE? In w e lk e m a te is the m a IE tijde ns he t pro c e s ge stim ule e rd do o r e x te rne fa cto re n? In w e lk e m a te wo rde n a fspra k e n o v e r IE o p pa pie r ge ze t? Ho e is de ho uding v a n de be tro k k e n a cto re n te ty pe re n? (pa s sie f 1 o f a ctie f 6) Z ijn de a fspra k e n die zijn/w o rde n ge m a a k t re a lis tisch e n is e r we de rzijdse a a ntre k k e lijk he id? In w e lk e m a te na m e n de be tro k k e n pa rtije n hun v e ra ntwo o rde lijk he id m bt he t o nde rw e rp IE? Ho e w o rdt de m a nie r v a n co m m unice re n e rv a re n?
|105
BELANGEN 1. Eigen 2. Integraal 3. Electoraal 4. Gezamenlijk 5. Onderbouwing 6. Samenhang 7. Bewustzijn
Zijn de belangen van de partijen in kaart gebracht mbt IE? Hoe verhoudt zich de balans tussen sociaal, economie en milieu binnen het gezamenlijke belang? In welke mate hebben politieke gebeurtenissen het thema IE tijdens het proces versterkt? In hoeverre is er een duidelijk gemeenschappelijk belang geformuleerd mbt IE? In welke mate is er aandacht besteed aan de beargumentatie van elkaars belangen? In welke mate is creëerd het milieuaspect de onderlinge samenhang? In welke mate zijn de betrokken actoren bewust van de verandering naar industriële ecologie?
GEBIEDSKLIMAAT 1. Gebied gebruikers 2. Concurrentie 3. Geografisch 4. Infrastructuur 5. Imago
In welke mate hebben omwonende en gebruikers invloed op het ontwikkelproces en het thema IE? In welke mate heeft het thema IE invloed op de concurrentiepositie van het terrein? Hoe is de bereikbaarheid van het gebied te beoordelen? In welke mate is het gebied ruimtelijk en technisch geschikt voor de aanleg van de infrastructuur voor IE? In welke mate past IE binnen het imago dat het gebied moet uitstralen?
SAMENWERKING 1. Bestaande structuren 2. Bestaande systemen 3. Emotie 4. Monitoren 5. Feedback 6. Vertrouwen 7. Gezamenlijke focus 8. Reflectie
In welke mate was er al sprake van samenwerking tussen partijen? In welke mate is de bestaande samenwerking van invloed op de samenwerking waarbij IE een rol speelt? In welke mate zijn de actoren emotioneel betrokken bij de ontwikkeling van IE op het terrein? In welke mate waren de partijen bereid openheid van zaken te geven tijdens het monitoren van de productieprocessen? In welke mate hebben er evaluaties plaatsgevonden met betrekking tot IE tijdens het ontwikkelproces? Hoe is het vertrouwen onder de betrokken partijen te beoordelen? Wat is de mate van gezamenlijke focus op onderwerpen die bijdragen aan de ontwikkeling van IE op het terrein? Wat is de mate van reflectie op momenten dat het proces vastliep of er onverwachtse problemen voor deden?
HOUDING 1. 2. 3. 4.
Passie Open mind Open vs gesloten Karakter
5. Flexibiliteit 6. Relativering 7. Creativiteit
106 |
Hoe is de passie voor het onderwerp IE onder de actoren te beoordelen? In welke mate konden partijen vrijuit praten tijdens het proces? In welke mate werd kritiek onder de betrokken partijen geaccepteerd? Is er een analyse gemaakt van de verschillende karakters van de betrokken personen binnen het proces? Hoe is de mate van flexibiliteit onder de betrokken partijen? Welke mate beschikken de betrokken partijen over relativeringsvermogen? In welke mate is tijdens het ontwikkelproces aandacht uitgegaan naar vernieuwingen om tot IE te komen?
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
XI.
Voorbeeld vragenformulier
Deel I:
Voorbeeld Vragenformulier Procesanalyse Industriële Ecologie DOELEN & RESULTATEN
WEGING 1
2
3
4
5
6
1. Is er sprake van een visie, waarin IE onderdeel van uitmaakt?
###Ja###
2. Welke invloed heeft IE op deze visie?
### ### ### ### ### ###
3. Is er voldoende aandacht voor IE binnen de gekozen strategie?
### ###
4. In welke mate komt het thema IE terug op de agenda tijdens het ontwikkelproces?
### ### ### ### ### ###
5. In welke mate beïnvloeden beslisdocumenten het thema IE in het ontwikkelproces?
### ### ### ### ### ###
6. In hoeverre heeft het thema IE invloed op het maken van bewuste beleidkeuzes voor de ontwikkeling van het terrein?
### ### ### ### ### ###
7. In welke mate zijn alle opties die het thema IE beïnvloeden afgewogen tijdens het ontwikkelproces?
### ### ### ### ### ###
8. In welke mate heeft het verkennen van de technieken en innovaties mbt IE invloed gehad op het proces?
### ### ### ### ### ###
###
###
### ### ###
INFORMATIESTROMEN & PROCEDURES
WEGING
1. Is er een planning voor de initiatieffase gehanteerd, waarin processtappen zijn opgenomen?
met stappen### ###Ja, ###
2. Zo ja, in welke mate had het thema IE invloed op deze stappen?
###
3. Is er voldoende inzicht in de kosten én opbrengsten van de plannen van IE?
### ### ### ### ### ###
4. In welke mate is tijdens het proces gecommuniceerd met de omwonenden en toekomstige gebruikers?
### ### ### ### ### ###
5. Is er voldoende inzichten over IE in relatie tot de regel- en wetgeving?
### ###
### ### ###
### ###
### ### ###
6. Wordt er gebruik gemaakt van een online informatiesysteem? 7. Is er voldoende tijd in de planning opgenomen om voor het thema IE?
