Beleidsverkenning Energiestrategie Op weg naar een duurzame Drentse energiehuishouding
ROM&N13021506
Beleidsverkenning Energiestrategie Op weg naar een duurzame Drentse energiehuishouding
Economie
Klimaat en energie Ruimte
Afbeelding 1. Energie en duurzame ontwikkeling
Sociaal
ROM&N13021506
Colofon Projectgroep Energiestrategie Dit is een uitgave van de provincie Drenthe Grafische verzorging: Docucentrum provincie Drenthe Redactie: Jan Koops en Arjan van Harten Kaarten: Marcel van Burg Foto’s: Hans Dekker tenzij anders vermeld Foto omslag: Shutterstock Januari 2013
Inhoud
Voorwoord
Samenvatting
5 7
1 Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Ontwikkelingen 1.3 Vertrekpunt
9 9 10 12
2 Situatie 2.1 Europees en nationaal beleid 2.2 Dwarsverbanden 2.3 Economisch en ruimtelijk beleid 2.4 De energiebalans van Drenthe
13 13 15 16 18
3
21
Visie
4 Doel 4.1 Energiedoelstellingen 4.2 Doelbereik 4.3 Conclusies 4.4 Concretisering energiedoelstellingen 4.5 Doelrealisatie 4.6 Overige uitstoot 4.7 Beleidsintensivering
27 27 28 31 32 33 34 35
5 Potentie 5.1 Verkenning 5.2 Potentie 5.3 Kwantificering 5.4 Overige uitstoot 5.5 Lange termijn 5.6 Hernieuwbare energie
37 37 38 43 45 46 46
6 Afweging 6.1 Uitgangspunten 6.2 Beoordeling 6.3 Besparen 6.4 Produceren 6.5 Opslaan 6.6 Conclusie
49 49 50 52 53 55 56
7 Strategie 7.1 Transitie 7.2 Strategische positie 7.3 Strategie doelbereik 7.4 Economische en ruimtelijke strategie 7.5 Groene grondstoffen en productieprocessen. 7.6 Groene mobiliteit 7.7 Groene Utiliteit en Wonen 7.8 Groene energie en slimme systemen 7.9 Schoon fossiel 7.10 Integrale oplossingen 7.11 Provinciale inzet Bijlagen Eenheden 1 Energievisie 2 Omgevingsvisie 3 Europees en nationaal energiebeleid 4 Vragen bij de trends 5 Aandachtspunten voor provinciaal beleid 6 Klimaatverandering 7 Energiebalansen 2010 en 2020 8 Potentie hernieuwbare energie 9 Emissies 10 Kaarten 11 Planning Samenstelling projectgroep
4
59 59 60 62 63 65 68 70 72 87 88 91 95 97 98 100 103 106 108 109 112 114 122 125 133 135
Voorwoord
Wat voor beeld hebt u van Drenthe en de Drenten? De kans is groot dat het min of meer overeenkomt met het stereotype plaatje. Het land van hunebedden, turf, jenever en achterdocht. Wat gebeurt er nu in Drenthe? Maar vergist u zich niet in de Drenten en dat rustige Drenthe. Op de hunebedden zijn we trots als nationaal erfgoed, het is het eerste onderwerp in de nationale canon voor de geschiedenis van ons land. Natuurlijk, er was bittere armoede en er waren sociale misstanden bij de turfwinning. Maar die afgegraven turf was wel de nationale brandstof in een periode van opbloei van ons land. Het leverde ons bovendien prachtig weids veenkoloniaal landschap op. Drenthe was en is een bron van energie. Eerst turf. Toen olie en gas. En nu hernieuwbare energie, zoals windturbines. We gaan van turf naar turbine. Voordat u nu van schrik teveel jenever gaat drinken of achterdochtig wordt, we verkwanselen ons mooie Drenthe niet aan een opgeklopt visioen. Alsof we uit een soort tegenreactie een vermeend stoffig beeld van ons af moeten schudden. Het mooie Drenthe, daar zijn we trots op en dat willen we mooi houden. En uw beeld dat misschien wat vertekend is, wil ik graag wat opfrissen. In deze tijden van economische crisis is het thema energie één van de vier focuspunten in ons collegeprogramma. De structuurvisie ondergrond van Drenthe is de eerste van Nederland, zodat ruimtelijke keuzes over energie en ondergrond integraal zijn afgewogen. We zijn de eerste provincie met een provinciale energie organisatie, de Drentse Energie Organisatie. In noordelijk verband profileren we ons als Energy Valley. Het aandeel hernieuwbare energie van het energiegebruik in Drenthe is hoger dan landelijk. We exporteren biodiesel. We hebben een uitvoerend energieprogramma in lijn met de Noordelijke ambities. Zo maken we ondermeer een grote sprong voorwaarts in de productie van groen gas. Het is dringend nodig om te schakelen naar een duurzame energiehuishouding. We zien hiervoor in Drenthe grote kansen voor energievoorziening, werkgelegenheid en het beperken van klimaatverandering met behoud van onze omgevingskwaliteit. We kiezen er voor de Europese en nationale doelstellingen naar verhouding zelf na te streven in Drenthe. We nemen verantwoordelijkheid voor ons deel om die doelen te bereiken. In deze beleidsverkenning geven we de mogelijkheden aan. Gjalt Gjaltema, Teamleider Team Milieu, Bodem en Energie
5
Afbeelding 2. Het primaire energiegebruik in de wereld1
1 Afbeelding uit: Global Energy Assessments, GEA, 2012: Global Energy Assessment – Toward a Sustainable Future, Cambridge University Press, Cambridge UK and New York, NY, USA and the International Institute for Applied Systems Analysis, Laxenburg, Austria 6
Samenvatting
Dit is de ambtelijke beleidsverkenning die ten grondslag ligt aan het concept van de energiestrategie van de provincie Drenthe. Die Energiestrategie Drenthe is een afzonderlijk document met het nieuwe energiebeleid dat op basis van dit rapport is opgesteld. De provincie Drenthe werkt via het thema energie aan groene groei in een Groen Drenthe. Werkgelegenheid en leveringszekerheid gaan hand in hand met het behalen van energiedoelen. Het doel is extra vermindering van de uitstoot met 1 Mton CO2 in 2020. Met de huidige inspanning bereiken we dat doel niet. Het energiegebruik stijgt en zou moeten dalen. De uitstoot van kooldioxide is daardoor te hoog, de temperatuurstijging en klimaatverandering neemt toe. We kiezen in Drenthe voor een brede afweging bij het kiezen van mogelijkheden om daar wat aan te doen. We beoordelen energiemaatregelen op effecten voor het klimaat, de werkgelegenheid, het rendement, de ruimtelijke gevolgen, de sociale gevolgen en op onze sturingsmogelijkheden. Groene groei is ruimtelijke en economische ontwikkeling van Drenthe met duurzaamheid als basis. Met extra werkgelegenheid en meer leveringszekerheid door extra inspanning om het energiedoel te halen. Dat vraagt keuzes. Maar we verkwanselen ons mooie Drenthe niet, onze omgevingskwaliteit is ons dierbaar. We volgen niet blindelings landelijke doelstellingen. We maken onze eigen keuzes en wegen alles zorgvuldig af. De afweging van maatregelen betreft de drie stappen besparen, produceren en opslaan. Besparen is het beperken van gebruik van fossiele energie en het efficiënter gebruiken van energie. Het accent ligt daarbij op de industrie, gebouwen en mobiliteit. Produceren is het beperken van gebruik van fossiele energie in de energiesector. Het accent ligt daarbij op meer productie van hernieuwbare energie en slimme systemen. Dat is energie met als bronnen zon, wind, bodem en biomassa en slimme systemen voor het leveren van energie. Opslag is het afvangen, transporteren en opslaan van kooldioxide als tijdelijke tussenoplossing. De prioriteit is besparen, dan produceren en ten slotte opslaan. De mogelijkheden daarvoor zijn verkend. Onze strategie op economisch gebied is het accent leggen op innovaties. Ruimtelijk is de strategie het bieden van ruime mogelijkheden voor hernieuwbare energie met zorgvuldige afweging om kernkwaliteiten zoals rust en natuur zoveel mogelijk te behouden. Het meest in het oog springend daarbij de realisatie van windenergie in het aangewezen zoekgebied. We maken zoveel mogelijk gebruik van opties met relatief weinig gevolgen: zonnepanelen op bestaande daken, biomassa gebruiken voor energie, bodemenergie uitbreiden. Wat betreft levering is de aanleg van warmtenetten voor industrie en voor gebouwen noodzakelijk om efficiëntie te vergroten, restwarmte te benutten, energie van diverse bronnen daaraan te koppelen. Opslag van kooldioxide betreft eventuele aanvoer van elders en opslag in Drenthe. In samenhang met het beleid voor de ondergrond is een maatschappelijk debat nodig hierover. De uitvoering van maatregelen is vrijwel geheel in handen van derden. Dat geldt voor overheidsinstrumenten die vooral in handen zijn van het Rijk en de gemeenten. Maar de uitvoering zelf is vooral ook een zaak van bedrijven en particulieren. We zetten ons daarom gericht in voor thema’s waar de provincie aan kan bijdragen. Dat betreft aan de ene kant het uitdragen van ons doel door onze inbreng te leveren aan het noordelijke, landelijke en Europese beleid. Dat bepaalt immers grotendeels of de doelen in Drenthe gehaald kunnen worden. Denk bijvoorbeeld aan normen voor energiebesparing, belastingmaatregelen en het verlenen van emissierechten. Aan de andere kant richten we ons op de uitvoering zelf met inzet van onze instrumenten. Dat betreft ten eerste het scheppen van duidelijke regels, het beleidskader dat geldt in de provincie, voor zover we daar over gaan in verband met de provinciale belangen. Bijvoorbeeld het samen met de betreffende gemeenten vaststellen van de Gebiedsvisie Windenergie Drenthe. Ten tweede stimuleren we via de Drentse Energie Organisatie omvangrijke projecten die financieel een zetje in de rug nodig hebben. We 7
geven ook via ons energieprogramma bijdragen aan projecten die vernieuwend zijn. Ten derde zorgen we voor informatieoverdracht op vele manieren. Ten vierde voorzien we in dienstverlening zoals het bij elkaar brengen van partijen en kennis, deelname aan overleg met gemeenten, project- en programmaleiding. Deze inzet van de provincie betreft maatregelen die een duurzame energiehuishouding dichterbij brengen. Dat betreft groene productieprocessen en grondstoffen (industrie), groene mobiliteit (biobrandstoffen en elektrisch rijden), groene utiliteit en wonen (gebouwde omgeving), groene productie (groen gas, wind-, zonne-, bodemenergie, slimme systemen (opslag, transport en levering van energie) en schoon fossiel (eventuele afvang, transport en opslag van kooldioxide). Voor dat laatste is eerst nader onderzoek en discussie nodig (Noordelijke Dialoog). Naast deze energiemaatregelen zetten we ons in voor het bevorderen van kringlooplandbouw en het beperken van mineralisatie van veenbodems om de uitstoot van lachgas, stikstofoxide en methaan te beperken.
8
1 Inleiding
Dit is de ambtelijke beleidsverkenning die ten grondslag ligt aan het concept van de energiestrategie van de provincie Drenthe. Dat is een afzonderlijk document met het nieuwe energiebeleid. Op 27 maart 2012 is door het college van gedeputeerde staten van Drenthe het Energieprogramma 2012 – 2015 vastgesteld. Hierin is aangekondigd dat de daarin opgenomen energievisie wordt uitgewerkt in een lange termijn strategie. Deze beleidsverkenning is de onderbouwing van die strategie. Eerst geven we aan wat de aanleiding is, welke ontwikkelingen er zijn en wat de hoofdlijn van de strategie is op basis van de visie van de provincie. Het alternatief voor het gebruik van fossiele energie, zoals aardgas en aardolie, wordt wel duurzame energie of hernieuwbare energie genoemd. In dit document gebruiken we de termen hernieuwbare energie en duurzame energiehuishouding.
1.1 Aanleiding Hernieuwbare energie en energie-efficiëntie staan volop in de belangstelling. In eerste instantie door de zorg om de klimaatsverandering. Die wordt ondermeer veroorzaakt door het gebruik van fossiele brandstoffen. Maar een belangrijke reden voor de belangstelling is ook de sterke economische afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. We zijn daardoor afhankelijk van olieproducerende landen. Het dwingt ons om op zoek te gaan naar alternatieve vormen van energie. De leveringszekerheid speelt daarin mee. Duurzaamheid bij het energiebeleid is daarmee breder dan milieuaspecten. Er is een accentverschuiving van klimaat naar economie. Daarvoor is een energiestrategie nodig in relatie tot economie en omgevingskwaliteit. De provincie Drenthe anticipeert al een aantal jaren actief op deze ontwikkelingen met energiebeleid en uitvoeringsgerichte programma’s. Dat betreft het stimuleren van energiebesparing en de opwekking en toepassing van hernieuwbare energie. Dat is geen wettelijke verplichting maar autonoom beleid van de provincie. Het beleid is beschreven in de Omgevingsvisie Drenthe 2010, het collegeprogramma 2011-2015 en het meest recent in genoemd energieprogramma. Het betreft beleid van de provincie dat prioriteit heeft. In het energieprogramma ligt de focus op gerichte keuzes voor de uitvoering in de komende jaren2. In dit document gaat het om de verkenning van strategische keuzes voor het provinciale energiebeleid. De vast te stellen Energiestrategie Drenthe is het kader om gericht het beleid uit te werken voor de strategische keuzes en voor de inzet de provincie. Het betreft bijvoorbeeld onderzoeksprojecten, beleidskaders uitwerken en monitoring. Beleidsmatig is er een strategie voor de wat langere termijn nodig om: • richting te geven; • de beleidsontwikkeling te sturen; • onze rol en positie als provincie te bepalen; • daarbij keuzes te maken voor prioriteiten voor Drents energiebeleid; • keuzes te maken voor de inzet van beperkte capaciteit en middelen voor de uitwerking. Omdat er veel gebeurt en ontwikkelingen elkaar snel opeenvolgen is het des te meer nodig om op hoofdlijnen focus aan te brengen met ruimte voor flexibiliteit. De beleidsverkenning voor een nieuwe energiestrategie is nodig om aan te geven hoe we, vanuit de huidige situatie, de
2 Met het nieuwe Energieprogramma 2012-2015 vervalt het vorige programma en daarmee de beleidsstrategie van 2008. 9
gewenste situatie bereiken. De vast te stellen Energiestrategie Drenthe is een verbijzondering (en zo nodig actualisatie) van het energiebeleid in Omgevingsvisie en Energieprogramma, in samenhang met andere trajecten.
1.2 Ontwikkelingen Vanuit de samenleving wordt gewezen op het belang van consistent overheidsbeleid. De maatschappij wil duidelijkheid over doelen voor de langere termijn en de inzet van instrumenten voor hernieuwbare energie. De Raden voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI) onderschrijven het ontwikkelen van een langetermijnvisie voor 20503. In hun visie moet de overheid de beweging naar duurzaamheid faciliteren met heldere kaders en een gekozen richting. Een duidelijke langetermijnstrategie is ook nodig om de markt het noodzakelijke vertrouwen te bieden. Dan wordt voorzien in de behoefte aan investeringszekerheid. Er zijn ook duidelijkheid nodig voor de middellange termijn voor nodig van de overheid. Bijvoorbeeld voor de uitstoot van CO2, de productie van hernieuwbare energie, het beperken van het fossiele energiegebruik en ruimtelijke inpassing. In deze beleidsverkenning voor de energiestrategie pakken wij die handschoen op voor wat betreft het energiebeleid voor Drenthe en gaan we ook in op overige emissies. Naast beleidsdoelen van (hogere) overheden zijn er ook diverse afspraken en beleidskaders op basis waarvan bedrijfsleven, gemeenten en waterschappen hun eigen ambities op het gebied van klimaat en duurzaamheid realiseren. Hierna geven we een schets huidige ontwikkelingen die van belang zijn. In bijlage 4 staan geïnventariseerde vraagpunten bij deze trends en in bijlage 5 aandachtspunten voor het beleid. Energie De wereld van hernieuwbare energie is sterk in beweging. Ontwikkelingen volgen elkaar snel op. Die zijn van invloed op onze keuzes. De dynamiek maakt het nodig nuchter te blijven en koers te bepalen. Energie heeft in brede zin met duurzame ontwikkeling te maken. Thema’s zijn daarbij: groene energie, smart grids (slimme energiesystemen), groene productieprocessen, groene grondstoffen en groene mobiliteit & wonen. Bij de energieproductie is er weliswaar verschuiving van fossiele naar hernieuwbare energiebronnen, maar het aandeel fossiel blijft in 2020 en 2050 groot. Eventuele afvang en opslag van CO2 kan daarbij de negatieve gevolgen van gebruik van fossiele energie verminderen. De rol van elektriciteit neemt toe. Hernieuwbare energie vraagt aanpassing van energie-infrastructuur. De energiestrategie dient aan te sluiten bij landelijke thema’s als energieleveringszekerheid, opslag van CO2, duurzame elektriciteitsopwekking, energiebesparing. Landelijk is systeemverandering nodig om juridische en fiscale problemen op te lossen bij hernieuwbare energieproductie. Bij de klassieke grote energiemaatschappijen zien we verdere schaalvergroting. De woningmarkt is op slot en dat heeft een relatie met investeringen in energiebesparing. Terwijl juist bij woningbouw en industrie nog grote besparingen mogelijk zijn. Economie Wereldwijd stijgt de vraag naar energie en de prijs van energie. Van grote invloed zijn voortdurende innovaties. Bijvoorbeeld het opwekken van stroom door planten. Het levert een spanningsveld op. Het kan door slimme en snelle technologische ontwikkelingen nodig zijn de strategie telkens te herzien. Toch is focus voor de lange termijn noodzakelijk. En innovatie is
3 Remmen los, advies over versnelling van de transitie naar een duurzame energiehuishouding in Nederland, 2011 10
een kans die om actief beleid vraagt, die in balans is met ecologische en sociale factoren. Kennis en ervaring van buiten de provincie Drenthe en Nederland zijn van belang. In de toekomst is voor het bereiken van de doelen een grotere omvang van investeringen en subsidies nodig. Overheden hebben juist minder geld, daarom zijn verdienmodellen en combinaties belangrijker. Ruimte Een duurzame energiehuishouding heeft een directe relatie met de omgevingskwaliteit van Drenthe4. De transitie naar een duurzame Drentse energiehuishouding is uit zichzelf verduurzaming. Energie vraagt letterlijk om een plaats en dat heeft ruimtelijke gevolgen. Daarbij is afweging door de provincie en betrokkenheid van inwoners nodig. Een ontwikkeling als bevolkingskrimp en het ruimtelijke aspect van de energietransitie voor de Veenkoloniën kreeg aandacht bij de laatste Eo Wijersprijsvraag. Het gaat om het nader invullen van grotere productie van hernieuwbare energie. Ook waterberging als maatregel om de negatieve gevolgen van de klimaatverandering op te vangen in Drenthe, is letterlijk zichtbaar door de inrichting van gebieden voor waterberging bij Roden en Meppel. De productie van hernieuwbare energie en klimaatmaatregelen hebben landschappelijke gevolgen, zoals wordt aangeduid met de begrippen ‘energielandschap’ en ‘klimaatbestendig landschap’. Sociaal Hoe de Drentse maatschappij aankijkt tegen een duurzame energiehuishouding is van groot belang. Het urgentiegevoel is blijkbaar nog niet sterk genoeg. De uitvoering gaat te traag. Er zijn nog altijd mensen die niet overtuigd zijn van de relatie tussen opwarming van de aarde en gebruik van fossiele energie, de ‘klimaatsceptici’. Ook blijft de invloed van de belanghebbenden van fossiele energie vooralsnog groot. En dat terwijl het vijf voor twaalf is want de uitstoot van CO2 wordt onvoldoende teruggedrongen en de klimaatverandering gaat door. De sociale en maatschappelijke ontwikkeling zijn als context bepalend voor de energiestrategie. We zien een groei in hernieuwbare energie en in belangstelling daarvoor. De productie van hernieuwbare energie vindt niet alleen centraal plaats, maar ook decentraal. Zo groeien burgerinitiatieven sterk en worden er energiecorporaties opgericht. Ook ontstaan er lokale energiebedrijven en er zijn steden die bewust en doelgericht te werk gaan op dit punt, bijvoorbeeld Meppel. Drenten zijn ook trots op hun provincie die een eigen gezicht heeft: schoon, rust, ruimte, natuur, mooie woonomgeving. Dat levert spanning op. Dat blijkt uit de discussie over windenergie, over opslag van CO2 en over bio-energie in de regio in relatie tot voedselvoorziening. Het vraagt veel van de rol van de provincie en andere overheden en de wijze waarop ze omgaan met de bevolking. Het vraagt werken ‘van onder op’. De inwoners hebben wensen en meningen. En die zijn meer en meer bepalend. Men kan wel doordrongen zijn van de noodzaak van hernieuwbare energie, maar men wil gehoord worden en er bij betrokken zijn. Rol De lange termijnkoers van het Europese beleid biedt houvast. Een onzekere factor voor de energiestrategie is het rijksbeleid. De provincie verandert zelf ook van rol: is minder een subsidieverstrekker en meer een verbinder. Het vraagt om een andere inzet van provinciale instrumenten, met een grotere aandacht voor kennisnetwerken en dergelijke. Door de bezuinigingen hebben ook gemeenten minder ambtenaren en tijd te besteden aan het thema energie. Vrijwel
4 We ontwikkelden het ‘Grounds for Change’ principe en pasten dat toe op specifieke gebieden om ruimtelijke vraagstukken in relatie tot energievraagstukken op te lossen. Daarbij zijn ‘charettes’ georganiseerd zoals voor de ontwikkeling van het gebied van het TT-circuit, met een diversiteit aan deskundigen die samen tot oplossingen komen in snelkookpansessies. 11
nihil is de directe invloed en eigen bijdrage van de provinciale organisatie op het bereiken van het doel voor energiegebruik in de provincie Drenthe als geografisch gebied. De provincie is speler op het domein van de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Drenthe. Productie of aanbod van energie is daarmee annex. Dat is van invloed op de keuzes in de energiestrategie.
1.3 Vertrekpunt Het vertrekpunt is het Drents collegeprogramma 2011-2012, waarin energie en economie als speerpunten zijn benoemd. ‘Het thema energie is voor ons van grote economische betekenis. Wij leveren een bijdrage om minder afhankelijk te zijn van fossiele brandstoffen, mede gelet op de huidige spanningen in de wereld. Bovendien willen we de wereld ook voor toekomstige generaties leefbaar houden. Daarnaast zijn uiteraard de ruimtelijke implicaties van belang; in de loop der tijd ontstaan zo nieuwe energielandschappen.’5 Het provinciale energiebeleid is voor de korte termijn uitvoeringsgericht geconcretiseerd in het energieprogramma 2012-2015 en daarin is ook de visie en de ambitie van de provincie Drenthe nader omschreven. ‘Het Drentse beleid is gericht op de transitie naar een duurzame energie-economie. De provincie wil een betrouwbare en efficiënte energie-infrastructuur, minder afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen en het aandeel hernieuwbare energie vergroten. Voor de transitie naar een CO2-arme samenleving, onderschrijft de provincie het lange termijn perspectief van de Europese Commissie, om te komen tot 80-95 % CO2-reductie in 2050 ten opzichte van 1990. Binnen het Nationale, Noordelijke en ook Drentse Klimaat en Energiebeleid worden deze mitigatiedoelstellingen als een belangrijke stip op de horizon gezet.’ Zie bijlage 1 voor de volledige tekst. Het huidige energieprogramma geeft invulling aan deze visie. De strategie daarbij is in hoofdzaak dat het sturen op economische parameters effectiever is dan het sturen op de duurzaamheiddoelstellingen zelf. Het energieprogramma is nu in uitvoering. Belangrijke beleidsuitgangspunten daarbij zijn de kansen voor groei van de Drentse Biobased Economy, aanpassingen in de ruimtelijke inrichting om de mogelijkheden voor het gebruik van hernieuwbare energie te versterken, en het scheppen van goede beleidsmatige randvoorwaarden om hernieuwbare energie letterlijk een plaats te geven in Drenthe. In het volgende hoofdstuk gaan we in op de huidige stand van zaken van het energiebeleid. Vervolgens is de visie verder uitgewerkt in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 zijn de energiedoelstellingen en de ambities nader benoemd. Vervolgens komt het richting geven aan de realisatie aan de orde. De potentiële mogelijkheden voor maatregelen benoemen we in hoofdstuk 5. De prioriteitstelling komt in hoofdstuk 6 aan de orde. Ten slotte beschrijven we in hoofdstuk 7. de mogelijke strategie met keuzes wat we als provinciale organisatie kunnen doen en wat we van anderen verwachten. Achtergrondinformatie is opgenomen in de bijlagen, of we verwijzen naar publicaties in de noten.
5 Focus en verbinding in Drenthe. Collegeprogramma 2011-2015, Assen, april 2011. 12
2 Situatie
In dit hoofdstuk beschrijven we de huidige stand van zaken van het energiebeleid. Relevant daarbij zijn de hogere schaalniveaus. Het Drentse beleid is gekoppeld aan het Europese en nationale beleid. Het is de vertaling naar de situatie in Drenthe, waarbij we het antwoord geven op de vraag welke keuzes we maken om de in het vorige hoofdstuk benoemde ambitie te bereiken. Zie afbeelding. Om die reden geven we in dit hoofdstuk een schets van het relevante beleid.
Europees beleid Nationaal beleid Noordelijke afspraken Drents beleid energiestrategie
Afbeelding 3. Plaats van de energiestrategie in het beleidskader
2.1
Europees en nationaal beleid De strategie voor de lange termijn op Europees niveau is dat de Europese Commissie wil komen tot minimaal 80 % CO2-reductie in 2050 ten opzichte van 1990. Zie bijlage 3 voor een nadere uitleg over het Europese en nationale beleid. Drenthe werkt in Europees verband samen om doelen te bereiken. Die samenwerking vindt vooral plaats in het kader van specifieke programma’s en projecten zoals via Encore, Noordzeeprogramma, Interreg en in de Hanzeregio. De kern van het landelijk energiebeleid is de overgang naar een schonere energievoorziening, inspelen op het economisch perspectief van de energiesector en de zorg voor een betrouwbare energievoorziening. Het Rijk streeft naar een evenwichtige en goedkope mix van groene en grijze energie uit binnen- en buitenland. Het kabinet biedt ruimte aan nieuwe kerncentrales en wil Nederland uitbouwen tot gasknooppunt: de gasrotonde van Noordwest-Europa. Energie is economisch een belangrijke factor. Efficiënt gebruik van grondstoffen en recycling versterkt de economie, duurzaamheid is een concurrentievoorwaarde. Deze uitgangspunten zijn vertaald in speerpunten van het Rijk; zie bijlage 3. De huidige situatie is dat vele grote en kleine bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen inspelen op het aspect duurzaamheid. De provincie Drenthe werkt landelijk samen met andere provincies. Er is een Meerjarenagenda 2012-2016 van het Interprovinciaal Overleg (IPO). Dat heeft o.a. tot doel de transitie naar een koolstofarme economie te bevorderen. Daarvoor is nodig dat de belangrijkste knelpunten in de wettelijke en fiscale systemen in Nederland in 2015 zijn aangepast. In 2012 zijn speerpunten voor de interprovinciale belangenbehartiging benoemd. Dat zijn windenergie, groen 13
gas en duurzame warmte. De provincies en het Rijk verkennen samen de mogelijkheden voor het vergroten van de productie van hernieuwbare energie tot 16%. De volgende passage in het regeerakkoord6, is geheel in lijn met het Drentse beleid, zodat ‘ons land’ vervangen kan worden door ‘Drenthe’, behalve dan voor de uitspraak over grote havens. ‘We kiezen voor een realistische, ambitieuze groene groeistrategie, waarin ruimte en zekerheid verankerd worden. Ons land heeft alles in huis om een betekenisvolle bijdrage te leveren aan de snelle ontwikkeling van nieuwe energiebronnen als zon, wind, biomassa en geothermie: hoogwaardige chemie, een innovatieve agrarische sector, grote havens en een sterke energiesector. Die ontwikkeling is noodzakelijk vanuit het perspectief van klimaatverandering en eindige grondstoffen en is tevens een uitdaging voor innovatieve ondernemingen. Een groot aantal veelbelovende ‘biobased’ initiatieven is de laatste jaren al tot stand gekomen. Deze ‘biobased economy’ kan een van de pijlers vormen voor groene groei. We willen een stabiel en ambitieus beleid voor de lange termijn neerzetten.’ 2.2 Noordelijke afspraken en Drents beleid De uitvoering en de resultaten van het Programma Klimaat & Energie 2008-2011 zijn geëvalueerd. Het resultaat is gebruikt bij het opstellen van het Energieprogramma 2012-2015. Een aanbeveling is het kiezen voor een meer economische benadering van het thema klimaat en energie. Ook het zorgen voor een sterkere focus. De inzet van de provincie leidt tot meerwaarde door te kiezen voor een beperkt aantal thema’s. Bij die focus wordt aangesloten bij de noordelijke afspraken. Dat betreft het zo geheten Energievizier van het Noorden. Zie afbeelding.
(Groene) Gas Rotonde
Power Production & Balancing
Onderzoek en Onderwijs
Bio Based Energie
Smart Energy Systems
Afbeelding 4. Energievizier van het Noorden
Dit energievizier is tot stand gekomen door te analyseren in welke thema’s de Energy Valley regio uitblinkt. Dat is onder meer gedaan op basis van het advies van de Sociaal Economische Raad Noord-Nederland. De thema’s zijn Groen Gas Rotonde, Bio Based Energy, Smart Energy Systems, Power Production and Balancing en Onderzoek en Onderwijs. Op basis hiervan heeft
6 Bruggen slaan – Regeerakkoord VVD-PvdA d.d. 29 oktober 2012 14
Noord-Nederland met het Rijk een Green Deal afgesloten. De Green Deal is een onderdeel van de Duurzaamheidsagenda van het kabinet, zie bijlage 3. In het energieprogramma 2012-2015 maakt de provincie Drenthe duidelijk hoe zij invulling en uitvoering geeft aan de afspraken op Noordelijk schaal. Het beleidskader op provinciale schaal is de Omgevingsvisie Drenthe7 met een aparte paragraaf over klimaat en energie. Zie bijlage 2. Hierin staat dat de provincie de Europese en nationale doelen omarmt. In hoofdstuk 4 gaan we daar op in. De beleidsontwikkeling gaat door. Zo is het beleid voor de ondergrond uitgewerkt in de Structuurvisie ondergrond en is de in de omgevingsvisie benoemde doelstelling voor windenergie intussen herzien op basis van landelijke afspraken tussen het Rijk en de provincies. In verband met dergelijke aanpassingen is de Energiestrategie Drenthe daarom tegelijkertijd een uitwerking en actualisatie van de energieparagraaf van de omgevingsvisie, zodat er een recent overzicht is van het geldende energiebeleid van de provincie. In paragraaf 2.3 gaan we nader in op het huidige beleid. Wat betreft het meten van de effecten van het beleid is tot en met 2012 gebruik gemaakt van de provinciale monitor voor gerealiseerde projecten (DWA-monitor). De komende jaren wordt aangesloten bij de nationale monitoring voor de beperking van de uitstoot van kooldioxide. Dat wordt mogelijk omdat gegevens per gemeente beschikbaar worden gesteld via het Centraal Bureau voor de Statistiek, mede in opdracht van de provincies.
2.2 Dwarsverbanden Tegelijk met het opstellen van deze beleidsverkenning voor de energiestrategie zijn er andere trajecten die er mee in verband staan. Dat betreft bijvoorbeeld de visie biobased economy en beleid over energielandschappen. Deze beleidsverkenning is hier op afgestemd en dient ook als inbreng in deze trajecten. Er is bestaande uitwerking van beleid zoals voor windenergie en bodemenergie. De energiestrategie dient als paraplu boven die Drentse beleidsuitwerking. Die uitwerking is voor een deel ook nodig voor de uitvoering van het huidige energie programma. In afbeelding 5 is de samenhang gevisualiseerd. De Noordervisie 2040 wordt opgesteld, een ruimtelijke-economische visie voor NoordNederland. Het traject hiervoor loopt gelijk op met het opstellen van deze beleidsverkenning voor de energiestrategie. In de conceptfase was daardoor onderlinge afstemming mogelijk en is inbreng geleverd voor de Noordervisie als Drentse bijdrage voor het thema energie. Het ontwikkelingsbeleid voor de Veenkoloniën is opgenomen in de Agenda voor de Veenkoloniën. Dit gebiedsbeleid beweegt zich op de terreinen van sociaal-economische ontwikkeling, wonen, energietransitie, landbouwtransitie, waterbeheer, landschap, cultuurhistorie, toerisme en infrastructuur. Wat energie betreft gaat het om het benutten van de hernieuwbare energiebronnen zon, wind, biomassa en bodem en de kansen daarbij. Tegelijk met het opstellen van deze beleidsverkenning voor de energiestrategie was er bestaande inspanning voor energiebeleid aan de orde, zoals voor duurzaam wonen, bodemenergie, energie uit biomassa en het opstellen van de gebiedsvisie wind. Voor dergelijke beleidsontwikkeling geldt dat de energiestrategie kaderstellend is. In deze verkenning wordt daarmee ook dwarsverband en samenhang aangegeven tussen de diverse thema’s waaraan nu al wordt gewerkt in relatie tot de doelstellingen voor de lange en middellange termijn. Samen leveren ze een bijdrage aan het realiseren van de ambitie voor de provincie als geografisch gebied. De focus ligt op de samenhang van wat de provinciale organisatie daarbij zelf als ambitie heeft voor de eigen inspanningen.
7 Omgevingsvisie Drenthe, provinciale staten van Drenthe, Assen, 2 juni 2010 15
Strategie ruimtelijke en economische ontwikkeling van Drenthe: Noordervisie 2040
Energiestrategie op basis van ondermeer de energiebalans en de hernieuwbare energiematrix
Beleidsontwikkeling per thema - windenergie - bodemenergie - zonne-energie etc. Uitvoering van het energieprogramma 2013-2015 Energielandschappen Energie uit biomassa Groene grondstoffeneconomie voor energie
Visie biobased economy (onderdeel biobased energy) Afbeelding 5. Dwarsverbanden
2.3
Economisch en ruimtelijk beleid In 2010 is het Kader voor Economische Investeringen (KEI) vastgesteld. In dit economische beleidsstuk staan de thema’s voor de provinciale inzet voor de periode tot 2015. Binnen het KEI zijn er op diverse fronten raakvlakken met energie. Het meest duidelijk komt dit naar voren in de KEI-prioriteit agribusiness/Biobased Economy (BBE). Bio-energie is een belangrijk onderdeel van de BBE. Het streven is om in 2015 een volwaardig kenniscluster te hebben gerealiseerd, waarin de pijlers energie, vezelchemie, tuinbouw/agribusiness, en transport en logistiek met elkaar verbonden zijn. Dit zal de bedrijvigheid in Zuidoost-Drenthe versterken. Een andere prioriteit binnen het KEI is gericht op bevordering van de innovativiteit in het Drentse bedrijfsleven. Ook dit biedt voor de energiesector duidelijke kansen. Tot slot is er binnen het KEI een prioriteit onderscheiden die zich richt op onderwijs en arbeidsmarkt. In dat verband is vooral de oprichting van E-college en E-academy zeer interessant. Deze activiteiten zorgen voor een nauwe vervlechting van bedrijfsleven, kennis en onderwijs, en overheid (de zogeheten ‘triple helix’). Een samenhang die ook op nationaal niveau via het topsectorenbeleid wordt nagestreefd. Het economisch belang van de energiesector is evident. 16
Een substantieel deel van het energiegebruik in Drenthe staat op het conto van het bedrijfsleven geschreven. Vooral de industrie is een grote gebruiker. Binnen de industrie geldt dit nog sterker voor de chemiecluster in Zuidoost-Drenthe. Voor specifieke activiteiten maakt energie ook een belangrijk onderdeel uit van de productiekosten en werken wijzigingen in energieprijs direct door in hun kostprijs. De glastuinbouw is een duidelijk voorbeeld hiervan. Het economisch belang van energie kan ook vanuit een andere invalshoek bekeken worden: het biedt werkgelegenheid. Dan gaat het om winning, vervaardiging/productie, en (groot)handel gerelateerde activiteiten. De provinciale belangen zijn onderverdeeld in milieu-, sociaaleconomische en ruimtelijke ambities en in de Omgevingsvisie Drenthe vastgelegd als de kernkwaliteiten van Drenthe. Te behouden kernkwaliteiten zijn globaal: • rust, ruimte, natuur en landschap; • oorspronkelijkheid; • naoberschap; • menselijke maat; • veiligheid; • kleinschaligheid (Drentse schaal). Specifiek wordt over duurzame energievoorziening in de Omgevingsvisie Drenthe als provinciaal belang benoemd: het gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO2, biogas en aardgas en de energie-infrastructuur. In tabel 1 zijn de Drentse ambities aangegeven. Beleidskeuzes inzake energie hebben op vrijwel al deze provinciale ambities invloed.
Tabel 1
Drentse provinciale belangen en ambitiegebieden Milieu-ambities
Sociaal-economische ambities
Ruimtelijke ambities
Adaptatie klimaat
Vestigingsmogelijkheden
Wonen
Water
Mobiliteit
Landschap
Bodem
Economische kracht
Natuur
Leefomgevingskwaliteit
Onderwijs
Cultuurhistorie
Energie
Cultuur en sport
Het energiebeleid kan zowel positief als negatief aan vrijwel alle voornoemde provinciale belangen en doelstellingen bijdragen. Van belang is dat kernkwaliteiten behouden blijven en ambities niet geschaad worden. In deze verkenning voor de energiestrategie werken we uit waar en hoe de provinciale belangen het best gediend kunnen worden met energiemaatregelen. De omgevingskwaliteit in Drenthe is relatief hoog. Drenthe wordt dan ook als mooie provincie gewaardeerd door bewoners en bezoekers. De kernkwaliteiten van Drenthe worden gekoesterd. Dit zijn landschap, rust, natuur, cultuurhistorie, archeologie, aardkundige waarden. Ze verschillen uiteraard per gebied. In de Omgevingsvisie Drenthe van 2010 zijn deze kwaliteiten vastgelegd. Bij de mogelijkheden voor de provinciale strategie gelden de kaders van het omgevingsbeleid. De mogelijkheden voor de relatie tussen energie en gebruik van de ondergrond is vastgelegd in de Structuurvisie Ondergrond van de provincie Drenthe als nadere uitwerking van het driedimensionale omgevingsbeleid. Voor het provinciale beleid voor het stimuleren van warmte- en koude opslag bijvoorbeeld, is de duidelijkheid en communicatie over de mogelijkheden een eerste vereiste, en die is in de Structuurvisie Ondergrond gegeven. Keuzes voor energieopties toetsen we aan het omgevingsbeleid. Waar nodig wordt bij de uitwerking van de keuzes aanvullend omgevingsbeleid bepaald.
17
2.4
De energiebalans van Drenthe De huidige stand van zaken van het energiegebruik in Drenthe is bepaald. Dit is van groot belang in verband met de resultaten van het beleid tot nu toe en het bepalen van een strategie voor de toekomst. Op basis van de beschikbare gegevens voor het jaar 2010 volgt hier in kwantitatief opzicht de stand van zaken. Het totale energiegebruik in Drenthe bedroeg bijna 70.000 TJ (70 PJ)8, verdeeld over zes sectoren9. Zie tabel 2. Hieruit blijkt dat in Drenthe drie sectoren tweederde van het totale energiegebruik voor hun rekening nemen. Dat zijn huishoudens, industrie en verkeer. Het energiegebruik stijgt, zoals dat ook landelijk en in Europa het geval is. Het aandeel hernieuwbare energie is in Drenthe ruim 5 % in 2010. Dat is iets hoger dan het landelijk gemiddelde. De Drentse hernieuwbare energie komt vooral van houtkachels, afvalverbranding en mestvergisting. De uitstoot van kooldioxide is 3,5 Mton in 2010. De uitstoot van kooldioxide leidt tot broeikaseffect10. Er zijn behalve energiegebruik ook andere bronnen van broeikasgassen die bijdragen aan dat effect, vooral de landbouw en het mineraliseren van veenbodems. Daar gaan we verderop nog apart op in.