###
### ### ###
### ###
KENNIS & KUNDE
WEGING
1. Hoe is de verhouding moeten, willen, kunnen onder de actoren binnen de stuur- en projectgroepen?
### ### ### ### ### ###
2. In welke mate hebben de partijen gebruik gemaakt van externe kennis voor het thema IE?
### ### ###
3. Wat is de mate van intensiviteit van kennisdeling onder de betrokken actoren?
###
### ### ### ###
4. In welke mate hebben analyses van referenties invloed gehad op het thema IE?
###
###
### ###
5. In welke mate is er lering getrokken uit ervaringen en gebeurtenissen van IE uit het verleden ?
### ### ###
### ###
6. Heeft er een interne en/of externe analyse plaats gevonden van de beschikbare kennis over het thema IE?
###Ja,### beide
7. Zijn er kennisinstellingen betrokken bij het ontwikkelproces?
###Nee ###
### ###
### ###
###
WEGING
ENTREPENEURS 1. Is er een procesmanager betrokken bij de ontwikkeling?
###Ja### ### ### ### ###
2. Zo ja: Wordt de mate van invloed van deze persoon als voldoende geacht?
### ### ### ### ### ###
3. Is er tijdens het proces in kaart gebracht welke sleutelfiguren (beslissers) er achter de betrokken organisaties zitten?
### ### ### ### ### ###
4. In welke mate waren de betrokken personen beslissingsbevoegd / mandaat om namens de organisatie te beslissen?
### ### ### ### ### ###
5. Is er gewerkt met go/no go momenten waarbij het Thema IE het moment kon beïnvloeden?
### ### ### ### ### ###
OVERLEG & ONDERHANDELEN
WEGING
1. Geef de mate van professionele ervaring aan met overleg en onderhandelingen?
### ### ### ### ### ###
2. Is er een gelijkwaardige participatie tijdens overleg, vanuit de betrokken partijen mbt het thema IE?
### ### ### ### ### ###
3. In welke mate is thema IE tijdens het proces gestimuleerd door externe factoren?
### ###
4. In welke mate worden afspraken over IE op papier gezet?
### ### ### ### ### ###
5. Hoe is de houding van de betrokken actoren te typeren? (passief 1 of actief 6)
###
### ###
6. Zijn de afspraken die zijn/worden gemaakt realistisch en is er wederzijdse aantrekkelijkheid?
### ### ### ### ### ###
7. In welke mate namen de betrokken partijen hun verantwoordelijkheid mbt het onderwerp IE?
### ### ### ### ### ###
8. Hoe wordt de manier van communiceren ervaren?
### ### ### ### ### ### Formeel
Jurjen Thomas
|107
Deel II: BELANGEN
WEGING
1. Zijn de belangen van de partijen in kaart gebracht mbt IE?
###Nee ### ### ### ### ###
2. Hoe verhoudt zich de balans tussen sociaal, economie en milieu binnen het gezamenlijke belang?
### ### ### ### ### ###
3. In welke mate hebben politieke gebeurtenissen het thema IE tijdens het proces versterkt?
### ###
4. In hoeverre is er een duidelijk gemeenschappelijk belang geformuleerd mbt IE?
### ### ### ### ### ###
5. In welke mate is er aandacht besteed aan de beargumentatie van elkaars belangen?
### ### ### ### ### ###
6. In welke mate is creëerd het milieuaspect de onderlinge samenhang?
### ### ### ### ### ###
7. In welke mate zijn de betrokken actoren bewust van de verandering naar industriële ecologie?
### ### ### ### ### ###
GEBIEDSKLIMAAT
### ### ###
WEGING
1. In welke mate hebben omwonende en gebruikers invloed op het ontwikkelproces en het thema IE?
### ### ### ### ### ###
2. In welke mate heeft het thema IE invloed op de concurrentiepositie van het terrein?
### ### ### ### ### ###
3. Hoe is de bereikbaarheid van het gebied te beoordelen?
### ###
4. In welke mate is het gebied ruimtelijk en technisch geschikt voor de aanleg van de infrastructuur voor IE?
### ### ### ### ### ###
5. In welke mate past IE binnen het imago dat het gebied moet uitstralen?
### ###
SAMENWERKING
### ### ### ### ### ###
WEGING
1. In welke mate was er al sprake van samenwerking tussen partijen?
### ### ### ### ### ###
2. In welke mate is de bestaande samenwerking van invloed op de samenwerking waarbij IE een rol speelt?
### ### ### ### ### ###
3. In welke mate zijn de actoren emotioneel betrokken bij de ontwikkeling van IE op het terrein?
### ### ### ### ### ###
4. In welke mate waren de partijen bereid openheid van zaken te geven tijdens het monitoren van de productieprocessen? ###
### ### ### ###
5. In welke mate hebben er evaluaties plaatsgevonden met betrekking tot IE tijdens het ontwikkelproces?
### ### ###
6. Hoe is het vertrouwen onder de betrokken partijen te beoordelen?
### ### ### ### ### ###
7. Wat is de mate van gezamenlijke focus op onderwerpen die bijdragen aan de ontwikkeling van IE op het terrein? 8. Wat is de mate van reflectie op momenten dat het proces vastliep of er onverwachtse problemen voor deden?
### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ###
HOUDING
WEGING
1. Hoe is de passie voor het onderwerp IE onder de actoren te beoordelen?
### ### ### ### ### ###
2. In welke mate konden partijen vrijuit praten tijdens het proces?
### ### ### ### ### ###
3. In welke mate werd kritiek onder de betrokken partijen geaccepteerd?
### ### ### ### ### ###
4. Is er een analyse gemaakt van de verschillende karakters van de betrokken personen binnen het proces?
###Nee ### ### ### ###
5. Hoe is de mate van flexibiliteit onder de betrokken partijen?
### ### ### ### ### ###
6. Welke mate beschikken de betrokken partijen over relativeringsvermogen?
### ###
7. In welke mate is tijdens het ontwikkelproces aandacht uitgegaan naar vernieuwingen om tot IE te komen?
### ### ### ### ### ###
### ###
Figuur 66: Voorbeeld vragenlijst voor beoordeling ontwikkelproces.
108 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
XII.
Interviews
Voor de casestudie zijn interviews gehouden met betrokken personen van uiteenlopende instanties: Duurzaam Industriepark Moerdijk Harry Denis (Vastgoeddirecteur Nyrstar) Simon Pustjens (Milieu Adviseur Nyrstar Budel) Harro van Neerven (Beleidsmedewerker Bedrijfsomgeving Provincie Noord-Brabant) Koningspleijn Paul Smolders (Procesmanager Koningspleijn Arnhem) Michiel Schoonhoven (Eigenaar Industriepark Kleefse Waard (onderdeel Koningspleijn)) Johnny Bartels (Marketingmanager De Kleef (NUON)) Moerdijk -
Jurjen Thomas
Jacco Rentrop (Manager Milieu en Veiligheid Havenschap Moerdijk)
|109
XIII.
Bijlage Casus DIC
Geschiedenis Aan de oostzijde van de fabriek liggen de residuvelden met een oppervlakte van circa 20 hectare. Aan de noordzijde is dit een terrein van circa 80 hectare met als bestemming industrieterrein met ruimte voor vestiging van bedrijven verwant aan het zinkproductieproces. Het resteren areaal is voor een deel een gebied met bijzondere waarden, wat betreft natuur, ecologie en cultuurhistorie. Op het bedrijfsterrein zijn de afgelopen decennia honderden miljoenen guldens geïnvesteerd om tot een milieuhygiënisch verantwoorde situatie van het bedrijfsterrein te komen. De Budelse zinkfabriek is een zinkfabriek die omstreeks 1892 werd gesticht op een afgelegen terrein nabij Budel. Hieraan zijn de namen van Lucien en Emile Dor en François Sepulchre verbonden. De Budelse zinkfabriek werd opgericht onder de naam: Société Anonyme des Zincs de la Campine of, in het Nederlands: Kempensche Zinkmaatschappij (KZM). Sinds 2007 is het grootste gedeelte van de zinkfabriek een onderdeel van Nyrstar. Aanvankelijk zou de zinkfabriek in België komen, maar daar waren al vele zinkfabrieken gevestigd en stuitte een nieuwe fabriek op milieu-bezwaren. Een zinkfabriek zorgde in die tijd immers voor de uitstoot van zware metalen en koolmonoxide. Men koos dus een dunbevolkt gebied, dat bovendien ontsloten was door de de spoorweg 'Grand Central Belge', ofwel de IJzeren Rijn. Ook lag de Zuid-Willemsvaart binnen bereik. Dit alles was nuttig voor de aanvoer van steenkool en erts. Een derde argument was de aanwezigheid van goedkope grond en arbeid. Budel-Dorplein Een vestiging in Weert stuitte op het verzet van de pastoor en de burgemeester, die industrialisatie associeerden met zedelijk verval. In Budel zag men de positieve resultaten: profijtelijke verkoop van woeste grond, en een oplossing voor de aanzienlijke werkloosheid. Er werd 628 ha deels moerassige woeste grond aangekocht, de tegenwoordige Loozerheide. Naast havens, een spoorweg en wegen moest er huisvesting voor de arbeiders komen. Dit was het 'Projet de Dorplein', de bouw van de kolonie Budel-Dorplein. Hier kwamen aanvankelijk de Waalse arbeiders te wonen, die hun vakkennis meebrachten. Deze pioniers hadden het niet gemakkelijk, aangezien er in Dorplein nog nauwelijks voorzieningen waren en omdat ze de taal niet spraken. Voor de kerkgang moest men naar Hamont of Budel lopen, en water werd gehaald uit een pomp op de fabriek of uit het ven. Ook winkels waren er aanvankelijk niet, afgezien van ambulante handelaars. Pas in 1898 werd er een wasserij, een bakker en een winkel gevestigd. In 1886 werd er bovendien een (katholieke) lagere school opgericht. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwamen er veel Belgische vluchtelingen naar Nederland, Deze waren geïnterneerd, die in een barakkenkamp waren ondergebracht. Uiteindelijk waren het er 103. Niet iedereen vertrok na de oorlog, aangezien een aantal van hen een baan op de fabriek hadden gevonden. Arbeidsonrust In een bedrijf als de KZM, waar de leiding paternalistisch was, werden invloeden van buitenaf geweerd. Het lidmaatschap van een vakbond, al was dit dan ook de gematigde Nederlandsche Roomsch Katholieke Metaalwerkersbond, werd dan ook niet al te zeer op prijs gesteld. In de crisistijd, gedurende de jaren '30 van de 20e eeuw, leidden allerlei buitenlandse verwikkelingen tot afzetvermindering en productiebeperking. Gedwongen arbeidstijdverkorting, loonsverlagingen en massa-ontslagen deden in 1935 de vlam in de pan
110 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