Tabel 2
Energiegebruik Drenthe in 2010 Gebruikssaldo 2010 [TJ] Huishoudens
[%] 13.364
19,1
Handel, diensten en overheid
8.597
12,3
15.611
22,3
Land- en tuinbouw
4.218
6,0
Verkeer en vervoer
17.585
25,2
Energiesector
10.525
15,1
Totaal
69.900
100
Industrie
De trendmatige stijging van de gemiddelde jaartemperatuur11 is weergegeven in afbeelding 6. Gevolg van de opwarming is bijvoorbeeld dat zomers warmer en winters natter zijn. Zie bijlage 7. Klimaatverandering heeft ook negatieve economische gevolgen. Wat betreft de relatie tussen energie en de Drentse economie het volgende. In 2011 werkten in Drenthe 3.500 mensen in de topsector energie. Het werkloosheidscijfer is in Drenthe zeven procent. De stuwende werkgelegenheid is 45 procent, dat is landelijk 52 procent. Stuwend zijn activiteiten die geld aantrekken van buiten Drenthe, zoals in de industrie, groothandel, zakelijke dienstverlening, transport en communicatie. Dat schept vaak ook arbeidsplaatsen en dus groei in werkgelegenheid. In Drenthe zorgt het Midden en Kleinbedrijf (MKB) voor 95 procent van de werkgelegenheid. De actuele relatie tussen energie en omgevingsaspecten is beperkt in vergelijking met het verleden. De turfwinning leverde in het verleden een totaal nieuw veenkoloniaal landschap op. Het meest in het oog springend is nu het ruimtelijke gevolg van verduurzaming van de energiehuishou-
8 TJ is terajoule is 1012 of biljoen Joule en PJ is petajoule of 1015 Joule. Joule is de eenheid van energie, vernoemd naar James Prescott Joule. Het is de energie die nodig is om een object te verplaatsen met een kracht van 1 newton over een afstand van 1 meter. Het is een wattseconde. Een lamp van 1 watt verbruikt in 1 seconde aan elektrische energie 1 joule. 9 Bron: Energiebalansen provincie Drenthe, ECN, juli 2012 10 De temperatuur van het aardoppervlak is hoger dan verwacht mag worden op basis van de warmte-instraling van de zon en de interne aardwarmte. In een broeikas wordt de uitstraling van warmte tegen gehouden zodat de temperatuur oploopt. Vergelijkbaar wordt door de broeikasgassen in de atmosfeer de uitstraling van warmte tegengehouden. 11 Jaargemiddelde op 0,1 graad Celcius nauwkeurig gemeten op station Eelde
Bron: Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI). 18
ding. Tot nu toe is die invloed er niet of nauwelijks zoals bij isolatie van woningen, of die is beperkt, zoals de aanleg van zonnecollectoren12 en PV-panelen13 op daken, vergistinginstallaties14 van agrariërs en windturbines15 in Coevorden.
Afbeelding 6. Temperatuurstijging
De media besteden vrijwel dagelijks aandacht aan energie. In sociaal opzicht is energie in Drenthe een belangrijk thema. Prijs, levering, wooncomfort en omgevingskwaliteit zijn belangrijke aspecten. Het raakt iedereen. In het verleden ontstond grote onrust onder de bevolking over mogelijke opslag van radioactief afval in Drenthe. Meer recent over rijksplannen voor de opslag van CO2 in gasvelden en de plannen voor de bouw van windturbines in Oost-Drenthe. We zien ook in Drenthe een toename van het particulier initiatief voor het zorgen voor een eigen meer duurzame energiehuishouding. De rol van de provincie is verschoven. Het accent lag eerst vooral op subsidiëren en aandacht voor klimaat en energie in de breedte. Nu is er meer uitvoeringsgerichte samenwerking voor enkele thema’s, zoals in de vorm van Green Deals van de provincie met partners. Na deze schets van de huidige situatie geven we aan hoe we de toekomst in kunnen gaan. We beginnen in het volgende hoofdstuk met een uitwerking van de energievisie in het energieprogramma.
12 Zonnecollectoren zijn panelen voor opwarming van een stromend medium, meestal water. Deze worden bijvoorbeeld gebruikt bij zonne boilers voor de productie van warm tapwater voor huishoudens. Het betreft de productie van warmte; zonnewarmte. 13 Een PV-paneel of zonnepaneel is een paneel met fotovoltaïsche cellen die de energie van de zon omzetten in elektriciteit. De naam is afgeleid van het Engelse ‘Photo-Voltaic’. Het betreft de productie van elektriciteit; zonnestroom. 14 Biogasinstallaties. Vergisting van organisch materiaal zoals mest, rioolslib of huisvuil via biologische enzymatische processen. Hierdoor ontstaat methaan en koolstofdioxide. Bij mestvergistingsinstallaties wordt ook wel plantaardig materiaal toegevoegd om het vergistingsproces te verbeteren (covergisting). Dit biogas wordt vaak gebruikt voor stroomopwekking in een warmtekrachtcentrale. Na opwaardering kan het ook worden geleverd aan het aardgasnet of er kan vloeibaar aardgas van worden gemaakt (‘liquefied natural gas’ of LNG wordt gebruikt als transportbrandstof). 15 Windturbines zijn moderne opwekinstallaties, dus geen klassieke windmolens voor bemaling en agrarische toepassingen. 19
Bedrijventerrein Bedrijventerrein bij Wijster bij Wijster
20
3 Visie
In de vorige hoofdstukken staan de vertrekpunten, ontwikkelingen en een schets van de huidige situatie. We geven in dit hoofdstuk een nadere uitwerking en omschrijving van de energievisie in het Energieprogramma 2012-2015. We benoemen waar de provincie voor staat, hoe de toekomst er uit ziet, wat we willen bereiken en hoe dat kan.
Uitgangspunt De provincie Drenthe werkt aan een meer duurzame Drentse energiehuishouding. Dat doen we voor de economische en ruimtelijke ontwikkeling van de provincie en in het belang van de inwoners van Drenthe: een goede omgevingskwaliteit, werkgelegenheid, energieleveringszekerheid en het beperken van de klimaatverandering. Tegelijk kiest de provincie daarbij voor eigen verantwoordelijkheid voor het provinciale aandeel in het bereiken van de nationale en Europese doelstelling voor het beperken van de uitstoot van kooldioxide. Als regionale overheid werken we met partners samen aan de realisatie van een duurzame energiehuishouding in de provincie en aan beleidsbeïnvloeding op noordelijk, nationaal en Europees niveau. De provincie stelt kaders en kiest specifieke thema’s voor de eigen inzet, passend bij de rol van de provincie als middenbestuur. Een duurzame energiehuishouding is een aspect van een duurzame maatschappij die over tientallen jaren bereikt kan worden, met weinig gebruik van fossiele energie en veel productie, levering en gebruik van hernieuwbare energie.
Toekomstbeeld Op weg naar een duurzame maatschappij in 2050 is een duurzame energiehuishouding een belangrijk aspect. De ontwikkeling van het energiegebruik op lange termijn wordt in belangrijke mate bepaald door het beleid van CO2-reductie van de EU.16 De omslag van fossiele naar hernieuwbare energie is een forse verandering. De overgangsperiode zal gekenmerkt worden door een mix van fossiele en hernieuwbare energie. De rol van aardgas zal voorlopig belangrijk blijven. Efficiënt gebruik van energie neemt sterk toe door het kostenbesparend effect. Het aandeel hernieuwbare energie zal toenemen. In Drenthe zullen groen gas en windenergie eerst het grootste aandeel leveren. Het aandeel van WKO, geothermie en zonne-energie zal in de toekomst ook verder uitgebouwd zijn. Hernieuwbare energie is nu relatief duur ten opzichte van kolen, gas en olie. In de toekomst zal hernieuwbare energie meer rendabel zijn door leereffect en kostendaling. Ontwikkeling en toepassing van innovaties zullen sterk toenemen. Mogelijk zal in de toekomst elektriciteit nog belangrijker worden en zal waterstof een belangrijke energiedrager zijn. Het aandeel aardgas zal afnemen, in de overgangsperiode zal gebruik van vloeibaar aardgas en groen gas toenemen. In de overgangsperiode met fossiel energiegebruik is als tussenoplossing opslag van kooldioxide een mogelijke transitiemaatregel als we de negatieve gevolgen daarvan willen beperken.
16 De Europese Commissie streeft ernaar de broeikasgasmissies van de EU door alleen maatregelen in de EU (‘intern’) met 80% te reducerenin 2050, zonder rekening te houden met eventuele aankopen van internationale CO2-rechten.
Bron: Energiebalansen Drenthe, ECN, juli 2012. 21
Ambitie ‘In 2030 is Drenthe dé provincie om te wonen, werken en recreëren. De kernkwaliteiten natuur en landschap, rust, ruimte en cultuurhistorie zijn de drijfveren voor onze economie en ontwikkeling. Inwoners hebben perspectief en zijn trots op de provincie. Werkgelegenheid en voorzieningen zijn voor iedereen bereikbaar, ook in krimpgebieden. Drenthe heeft zich internationaal sterk gepositioneerd, bijvoorbeeld als logistieke schakel en op de energiemarkt. We zijn een voorbeeldprovincie op het gebied van duurzaamheid en innovatieve landbouw.’17 In aansluiting op deze toekomstvisie is een versnelling nodig om de energietransitie te bereiken. Het beleid is dat we naar verhouding ons aandeel leveren voor het bereiken van de Europese en landelijke doelstellingen. Het effect is ondermeer dat de uitstoot van kooldioxide op lange termijn afneemt met minimaal tachtig procent ten opzichte van 1990. De omschakeling of transitie naar hernieuwbare energie die daarvoor nodig is, biedt kansen voor economische ontwikkeling met afweging van omgevingsaspecten. Drenthe wordt schoner en blijft mooi. Een duurzame energiehuishouding draagt bij aan vernieuwing van de Drentse economie, behoud en uitbreiding van werkgelegenheid, een gezond leefklimaat en een betrouwbare en betaalbare energievoorziening. De mogelijke maatregelen voor CO2-reductie staan in tabel 3. Voor Europa en het Rijk zijn alle vier opties aan de orde. Maar voor Drenthe is kernenergie geen optie. Kernenergie in de huidige vorm is niet duurzaam door het ontstaan van radioactief afval. We willen in Drenthe geen kerncentrale of opslag van kernafval. Hoewel het een bijdrage kan leveren aan het doel, is het geen duurzame optie zolang er technisch geen goede oplossing is voor het kernafvalprobleem. Energiebesparing is en blijft van groot belang. Een sterke schaalvergroting is nodig in ontwikkeling, productie, levering en gebruik van hernieuwbare energie met inachtneming van de omgevingskwaliteit, het benutten van kansen voor economische ontwikkeling en het belang van de inwoners van Drenthe. Tabel 3
Opties voor afname uitstoot kooldioxide Energiebesparing
Hernieuwbare energie Afvang, transport en
Kernenergie
Europese Unie
√
√
√
√
Nederland
√
√
√
√
Drenthe
√
√
√
opslag CO2
Succesformule Met het thema energie werken we aan een groen Drenthe met groene groei door het ontwikkelen van een duurzame energiehuishouding. Dat gebeurt door de sociale, ruimtelijke en economische aspecten daarin mee te wegen en te betrekken. Het is een brede benadering van de energietransitie. Hierdoor worden de kansen benut voor het versterken van de economie. Er zijn ook grote kansen voor het minder afhankelijk worden van fossiele brandstoffen. De formule is het op regionale en lokale schaal zorgen voor een duurzame energiehuishouding met integrale concepten en systemen. Primair door energiebesparende maatregelen en hernieuwbare energieproductie. Een optie is ook eventuele opslag van CO2 als mogelijke transitiemaatregel. Het dichter bij elkaar brengen van productie, levering en gebruik van hernieuwbare energie vergroot leveringszekerheid van energie. Meer zelfvoorziening in de regio maakt gebruik van de motivatie, betrokkenheid en draagvlak bij de inwoners om bij te dragen aan het doel. De kansen voor de regionale economie worden benut. De benodigde kaders voor de omgevingskwaliteit zijn daarbij randvoorwaarde-
17 Focus en verbinding in Drenthe, collegeprogramma 2011-2015 22
lijk. Die omgevingskwaliteit is van groot belang. Om nadelige gevolgen van klimaatverandering te beperken zijn nieuwe energielandschappen nodig met zichtbare opwekking van hernieuwbare energie. Daarbij is er een kaderstellende taak van de provincie voor de ruimtelijke inpassing en de afweging van alle omgevingsaspecten. De provincie hanteert kwantitatieve energiedoelstellingen als richtsnoer. Vanuit de rol als middenbestuur zet de provincie zich in voor het bereiken daarvan, met aan de ene kant Europese en landelijke doelstellingen en aan de andere kant regionale en lokale uitvoering. De succesformule is dat er voor de lange termijn een duidelijke koers wordt gevaren met gerichte keuzes. De provincie levert gerichte inzet op specifieke thema’s waarop het toegevoegde waarde heeft. Het bereiken van een duurzame energiehuishouding is een opgave voor de maatschappij als geheel. Daarvoor is samenwerking nodig. Aan de orde kan zijn een rol van de provincie als initiator, aanjager, promotor en netwerker. De provincie verbindt zo nodig initiatieven en partijen, zorgt voor uitwisseling van informatie en waar nodig voor regie, beleidskaders en regels. Kortom, het accent ligt op het scheppen van randvoorwaarden.
Energie, groene groei en omgevingskwaliteit Samenhangend met de energiedoelstellingen kunnen we kansen voor de economische ontwikkeling van Drenthe benutten. Een efficiënt gebruik van grondstoffen en recycling is een noodzakelijke voorwaarde geworden voor het functioneren van de economie. Anders gezegd: duurzaamheid is een belangrijke concurrentievoorwaarde en versterkt de economie. Hier wordt op ingespeeld door grote en kleine bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Macroeconomisch zijn er voordelen door investeringen op het gebied van duurzame energiehuishouding: • Verlaagde kosten voor import van fossiele brandstoffen. • Additionele werkgelegenheid. • Verbeterde luchtkwaliteit. Studies18 laten zien dat de energietransitie voor het overgrote deel haalbaar is met de beschikbare methoden en technieken. Dat wil nog niet zeggen dat het in alle gevallen ook al commercieel haalbaar is. De benodigde investering moet economisch voldoende effect opleveren, rendement. Het criterium is de kosteneffectiviteit. Het gaat daarbij om tijd die nodig is om gedane investeringen terug te verdienen door besparingen.19 In de praktijk blijkt vaak dat bedrijven moeite hebben met het doorontwikkelen van innovaties tot goed te vermarkten producten. Niet alleen kan de vraag naar het nieuwe product beperkt zijn, ook financiering kan in deze fase problematisch zijn20. Het is dus van belang om te stimuleren. Voor een schone economie in 2050 is het nodig het innovatiebeleid daar op te richten. Een belangrijk punt is werkgelegenheid in relatie tot investeringen. Forse investeringen hoeven niet altijd gepaard te gaan met veel werkgelegenheid en andersom. Werkgelegenheidseffecten van energie-investeringen kunnen grofweg onderscheiden worden in: • Daadwerkelijke productie. • De (groot)handel. • De installatie en onderhoud. • Dienstverlening gericht op energie (advies en ontwerp).
18 De sturingsmogelijkheden voor een duurzame samenleving door middel van groene groei is bijvoorbeeld toegelicht in het volgende rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving. De energieke samenleving, op zoek naar een sturingsfilosofie voor een schone economie. Maarten Hajer. Den Haag, 2011. 19 Zie: Provincies en groene groei; CE Delft/TNO, 2012 20 Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, 2011 23
Daadwerkelijke productie van energietechnologieën vindt nauwelijks plaats in Drenthe, maar installatie, onderhoud en dienstverlening. Nieuwe technische systemen kunnen een grote rol spelen in de toekomstige duurzame energiehuishouding. Voorbeelden zijn biomassavergassing, CO2-afvang transport en –opslag, elektrisch rijden en nieuwe technieken voor opwekking van hernieuwbare energie. Daarbij is aandacht gewenst voor implementatie van innovatieve technologie, geschikte financieringsconstructies, instrumentkeuze, lastenverdeling, nieuwe samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en de overheid, ruimte voor maatschappelijke initiatieven en het benutten van kansen op nieuwe markten21. Een voorbeeld waar energie en economie samenkomen is ‘Biobased Economy’ (BBE). Biomassa kan efficiënt gebruikt worden voor zowel energie als andere toepassingen in verschillende sectoren en producten. Er zijn diverse kansen zoals uitbouw van het kennis- en opleidingspotentieel op het gebied van energie en duurzaamheid, biobased economy, mogelijkheid van een Noordwest-Europees “stopcontact” of E-Hub, uitvoeren van energietransitie experimenten en tot slot kansen voor energie in de ondergrond22. Drenthe stimuleert nu de markt voor de toepassing van innovatieve duurzame energietechnologie via het innovatieprogramma, de Drentse Energie Organisatie (DEO) en Green Deals. Bio-energie speelt in Drenthe een belangrijke rol bij de realisatie van een schone economie met Groen Gas als speerpunt. Drenthe gaat de uitdaging aan om de energietransitie ruimtelijk in te passen met behoud of zelfs toevoeging van ruimtelijke kwaliteit. Het effect van de transitie is minder uitstoot van CO2 en daardoor het beperken van de klimaatverandering, zodat er op termijn een leefbare omgeving blijft voor mens, plant en dier. De omgevingskwaliteit neemt op dit punt toe en het gevaar van negatieve gevolgen wordt beperkt. Maar de energietransitie heeft wel grote gevolgen voor de ruimtelijke inrichting, zowel bovengronds als ondergronds. Drenthe heeft unieke kenmerken. Het is belangrijk deze te behouden en daar waar mogelijk te versterken. Dat betekent dat ontwikkelingen worden getoetst op de kernkwaliteiten. De schaal en impact van energieoplossingen verschillen. Zeker is dat er nieuwe energielandschappen ontstaan door de productie van hernieuwbare energie, zoals in het verleden de turfwinning, aardgas- en oliewinning tot veranderingen in het landschap leidden. De energiestrategie, die als uitwerking van deze visie en op basis van deze beleidsverkenning wordt opgesteld, is de basis voor mogelijke aanvulling of aanpassing van omgevingsbeleid.
Energie en maatschappij Het bereiken van een duurzame energiehuishouding is in het belang van de inwoners van Drenthe. • • • • • •
Of het nu gaat om een schonere lucht door minder uitstoot. Of om droge voeten houden door beperking van de klimaatverandering. Of om het benutten van kansen voor economische ontwikkeling en werkgelegenheid. Of om meer grip op onze eigen energievoorziening. Of om afhankelijkheid van schaarse en duurder wordende fossiele brandstoffen te beperken. Of om het vergroten van wooncomfort door toepassing van nieuwe systemen.
21 Naar een schone economie in 2050, Jan Ros et al, Planbureau voor de Leefomgeving, 16 november 2011. 22 Advies Sociaal Economische Raad Noord-Nederland, maart 2011 24
De motivatie van inwoners voor het treffen van maatregelen is hoog en er zijn kansen voor bedrijven. Maar er is ook een keerzijde. Het vraagt investeringen want de kost gaat voor de baat. Het ontstaan van nieuw landschap kan beleefd worden als een aantasting van de kwaliteit van de woonomgeving. Zoals het op grote schaal plaatsen van zonnepanelen of windturbines. Hier zien we bij uitstek een rol, samen met andere overheden, om duidelijk te zijn in nut en noodzaak in verband met de opgave voor het te bereiken doel. Aan de andere kant is het nodig te zorgen voor het goed afwegen van alle belangen met een zorgvuldig proces en een heldere communicatie. Hierna volgt de verkenning van de mogelijke strategische invulling van voornoemde visie. We beginnen in het volgende hoofdstuk met het uitwerken van het doel van de provincie voor het energiebeleid.
25
Gasleiding bij Nieuw-Balinge
26
4 Doel
De visie en ambitie die in het vorige hoofdstuk is beschreven wordt in dit hoofdstuk nader benoemd en uitgewerkt wat betreft de specifieke te bereiken doelen op het gebied van energie. Voor de lange termijn sluiten we aan op het Europese beleid voor 2050. De uitwerking in deze beleidsverkenning voor de energiestrategie betreft de situatie in het jaar 2020, in aansluiting op de Omgevingsvisie Drenthe. Het gaat daarbij niet alleen om de energietransitie. We hanteren een bredere benadering voor nut en noodzaak daarvan. In die benadering ligt de nadruk ook op kansen voor groene groei, het versterken van de economie en het minder afhankelijk worden van een beperkt aantal grondstoffen. We verbinden energiedoelen met de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Drenthe en met wat het betekent voor inwoners. Zie afbeelding 1. Dat komt in volgende hoofdstukken aan de orde. We gaan nu eerst in op de energiedoelstellingen van de provincie.
4.1 Energiedoelstellingen Voor de transitie naar een duurzame samenleving op energiegebied onderschrijft de provincie het doel van de Europese Commissie23. Het beoogde effect van die doelstelling is de beperking van klimaatverandering. Vermindering van de uitstoot van broeikasgassen beperkt de temperatuurstijging. Het streven is die wereldwijd te beperken tot twee graden Celsius. Anders zijn er indirect grote negatieve gevolgen, zoals toename van honger, armoede en overstromingen.
De provincie Drenthe werkt samen met haar partners om in het jaar 2050 een vermindering van de uitstoot van kooldioxide in Drenthe te bereiken van 80 % ten opzichte van 1990.
De energiedoelstellingen staan in de Omgevingsvisie Drenthe die is vastgesteld in 2010. Het zijn de toenmalige landelijke doelstellingen. Deze zijn geactualiseerd en gelden nu ook voor de provincie Drenthe.
De provincie Drenthe werkt samen met haar partners om in het jaar 2020 een vermindering van de uitstoot van kooldioxide in Drenthe te bereiken van 20 % ten opzichte van 1990.
Dit wordt mede bereikt door de volgende doelstellingen voor 2020 die ook gelden voor Drenthe. • De provincie Drenthe werkt samen met haar partners om in het jaar 2020 een vergroting van het aandeel hernieuwbare energie te bereiken van 14 % van het energiegebruik in Drenthe24. • De provincie Drenthe werkt samen met haar partners om in het jaar 2020 een vermindering van het jaarlijkse energiegebruik in Drenthe te bereiken van 20 % ten opzichte van 1990.
23 Low-carbon Roadmap 2050, maart 2011. Zie bijlage 3. 24 Dit is de vertaling van de Europese doelstelling naar de ‘opdracht’ van de EU aan Nederland. De huidige regering heeft in het regeerakkoord het landelijke doel gewijzigd van 14 naar 16%. 27
Tot zover de doelstellingen van de provincie Drenthe. Daarbij merken we op dat de laatste doelstelling voor besparing op Europees niveau indicatief is verklaard. Ook in Drenthe neemt het energiegebruik toe. In de volgende paragraaf gaan we daar nader op in. Maar het beperken van energiegebruik en verspilling is en blijft de eerste stap bij het bereiken van een duurzame energiehuishouding. Met behulp van de gegevens uit de energiebalansen van 2010 en 2020 is bepaald wat de doelen kwantitatief betekenen voor Drenthe. De balansen zijn opgeleverd in juni 2012. Het jaar 2010 is gekozen, omdat tijdens het opstellen van de balansen voor dat jaar de meest recente definitieve gegevens beschikbaar waren over het feitelijke energiegebruik. De balans voor 2020 betreft de situatie die ontstaat als gevolg van het in het voorjaar van 2012 uitgevoerde, ingezette en voorgenomen beleid. In de volgende paragraaf schetsen we op basis daarvan in hoeverre we met het huidige beleid de energiedoelen bereiken.
4.2 Doelbereik De mate van het bereiken van de doelen voor besparing, CO2-reductie en hernieuwbare energie is bepaald met behulp van de gegevens25 over het energiegebruik in Drenthe in 2010 en 2020. Vervolgens is de lijn doorgetrokken naar 2050 op basis van realistische scenario’s.
Energiegebruik Drenthe 80 80 70
70
70 60
Energiegebruik (PJ)
60
50
50 40 30 20 10 0
2010
2020
2030 Jaar
Afbeelding 7. Energiegebruik Drenthe tot 2050
25 Energiebalansen provincie Drenthe, ECN, juli 2012. Zie de samenvatting in bijlage 7. 28
2040
2050
Energiebesparing In 2020 is het energiegebruik26 geraamd op 80 PJ. De stijging van het energiegebruik tot 2020 heeft betrekking op de energiesector en komt vooral door de hernieuwde oliewinning. Wat betreft de energiebesparing gaan we uit van het scenario27 dat in 2050 het energiegebruik verlaagd is met 30%. We spreken hier bij het doelbereik niet over energiebesparing maar over het bereiken van het beoogde energiegebruik. Met het genoemde scenario als uitgangspunt komt Drenthe uit op een energiegebruik van 50 PJ in 2050. Het energiegebruik in de tussenliggende periode is gesteld op 70 PJ in 2030 en 60 PJ in 2040. Zie de afbeelding met de schematische weergave voor de periode 2000-2050. Het besparingsbeleid is op zich effectief en leidt tot een neerwaartse trend. Uitgaande van dit plaatje, en zonder beleidswijziging, zijn we over twintig jaar pas weer op het huidige niveau.
Percentage duurzame energie Drenthe 50
50
%
40
35
30 20
20 10 0
14 5 2010
2020
2030 Jaar
2040
2050
Afbeelding 8. Hernieuwbare energie Drenthe tot 2050
Hernieuwbare energie Het aandeel hernieuwbare energie in het finaal energiegebruik28 van Drenthe stijgt van 5 % naar 14 % in 2020. Ondanks de stijging van het totale energiegebruik wordt met de huidige beleidsinspanning het doel bereikt. Op dit punt gaat het dus goed in Drenthe, als tenminste de nu voorgenomen productie van bijvoorbeeld groen gas en windenergie lukt. Wat betreft de lange termijn voor 2050 is er een Europees scenario met het hoogste aandeel hernieuwbare energie. Dat betreft maar liefst 75 % in het finale energiegebruik. Het is een gemiddelde voor Europa. Het is hoog
26 Dit is het totaal van fossiel energiegebruik, energiegebruik van hernieuwbare bronnen en het non-energetische gebruik van fossiele energie, bijvoorbeeld als grondstof voor producten. 27 Naar een schone economie in 2050, Jan Ros et al, Planbureau voor de Leefomgeving, 16 november 2011. Hierin staat een scenario met een zodanig energiebesparingpotentieel in de periode 2010-2050 dat daardoor het energiegebruik in 2050 30% lager komt te liggen. Het betreft vermindering van de energievraag in minder of ander gebruik van producten (woningen, transportmiddelen, voeding, apparaten, goederen en diensten), het aanpassen van producten zodat ze zuiniger zijn in het gebruik of minder materialen vragen en ten slotte efficiëntere productieprocessen. 28 Het finaal energiegebruik of eindgebruik van energie betreft de energie die kan worden benut door de energiegebruiker, het is de energie die overblijft na ‘verlies’ van energie bij energieproductie en transport naar gebruikers. Natuurwetenschappelijk is er geen sprake van verlies of verbruik omdat energie volgens de natuurwetten niet verloren kan gaan, het blijft altijd ergens. 29
door de bijdrage van waterkracht in diverse landen, maar ook door hoge verwachtingen van de bijdrage van windenergie op zee en van zonne-energie. Voor Drenthe stellen we het aandeel hernieuwbare energie voor de lange termijn op 50 % voor finaal energiegebruik. Het aandeel op de tussenliggende jaren is gesteld op 20 % in 2030 en op 35 % in 2040. Zie afbeelding. CO2-reductie Het fossiele energiegebruik neemt tot 2020 toe en dus ook de uitstoot van kooldioxide. In Drenthe was er een uitstoot van 3,7 Mton kooldioxide in 199029. Die stijgt naar 4,0 Mton in 2020. Op basis van de hiervoor genoemde scenario’s voor energiebesparing en hernieuwbare energie, komt de uitstoot in 2050 uit op 1,5 Mton. De uitstoot in de tussenliggende periode is gesteld op 3,0 Mton in 2030 en 2,0 Mton in 2040. Zie afbeelding. De emissiedoelstelling is dat we in 2020 twintig procent minder uitstoten dan in 1990. Dat is afgerond naar beneden 3,0 Mton in 2020. Bij ongewijzigd beleid wordt het behalen van de doelstelling voor 2020 dus pas in 2030 bereikt. Dit betekent natuurlijk een extra grote inspanning in de toekomst, de rekening wordt doorgeschoven. De doorkijk naar de lange termijn voor 2050 betreft de doelstelling van minimaal 80 % CO2-reductie ten opzichte van 1990. Dat is een uitstoot van maximaal 0,7 Mton.
CO2-emmissie Drenthe 4,0 3,5
4 3,5 3
CO2-emissie (Mton)
3,0 2,5
2
2,0
1,5
1,5 1,0 0,5 0,0
2010
2020
2030
2040
2050
Jaar Afbeelding 9. CO2-emissie Drenthe tot 2050
29 Uit: Energiek Drenthe, startnotitie energiebeleid 2006-2011, oktober 2005. Berekening door KNN-adviesbureau op basis van gegevens die zijn ontleend aan het Nationaal emissieregistratiesysteem. 30
4.3 Conclusies De mate waarin het doel wordt bereikt volgt uit het gebruik van energie in 2020. Zie de tabel. Tabel 4
Energiegebruik per sector in 2020 Verbruikssaldo 2010 [TJ] Huishoudens Handel, diensten en overheid Industrie Land- en tuinbouw
Verbruikssaldo 2020
[%] 13.364
[TJ] 19,1
[%] 12.299
15,3
8.597
12,3
8.601
10,7
15.611
22,3
16.162
20,1
4.218
6,0
4.841
6,0
Verkeer en vervoer
17.585
25,2
16.954
21,1
Energiesector
10.525
15,1
21.599
26,8
Totaal
69.900
100
80.456
100
De kwantificering in de vorige paragraaf is samengevat als volgt. In 2020 is het energiegebruik gestegen tot 80 PJ met een aandeel hernieuwbare energie van 14 %. Dit energiegebruik gaat gepaard met een jaarlijkse uitstoot van 4 Mton CO2. De afname van de uitstoot van kooldioxide moet in 2020 echter zijn gedaald met minimaal 20 % ten opzichte van 1990 tot maximaal 3 Mton. Die doelstelling voor 2020 wordt bereikt in het geval van een extra afname van 1 Mton. In 2050 is het energiegebruik gedaald tot 50 PJ met een aandeel hernieuwbare energie van 50 %. Dit energiegebruik gaat gepaard met een jaarlijkse uitstoot van 1,5 Mton CO2. De afname van de uitstoot van kooldioxide moet in 2050 echter zijn gedaald met 80 – 95 % ten opzichte van 1990 tot maximaal 0,7 Mton. Bij 95 % afname is dat 0,2 Mton. Die doelstelling voor 2050 wordt gehaald door minimaal 0,8 – 1,3 Mton extra afname. De benodigde extra inspanning stellen we op 1 Mton extra afname in 2050.
Regeerakkoord: • Nederland zet in op een ambitieus internationaal klimaatbeleid. Nieuwe internationale doelstellingen voor de jaren 2020, 2030 en verder moeten technologische vooruitgang aanjagen en ecologisch evenwicht voor de toekomst veilig stellen. Wij streven internationaal naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050. • We kiezen voor een aandeel duurzame energie in 2020 van 16 procent. Om innovatie te stimuleren, wordt een optimale mix ingezet van subsidies (SDE+) en mogelijk ook de leveranciersverplichting en bijmengverplichtingen. De concurrentiepositie van de energie-intensieve sectoren en de werkgelegenheidseffecten worden daarbij in het oog gehouden. Voor de aan het eind van deze kabinetsperiode optredende lastenverzwaring komt een compensatie. In 2016 wordt de voortgang beoordeeld en over het vervolg besloten.
Voor de doelstelling voor 2020 voor hernieuwbare energie is extra inzet nodig als de recente landelijke verhoging met twee procent gehaald moet worden. Dit sluit aan op onze voornoemde conclusie dat inspanning voor extra afname nodig is voor 2020 en 2050. In de volgende hoofdstukken gaan we na hoe dat gerealiseerd kan worden. De doelstelling voor 2020 voor energiebesparing is niet haalbaar want het energiegebruik neemt niet af maar toe. In lijn met het Europese besluit beschouwen we deze doelstelling als indicatief. We richten ons vanaf nu op het bereiken van de beoogde afname van de uitstoot van CO2, en we werken dat nader uit voor het gewenste resultaat in 2020.
31
Emissie kooldioxide 4,0 3,5
Mton per jaar
3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0
doelstelling 2020
situatie 2020
Afbeelding 10. Doelstelling en situatie 2020
4.4
Concretisering energiedoelstellingen Op basis van voorgaande conclusie en de kwantificering van het doelbereik op basis van de energiebalansen, scherpen we de energiedoelstellingen voor 2020 en 2050 aan. De doelstelling voor de lange termijn is: De provincie Drenthe werkt samen met haar partners om in het jaar 2050 een vermindering van de uitstoot van kooldioxide in Drenthe te bereiken van 80-95 % ten opzichte van 1990, zodat dan een jaarlijkse uitstoot door energiegebruik is bereikt van 0,5 Mton CO2.
De doelstelling voor de middellange termijn is: De provincie Drenthe werkt samen met haar partners om in het jaar 2020 een vermindering van de uitstoot van kooldioxide in Drenthe te bereiken van 20 % ten opzichte van 1990, zodat dan een jaarlijkse uitstoot door energiegebruik is bereikt van 3,0 Mton CO2.
Uit de doelstelling voor 2020 volgt dat extra beleidsinspanning nodig is voor de beoogde afname van CO2 tot 3,0 Mton, want met het uitgevoerde, ingezette en al voorgenomen beleid wordt in Drenthe een uitstoot bereikt van 4,0 Mton. Hiervoor zijn de opties: • De doelstelling voor 2020 uitstellen naar 2030 en de doelstelling voor 2050 handhaven. • Extra Drentse beleidsinspanning voor de komende zeven jaar voor 1,0 Mton CO2-reductie. Als het doel binnen de grenzen van Drenthe niet bereikt kan worden zijn provinciegrensoverschrijdende oplossingen nodig. In hoofdstuk 7 gaan we daar nader op in. We richten ons in deze beleidsverkenning primair op extra beleidsinspanning die nodig is om zonder uitstel de doelstelling voor 2020 te bereiken in Drenthe.
32
Uitstellen Uitstel van het bereiken van het doel naar 2030
Doel Afname van uitstoot CO2 van 20% in 2020 ten opzichte van 1990
Besparen Minder en slimmer (fossiele) energie gebruiken
Intensiveren Extra beleids inspanning van 1 Mton
Afbeelding 11. Keuzemogelijkheden doelrealisatie
Produceren Meer hernieuwbare energie produceren
Opslaan Kooldioxide afvangen, transporteren en opslaan
4.5 Doelrealisatie Er zijn drie mogelijke treden om te komen tot 1,0 Mton extra afname van CO2. 1 Besparen Minder en slimmer fossiele energie gebruiken. Daarbij is te denken aan energiebesparende maatregelen, grotere efficiëntie, benutting van restwarmte, innovaties en dergelijke. Het efficiënt gebruiken van energie is mogelijk door: Minder energie te gebruiken en verspilling tegengaan, zoals isolatie van gebouwen. In plaats van fossiele energie hernieuwbare energie te gebruiken, zoals biodiesel. Fossiele energie zorgvuldiger te gebruiken, zoals terugwinning van warmte bij ventilatie. Het grootste effect wordt bereikt door deze stappen in volgorde te zetten30. Het zijn treden met prioriteitsvolgorde. Het is bijvoorbeeld ongewenst geen spaarlampen aan te schaffen en wel zonnepanelen te plaatsen. 2 Produceren Meer hernieuwbare energie produceren, leveren en gebruiken. Dat betreft toename van het benutten van duurzame bronnen: zon, wind, biomassa en bodem. Bijvoorbeeld door middel van windturbines. Het grootste effect wordt bereikt als productie, levering en gebruik in Drenthe plaats vinden. Tegelijk wordt daarmee het fossiele energiegebruik bij de productie van warmte en elektriciteit teruggedrongen. Het duurzamer produceren en leveren is mogelijk door: • Grotere productie van hernieuwbare energie. • Slimme systemen van infrastructuur en opslag.
30 Dit wordt ook wel de ‘trias energetica’ genoemd. 33
Grotere productie van hernieuwbare energie maakt toename van gebruik daarvan mogelijk in de vorm van elektriciteit, warmte en koude. 3 Opslaan Kooldioxide afvangen, transporteren en opslaan in ‘lege’ gasvelden in Drenthe. Dat zijn gasvelden waar geen gas meer wordt geproduceerd. Er blijft altijd gas achter. Fossiele energie komt uit de ondergrond. Het restproduct van de verbranding is kooldioxide en dat kan weer teruggebracht worden in de ondergrond. De uitstoot wordt daarmee beperkt zolang nog fossiele energie wordt gebruikt omdat er nog te weinig hernieuwbare energie wordt geproduceerd. Schoon fossiel energiegebruik kan bij grote puntbronnen door: • Afvang. • Transport. • Opslag. De bovengenoemde drie mogelijkheden verkennen we in deze strategie in samenhang met de gevolgen voor leveringszekerheid van energie, de economische en ruimtelijke ontwikkeling en maatschappelijke gevolgen.
4.6
Overige uitstoot De uitstoot van broeikasgassen betreft vooral kooldioxide door fossiel energiegebruik. De emissie van overige broeikasgassen is naar verhouding klein en wordt daarom hier niet behandeld, behalve de uitstoot door de landbouw en de mineralisatie van veenbodems31. Die is omvangrijk en gemeten naar het landelijk beeld extra groot in Drenthe. Voor het bereiken van het doel is ook van deze uitstoot een afname van 20 procent ten opzichte van 1990 noodzakelijk. Het betreft vooral het verminderen van de uitstoot van methaan en lachgas in de landbouw en het beperken van mineralisatie van veenbodems. De broeikasgasemissie in de Drentse landbouw is ten opzichte van 1990 al met 17 % gedaald. Er is in 2007 onderzoek gedaan naar de toekomstige afname van uitstoot in de landbouw. Volgens de raming voor 2020 zal die dan nog verder afnemen tot 19 % in 202032. Dat is een afname van 2,2 Mton in 1990 naar 1,7 Mton in 2020. De landbouwsector doet het volgens dit onderzoek dus uitstekend, de afname is vrijwel conform de doelstelling. Het doelbereik is in percentage uitgedrukt bijna volledig. Dat neemt niet weg dat in absolute zin de omvang van de uitstoot van methaan en lachgas groot blijft. Zie afbeelding. Ook is de uitstoot door mineralisatie van veenbodems groot, namelijk 0,9 Mton. De mineralisatie is sterk gebonden aan de sector landbouw. De sector is daarom voor het ‘besparen’ van belang, hoewel dat niet zozeer over energiegebruik van de landbouw gaat maar over de bedrijfsvoering in brede zin. In het vervolg besteden we hieraan dan ook apart aandacht, hoewel deze verkenning in eerste instantie over duurzaam energiegebruik gaat.
31 Het betreft de broeikasgassen methaan (CH4) en lachgas (of distikstofoxide N2O). Verder zijn er nog de gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen, perfluorkoolstoffen en zwavelhexafluoride. Zie bijlage 9 voor het landelijke beeld. 32 Landbouw en klimaat in Drenthe, E.A.P. van Well en E.V. Elferink, CLM Onderzoek en Advies BV, Culemborg, oktober 2008 34
Emissie energie en overige emissie landbouw en veenbodems 8 7
CO2-emissie (Mton)
6 5 4 3
landbouw
2
veenbodems
1 0
energiegebruik 2010
2020
Afbeelding 12. Uitstoot broeikasgassen door veenbodems, landbouw en energiegebruik
4.7 Beleidsintensivering Het behalen van de energiedoelstellingen is een verandering, een transitie. Het betreft het realiseren van een meer duurzame energiehuishouding door een duurzamer Drents energiegebruik. Een duurzamer energiegebruik in Drenthe wordt bereikt door een efficiënter gebruik van energie en meer productie en gebruik van hernieuwbare energie. De maatstaf is het finaal energiegebruik in Drenthe. Maatregelen in Drenthe kunnen ook leiden tot meer duurzaam energiegebruik buiten de provinciegrenzen in Nederland of in het buitenland. Bijvoorbeeld de huidige productie van biodiesel in Drenthe voor de Duitse markt, of eventuele opslag van CO2 als die naar Drenthe wordt getransporteerd. Dergelijke zaken dragen niet rechtstreeks bij aan het bereiken van de provinciale doelstelling. Ze hebben immers geen betrekking op het energiegebruik in Drenthe. De doelstelling gaat over de energiebalans van Drenthe: het energiegebruik van de diverse sectoren in Drenthe en de daarmee samenhangende uitstoot van kooldioxide met als effect de beperking van de klimaatverandering. Besparen Efficiënter gebruik van fossiele energie in Drenthe
Produceren Toename gebruik van hernieuwbare energie in Drenthe Opslaan Beperken uitstoot door afvang, transport en opslag CO2
Afbeelding 13. Doelbereik door energietransitie 35
Gebruik Meer duurzaam energiegebruik in Drenthe
Uitstoot Vermindering van de uitstoot van kooldioxide
Klimaat Beperking opwarming en klimaatverandering
Het werken aan een meer duurzame energiehuishouding gebeurt met inachtneming van de sociale, economische en ruimtelijke aspecten. Sociaal is van belang dat de bevolking bij de transitie betrokken wordt. Economisch is van belang dat kansen voor werkgelegenheid en leveringszekerheid benut worden. Ruimtelijk is van belang dat energieopties passen bij de kernkwaliteiten van Drenthe. Het realiseren van regionale maatregelen voor energie-efficiënte en voor regionale opwekking en levering van energie kan ook leiden tot de volgende effecten. • • • •
Betrokkenheid en deelname van de bevolking bij de realisatie voor plaatselijke oplossingen. Daarmee samenhangend toename van onafhankelijkheid van derden en leveringszekerheid. Versterking van de plaatselijke economie en werkgelegenheid en stimuleren van de markt. Draagvlak als gevolg van het voorgaande voor provinciale afweging van omgevingsaspecten.
In het volgende hoofdstuk bepalen we eerst de potentiële mogelijkheden voor de beleidsintensivering die nodig is voor het bereiken van de doelstelling voor 2020 met ten slotte nog een doorkijk naar 2050.
Biovergister bij Nieuw-Balinge.
36
5 Potentie
De beleidsopgave is afname van de jaarlijkse uitstoot van kooldioxide van 1 Mton bij het energiegebruik in 2020. In dit hoofdstuk komt aan de orde wat de mogelijkheden voor beleidintensivering zijn om dat doel te bereiken. Eerst verkennen we de opties en dan bepalen we de omvang van de mogelijke bijdrage aan het gewenste doelbereik.
5.1 Verkenning De energie die we gebruiken komt vrijwel geheel uit fossiele bronnen en dat zal ook in 2020 zo zijn33.
Energiegebruik met huidig, ingezet en voorgenomen beleid 100 80
Petajoule
60 40 20 0
Fossiel Hernieuwbaar 2010
2020
Afbeelding 14. Energiegebruik in 2020 met huidig beleid
Uit het doelbereik volgt de conclusie dat het energiegebruik toeneemt en de doelstelling niet gehaald wordt zonder extra inspanning. Wat een daling zou moeten zijn, wordt juist een toename in energiegebruik. Waar ligt dat aan? In bijlage 7 staat in de samenvatting van de energiebalansen van 2010 en 2020 het energiegebruik per sector aangegeven. Hieruit blijkt dat het beleid wel degelijk effect heeft per sector. Er is een positieve trend door energiebesparing en door productie van hernieuwbare energie. We doen het dus juist goed. Paradoxaal genoeg is er echter een flinke toename in gebruik van fossiele energie in de energiesector. Dat feit drukt zwaar op het huidige negatieve plaatje van de geraamde situatie in 2020. De grootste oorzaak
33 Bron: Energiebalansen provincie Drenthe, ECN, 2012 tabel 35 en tabel 36
Het fossiel energiegebruik in Drenthe is 65,044 PJ in 2010 en 67,676 PJ in 2020
Het aandeel hernieuwbare energie in Drenthe is 3,569 PJ in 2010 en 11,239 PJ in 2020
Naast fossiel energiegebruik is er nog fossiel non-energetisch gebruik van 1,287 PJ in 2010 en 1,541 PJ in 2020
Het totaal in afbeelding 14 komt op 69,900 PJ in 2010 en 80,456 in 2020 en dat is afgerond naar boven 70 PJ en 81 PJ.
Het percentage hernieuwbare energie is 5,2% en 14,2% van het energiegebruik, dus zonder het non-energetische gebruik.
In afbeelding 14 is dat lager omdat het fossiele non-energetische gebruik in het totaal is meegerekend. 37
daarvan is het gebruik van aardgas in de WKK bij de stoomproductie voor de oliewinning in Schoonebeek. Je zou kunnen redeneren dat wij er als provincie niets aan kunnen doen dat die oliewinning in Drenthe gelegen is. Maar voor andere landsdelen geldt een soortgelijke situatie met andere grote CO2-bronnen. Het is een feit dat het totale fossiele energiegebruik in Drenthe te groot is en onvoldoende zal afnemen tot 2020. Het feit voor lief nemende, is er op basis van de doelstelling noodzakelijkheid voor extra inspanning om er iets aan te doen. Aan het energiegebruik per sector is te zien waar op te sturen is om een duurzamer energiegebruik te bereiken. We verkennen hierna de potentie voor de drie treden die in het vorige hoofdstuk zijn genoemd. Op basis van onze visie en de gegevens in de energiebalansen zien we vijf mogelijke sporen, met daarbij de meest effectieve en realistische opties voor de sectoren die energie gebruiken. Zie tabel 4. In het vervolg van dit hoofdstuk worden de sporen en de opties toegelicht en beoordeeld. Tabel 4
Mogelijkheden voor doelbereik Eerste trede: besparen
Opties
Spoor I
Industrie: Groene grondstoffen en productieprocessen
industrie
Sectoren industrie en land- en tuinbouw
landbouw
Transport: Groene mobiliteit
biobrandstoffen
Sector verkeer en vervoer
elektrisch rijden
Gebouwen: Groene utiliteit en wonen
utiliteit
Sectoren Huishoudens en Handel, diensten en overheid
woningen
Spoor II Spoor III
Tweede trede: produceren
Opties:
Spoor IV
Groene energie en slimme systemen
Gas en elektriciteit:
Energiesector
zon wind waterkracht groen gas diepe geothermie Warmte en koude: zonnewarmte warmte- en koude opslag geothermie Infrastructuur en opslag: slimme systemen
Derde trede: opslaan
Optie:
Spoor V
opslag in gasvelden
Schoon fossiel
5.2 Potentie De volgende stap is het beoordelen van de potentie van deze mogelijkheden. Hierna bespreken we ze per spoor. Het begint telkens met een citaat uit de Energiebalansen provincie Drenthe, ECN, juli 2012 over de betreffende sector. Het gaat om de mogelijkheden voor 2020, dus om de eventuele beleidsintensivering die dan gerealiseerd kan worden. Dat betreft doorgaans de intensivering van bestaande mogelijkheden. Het per spoor genoemde aandeel in het energie
38
gebruik is de geraamde situatie in 2020 op basis van het huidige beleid, zoals die is aangegeven in de energiebalansen34. Spoor I Groene grondstoffen en productieprocessen
Industrie In de provincie Drenthe is de sector industrie minder sterk vertegenwoordigd dan in Nederland als geheel. Twee industriële sectoren zijn goed vertegenwoordigd, namelijk voeding- en genotmiddelen (9,2 % van het Nederlandse energiegebruik) en chemische producten (15 % van het Nederlandse energiegebruik). De nuttige warmtevraag wordt in 2010 geschat op ca. 8.650 TJ en in 2020 op ca. 8.600 TJ. In de energiebalans is het energieverbruiksaldo ca.15.610 TJ in 2010. Tot 2020 neemt het verbruikssaldo toe tot ca.16.160 TJ. Het effect van de groei van de industriële productie wordt maar deels gecompenseerd door verhoging van de energieefficiëntie.
De sector industrie kan bijdragen door het produceren van energiezuinige producten en schone technieken voor het opwekken van energie. Andere potenties zijn bijvoorbeeld verbetering van de energie-efficiëntie van productieprocessen of inzet van andere technieken zoals op basis van biobrandstoffen of elektriciteit. Voor de sector industrie is verbetering van de energie-efficiëntie van groot belang. De concurrentiepositie wordt sterker bij lagere energiekosten, minder afhankelijkheid van schaarse grondstoffen en ontwikkeling van nieuwe producten. Er is sprake van synergie met het efficiënt gebruik van materialen en grondstoffen en gebruik van afval als grondstof.
Landbouw In 2010 waren er in Drenthe ca. 3.800 landbouwbedrijven, 5,2 % van het totale aantal in Nederland. Hoewel er in Drenthe maar 79 bedrijven waren met tuinbouw onder glas en Drenthe 1,9 % vertegenwoordigt van het Nederlandse glastuinbouwareaal, speelt de glastuinbouw wel de belangrijkste rol bij het energiegebruik in de sector. In de energiebalans in 2010 is het verbruikssaldo van aardgas ca. 2.800 TJ en van biogas ca 1.800 TJ. Beide brandstoffen worden voornamelijk ingezet in warmtekrachtinstallaties. Er wordt uitgegaan van een lichte areaalgroei tussen 2010 en 2020. Het effect van energiebesparende maatregelen wordt deels gecompenseerd door intensivering van de productie. De warmtevraag van de overige landbouw is de afgelopen jaren licht gedaald. Deze trend wordt voortgezet. Het elektriciteitsverbruik van de overige landbouw vertoont juist een lichte stijging, onder andere door toenemende mechanisering. In 2010 gaat het bij de winning van hernieuwbare energie vooral om biogas. In de energiebalans voor 2020 is de productie van windenergie en aardwarmte sterk toegenomen.
De uitstoot van CO2 door energiegebruik in de landbouw komt vooral van de glastuinbouwsector. De glastuinbouw kan bijdragen door het beperken van de energievraag. Maar ook door te investeren in alternatieven voor warmtevoorziening, zoals uit restproducten uit de landbouw, warmtepompen, geothermie, zonnewarmte en restwarmte. Vooral bij landbouw is de relatie met andere vraagstukken van belang, zoals voedselzekerheid, voedselveiligheid, dierenwelzijn en de milieubelastingen met fijnstof, ammoniak en nitraat. Het vraagt daarom waar mogelijk om een integrale aanpak van meerdere thema’s ineens. Maatregelen zijn bijvoorbeeld stalsystemen
34 Energiebalansen provincie Drenthe, ECN, juli 2012 39
die bijdragen aan afname van de uitstoot van broeikasgassen en dierenwelzijn. Een kans is het verlagen van de kostprijs door efficiëntere productie. Er zijn ook productiemogelijkheden hernieuwbare energie, zie spoor IV. Biomassa biedt kansen als brandstof en als grondstof voor producten. Minder productie en gebruik van dierlijke producten leidt wereldwijd tot lagere uitstoot van broeikasgassen. Veehouderij en open teelten dragen bij aan het broeikaseffect door uitstoot methaan en lachgas. De veehouderij kan bijdragen door het verlagen van de methaanemissie. Dat kan door voer- en diermaatregelen zoals minder koeien houden, door een grotere productiviteit per melkkoe en langere levensduur van de dieren. Maar ook via bemesting en het treffen van bodemmaatregelen. De omvang van het energiegebruik in de landbouw is ten opzichte van het totale Drentse energiegebruik is relatief laag. De omvang van overige emissies is echter relatief groot. Aan het eind van dit hoofdstuk besteden we apart aandacht aan de potentie van de bijdrage aan de doelstelling. Het aandeel energiegebruik van industrie is 20 % en van landbouw 6 %, samen 26 %. De conclusie voor energie besparen via dit spoor is dat vooral chemie en voeding- en genotmiddelen industrie een grote bijdrage kunnen leveren aan de doelstelling. Spoor II Groene mobiliteit Verkeer en vervoer De sector verkeer en vervoer in Drenthe vertegenwoordigt met een verbruik van 17.440 TJ in 2010 en 16.700 TJ in 2020, ca. 3 % van het Nederlandse energiegebruik. Dit totaalcijfer omvat niet alleen het wegverkeer en -vervoer, maar ook recreatievaart, railverkeer, mobiele werktuigen (landbouw) en vliegverkeer (Groningen Airport Eelde). De ontwikkeling van het gebruik van biobrandstoffen en elektrische voertuigen vormt een afspiegeling van landelijke ontwikkelingen.
Bij dit spoor gaat het om het vergroten van energie-efficiëntie bij de bron. Naast technologische innovaties zijn maatregelen nodig op het gebied van gedrag, levensstijl en prijsbeleid. De sector kan bijdragen door vermindering van het energiegebruik door efficiëntere transportmiddelen en veranderingen in mobiliteitspatronen. Een andere bijdrage is het vervangen van fossiele brandstoffen door biobrandstoffen. Er is een nauwe relatie met de energiesector in verband met elektrisch vervoer, want elektrisch rijden wordt duurzamer door hernieuwbare productie van elektriciteit. Ook is er een relatie met de grondstoffenproblematiek in verband met de productie van biomassa voor biobrandstoffen. Inzet van biobrandstoffen is vooral nodig in zwaar wegvervoer en lucht- en scheepvaart, omdat daarvoor weinig alternatieven zijn. Voor het personenvervoer is een kansrijke optie de inzet van elektrische voertuigen, inclusief gebruik van waterstof dat is geproduceerd met elektriciteit. Het aandeel energiegebruik van de sector verkeer en vervoer is in Drenthe 21 %. De conclusie voor besparing via dit spoor is dat verkeer en vervoer een grote bijdrage kan leveren aan de doelstelling en dat het gebruik van biobrandstoffen en elektrisch rijden daarbij relevante opties zijn.
40
Spoor III Groene utiliteit en wonen Handel, diensten en overheid Wat betreft Handel, diensten en overheid (HDO) komt het energiegebruik voor verwarming overeen met 2,6 % van het Nederlandse verbruik voor verwarming en het elektriciteitsverbruik met 2,2 % van het Nederlandse elektriciteitsverbruik in de sector HDO. Huishoudens Het finale energiegebruikvoor verwarming en warm water 12,6 PJ in 2010 en naar schatting 11,3 PJ in 2020. Het betreft vooral gasverbruik. In beide jaren is het ruim 3 % van het Nederlands energiegebruik. Het meest bepalend voor de energiebalans is de bevolkingsgrootte en de verwachte ontwikkeling. Andere factoren hebben ook invloed. Het gemiddeld elektriciteitsverbruik in Drenthe in huishoudens ligt ruim 11 % hoger dan het gemiddelde in Nederland. Daarnaast is de graaddagencorrectie op het gasverbruik voor verwarming van belang. Het is gemiddeld een stuk kouder in Drenthe in het stookseizoen, wat zich vertaalt in een bijna 8 % hogere graaddagenfactor ten opzichte van het gemiddelde van Nederland. Het leeuwendeel van het energiegebruik is voor verwarming, dus het finaal energiegebruik ligt hierdoor hoger.
Bij handel, diensten en overheden en bij huishoudens gaat het vooral verwarming en elekticiteit voor utiliteit35 en wonen. Voor de bestaande gebouwde omgeving is de potentie voor besparing fors. Dit is economisch van belang. De markt voor energiebesparende maatregelen en diensten voor de bouw- en installatiebranche is zich sterk aan het ontwikkelen in Noord-Nederland36. Ook zijn er kansen ten aanzien van decentrale vormen van energieopwekking, zie spoor IV. Er zijn uitdagingen zoals de ontwikkeling van kleine opslagsystemen voor duurzame warmte en elektriciteit. Belangrijk zijn ook de uitdagingen op het gebied van organisatie en financiering. Een kansrijke bijdrage van de sector is het energetisch verbeteren van de bestaande voorraad gebouwen. Het aandeel energiegebruik van huishoudens is 15 % en van HDO 11 %, dus samen 26 %. De conclusie voor besparing via dit spoor is dat utiliteit en wonen een grote bijdrage kunnen leveren aan de doelstelling waarbij het vooral gaat om maatregelen voor de bestaande gebouwde omgeving. Spoor IV Groene energie en slimme systemen Energiesector In 2010 leverden drie relatief grote warmtekrachtinstallaties1.612 TJ (448 GWh) elektriciteit en 1.629 TJ warmte (een installatie). Verder was 1,4 % van het Nederlandse energiegebruik voor olie- en gaswinning terug te traceren tot Drenthe. Thans neemt dit energiegebruik toe als gevolg van secundaire oliewinning bij Schoonebeek. Er wordt gebruik gemaakt van een gasgestookte warmtekrachtinstallatie, waarmee ca. 3.150 TJ elektriciteit aan het net wordt geleverd. Een andere voorname factor in de Drentse energiesector is afvalverbranding. Naar schatting levert de AVI van Attero te Wijster 644 TJ (179 GWh) hernieuwbare elektriciteit. De AVI levert in 2010 nog geen hernieuwbare warmte, maar het potentieel in 2020 wordt geschat op 554 TJ
Dit spoor betreft het vergroenen van de energiesector. Elektriciteit en warmte worden nu vooral geproduceerd met aardgas in warmtekrachtinstallaties. De potentiële productie van hernieuwbare elektriciteit is groter dan de huidige elektriciteitsvraag. De energievraag verschuift van
35 Gebouwen die geen woonbestemming hebben, dit wordt ook wel maatschappelijk vastgoed genoemd 36 Dit wordt ondermeer gestimuleerd met het noordelijke project Slim wonen met energie. 41
brandstoffen naar elektriciteit (elektrificatie), maar ook dan is schone productie mogelijk. De beleidsinspanningen zijn al gericht op efficiënter gebruik van fossiele energie en een toename van hernieuwbare energie. De huidige grote inspanningen voor productie van hernieuwbare energie kunnen nog geïntensiveerd worden. Dat betreft gas en elektriciteit uit windenergie, zonne-energie, biomassa en diepe geothermie. Waterkracht biedt weinig mogelijkheden in Drenthe. Grotere productie van warmte en koude is mogelijk uit WKO-installaties en warmtepompen en geothermie en beperkt uit zonneboilers. Ten slotte zijn er voor warmte, elektriciteit en klimaatbeheersing slimme systemen mogelijk om energie beter te benutten. Het betreft ook opslag van energie. Voor dat laatste zijn bij elektriciteit netgekoppelde systemen mogelijk zoals pompaccumulatie, perslucht, batterij of accu opslag, vliegwielen, SMES (op basis magnetisme). Er zijn ook autonome systemen in de vorm van batterijen en accu’s en systemen voor voertuigen. Het aandeel van de energiesector aan het energiegebruik van Drenthe is 27 %. De conclusie is dat het omschakelen van fossiele bronnen naar hernieuwbare energieproductie een forse bijdrage kan leveren aan de doelstelling. Spoor V Schoon fossiel Dit spoor betreft het letterlijk wegvangen van negatieve effecten van het omvangrijke gebruik van fossiele energie, door het ondergronds opslaan van het uitgestoten CO2. In de energiebalansen komt dit niet aan de orde omdat het niet over energiegebruik gaat. Het is een tijdelijke tussenoplossing om het fossiele energiegebruik ‘schoon’ te maken, totdat op grote schaal hernieuwbare energie beschikbaar is. Het kan een zeer grote bijdrage leveren aan de doelstelling omdat het energiegebruik vrijwel geheel fossiel is. Het betreft het afvangen, transporteren en opslaan van CO2 in gasvelden die niet meer in productie zijn. Technisch is die opslagcapaciteit enorm. Maar opslag is wel eenmalig en dus eindig. De internationale afkorting is CCS, Carbon Capture and Storage. Dat zou op grote schaal na 2020 in Drenthe kunnen. Voordien is een landelijk proefproject mogelijk met opslag in een klein gasveld van 15 Mton. In dat geval levert Drenthe een bijdrage aan de nationale doelstelling, omdat afvang in Drenthe op die termijn niet waarschijnlijk is. De potentiële opslagcapaciteit in heel Drenthe is technisch bijna 450 Mton.37 Het Rijk is voor eventuele projecten bevoegd gezag. In de structuurvisie ondergrond van Drenthe is de ruimtelijke afweging gemaakt38. Uitdagingen zijn het maatschappelijk draagvlak en ook de techniek en de kosten van de afvang. Economisch is er een grote potentie door kennis en innovatie, vooral voor de meet- en regeltechniek. Er is een relatie met het Europese beleid voor emissiehandel, omdat dit de kosten per ton uitgestoten CO2 beïnvloedt. Die kosten zijn nu lager dan de kosten van CCS. Mogelijkerwijs is in Drenthe op termijn afvang van CO2 mogelijk bij grote puntbronnen zoals de industrie, de WKK voor de hernieuwde oliewinning in Schoonebeek, de centrale in Emmen en de afvalverbrandingsinstallatie in Wijster. Het betreft dus de hiervoor behandelde sector industrie en de energiesector, die samen een energiegebruik hebben van 47 %. In de huidige situatie is realistisch uit te gaan van bronnen die groter zijn dan 0,5 Mton CO2 per jaar en die zijn in Drenthe niet aanwezig.
37 Verkenning naar de mogelijkheden voor de opslag van CO2 en het gebruik van aardwarmte in de provincie Drenthe, TNO, 6 februari 2006. 38 Met Drenthe de diepte in. Structuurvisie ondergrond. Provinciale staten van Drenthe, 15 december 2010.
Een eventueel demonstratieproject is toegestaan in maximaal twee gasvelden in Noord-Drenthe en grootschalige opslag van CO2 na 2020 vindt bij voorkeur zoveel mogelijk plaats in de zuurgas velden in Zuidoost-Drenthe. Het betreft een technische capaciteit van ongeveer 200 Mton. 42
5.3 Kwantificering Voor het bepalen van de strategie is de volgende stap het zo realistisch mogelijk ramen van de mogelijke bijdrage van de opties aan het bereiken van het gestelde doel. Zie afbeelding. 1 Mton CO2
Besparen spoor I-III x Mton CO2 Produceren
Produceren spoor IV y Mton CO2
Opslaan
Opslaan
Opslaan spoor V z Mton CO2
Doel bereikt
Afbeelding 15. Omvang potentiële bijdrage aan doelbereik per trede
Hierdoor wordt het mogelijk prioriteiten te stellen met behulp van de hiervoor gemaakte integrale beoordeling per optie. Het betreft een zo realistisch mogelijke raming van wat mogelijk is op de relatief korte termijn van zeven jaar, ten opzichte van de inspanningen die nu al geleverd worden. Het bestaande beleid is de situatie die bereikt wordt in 2020 volgens de energiebalans, met het thans bestaande, ingezette en voorgenomen beleid. De raming is afgerond de inschatting van wat bovendien nog te realiseren is. Het betreft een deskundigen oordeel van de provincie Drenthe. Zie tabel. Tabel 5
Potentie beleidsintensivering besparing, hernieuwbare energieproductie en opslag Spoor
Raming potentie extra inzet
Opties 1 en 2
20,9 PJ ~ 1,1 Mton CO2
0,1 Mton
Spoor II Opties 3 en 4
17,0 PJ ~ 0,9 Mton CO2
0,1 Mton
Spoor III Opties 5 en 6
21,0 PJ ~ 1,1 Mton CO2
0,1 Mton
Spoor IV Opties 6-15
21,6 PJ ~ 1,1 Mton CO2
0,2 Mton
Spoor V Optie 16
n.v.t.
0,5 Mton
Spoor I
Energiegebruik en emissie*
*
De cijfers zijn afgerond en globaal want de omrekening van energie naar emissie verschilt per energiesooort.
De raming wordt hierna per spoor toegelicht. Spoor I Groene grondstoffen en productieprocessen Door beleidsintensivering voor besparing van tien procent in de sectoren industrie en landbouw lijkt een extra besparing van 2,1 PJ haalbaar. Zonder die intensivering is het gebruik 20,9 PJ en daarbij is uitgegaan van een besparing van twee procent per jaar. Speerpunten zijn efficiëntie in de chemie en de voeding- en genotmiddelensector op basis van regionale afspraken met de sector. Vooral het verminderen van overige emissies kunnen kansen benut worden in de sector landbouw en het beperken van de mineralisatie van veenbodems. Zie de toelichting in de volgende paragraaf.
Het energiegebruik in 2020 is 20,9 PJ met een uitstoot van 1,1 Mton CO2. Een beleidsintensivering van 10 % leidt tot 2,1 PJ minder gebruik en 0,11 Mton minder uitstoot**.
** 43
Inclusief 0,02 Mton door energiebesparing in de landbouw
Spoor II Groene mobiliteit Door beleidsintensivering voor besparing van tien procent in de sector verkeer en vervoer lijkt een extra besparing van 1,7 PJ haalbaar. Zonder intensivering is het gebruik 17,0 PJ waarbij al is uitgegaan van een toename met een factor vier voor zowel elektrisch rijden als gebruik van biobrandstoffen. Speerpunt is een nog grotere inzet op toename van elektrisch rijden en gebruik van biobrandstoffen door het voorzien in randvoorwaarden zoals voorlichting en beschikbaarheid.
Het energiegebruik in 2020 is 17,0 PJ met een uitstoot van 0,9 Mton CO2. Een beleidsintensivering van 10 % leidt tot 1,7 PJ minder gebruik en 0,1 Mton minder uitstoot.
Spoor III Groene utiliteit en wonen Door beleidsintensivering voor besparing van tien procent in de sector handel, diensten en overheid en de sector huishoudens, lijkt een extra besparing van 2,1 PJ haalbaar. Het betreft een intensivering ten opzichte van de landelijke trend. Zonder intensivering is het gebruik 21,0 PJ. Speerpunt daarbij is het stimuleren van de besparing op warmte en elektriciteit voor de bestaande bebouwde omgeving door eigenaren en gebruikers.
Het energiegebruik in 2020 is 21,0 PJ met een uitstoot van 1,1 Mton CO2. Een beleidsintensivering van 10 % leidt tot 2,1 PJ minder gebruik en 0,11 Mton minder uitstoot.
Spoor IV Groene energie en slimme systemen Het energiegebruik in de sector Energie is 21,6 PJ. Er lijkt een vergroting van de productie van hernieuwbare energie haalbaar met een extra toename van 1,4 PJ. Speerpunt is het realiseren van sterkere groei in de productie en de toepassing van slimme systemen door het scheppen van goede randvoorwaarden. De productie van hernieuwbare energie is een belangrijk onderdeel in deze verkenning voor de energiestrategie. Daarom is in bijlage 8 een nadere uitwerking gegeven van de potentie.
Het energiegebruik in 2020 is 21,6 PJ met een uitstoot van 1,1 Mton CO2. Een beleidsintensivering hernieuwbare productie leidt tot 0,20 Mton minder uitstoot.
Spoor V Schoon fossiel Door beleidsintensivering voor de opslag van kooldioxide in lege gasvelden lijkt een afname van de uitstoot mogelijk met 1,0 Mton per jaar. We rekenen het voor de helft toe aan het doelbereik omdat dit afgevangen is buiten Drenthe. Zonder beleidsintensivering is er geen afname van uitstoot via dit spoor. Noodzakelijk is het voeren van een maatschappelijke discussie over het gebruik van de ondergrond, voordat het realiseren van een demonstratieproject voor opslag in een klein gasveld aan de orde is.
De beperking van de uitstoot door opslag is 0 Mton CO2 in 2020. Beleidsintensivering leidt tot 0,5 Mton minder uitstoot.
In totaal daalt door 10 % extra besparing het energiegebruik in 2020 van 78,9 naar 71,0 PJ en groeit hernieuwbare energie door versnelling van productie van 11,2 naar 12,6 PJ. 44
5.4
Overige uitstoot De overige emissies zijn naar verhouding tot de uitstoot door energiegebruik relatief gering. Landelijk is dat een zevende deel van het totaal. Zie bijlage 9. In Drenthe is echter het aandeel relatief groot door de bijdrage van de landbouw en door mineralisatie van veenbodems door oxidatie van veen. De landbouw is in de provincie Drenthe een relatief gezien veel belangrijkere bron van broeikasgassen dan gemiddeld in Nederland. Dat geldt ook voor de mineralisatie van veenbodems. Omdat naar verhouding de overige emissies in Drenthe groot zijn in de landbouw, ligt hier ook de grootste kans op effect. Zie bijlage 9 met de omvang per emissiebron in de landbouw. Volgens de raming voor 2020 is de uitstoot in de landbouw 1,7 Mton. In 2007 was de uitstoot 1,8 Mton en dit kan met 30 % dalen tot 1,3 Mton door maatregelen in de bedrijfsvoering39. Een extra inspanning van 10 % voor vermindering van de geraamde uitstoot van 2020 levert 0,1 Mton minder uitstoot op in 202040. Hierdoor streeft de landbouw de doelstelling zelfs voorbij. De landbouw loopt voorop in Drenthe, ook in Nederland.
De uitstoot in 2020 is 1,7 Mton CO2. Beleidsintensivering leidt tot 0,1 Mton minder uitstoot.
Van de Nederlandse uitstoot door mineralisatie van veenbodems is bijna 12 % afkomstig uit de provincie Drenthe. De mineralisatie van veenbodems leidt jaarlijks tot 0,9 Mton uitstoot. Geraamd is dat dit voor 0,5 Mton landbouwgrond betreft41. Door bijvoorbeeld het beperken van het scheuren van grasland en het verhogen van waterpeil is de rechtstreekse uitstoot uit de bodem te beperken. Ter illustratie: een stijging van de gemiddelde laagste grondwaterstand van 1,00 meter onder maaiveld naar 0,90 meter onder maaiveld zorgt voor een verminderde bodemdaling van 2,4 mm per jaar. Dat levert een afname van de uitstoot op van 5422 kg CO2 per hectare.
De jaarlijkse uitstoot is 0,9 Mton CO2. Beleidsintensivering leidt tot 0,2 Mton minder uitstoot.
Samengevat is het op grond van bovengenoemde gegevens mogelijk het doel in 2020 te bereiken, zoals aangegeven in tabel 6. Tabel 6
Doelbereik 2020 voor energiegebruik, opslag, landbouw en veenbodems Thema
Doel
Raming
Extra
Doel
1990
2020
2020
inzet
bereik
1
Besparen en produceren ***
3,5
2,8
3,8
- 0,5
3,3
2
Schoon fossiel
0,0
n.v.t.
0,0
- 0,5
-0,5
3
Duurzame landbouw
2,2
1,7
1,7
- 0,1
1,6
4
Mineralisatie veenbodems
0,9
0,7
0,9
- 0,2
0,7
6,6
5,2
6,4
- 1,3
5,1
Totaal
Balans
*** Balans en doel zijn het totaal met aftrek van emissie door energiegebruik landbouw met 0,2 Mton want de totale emissie van de landbouw is apart aangegeven.
39 Landbouw en klimaat in Drenthe, E.A.P. van Well en E.V. Elferink, CLM Onderzoek en Advies BV, Culemborg, oktober 2008 40 Uitrol van het project Duurzaam boer blijven in Drenthe in de provincie Drenthe (sector veehouderij). 41 Het veen verdwijnt uit Drenthe. Omvang, oorzaken en gevolgen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1661, 2008, blz. 60. 45
5.5
Lange termijn Voor de lange termijn gaat het om de potentie voor het realiseren van een duurzame energiehuishouding in 2050. Het gebruik van fossiele energie is dan voor een belangrijk deel vervangen door hernieuwbare energie. Realistisch is de raming dat het aandeel fossiel ten opzichte van 2010 vermindert door besparingen en efficiëntie met 30 % tot 50 PJ, zoals benoemd bij energiebesparing in paragraaf 4.2. Bij dat energiegebruik is bepalend in hoeverre de vervanging mogelijk is van fossiele door hernieuwbare energie. Uitgegaan is van een aandeel van 50 %, dus van 25 PJ, dat grotendeels in Drenthe zelf geproduceerd kan worden, zie bijlage 8. We gaan er van uit dat de huidige geraamde maximale potentie vergroot kan worden, zoals door toekomstige innovaties en diepe geothermie. De energiebesparing en het gebruik van hernieuwbare energie leiden niet tot de gewenste afname van de uitstoot van 0,5 Mton maar tot 1,5 Mton. De opties zijn een grotere aanvoer van hernieuwbare energie van buiten de provincie Drenthe en opslag van CO2. Het doel voor 2050 kan op deze wijze worden bereikt. Op basis van de huidige kennis en geraamde potentie is te verwachten dat, ook na een transitieperiode met opslag van CO2, niet alle duurzame energie in Drenthe wordt opgewekt. Voor een deel zal waarschijnlijk aanvoer van hernieuwbare energie van buiten de provincie nodig zijn. Dat kan bijvoorbeeld door (deelname aan) windparken op zee of misschien van duurzame energie die is omgezet in waterstofgas. Ook voor overige emissies geldt voor 2050 het doel van afname van minimaal 80 % ten opzichte van 1990. Voor de landbouw is uitgegaan van een geraamde afname van 30 % ten opzichte van 2007. Daar bovenop is naar schatting extra inzet mogelijk. De omvang van de mogelijkheden daarvan is nog onzeker en is gesteld op 0,5 Mton. Wat betreft de mineralisatie van veenbodems gaan we er van uit dat de mineralisatie op termijn eindigt. De mogelijkheden voor extra inzet voor besparen en produceren zijn onbekend. Op basis van de huidige kennis is aanvoer van hernieuwbare energie nodig van buiten Drenthe om een duurzame energiehuishouding te realiseren. Het doelbereik voor 2050 is samenvattend aangegeven in tabel 7.
Tabel 7
Doelbereik 2050 voor energiegebruik, opslag, landbouw en veenbodems Thema
Balans
Doel
Raming
Extra
Doel
1990
2020
2050
2050
inzet
bereik
1
Besparen en produceren ****
3,5
3,8
0,5
1,5
0,0
1,5
2
Schoon fossiel
0,0
0,0
0,0
- 0,5
- 0,5
- 1,0
3
Duurzame landbouw
2,2
1,7
0,4
1,3
- 0,5
0,8
4
Mineralisatie veenbodems
0,9
0,9
0,2
0,0
0,0
0,0
6,6
6,4
1,1
2,3
- 1,0
1,3
Totaal
Balans
**** Balans en doel zijn het totaal met aftrek van emissie door energiegebruik landbouw met 0,2 Mton want de totale emissie van de landbouw is apart aangegeven.
5.6
Hernieuwbare energie De emissiedoelstelling wordt ondermeer bereikt door het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie. Dat gebeurt door de productie in Drenthe te vergroten, volgens het in paragraaf 5.3 genoemde spoor Groene energie en slimme systemen. In bijlage 8 is de berekende potentie voor hernieuwbare energie toegelicht. Het aandeel hernieuwbare energie stijgt volgens de energiebalansen met het huidige beleid van ruim 4 % in 2010 naar ruim 14 % in 2020. Daarmee haalt Drenthe de Europese doelstelling voor hernieuwbare energie. Bij het realiseren van de beoogde extra inspanning wordt het aandeel hoger. We gaan er van uit dat de groei van de productie van hernieuwbare energie gepaard gaat met een even grote daling van fossiel energie46
gebruik. Het aandeel wordt dan 16 % in 2020 als het totale energiegebruik gelijk blijft. Daarmee haalt Drenthe dus ook de nieuwe ambitie van het Rijk. Het aandeel wordt zelfs 17,2 % als het door extra inzet bovendien lukt het geraamde totale fossiele energiegebruik van 2020 met tien procent te verlagen tot 61 PJ. Bij het benutten van de maximale potentie voor productie van hernieuwbare energie tot 14 PJ én het realiseren van tien procent besparing op fossiel energiegebruik kan het aandeel hernieuwbare energie stijgen tot bijna 19 %. Tabel 8
Aandeel hernieuwbare energie Thema
2010 PJ
2020
PJ
%
Energiegebruik fossiel
65,044
94,8 67,676
85,8 66,296
84,0 60,906
82,8
2
Hernieuwbare energie
3,569
5,2 11,239
14,2 12,619
16,0 12,619
17,2
68,613
100 78,915
100 78,915
100 73,525
100
1,287
1,541
1,541
1,387
69,900
80,456
80,456
74,912
Totaal Non-energetisch fossiel
Totaal energiegebruik
47
PJ
%
PJ
%
Extra besparing
1
3
%
Extra productie
Zonnepanelen bij Zuidwolde
48
6 Afweging
In het vorige hoofdstuk kwam aan de orde wat de mogelijkheden zijn om de doelstelling voor 2020 te bereiken. In dit hoofdstuk komt aan de orde wat de prioriteiten zijn bij het treffen van maatregelen.
6.1 Uitgangspunten
Treden In de vorige hoofdstukken zijn drie treden benoemd: besparen, produceren en opslaan. De volgorde van de treden is uitgangspunt bij het werken aan duurzaam energiegebruik. Prioriteit heeft het beperken van het fossiele gebruik van energie. Vervolgens is het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie aan de orde. Ten slotte de opslag van kooldioxide. Logisch, want in deze volgorde wordt het probleem het best bij de bron aangepakt. Het zijn als het ware telkens hogere treden om het beoogde effect te bereiken. Als er volstaan kan worden met een eerdere, dan wordt de volgende niet genomen. Die noodzaak is nog sterker omdat opslag een relatief snelle oplossing is maar niet langdurig. We richten ons dus primair op besparen en produceren. Vooral bij efficiënter gebruik hebben innovaties een groot en langdurig effect, maar het ontwikkelen en doorvoeren kost veel tijd. Wat het langst duurt, heeft als eerste aandacht nodig. Er is daarmee dus nóg een reden voor prioriteit voor de eerste trede. De tijdsfactor vraagt om prioriteit voor de maatregelen die op langer termijn het meest effectief zijn.
Efficiënt gebruik energie
Meer hernieuwbare energie produceren en gebruiken in de provincie Drenthe.
besparen produceren
Eventuele afvang, transport en opslag van kooldioxide als tijdelijke noodmaatregel om negatieve effecten van fossiel energiegebruik letterlijk weg te vangen. opslaan
Prioriteitsvolgorde Afbeelding 16. De drie Drentse drempels voor het doelbereik
Omvang De mate waarin wordt bijdragen aan het bereiken van het doel is een belangrijk criterium. In het vorige hoofdstuk is de potentie van de treden bepaald. De eerste trede van het beperken van het gebruik van energie is te gering van omvang voor het realiseren van het gewenste resultaat. Ook extra inzet op het vergroten van de productie van hernieuwbare energie heeft onvoldoende effect. Dan blijft als optie over de afvang, transport en opslag van kooldioxide als tijdelijke maatregel. Het uitgangspunt van de volgorde van de treden, gecombineerde met de potentie daarvan, geeft informatie voor het stellen van prioriteiten. De volgorde van de treden blijft, maar de potentie geeft aan dat alle drie treden nodig zijn, als we in 2020 het gewenste niveau van emissie willen bereiken. Aan alle drie treden zullen we daarom aandacht besteden.
49
Waardering Een derde uitgangspunt is de afweging op provinciaal niveau die betrekking heeft op de provinciale belangen die zijn benoemd in paragraaf 2.3. De energieopties zijn integraal gewaardeerd en dit wordt toegelicht in de volgende paragraaf. De beoordeling van de opties is relevant voor het stellen van prioriteiten. Het gaat niet alleen om de doelstelling voor de afname van uitstoot van kooldioxide. De ruimtelijk, economische en sociale aspecten zijn eveneens belangrijk en niet te vergeten de mate waarin de provincie een rol kan vervullen om het doel te bereiken. Die integrale beoordeling volgt hierna.
6.2 Beoordeling De in het vorige hoofdstuk besproken opties beoordeelden we op effectiviteit. Op basis van de visie betreft dat ook de economische, ruimtelijke en sociale impact. We bepaalden globaal het effect voor de afname van CO2, de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Drenthe, de sturingsmogelijkheden in de rol van de provincie en het sociale aspect. Het resultaat staat in de tabel. Het betreft een deskundigenoordeel (‘expert judgement’) van de provincie Drenthe. De score varieert van zeer goed / zeer veel tot zeer slecht / zeer weinig. Tabel 9
Beoordeling opties duurzame energiehuishouding Optie
CO2
Werk
Rend.