staan, temeer daar overleg door de directie geblokkeerd werd. De werkstaking van 1935 was een feit. Deze staking verliep uiterst gedisciplineerd. Na het bijwonen van de Heilige Mis werden de stakingslijsten getekend. Ook maakten zeshonderd stakers een bedevaart op de fiets naar Roermond. Op regeringsniveau werd bemiddeld en er kwam uiteindelijk een compromis kwam tot stand Afhankelijkheid De school heeft tot 1963 onder grote invloed van de fabriek gestaan. Ook de openbare voorzieningen, zoals waterleiding en elektriciteit, zijn lange tijd door de fabriek verzorgd. Pas in 1968 werd het wegennet te BudelDorplein voor een symbolisch bedrag door de gemeente 'gekocht' van de fabriek. Uiteindelijk werd de unieke situatie van een vrijwel volledig van de zinkfabriek afhankelijk dorp opgeheven. Complex van fabrieken De aanvankelijke thermische zinkfabriek groeide uit tot een indrukwekkend complex met vele schoorstenen. Naast de zinkovens kwam er in 1900 een retortenfabriek, daar de retorten, hoewel uit vuurvaste steen vervaardigd, niet lang meegingen. In 1913 werd de N.V. Gemengde Metaalertsen (GME) opgericht. Dit was een inkooporganisatie voor zinkertsen. Sedert 1925 werd zinkblende, het sufidisch zinkerts, door GME geroost, en de vrijkomende zwaveldampen werden verwerkt tot zwavelzuur met behulp van het lodenkamerproces. Dit zuur werd gebruikt bij de productie van superfosfaat, wat onder meer geschiedde bij de Staatsmijn Maurits, terwijl er in 1935 ook te Budel een superfosfaatfabriek werd gebouwd, die lang niet altijd in bedrijf was. Voor de verkoop van deze kunstmeststof werd in 1957 de N.V. Oranjekorrel opgericht, die in 1962 al weer werd ontbonden, waarna de fabriek in 1965 voorgoed werd stilgelegd. Actoren Nyrstar Budel B.V.: Als grondeigenaar neemt deze partij een centrale rol in binnen het netwerk van actoren. Nyrstar heeft in de periode dat zij betrokken zijn geweest door een doorstart en een fusie verschillende namen gekend. Tot 2004 werd Pasminco Budel Zink gebruikt, waarna het bedrijf verder ging onder de naam Zinifex Budel Zink B.V.. Na een fusie met het Belgische Umicore veranderde in 2007 de naam naar Nyrstar Budel B.V.. Gemeente Cranendonck: Cranendonck is op 1 januari 1997 ontstaan uit de samenvoeging van gemeenten Budel en Maarheeze (excl. Sterksel) en uit de kernen Budel, Budel-Dorplein, Budel-Schoot, Gastel, Maarheeze en Soerendonk. Kamer van Koophandel Oost-Brabant werkt aan de groei en bloei van het bedrijfsleven in haar regio. Succesvol ondernemen vraagt allereerst om een ondernemingsvriendelijk klimaat, daarbij voorziet de KvK over een prominente schat aan kennis en informatie over het ondernemen. Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) is een regionaal bestuursorgaan in het zuidoosten van NoordBrabant. Het SRE omvat 21 gemeenten, waaronder gemeente Cranendonck en gemeente Weerd. De SRE voert een aantal bestuurstaken uit voor de aangesloten gemeenten en krijgt van de provincie Noord-Brabant enige taken gedelegeerd. Brabantse Ontwikkelings Maatschappij (BOM) is in 1983 opgericht door het ministerie van Economische Zaken en de Provincie Noord-Brabant met als missie kansen creëren voor Brabant, door het versterken van de economische groei- en innovatiekracht. De BOM geeft bedrijven de ondersteuning door te organiseren en te participeren bij nieuwe initiatieven en projecten. Bovendien deelt de BOM kennis en ervaring met gemeenten en andere organisaties, zodat gezamenlijk wordt gebouwd aan een vruchtbaar investeringsklimaat.
Jurjen Thomas
|111
PIT (Projecten Innovatie Team) is een samenwerkingsverband tussen SER Brabant, de Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij (BOM) en de provincie Noord-Brabant. PIT ondersteunt Brabantse bedrijven bij het opzetten en uitvoeren van innovatieve projecten waarmee gelijktijdig economisch voordeel en milieuwinst te behalen is. De inhoudelijke rode draad is het bereiken van besparingen op grondstoffen en energie. Resultaten A: Resultaten procesanalyse | Documentatie Doelen & Resultaten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Visie Doelen Strategie Agenda Beslisdocumenten Beleidkeuzes Scenario's Innovatie
1. 2. 3. 4. 5.
Procesmanager Gezag Mandaat Beslissingbevoegd Go / No Go
1. 2. 3. 4. 5.
Gebied gebruikers Concurrentie Geografisch Infrastructuur Imago
6 6 5 5 3 5 2 2
Informatiestromen & Procedures
3
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Fasering Systeemsprong Financiën Informeren Juridisch kader Informatiesystemen Tijd & planning
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Professionaliteit Participatie Externe factoren Contracteren Passief vs actief Afspraken Verantwoordelijkheid Communicatie
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Bestaande structuren Bestaande systemen Emotie Monitoren Feedback Vertrouwen Gezamenlijke focus Reflectie
Entrepreneur
2 1 2 5 3 3 3
2
Kennis & Kunde 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Intentie Extern advies Kennisdeling Kennisinstellingen Lering ervaringen Vaardigheden Referenties
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Eigen Integraal Electoraal Gezamenlijk Onderbouwing Samenhang Bewustzijn
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Passie Open mind Open vs gesloten Karakter Flexibiliteit Relativering Creativiteit
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Intentie Extern advies Kennisdeling Kennisinstellingen Lering ervaringen Vaardigheden Referenties
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Eigen Integraal Electoraal Gezamenlijk Onderbouwing Samenhang Bewustzijn
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Passie Open mind Open vs gesloten Karakter Flexibiliteit Relativering Creativiteit
Overleg & Onderhandelen 1 1 4 5 4
2
Gebiedsklimaat
4 5 3 2 6 5 4 6
3
1
Belangen
3
Samenwerking 4 5 6 6 5
2 1 2 2 2 2 3
3 5 2 5 5 5 5
3
Houding 5 5 4 5 4 5 5 2
3
5 3 4 1 2 4 3
2
Figuur 67: Resultaten van de procesanalyse op basis van de documentatie.
B: Resultaten procesanalyse | Interviews Doelen & Resultaten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Visie Doelen Strategie Agenda Beslisdocumenten Beleidkeuzes Scenario's Innovatie
1. 2. 3. 4. 5.
Procesmanager Gezag Mandaat Beslissingbevoegd Go / No Go
1. 2. 3. 4. 5.
Gebied gebruikers Concurrentie Geografisch Infrastructuur Imago
6 5 5 4 5 5 3 3
Informatiestromen & Procedures
3
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Fasering Systeemsprong Financiën Informeren Juridisch kader Informatiesystemen Tijd & planning
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Professionaliteit Participatie Externe factoren Contracteren Passief vs actief Afspraken Verantwoordelijkheid Communicatie
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Bestaande structuren Bestaande systemen Emotie Monitoren Feedback Vertrouwen Gezamenlijke focus Reflectie
Entrepreneur
2 3 3 4 2 5 5
2
Kennis & Kunde
Overleg & Onderhandelen 1 1 2 1 2
1
Gebiedsklimaat
3 5 5 4 3 5 4 6
3
1
Belangen
3
Samenwerking 5 6 5 5 6
2 1 2 3 3 2 2
3 5 1 4 5 5 5
2
Houding 4 3 5 3 3 2 3 4
2
4 2 1 1 1 2 1
1
Figuur 68: Resultaten van de procesanalyse op basis van de interviews.
112 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
Uit de som van de resultaten van A en B zijn de succes- en faalfactoren van meest kritisch naar minst kritisch per processteen op een rij gezet. Doelen & Resultaten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Scenario's Innovatie Beslisdocumenten Agenda Strategie Beleidkeuzes Doelen Visie
1. 2. 3. 4. 5.
Procesmanager Gezag Mandaat Beslissingbevoegd Go / No Go
5 5 8 9 10 10 11 12
Informatiestromen & Procedures
3
3
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
2
2
Kennis & Kunde 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Extern advies Intentie Kennisdeling Vaardigheden Kennisinstellingen Lering ervaringen Referenties
2
22
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Gebiedsklimaat 9 11 11 11 11
Contracteren 6 Professionaliteit 7 Externe factoren 8 Verantwoordelijkheid 8 Passief vs actief 9 Participatie 10 Afspraken 10 Communicatie 12
3 53
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Reflectie Feedback Vertrouwen Bestaande systemen Monitoren Gezamenlijke focus Bestaande structuren Emotie
2
2 29
Belangen
3
3
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Electoraal Eigen Gezamenlijk Integraal Onderbouwing Samenhang Bewustzijn
3 6 9 10 10 10 10
70
3
3 58
Samenwerking
3
2 4 4 4 5 5 5
43 Overleg & Onderhandelen
2 2 6 6 6
2
Gebied gebruikers Concurrentie Geografisch Infrastructuur Imago
4 4 5 5 8 8 9
70
Entrepreneur
1. 2. 3. 4. 5.
Fasering Systeemsprong Financiën Juridisch kader Informatiesystemen Tijd & planning Informeren
Houding 6 7 7 8 8 8 9 9
2
2
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Karakter Flexibiliteit Creativiteit Open mind Open vs gesloten Relativering Passie
62
2 3 4 5 5 6 9
2
2 34
Figuur 69: Resultaten van de som van A en B. Met de meest kritische succes- en faalfactoren op 1.
XIV.
Bijlage Casus Koningspleijn
Actoren Asfaltcentrale Bruil: Naast de productie van asfalt houdt Bruil zich bezig met de productie van beton en prefab bouwmaterialen. Daarnaast is Bruil als aannemer en ontwikkelaar bij verschillende bouwprojecten in Nederland betrokken. Arnhem Geen Asfaltcentrale (AGA): Het Platform Arnhem Geen Asfaltcentrale is een samenwerkingsverband van bewonersgroepen uit Westervoort, Stadseiland, Malburgen, Westervoortsedijk, Presikhaaf, politieke partijen en milieugroepen. AGA stelt alles in het werk om te voorkomen dat de asfaltcentrale naar Arnhem verplaatst wordt. Habiforum: is een netwerkorganisatie die veel bedrijven, organisaties en universiteiten om zich heen heeft georganiseerd met als doel kennis te ontwikkelen en toepasbaar te maken als impuls voor vernieuwingen in de ruimtelijke ordening. Dit gebeurt aan de hand van proeftuinen: concrete situaties waar – vraaggestuurd – gezocht wordt naar mogelijkheden voor het realiseren van hoogwaardige ruimtelijke projecten (Ecorys, 2006). Schipper Bosch: al twintig jaar vastgoedspecialist in de regio Amersfoort en de provincie Gelderland. De Kleef B.V. (NUON): is een leverancier van energie, utilities en diensten aan (industriële) klanten op en buiten het Industriepark Kleefse Waard te Arnhem. Door middel van warmtekrachtkoppeling wordt stroom en stoom opgewekt. Daarnaast beheert De Kleef BV de centrale afvalwaterzuivering en het computercentrum.