Ruimte
Sociaal
Rol
BESPAREN 1
Industrie
++
+
+
+++
0
+
2
Landbouw
+++
+
+
+++
0
+
3
Biobrandstoffen
+
0
+
++
+
0
4
Elektrisch rijden
++
+
0
++
+
0
5
Utiliteit
+
+++
++
+++
+
+
6
Wonen
++
+++
++
+++
+++
+
PRODUCEREN 7
Zonnestroom
++
++
+
+
+++
+
8
Zonnewarmte
+
++
++
++
+++
0
9
Windenergie
+++
+
+
--
-
+++
10 Waterkracht
0
0
0
++
0
+
11 Groen gas
+
+
0
+
+
+
12 WKO
+
+
++
++
+
++
13 Geothermie
0
0
+
++
0
++
14 Diepe geothermie
+
0
0
++
0
+++
15 Slimme systemen
+
+
0
+
+
+
+++
+
0
0
---
++
OPSLAAN 16 Opslag in gasvelden
De score heeft betrekking op de extra inspanning die redelijkerwijs mogelijk is bovenop wat we al doen voor 2020. De grootheid van de beoordelingsaspecten verschilt per kolom. Het toekennen van betekenis per aspect kan verschillen. Zo kan CO2-reductie belangrijker gevonden worden dan werkgelegenheid of andersom. Scores kunnen dus niet opgeteld worden tot een eindscore per optie. De beoordeling geeft een totaalbeeld van het effect per optie en van het verschil tussen de opties. Zo is bijvoorbeeld het effect van de besparingsmogelijkheden van de gebouwde omgeving via de opties 5. en 6. in alle opzichten positief. Hierna volgt een toelichting op de gemaakte beoordeling.
50
CO2 In deze kolom is een oordeel gegeven over een realistische bijdrage van de optie aan het bereiken van het emissiedoel. De score betreft de bijdrage aan de afname van de uitstoot van kooldioxide. Werk en rendement In de kolom ‘werk’ is aangegeven in hoeverre deze optie leidt tot toename van werkgelegenheid. In de kolom ‘rendement’ is aangegeven wat de kosteneffectiviteit is, ofwel de benodigde tijd om gedane investeringen terug te verdienen. De ingevulde score betreft de potentie voor de werkgelegenheid en het rendement van de betreffende optie.
Werkgelegenheid
Aanzienlijk Isolatie in bestaande bouw Isolatie in nieuwbouw Zon-pv Zon-pv (commodity prijs) (consumentenprijs)
Ongunstig
Klimaatbeheersing, Apparaten utiliteit (comm. & niet-comm.
Biomassa
Gunstig
Kosteneffectiviteit Kleinschalige wind Grootschalige wind
Beperkt Afbeelding 17. Werkgelegenheid en kosteneffectiviteit energiemaatregelen42
Ruimte De schaal en impact op de omgeving verschillen per optie en locatie. De omvang en de impact zijn hier generiek aangegeven. De score betreft de mogelijkheid voor inpasbaarheid; bij een lage score is de inpasbaarheid slecht en is dus de invloed op de omgevingskwaliteit groot.
42 Uit: Provincies en Groene Groei, concept oktober 2012, IPO werkgroep Energietransitie, CE Delft en TNO
De donkergroene combinaties zijn uit oogpunt van kosteneffectiviteit en werkgelegenheid zeer interessante investeringen.
De middengroene combinaties zijn uit oogpunt van werkgelegenheid interessant, maar zijn niet altijd kosteneffectief.
De lichtgroene combinaties kennen bescheiden werkgelegenheidseffecten en zijn nog niet kosteneffectief.
Zonnepanelen zijn rendabel bij consumentenprijs inclusief belastingen en windenergie is niet rendabel maar door rijksbijdragen zijn investeringen rendabel waardoor het een belangrijke economische drager is geworden in plattelandsgebieden. 51
Sociaal Het sociale aspect betreft in dit verband de maatschappelijke impact. Die heeft te maken met positieve of negatieve betrokkenheid en draagvlak die zijn te verwachten of te realiseren. Het positieve of negatieve kan samenhangen met de mogelijkheid van beïnvloeding van keuzes, betrokkenheid en belang van de inwoners. De score betreft een beoordeling in hoeverre inwoners nu warm lopen voor de optie. Rol De sturingsmogelijkheden van de provincie verschillen per optie. In deze kolom is een oordeel gegeven over de mate waarin door de provincie sturing kan worden gegeven aan de gewenste ontwikkeling. Bijvoorbeeld met regelgeving, vergunningverlening, faciliteiten, informatie, beïnvloeden van beleid, financiële prikkels. De score betreft de mate van beïnvloeding die mogelijk is gezien vanuit de positie en de rol van de provincie. Uit de beoordeling volgt dat opties verschillen in waardering met een rangorde. Uit combinatie met het uitgangspunt van de treden en de potentie volgt dat de prioriteitsvolgorde van de treden geldt, maar dat ingezet wordt op alle treden en dat daarbinnen de hoogst gewaardeerde opties prioriteit hebben. Het hanteren van de hiervoor genoemde uitgangspunten is een hulpmiddel bij het maken van keuzes: Treden:
Omvang:
Waardering:
Besparen
Spoor I-III
Opties 1-6
Produceren
Spoor IV
Opties 7-15
Opslaan
Spoor V
Optie 16
Keuze:
Prioriteiten
Het is echter geen formule waarbij het toepassen vanzelf leidt tot de uitkomst. De mogelijkheden en de waardering geven een richting aan, maar leiden niet zondermeer tot een keuze. Daarvoor is het te complex, allerlei overwegingen zijn van invloed. Hierna worden afwegingen per trede beargumenteerd op de volgende aspecten voor zover die relevant zijn: • Emissie: de bijdrage aan de afname van de uitstoot van kooldioxide • Zelfvoorziening: de bijdrage aan de toename van leveringszekerheid door eigen energie • Economie: de bijdrage aan de economische ontwikkeling door werkgelegenheid en rendement • Ruimte: de ruimtelijke inpasbaarheid en de invloed op de omgevingskwaliteit • Sociaal: de maatschappelijke invloed of het draagvlak en de betrokkenheid van inwoners • Rol: de sturingsmogelijkheden gezien de rol en de positie van de provincie
6.3 Besparen De mogelijkheden voor besparing gaan over de volgende sporen en bijbehorende opties. Groene grondstoffen en productieprocessen: industrie en landbouw Groene mobiliteit: biobrandstoffen en elektrisch rijden Groene utiliteit en wonen: utiliteit en wonen
52
Emissie De omvang van de gewenste afname is zeer groot omdat het fossiele energiegebruik zeer groot is en zelfs stijgt. Voor de afname van de uitstoot zijn de verschillen tussen de opties niet groot, alle opties zijn op dit punt relevant. De toppers zijn de voeding en genotmiddelenindustrie, elektrisch rijden en wonen. Onder voeding en genotmiddelen vallen bijvoorbeeld Avebe en zuivelverwerkende bedrijven zoals Domo en DOC. Landbouw is door de omvang van overige emissies een belangrijke sector. Wat betreft verkeer en vervoer wordt nu uitgegaan van een toename met een factor vier voor zowel elektrisch rijden als gebruik van biobrandstoffen, dus extra toename betekent nóg grotere inzet. Op besparing via huishoudens en gebouwen wordt al flink ingezet en intensivering is een belangrijke kans. Zelfvoorziening Zelfvoorziening en leveringszekerheid hebben alleen indirect betrekking op efficiënt energiegebruik. Door zelf hernieuwbare energie op te wekken, ontstaat er een grotere mogelijkheid het fossiel energiegebruik te beperken. Dit aspect is niet onderscheidend voor de keuze tussen opties. Economie Opvallend is dat vooral de opties utiliteit en wonen positief scoren. Deze dragen het sterkst bij aan werkgelegenheid. Besparing is vooral marktwerking. Het accent ligt op renderende maatregelen in gebouwen zoals isoleren en klimaatbeheersing. In de bestaande woningbouw gaat het bijvoorbeeld om isolatie van de schil. In de nieuwbouw gaat het om toepassing van innovaties in techniek en proces (ketenintegratie binnen de bouwkolom). We doen ervaring op in vijf gemeenten in zo geheten Excellente gebieden voor energiezuinige nieuwbouw. Ruimte Besparing vindt bijna geheel plaats zonder ruimtelijke gevolgen. Bijvoorbeeld isolatie of efficiënte processen in bedrijven. Sociaal Vooral bij wonen en mobiliteit is er impact. Bijna driekwart van de huishoudens in Nederland probeert actief het energiegebruik te verminderen43. Rol Voor alle besparingsopties is de rol van de provincie beperkt. Sturing op gedrag en bewustwording is vooral een rol voor gemeenten en Natuur en Milieufedratie Drenthe bij de opties wonen en mobiliteit. De provincie kan daarbij vooral sturen op goede randvoorwaarden, zoals via de bijdrage aan, en de afspraken met de milieufederatie. Voor de industrie gaat het om stimuleren van innovatie en investeringen via DEO. Voor utiliteit zijn er sturingsmogelijkheden door intensivering van de handhaving van de Wet Milieubeheer.
6.4 Produceren Het betreft de productie van groene energie betreft zonnestroom, zonnewarmte, windenergie, groen gas, waterkracht, WKO, geothermie, diepe geothermie en slimme systemen.
43 Onderzoek onder ruim duizend huishoudens door Milieu Centraal. Bron: Reformatorisch Dagblad, 15 oktober 2012. 53
Emissie Toename van groen gas, WKO en windenergie leveren in 2020 een grote bijdrage. Extra groei wordt beperkt door beschikbaarheid van biomassa voor groen gas en ruimtelijke beperkingen voor windenergie. De potentie voor extra productie in 2020 is geraamd voor de diverse opties. Zo kan zonnestroom, zonnewarmte en bodemenergie sterker toenemen dan nu is voorzien en kunnen slimme systemen sterker bijdragen. Waterkracht heeft nauwelijks potentie. Dit spoor scoort het hoogst door combinatie met besparing in de traditionele energiesector op fossiel energiegebruik of opslag. De energiesector groeit in fossiel energiegebruik en de omvang van de uitstoot is in deze sector het grootst. Hierdoor is ook de waardering voor maatregelen in deze sector groot. Zelfvoorziening Bij uitstek is zelfvoorziening een positieve factor bij meer productie van groene energie en met lokale slimme systemen, hoewel zelfvoorziening in Drenthe op lange termijn niet mogelijk lijkt. Door ‘eigen’ productie lokaal in Drenthe is er ook op een hoger schaalniveau grotere zelfvoorziening. We zijn dan niet afhankelijk van invoer. Die productie en levering kan lokaal zijn, maar meestal gaat het om lokale productie en levering aan het netwerk voor gas en elektriciteit. Bij zelfvoorziening en productie is te denken aan integrale concepten in combinatie met besparen. Bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen in gebouwen voor hogere energielabels, efficiënter energiegebruik door slimme systemen, ventilatietechniek en warmtenetten, groene energie door zonnepanelen en warmte- en koude opslag. Economie Het economische effect in Drenthe is beperkt en is vooral indirect. Er zijn geen productiebedrijven voor bijvoorbeeld zonnepanelen of windturbines. Het betreft naar verwachting vooral de aanleg van installaties. De positieve waardering heeft daarom vooral betrekking op zonnestroom (plaatsen zonnepanelen), zonnewarmte (plaatsen zonneboilers), bodemenerige (aanleg WKO-installaties) en slimme systemen (advisering en aanleg) Ruimte We spreken van ‘energielandschappen’ omdat grotere productie van groene energie een zichtbare plaats krijgt en van invloed is op de omgeving. Toch scoren over het algemeen de opties positief omdat het effect gering is. De waardering is subjectief. Een windturbinepark kun je ook ‘mooi’ vinden. De waardering van deze optie is relatief laag omdat de ruimtelijke invloed groot is. Het vraagt om zorgvuldige afweging en processen. Sociaal De motivatie van huishoudens en bedrijven is over het algemeen groot. Eigen productie scoort over het algemeen hoog, zoals zonnestroom. De optie windenergie scoort negatiever door het effect op de omgevingskwaliteit, terwijl de bijdrage voor het doelbereik juist relatief groot is. Rol Bij uitstek is de waardering op dit aspect hoog. De realisatie van productie van groene energie kan in de provincie in belangrijke mate gestuurd worden. De opties zijn op dit punt daarom bijna allemaal hoog gewaardeerd.
54
6.5 Opslaan
Emissie De sector met toename van uitstoot is de sector Energie, door de toegenomen opwekking van elektriciteit. Dat betreft vooral de WKK in Schoonebeek in de stoomfabriek voor de oliewinning. Buiten Drenthe zijn bronnen die groot genoeg zijn voor afvang, transport en opslag. Bijvoorbeeld van centrales in Groningen. De redenering is dan dat het doel kan worden bereikt door bij te dragen aan doelbereik over de grenzen heen. Omdat ‘toevallig’ de puntbronnen bij elektriciteitsopwekking in Drenthe te klein zijn, wordt er dan een bijdrage geleverd aan de doelstelling op hoger schaalniveau, waarbij de omvang van het effect voor de helft aan Drenthe wordt toegerekend. De gedachte is gebaseerd op bovenprovinciale uitwisseling: zo kan in Drenthe geen grootschalig windpark op zee gerealiseerd worden, maar hebben we wel veel ‘lege’ gasvelden beschikbaar. De optie levert dan in één klap doelbereik op. Maar omdat het de derde trede is, is het alleen als optie in beeld wanneer de eerste twee treden onvoldoende opleveren. Tot 2020 is dat het geval en ver daarna waarschijnlijk ook nog. Zelfvoorziening Opslag kan positief gewaardeerd worden voor toename van zelfvoorziening. In combinatie met lokale productie van elektriciteit is afvang, transport en opslag mogelijk. Bijvoorbeeld bij integrale concepten als ‘gas to wire’. Daarbij vindt geen dure compressie van resterend lage drukgas plaats, maar wordt het gas direct ‘verstroomd’. Dat kan voordelig zijn in combinatie met injectie van kooldioxide met behulp van kleine mobiele centrales. Deze kunnen bijvoorbeeld leveren aan het netwerk als bij weinig zon en wind er minder productie is van groene energie. Economie De economische kansen zijn positief gewaardeerd. Dat betreft de situatie dat Drenthe nationaal en internationaal koploper is voor opslag. Dat heeft vooral effect in verband met het ontwikkelen en toepassen van benodigde meet- en regeltechniek. Het rendement is in de toekomst sterk afhankelijk van marktprijs en dus beleid over plafonds en handel in rechten. Een mogelijkheid op termijn is de afvang en het transport van CO2 met gezamenlijke opslag in Zuidoost-Drenthe. Ruimte Het ruimtelijk effect van opslag is zeer gering. Een installatie voor compressie is klein en er zijn bestaande tracé’s van leidingen. Sociaal Op dit punt scoort deze optie negatief. De maatschappelijke weerstand is op dit moment zeer groot. Dit is overigens in strijd met de feiten over veiligheid en milieueffecten. Rol De keerzijde van de negatieve beoordeling op het sociale aspect is dat er een grote rol mogelijk is voor de realisatie. Bijvoorbeeld door het ruimtelijk beleid en het zorgen voor goede processen en communicatie bij rijksvergunningverlening bij eventuele projecten. Een belangrijk aspect is het zorgen voor een maatschappelijk debat over het gebruik van de ondergrond.
55
6.6 Conclusie Evident is dat de stappen van alle drie treden relevant zijn voor het doelbereik en dat de aspecten ‘overige emissies door landbouw’ en ‘mineralisatie van veenbodems’ aandacht vragen. Dat blijkt uit de kwantificering van de opties. Het is nog maar de vraag in hoeverre potentiële extra inspanning mogelijk zal zijn. Er valt dus weinig te kiezen. Alle zeilen moeten worden bijgezet. Uit de waardering van de mogelijkheden volgt wel in welk opzicht opties het meest succesvol zullen zijn, gezien vanuit de beoordeelde aspecten. Met de visie in hoofdstuk 3 als vertrekpunt, leidt de integrale beoordeling niet tot prioriteiten, maar de waardering geeft wel een beeld van kansen en barrières die aan de orde zijn bij het vervullen van onze rol. Zo zijn bijvoorbeeld windenergie en opslag zeer effectief om het doel te bereiken. Barrières zijn daarbij het ruimtelijke effect en het sociale effect. De bepalende factor voor prioriteitstelling is niet de waardering van de opties, maar keuzes in de inzet per optie bij partijen die kunnen zorgen voor het bereiken van het resultaat. Het gaat er niet om de vraag óf we het doen, maar om de vraag wie wat doet en wat de meest succesvolle aanpak is. Uit de waardering volgt een beeld van een mogelijke succesvolle aanpak. Nog los van de vraag welke partij een bepaalde rol speelt daarbij. Nogmaals: het betreft de relatief korte termijn tot 2020. Uit de kansen en barrières komen inhoudelijke conclusies voort. Per spoor komt de volgende gewenste aanpak in beeld. I Groene grondstoffen en productieprocessen Grote kansen voor het spoor van het besparen liggen bij inzet voor het beperken van energiegebruik in de industrie, met het accent op de voedselsector, en door het efficiënt gebruiken van fossiele energie bij de productieprocessen. Daarbij is te denken aan innovaties, aan warmtenetten en aan combinatie met productie van hernieuwbare energie, zoals industriële vergisting en zonnepanelen. Dit is vooral interessant omdat er weinig barrières zijn, het is een financieel en technisch vraagstuk dat investeringen en inventiviteit vraagt. Bij dit spoor zijn ook de kansen in het beperken van overige emissies in de sector landbouw een opvallende kans en het beperken van de mineralisatie van veenbodems. II Groene mobiliteit De kansen bij besparen in de sector verkeer en vervoer zijn beperkt. Het voordeel is anderzijds dat er weinig barrières zijn. Hier is de sleutel de omslag van gebruik van fossiele brandstoffen naar hernieuwbare, zoals groen gas, biodiesel en elektriciteit. Bij de regionale mogelijkheden is te denken aan het zorgen voor randvoorwaarden zoals beschikbaarheid van biobrandstoffen, voldoende laadpunten, voorlichting en het stimuleren van het omschakelen van voertuigen die rijden op hernieuwbare energie. III Groene utiliteit en wonen Voor energiebesparing in de bebouwde omgeving zijn de kansen uitgesproken groot, met weinig barrières. In combinatie met groene mobiliteit en groene productie komt voor de inwoner van Drenthe bijvoorbeeld het volgende plaatje te voorschijn: de zelf opgewekte stroom van de energieleverende woning wordt ook gebruikt voor elektrisch eigen vervoer. Daarbij lijkt de sleutel te liggen in voorlichting en zorgen voor financiële randvoorwaarden om renderende investeringen te doen. IV Groene productie en slimme systemen De toename van productie van hernieuwbare energie biedt grote kansen, vooral op het gebied van windenergie. Daarbij is echter veel te overwinnen wat betreft het effect op ruimtelijk en sociaal gebied. We doen al heel veel aan hernieuwbare energieproductie. De mogelijkheden voor nog meer op korte termijn zijn beperkt. De grootste kans met de minste barrières is diepe geothermie. 56
V Schoon fossiel Als we buiten onze grenzen kijken is dit de meest kansrijke optie voor doelbereik. De barrière is echter ook het grootst omdat er veel maatschappelijke weerstand is. Nationaal is deze optie aan de orde, zoals dat ook wereldwijd geldt44. Eventuele aanvoer van kooldioxide en opslag in Drenthe wordt in dat geval voor de helft toegerekend aan Drenthe als provinciaal doelbereik. Uit het voorgaande blijkt, dat het bepalen van een strategie voor het bereiken van een duurzame Drentse energiehuishouding door veel facetten wordt bepaald. We kunnen niet uitsluitend op basis van directe vertaling van de resultaten van de waardering van alle opties komen tot beleidskeuzes voor een bepaalde optie, voor een bepaalde vorm van energie of energiegebruik, in relatie tot belangen, waardering en weging daarvan op een bepaalde locatie. Die afweging is complex. We beargumenteren daarom mogelijke beleidskeuzes op het niveau van opties, op basis van de informatie in de voorgaande hoofdstukken. Het accent ligt daarbij op wat we als provincie zelf kunnen doen en wat we van anderen verwachten. Daarom gaan we eerst in op de positie van de provincie bij de beoogde transitie en de strategische keuzes daarbij.
44 Global Energy Assessments, GEA, 2012: Global Energy Assessment – Toward a Sustainable Future, Cambridge University
Press, Cambridge UK and New York, NY, USA and the International Institute for Applied Systems Analysis, Laxenburg, Austria 57
Koolzaadveld bij Zuidwolde. De koolzaadolie wordt lokaal gebruikt als voertuigbrandstof. 58
7 Strategie
In het vorige hoofdstuk staan de prioriteiten bij de uitvoering van maatregelen in Drenthe om een zo groot mogelijk effect te bereiken. De conclusie is dat het stellen van prioriteiten niet aan de orde is omdat alle mogelijke opties benut moeten worden. In dit hoofdstuk verkennen we voor de energiestrategie welke rol daarbij gewenst is voor de partijen die het kunnen realiseren en welke instrumenten ingezet kunnen worden om de kansen te benutten en belemmeringen te overwinnen. Op basis van de beïnvloedingsmogelijkheden van de provincie geven we in dit hoofdstuk een richting aan voor de uitvoering.
7.1 Transitie Het bewerkstelligen van de transitie betekent niet alleen dat we naar zinvolle maatregelen kijken om het doel van 2020 te bereiken, en om op tijd de kansen te benutten die er zijn. Want de doorkijk naar 2050 is bepalend voor de prioriteiten van nu. De landelijke inzichten betreffen het belang van internationale actie, de benodigde tijd voor technologieontwikkeling, kosten, benodigde technieken en perspectieven per sector. Hier volgen een paar belangrijke punten45. Langdurig proces Een CO2-arm energiesysteem in 2050 vergt een ingrijpend en langdurig veranderingsproces. Trajecten voor het ontwikkelen van innovatieve technologieën beslaan vaak tientallen jaren. De redenen hiervoor zijn zowel technologisch als institutioneel. Het kost veel tijd om bestaande producten en processen te vervangen door nieuwe en om de bijbehorende productieketens en infrastructuur in te richten. De transitie naar een nieuw energiesysteem vergt daardoor al gauw een termijn van veertig jaar. Bouwstenen Van belang is het benutten van alle belangrijke bouwstenen voor de in 2050 te bereiken transitie. Dat zijn vermindering van de energievraag, inzet van biomassa en andere hernieuwbare bronnen, afvang en opslag van CO2 en elektriciteitsproductie zonder uitstoot van CO2 in combinatie met een hoger aandeel elektriciteit in het energiegebruik (elektrificatie). Dit is van belang voor de afname van de uitstoot van de energiesector zelf en om die in andere sectoren mogelijk te maken. Vooral in de gebouwde omgeving en de vervoerssector kan dan meer gebruik worden gemaakt van technieken die zijn gebaseerd op elektriciteit, zoals elektrische auto’s en warmtepompen. De transitie is een proces met een aanloopperiode in de oude situatie, een versnellingsperiode en het bereiken van het resultaat van de duurzame energiehuishouding. De transitietheorie46 beschrijft hoe een systeem van de ene vorm naar de andere transformeert. In dit geval van een
45 Planbureau voor de Leefomgeving en het Energieonderzoekcentrum Nederland 46 Bron: Grootschalige toepassing van zonne-energie in Drenthe, een verkenning van taken en kansen, Bauke Jonkman, Master thesis faculteit Ruimtelijke Wetenschappen Rijksuniversiteit Groningen / provincie Drenthe, 24 september 2012.
De theorie is afkomstig van Rotmans, J., Kemp R., Asselt, van M. (2001). More evolution than revolution: transition management in public policy. Foresight, 3 (1),15 – 31. 59
maatschappij gebaseerd op fossiele brandstoffen naar een maatschappij met een duurzame energiehuishouding. We zitten nu nog in de fase van voorontwikkeling of het begin van de versnelling, want de energiehuishouding is nog voor 95 % gebaseerd op fossiele energie. Voor het bereiken van de versnelling is ingrijpen van de overheid nodig. Bij transitie zijn de volgende fasen te onderscheiden. • • • •
Voorontwikkelfase: stabiele fase waarin kleine veranderingen plaats vinden. Take-off fase: veranderingen worden zichtbaar en de gevestigde orde wordt beïnvloed. Versnelling: veranderingen kunnen elkaar in snel tempo opvolgen. Stabilisatie: er ontstaat een nieuw evenwicht met nieuwe hoofdrolspelers.
De huidige populariteit van zonnepanelen in Nederland is een voorbeeld van de take-off fase. Een voorbeeld van versnelling is de grote groei in de productie van hernieuwbare energie in Duitsland. Bij de transitie zijn er schaalniveaus. Mondiaal op macroniveau zijn het trage processen zoals de klimaatproblematiek en schaarse grondstoffen. Op lokaal microniveau gaat het om individuele beslissingen en kleine veranderingen die bijvoorbeeld voortkomen uit bewustwording van consumenten en het deel van het inkomen dat nodig is voor energie. Hier tussenin zitten op het middenniveau de overheden en bedrijven die hierop reageren en ontwikkelingen in bepaalde mate kunnen beïnvloeden. Zie afbeelding. Op de verticale as kunnen de maatregelen gezet worden om de transitie te bereiken.
Stabilisatie
Versnelling
Voorontwikkeling
Take-off Tijd
Afbeelding 18. Transitie
7.2
Strategische positie De provincie is een democratisch gelegitimeerde overheid die haar eigen beleid uitvoert (‘autonoom beleid’) of op basis van nationale wetgeving een taak heeft gekregen om beleid uit te voeren (‘medebewind’). Het betreft hier energiebeleid van de provincie zelf, om voor het geografische gebied van de provincie onze verantwoordelijkheid te nemen om nationale en Europese doelstellingen te helpen realiseren. De provincie heeft als één van de drie Nederlandse overheidslagen een typische letterlijke tussenpositie. De uitvoering is vrijwel geheel in handen van anderen. Samenwerking met vooral gemeenten en waterschappen is nodig. En natuurlijk 60
met uitvoeringspartners, om besparen, produceren en opslaan mogelijk te maken. Voor het realiseren is beleidsbeïnvloeding en samenwerking met andere provincies en het Rijk nodig en het scheppen van goede randvoorwaarden voor realisatie in de provincie. De rol van de overheid bij het bereiken van de transitie kan heel groot zijn. We kunnen en willen vanuit onze tussenpositie een sleutelrol vervullen. Die rol is vooral het zorgen voor de doorwerking. Aan het ene uiterste bestaat de uitvoering zelf uit het bij elkaar brengen van partijen, kennisuitwisseling, scheppen van ruimtelijke en financiële randvoorwaarden. Maar minstens zo belangrijk zijn er aan het andere uiterste grote mogelijkheden voor het beïnvloeden van het beleid op hogere schaalniveaus. Zoals lobby in Den Haag en Brussel voor bijvoorbeeld de inzet van Europese fondsen, het zorgen voor stimulerende landelijke regels en het realiseren van systeemverandering waar nodig. Er is een grotere focus op de kerntaak van de provincie, namelijk het realiseren van de kaders voor de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van Drenthe in relatie tot het te bereiken doel voor het energiebeleid. Versnelling van uitvoering is gericht op specifieke thema’s en scheppen van goede randvoorwaarden zoals in het huidige Energieprogramma 2012-2015. Inbreng van de provincie is in ieder geval aan de orde bij gemeentegrensoverschrijdende maatregelen, als provinciale belangen in het geding zijn en bij procedures van het Rijk zoals bij windenergie en geothermie. In het algemeen is de rol van de provincie vooral voorwaarden scheppend en het bieden van faciliteiten om uitvoering te bevorderen. Bijvoorbeeld zoals nu bij energiebesparing in relatie tot de bebouwde omgeving gebeurt. Beïnvloeden beleid - SNN - NL - EU
Uitwisselen realisatie doelbereik met andere provincies
Afbeelding 19. Positie van de provincie
Provinciaal doel duurzame energie huishouding
Import en export duurzame energie
Realisatie in Drenthe - besparen - produceren - opslaan
Het invullen en uitvoeren van de route naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050 is alleen mogelijk met inzet en samenwerking van alle betrokken partners. Overheden en partners kunnen dat door implementatie van innovatieve technologie, geschikte financieringsconstructies, instrumentkeuze, lastenverdeling, nieuwe samenwerkingsverbanden tussen betrokken bedrijven en de overheid, ruimte voor maatschappelijke initiatieven en het benutten van kansen op nieuwe markten. De inspanning van de provincie voor de uitvoering in Drenthe is mogelijk door de inzet van overheidsinstrumenten voor de uitvoering. Dat betreft voorzieningen, informatie, regels en geld in de vorm van heffingen of bijdragen. Meestal worden een mix van meerdere beleidsinstrumenten ingezet. Uit de positie van de provincie bij de energietransitie en de positie in het 61
staatsbestel volgt dat de inzet van de provincie zicht richt op de volgende twee hoofdzaken. • Het enerzijds beïnvloeden van het beleid op een hoger schaalniveau (goede beleidsmatige randvoorwaarden). Hierbij ligt het accent op lobby, bestuurlijk en ambtelijk overleg, wettelijke advisering e.d. • Het anderzijds selectief inzetten van instrumenten (goede randvoorwaarden voor realisatie). Hierbij ligt het accent op het verbindingen leggen, belemmeringen wegnemen, deelnemen e.d.
7.3
Strategie doelbereik
Energieproductie Het produceren van hernieuwbare energie in Drenthe is iets anders dan het gebruiken van hernieuwbare energie in Drenthe. Groen gas en groene elektriciteit worden immers op het distributienet gezet. Voor een duurzame Drentse energiehuishouding is minimalisatie van het fossiele finale energiegebruik nodig. Dat is alleen mogelijk als er voldoende productie van hernieuwbare energie is. Ons uitgangspunt is dat we die productie in Drenthe toerekenen aan Drenthe voor het realiseren van de doelstelling. Samen met partners leveren we een grote inspanning voor duurzame productie en we willen als organisatie daarin een belangrijke rol blijven spelen en die intensiveren. Grensverkeer Bij de energiebalans voor 2020 is gekeken naar het energiegebruik in de provincie Drenthe. Er is echter ook grensverkeer. Dat doet niet af aan onze verantwoordelijkheid voor duurzaam energiegebruik in Drenthe zelf. Het betreft de biodieselproductie en afvalverbranding voor Duitsland. We rekenen de biodieselproductie van de fabriek in Emmen dus niet mee. Dat betreft 80 duizend liter of 2,611 PJ per jaar. Dit levert een afname op van 2,2 kg per liter, inclusief teelt, transport en verwerking. Dat is 0,176 Mton. Anderzijds rekenen we ook niet de afvalverbrandig voor Duitsland mee die op de grens staat in Coevorden. Schaalniveau Drenthe heeft voor het eigen energiegebruik verantwoordelijkheid in relatie tot de doelstelling voor het beperken van de uitstoot. De Europese doelstelling is immers vertaald naar een kwantitatief doel voor het geografische gebied van Drenthe. Anders gezegd: Drenthe werkt met haar eigen aandeel aan het beperken van de wereldwijde klimaatverandering door het beperken van het gebruik van fossiele energie. De inspanning voor een duurzame energiehuishouding kan verder reiken. Op onderdelen kan in Drenthe naar verhouding een grotere of kleinere inspanning geleverd worden die op een hoger schaalniveau effect heeft, zoals de biodieselproductie voor de Duitse markt. Uitwisseling Het is dus mogelijk, of het kan zelfs gewenst zijn, op een hoger schaalniveau inspanning te leveren voor het bereiken van de doelstelling voor dat hogere schaalniveau. Dit met inachtneming van onze eigen taakstelling voor een duurzame energiehuishouding. Om daaraan recht te doen is het nodig de inspanning voor derden apart in beeld te brengen. Anderzijds is het deels mogelijk het energiegebruik te verduurzamen door hernieuwbare bronnen van elders te benutten. Wereldwijde compensatie is een tijdelijke oplossing en geen doelbereik. Een voorbeeld daarvan is de aankoop van klimaatcertificaten waardoor klimaatmaatregelen ergens anders op de wereld worden getroffen, zoals voor projecten voor hernieuwbare energie in India of aanleg van bossen in Afrika. 62
Emissie In bijlage 9 staat een totaaloverzicht van de uitstoot van broeikasgassen. De energiebalans gaat over de uitstoot door ons energiegebruik. Het probleem is echter groter: de emissie van methaan en lachgas door de landbouw en de mineralisatie van veenbodems. Ook het verminderen van deze uitstoot is aan de orde en daarin heeft de provincie een rol. Het betreft in samenwerking met waterschappen en landbouw werken aan het beperken van de mineralisatie, want die kan beperkt worden door peilbeheer, zie onze beekdalenvisie. Ook stimuleert de provincie duurzame bedrijfsvoering in de landbouw op integrale wijze, inclusief energie- en klimaatmaatregelen. Het effect van het project ‘Duurzaam boer blijven in Drenthe’ is groot en het is gewenst deze aanpak op grotere schaal en intensief voort te zetten. Ambitie Het bereiken van het emissiedoel in 2020 vraagt extra inzet. Per thema is de omvang daarvan aangegeven in tabel 6. Voor de langere termijn is de ambitie een duurzame energiehuishouding in 2050. In dat verband is van belang het benutten van de maximale potentie voor hernieuwbare energie in Drenthe. Die is geraamd in bijlage 8. In de periode van transitie is het mogelijk dat de provincie Drenthe door middel van opslag van CO2 bijdraagt aan de nationale emissiedoelstelling. Die omvang overstijgt in potentie in meervoud onze provinciale doelstelling. Hier staat tegenover dat waarschijnlijk de productie van hernieuwbare energie in Drenthe niet voldoende is voor het realiseren van een duurzame energiehuishouding.
7.4
Economische en ruimtelijke strategie De energietransitie is een opgave voor Drenthe. Het bereiken van de emissiedoelstelling is een zaak van de Drentse maatschappij. In deze paragraaf verkennen we de mogelijke strategie op hoofdlijnen. Energiemaatregelen zijn van belang voor de economische ontwikkeling. Of het nu gaat om efficiency maatregelen of om nieuwe productietechnieken (innovatie). Het perspectief van die twee is wel verschillend. Aan de ene kant leiden efficiencymaatregelen vrijwel direct tot kostenbesparingen. Energiebesparing en dus kostenbesparingen bij traditionele efficiency maatregelen zijn vanuit bedrijfeconomisch perspectief aantrekkelijk. We zien hier vooral een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf. Het is geen speerpunt voor het economische beleid en het past niet bij de provinciale rol om ons economisch beleid daarop in te zetten. Aan de andere kant heeft innovatie vaak een langere termijn, en is deze ook meer met onzekerheden omgeven. Immers, niet elk initiatief op dit vlak zal tot ontwikkeling komen. Toch is juist de inzet op innovatie interessant. Innovatie is één van de speerpunten binnen het economische beleid47. Door productinnovatie en/of procesinnovatie kunnen nieuwe afzetmarkten bereikt worden. Innovatie leidt tot werkgelegenheid en toegevoegde waarde. Dat zijn twee van dé primaire doeleinden van ons economisch beleid. De provincie richt zich daarbij vooral ook op het overbruggen van een cruciale fase, de zogeheten ‘valley of death’. Het is de fase waarin bedrijven of kennisinstellingen innovatieve concepten ontwikkelen en die willen commercialiseren. Juist dan kan een steuntje in de rug bijdragen aan de realisatie. Op het moment dat het initiatief tot wasdom is gekomen, trekt de overheid zich terug. Economisch kiezen we voor focus op nieuwe productietechnieken. Dit is het meest interessant.
47 Kader voor Economische Investeringen (KEI), Jaarprogramma 2013, concept 12 november 2012. 63
Het accent op innovatie lijkt haaks te staan op de beoordeling van de energieopties in tabel 4, maar dat is niet het geval. De werkgelegenheid die samenhangt met efficiencymaatregelen is inderdaad positief. Het betreft zaken als installatie, advisering, bouw, renovatie en dergelijke waarbij de markt zich ontwikkelt48. De werkgelegenheid gepaard gaande met innovatie heeft een meer structureel karakter met een sterk effect op de lange termijn. Het draagt daarmee bij aan economische structuurversterking, hét uitgangspunt van het economische beleid. Over de mogelijke ruimtelijke strategie kunnen we kort zijn. Deze vloeit rechtstreeks voort uit de visie. Een duurzame energiehuishouding betekent groene groei in een groen Drenthe. Met innovatie, efficiëntie en sterke groei van productie van hernieuwbare energie. De Drentse kernkwaliteiten worden daarbij niet opgeofferd aan energiedoelen. We zijn trots op ons Drentse landschap met ruimte, rust, natuur, stilte, cultuurhistorie, archeologische en aardkundige waarden. Het is belangrijk op provinciaal niveau de realisatie af te wegen binnen de eisen van een goede omgevingskwaliteit. Er verandert echter wel degelijk wat, er komt een nieuwe generatie energielandschappen. De realisatie van windenergie is daarbij het meest prominent. De situering van windturbines is ruimtelijk beperkt tot het zoekgebied. Realisatie van het doel vraagt provinciale keuzes en gebiedsgerichte processen voor het scheppen van nieuwe energielandschappen. De ruimtelijke gevolgen, de mogelijkheden van inpassing, afweging van ruimtelijke effecten is een belangrijk aspect van de transitie. Dat heeft verschillende schaalniveaus. De verkenning van de mogelijkheden voor het bereiken van de emissiedoelstelling in dit rapport, leidt tot het bepalen van beleid in de Energiestrategie Drenthe. Dat wordt uitgewerkt en ruimtelijk vertaald en zichtbaar gemaakt in beelden van het energielandschap van de toekomst. De energietransitie vraagt landelijk om belangrijke keuzes, zoals inpassing van energie-infrastructuur. Bij uitstek op regionale schaal is een integrale afweging van alle omgevingsaspecten goed mogelijk in relatie tot de energiedoelstelling. De afweging van mogelijkheden, effecten en belangen bij planvorming is een belangrijk aspect van onze bijdrage aan de transitie. Het realiseren van balans in die afweging in deze beleidsverkenning is de basis van de energiestrategie. Op een hoger schaalniveau gaat het om de Drentse bijdrage aan het positioneren van het Noorden als energieregio. Het betreft inzet voor een sterkere aanwezigheid van de economische topsector energie in het Noorden49. We helpen daarmee regionaal aan realisatie van de landelijke ambitie van het Rijk voor het verduurzamen van de energiehuishouding. Daarbij is sterke samenwerking nodig tussen regionale partners en de realisatie van integrale concepten. Hierna gaan we inhoudelijk in op de mogelijke beleidskeuzes voor de vijf strategische sporen. Dit laatste deel van deze beleidsverkenning volgt uit al het voorgaande en is bedoeld als bouwsteen voor het concept van de Energiestrategie Drenthe. Het is daarom geformuleerd als conceptbeleid, waarover in het kader van de Energiestrategie Drenthe besloten wordt. We geven eerst aan wat in concept de beleidskeuze is. Dat betreft de extra beleidsinzet ten opzichte van wat we in 2020 bereiken met het realiseren van het bestaande, ingezette en al voorgenomen beleid. We gaan daarbij zo nodig ook in op het nieuwe regeringsbeleid. We geven daarna aan wat de mogelijke provinciale inzet is voor de realisatie en wat we van anderen verwachten. Daarop volgt ten slotte een nadere motivatie als toelichting op de voorgestelde keuzes. De
48 Ook in de isolatietechniek, bouw en renovatie zijn innovaties aan de orde in zowel processen en technieken. Voorbeeld is het plaatsen van een volledig nieuwe schil om een bestaande woning, zodat het gebouw energiezuiniger wordt (van label F naar label A of zelfs A+++). Hierbij wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van plantaardige bouwmaterialen geteeld op substraat in (leegstaande) gebouwen. Dit is gebaseerd op de filosofie van ‘cradle to cradle’ (wieg tot wieg), waarbij alle gebruikte materialen na hun leven in het ene product, nuttig kunnen worden ingezet in een ander product. 49 De ratio van ruimtelijk-economisch topsectorenbeleid. Planbureau voor de Leefomgeving. Den Haag, 2012.