Jurjen Thomas
|113
Stichting kiEMT: kiEMT (kennis en innovatie in Energie- en MilieuTechnologie) is een netwerk van EMTgerelateerde bedrijven, overheden en kennis- instellingen in met name de Stadsregio Arnhem-Nijmegen en de Stedendriehoek. Doel is via nauwere samenwerking en kennis- uitwisseling innovaties en 'new business' inzake energie- en milieutechnologie te bevorderen. Dat doet kiEMT door een startmotor te zijn voor kansrijke innovaties en nieuwe levensvatbare initiatieven (www.kiemt.nl). Gevestigde Bedrijven: waaronder: 4Pet Recycling, Acordis, Akzo Nobel, Colbond, De Kleef Energie, Dejima Optical Films, Diolen Industrial Fibres, Donkervoort Safety Services, Dutchtub, Freudenberg Household Products, GOOG, Helianthos, Hoevers Transport, Hygear, J.G.M. Visscher en Zoon, KPN, Lever Kunststoftechniek, Matrix Piping & Welding Services, Melkwit Modelbouwvereniging Arnhem, Nedstack, Olga Producent Open Leren Centrum, Plato Wood, TBM Technical Fibres Application Institute Teijin Aramid, Titan Wood, TSN T-Rex, Veolia MPP. Adviesbureau Ecorys: Ecorys is een internationaal opererende economische en sociale onderzoeks- en adviesorganisatie. Resultaten Koningspleijn A: Resultaten procesanalyse | Documentatie Doelen & Resultaten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Visie Doelen Strategie Agenda Beslisdocumenten Beleidkeuzes Scenario's Innovatie
1. 2. 3. 4. 5.
Procesmanager Gezag Mandaat Beslissingbevoegd Go / No Go
1. 2. 3. 4. 5.
Gebied gebruikers Concurrentie Geografisch Infrastructuur Imago
6 1 2 4 3 4 4 3
Informatiestromen & Procedures
2
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Fasering Systeemsprong Financiën Informeren Juridisch kader Informatiesystemen Tijd & planning
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Professionaliteit Participatie Externe factoren Contracteren Passief vs actief Afspraken Verantwoordelijkheid Communicatie
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Bestaande structuren Bestaande systemen Emotie Monitoren Feedback Vertrouwen Gezamenlijke focus Reflectie
Entrepreneur
6 4 3 6 4 5 4
3
Kennis & Kunde 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Intentie Extern advies Kennisdeling Kennisinstellingen Lering ervaringen Vaardigheden Referenties
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Eigen Integraal Electoraal Gezamenlijk Onderbouwing Samenhang Bewustzijn
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Passie Open mind Open vs gesloten Karakter Flexibiliteit Relativering Creativiteit
Overleg & Onderhandelen 1 1 2 3 2
1
Gebiedsklimaat
5 4 6 5 6 5 4 3
3
3
Belangen
3
Samenwerking 1 5 6 4 5
5 5 4 3 4 6 6
6 4 5 2 3 3 4
2
Houding 5 5 4 5 5 4 5 4
3
4 2 3 1 3 2 4
2
Figuur 70: Resultaten van de procesanalyse op basis van de documentatie.
114 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
B: Resultaten procesanalyse | Interviews Doelen & Resultaten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Visie Doelen Strategie Agenda Beslisdocumenten Beleidkeuzes Scenario's Innovatie
1. 2. 3. 4. 5.
Procesmanager Gezag Mandaat Beslissingbevoegd Go / No Go
1. 2. 3. 4. 5.
Gebied gebruikers Concurrentie Geografisch Infrastructuur Imago
6 5 3 4 5 6 4 6
Informatiestromen & Procedures
3
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Fasering Systeemsprong Financiën Informeren Juridisch kader Informatiesystemen Tijd & planning
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Professionaliteit Participatie Externe factoren Contracteren Passief vs actief Afspraken Verantwoordelijkheid Communicatie
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Bestaande structuren Bestaande systemen Emotie Monitoren Feedback Vertrouwen Gezamenlijke focus Reflectie
Entrepreneur
4 2 1 3 1 4 4
2
Kennis & Kunde 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Intentie Extern advies Kennisdeling Kennisinstellingen Lering ervaringen Vaardigheden Referenties
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Eigen Integraal Electoraal Gezamenlijk Onderbouwing Samenhang Bewustzijn
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Passie Open mind Open vs gesloten Karakter Flexibiliteit Relativering Creativiteit
Overleg & Onderhandelen 6 4 6 5 6
3
Gebiedsklimaat
2 1 1 2 3 1 3 3
3
3
Belangen
1
Samenwerking 5 6 5 5 5
4 5 2 4 5 6 6
3 1 1 2 2 3 2
1
Houding 4 1 5 2 2 1 2 3
2
3 1 2 1 1 3 1
1
Figuur 71: Resultaten van de procesanalyse op basis van de interviews.
Uit de som van de resultaten van A en B zijn de succes- en faalfactoren van meest kritisch naar minst kritisch per processteen op een rij gezet. Doelen & Resultaten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Beslisdocumenten Innovatie Agenda Strategie Doelen Visie Beleidkeuzes Scenario's
1. 2. 3. 4. 5.