Uit deze recente studie blijkt dat de topsector Energie landelijk gezien niet sterk aanwezig is in het Noorden. 64
algemene toelichting op de waardering, de mogelijkheden en de potentie per optie staat in hoofdstuk 5. Hier gaat het om voorstellen voor specifieke keuzes. Voor alle opties geldt dat de realisatie van eventuele omvangrijke projecten wordt gestimuleerd door de inzet van de Drentse Energie Organisatie als ze voldoen aan de criteria.
7.5
Groene grondstoffen en productieprocessen.
7.5.1 Industrie Beleidskeuze Streven naar tien procent extra besparing in 2020 in de industrie (tot 15,3 PJ met een uitstoot van 0,8 Mton). Het accent ligt daarbij op de sectoren chemie en voedings- en genotmiddelenindustrie, door middel van energiebesparing, efficiëntie en vervanging van fossiele grondstoffen bij productieprocessen door biomassa. Realisatie Provincie • Met het instrument vergunningverlening als kapstok gaan wij in het kader van toezicht en handhaving Wet Milieubeheer in gesprek met de bedrijven waarvoor wij bevoegd gezag zijn. • Plan van aanpak voor chemie en voedings- en genotsmiddelenindustrie om transitie te stimuleren bij grote en de vele kleinere bedrijven. Bijvoorbeeld door het zorgen voor kennis met uitwisselen van informatie, visie, voorbeeldprojecten, het gesprek, verbindingen etc. Nadere beleidsverkenning en uitwerking van de mogelijkheden om in samenwerking met de industrie het beleidsdoel te realiseren: organisatie van het uitwisselen van informatie, actieve coaching e.d. • Green deals als instrument inzetten voor concrete afspraken. • Het stimuleren van innovaties op basis van het Kader voor Economische Investeringen (KEI) • Besparingslobby via het Interprovinciaal Overleg. Door overheidsmaatregelen kan het uitvoeren van energiemaatregelen door het bedrijfsleven markttechnisch gunstiger worden. Partners • Van kennisinstellingen, bedrijven e.d. verwachten wij eigen verantwoordelijkheid en initiatieven voor het treffen van maatregelen in het belang van het realiseren van werkgelegenheid, het innemen van een goede marktpositie bij duurzame productie, initiatieven voor innovaties. • Van de Natuur en Milieufederatie Drenthe verwachten we inzet voor algemene bewustwording. • Van gemeenten verwachten we evenredige inzet in relatie tot de gemeentelijke vergunningverlening. Motivering Kansen Bij de productie in de sectoren chemie en voedings- & genotmiddelenindustrie is er sprake van een grote besparingspotentieel door de omvang van het huidige energiegebruik. Tegelijk zijn er grote kansen voor de toekomst om een marktpositie in te nemen in het duurzaam produceren zoals via goodwill bij de consument als duurzaam bedrijf, kostenbesparing op het gebied van energie, het scheppen van werk door innovaties.
65
Belemmeringen Het investeren in energiebesparende maatregelen loont als kostenbesparende maatregel, maar de aandacht ligt vaak bij andere zaken. Lange termijn investeringen vragen financiële kracht omdat het bereiken van een positief effect op de lange termijn speelt. De bedrijven in Drenthe zijn bovendien vooral productiebedrijven die volgend zijn. Maatregelen moeten wat opleveren, de omschakeling van fossiel naar duurzaam kan niet zomaar, productie is afhankelijk van beschikbaarheid van energie die niet te duur is. Overwegingen Op basis van de strategie hebben besparing en innovatie de eerste prioriteit. De integrale beoordeling van deze optie is positief. De rol van de provincie is beperkt, het initiatief is vooral aan de sector zelf. We willen in gesprek gaan met grote verbruikers, maar ook de totale omvang van midden- en kleinbedrijf is groot. Het accent ligt daarbij op algemene bewustwording, het als overheid zorgen voor het delen van informatie, door als overheid te laten zien hoe je het doet en hoe het werkt, voorbeeldfunctie e.d. Het gaat dus om goede feedback met informatie, bijvoorbeeld over wat maatregelen opleveren en wat het economische of maatschappelijke nut is. Wat betreft de relatie van energie met economie en werk is belangrijk dat goedkope energie een belangrijke productiefactor is. Maar in de toekomst is duurzame productie belangrijk. Het vraagt visie en lange adem. Terwijl het accent en de prioriteit voor de kortere termijn ligt bij markt, omzet, verdienen, overleven en niet op energie. Bij de sector chemie zou er bijvoorbeeld op termijn dubbele winst zijn als • bij productieprocessen bespaard wordt op fossiele grondstof; • fossiele grondstof als basis voor productie vervangen worden door biomassa. Maar een focus op innovatie heeft vaak een langere termijn, en is ook meer door onzekerheden omgeven. Immers, niet elk initiatief op dit vlak zal tot ontwikkeling komen. Toch is juist de inzet op innovatie interessant. In bedrijven is soms veel mogelijk, zoals het benutten van reststromen die besparingen opleveren. De kennis in het bedrijf is groot wat betreft de eigen processen en wat er beter kan. We vragen de industrie aandacht te geven aan energie. Nu is fossiele energie wellicht relatief goedkoop. De waarschuwing van nu is dat op termijn er een gedwongen transitie zal zijn. Dat komt door te verwachten schaarste en hoge prijs van energie. Daarom zijn duurzame lange termijninvesteringen nu wellicht juist nodig. Van belang is informatie over enerzijds het probleem van de uitstoot die de industrie veroorzaakt, en anderzijds een stimulerend perspectief over het belang van innovatie, mogelijke bijdragen voor innovatie en onderzoek, de kansen van technische voorsprong met duurzame productie en goodwill bij afnemers van producten als duurzaam bedrijf. Wat betreft onze rol komt stimuleren en motiveren op de eerste plaats. Vergunningverlening is beginpunt en aanleiding van gesprek, maar we beginnen niet met strengere regels. We willen ons eigen beleid conform de omgevingsvisie uitvoeren, namelijk dat meerjarenafspraken tussen Rijken bedrijfsleven de basis zijn voor onze handhaving, ook voor niet-ondertekenaars. Een middel kan zijn dat een goed bedrijfsplan op het gebied van duurzaam energiegebruik positieve publicatie van de provincie oplevert. Zo verbetert het bedrijf de eigen marktpositie. Informatie uitwisseling is een belangrijk instrument. Bij de communicatie kan worden ingezet op het informeren over de provinciale visie en voorbeeldprojecten. De marktpositie van bedrijven kan verbeteren met behulp van kennis over bijvoorbeeld de vervanging van aardolie door biomassa. Kennisontwikkeling wordt bevorderd door scholingsbeleid. We brengen partijen bij elkaar om markt en onderwijs op elkaar te laten aansluiten. Ook is er financiële inzet door innovatiesubsidies en revolving funds.
66
7.5.2 Landbouw Beleidskeuze Streven naar tien procent extra besparing op fossiel energiegebruik in 2020 in de landbouw (tot 4,3 PJ en een uitstoot van 0,2 Mton). Streven naar het extra terugdringen van de uitstoot van overige broeikasgassen met 0,1 Mton in 2020 door middel van kringlooplandbouw en met 0,2 Mton in 2020 door middel van het beperken van de mineralisatie van veenbodems. Realisatie Provincie • Het vervolgen van projecten met een zo groot mogelijke toename van het aantal deelnemende veehouders dat werkt volgens kringloopprincipes (zoals Duurzaam boer blijven in Drenthe). Het vervolgen van het proefproject voor kringlooplandbouw in de akkerbouw (Veldleeuwerik). We kiezen daarbij een stimulerende rol door het voorzien in coördinatie, organisatie en een financiële bijdrage. We zoeken naar mogelijkheden voor grootschalige en intensievere aanpak, zo mogelijk in noordelijk verband en naar duurzame samenwerking tussen akkerbouw en veehouderij. • Stimuleren van efficiënt energiegebruik in de landbouw via bovengenoemde projecten en het stimuleren van specifieke projectontwikkeling. Voorbeelden daarvan zijn het benutten van restwarmte, vervanging van fossiele door hernieuwbare energie zoals geothermie in de glastuinbouw, de inzet van biomassa (zie aldaar) en het realiseren van windparken op landbouwgronden. We kiezen daarbij een stimulerende rol door het voorzien in projectontwikkeling, organisatie van overleg en inbreng van deskundigheid. • Het vervolgen van het uitwerken van het project Veenoxidatie met samenwerkingspartners en het stimuleren van de uitvoering. We kiezen daarbij een stimulerende rol door het voorzien in projectontwikkeling, organisatie van overleg en inbreng van deskundigheid. • Het stimuleren van innovaties op basis van het Kader voor Economische Investeringen (KEI). Partners In bovengenoemde projecten is de provincie samenwerkingspartner met onder andere agrarische ondernemers, kennisinstellingen, de land- en tuinbouworganisatie en waterschappen. De uitvoering van maatregelen is in handen van de samenwerkingspartners. We verwachten van hen een actieve medewerking en initiatief voor het uitvoeren van projecten. Motivering Kansen De landbouw haalt de reductiedoelstelling in 2020 al vrijwel als enige sector. Dat neemt niet weg dat het energiegebruik toch licht stijgt en de potentie voor het beperken van uitstoot in deze sector nog steeds groot is. Wat betreft energie is het beperken van het fossiele energiegebruik in de glastuinbouw een kans. Maar het grootste effect is te bereiken door de uitstoot van overige broeikasgassen te beperken via aanpassing van de bedrijfsvoering op basis van het kringloopprincipe. Dit is kostenbesparend voor de ondernemer en het is tevens een verbetering van de toekomstige marktpositie door goodwill van de consument en door voorop te lopen in efficiënte en duurzame bedrijfsprocessen. De meest effectieve maatregel voor het beperken van mineralisatie van veenbodems is waterpeilverhoging. Hierdoor daalt de uitstoot van N2O en CO2. Bij voldoende hoog peil wordt er zelfs netto CO2 vastgelegd. Hoewel de methaanemissie dan stijgt vindt er dan door een hogere afname van de uitstoot van CO2 en CO2 -vastlegging netto een daling van de broeikasgasemissie plaats. 67
Belemmeringen Er zijn geen grote belemmeringen omdat de sector gemotiveerd is de eigen bedrijfsvoering te optimaliseren en omdat veel op bedrijfsniveau opgelost kan worden. Ook beweegt het Europese en landelijke beleid zich in deze richting. Het benutten van kansen voor de langere termijn, zoals integrale samenwerkingsconcepten met biomassa, is lastiger en vraagt tijd, visie en overleg. Waterpeilverhoging bij veenbodems in landbouwgebied vraagt veel planvorming en overleg in verband met de grote invloed op de bedrijfsvoering en open teelt van akkerbouwgewassen. Overwegingen De integrale beoordeling van deze optie is positief. De rol van de provincie voor de realisatie is beperkt. We zien goede mogelijkheden om energiebesparing en kringlooplandbouw sterk te stimuleren door Duurzaam boer blijven in Drenthe (veeteelt) te vervolgen en het proefproject Veldleeuwerik (akkerbouw) uit te breiden en later samen met veeteelt met een provinciebrede aanpak uit te voeren. De landbouw is de grootste ruimtegebruiker in Drenthe en een belangrijke economische sector. Het regeerakkoord geeft het volgende aan: ‘De agrarische sector is een belangrijke economische motor. Nederland is de tweede exporteur van agrarische producten ter wereld. Boeren en tuinders verdienen dus de ruimte om te ondernemen en een fatsoenlijke beloning voor hun bijdragen aan het cultuurlandschap en de natuur.’ Het Europese landbouwbeleid is uiteraard van grote invloed. Bij het inspelen op kansen voor het positioneren als duurzame sector zien we energie als een factor die van belang is. Bijvoorbeeld bij de productie en toepassing van hernieuwbare energie (zie het spoor Groene energie).
7.6
Groene mobiliteit
Beleidskeuze Streven naar tien procent extra besparing op het fossiel energiegebruik in 2020 in de sector verkeer en vervoer (tot 15,3 PJ met een uitstoot van 0,8 Mton CO2 ). Dit betekent tot 2020 een extra groei van de besparing met 1 % per jaar vanaf 2010. Het accent ligt daarbij op het vergroten van het gebruik van biobrandstoffen en het elektrisch rijden. Realisatie Provincie • Het versterken van de voorbeeldfunctie van de provincie en het stimuleren van andere Drentse overheden om dat ook te doen, door het verduurzamen van eigen wagenpark, woonwerkverkeer, dienstreizen e.d. • Het beïnvloeden van het landelijke beleid op het gebied van fiscalisering, zodat het gebruik van groen gas en het omschakelen naar elektrisch vervoer financieel aantrekkelijker wordt. • Het stimuleren van de realisatie van de infrastructuur van laadpunten voor elektrisch vervoer en tankstations voor de duurzame brandstoffen biodiesel en groen gas (biobrandstoffen) door overleg met uitvoeringspartners. • Bij eigen inkoop voor de provinciale organisatie en bij aanbesteding van het openbaar vervoer duurzaam vervoer als voorwaarde stellen. • Het stimuleren van innovaties op basis van het Kader voor Economische Investeringen (KEI). Partners • Van kennisinstellingen, vervoersbedrijven, tankstations e.d. verwachten wij eigen verantwoordelijkheid en initiatieven voor het treffen van maatregelen in het belang van het reali68
seren van duurzaam vervoer en het benutten van kansen voor werkgelegenheid zoals bij innovaties en regionale productie, distributie en gebruik van groen gas als voertuigbrandstof. • Van de Natuur en Milieufederatie Drenthe verwachten we inzet voor algemene bewustwording. • Van gemeenten verwachten we evenredige inzet voor de voorbeeldfunctie in relatie tot eigen duurzaam vervoer en inkoop. • Van het Rijk verwachten we verdere aanpassing van fiscale systemen e.d. zodat het voor individuele beslissers prijstechnisch interessanter wordt over te schakelen op duurzaam vervoer zoals biobrandstof, elektrisch rijden, openbaar vervoer, fiets en het versneld inruilen van vervoersmiddelen die rijden op fossiele brandstof. Motivering Kansen De sector verkeer en vervoer biedt in potentie grote kansen voor besparing, niet alleen door de omvang van het energiegebruik, maar vooral ook om de eenvoudige realisatie die mogelijk is door het scheppen van juiste algemene landelijke fiscale randvoorwaarden. Op regionaal niveau zijn er kansen bij het scheppen van een infrastructuur voor elektrisch rijden en groen gas. Een economische kans daarbij is het versterken van de regionale economie door ter plaatse geproduceerde biodiesel en groen gas aan te wenden als voertuigbrandstof en wellicht ook wel met innovaties. Belemmeringen De provincie heeft alleen de provinciale opcenten van de motorrijtuigenbelasting als eigen inkomstenbron. Onderzocht zijn de mogelijkheden voor het aanpassen van tarieven om het rijden op groen gas te stimuleren. Dit is wettelijk niet mogelijk. Belemmerende factor is vooral de landelijke regelgeving. Hiermee samenhangend zijn de omschakelingskosten voor individuele beslissers te hoog. Overwegingen De integrale waardering van de optische biobrandstoffen en elektrisch rijden zijn niet uitzonderlijk positief of negatief. Er is met groene mobiliteit ongeveer evenredig aan de andere sporen een substantiële bijdrage aan de energiedoelstelling mogelijk. De economische voordelen voor de regio zijn echter niet zo groot. Daar staat tegenover dat er sociaal of ruimtelijk geen grote gevolgen zijn. Helaas zijn er weinig mogelijkheden voor de provincie om deze optie te realiseren. Er is zeer weinig sturingsmogelijkheid van de provincie op groene mobiliteit, onze rol is beperkt. We willen in ieder geval zelf het goede voorbeeld geven en we kunnen zorgen voor goede informatie ten behoeve van bewustwording van de inwoners. Het accent zal echter moeten liggen op het beïnvloeden van het landelijke beleid. De recente toename van elektrisch rijden is bijvoorbeeld vooral te danken aan de landelijke regelingen. Het regeerakkoord geeft het volgende aan: ‘Elektrisch vervoer biedt veel kansen voor Nederland. Met netbeheerders, energiebedrijven en lokale overheden worden afspraken gemaakt over de laadinfrastructuur om de groei van elektrische mobiliteit verder te stimuleren.’ Onze insteek is tweeledig. In de provincie stimuleren we de productie (zie het spoor groene energie) en beschikbaarstelling van duurzame transportbrandstoffen. Bij uitstek is voor de transportsector de toepassing van biobrandstoffen van belang omdat er weinig andere opties zijn. Voor de langere termijn vooral voor scheepvaart, luchtvaart en landbouw. Elektrisch vervoer wordt bij verdergaande duurzame elektriciteitsproductie voor de lange termijn van groot belang. De vraag stimuleren we via de beleidskant, bijvoorbeeld rond fiscalisering groen gas. We willen dergelijke gunstige randvoorwaarden in het beleid intensiveren maar zijn daarbij afhankelijk 69
van landelijke maatregelen. We zetten via beleidsbeïnvloeding en lobby in op dit spoor zodat het actueel blijft en het blijvende aandacht krijgt. We willen grotere versnelling in het gebruik van hernieuwbare transportbrandstoffen realiseren. We intensiveren het ingezette beleid voor de omschakeling naar groen gas, biodiesel en elektrisch rijden te bevorderen. We spannen ons in voor het zorgen voor gunstige randvoorwaarden door landelijke regels zoals voor fiscalisering, bijtelling en versneld inruilen. Omschakeling naar elektrisch rijden wordt veroorzaakt door gunstige landelijk belastingregels. Op dit punt is veel te bereiken via het beïnvloeden door de provincie van landelijke regels zoals ook met belastingvoordeel voor rijden op groen gas. Ook het verminderen van de stappen bij biotickets van het Rijk. In de provincie stimuleren we het ombouwen en uitbreiden tankstations en oplaadpunten voor elektrisch vervoer.
7.7
Groene Utiliteit en Wonen
Beleidskeuze Streven naar tien procent extra besparing op het fossiel energiegebruik in 2020 in de sector huishoudens en de sector handel, diensten en overheden (tot 18,9 PJ met een uitstoot van 1 Mton CO2). Het accent ligt daarbij op het versnellen van de energetische verbetering van gebouwen, energiezuinige nieuwbouw en de aanleg van duurzame energiesystemen voor besparing op warmte en elektriciteit. Realisatie Provincie • Het etaleren van de voorbeeldfunctie van de maatregelen in het provinciehuis50, het verder verduurzamen van overige provinciegebouwen en het stimuleren van andere Drentse overheden om dat ook te doen. Bijvoorbeeld door isolatie, slimme systemen, zonnepanelen e.d. • Initiëren van grote projecten met overheden en marktpartijen, zoals de aanleg van warmtenetten, eventueel in noordelijk verband. • Overleg met uitvoeringspartners over de mogelijkheden voor grootschalig investeren en het wegnemen van belemmeringen. Nieuwe noordelijke en provinciale prestatieafspraken met woningcorporaties. • Voortzetting en verbetering noordelijk Energierenovatiefonds in samenwerking met Fryslân, Groningen en noordelijke woningcorporaties. • Zo mogelijk inzet van de Drentse Energie Organisatie en het afsluiten van Green Deals. • Ondersteuning IPO-VNG lobby over vervolg financiële regeling lokaal klimaatbeleid (SLOK 2.0) voor energierenovatie in de bestaande bouw en maatschappelijk vastgoed. • Optimale inzet van eventuele rijksmiddelen (SLOK 2.0) in overleg met de Drentse gemeenten. • Lobby bij Rijk en Europa. Onder andere samen met woningcorporaties over staatssteun en het definiëren van energierenovatie sociale huurwoningen als Dienst van algemeen en economisch belang. • Transitie stimuleren door het mede organiseren van het uitwisselen van informatie, visie uitdragen, voorbeeldprojecten, overleg, kennis inbrengen, verbindingen organiseren etc. • Het concept van ‘duurzame dorpen’ uitwerken en in samenwerking met gemeenten en inwoners uitvoeren. Samenwerking op Drentse en noordelijke schaal en streven naar samen-
50 Aan het provinciehuis is na de renovatie label A toegekend. In het kader van de voorbeeldfunctie kan dat nadrukkelijk uitgedragen worden en kunnen andere overheden gestimuleerd worden ook dergelijke maatregelen uit te voeren voor hun vastgoed. 70
werking als grensregio (EUREGIO-project). Het betreft collectieve duurzame initiatieven van gemeenten en inwoners. • Uitdragen van de resultaten van energiezuinige en energieneutrale nieuwbouw in de vijf Excellente gebieden voor energiezuinige nieuwbouw in Drenthe. • Het stimuleren van energiemaatregelen door eigenaren en gebruikers van gebouwen, onder andere via provinciale vergunningverlening en handhaving en vergroten van bewustwording door het zorgen voor goede informatievoorziening. Partners • Van eigenaren en gebruikers van gebouwen verwachten wij initiatief voor de uitvoering van renderende energiemaatregelen. • Van gemeenten en de Natuur en Milieufederatie Drenthe verwachten we inzet voor algemene bewustwording, om de vraag naar producten te activeren voor energiebesparing en de productie van hernieuwbare energie. • Van gemeenten verwachten we een leidende rol bij het realiseren van de doelstelling door de regie op de ruimtelijke ordening, vergunningverlening, handhaving en realisatie van energiebesparing bij scholen en eigen gebouwen. • Van woningcorporaties vragen we om blijvend te investeren in de energierenovatie van hun woningvoorraad en om zich samen met ons en andere noordelijke partners in te zetten de financierbaarheid daarvan mogelijk te maken door gezamenlijke lobbytrajecten richting het Rijk en Europa. • Van het Rijk verwachten we stimulerende landelijke regels voor lokaal en regionaal klimaatbeleid (SLOK 2.0) • Van financiers verwachten we inzet voor het bevorderen van investeringen in energiemaatregelen in de gebouwde omgeving. Motivering Kansen Voor de bestaande gebouwde omgeving is de potentie voor besparing fors. Het biedt ook marktkansen. Vooral voor de bouw- en installatiesector bij het adviseren en energetisch verbeteren van de bestaande voorraad woningen en utiliteitsgebouwen. Bij het renoveren en vervangen van installaties zijn er grote kansen, ook op het gebied van decentrale vormen van energieopwekking, zie het spoor Groene energie. De sector is zelf aan zet om te zorgen dat beslissers de juiste informatie aangereikt krijgen. Realisatiekansen worden geboden door het feit dat Europees, nationaal, interprovinciaal en noordelijk wordt ingezet op het thema energiebesparing in de gebouwde omgeving. Een kans is daarbij de voortzetting van de samenwerking en doorontwikkeling van ‘SLIM wonen met energie’ tot een franchise organisatie. De samenwerking daarbij met Drentse en noordelijke woningcorporaties vergroot de mogelijkheden voor het werven van (Europese) middelen. Organisatie, samenwerking en financiering zijn kansen voor de uitvoering van energiemaatregelen in de gebouwde omgeving. Belemmeringen Woningcorporaties worden in hun financieringsmogelijkheden beperkt door onder andere regels over staatssteun en het huidige rijksbeleid. De betaalbaarheid van wonen komt – zeker in de sociale huursector – mede hierdoor steeds meer onder druk te staan. Er zijn uitdagingen zoals de ontwikkeling van kleine opslagsystemen voor duurzame warmte en elektriciteit. Belangrijk zijn ook de uitdagingen op het gebied van organisatie en financiering. Waarom komt het investeren in de bestaande gebouwde omgeving zo langzaam op gang, terwijl investeringen bij de huidige prijzen duidelijk renderend zijn en dat alleen nog maar gunstiger 71
kan worden? De terughoudendheid in verband met de huidige economische crisis belemmerd groene groeimogelijkheden voor de economie zodat gezocht moet worden naar manieren om dat te doorbreken. Overwegingen De opties utiliteit en woningen scoren bij de waardering in algemene zin positief, waarbij werkgelegenheid en rendement er uit springen. Zoals ook bij de vorige opties is de rol van de provincie echter beperkt, het initiatief is vooral aan de sector zelf, waarbij landelijke regels van grote invloed zijn. Bij HDO en huishoudens gaat het vooral verwarming en elekticiteit voor utiliteit en wonen. Hiermee is een grote bijdrage mogelijk aan het bereiken van de doelstelling, waarbij het vooral gaat om maatregelen voor de bestaande gebouwde omgeving. Dit spoort met het regeerakkoord waarin het volgende is opgenomen: ‘Energiebesparing krijgt prioriteit. De aanpak van de Green Deals wordt uitgebreid met ten minste een besparingsdeal met energiebedrijven en woningbouwcorporaties voor een versnelling in het verduurzamen van de bestaande woningen. Ook voor kantoren, scholen en andere gebouwen wordt energiebesparing via energiebedrijven op deze wijze bevorderd. Het kabinet zal dit ondersteunen door waar mogelijk belemmeringen in wet- en regelgeving weg te nemen.’
7.8
Groene energie en slimme systemen
Beleidskeuze Streven naar extra vergroting van het aandeel hernieuwbare energie in 2020 met 12,5 % (met 1,4 PJ tot een omvang van 12,6 PJ). Dat is 16 % van het energiegebruik. Het kan bereikt worden door extra verhoging van de beoogde productie. Hierna volgt een toelichting per optie. 7.8.1 Zonnestroom Beleidskeuze Uitbreiding van de oppervlakte zonnepanelen op geschikte daken tot 100 ha en tot 200 ha met wijziging van landelijke regels. Eventuele aanleg op maaiveld (‘zonne-akker’ of ‘zonneweide’) onder voorwaarden in nader aan te wijzen gebieden. Realisatie Provincie • Beleidsplan met onder andere doelstellingen en ruimtelijk kader. • Aanleg stimuleren door het mede organiseren van het uitwisselen van informatie, visie uitdragen, voorbeeldprojecten, overleg, kennis inbrengen, verbindingen organiseren etc. • Bevorderen dat gemeenten, Natuur en Milieufederatie Drenthe en Drentse Energie Organisatie initiatieven stimuleren van inwoners, maatschappelijke organisaties en bedrijven. • Afspraken met gemeenten over voorbeeldfunctie door zelf zonnepanelen aan te leggen op eigen gebouwen en scholen. • Organisatie van de uitvoering van de regeling voor vervanging van asbestdaken van agrarische gebouwen met plaatsing van zonnepanelen. • Het stimuleren van eigenaren en gebruikers van gebouwen, onder andere door vergroten van bewustwording door het zorgen voor goede informatievoorziening.
72
Partners • Van eigenaren en gebruikers van gebouwen verwachten we het nemen van initiatieven voor realisatie. • Van de Noordelijke Land- en Tuinbouw Organisatie verwachten we een actieve houding, ondermeer voor het gebruik mak en van de regeling voor zonnepanelen op astbestdaken. • Opleiding (E-college), product-marktcombinaties, certificering op initiatief van marktpartijen. • We vragen aan gemeenten en Natuur en Milieufederatie Drenthe via hun loketfunctie de algemene bewustwording te vergroten en de versnelling van het nemen van initiatieven. • We vragen het Rijk de landelijke regelgeving zo te wijzigen dat optimaal benutten van geschikte daken financieel aantrekkelijk wordt voor particulieren in de omgeving, die niet zelf over een geschikt dak beschikken en voor investeerders en grootverbruikers. • Van initiatiefnemers voor windenergie in het provinciale zoekgebied vragen we afspraken en inzet voor het realiseren van zonnestroom in combinatie met realisatie van windenergie. Motivering Kansen Sterke groei van lokale opwekking van elektriciteit met zonnepanelen op bestaande daken is een belangrijke kans die nog beter kan worden benut. In totaal betreft het ongeveer 1.200 ha. Met de huidige regelgeving is naar schatting 100 hectare haalbaar in 2020. Voor particulieren is dat nu rendabel omdat de kosten van jaarlijkse eigen stroomafname van het net verminderd mogen worden met de omvang van de eigen productie. De oppervlakte geschikt dak maakt een aanzienlijke groei mogelijk (geschiktheid i.v.m. dakconstructie, ligging t.o.v. de zon, ruimtelijke aspecten). Bovendien is een kans het scheppen van ruimtelijke kaders voor realisatie op de grond. Belemmeringen Provinciale ruimtelijke kaders voor aanleg van zonnepanelen op daken en maaiveld ontbreken nog. Voorlopig is die maximale omvang voor de lange termijn geraamd als gelijk aan de potentie op daken, maar dit kan meer of minder worden bij de uitwerking van het beleid. Nu vinden afwegingen incidenteel plaats omdat er nog nauwelijks vraag is. De belangrijkste belemmering is financieel in verband met de landelijke regelgeving. Vooral voor grootverbruikers is grootschalige investering in zonnepanelen niet rendabel. Voor hen is het bieden van zekerheid belangrijk wat betreft de prijs van geproduceerde zonnestroom. Voor 2020 denken we dat een verdubbeling van de doelstelling mogelijk is tot 200 ha als hetRijkde regelgeving aanpast. Overwegingen De integrale waardering van deze optie is over het geheel genomen hoog. Het is een zonnige optie die vrolijk maakt! Er zijn belangrijke uitbreidingskansen. De bijdrage aan de doelstelling is echter relatief beperkt: er is naar verhouding een grote oppervlakte nodig in relatie tot de toename van hernieuwbare energie en de afname van de uitstoot. Zie bijlage 8. Grootschalige aanleg kan uit ethisch en landschappelijk oogpunt aantrekkelijker zijn. Zoals een dak van astbest op een agrarisch gebouw geheel vervangen door zonnepanelen, in plaats van enkele zonnepanelen op een woonhuis. Bij de aanleg op maaiveld zou in ieder geval gedacht kunnen worden aan percelen in de periferie van dorpen en steden, zoals op of bij industrieterreinen, maar dit moeten we nog nader uitwerken. Zoals bij windenergie is het noodzakelijk ruimtelijke afwegingen te maken omdat ongebreidelde aanleg de kernkwaliteiten van Drenthe zal aantasten. Aanleg op daken is uit ruimtelijk oogpunt niet overal gewenst, denk aan rieten daken. De 73
ruimtelijke gevolgen zijn groot, terwijl grootschalige aanleg geen doelbereik tot gevolg heeft. Daarom kiezen we vooraf voor het bepalen van ruimtelijke kaders, mocht het zover komen dat grootschalige aanleg interessant wordt voor investeerders. We zien het als onze rol om beide na te streven: aanpassing van landelijke regels met goede afspraken over de leveringsprijs en tegelijk het stellen van ruimtelijke kaders voor die grootschalige aanleg. Het goede voorbeeld hebben we al gegeven met de aanleg van zonnepanelen op het provinciehuis. Bovendien levert de Drentse Energie Organisatie inspanningen voor het helpen realiseren van substantiële projecten en met die inzet willen we onverminderd doorgaan. Afspraken met partners over grootschalige aanleg kunnen vastgelegd worden in Green Deals. Voor het overige is vooral inspanning nodig van derden over bewustwording, initiatieven voor projecten, voorbeeldfunctie e.d.. Hierover willen we met die partijen in gesprek gaan en zo mogelijk afspraken maken. Wat betreft de ambitie voor 200 hectare volgt hier een toelichting. Het betreft daken van woningen en daken van landbouwschuren, kantoren en bedrijfsgebouwen. Die oppervlakte is te realiseren als het systeem van belastingen wijzigt. Nu krijgt je boven het eigen gebruik de energieprijs van ongeveer 6 cent en dat is niet rendabel. Het voordeel zit alleen in de productie voor eigen gebruik. Dat komt door de belasting tot voor transport, energiebelasting en omzetbelasting zodat de totale elektriciteitsprijs ongeveer 23 cent is per kWh en dat is wel rendabel (kleinverbruik). Bij grootverbruikers valt dit voordeel grotendeels weg omdat zij minder belasting betalen en voordelig kunnen inkopen bij energiebedrijven. De oplossing ligt dus in de landelijke regelgeving. Grootschalige plaatsing van zonnepanelen met optimale benutting van het dakoppervlak op bijvoorbeeld landbouwschuren, veestallen en bedrijfshallen moet eerst rendabel zijn voor ondernemers. De doelstelling kan alleen bereikt worden door het wijzigen van de regels, nu is dat alleen voor eigen energiegebruik rendabel (saldering). Het regeerakkoord geeft dit niet aan maar alleen een voornemen voor een regeling voor corporaties als volgt. ‘Het kleinschalig, duurzaam opwekken van (zonne-)energie waarvoor geen rijkssubsidie wordt ontvangen, wordt fiscaal gestimuleerd door invoering van een verlaagd tarief in de eerste schijf van de energiebelasting op elektriciteit die afkomstig is van coöperaties van particuliere kleinverbruikers, aan deze verbruikers geleverd wordt en in hun nabijheid is opgewekt. Deze wordt lastenneutraal gefinancierd door een generieke verhoging van het reguliere tarief in de eerste schijf van de energiebelasting.’ De conclusie is dat dit stimuleren van kleinschalig productie door middel van een verlaagd tarief voor de energiebelasting geen oplossing biedt voor grootschalige investeringen die nodig zijn voor het bereiken van de ambitie. Zonne-energie is wel veel goedkoper geworden. Dat was enkele jaren geleden niet te voorzien. De panelen zijn voor individuele huishoudens rendabel door de mogelijkheid van saldering tot een max van 5000 kWh per jaar. Grootschalig gebruik (bv zonneparken op daken openbare gebouwen/boerderijen) heeft recht op SDE+ maar saldering is dan niet aan de orde. Naar het voorbeeld van de provincie Fryslân zien we voorlopig de volgende mogelijkheden voor het uitwerken van onze aanpak op de volgende punten: product-marktcombinaties, opleiding en certificering, ruimtelijke kwaliteit, lobby,communicatie,voorbeeldfunctie. Bij de provinciale rol passen bijvoorbeeld de volgende actiepunten: het mede actief stimuleren van projecten van particulieren, voorbeeldfunctie zonnestroom op publieke gebouwen, financiële faciliteiten, communicatiestrategie. De aanpak zal vooral gericht moeten zijn op het opheffen van de knelpunten per doelgroep, samen met inwoners, woningcorporaties, gemeenten, bedrijven, dorpsbelangen, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties.
74
7.8.2 Zonnewarmte Beleidskeuze Extra uitbreiding van zonnecollectoren in 2020 met 25 % tot 125 TJ voor 22.500 woningen. Dat is ongeveer 10 % van de bestaande woningen in Drenthe. Realisatie Provincie • Bevorderen dat gemeenten, Natuur en Milieufederatie Drenthe en Drentse Energie Organisatie initiatieven stimuleren van inwoners. • Afspraken met gemeenten over voorbeeldfunctie door zelf collectoren aan te leggen op eigen gebouwen en scholen. • Afspraken met woningbouwcorporaties e.d. • Mogelijkheden verkennen voor het wegnemen van financieringsbelemmeringen. Partners • De eigenaren en gebruikers van gebouwen vragen we het initiatief te nemen voor realisatie. • Overleg met vertegenwoordigers van installatie bedrijven. • We verwachten van gemeenten en de Natuur en Milieufederatie Drenthe dat zij via hun loketfunctie de algemene bewustwording vergroten voor de versnelling van het nemen van initiatieven. Motivering Kansen Het zijn relatief kleine systemen, maar in totaal is de bijdrage aan de doelstelling relevant. Realisatie is eenvoudig en goed inpasbaar. Hier zijn ook marktkansen voor installateurs. Belemmeringen Van belang is een goed integraal advies aan beslissers wat de beste oplossing is in hun situatie. Blijkbaar zijn de extra investeringen die nodig zijn een belemmering. Overwegingen Zoals zonnestroom scoort ook zonnewarmte hoog bij de integrale waardering van deze optie. Er zijn nauwelijks ruimtelijke gevolgen door realisatie op bestaande daken en het biedt werkgelegenheid. Helaas is ook hier de bijdrage aan de doelstelling relatief beperkt en is de provinciale rol nog beperkter. Niet de overheid moet het doen maar de markt. Het behoort tot de soort maatregelen die in veel gevallen renderend zijn en zich in relatief korte termijn terug verdienen. De provincie speelt vrijwel geen rol bij de realisatie. Het is een bekende techniek die goed is doorontwikkeld. Het gaat niet alleen om de productie van warm water met zonneboilers, maar ook om combinatie met verwarming van gebouwen. Blijkbaar zijn er toch belemmeringen om het op grote schaal toe te passen. We verwachten veel van de mogelijkheid van directe advisering door installateurs aan beslissers en afspraken met woningcorporaties e.a.. Het gaat uiteraard niet alleen om woningen maar ook om agrarische gebouwen, utiliteitsgebouwen (bv. zorgsector) en bedrijfsgebouwen. Nu zijn er naar schatting 7.000 woningen met een systeem. We denken dat een verdrievoudiging realistisch is. Dan is er wel extra inzet nodig op het gebied van communicatie en bewustwording. De aanleg van een zonneboiler is een extra investering ten opzichte van een gasgestookt systeem. Het is in de meeste gevallen renderend en wordt doorgaans overwogen als vervanging van een bestaande voorziening nodig is. Die maximale 75
potentie is geraamd op 35.000 installaties in 2020 en 150.000 in 2050. Daarvoor zijn een nog veel actievere voorlichting en gunstige financieringsvoorwaarden nodig om beslissers te verleiden tot het maken van extra kosten. Het is dus de moeite waard te verkennen of deze belemmeringen kunnen worden weggenomen. 7.8.3 Windenergie Beleidskeuze Ruimtelijke invulling voor het realiseren van windenergie in het provinciaal zoekgebied voor windturbines tot in totaal 280 MW opgesteld vermogen51. Als het Rijk de doelstelling voor windenergie op land (6000 MW in 2020) verhoogt, zijn wij bereid vóór 2020 het proces te starten voor uitbreiding van het zoekgebied voor windenergie in Drenthe om aanvullende locaties aan te wijzen buiten het huidige zoekgebied. Realisatie Provincie • Vast stellen van de Gebiedsvisie windenergie Drenthe voor de realisatie van 280 MW in het zoekgebied. • Aanpassing van de omgevingsvisie en omgevingsverordening op basis daarvan. • Beleidsbijdrage aan Structuurvisie wind op land. • Toetsing van initiatieven aan het provinciale beleid en eventuele vergunningverlening. • Regierol bij de uitvoering van de gebiedsvisie en bij initiatieven: communicatie, gebiedsontwikkeling en participatie. • Onderzoek, afweging en planvorming in het geval van uitbreiding van het huidige zoekgebied. • Lobby voor een wettelijke regeling waarin omwonenden die participeren in een nabijgelegen windpark hun aandeel opgewekte elektriciteit kunnen verrekenen met hun gebruik, zoals ook bij zonnestroom mogelijk is (‘saldering’) Partners • Van initiatiefnemers verwachten we afstemming van hun initiatieven op het provinciale beleid. • Afspraken met het Rijk over de gezamenlijke inzet van de provincies voor de nationale opgave voor de realisatie van windenergie. • We vragen het Rijk de regierol aan ons over te laten voor de uitvoering van de initiatieven waarvoor zij het bevoegd gezag is: communicatie, gebiedsontwikkeling en participatie. • We verwachten van de vier betrokken gemeenten dat zij samen met ons de Gebiedsvisie windenergie vaststellen en doorvertalen in relevante ruimtelijke plannen. Motivering Kansen De realisatie van extra windturbines levert een relatief grote bijdrage aan de doelstelling.