Gezag Procesmanager Mandaat Beslissingbevoegd Go / No Go
5 6 8 8 8 9 10 12
Informatiestromen & Procedures
3
3
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
2
2
Kennis & Kunde 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
2
36
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Gebiedsklimaat 6 9 10 11 11
3 47
6 9 7 9 10 12 12
Professionaliteit Participatie Communicatie Contracteren Externe factoren Verantwoordelijkheid Afspraken Passief vs actief
5 6 6 7 7 7 7 9
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Gezamenlijke focus Feedback Bestaande systemen Monitoren Bestaande structuren Emotie Reflectie Vertrouwen
3
3 65
Belangen
2
2
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Integraal Eigen Gezamenlijk Onderbouwing Samenhang Bewustzijn Electoraal
4 5 6 5 6 6 9
54
2
2 41
Samenwerking
3
Kennisdeling Extern advies Vaardigheden Kennisinstellingen Intentie Lering ervaringen Referenties
51 Overleg & Onderhandelen
5 7 8 8 8
2
Gebied gebruikers Infrastructuur Imago Concurrentie Geografisch
4 5 6 9 8 9 10
66
Entrepreneur
1. 2. 3. 4. 5.
Financiën Informatiesystemen Systeemsprong Tijd & planning Informeren Juridisch kader Fasering
Houding 5 6 7 7 7 7 9 9
2
2 57
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Open mind Flexibiliteit Open vs gesloten Creativiteit Relativering Passie Karakter
2 3 4 5 5 5 7
2
2 31
Figuur 72: Resultaten van de som van A en B van casus Koningspleijn. Met de meest kritische succes- en faalfactoren op 1.
Jurjen Thomas
|115
XV.
Bijlage Casus Moerdijk
Toelichting van de zes deelparken op Moerdijk (www.havenschapmoerdijk.nl) Seaport In Seaport Moerdijk bevinden zich bedrijven met watergebonden bedrijfsactiviteiten, zoals op- en overslag van goederen. Voor hen, evenals de bedrijven die zich bezig houden met de bewerking en distributie van stukgoed, bulk en containers is een moderne centrale overslagterminal aangesloten op een interne baan naar de achterliggende bedrijven. Vanuit het Seaport gebied vertrekken zee- en binnenvaartschepen naar de diverse bestemmingen. Hier kunnen zeeschepen met een diepgang tot 8.40 plus of min N.A.P. aanmeren met uitzondering van de Centrale Insteekhaven, hiervoor geldt een diepgang tot 8,90 plus of min N.A.P. EcoPark Hier zijn bedrijven actief in milieu- en energietechnologie. Tevens zijn er bedrijven gevestigd die reststoffen recyclen. Wat voor ene bedrijf afval is, kan voor een andere bedrijf een product zijn dat in een productieproces aan te wenden is. IndustrialPark Het Industrial Park is het grootste deelgebied van het bedrijventerrein. Hier zijn chemische en industriële bedrijven gelegen. Ook zij profiteren optimaal van elkaars aanwezigheid en kennis op het gebied van productie, kennis, distributie, toelevering en onderhoud. TradePark In het TradePark zijn handelsondernemingen en logistieke bedrijven samengebracht die waarde toegevoegde diensten leveren. Een aantal internationaal bekende bedrijven hebben gekozen voor Moerdijk als Europees distributiecentrum. Het Tradepark zal in 2006 uitgebreid worden. Distriboulevard Hier zijn bedrijven gevestigd die werkzaam zijn in transport, distributie en handel. Vanaf deze locatie vertrekken dagelijks vele vrachtwagens via de autosnelwegen A17, A16 en A59 naar bestemmingen in Europa en verder. Deze locatie is bestemd voor weggebonden Europese distributie– en productiebedrijven die een representatieve locatie wensen en optimaal bereikbaar willen zijn. ServicePoint In het ServicePoint zijn verschillende bedrijven en organisaties gevestigd (waaronder bijvoorbeeld de Douane, de Marechaussee, het Havenschap Moerdijk en de Beveiligingsdienst), die werkzaamheden ten dienste van het totale industrie- en havengebied uitvoeren. Het ServicePoint Moerdijk, een centrum met zakelijke dienstverleners, maakt het industrie- en haventerrein Moerdijk compleet. Actoren Havenschap Moerdijk; Havenschap Moerdijk is een gemeenschappelijke regeling en kent twee deelnemers de Provincie Noord-Brabant en de Gemeente Moerdijk. Het bestuur van Havenschap Moerdijk wordt gevormd door vertegenwoordigers uit Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant en vertegenwoordigers uit de gemeenteraad Moerdijk en het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk.
116 |
De weg naar een duurzame samenwerking
P5
Bedrijvenkring Industrieterrein Moerdijk (BIM); De Bedrijvenkring Industrieterrein Moerdijk (BIM) is een vereniging. De leden zijn de binnen het industrie- en haventerrein Moerdijk gevestigde bedrijven. Meer dan 90% van de gevestigde bedrijven is lid van deze vereniging. Het doel van de vereniging is het behartigen van de belangen van de leden in de meest ruime zin van het woord. Gemeente Moerdijk; is een gemeente in de provincie Noord-Brabant. De gemeente telt 36.670 inwoners (CBS, 2009) en heeft een oppervlakte van 180 km². De hoofdplaats van de gemeente is Zevenbergen. Provincie Noord-Brabant; De provincie waarin industrieterrein Moerdijk is gelegen. Tevens deelnemer aan de gemeenschappelijke regeling Havenschap Moerdijk. Waterschap Brabantse Delta; Waterschap Brabantse Delta voorkomt overstroming, vervuiling, verdroging en uitsterven in West-Brabant. Door te zorgen voor sterke, veilige dijken en kades, het rioolwater te zuiveren, de hoogte van het water te regelen en de natuur te beschermen. Rijkswaterstaat Zuid-Holland; werkt aan de vlotte en veilige doorstroming van het verkeer, aan een veilig, schoon en gebruikersgericht landelijk watersysteem en aan de bescherming van ons land tegen overstromingen. BMD Advies Zuid-Nederland: Verzorgt het monitoren van de verschillende processen op het industrieterrein met betrekking tot het milieu. Resultaten procesanalyse Resultaten procesanalyse | Documentatie Doelen & Resultaten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Visie Doelen Strategie Agenda Beslisdocumenten Beleidkeuzes Scenario's Innovatie
1. 2. 3. 4. 5.