51 Afhankelijk van het windregime van een locatie wordt het turbinetype gekozen en de verhouding tussen rotordiameter en generatorvermogen bepaald. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat er 93 turbines van 3 MW worden geplaatst. 76
Belemmeringen De ruimtelijke invloed is bijzonder groot, zodat een helder kader nodig is. Een belemmering is de wettelijke mogelijkheid van het Rijk om procedures voor grote projecten van nationaal belang door te zetten, terwijl de ambities van het Rijk hoog. Anderzijds is een belemmering de kritische houding vanuit de bevolking. Dit zijn risico’s voor realisatie. Een ruimtelijk kader ontbreekt voor eventuele verdere uitbreiding van locaties voor windturbines buiten het huidige zoekgebied. Overwegingen De waardering van deze optie is groot, vooral door de hoge bijdrage aan de doelstelling. Ook is de rol van de provincie groot door het stellen van ruimtelijke kaders. Daar staat tegenover dat het een moeilijke afweging is. Ook is de rol van de provincie beperkt omdat het Rijk bevoegd gezag is voor windparken die groter zijn dan100 MW. Wij zetten ons in voor een zorgvuldig proces en het organiseren van betrokkenheid van gemeenten en inwoners. De optie windenergie is tot 2020 de meest in het oog springende bijdrage aan de doelstelling. Meer dan de helft van de duurzame elektriciteit komt dan van windturbines. De hiervoor geschetste tegenstelling tussen Rijk en gebied maakt bij uitstek een rol nodig van de provincie, als gebiedsregisseur en schakelpunt tussen Rijk en gemeenten. Mogelijk is verdere uitbreiding van de nationale doelstelling aan de orde om de rijksambitie van 16 % hernieuwbare energie te kunnen bereiken, hoewel het regeerakkoord alleen spreekt over windenergie op zee. De kosten hiervan zijn aanmerkelijk hoger dan op land en risicovoller. Het is minder doorontwikkeld als wind op land, er is minder ervaring mee, turbines zijn lastiger bereikbaar, er zijn minder werkbare uren op zee en de prijs van de kabel naar het windpark komt voor rekening van het park. Het ligt voor de hand dat de druk op realisatie op land hoog blijft en daar willen we op voorbereid zijn. Noord-Nederland wil een groter zoekgebied ten noorden van de Waddeneilanden. De beperkte omvang daarvan houdt verband met de capaciteit van het netwerk. De grote afstand van het vervoer naar het westen kost geld en ruimte en met veel windparken op zee is verdubbeling nodig en dus hoge investeringen. Wind op zee is hard nodig voor de hoge landelijke ambitie. Het regeerakkoord geeft het volgende aan over windenergie. ‘Om de kostprijs van windenergie op zee versneld omlaag te brengen zal het kabinet samen met energiebedrijven en de Nederlandse offshore industrie initiatieven nemen om de innovatie in deze veelbelovende sector te stimuleren. Met netbeheerders wordt verkend hoe de benodigde transportinfrastructuur voor elektriciteitswinning op zee tot stand kan komen.’ Er is in het regeerakkoord geen specifieke aandacht voor windenergie op land. We gaan daarom vooralsnog uit van het huidige zoekgebied en maximum van 280 MW. Wel wil het kabinet de offshore windenergie stimuleren door de kosten te verlagen, maar dat is een voortzetting van het huidige beleid. Het Rijk spant zich hiervoor in, maar verwacht van ons ook een substantiële bijdrage aan 6.000 MW windenergie op land. We stellen ons hiervoor actief op en vragen in ruil daarvoor uitbreiding van wind op zee want de ruimtelijke mogelijkheden in Drenthe zijn beperkt. De ruimtelijke offers bij grootschalige windenergie in Drenthe zijn groot, zodat ruimtelijk gezien andere gebieden eerder in aanmerking komen, mocht verdere uitbreiding aan de orde komen. Toch willen we er op voorbereid zijn door verkenning van de mogelijkheden voor uitbreiding van het zoekgebied. Het betreft het bepalen van een maximum voor de lange termijn met strikte afspraken met het Rijk over de begrenzing van eventuele verdere uitbreiding van het opgesteld vermogen in Drenthe. Dat is beslist noodzakelijk, omdat door de kernkwaliteiten van Drenthe slechts in een beperkt gebied windturbines mogelijk zijn. De integrale afweging van alle omgevingsaspecten is een belang en rol van de provincie en die besluitvorming is bepalend. Bij de afweging speelt ook de vraag wat de positieve waarde voor Drenthe is, naast de bijdrage aan de landelijke doelstelling. We denken aan de voordelen van zelfvoorziening en mogelijkheden voor boerencoöperaties, participatie en gebiedsontwikkeling. Een mogelijke gebiedsgerichte aanpak is de koppeling met 77
andere vormen van energiebesparing en productie van hernieuwbare energie, zoals investeren in gebouwen. Grootschalige windenergie is nieuw voor Drenthe, de stap van 14 MW (het huidige opgestelde vermogen in Coevorden) naar 280 MW is heel groot, zoals blijkt uit het proces met de gebiedsvisie. Het uitvoeren van onze rol bij de realisatie van windenergie is echter ook een kans voor de toekomst in verband met het opdoen van ervaring met dergelijke processen. 7.8.4 Waterkracht Beleidskeuze Opwekken van elektriciteit door gebruik te maken van de waterkracht van aanwezig stromend water. Realisatie Provincie • Afspraak maken met waterbeheerders over plan en realisatie. • Bij planvorming voor inrichting en beheer de opwekking van energie inbrengen. Partners Aan waterbeheerders vragen we het initiatief voor het verkennen van mogelijkheden en eventuele realisatie. Motivering Kansen Gebruik maken van bestaand stromend water zoals bij stuwen en het verval bij de gemalen in de kanalen. Dit levert nauwelijks een bijdrage aan de doelstelling want de potentie is klein. Waterkracht als hernieuwbare bron optimaal benutten is echter wel degelijk een kans, hoe beperkt die ook is. Het is een kans als renovatie van pompen aan de orde is. Een mogelijke toekomstige kans is eventuele aanleg van nieuwe waterbekkens die nodig kunnen zijn in verband met de klimaatverandering. Belemmeringen De elektriciteitsopbrengsten zijn klein, zodat deze vorm van hernieuwbare energie weinig aandacht krijgt. Overwegingen De waardering van deze optie is laag door de geringe potentie. Deze optie verdient daarom geen hoge prioriteit. Waterkracht hoort echter thuis in het rijtje van bestaande bronnen van hernieuwbare energie. Op Europees niveau is het zelfs een belangrijke grote bron. Uit de verkenning van doelbereik en potentie blijkt, op basis van de huidige kennis, dat de productie van hernieuwbare energie in Drenthe voor een duurzame energiehuishouding niet toereikend is. Wat betreft het aspect leveringszekerheid zullen we waarschijnlijk afhankelijk zijn van aanvoer van hernieuwbare energie, zoals van waterkrachtcentrales uit ander Europese landen. Vanuit dat lange termijnperspectief is het belangrijk alle eigen bronnen optimaal te gebruiken, hoe klein die ook zijn. Bij regionaal oppervlaktewater is het verval doorgaans te klein om rendabel energie op te wekken. In verband met de voorbeeldfunctie is in het verleden onderzocht in hoeverre aanleg in provinciale vaarwegen een optie is. Het bleek rendabel te zijn. Direct realiseren van waterkracht in provinciale kanalen kost te veel, het is relevant als renovatie van pompen aan de orde is, de mogelijkheden kunnen dan bekeken worden. Intussen gaat de klimaatverandering door en 78
kan het noodzakelijk worden ook bovenstrooms waterbekkens aan te leggen. In dat geval willen we ook verkennen of deze dan gecombineerd kunnen worden met opwekking van energie uit waterkracht. Verder is wellicht in de toekomst een optie het verhogen van het peil van oppervlaktewater als tijdelijke opslag van energie door het peil op te zetten als er een tijdelijk stroomoverschot is, en stroom op te wekken bij het verlagen van het peil. Op dit moment is de potentie zo gering dat deze bron niet is opgenomen in bijlage 8. 7.8.5 Groen gas Beleidskeuze De industriële vergisting voor de productie van groen gas uitbreiden tot 100 miljoen m3. We streven naar clustering van vergisting (bedrijvenparken, agroparken) en naar optimale inzet van de maximaal benutbare bestaande biomassa die aanwezig is in Drenthe, zoals reststromen uit de landbouw en uit natuur en landschapsbeheer. Realisatie Provincie • Provinciaal beleidsplan voor energie uit biomassa in relatie tot het beleid voor het ontwikkelen van de Biobased Enonomy. • Vergunningverlening en handhaving. • Clustering stimuleren door overleg met vertegenwoordigers van landbouwers, voedselverwerkende industrie, natuurbeheerders en andere uitvoeringspartners: organiseren van het uitwisselen van informatie, visie uitdragen, voorbeeldprojecten zoals droogvergisting, overleg, kennis inbrengen, verbindingen organiseren zoals versterking van de keten, etc. • In gesprek gaan met bedrijven en leveranciers van biomassa. Green deals met afspraken met uitvoeringspartners. • Regionale afzet groen gas voor transport bevorderen door het verbinden van partijen; zie ook 7.5 Groene mobiliteit. • Overleg met gemeenten over ruimtelijke regelgeving en ruimtelijke planvorming voor clustering van installaties voor vergisting. • Met partners verkennen van realisatie Agropark Veenkoloniën met centrale benutting van biomassa voor energie. • Aandringen op aanpassing van landelijke regels om productie en gebruik van groen gas te stimuleren in de regio (zoals vereenvoudiging ‘biotickets’ en fiscalisering groen gas). Partners • Van bedrijven en leveranciers van biomassa verwachten we initiatieven voor realisatie. • Landbouw- en natuurorganisaties en bedrijven verwachten we initiatieven voor clustering. • Van het Rijk vragen we aanpassing van regels om productie en gebruik van groen gas regionaal te stimuleren. Motivering Kansen De omvang van aanwezige biomassa is een belangrijke potentiële bron voor hernieuwbare energie. Het optimaal benutten daarvan is een kans voor zowel energieproductie, werkgelegenheid en milieu. De benutting van ‘eigen’ reststromen van leveranciers en bedrijven is een kans in verband met onafhankelijkheid van marktprijs van biomassa. Benutten van restwarmte door concentratie is 79
een kans. De van centrale productie van groen gas in plaats van decentrale stroomopwekking is een kans om investeringen rendabel te maken. Belemmeringen De regels voor ‘biotickets’ en de belastingregels voor groen gas als transportbrandstof bemoeilijken optimale regionale productie en afzet die economisch ten goede komt aan de regio zelf waar die levering van biomassa en productie van groen gas plaats vindt. De marktprijs van biomassa stijgt sterk, zodat productie die daarvan afhankelijk is moeilijk rendabel te maken is. Samenwerking tussen de eigenaren van biomassa vraagt om actieve organisatie en initiatief en dat gaat langzamer en moeilijker, in tegenstelling tot individuele keuzes van bedrijven waarvan nu vooral sprake is. Overwegingen De integrale waardering van deze optie is in alle opzichten positief, alleen het zorgen voor rendabele oplossingen is een moeilijk punt. Ook is de omvang van de bijdrage van extra inspanningen niet hoog wat betreft energie en economie, omdat de huidige inspanningen al groot zijn. Het is een optie waaraan nu hard wordt gewerkt, en we zien kansen deze optie nog verder te benutten. De provincie Drenthe gaat vol gas naar maximale productie van groen gas. Dit is een belangrijke bijdrage aan de noordelijke ambitie als (groen) gas rotonde. In het huidige Energieprogramma 2012-2015 staat de ambitie om 60 miljoen m3 te realiseren. De voorgenomen realisatie tot 2020 is 80 miljoen. De inzet is een maximaal gebruik van aanwezige reststromen van biomassa door concentratie van vergisting tot 100 miljoen. De strategische keuze is niet de decentrale productie van elektriciteit, maar centrale productie van groen gas. Dit in combinatie van het maken van afspraken over bestaande eigen stromen van biomassa. Bijvoorbeeld afspraken van landbouwers die eigen reststromen gezamenlijk vergisten. Die aanpak is nodig omdat het productieproces professionaliteit vergt, een grote omvang een beter proces waarborgt en de grote hoeveelheid restwarmte efficiënt benut kan worden. De beste marktomstandigheden voor productie van groen gas hebben bedrijven die beschikken over de infrastructuur om grootschalig biomassa te verwerken en tegelijkertijd minder afhankelijk zijn van de inkoop en de marktprijs van biomassa. Eventuele hinder bij transport en geur kan bij grootschalige industriële productie tegen lagere kosten worden vermeden dan bij lokale kleine vergisters. Aan de andere kant heeft lokale elektriciteitsopwekking bij agrarische vergistingsinstallaties dergelijke voordelen niet, zijn ze weinig rendabel en is het omgevingseffect een nadeel omdat het vrij grote installaties in het landschap zijn. Naast natte biomassa voor vergisting, wordt droge biomassa gebruikt om in de traditionele centrales bij te stoken. Dit is rijksbeleid om de tijd te overbruggen waarin we grootschaliger toepassing van andere duurzame bronnen kunnen realiseren (transitiebrandstof). Het vergt grootschalige import van duurzaam geproduceerd droge biomassa (houtpellets) uit onder meer Noord-Amerika. We hebben in eigen land te weinig biomassa om aan die vraag te kunnen voldoen. De prijs van biomassa wordt sterk opgedreven. Energieproductie die afhankelijk is van aankoop van biomassa krijgt het dus moeilijk. Het Interprovinciaal overleg stelt dat het stimuleren van bij stoken van biomassa in grote centrales kan leiden tot een ontwrichting van de biomassamarkt en concurrentie met andere toepassingen in de ‘biobased economy’. Biomassa zoals afvalgroen uit landbouw is te nat voor verbranding in centrales . Vergisting is duurder dan verbranding, maar het optimaal benutten van alle bronnen voor hernieuwbare energie is nodig en het benutten van regionale biomassa stromen voor de productie van groen gas is rendabel. Stijgende marktprijzen voor biomassa zijn voor leveranciers uiteraard voordelig. Het is economisch interessant voor agrariërs en beheerders van natuur en landschap. 80
Vertrekpunt is de ontwikkeling van de biobased economy, waarbij wordt gestreefd naar hoogwaardige inzet van biomassa. Het regeerakkoord geeft het volgende aan: ‘Biomassa moet zo hoogwaardig mogelijk worden ingezet (‘cascadering’) en de duurzame productie en herkomst van biomassa gegarandeerd. Het kabinet streeft naar een circulaire economie en wil de (Europese) markt voor duurzame grondstoffen en hergebruik van schaarse materialen stimuleren.’ De toepassing van biomassa voor energie is in de ‘biobased economy’ de meest laagwaardige wat betreft toegevoegde waarde van de toepassingsmogelijkheden van biomassa in relatie tot het benodigde landbouwareaal. Toepassing van biomassa voor farmacie levert veel op met weinig ruimtebeslag. Omgekeerde is voor gebruik van biomassa voor energie en warmte relatief veel oppervlakte nodig. Daarom richten we ons juist op reststromen. In de landbouw is de productie van biomassa (mest en gewassen) de grote bron van energie. Uitgangspunt is dat biomassa in eerste instantie voor voedsel wordt geteeld terwijl de reststromen voor energieproductie benut kunnen worden. Bij voorkeur voor de productie van groen gas omdat dit gemakkelijk is te transporten en op te slaan. Wat betreft de bron is de inzet van biomassa beperkt als oplossing voor de lange termijn, de raming van 100 miljoen beschouwen we voorlopig als een maximum. Verdere uitbreiding is in principe mogelijk door invoer van biomassa en wellicht door innovaties. Omdat bio-energie landelijk naar verwachting een belangrijke rol speelt om de CO2-uitstoot met zo’n 80 % te verminderen zal Nederland waarschijnlijk biomassa moeten importeren. Er bestaat echter nog veel onzekerheid over het toekomstige mondiale aanbod van biomassa. We willen voorbereid zijn op de toekomst door met die mogelijkheid van schaalvergroting rekening te houden in relatie tot de beoogde positie als gasrotonde. Dat doen we nu door versneld met extra inzet voor productie tot het maximaal mogelijke. We kiezen nu voor begrenzing omdat we uitgaan van de beschikbare biomassa in Drenthe. Uit onderzoek blijkt dat er in ieder geval potentie is wat betreft biomassa uit natuur en landschap. Mogelijk zijn er nog de volgende opties die we in het kader van het op te stellen beleidsplan willen verkennen: a Biomassa uit wisselteelt of nagewas naast de jaarlijkse hoofdteelt van aardappelen, suikerbuiten en granen en biomassa uit die hoofdteelt zelf, zoals aardappelloof. b Energiegewas op braakliggende grond van gemeenten die bestemd zijn voor nieuwe bedrijfsterreinen of woningbouw. c Teelt van bijvoorbeeld riet om het verdwijnen van veenbodems te beperken en de mineralisatie en bijbehorende uitstoot te verminderen. Afhankelijk van de resultaten van het experiment in het Achterse Diep bij Exloo het concept uitrollen in gebieden waar het door klink steeds meer moeite kost het gevraagde waterpeil te realiseren en de landbouwgronden waarschijnlijk minder productief worden. d Biomassaproductie bij het ‘uitmijnen’ van landbouwgronden die de bestemd zijn voor natuur. Hierdoor wordt fosfaat onttrokken en is er opbrengst uit energie voor landbouwbedrijf. e Teelt van energiegewas op vloeivelden van AVEBE in combinatie met het zuiveren van productiewater. f Vanuit het Europese landbouwbeleid (GLB) wordt er wellicht ruimte geschapen om voor boeren 7 % van hun grond in te zetten voor maatschappelijke diensten. Mogelijk dat ook voor energieproductie dit instrument kan worden ingezet kan de hoeveelheid biomassa hiermee worden vergroot. Uitgangspunt daarbij is wel dat energieteelt niet de productie van voeding verdringt. g Samenwerking door aanbieders van biomassa. Op grotere schaal door natuurorganisaties toepassen van de kennis die hiermee wordt opgedaan in het Nationaal Park Drents Friese Wold (onderdeel van de Green Deal van Noord-Nederland met het Rijk)
81
Natuur en landschap zijn belangrijke bronnen van biomassa waarbij voor natuurgebiedende toepassing van de systematiek van ‘Kijkrichtingen op natuur’52 bepalend is. Bestaande gasinfrastructuur kan mogelijk benut worden voor groen gas. Buffering kan in principe plaats vinden in kleine gasvelden, zoals is aangegeven in onze structuurvisie ondergrond. We streven naar toepassing van groen gas toegepast in de mobiliteitsector want dit levert het meeste op. We streven naar een regionale structuur van productie en levering zodat het gebied er zelf baat bij heeft. We kiezen voor het speerpunt groen gas als optie voor energie uit biomassa. Voor het overige is er een grote diversiteit aan energie uit biomassa, maar hier zien we geen kansen voor intensivering. Zie bijlage 8. Elektriciteit uit biomassa is aan de orde via de bestaande opties: vergisting van rioolwaterzuiveringsslib, vergisting op landbouwbedrijven, afvalverbranding. Een bestaand belangrijk aandeel levert ook vaste biomassa voor warmte door verbranding in houtkachels en warmte uit afvalverbranding. Ten slotte is er bestaande afnemende gasproductie uit de afvalstortplaats te Wijster. Daar staat tegenover dat door voorgenomen gebundelde vergisting van rioolslib nog zal toenemen. Het totaal van de maximaal mogelijke groen gasproductie met Drentse biomassa is in relatie tot het totale gebruik minimaal. Er is dus op termijn omschakeling nodig van gas naar andere energiebronnen. Voor bijvoorbeeld transportbrandstof is de wereldwijde handel in LNG een tussenoplossing. 7.8.6 Warmte koude opslag Beleidskeuze Voortzetting van de ingezette versnelling van de aanleg van systemen tot een omvang van 500 TJ in 2020. Realisatie Provincie • Vergunningverlening, registratie en handhaving open systemen. • Voortzetting inzet coach om gemeenten en marktpartijen te adviseren en te stimuleren. • Stimuleren van gemeenten bij het opstellen van masterplannen voor gebieden met veel WKO met daarin opgenomen interventiegebieden. • Green Deals met potentiële partijen voor grootschalige aanleg en beheer. • Aanpassing beleid en regelgeving op basis van Besluit Bodemenergie. • Stimuleren actieve communicatie en promotie door overleg met uitvoerende partijen. • Afspraken over algemene bewustwording inwoners door NMF, gemeenten en markt.
52 Planbureau voor de leefomgeving, zie http://themasites.pbl.nl/natuurverkenning/kijkrichtingen-voor-natuur 82
Partners • Vergunningverlening, registratie en handhaving gesloten systemen door gemeenten. • Ruimtelijke ordening ondergrond en masterplannen WKO door gemeenten. • We verwachten van marktpartijen dat zij projecten uitvoeren en hun potentiële opdrachtgevers actief stimuleren door te wijzen op de mogelijkheden. • Samenwerking met Groningen en Fryslân met informatie geven (website), afstemming beleidskaders (3D-zonemodel) en mogelijk ander uitvoeringsaspecten. Motivering Kansen Het provinciale projectplan voor de versnelling van WKO is uitgevoerd, zodat er positieve randvoorwaarden voor versnelling zijn met heldere beleidskaders en goede informatie. De potentie voor WKO is groot en systemen zijn renderend, vooral voor grotere gebouwen zoals kantoren. Een kans is het realiseren van de bestaande ambitie door het activeren van de markt en grootschalige aanleg. Belemmeringen Een structuur voor aanleg en beheer van grootschalige WKO ontbreekt vrijwel geheel. Nu is de aanleiding van aanleg doorgaans nieuwbouw en dat is beperkt van omvang. Aanleg van systemen voor bestaande bouw vraagt een actieve communicatie over mogelijkheden. Voor aanleg van grootschalige systemen vraagt veel overleg en planvorming en er is een structuur voor levering en beheer nodig. Overwegingen De optie scoort positief bij de integrale beoordeling. Het is gunstig voor werkgelegenheid en draagt sterk bij aan de doelstelling. De systemen zijn rendabel, technisch doorontwikkeld en verhogen de energieprestatie en het comfort van gebouwen. De inzet van de provincie is al groot, er zijn er geen mogelijkheden meer voor extra inzet. Het is nu aan de uitvoeringspartners om de kans te benutten. De potentie van de bodem is heel groot, er is alleen een ruimtelijke beperking in het aantal mogelijke systemen. De geraamde groei is heel groot: die komt overeen van 40 naar 515 open systemen in tien jaar. We achten die bestaande potentie haalbaar, maar we zien geen mogelijkheden in onze rol en positie die nog te vergroten. We kunnen weinig anders doen dan voortgaan op de ingeslagen weg en de communicatie over het benutten van deze grote kans. Voor de lange termijn is die zeer groot, omdat in principe de gehele Drentse bodem benut kan worden, behoudens de verbodsgebieden, de beperking zit in de vraag. Een aantal zaken wordt landelijk geregeld per 1 juli 2013 met een nieuw Besluit Bodemenergie. We zullen ons provinciale beleid en de omgevingsverordening daarop afstemmen. We willen de noordelijke samenwerking stapsgewijs verder uitbouwen. 7.8.7 Geothermie Beleidskeuze Aanleg van twee systemen (zogeheten doubletten inclusief warmtelevering) Realisatie Provincie • Ondersteuning initiatieven marktpartijen met informatie, onderzoek, advies en financiering. Begeleiding project geothermie tuinbouw. 83
• Advisering over vergunningverlening aan het Rijk. • Programma geothermie met plan van aanpak voor realisatie. • Overleg met mogelijke partners voor uitvoering en investeringen. Partners • We verwachten van gemeenten, tuinders en andere potentiële partners initiatieven en dat zij met elkaar samen te werken bij het ontwikkelen en realiseren van projecten. Motivering Kansen Het onderzoek naar mogelijkheden en het beleid is door de provincie uitgewerkt. Bij grote warmtevraag is de potentie van geothermie heel groot en in Noord-Drenthe en ZuidoostDrenthe is het oppompen van heet water rendabel bij grote vraag naar warmte. Het is een grote kans voor het verwarmen van steden zoals Emmen en Assen, en voor bedrijvigheid zoals glastuinbouw. Het is renderend als de warmtevraag groot is en de transportafstand klein is. Belemmeringen De aanleg van een systeem (doublet en warmtelevering) vraagt grote investeringen en planvorming en realisatie duurt jaren. Een organisatie en technisch netwerk voor warmtelevering in steden ontbreekt. Tot nu toe ontbreken initiatieven van marktpartijen, behalve het bestaande initiatief in Erica dat sterk door ons is bevorderd. Een boring kan mislukken zodat risico’s gedekt moeten worden. De kosten van distributie van warmte zijn doorgaans hoog. Voor grootverbruikers gelden nu lage gasprijzen, zodat geothermie relatief duur is voor hen. Overwegingen De optie scoort niet hoog bij de integrale beoordeling. De potentiële bijdrage aan de doelstelling is op termijn echter zeer groot. De inzet van de provincie is tot nu toe groot geweest door verkennend onderzoek, beleidsformulering en actieve communicatie. Het is aan marktpartijen om projecten te ontwikkelen. De hooggespannen verwachtingen komen tot nu toe niet uit, zodat we de raming van vijf aangelegde systemen naar beneden bijstellen tot twee. We hebben daarom geen mogelijke extra inzet geraamd om de doelstelling voor 2020 te bereiken. We zien echter voor de langere termijn zeer grote mogelijkheden voor geothermie in combinatie met levering van restwarmte in stedelijke netwerken voor warmtenetten voor de gebouwde omgeving. We stellen een programma geothermie op met een aanpak. 7.8.8 Diepe geothermie Beleidskeuze Voor de langere termijn mogelijkheden elektriciteitsopwekking verkennen. Realisatie Provincie • Verkennen van mogelijkheden. • Programma diepe geothermie met plan van aanpak voor realisatie. • Plan voor een voorbeeldproject ontwikkelen met partners. Partners • We verwachten van potentiële partners initiatieven. 84
Motivering Kansen Uit verkenning blijkt dat met diepe boringen heet water gewonnen kan worden voor het opwekken van elektriciteit met goede kansen in specifieke gebieden, zie kaart. Vooral op de lange termijn is dat van belang omdat naar verhouding gebruik van elektriciteit toeneemt (elektrificatie). De combinatie met het afzetten van restwarmte is een kans. Belemmeringen De aanleg van een systeem vraagt nog grote investeringen omdat dieper geboord wordt en een centrale aangelegd moet worden. Ook is nog nadere planvorming nodig. Het is nog nieuw in Nederland. Planvorming en realisatie duurt jaren. Een organisatie en technisch netwerk voor warmtelevering in steden ontbreekt. Tot nu toe ontbreken initiatieven van marktpartijen. Overwegingen De optie scoort niet hoog bij de integrale beoordeling. Er is namelijk nog geen bijdrage aan de doelstelling geraamd voor 2020. Het produceren van elektriciteit uit aardwarmte is rendabel. De potentiële bijdrage aan de doelstelling is nog groter door de combinatie van levering van warmte en elektriciteit op termijn. Het nuttig afzetten van die warmte als kans is een punt van aandacht. Het is aan marktpartijen om projecten te ontwikkelen. Bij onze rol past het verder met partners verkennen van mogelijkheden en het ontwikkelen van een plan voor een voorbeeldproject. We sloten eerder al een convenant met de gemeente Assen over geothermie en deze gemeente wil onderzoeken of een centrale mogelijk is. Onze verwachtingen voor de verre toekomst zijn hooggespannen. Met behulp van allerlei vormen van bodemenergie kan wellicht het gat gedicht worden dat er is tussen de ambitie en de raming van de maximale productie van hernieuwbare energie in Drenthe. We zien voor de langere termijn met diepe geothermie grote mogelijkheden voor elektriciteitsproductie. Zo mogelijk in combinatie met levering van restwarmte in stedelijke netwerken voor warmtenetten voor de gebouwde omgeving. We stellen daarom een programma geothermie op met een aanpak. 7.8.9 Slimme systemen Beleidskeuze Aanpassing van de infrastructuur voor optimalisatie van transport, opslag en levering van energie met partners verkennen. Het gaat hier onder ander om ‘smart grids’ om met slimme koppelingen energie efficiënt te gebruiken. Realisatie Provincie • Verkenningen, overleg en afspraken met uitvoerende partners. • Stimuleren van demonstratieprojecten, stimulans en projectontwikkeling (Energy Valley), innovaties (KEI) en investeringen (DEO). Partners • Van gemeenten en anderen vragen we het initiatief te nemen voor de aanleg van energienetten. • Van verantwoordelijken voor de infrastructuur verwachten we initiatieven voor projecten en samenwerking voor verkenningen.
85
Motivering Kansen Het efficiënt benutten van energie door slimme systemen is een belangrijke kans: nu gebruikte fossiele energie wordt beperkt en tegelijk de toekomstige benodigde energie. Nu is vooral het gebruiken van restwarmte een kans: beschikbare warmte is een vestigingsfactor voor bedrijvigheid, het drukt kosten en het beperkt het gebruik van fossiele energie. We zien bijvoorbeeld warmtelevering bij centrale vergisting als een kans (zie groen gas), het gebruik van restwarmte van de stoomfabriek te Schoonebeek, van de afvalverbranding te Wijster en van stedelijke warmtenetten die gebruik maken van diverse bronnen, zoals geothermie en restwarmte. Voor de langere termijn zien we als kansen ook de opslag van energie als buffering van pieken bij de productie van hernieuwbare energie. Bijvoorbeeld in de vorm van hoge temperatuuropslag in aquifers, groen gas in gasvelden, perslucht in zoutkoepels, waterkracht in retentiebekkens. Een kans is ook de realisatie van slimme systemen op kleinschalig niveau in bijvoorbeeld huishoudens (ventilatietechniek e.d.), transport (ontwikkeling techniek elektrisch vervoer) in relatie tot economische kansen bij de ontwikkeling en toepassing van innovaties. Voor de transitieperiode is ook het slim combineren van infrastructuur voor fossiele en voor hernieuwbare energie aan de orde. Zoals bijvoorbeeld ‘Gas to wire’, zie volgende paragraaf. Belemmeringen: De kosten voor aanpassing van infrastructuur zijn hoog. Het vraagt anticiperen op mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Overwegingen: Deze optie scoort bij de integrale afweging duidelijk positief. De omvang van de bijdrage aan de doelstelling is moeilijk te bepalen, omdat het vooral indirect effect betreft. De omvang is daarom niet geraamd. De rol van de provincie is bij deze optie zeer beperkt. Het ontwerpen en plannen van elektriciteit- en gasnetten verandert van karakter. Vroeger kon worden volstaan met een technisch optimaal net. Vandaag de dag moet ingespeeld worden op nieuwe ontwikkelingen zoals de tendens naar decentrale energievoorziening. De rol van bronnen als wind en zon zal toenemen. Pieken en dalen zullen meer voorkomen die samenhangt met toenemende productie van hernieuwbare energie als gevolg van weersinvloeden. Daarom is de aanpassing van de infrastructuur voor transport, opslag en levering zeer gewenst. Productie, transport, opslag en levering hangen nauw samen. De mogelijkheden van grotere productie van elektriciteit van hernieuwbare bronnen hangt sterk af van het beschikbaar komen van een efficiënte en goedkope oplossing van de inpassing in het elektriciteitsnetwerk. De energietransitie kan wat betreft de inpassing van elektriciteit een uitbreiding en verzwaring van het elektriciteitsnet noodzakelijk maken. Voor warmte, elektriciteit en klimaatbeheersing zijn slimme systemen mogelijk om energie beter te benutten. De hiervoor al genoemde tendens van elektrificatie vraagt wijziging in de afstemming tussen vraag en aanbod. In een slim systeem of ‘smart-grids’ vindt die betere afstemming op elkaar plaats. Voor een betrouwbare elektriciteitsvoorziening moeten vraag en aanbod op elkaar aansluiten. We zien diverse mogelijkheden om de verwachte toenemende fluctuaties in de productie van elektriciteit op te vangen door middel van buffering. Opslag van energie bij tijdelijke overproductie van zon of wind in de toekomst kan worden opgevangen door het tijdelijk opslaan van perslucht of voor de productie van waterstof in kleine gasvelden. Waterstof kan tot bepaalde grenzen worden ingevoegd in het aardgasnet. Opslag van perslucht en/of waterstof gaat bij voorkeur in zoutcavernes, zoals dat nu bij Zuid-Wending in Groningen gedaan wordt.
86
Op het gebied van de benutting van (rest)warmte zal sprake zijn van de ontwikkeling van lokale, kleinschalige warmtenetten. Door meerdere warmtevragers via cascadering aan elkaar te koppelen wordt extra rendement gehaald. De potentie voor warmtelevering uit rioolwater schatten we als klein. Voor aardgas wordt op de lange termijn afbouw van distributie verwacht. De ambitie van Nederland als ‘Gasrotonde’, en specifiek Noord-Nederland, vraagt echter voorlopig juist een sterk hoofdtransportnet.
7.9
Schoon fossiel
Beleidskeuze Het streven naar een proefproject voor een mobiele centrale (ZEPP) en een maatschappelijk debat over (duurzame) energie in relatie tot driedimensionaal omgevingsbeleid (Noordelijke Dialoog), in verband met de impact op het gebruik van de ruimte zowel boven- als ondergronds, voordat een eventueel demonstratieproject voor de opslag van CO2 door het Rijk aan de orde is. Realisatie Provincie • Deelname aan de Noordelijke Dialoog. Partners • Van het Rijk vragen we ruimte voor een zorgvuldig noordelijk communicatietraject over het gebruik van de ondergrond. Motivering Kansen Benutten van de mogelijkheid om de emissiedoelstelling toch te halen door opslag van CO2 in lege gasvelden. Benutten van de kans voor een koploperpositie voor de ontwikkeling van de techniek en daarmee samenhangend de kansen voor de werkgelegenheid. Belemmeringen Het draagvlak onder de inwoners van Drenthe is zeer klein. Het Rijk is bevoegd gezag om projecten voor opslag te realiseren. Een eventueel proefproject vraagt een grote financiële overheidsbijdrage en het regeringsbeleid is nu gericht op eventuele opslag op zee. Overwegingen Deze optie scoort zeer positief in de bijdrage aan de doelstelling maar op dit moment is het draagvlak gering. We constateren dat het een mogelijke tijdelijke oplossing in de transitie periode is als we de doelstelling willen halen. Het Rijk is hiervoor beleidsbepalend. Als deze optie gerealiseerd wordt, is de rol van de provincie groot in verband met ruimtelijke afweging en communicatie met inwoners. Uit oogpunt van goed bestuur is het noodzakelijk inwoners te betrekken bij nadere invulling. Een Noordelijke Dialoog is noodzakelijk om nut en noodzaak maatschappelijk te bespreken in het licht van de brede afweging in deze beleidsverkenning voor de energiestrategie en het gebruik van de ondergrond. De provinciale ruimtelijke afweging is al gemaakt in onze structuurvisie ondergrond. We willen een integraal communicatietraject starten 87
over het gebruik van de ondergrond, in samenwerking met noordelijke partners. Deze optie overschrijdt immers de provinciegrenzen. Een belangrijke kans is dat Drenthe zich kan profileren als koploper. Daarmee is een grote kans de kennisontwikkeling en toepassing van meeten regeltechniek voor het midden- en kleinbedrijf. Landelijk kan Drenthe op lange termijn in potentie een zeer belangrijke rol spelen in de transitieperiode om de nationale doelstellingen te halen. Voor eventuele landelijke opslag van kooldioxide hebben de gasvelden in ZuidoostDrenthe een zeer grote capaciteit. De effecten van eventuele opslag zijn in het verleden mede op ons initiatief al onderzocht, en de resultaten zijn positief53. De risico’s zijn gering. Overwogen wordt een aanvullend specifieker noordelijk onderzoek te doen naar veiligheidsaspecten. Voorafgaand aan eventuele realisatie is het van belang ervaring op te doen bij een proeflocatie. Een optie om ook nader te onderzoeken is het benutten van bijna lege gasvelden voor productie van elektriciteit uit lage druk gas zonder uitstoot van CO2. Er zijn gasvelden die leeg beginnen te raken. Om het laatste restgas te kunnen benutten is een techniek ontwikkeld voor elektriciteitsproductie (‘Gas to wire’). Dat kan in principe zonder uitstoot van kooldioxide door middel van een Zero Emission Power Plant (ZEPP).
7.10
Integrale oplossingen De in de vorige paragrafen genoemde mogelijke maatregelen per spoor, kunnen gecombineerd worden in integrale concepten. Dit geeft onderlinge versterking van effecten en grotere realisatiekracht. Het probleem daarbij is dat ze moeilijk spontaan ontstaan. Het is een voor de hand liggende taak van de provincie om samen met partners integrale concepten te ontwikkelen, die uit te dragen met visie en de eerste stappen van realisatie te bevorderen. Het werken met mogelijke integrale concepten bij het realiseren van maatregelen heeft voordelen. Er kan dan beter ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen en zich voordoende kansen. Afhankelijk van de situatie kan een concept en de bijbehorende maatregelen dan ontwikkeld worden. De mate van realisatiemogelijkheden van maatregelen kan immers wisselend zijn. Per concept wisselt de potentiële realisatie van maatregelen. In schema ziet het er zo uit, ingevuld met denkbeeldige concepten.
Tabel 10
Realisatie via integrale concepten Maatregelen:
Concept 1
Concept 2
Concept 3
Concept 4
Industrie
-
-
++++
+
Landbouw
++
-
-
-
Transport
++++
-
-
-
Gebouwen
-
+++
-
-
Zon
-
++++
+
+
Wind
-
-
-
+
Water
-
-
-
-
Biomassa
+++
-
++
-
Bodem
-
++
+
+
Systemen
+
-
+
++++
Opslaan
-
-
-
+++
Enzovoorts
In dit rapport geven we geen kant en klare oplossingen van uitgewerkte concepten. Wel geven we enige denkrichtingen aan om eventueel nader te verkennen.
53 AMESCO, Algemene Milieu Effecten Studie CO2 Opslag, Royal Haskoning BV, juli 2007. 88
Gebiedsgericht Bij de ontwikkeling van bijvoorbeeld windparken kan gewerkt worden met gebiedsgerichte integrale concepten. Daarbij kan aan de realisatie van windenergie worden verbonden dat met een heffing een gebiedsfonds wordt ingesteld voor realisatie van diverse andere maatregelen. De gedachte daarbij is dat realisatie door inwoners van het gebied ervaren wordt als achteruitgang in de kwaliteit van de leefomgeving. Het is een bijdrage aan het realiseren van het provinciale en landelijke doel en daar mag wat tegenover staan. Bijvoorbeeld de mogelijkheid van voordelige energierenovatie van gebouwen in het gebied. Energielandschap Zo zijn er in gebieden veranderingen in het landschapsbeeld mogelijk. De beelden van de afzonderlijke verschillende maatregelen zijn het resultaat van de wisselwerking tussen energiemaatregel, ruimte en maatschappelijk draagvlak. Het ontwerpen van beelden van integrale oplossingen zoals in deze paragraaf geschetst worden, draagt bij aan de communicatie over noodzakelijke maatregelen. Het heeft betrekking op diverse maatregelen, vooral voor de productie van hernieuwbare energie. Die afzonderlijke maatregelen zien we als bouwstenen. Het benutten daarvan voor een dorp, een stad of een gebied vormt als het ware een ‘energiebouwwerk’ met robuuste opties als fundament. Voor locaties of dorpen in het landelijke gebied kan het bouwwerk doorgaans eenvoudig (low-tech) zijn, want er is meestal een relatief lage energievraag per hectare. In een stad of een industriegebied is de energie per ha veel groter en zijn complexere oplossingen (high-tech) nodig. Ruimtelijk betekent het dat een dorp voor de eigen energievraag minder ruimte vraagt dan een stad. Op termijn kan het platteland wellicht energie leveren aan de stad of de regio zoals dat met voedsel het geval is. In dit plaatje past het idee dat mogelijk in de toekomst de stedeling participeert in eigen energievoorziening. Gebiedsbiomassa Energiemaatregelen hebben meer kans van slagen als ze aansluiten bij sterke punten van de Drenthe en de Drentse cultuur. De Drent is trots op Drenthe. We denken daarbij aan het resultaat van de communicatie met de inwoners over de Omgevingsvisie Drenthe. Het betreft het typische van de kleine schaal, het dorp (Drentse maat, Noaberschap, Boermarke). Dit sluit aan bij het feit dat de landbouw grootverbruiker is van de ruimte en een belangrijke rol speelt bij het realiseren van de emissiedoelstelling. Dit sluit aan bij de cultuur van de Drent. Aspecten zijn het dicht bij de natuur staan, de waarde van het goed omgaan met de omgeving, bedrijfsvoering in harmonie met de leefomgeving, de historie van het kringloopdenken in Drenthe (esdorpenlandschap), de trots op vakmanschap en het beheer van een mooi en schoon Drenthe, de vanouds aanwezige kleinschalige samenwerkingscultuur (boermarke). Dit principe kan bijvoorbeeld toegepast worden bij het benutten van stromen van biomassa voor hernieuwbare energie. De ter plaatse aanwezige biomassa uit natuur en landschap kan bijvoorbeeld voor allerlei doeleinden lokaal benut worden in een plaatselijke kringloop en komt ten goede aan de plaatselijke economie en van een duurzame leefomgeving. Gebouwde omgeving Eén of meerdere gebouwen samen zijn eenheden voor de toepassing van meerdere maatregelen. De gedachte van de ‘trias energetica’ komt daar uit voort: het tegengaan van verspilling van energie, het gebruiken van hernieuwbare energie en ten slotte het efficiënt gebruiken van fossiele energie. Op het schaalniveau van een gebouw of van een dorp of wijk zijn combinaties mogelijk. Het mooie van bijvoorbeeld energieopwekking bij burgers en bedrijven is, dat daarmee ook het begrip voor het belang van energie groeit waarmee het maatschappelijk draagvlak voor energie kan toenemen. Hierbij horen decentrale slimme netwerken waarbinnen de stroom binnen een wijk optimaal kan worden benut. Met slimme koppelingen naar het landelijke netwerk om 89
pieken en dalen in het verbruik te reguleren. Binnen dit soort netwerken kan ook het laden van elektrische auto’s een goede optie zijn. Dit is een boeiend terrein waar we nog veel moeten experimenteren en waar grote sprongen voorwaarts voorstelbaar zijn. Wellicht zijn er kleinschalige experimenten op wijk- en dorpsniveau mogelijk waarvoor draagvlak bestaat onder de bewoners. Voor de bestaande gebouwde omgeving is warmtelevering via warmtenetten een optie. Gasrotonde De noodzaak van een duurzame energiehuishouding maakt inzet op alle fronten noodzakelijk. De zorg voor een betrouwbare energievoorziening betekent dat de komende jaren moet worden ingezet op een evenwichtige en goedkope mix van groene en grijze energie uit binnen- en buitenland. Voor Drenthe en voor Nederland is gedurende de transitieperiode van tientallen jaren aardgas een flexibele, relatief schone en ruim voorradige energiebron. Voor de komende tientallen jaren is voor aardgas een belangrijke rol weggelegd in de leveringszekerheid van energie. Doordat Nederland beschikt over ruime gasvoorraden, een hoogwaardige infrastructuur en veel expertise op het gebied van gas kan (Noord-)Nederland zich positioneren als gasrotonde van Noordwest-Europa. Dit levert niet alleen bedrijvigheid en banen op maar versterkt ook de leveringszekerheid. In dit concept past ook transport en opslag van LNG, de productie van groen gas, wellicht de productie en opslag van waterstofgas54 en het concept schoon fossiel. Schoon fossiel Een eventueel nader te onderzoeken concept is het ontwikkelen van een mobiele ZEPP. Die kan bijvoorbeeld tijdelijk bij een bijna leeg gasveld worden geplaatst en zijn rookgassen gebruiken om het laatste aardgas uit de grond ‘te drukken’. Het geproduceerde CO2 wordt daarbij teruggebracht in het gasveld waar het vandaan komt. Wellicht kan een regionaal systeem ontwikkeld worden waarbij deze stroomproductie wordt ingeschakeld op momenten wanneer wind –en zonneenergie door de weersomstandigheden verminderen of wegvallen. Zo beweegt de productie mee met de elektriciteitsvraag. Dit concept van Gas-to-Wire (het op locatie verstromen van aardgas) heeft als achtergrond het zoeken naar mogelijkheden om resterend aardgas uit onze bodem in te zetten voor regionale of lokale afnemers. Dat kan ook in de vorm van het leveren van lage druk gas. Dat voorkomt dure compressie voor levering aan het hoge druk transportnetwerk. Mogelijk kan dit gecombineerd worden met de levering van regionaal geproduceerd groen gas. Agropark Kringlooplandbouw op individuele bedrijven draagt bij aan de emissiedoelstelling. Een mogelijk concept dat onderzocht kan worden is een agropark met een kringloop op gebiedsniveau. In de Omgevingsvisie is een agropark opgenomen als mogelijkheid voor de Veenkoloniën. Het te onderzoeken idee betreft een opschaling van kringloopbedrijven tot regionale kringlopen in relatie tot (duurzame) dorpen en (op termijn) steden. Daarbij worden de bewoners als consumenten betrokken. Denkbaar is bijvoorbeeld het verwerken van biomassa tot groen gas met centrale industriële vergisting, het leveren van restwarmte aan gebouwde omgeving, distributie van het groen gas als voertuigbrandstof. Een mogelijke kringloop is dat vrachtwagens rijden op biogas. Ze vervoeren biomassa van bijvoorbeeld agrarische bedrijven en natuurgebieden voor centrale vergisting. Het groen gas wordt geleverd aan het station waar de vrachtwagen tankt. Dit levert duurzame economische groei op.
54 Wisselende grootschalige productie van hernieuwbare energie (zon, wind) maakt buffering nodig. Een optie is de productie van waterstofgas bij een tijdelijk teveel aan elektriciteit. 90
Slimme systemen Opties en concepten zijn gebaseerd op huidige kennis. Zo ontstaat een beeld van de toekomst op basis van nu bekende maatregelen en ontwikkelingen. Toename van gebruik van elektriciteit, op termijn afname van gebruik van aardgas, toename van energiebesparing, meer energie-efficiëntie, een CO2-neutrale elektriciteitsvoorziening, meer inzet van hernieuwbare bronnen als biomassa, CO2-afvang, transport en –opslag. Innovaties kunnen op termijn een grote bijdrage leveren aan de energievoorziening. Bijvoorbeeld droge vergisting of elektrische energie uit plantengroei gebaseerd op het spanningverschil tussen de bodem en de plant. Ook in de overgangsfase is innovatie belangrijk. Bijvoorbeeld brandstofcellen van het type BlueGen in minicentrales ter grootte van een wasmachine. Ze draaien op aardgas, produceren waterstof om er vervolgens elektriciteit van te maken. Ze hebben een hoge omzettingsefficiëntie van 90 procent (60 procent stroom en 30 procent warmte). Zo zijn er op verschillende schaalniveaus slimme systemen te ontwikkelen van productie, transport, opslag en levering. Een ander voorbeeld is de ontwikkeling van systemen voor duurzaam vervoer, zoals de doorontwikkeling van de elektrische auto.
7.11
Provinciale inzet De in dit hoofdstuk voorgestelde beleidskeuzes vragen om uitwerking van de rol en de inzet van de provincie en van andere actoren. Het gaat om de doorwerking van beleid en het leggen van accenten. De voorgestelde strategische keuzes in dit hoofdstuk geven richting aan onze inzet per spoor. In het onderstaande schema staat een indicatie van de daarbij horende inzet van instrumenten.
Tabel 11
Indicatie provinciale inzet Industrie
Lobby
Kaders
Regels
Informatie
Geld
Afspraak
Regie
-
-
+
-
+
++++
-
Landbouw
-
-
-
-
+
+
++++
Transport
++++
-
-
+
++
-
-
Gebouwen
+
-
-
+
+
++++
-
Zon
+++
++++
+
+
++++
-
-
Wind
+
++++
+
+++
+
+
++++
Water
-
-
-
-
+
++
-
Biomassa
+
++++
-
-
++++
+
++++
Bodem
-
+
+
+
++++
+++
-
Systemen
+
-
-
-
+++
++++
-
Opslaan
+
-
-
++++
+
+
++++
Beleidsvorming De inzet van de provincie betreft enerzijds eigen beleidsvorming en het beïnvloeden van beleid van anderen. Dit is aangegeven in de kolommen Lobby en Kaders. De beleidsvorming is zowel nodig voor de uitvoering van het huidige Energieprogramma 2012-2015 als voor de uitwerking en doorwerking van deze strategie voor de langere termijn en de uitvoering na 2015. Beleidsuitvoering Anderzijds betreft de inzet van de provincie het inzetten van beleidsinstrumenten in de provincie om de uitvoering te bevorderen. Randvoorwaardelijk is ten eerste het scheppen van duidelijke provinciale regels, voor zover dat onze taak is in verband met de provinciale bevoegdheden en belangen. Hier hoort natuurlijk ook vergunningverlening en handhaving bij. 91
Ten tweede zorgen we voor informatieoverdracht op vele manieren. Ten derde stimuleren we via de Drentse Energie Organisatie omvangrijke projecten die financieel een zetje in de rug nodig hebben. Dat betreft vooral productie van hernieuwbare energie en systemen zoals warmtenetten. We geven via ons energieprogramma, zoals op basis van Green Deals, bijdragen om projecten te stimuleren die bijdragen aan de programmadoelen. Ten vierde voorzien we in dienstverlening zoals het bij elkaar brengen van partijen en kennis, het maken van afspraken tussen uitvoeringspartners, deelname aan overleg met gemeenten en regie zoals in de vorm van project- en programmaleiding. Evaluatie De inspanningen van de provincie worden jaarlijks gepland en de voortgang wordt bewaakt met een jaarlijkse evaluatie op basis van de prestaties. Dit betreft de interne bedrijfsvoering van de provincie. Daarnaast willen we een jaarlijkse rapportage gaan realiseren over het bereiken van de beleidsdoelen op basis van het energiegebruik in Drenthe (CBS-gegevens). Door de provincies en het Rijk (IPO en AgentschapNL) worden stappen gezet voor het realiseren van een uniforme monitoring. Over het werkgelegenheidseffect wordt in Energy Valley verband gerapporteerd. Voor de evaluatie van deze strategie is het gewenst opnieuw energiebalansen voor Drenthe op te stellen, bijvoorbeeld voor 2020 en 2030, zodat opnieuw strategische beleidskeuzes gemaakt kunnen worden. Afhankelijk van de dan behaalde resultaten kan dan voor 2030 een nieuwe doelstelling bepaald worden. Planning De accenten en de planning verschillen per maatregel. Ze zijn in de volgende tabel samengevat. In de bijlage is die uitgebreider weergegeven. Behalve met de planning per spoor, wordt de strategie uitgewerkt in beelden van het energielandschap in relatie tot mogelijke integrale concepten. Tabel 12
Globale planning Inzet
Aangrijpingspunt
++
Vergunningverlening
BESPAREN Industrie
Innovatieprojecten Landbouw
++++
Kringlooplandbouw Project Veenoxidatie
Transport
+
Voorbeeldfunctie Lobby fiscalisering
Gebouwen
++
Convenanten partners Betrekken inwoners
PRODUCEREN Zon
++++
Ruimtelijk kader
Wind
++++
Gebiedsvisie
Water
+
Planvorming
Biomassa
++++
Beleidsuitwerking
Bodem
+++
Programma geothermie
Slimme systemen
++
Overleg en innovatie
++++
Communicatie
OPSLAAN Schoon fossiel
initiëren uitbouwen continueren 92
Heden
2013-2015 Later
De voornoemde planning geeft een volgorde van de voorgestelde inzet aan. In de loop der tijd is er sprake van opeenvolgende maatregelen. Het effect daarvan op de uitstoot in Drenthe stapelt zich van jaar tot jaar op en wordt telkens groter. Niet alleen door het opstapeleffect zelf, maar ook omdat doorgaans in de loop van de tijd de omvang van de toepassing van de maatregel groeit. Er is meestal in een periode gerichte aandacht voor een thema. De betrokkenheid verlegd zich in de loop der jaren telkens. Dat hangt ook samen met onze rol. Zo is er bij nieuwe ontwikkelingen vaak intensieve inzet nodig voor beleidsuitwerking en in een later stadium voor het faciliteren van projectontwikkeling en realisatie. In de loop der tijd neemt onze inzet dan af. Hoewel de inzet op thema’s wisselt, is het effect meestal blijvend. In voorgaande jaren is bijvoorbeeld veel inzet gepleegd op energiebesparing door huishoudens en bewustwording. De geïsoleerde woningen en de bereidheid van het overgrote deel van de inwoners tot het nemen van energiebesparende maatregelen zijn een blijvend effect. Het effect van nieuwe maatregelen komt daar dan boven op. Die opeenstapeling van effect is symbolisch weergegeven in de volgende afbeelding, waarin de aard van toekomstige maatregelen en de realisatie daarvan uiteraard een aanname is. Innovatie z Innovatie y Innovatie x
Grootschalige warmtenetten Grootschalige zonnestroom Grootschalige windenergie Grootschalig duurzaam rijden Grootschalige kringlooplandbouw Slimme systemen Energie-efficiëntie Geothermie Windenergie Zonnestroom Groen gas Warmte en koude opslag Restwarmtebenutting Zonneboilers en vergisting Energiebesparend gedrag Houtkachels en isolatie gebouwen
Duurzaamheid energiehuishouding
Grootschalige geothermie
1990 Afbeelding 20. Cumulatief effect van maatregelen
93
2000
2010
2020
2030
2040
2050
Beleidsuitwerking De uitvoeringsgerichte inzet van de provincie bestaat uit het faciliteren van de uitvoering en de financiering van projecten via het energieprogramma en de Drentse Energie Organisatie. De hiervoor genoemde inzet bestaat voor een belangrijk deel ook uit verdere uitwerking van het beleid op de genoemde thema’s. Door het nader onderzoeken en verkennen van de mogelijkheden, het benoemen van meer gedetailleerde doelen en gewenste resultaten en dergelijke. Dit gaat doorgaans in overleg en samenwerking met partners. Voor het bereiken van het gewenste effect voor het terugdringen van broeikasgassen, gaat het telkens om het zoeken naar de onderliggende oorzaken van het probleem om effectieve maatregelen te kunnen treffen. In het volgende schema is die rangorde van oorzaak en gevolg benoemd. Maar meer in detail kan dat hier niet plaats vinden, dat voert te ver. Hiertoe worden zo nodig aparte beleidsdocumenten opgesteld ten behoeve van de uitvoering van de gewenste maatregelen, zoals de Ontwerp Gebiedsvisie windenergie van december 2012. toename wateroverlast
afname biodiversiteit
verandering van klimaat
opwarming van de aarde
toename broeikasgassen
uitstoot door fossiel energiegebruik
overige uitstoot landbouw en veenbodems
oorzaken van de te hoge uitstoot door energiegebruik, landbouw en veenbodems
maatregelen voor het beperken van de uitstoot door energiegebruik, landbouw en veenbodems Afbeelding 21. Probleemladder
De beleidsuitwerking betreft de onderste trede, omdat maatregelen het meest effectief zijn op het niveau van onderliggende oorzaken. We treffen bijvoorbeeld maatregelen tegen wateroverlast. Maar die wordt veroorzaakt door klimaatverandering. Die komt door de algemene temperatuurstijging. Die wordt veroorzaakt door de stijging van de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer. Die wordt veroorzaakt door de toegenomen uitstoot. Het beperken van die uitstoot is daarom het meest effectief, anders blijven we bezig met maatregelen om negatieve gevolgen te verhelpen. De beleidsuitwerking voor het optimaal benutten van de kansen daarvoor per optie, al dan niet via integrale concepten, gebeurt op basis het vast te stellen nieuwe energiebeleid in de Energiestrategie Drenthe, die wordt opgesteld op basis van deze verkenning.
Foto: Dreamstime
94
Bijlagen
95
96
Eenheden
Energie Joule is de eenheid van energie, vernoemd naar James Prescott Joule. Het is de energie die nodig is om een object te verplaatsen met een kracht van 1 newton over een afstand van 1 meter. J kJ MJ GJ TJ PJ
joule kilojoule megajoule gigajoule terajoule petajoule
100 joule 103 joule 106 joule 109 joule 1012 joule 1015 joule
Elektriciteit Elektrische energie wordt meestal niet aangegeven in joule (J) maar kilowattuur (kWh). Een Joule is een wattseconde. Een lamp van 1 watt verbruikt in 1 seconde aan elektrische energie 1 joule. Dus 1 kWh komt overeen met 3,6 MJ W watt 100 watt kW kilowatt 103 watt MW megawatt 106watt GW gigawatt 109 watt Emissie De uitstoot van kooldioxide wordt aangegeven in massa, meestal in kilogram, kiloton of megaton. kg kilogram ton ton kton kiloton Mton megaton
103 gram 100 ton (Mg, megagram,106 gram of duizend kilogram) 103 ton (Gg, gigagram,109 gram of duizend ton) 106 ton (Tg, teragram,1012 gram of miljoen ton)
Omrekening 1 PJ = 32.000.000 m3 aardgas 1 m3 aardgas = 1,78 kg CO2 1 kWh = 0,566 kg CO2
97
1 Energievisie
Uit collegeprogramma 2011-2015 Het thema energie is voor ons van grote economische betekenis. Wij leveren een bijdrage om minder afhankelijk te zijn van fossiele brandstoffen, mede gelet op de huidige spanningen in de wereld. Bovendien willen we de wereld ook voor toekomstige generaties leefbaar houden. Daarnaast zijn uiteraard de ruimtelijke implicaties van belang; in de loop der tijd ontstaan zo nieuwe energielandschappen.
Het Drentse beleid is gericht op de transitie naar een duurzame energie-economie. De provincie wil een betrouwbare en efficiënte energie-infrastructuur, minder afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen en het aandeel hernieuwbare energie vergroten. Voor de transitie naar een CO2-arme samenleving, onderschrijft de provincie het lange termijn perspectief van de Europese Commissie, om te komen tot 80-95 % CO2-reductie in 2050 ten opzichte van 1990 (vertaling 2020: hoofdstuk 5). Binnen het Nationale, Noordelijke en ook Drentse Klimaat en Energiebeleid worden deze mitigatiedoelstellingen als een belangrijke stip op de horizon gezet. In Omgevingsvisie Drenthe staan de provinciale beleidsdoelen, waarbij aangesloten wordt bij de landelijke doelstellingen. Nu de landelijke doelstellingen voor 2020 enigszins zijn bijgesteld, gelden deze ook voor de provincie Drenthe. Voor de realisatie van bovenstaande doelen is het belangrijk te weten dat het doelbereik over het algemeen niet primair vanuit de duurzaamheidsgedachte tot stand komt. Veelal zijn het economische motieven die partijen bewegen om werk van de klimaat- en energiedoelstellingen te maken. De ervaring uit het voorgaande programma leert dan ook dat het sturen op economische parameters effectiever is voor het doelbereik, dan het sturen op de duurzaamheidsdoelstellingen zelf.
Waardepiramide Biobased economy
Binnen het economisch domein ziet de provincie Drenthe belangrijke kansen voor een groei van de Drentse Biobased Economy. Basisprincipe van de biobased economy is dat er een rangorde is van hoogwaardige en laagwaardige aanwending van biomassa. De bijdrage van ‘biobased energy’ (onderste laag piramide) is een relatief laagwaardige toepassing, maar is zeker op dit moment nog van grote waarde. Een voorwaarde van de ‘biobased economy’ is immers het sluiten van de ketens, zodat geen reststoffen achter blijven. Veel reststromen zijn nog niet aanwendbaar voor toepassingen in de farmacie/chemie. Aanwending daarvan voor energiedoeleinden kan net die meeropbrengsten opleveren die de hele businesscase rendabel maakt.
Binnen de provincie Drenthe is ook expliciete aandacht voor de wisselwerking tussen een duurzame energiehuishouding en de ruimtelijke inrichting. Aanpassingen in de ruimtelijke inrichting versterken de mogelijkheden voor het gebruik van hernieuwbare energie, terwijl de keuze voor hernieuwbare energie richtinggevend kan zijn voor de ruimtelijke inrichting (Grounds for Change-filosofie). Voor de realisatie van het energiebeleid zijn goede beleidsmatige randvoorwaarden daarom cruciaal. De provincie wil daarmee hernieuwbare energie letterlijk een plaats geven in Drenthe.
98
Deze energievisie zal ook gedurende de looptijd van het programma onderhevig zijn aan nieuwe actualiteiten en inzichten, en wordt daarom regelmatig geactualiseerd (en verder uitgewerkt voor wat betreft de lange termijn strategie). (Bron: Energieprogramma 2012-2015, provincie Drenthe, 20 maart 2012, hoofdstuk 2)
99
2 Omgevingsvisie
Klimaat- en energiedoelstellingen Wij zetten in op een overgang naar een duurzame-energiehuishouding. Dit is mede ingegeven door veranderingen in het klimaat en het schaarser worden van fossiele brandstoffen. Wij willen een energiehuishouding die betrouwbaar is, een minimum aan broeikasgassen uitstoot en betaalbaar is. Wij streven tot 2020 naar een afname van 30 % van de CO2-uitstoot ten opzichte van 1990. In 2020 moet het aandeel hernieuwbare energiebronnen zijn gestegen tot 20 %. Ook streven we naar een verhoging van de energie-efficiënte met 2 % per jaar (nu 1 %). Wij stimuleren de productie van energie uit bodem en biomassa en zetten in op het realiseren van 60 megawatt aan windenergie in 2020. De aanpak van het energievraagstuk vraagt, net als de aanpak van het klimaatvraagstuk, om een integrale benadering. De drie noordelijke provincies geven uitvoering aan het Energieakkoord Noord-Nederland. In landelijk verband werken we mee aan de uitvoering van het landelijke Klimaat- en energieakkoord. De samenwerkingsorganisatie Energy Valley bundelt de inspanningen van de provincie en andere publieke en private partijen gericht op het creëren van een duurzame-energie-economie. In Zuidoost-Drenthe zetten we samen met de gemeenten Emmen en Coevorden een Energiebureau op, dat alle energiegerelateerde initiatieven in het gebied zal coördineren. Decentrale energieopwekking en infrastructuur Een belangrijk onderdeel van de gewenste overgang is het bieden van voldoende mogelijkheden voor decentrale opwekking van hernieuwbare energie. Ook bevorderen we de bouw van energieneutrale en/of energieproducerende gebouwen en woningen. Het ideaalplaatje is dat een bedrijf, bedrijventerrein, woning, kantoor, wijk, dorp of stad haar eigen energie opwekt, met het openbare net als terugvaloptie. Daarbij is een intensieve samenwerking nodig tussen provincie, andere overheden, private en particuliere partijen. Er zal vaker sprake zijn van maatwerkoplossingen, onder andere doordat decentrale energieopwekking om meer afstemming vraagt tussen vraag en aanbod. Zo is op dit moment een robuustere elektriciteitsinfrastructuur gewenst in Zuidoost-Drenthe (kaart 8, Energie-infrastructuur). Samen met de netbeheerders en rijkspartners blijven wij ons inzetten voor een toereikende energie-infrastructuur, met voldoende mogelijkheden voor het invoeren van groen gas. ‘Grounds for Change’ Wij handelen vanuit de ‘Grounds for Change-filosofie’. Omdat hernieuwbare energiesystemen om meer ruimte vragen en meer zichtbaar zijn in het landschap, vraagt dit om een nieuwe kijk op de toepassing ervan. In de ‘Grounds for Change-filosofie’ staat het besef centraal dat onze samenleving moet wennen aan moderne landschappen (die ontstaan door het toepassen van bijvoorbeeld windenergie) en aan een intensiever gebruik van de ondergrond. Dit gewenningsproces gaat gepaard met de nodige weerstand in de samenleving. Wij kiezen daarom voor zorgvuldige landschappelijke inpassing, heldere communicatie en informatieverstrekking en transparante besluitvorming. Energie en ruimtelijke ontwikkelingen Bij de ruimtelijke inrichting van onze provincie is het bereiken van de energiedoelstellingen een van de leidende principes. Vooral als het gaat om bedrijventerreinen en woningbouw. In de regionale afstemming over bedrijventerreinen wordt het thema integraal meegenomen. Bij woningbouw en energiebesparing in de bebouwde omgeving, gelden de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het energieakkoord tussen Noord-Nederland en de rijksoverheid (het ‘100.000 woningenplan’). 100
Het toepassen van kleinschalige installaties voor de productie van hernieuwbare energie binnen de bebouwde kom, valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Toepassing van kleinschalige installaties daarbuiten zijn toegestaan, voor zover ze passen in het landschap. Grootschalige energiesystemen moeten in onze optiek geconcentreerd worden op daarvoor aangewezen locaties, bijvoorbeeld op de bedrijventerreinen Bargermeer in Emmen, Europark in Coevorden en nabij Essent Milieu in Wijster. Op deze terreinen zien we ook kansen om energieproducenten en –consumenten aan elkaar te koppelen (energiecascadering). De genoemde terreinen zijn daarom als energietransitieparken (ETP) aangeduid (kaart 1, Visie 2020). Windenergie Omdat de maat en de schaal van het landschap van een groot deel van de gemeenten Emmen en Coevorden, en van het oostelijke veenkoloniale gebied, zich het beste voor windenergie leent, kan in dit gebied worden gezocht naar geschikte locaties voor windturbineparken (zie kaart 8a “Zoeklocatie grootschalige Windenergie”). Buiten het aangegeven gebied (kaart 8a) sluiten wij de toepassing van windenergie na 2020 niet helemaal uit. Wel dienen ook deze plannen te voldoen aan de voorwaarden zoals die hierna zijn verwoord met betrekking tot het zoekgebied grootschalige windenergie (kaart 8a), met uitzondering van de opstelling van kleine windenergie-installaties binnen het bebouwde gebied (niet zijnde buitengebied), passend bij de bestaande bebouwings- en/of beplantingshoogte. Dergelijke kleine installaties achten wij van gemeentelijk belang. Aan de toepassing van windenergie geven wij de volgende randvoorwaarden en criteria mee: • Het vermogen van een windturbine dient tenminste 3 MW te bedragen; • Solitaire windturbines zijn niet toegestaan. Windturbines dienen ten minste in een cluster van 5 te worden gerealiseerd; • Windturbines worden in LOFAR-zone 1 uitgesloten en mogen in LOFAR-zone 2 het LOFAR-project iet hinderen; • Er dient rekening te worden gehouden met laagvliegroutes; • Er dient aan de natuur- en milieuwetgeving worden voldaan (o.a. Natura 2000, rode lijstsoorten, geluid, veiligheid); • De kernkwaliteiten dienen zoveel als mogelijk behouden te blijven. Wij stimuleren daarbij c.q. vragen initiatiefnemers te werken met organisatievormen waarin ook bewoners (kunnen) participeren. Ook zien wij de ontwikkeling van windenergieprojecten door de landbouwsector als een kansrijke tweede tak. Energie uit biomassa Wij stimuleren energieopwekking uit biomassa. Grootschalige bio-energiecentrales vestigen zich bij voorkeur op goed bereikbare bedrijventerreinen met mogelijkheden voor de energieinfrastructuur en afnamemogelijkheden van vrijkomende warmte. Daarbij kan gedacht worden aan de Energietransitieparken (kaart 1, Visie 2020). Voor de vestiging van kleinschalige mestvergistingsinstallaties bij veehouderijbedrijven hanteren wij het ‘Beleidskader co-vergisting’. De productie van energie uit biomassa koppelen wij aan ons streven naar een ‘bio-based economy’. Dat is een economie waarin bedrijven non-food toepassingen, zoals brandstoffen, chemicaliën, medicijnen en energie, vervaardigen uit groene grondstoffen. Daarbij denken wij ook aan het koppelen van landbouwbedrijven aan bedrijven op Energietransitieparken. Bodemenergie De Drentse ondergrond biedt veel potentie voor het leveren van aardwarmte en voor warmtekoude-opslag (WKO). Daarnaast kan in de diepe ondergrond energie worden opgeslagen, bijvoorbeeld in de vorm van aardgas of perslucht. Wij hebben de gebruikspotentie van de 101
Drentse diepe ondergrond en de geschiktheid van de ondergrond voor de toepassing van WKO in kaart gebracht (zie figuur Mogelijkheden benutten ondergrond). De verwachting is dat het gebruik van de ondergrond voor allerlei energietoepassingen in de nabije toekomst substantieel zal toenemen. Dit vraagt om meer afstemming. We willen voorkomen dat functies elkaar in de weg gaan zitten. Ook is er een balans nodig tussen enerzijds het gebruik van de ondergrond en anderzijds het beschermen van de aanwezige kwaliteiten onder- en bovengronds. Als vervolg op deze Omgevingsvisie werken we de keuzes ten aanzien van het gebruik van de ondergrond en de mogelijkheden voor de opslag van CO2 verder uit (uitwerking voor het gebruik van de ondergrond, inclusief plan-m.e.r.). Opslag van afval in de ondergrond sluiten wij uit. We stimuleren het gebruik van geothermie en WKO. Ook bekijken we of aardwarmte toegepast kan worden in de glastuinbouw in Emmen. Daarbij zijn wij bereid ook zelf te investeren. Voor een versnelde groei van WKO-systemen zetten we in op drie aangrijpingspunten (in lijn met het advies van de landelijke Taskforce WKO). We stimuleren de marktvraag, bevorderen de marktwerking en zorgen voor een helder en duidelijk beleidskader. We stellen de gemeenten in de gelegenheid om masterplannen op te stellen voor locaties met veel WKO-potentie. Deze masterplannen moeten leiden tot een optimaal bodemgebruik en moeten negatieve interferentie (storing) tussen WKO-systemen voorkomen. Wij hebben de intentie om op basis van een masterplan een parapluvergunning af te geven zodat nieuwe WKO-systemen snel kunnen worden gerealiseerd. De beleidsregels voor de toepassing van WKO zijn opgenomen in de Provinciale omgevingsverordening (POV). Terugdringen veenoxidatie Door ontwatering en grondgebruik verdwijnen de veengronden in Drenthe geleidelijk. De afgelopen decennia is het aantal hectare veengrond in de provincie afgenomen van 54.000 ha naar 33.000 ha. Deze veenoxidatie gaat gepaard met een uitstoot van ongeveer 900 kiloton CO2 per jaar. Dit is circa 20 % van de totale Drentse uitstoot. Wij onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om verdere afbraak van het veen tegen te gaan. Wellicht kunnen we dit combineren met het behalen van doelen op het gebied van landbouw, natuur en water. Planologische reservering aardgas- en olievelden Vooralsnog zijn wij sterk aangewezen op fossiele brandstoffen. Kortgeleden is het westelijk deel van het olieveld Schoonebeek zelfs heropend. Wij gaan er vanuit dat op termijn ook in het oostelijk deel weer olie gewonnen gaat worden. In het gehele olieveld staan we daarom geen nieuwe ontwikkelingen toe die het winnen van olie kunnen belemmeren. Daarom moeten de ruimtelijke reserveringen in de bestemmingsplannen worden vastgehouden. Wij staan positief tegenover initiatieven om met nieuwe technieken het resterende aardgas in de uitgeproduceerde gasvelden te winnen. (Bron: Omgevingsvisie Drenthe, paragraaf 4.6 Hernieuwbare energievoorziening en CO2-reductie, pagina 51-55)
102
3
Europees en nationaal energiebeleid
1
Europees energiebeleid
Beleid voor 2050 De Europese Commissie publiceerde in februari 2011 de “Low-carbon Roadmap 2050” met een lange termijn perspectief. De ambitie is om te komen tot 80 % interne CO2-reductie in 2050 ten opzichte van 1990. De beoogde 80 % interne afname van de uitstoot van broeikasgassen in de Europese Unie (EU) tot 2050 is niet gelijk verdeeld over alle sectoren van de economie. Volgens de Commissie vindt de grootste afname plaats in de elektriciteitsopwekking (ca 95 %), huishoudens en diensten (ca 90 %) en industrie (ca. 85 %). De Roadmap schets een aantal scenario’s die leiden tot 80 % interne CO2-reductie zoals: Energie-efficiency scenario Dit scenario gaat uit van een zeer sterke energiebesparing op basis van strengere minimumeisen voor apparaten en gebouwen, een hoog percentage renovatie van gebouwen, energiebesparingeisen voor energiebedrijven, enz. Dit leidt tot een daling van de energievraag in 2050 met 41 % ten opzichte van 2005. Technologie scenario Dit scenario veronderstelt dat alle technieken voor energieopwekking met lage uitstoot van CO2, waaronder kernenergie en CCS, worden geaccepteerd en met elkaar kunnen concurreren op basis van de CO2-prijs. Hernieuwbare energie scenario Dit scenario gaat uit van een heel hoog aandeel van 75 % van hernieuwbare energiebronnen in het finale energiegebruik en een aandeel van zelfs 97 % in de elektriciteitsopwekking in de EU in 2050. De EU noemt ook voordelen als gevolg van additionele investeringen in de energievoorziening zoals: • Verlaagde kosten voor import van fossiele brandstoffen. • Additionele werkgelegenheid. • Verbeterde luchtkwaliteit. Volgens de Europese Commissie vereist een kosteneffectieve en geleidelijke transitie naar 80 tot 95 % afname van broeikasgassen in 2050 een afname van 40 % in 2030 ten opzichte van 1990. De Europese Commissie heeft de Lidstaten uitgenodigd om nationale routekaarten te maken gericht op een klimaatneutrale economie. Beleid voor 2020 De Europese doelen voor 2020 zijn: 20 % CO2-reductie in 2020 ten opzichte van 1990. Op basis van het EU-ETS emissiehandelssysteem moeten bedrijven binnen de sectoren industrie en energie die CO2 uitstoten daarvoor gaan betalen door het kopen van zogenaamde emissierechten ofwel rechten om CO2 uit te stoten. Voor deze rechten moet in principe worden betaald; dit wordt het veilen van emissierechten genoemd. In 2013 wordt nog maar 1/5 van de
103
emissierechten geveild, dit zal stapsgewijs oplopen tot alle rechten in 2025. Energiebedrijven in de meeste landen moeten wel al vanaf 2013 gaan betalen voor hun uitstoot. Het doel is een kosteneffectieve en economisch efficiënte vermindering van de uitstoot van broeikasgassen te realiseren. De oorspronkelijke richtlijn uit 2003 is in 2009 gewijzigd (2009/29/ EG). De richtlijn voor emissiehandel is in Nederland geïmplementeerd via de Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten en het Besluit handel in emissierechten. Het EU-beleid voor sectoren die geen onderdeel uitmaken van het emissiehandelssysteem, zoals de transportsector en de gebouwde omgeving, is gebaseerd op de Beschikking lastenverdeling reductiedoelen broeikasgasemissies. Deze beschikking stelt voor elke lidstaat een streefcijfer vast voor non-ETS sectoren. De reductiedoelstelling voor Nederland is -16 % in 2020 ten opzichte van 2006. De beschikking is rechtsreeks werkend en wordt niet omgezet in nationale regelgeving. Via klimaat- en energiebesparingsprogramma’s wordt invulling gegeven aan de beschikking. 20 % hernieuwbare energie in 2020. Volgens de EU-richtlijn hernieuwbare energie moet 20 % van de energieconsumptie in de EU in 2020 afkomstig zijn uit hernieuwbare energiebronnen. Ook deze beschikking is vertaald naar specifieke doelstellingen per lidstaat. Voor Nederland is de nationale doelstelling voor hernieuwbare energie 14 % van het finaal energiegebruik. 20 % energiebesparing in 2020 ten opzichte van ‘business as usual’. Deze doelstelling is indicatief en niet bindend. Verder is er sprake van een specifieke doelstelling voor de transportsector. Conform de EU-richtlijn 2003/30/EG moeten fossiele brandstoffen in de transportsector deels worden vervangen door bio-energie. Dit aandeel loopt op tot 10 % in 2020. 2
Nationaal energiebeleid
Beleid voor 2050 De rijksoverheid onderschrijft de EU-ambitie om te komen tot een CO2-arme economie in 2050 met als doelstelling 80 % interne CO2-reductie in 2050 ten opzichte van 1990. Het kabinet is van mening dat bij het vaststellen van een Europese doelstelling voor 2030 rekening dient te worden gehouden met nog bestaande onzekerheden en vooralsnog in te zetten op een ‘voorwaardelijke’ Europese doelstelling van 40 %. De lange termijn aanpak van het kabinet staat verder in het teken van de bevordering van innovatie. Via de structuurvisies wordt ingezet op het creëren van adequate ruimtelijke condities in eerste instantie gericht op 2020, maar met een doorkijk naar 2030 en verder. Tevens zal het kabinet verkennen hoe deze structuurvisies voor afzonderlijke energiefuncties vanuit een langetermijn-perspectief (2050) met elkaar verbonden kunnen worden. Het betreft de Structuurvisie Windenergie op land (2012), de Evaluatie Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEVIII, met name gericht op ruimtelijke reserveringen voor duurzame elektriciteitsopwekking en – transport, 2012), de Structuurvisie Ondergrond (2013, de Structuurvisie Buisleidingen (ontwerp juni 2011) en het Nationaal Waterplan (2015). Beleid voor 2020 Het Rijk heeft de volgende doelen voor 2020. • 20 % minder CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. • Conform de EU-richtlijn moet 14 % van het bruto (of finaal) eindverbruik in 2020 afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen. Om deze doelstelling te bereiken zet het Rijk vier instrumenten in: 104
-----
Stimuleringsregeling Duurzame Energie plus (SDE+) Bijmengverplichting voor biobrandstoffen in de transportsector Bij- en meestook voor biobrandstoffen in kolencentrales Import van hernieuwbare energie
De doelstelling is recent door het kabinet aangepast en verhoogd tot 16 %. • 20 % energiebesparing in 2020. Dit doel is niet bindend. Het kabinet stimuleert energiebesparing onder meer door belastingmaatregelen, het vaststellen van normen (voor woningen bijvoorbeeld) en afspraken met het bedrijfsleven. Met het Besluit Biobrandstoffen 2007 volgt Nederland de EU-richtlijn inzake Transport-brandstoffen. Naast het bijmengen mag de inzet van elektrisch vervoer ook bij deze verplichting worden meegerekend. De bovengenoemde doelen leiden tot specifieke speerpunten van het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie. Topsectorenbeleid Het Rijk heeft ondernemers en onderzoekers gevraagd om concrete voorstellen toe doen. Dat betreft de negen topsectoren van de Nederlandse economie, waaronder energie. Er zijn door het Topteam Energie zeven kansrijke technologiegebieden geselecteerd. Daarvoor worden innovatiecontracten afgesloten. Die zeven gebieden zijn: gas, zon-PV, offshore wind, biomassa, energiebesparing in de gebouwde omgeving, energiebesparing in de procesindustrie en smart grids. Green Deals Door Green Deals af te sluiten met groeperingen uit de maatschappij wil het Rijk met concrete acties de weg in slaan naar een duurzame samenleving. Het betreft afspraken op projectniveau, vooral met bedrijven en particuliere organisaties maar ook met decentrale overheden. Bevorderen van een adequate energie-infrastructuur Ontwikkelingen als een groter aandeel hernieuwbare energie, meer grensoverschrijdend transport en een toename van het aandeel decentraal opgewekte energie stellen nieuwe eisen aan de samenwerking op landelijk en Europees niveau en aan de technische uitvoering van de infrastructuur. Bijvoorbeeld door deze geschikt te maken voor tweerichtingsverkeer. De Klimaatagenda 2011-2014 ‘Werk maken van Klimaat’, is onderdeel van de Duurzaamheids agenda van het Rijk. Dit wordt gecoördineerd door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De Klimaatagenda wil succesvolle projecten opschalen via een breed netwerk van gemeenten, waterschappen en provincies met een actieve rol van klimaatambassadeurs. Daarnaast initieert ze noodzakelijke innovaties en vernieuwingen op allerlei terreinen. Met diverse partijen zijn nadere afspraken gemaakt. Zo zijn in het kader van de Innovatie Agenda Gebouwde Omgeving doelstellingen geformuleerd voor de nieuwbouw en de bestaande bouw. Met de industrie zijn in 2008 en 2009 Meerjarenafspraken (MJA’s) gemaakt over verbetering van de energie-efficiency. Het doel van deze MJA’s is dat ondernemingen volgens afgesproken procedures in de periode tot en met 2020 een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de energie-efficiency. Daarnaast maken industriesectoren op dit moment routekaarten waarin wordt uitgewerkt hoe een forse (50 %) energie-efficiencyverbetering op lange termijn kan worden bereikt. In het kader van de Green Deal worden afspraken gemaakt tussen overheid en industriesectoren over de concrete invoering van de routekaarten per sector.