Procesmanager Gezag Mandaat Beslissingbevoegd Go / No Go
1. 2. 3. 4. 5.
Gebied gebruikers Concurrentie Geografisch Infrastructuur Imago
6 3 4 3 4 5 3 4
Informatiestromen & Procedures
2
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Fasering Systeemsprong Financiën Informeren Juridisch kader Informatiesystemen Tijd & planning
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Professionaliteit Participatie Externe factoren Contracteren Passief vs actief Afspraken Verantwoordelijkheid Communicatie
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Bestaande structuren Bestaande systemen Emotie Monitoren Feedback Vertrouwen Gezamenlijke focus Reflectie
Entrepreneur
6 4 5 5 5 5 5
3
Kennis & Kunde 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Intentie Extern advies Kennisdeling Kennisinstellingen Lering ervaringen Vaardigheden Referenties
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Eigen Integraal Electoraal Gezamenlijk Onderbouwing Samenhang Bewustzijn
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Passie Open mind Open vs gesloten Karakter Flexibiliteit Relativering Creativiteit
Overleg & Onderhandelen 1 4 5 4 3
2
Gebiedsklimaat
5 5 4 5 5 6 5 3
2
3
Belangen
3
Samenwerking 1 4 5 6 4
5 6 5 6 6 6 1
3 4 5 4 3 3 3
2
Houding 6 5 3 5 4 5 5 4
3
4 4 3 1 4 4 4
2
Figuur 73:Resultaten van de procesanalyse op basis van de documentatie.
Jurjen Thomas
|117
Resultaten procesanalyse | Interviews Doelen & Resultaten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Visie Doelen Strategie Agenda Beslisdocumenten Beleidkeuzes Scenario's Innovatie
1. 2. 3. 4. 5.
Procesmanager Gezag Mandaat Beslissingbevoegd Go / No Go
1. 2. 3. 4. 5.
Gebied gebruikers Concurrentie Geografisch Infrastructuur Imago
6 5 5 5 5 5 4 5
Informatiestromen & Procedures
3
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Fasering Systeemsprong Financiën Informeren Juridisch kader Informatiesystemen Tijd & planning
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Professionaliteit Participatie Externe factoren Contracteren Passief vs actief Afspraken Verantwoordelijkheid Communicatie
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Bestaande structuren Bestaande systemen Emotie Monitoren Feedback Vertrouwen Gezamenlijke focus Reflectie
Entrepreneur
6 5 6 3 5 4 4
3
Kennis & Kunde 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Intentie Extern advies Kennisdeling Kennisinstellingen Lering ervaringen Vaardigheden Referenties
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Eigen Integraal Electoraal Gezamenlijk Onderbouwing Samenhang Bewustzijn
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Passie Open mind Open vs gesloten Karakter Flexibiliteit Relativering Creativiteit
Overleg & Onderhandelen 6 5 6 5 4
3
Gebiedsklimaat
5 5 4 5 6 5 5 3
2
3
Belangen
3
Samenwerking 2 4 5 5 4
5 5 5 5 5 6 3
3 4 4 5 4 4 4
2
Houding 5 6 4 5 6 5 5 4
3
4 5 5 1 4 4 5
3
Figuur 74: Resultaten van de procesanalyse op basis van de interviews.
Uit de som van de resultaten van A en B zijn de succes- en faalfactoren van meest kritisch naar minst kritisch per processteen op een rij gezet. Doelen & Resultaten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Beleidkeuzes Innovatie Strategie Agenda Doelen Scenario's Visie Beslisdocumenten
1. 2. 3. 4. 5.
Gezag Go / No Go Procesmanager Beslissingbevoegd Mandaat
7 8 8 9 9 9 10 12
Informatiestromen & Procedures
3
3
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
3
3
Kennis & Kunde 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
3
43
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Passief vs actief Communicatie Professionaliteit Participatie Contracteren Afspraken Externe factoren Verantwoordelijkheid
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Bestaande systemen Vertrouwen Monitoren Bestaande structuren Emotie Reflectie Gezamenlijke focus Feedback
Gebiedsklimaat 3 8 8 10 11
2 40
4 10 10 10 11 11 12
6 8 10 10 10 10 11 11
3
3 68
Belangen
3
3
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Integraal Samenhang Electoraal Bewustzijn Eigen Gezamenlijk Onderbouwing
6 6 7 8 8 9 9
76
2
2 53
Samenwerking
2
Referenties Kennisdeling Vaardigheden Kennisinstellingen Extern advies Intentie Lering ervaringen
67 Overleg & Onderhandelen
7 7 9 9 11
3
Gebied gebruikers Infrastructuur Geografisch Imago Concurrentie
8 8 9 9 10 11 12
72
Entrepreneur
1. 2. 3. 4. 5.
Tijd & planning Juridisch kader Informatiesystemen Fasering Informeren Systeemsprong Financiën
Houding 7 8 10 10 10 10 11 11
3
3 77
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Creativiteit Open mind Open vs gesloten Relativering Passie Flexibiliteit Karakter
2 8 8 8 8 9 9
2
2 52
Figuur 75: Resultaten van de som van A en B van casus Moerdijk.
118 |
De weg naar een duurzame samenwerking