105
4
Vragen bij de trends 55
Energie 1. Ons doel is 14 % hernieuwbare energie in 202056. Dus 86 % fossiel. Schaalvergroting van energiemaatschappijen is een trend. Eigen belang van zelfvoorziening op verschillende niveaus neemt sterk toe. Nemen we met 14 % genoegen? Als het kan gaan we dan voor meer? 2. We focussen op de 14 % ondanks groot gebruik van fossiele energie. Moet dat schoon fossiel zijn? 3. De energie mix kan bestaan uit zon, wind, biomassa, bodemenergie, waterstof etc. Wat is voor Drenthe de goede mix? 4. Door een aanzienlijk aandeel van zon en wind stijgt de behoefte naar energieopslag en aanpassing van energienetwerken. Moeten we ons dan richten op energieopslag en nieuwe slimme energienetwerken? 5. De huidige focus van het energieprogramma is Drents biomassa/groengas. Die mogelijkheden zijn begrensd! Wat doen we daarmee? Importeren van biomassa of het maximale Drentse aandeel benutten? 6. Het aandeel van hernieuwbare energie in productieprocessen kunnen we vergroten. Dit past toch goed binnen onze doelen? Moeten we ons daar op richten? Zo ja, hoe dan? 7. De uitbreiding van het aantal woningen en van bedrijventerreinen is beperkt. Besparingsmogelijkheden in bouw en industrie zijn groot. Hoe kunnen we in deze sectoren besparingen realiseren? 8. Het aandeel energiegebruik van transport is groot. Is hier een rol voor de provincie of is dat een rol die ingevuld moet worden door het Rijk? 9. Afval bestaat niet. Het hergebruik van materialen en grondstoffen op basis van natuurlijke producten zal toenemen. Kijk naar productie van bioplastics, inwisselprogramma van mobiele telefoons etc. Hoe kunnen we deze beweging beïnvloeden? 10. Wat zijn de kansen voor hernieuwbare energieproductie in Drenthe, gegeven de fysieke en maatschappelijke omstandigheden, uitgewerkt voor de verschillende vormen van hernieuwbare energie, inclusief de belemmeringen die we voorzien? Economie 11. Regionale economische groei is zeer wenselijk. In welke energiesectoren is deze groei vooral te vinden? 12. Is het inzetten op innovatie de motor voor nieuwe hernieuwbare energie technologie? Zo ja, is dit van toepassing bij de kleine of bij de grote bedrijven? 13. Innovatie is specifieke kennis. Hoe kunnen we de sector midden- en kleinbedrijf faciliteren in het verkrijgen van kennis? 14. Welke marktkansen zijn er voor Drenthe op het gebied van hernieuwbare energie? 15. Welk eigen beleid of regelgeving moet de provincie Drenthe aanpassen om economische groei beter te kunnen bevorderen, voor zover die betrekking heeft op hernieuwbare energie? Ruimte 16. Welke ruimtelijke inrichtingsconcepten zijn passend voor de Drentse energie opgave? 17. Welke ruimtelijke ontwikkelingsstrategie is nodig voor de realisatie daarvan?
55 Vraagpunten naar aanleiding van het resultaat van de brainstorm Energiestrategie op 14 mei 2012 over de trends, zie paragraaf 2.1 Ontwikkelingen. 56 Inmiddels door het Rijk verhoogd naar 16% 106
Sociaal 18. Is bewustwording voor een duurzame energiehuishouding een onderwerp voor de provincie Drenthe? Dus moeten we iets met het ontwikkelen met urgentiegevoel van burgers en marktpartijen? 20. Welke kansen en bedreigingen biedt krimp in relatie tot de energietransitie? 21. Op welke wijze kan de provincie de bottom-up ontwikkeling van grootschalige hernieuwbare energieproductie stimuleren en faciliteren? Rol 22. Wat betekent het verminderen van menskracht en middelen voor het halen van de ambities van overheden? Hoe moeten we onze rol anders invullen, er van uitgaande dat de ambities gelijk blijven? 23. Maken we onze eigen keuzes of houden we rekening met andere overheden? Bijvoorbeeld wat betreft CO2-opslag, energiebesparing, windenergie etc. 24. De mondiale en nationale dynamiek heeft grote gevolgen voor onze strategie. Maar we blijven nuchter en maken het met de kennis van nu. Hoe vaak moeten we de energiestrategie herzien? 25. We moeten alle trends en opties benoemen. Maar met een wisselende invulling van de ‘hoevraag’. Wat doen we wel, wat doen we niet, en wat doen we samen?
107
5
Aandachtspunten voor provinciaal beleid 57
Energie • drager/leverancier (gas, steenkool, olie, warmte en koude opslag, geothermie) • storage/opslag (gas, warmte, energiedrager, lucht, H2?) • opslag CO2 (steenkool) • mogelijkheid om aanwezige energiebronnen op provinciaal niveau breed kunnen toepassen, zonder aanzienlijke schade van Drentse bodem en hoge investeringen • de 1-ste geothermiecentrale, die ook elektriciteit levert, wordt in Emmen (?) geopend • grote energiebesparing door bodemenergiegebruik • van innovatie naar duurzame energiehuishouding • openbaar vervoer rijdt op gas/elektriciteit • alle verkeer (voor zover er provinciale invloed is) rijdt duurzaam • enorme toename fietsgebruik • in gebruik zijn andere duurzame alternatieven voor automobiliteit: e-bikes en sensor Economie • bron voor innovatie (nieuwe producten/diensten, die bijdragen aan maatschappelijke doelen) • kosten besparing (vestigingsvoorwaarde) • toename werkgelegenheid • tal van start-ups dankzij innovatiestimulering • bedrijven: beperken vraag (energie is duur) - zelf opwekken • samenwerken: met andere bedrijven keten: ook afval/afvalstof • regionale zelfvoorzieningen (lokale duurzame energiebedrijven) • dé motor van de noordelijke economie en onderwijs • energiebesparing gebouwde omgeving • markpartijen in de bouw- en installatie sector voor alle woningtypes • kant en klare concepten om energieneutrale woningen (nieuw en bestaand) te realiseren Ruimte • sturend (meer dan nu) • bepalend/zichtbaar (in stad en land) • energieplanologie (kernkwaliteit) • uitgewerkte beleidskaders voor wind, zon, energietransitieparken, bio-based-parken • belangrijk thema bij ruimtelijke ontwikkelingen • als beleidsveld waar alles samen komt Sociaal • massale zonne-energie (zonnepanelen) door steeds stijgende energieprijzen • financ./emancipatie kant laten zien • bevolking/organisaties laten participeren • werkt als logisch ordenend en verbindend principe binnen alle domeinen (Ec, RO, V&V, sociaal, duurzaamheid)
57 Resultaat brainstorm interne deskundigen 11 juni 2012 108
6 Klimaatverandering 58 Het klimaat verandert onder invloed van natuurlijke factoren. Sinds het midden van de 20e eeuw verandert het ook via het versterkte broeikaseffect onder invloed van de mens. In de periode van 2000-2007 steeg de uitstoot (emissie) van koolstofdioxide (CO2) wereldwijd viermaal zo snel als gedurende 1990-2000. Alle jaren vanaf 2001 behoren tot de top 10 van de wereldwijd warmste jaren sinds het begin van de waarnemingen aan het eind van de 19e eeuw (bron KNMI). • De opwarming zet door: hierdoor komen zachte winters en warme zomers vaker voor. • De winters worden gemiddeld natter en ook de extreme neerslaghoeveelheden nemen toe. • De hevigheid van extreme regenbuien in de zomer neemt toe, maar het aantal zomerse regendagen wordt juist minder. • De zeespiegel blijft stijgen. Het klimaat verandert onder invloed van natuurlijke factoren en, sinds het midden van de 20e eeuw, mede onder invloed van de mens via het versterkte broeikaseffect. Gevolgen van deze klimaatverandering zijn bijvoorbeeld de stijging van de zeespiegel en een beïnvloeding van de verspreiding van planten en dieren. In Nederland heeft dit het verschijnen van zuidelijke soorten en mogelijk het verdwijnen van noordelijke soorten tot gevolg. Het klimaat- en energiebeleid is gericht op het terugdringen van het broeikaseffect. De opwarming van het Nederlandse klimaat heeft zich onverminderd doorgezet. De jaren 2006 en 2007 zijn de warmste sinds het begin van de Nederlandse metingen in 1706 geweest. De opwarming en de gevolgen ervan zijn voor de natuur goed merkbaar. Nederland is sinds 1950 twee keer zo snel opgewarmd als de wereldgemiddelde temperatuur. Die snellere opwarming wordt hoogstwaarschijnlijk niet veroorzaakt door natuurlijke schommelingen.
Schattingen van het verloop van de wereldgemiddelde temperatuur van het Hadley Centre en de Climate Research Unit (HadCRUT3), NOAA/NCDC en NASA/GISS 1900-2011.
58 Uit: Staat van Drenthe, www.drenthe.nl 109
De verwachtingen ten aanzien van klimaat in Drenthe in 2050 zijn: • Het wordt twee graden warmer en er is meer zon • Er zijn meer buien, neerslag en wateroverschot • Klimaat en neerslagveranderingen voor de landbouw blijven beheersbaar • Flora en Fauna staan onder druk; een afname van koudeminnende soorten • Er komen mogelijk meer ziektes (bijvoorbeeld ziekte van Lyme) • Drenthe wordt een meer aantrekkelijke vakantiebestemming. Referenties: • Klimaateffectschetsboek Drenthe en Groningen (Alterra,DHV, KNMI, VU, sept. 2008) • KNMI-website • De toestand van het klimaat in Nederland 2008 • Klimaatverandering in Nederland, aanvullingen op de KNMI ’06 scenario’s.
Relevante informatie: http://www.knmi.nl http://www.knmi.nl/cms/kenniscentrum/toestand_van_het_klimaat
Gemiddelde aantal zomerse dagen per jaar (maximumtemperatuur >= 25°C)
1976 – 2005 110
2050 W
2050 W+
Gemiddelde aantal dagen met >= 15 mm neerslag per jaar
1976 – 2005
2050 W
2050 W+
2050W: 2 graden temperatuurstijging op aarde in 2050 ten opzichte van 1990 en geen verandering in luchtstromingspatronen West Europa. 2050W+: 2 graden temperatuurstijging op aarde in 2050 tov 1990 + ’s winters zachter en natter door meer westenwind + zomers warmer en droger door meer oostenwind.
111
7
Energiebalansen 2010 en 2020 Vertrekpunt voor de beleidsverkenning voor de energiestrategie zijn de energiebalansen voor 2010 en 2020. Ze zijn in onze opdracht opgesteld door ECN door het vertalen van de referentieraming 2010-2020 van het landelijk energiegebruik naar sectoren en energiedragers. De cijfers zijn dus gebaseerd op het effect van het vaststaand beleid van de rijksoverheid, dat voor een deel voortvloeit uit Europees beleid. Hier aan toegevoegd is het voorgenomen beleid, zoals het aanscherpen van de normen59 voor bestaande bouw in 2015 en 2020. Verder zijn de Drentse energiebalansen gebaseerd op de huidige voorgenomen productie van hernieuwbare energie voor gebruik in Drenthe. Ze zijn ook van belang voor het bepalen van potentiële mogelijkheden voor het realiseren daarvan. Het energiegebruik in Drenthe is per sector bepaald en is weergegeven in tabel 2. Het betreft het energiegebruik door de energieafnemers en de energiesector zelf. De energieafnemers Huishoudens, Handel, diensten en overheid, Industrie, Land- en tuinbouw, Verkeer en Vervoer. De energiesector Afval en reststoffen60, Elektriciteitsbedrijven, Winbedrijven.
Energiegebruik
Huishoudens Handel, diensten en overheid Industrie
Verbruikssaldo 2010
Verbruikssaldo 2020
[TJ]
[TJ]
[%]
13.364
19,1
[%]
12.299
15,3
8.597
12,3
8.601
10,7
15.611
22,3
16.162
20,1
Land- en tuinbouw
4.218
6,0
4.841
6,0
Verkeer en vervoer
17.585
25,2
16.954
21,1
Energiesector
10.525
15,1
21.599
26,8
Totaal
69.900
100
80.456
100
Uit de gegevens blijkt dat het energiegebruik stijgt van 70 PJ naar 80 PJ en dat drie sectoren tweederde van het totaal voor hun rekening nemen. Dat zijn huishoudens, industrie en verkeer. Het energiegebruik voor de meeste sectoren blijft tot 2020 grotendeels gelijk. Opvallend is de toename binnen de energiesector. Die wordt vooral veroorzaakt door een warmtekrachtinstallatie bij de hernieuwde oliewinning in Schoonebeek. Voor het bepalen van potentie voor het behalen van de doelstelling is ook de productie van hernieuwbare energie van belang. Het overzicht in tabel 3 betreft de situatie in 2020 op basis van de al bestaande voorgenomen beleidsinspanningen.
59 EPC-norm, de energieprestatiecoëfficient van gebouwen 60 De sector Afval en Reststoffen omvat naast de afvalverwerkingsinstallaties ook elektriciteit en biogas van stortplaatsen, elektriciteit van rioolwaterzuiveringsinstallaties en elektriciteit en groen gas van industriële vergistingsinstallaties. 112
Hernieuwbare energie 2010
2020
[TJ]
68.613
78.915
Elektriciteit
[TJ]
15
2.368
Warmte
[TJ]
80
1.336
Biogas
[TJ]
1.547
4.197
Biomassa
[TJ]
1.927
3.338
Totaal hernieuwbare energie
[TJ]
3.569
11.239
Aandeel in finaal energiegebruik
[%]
~5
~ 14
Finaal energetisch verbruik Drenthe Hernieuwbare energie
Het aandeel hernieuwbare energie in 2010 komt ongeveer overeen met het landelijk gemiddelde. Het totaal van hernieuwbare energieproductie in Drenthe neemt in 2020 sterk toe ten opzichte van 2010. De huidige Drentse hernieuwbare energie komt vooral van houtkachels, afvalverbranding en mestvergisting. In tabel 4 is gedetailleerder aangegeven welke soorten hernieuwbare energieproductie in Drenthe aan de orde zijn. Voor biogas/groen gas is de groei tussen 2010 en 2020 hoog omdat de productie van groen gas op basis van industriële vergistinginstallaties nog op gang moet komen.
Productie hernieuwbare energie [TJ]
2010
2020
7
2.217
Elektriciteit Windenergie Zon PV
8
151
642
583
Stortplaatsen
25
10
Rioolwaterzuivering
11
22
581
581
0
454
40
100
Afvalverbranding
Co-vergisting Industriële vergisting Warmte Zon thermisch Diepe geothermie Ondiepe geothermie (KWO) Afvalverbranding Houtketels industrie Houtkachels
0
733
40
502
0
583
69
69
801
801
156
63
Biogas Stortplaatsen Co-vergisting mest Industriële vergisting
113
50
50
0
2.569
8
Potentie hernieuwbare energie In deze bijlage is een schatting gemaakt van de potentiële bijdrage van hernieuwbare energie in de provincie Drenthe. Per energieoptie is er een toelichting op de potentie waarna het resultaat is samengevat in de tabel aan het eind van deze bijlage. Vertrekpunt zijn de cijfers in de energiebalansen van 2010 en 2020. In de kolom ‘Energiebalans 2020’ staat de geraamde productie die in de energiebalans voor 2020 is opgenomen. Die is gebaseerd op het bestaande, ingezette en voorgenomen beleid in het voorjaar van 2012 toen de energiebalansen zijn opgesteld. Onderstaande uitwerking van de potentie is in eerste instantie gericht op het jaar 2020 maar met een doorkijk naar 2050. De raming van de potentie van de opties is o.a. gebaseerd op de volgende bronnen: • Ecofys: Uitwerking en actualisering duurzame energie ambities Klimaat – en Energieakkoord, IPO, september 2010 • ECN: Energiebalansen Provincie Drenthe, juli 2012 • Agentschap-NL: www.klimaatmonitor/databank.nl, 2009, 2010 In de kolom ‘’Met extra inzet 2020’ staat de omvang van de potentie op basis van intensivering met extra inspanning die redelijkerwijs mogelijk is tussen nu en 2020 onder de huidige omstandigheden. De integrale beoordeling per optie staat in tabel 9. 1 Zon Zonnestroom Raming 2020 Elektriciteit van zonnepanelen (zonnestroom) is geraamd op 42 GWh. Een particuliere woning met een 1,5 kW-systeem komt overeen met 12 m2 zonnepanelen. Die leveren ongeveer 1050 KWh per jaar of 90 kWh/ m2 (Ecofys). De raming is dat 40.000 woningen voorzien worden van een dergelijk systeem: 1050 kWh x 40.000 = 42.000.000 kWh = 42 GWh. In 2006 telde Drenthe 200.729 woningen. De raming is dus dat 20 % van de woningen in 2020 voorzien is van een dergelijk systeem. In oppervlakte zonnepaneel omgerekend gaat het om 40.000 x 12 m2 = 480.000 m2 of 48 hectare. Afname van de uitstoot door 42 GWh is 0,024 Mton CO2. Intensivering De intensivering betreft een verhoging tot 100 GWh. Vanzelfsprekend gaat het niet alleen om daken van woningen. In aanmerking komen ook agrarische gebouwen, utiliteitsgebouwen en bedrijfsgebouwen. Afname van de uitstoot door 100 GWh is 0,056 Mton. De berekening is gebaseerd op zonnecellen van 2010. Nieuwe cellen leveren meer kWh/m2. Bijvoorbeeld 120 in plaats van 90 kWh/ m2. We gaan vooralsnog echter uit van de voorzichtige raming. Maximale potentie 2020 Van de geschikte daken is op een termijn van zeven jaar naar verwachting dubbel zoveel realiseerbaar als er een impuls komt door de landelijke regelgeving te wijzigen, zodat het financieel aantrekkelijk is om op grote schaal panelen te plaatsen. Dat is bijvoorbeeld goed mogelijk op agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfshallen. Het betreft dan dus 200 hectare.
114
Maximale potentie 2050 In Drenthe is ongeveer 4.700 hectare dak aanwezig. Bij de raming van de maximale potentie gaan we er van uit dat 75 % hiervan gebouwen betreft met geschikte daken. Vervolgens dat daarvan 30 - 40 % benut kan worden als maximum. We hebben de potentie geraamd op 1.200 hectare. bebouwingstype agrarisch bedrijfsterrein
dakoppervlak 398 ha 644 ha
overig
3.637 ha
totaal
4.700 ha
We gaan er van uit dat grootschalige aanleg van panelen op de grond (‘zonne-akkers’) in de toekomst aan de orde kan zijn, maar in verband met de ruimtelijke gevolgen is hiervoor kaderstelling nodig. In de raming is hiervoor geen getal opgenomen omdat we de ruimtelijke mogelijkheden nog gaan verkennen. Zonnewarmte Raming Warmte van zonnecollectoren is geraamd op 100 TJ. Uitgangspunt is een standaardinstallatie van 4,5 m2. Dat komt overeen met 5,5 GJ per woning of 200 m3 aardgas (Ecofys). In 2010 was de opbrengst aan zonnewarmte in Drenthe 39,4 TJ (Agentschap NL). Dit betekent dat in Drenthe 7000 woningen zijn voorzien van een zonneboiler. De raming voor 2020 is dat dit zal toenemen tot 18.000 (100 TJ). Intensivering Intensivering tot 2020 is geraamd op 125 TJ ofwel een extra groei tot 22.500 woningen. Dat is ongeveer 10 % van de woningen. Maximale potentie 2020 De aanleg van een zonneboiler is een extra investering ten opzichte van een gasgestookt systeem. Het is in de meeste gevallen renderend en wordt doorgaans overwogen als vervanging van een bestaande voorziening nodig is. Die potentie is geraamd op 35.000 installaties. Daarvoor zijn een nog veel actievere voorlichting en gunstige financieringsvoorwaarden nodig om beslissers te verleiden tot het maken van extra kosten. Maximale potentie 2050 Aangenomen is dat het aantal zonneboiler-installaties in de periode tot 2050 doorgroeit tot 150.000 installaties. Ook hier geldt dat het niet alleen gaat om woningen maar ook om agrarische gebouwen, utiliteitsgebouwen en bedrijfsgebouwen. 2 Wind Raming De omvang van windenergie in 2020 is geraamd op basis van het huidige provinciale beleid. Dat betreft uitbreiding tot 280 MW opgesteld vermogen binnen het zoekgebied in Oost-Drenthe tot 280 MW.
115
Intensivering Intensivering is mogelijk door verbeterde technische prestaties van windturbines. De aanpassing betreft de keuze voor typen turbines in het huidige zoekgebied. Die typen bereiken een relatief hoge energieopbrengst met het opgesteld vermogen, door een relatief hoge mast met grote wieken. Daarbij wordt uiteraard uitgegaan van het windaanbod in het zoekgebied. De opbrengst aan elektriciteit kan daarmee toenemen van 616 naar maximaal 870 GWh maximaal. Bij die raming gaan we er van uit dat deze typen in het gehele zoekgebied worden geplaatst. Het is een maximale raming omdat de plaatsing van deze typen niet kan worden afgedwongen, hoewel het mogelijk financieel aantrekkelijk is voor initiatiefnemers. Bovendien zijn er nu al andere typen in Coevorden geplaatst. Deze intensivering leidt tot een correctie van de huidige berekening. Uitgaande van de gegevens van de producent levert 1 windturbine van 3 MW niet 6.600.000 kWh maar 9.350.000 Kwh ofwel 9,35 GWh. Gepland is 280 MW, dat zijn 93 windturbines van 3 MW die samen 870 GWh leveren. Het effect is 0,17 Mton want 1 kWh = 0,566 kg CO2. Maximale potentie 2020 De maximale potentie wordt vooral bepaald door de ruimtelijke beperking van het huidige zoekgebied. Zie de kaart. Realisatie buiten dat gebied is op dit moment niet opportuun. De maximale potentie is 280 MW omdat er geen ruimtelijk kader is voor verhoging daarvan door uitbreiding van het zoekgebied. We gaan onderzoek doen naar eventuele aanvullende locaties als de geschikte locaties in het huidige zoekgebied worden gerealiseerd. Die mogelijkheden zijn begrensd door wettelijke belemmeringen en de gewenste ruimtelijke beperking om de kernkwaliteiten van Drenthe te beschermen. Uitbreiding is daardoor per definitie beperkt en vraagt bovendien grote ruimtelijke offers. Een eerste technische verkenning komt uit op 70 MW en voorlopig hebben we de maximale potentie geraamd op 360 MW. Dat zijn in totaal 120 windturbines van 3 MW en dat levert 1.122 GWh op. Maximale potentie 2050 Zie maximale potentie 2020. Het zoekgebied voor 280 MW, en de eventuele uitbreiding daarvan, is het maximum op basis van de gewenste ruimtelijke beperking om de kernkwaliteiten van Drenthe te beschermen. 3 Water Er vond onderzoek plaats naar de haalbaarheid van waterkracht in de Hoogeveensche Vaart61. Daaruit bleek dat het rendabel is. De haalbaarheid van een waterkrachtcentrale bij de Ossesluis is nader onderzocht62. De voorkeursvariant levert 0,3 GWh op. De omvang is gering en er zijn nog geen plannen voor realisatie. De totale potentie van waterkracht is nog niet bepaald. Om die reden is de potentie van waterkracht niet opgenomen in de raming.
61 Waterkracht in de Hoogeveensche Vaart. Ir. E.T. de Vries, Stroom-Lijn, Delft, maart 1992. 62 Haalbaarheid minikrachtcentrale Ossesluis in de provincie Drenthe. Ing. M.H. van Vulpen en ing. J.J. Wolding, Royal Haskoning, 24 oktober 2005. 116
4 Biomassa Afvalverbranding Raming Het verbranden van afval wordt voor vijftig procent gerekend als hernieuwbare energie in verband met het aandeel vaste biomassa in het afval. Op basis van de huidige capaciteit is de raming 162 GWh. Daarnaast ontstaat 583 TJ aan warmte waarvan de aanname is dat die in 2020 volledig wordt benut. Intensivering en maximale potentie 2020 en 2050 De capaciteit van de afvalverbrander ligt vast. Co-vergisters Raming Dit betreft biogas dat afkomstig is van agrarische vergistingsinstallaties, met ter plaatse productie van elektriciteit. Doorgaans betreft dit vergisting van plantaardig materiaal in combinatie met mest ofwel ‘co-vergisting’. Er zijn dertien installaties in Drenthe waarvan twaalf stroom produceren en één groen gas. De verwachting is dat de omvang gelijk blijft. De productie is geraamd op 161 GWh. Intensivering De huidige agrarische vergistingsinstallaties draaien niet optimaal. De trend is bovendien dat clustering van vergisting plaats vindt voor productie van groen gas in plaats van co-vergisting voor productie van elektriciteit. Geraamd is daarom dat de omvang gelijk blijft. Maximale potentie 2020 en 2050 Geraamd is dat de omvang gelijk blijft. Afvalstort Raming Dit betreft de geproduceerde hernieuwbare energie in de vorm van ‘stortgas’ afkomstig van gestort afval. Al een aantal jaren wordt het stortgas uit Wijster opgewerkt tot groen gas voor het aardgasnet. In 2020 gaat het nog om ca 2 miljoen m3 groen gas per jaar ofwel 0,063 PJ en 3 GWh aan elektriciteit. Intensivering en maximale potentie 2020 en 2050 De opbrengst daalt elk jaar met ongeveer 10 %. Rioolwaterzuivering Raming Het betreft de productie van elektriciteit met als bron biogas uit de vergisting van het slib dat vrijkomt in rioolwaterwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s). Er staan vergistinginstallaties bij drie rwzi’s. Bij de RWZI in Assen van het waterschap Hunze en Aa’s wordt het slib en ander organisch materiaal vergist. Het geproduceerde biogas (2.930.900 m3 per jaar) wordt omgezet in elektriciteit. De productie met de 165 kWe WKK is ca. 1,2 miljoen kWh per jaar. Waterschap Velt en Vecht heeft een WKK bij de RWZI te Emmen van 130 kW. Waterschap Reest en Wieden 117
heeft een WKK van 80 kW bij de RWZI in Meppel staan. Samen staat er in Drenthe 375 kWe aan vermogen bij de waterschappen. Dit komt ongeveer overeen met de productie van 3 miljoen kWh per jaar ofwel 10.800 GJ/j ofwel 0,011 PJ/j. De raming is een verdubbeling in 2020 ten opzichte van 2010 dus van drie naar zes rwzi’s die zelf het slib vergisten en daarvan stroom produceren. De productie aan duurzame elektriciteit komt dan dus uit op 2 x 3 miljoen kWh = 6 miljoen kWh, dus 6 GWh ofwel 0,022 PJ Intensivering Er zijn vijftien rwzi’s in Drenthe. Het vergisten van slib en het produceren van stroom kan nog iets toenemen. Dit is afhankelijk van de ontwikkelingen binnen de waterschappen. Geraamd is een intensivering tot negen installaties met een elektriciteitsproductie van 9 GWh. Maximale potentie 2020 en 2050 De maatschappelijk beste oplossing is om in de eigen regio zoveel mogelijk uit het slib te halen en dus niet af te voeren naar centrale verwerkers elders. Attero biedt de mogelijkheid tot opties als thermisch drogen, productie van groen gas en terugwinning van grondstoffen zoals fosfaat. Als maximale potentie gaan we vooralsnog uit van de situatie dat van het slib van alle rwzi’s biogas wordt geproduceerd en daarvan stroom produceren. Dit levert dan 15 GWh aan duurzame elektriciteit op. Industriële vergisters Raming Dit betreft de productie van groen gas voor levering aan het aardgasnet. De ambitie in het Energieprogramma Drenthe is 60 miljoen m3 in 2015. De raming voor 2020 is de productie van 80 miljoen m3 door een tiental industriële vergistinginstallaties. Hiertoe zijn vergunningen bij de provincie aangevraagd, maar realisatie is ondermeer afhankelijk van het kunnen contracteren van voldoende biomassa en het verkrijgen van SDE+-subsidie. Intensivering Met extra inzet, zoals door intensivering van de levering van biomassa uit natuur en landschap, is geraamd dat een productie van 100 miljoen m3 mogelijk is. Maximale potentie 2020 en 2050 De in de provincie beschikbare biomassa die geschikt is voor vergisting (‘natte biomassa’) is begrensd. Die is nog niet precies bekend, daarom is geen maximale potentie geraamd. Houtkachels Raming Naast afval is ook hout een vorm van beschikbare ‘vaste biomassa’. De opgewekte hernieuwbare energie betreft 869 TJ warmte, afkomstig van houtkachels in huishoudens en de industrie (Agentschap-NL). Intensivering en maximale potentie Er is geen raming van extra potentie; de aanname is dat het aantal houtkachels gelijk blijft.
118
5 Bodem Geothermie Raming Dit betreft het winnen van warm water uit diep gelegen waterlagen (aquifers) dat gebruikt wordt voor warmtevoorziening. Voor 2020 is uitgegaan van 5 projecten en 733 TJ (ECN). Er is nu één installatie in voorbereiding voor de glastuinbouw in Erica. Intensivering Er is geen intensivering maar een bijstelling naar beneden want de raming is te optimistisch. De verwachting is dat maximaal één extra project te realiseren is voor warmtewinning. Dit in verband met de lange realisatietermijn. Dus in totaal twee installaties en 293 TJ. Maximale potentie 2020 De maximale potentie is geraamd op twee installaties. Zie bij intensivering. Maximale potentie 2050 Het gaat om projecten in de glastuinbouw en warmtelevering aan woningen. De potentie in het aanbod van de geothermische warmte is zeer groot. De productie en levering van geothermische warmte is echter afhankelijk van de afname mogelijkheden in de markt. Geraamd is de realisatie van vijf installaties. Warmte koude opslag Raming Met systemen voor warmte en koude opslag (WKO) worden gebouwen verwarmd en gekoeld met behulp van warmte en koude uit de bodem. Uitgegaan is van een bijdrage van 500 TJ in de gebouwde omgeving (utiliteit, woningen). Een hoeveelheid van 500 TJ komt overeen met 515 kantoren die verwarmd en gekoeld worden via WKO (Ecofys). Eind 2011 was dat aantal ruim 40. Daarnaast zijn er kleinere systemen, meestal voor woningen. De raming is een vertienvoudiging. Intensivering en maximale potentie 2020 en 2050 De raming is ambitieus en is tevens maximum. Zoals bij geothermie is de technische potentie echter groot. Op langere termijn is het wellicht mogelijk die te benutten en is een grotere omvang mogelijk. Diepe geothermie Bij diepe geothermie wordt met aardwarmte elektriciteit geproduceerd. De technische potentie is groot. Er is nog geen zicht op realisatie, daarom is de potentie niet geraamd.
119
Energieoptie
Energie balans Energie balans Met extra inzet Maximale potentie
Maximale
2010
2020
2020
2020
potentie 2050
2
40
100
200
1200
1. Zon Zonnestroom
ha
GWh Zonnewarmte
aantal
TJ
2,2
42
105
210
1260
7.000
18.000
22.500
35.000
150.000
40
100
128
200
857
?
?
?
?
2. Wind 1
93
93
MW
Windturbines
aantal
0,8
280
280
GWh
1,4
616
870
-
-
-
3. Water 4. Biomassa + Warmte Warmte afvalverbranding aantal
1
1
1
1
1
TJ
0
583
583
583
583
houtkachels aantal
-
-
-
-
-
869
869
869
869
869
1
1
1
1
1
178
162
162
162
162
afvalstort aantal
1
1
1
1
1
GWh
7
3
3
3
-
TJ Elektriciteit afvalverbranding aantal GWh
covergisters mest
aantal
12
12
12
12
12
161
161
161
161
161
rioolwaterzuivering aantal
3
6
9
15
15
GWh
3
6
9
15
15
industriële vergisters aantal
0
10
10
10
10
GWh
0
126
126
126
126
1
1
1
1
1
156
63
63
63
--
GWh
Groen Gas (warmte) afvalstort aantal TJ covergisters mest
aantal
1
1
1
1
1
50
50
50
50
50
rioolwaterzuivering aantal
3
6
6
6
6
TJ
-
-
-
-
-
industriële vergisters aantal
0
10
10
10
10
TJ
0
2570
3213
3213
3213
TJ
120
Energieoptie
Energie balans Energie balans Met extra inzet Maximale potentie
Maximale
2010
2020
2020
2020
potentie 2050
0
5
2
2
5
5. Bodem geothermie aantal warmte WKO: utiliteit warmte diepe geothermie
TJ aantal
0
733
293
293
733
TJ
41
515
515
515
515
aantal
40
500
500
500
500
GWh
-
-
-
?
?
-
-
-
Totaal: elektriciteit GWh
353
1.116
1.436
TJ
1.155
5.468
5.699
elektriciteit PJ
1,26
4,02
5,18
warmte
PJ
1,16
5,47
5,70
Totaal: PJ
2,43
9,50
10,88
stroom
warmte
0,200
0,632
0,813
(TJ)
0,065
0,312
0,325
Totaal: Mton CO2-reductie
0,265
0,944
1,138
Emissie in Mton
121
(GWh)
9 Emissies
Eenheid: Mton CO2-eq Totalen per stof / sector Koolstofdioxide (CO2) Industrie- en energiesector Landbouw Verkeer en vervoer
Basisjaar
1990
1995
2000
2005
2010
159
159
171
170
176
181
93
93
98
97
102
100
8
8
8
7
7
9
30
30
34
37
39
38
Gebouwde omgeving
28
28
31
28
28
34
Methaan (CH4)
26
26
24
20
17
17
w.v. landbouw
11
11
11
10
9
11
w.v. afvalverwijdering
12
12
11
8
6
4
2
2
2
1
1
1
w.v. energiesector Distikstofoxide (N2O)
20
20
20
18
16
9
w.v. landbouw
12
12
12
9
8
7
w.v. industrie HFK’s
7
7
7
7
6
1
6,0
4,4
6,0
3,9
1,5
2,3
PFK’s
1,9
2,3
1,9
1,6
0,3
0,2
SF6
0,3
0,2
0,3
0,3
0,2
0,2
Totaal overige broeikasgassen NATIONAAL TOTAAL
54
53
53
43
35
29
213
212
223
213
211
210
volgens IPCC
Overige broeikasgassen zijn gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen (HFK’s), perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s) en zwavelhexafluoride (SF6). Bron: Nationale Broeikasgasemissies volgens IPCC 1990 t/m 2010 (februari 2012); 2011 (augustus 2012) http://www.emissieregistratie.nl/erpubliek/erpub/broeikasgassen.nl.aspx
122
Emissies naar lucht per doelgroep in 2010 De uitstoot van kooldioxide werd in 2010 door drie belangrijke bronnen veroorzaakt: de energievoorziening (36 %), verkeer en vervoer (21 %) en de industrie (18 %). Dit zijn voorlopige cijfers. De sector Verkeer en vervoer is ook een belangrijke bron van vluchtige organische stoffen en stikstofoxiden. De landbouw is de grootste bron van ammoniak, methaan en distikstofoxide. • Broeikasgassen • Verzurende en grootschalige stoffen
Bijdragen doelgroepen aan de emissie broeikasgassen (IPCC-categorieën) De sector land- en tuinbouw levert een aanzienlijk deel van de totale emissie van methaan (CH4: 62%) en distikstofoxide (N2O: 76 %). De industrie levert een belangrijke bijdrage aan de totale emissie van kooldioxide (CO2: 18 %), en chloorfluorkoolwaterstoffen (HFKs, PFKs en SF6: 37 %). De energiesector levert 36 % van de emissie van CO2. Het verkeer veroorzaakt 21 % van de CO2 en 28 % van de emissie van HFKs, PFKs en SF6. De cijfers zijn samengesteld volgens de berekeningsprotocollen van het Intergouvernementele Panel voor Klimaatverandering (IPCC). De cijfers over 2010 zijn gebaseerd op voorlopige energie- en productiestatistieken van het CBS. Bijdragen doelgroepen aan de verzurende en grootschalige luchtverontreiniging (NEC-sectoren) De sector land- en tuinbouw levert de grootste bijdrage aan de totale emissie van ammoniak (NH3: 86 %). Ook de bijdrage aan de emissie van fijn stof is aanzienlijk (20 %). De industrie, inclusief raffinaderijen en energievoorziening, levert de grootste bijdrage aan de totale emissie van zwaveldioxide (SO2: 91 %). Het verkeer draagt in belangrijke mate bij aan de totale emissies van koolmonoxide (CO: 68 %), vluchtige organische stoffen (VOS, exclusief methaan: 28 %) en NOx (60 %). Bron: http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/indicatoren/nl0082-Emissies-naar-lucht-per-doelgroep%2C-volgens-IPCC-en-NEC. html?i=5-70
123
Emissie Drentse landbouw per emissiebron onderverdeeld per broeikasgas Als we kijken naar de verschillende emissiebronnen dan blijkt dat pensfermentatie het hoogste scoort met 353 kton CO2-eq. op de voet gevolgd door veevoerproductie (310 kton CO2-eq.), bedrijfsprocessen (302 kton CO2-eq.) en directe bodememissies (301 kton CO2-eq.).
Bron: Landbouw en klimaat in Drenthe, E.A.P. van Well en E.V. Elferink, CLM Onderzoek en Advies BV, Culemborg, oktober 2008
124
10
Kaarten Kaarten met de maximale potentie voor hernieuwbare energieproductie en opslag van CO2. 1. 2. 3. 4.
Zon Wind Biomassa Bodem a. Warmte Koude Opslag b. Geothermie c. Diepe geothermie 5. Opslag
125
126
127
128
129
130
131
132
11 Planning
Overzicht van de inzet van de provincie Drenthe ALGEMEEN Bestaand energiebeleid 2012 Kader
Actiepunten energiebeleid 2013 Planning beleidsinzet tot 2020
Inzet
Energiebalansen 2010 en 2020 Vaststellen energiestrategie
Energiebalansen 2020 en 2030 ++++
Beleidsverkenning energie
Uitwerken energielandschap
Actualisatie energiestrategie
Monitoring rapportage CBS
Jaarlijkse monitoring
K M L
strategie Concept energiestrategie Evaluatie
++
gegevens Evaluatie voortgang beleid Informatie
Aanpassing website energie
Energieatlas maken
Optimaliseren digitale informatie +
Bestaand energiebeleid 2012
Actiepunten energiebeleid 2013 Planning beleidsinzet tot 2020
Inzet
Opstellen plan van aanpak
++
BESPAREN Industrie
VTH milieuvergunningen Innovatieprojecten KEI Green deals en scans Informatie uitwisseling Besparingslobby IPO
Landbouw
Transport
Duurzaam boer blijven in
Verder uitrollen duurzaam boer
Regie
Drenthe
blijven
Financiële bijdrage
Voorbereiding project veenoxi- Project veenoxidatie vervolgen
Informatie uitwisseling
datie
Regie en afspraken
Duurzame huurauto’s
Eigen duurzaam vervoer
Voorbeeldfunctie
Stimuleren voorbeeldfunctie
uitbreiden
Lobby fiscalisering
gemeenten
Inkoopvoorwaarden stellen
++++
+
Fiscaliseringsbeleid beïnvloeden Gebouwen
SLIM wonen Energierenovatiefonds SEBB
Vaststellen Plan van Aanpak
Regie en afspraken maken
Continueren en borgen SLIM
Sociaal aanbesteden
Uitvoeren Subsidieregeling
Betrekken particuliere
energiebesparing en
eigenaren
Duurzaamheidslening
Voortgangsrapportage SNN -
Vaststellen eindrapportage
Lobby nieuw project EFRO / ESF
Plan van Aanpak
Burgerinitiatieven aan elkaar
Verkenning kansen EUREGIO-
verbinden en actief uitdragen
project
via NMFD
EFRO Prestatieafspraak woning corporaties Duurzame Dorpen
initiëren
K
uitbouwen
M Middellange termijn: tot en met 2015
continueren
L
133
Korte termijn: Lange termijn:
tot en met 2013 tot en met 2020
+++
K M L
PRODUCEREN Bestaand energiebeleid 2012 Zonnestroom Verkennend rapport
Actiepunten energiebeleid 2013 Planning beleidsinzet tot 2020
Inzet
Gebiedsvisie zonnestroom
Informatie uitwisseling
++++
Regeling zon op asbestdaken
Bewustwording inwoners
K M L
stimuleren Voorbeeldfunctie overheden Zonne-
Convenanten corporaties
Bewustwording inwoners
warmte
uitbreiden
stimuleren
+
Voorbeeldfunctie overheden Wind
Ontwerp Gebiedsvisie
Vastgestelde gebiedsvisie
Toetsen realisatieprojecten
energie
Windenergie Drenthe
Beleidsinbreng landelijke visie
Aanpassen omgevingsbeleid
Regie gebiedsproces en regie
en POV
uitvoering gebiedsvisie
Uitbreiding zoekgebied
++++
verkennen Waterkracht
Overleg met waterschappen
+
Afspraak realisatie waterschappen Turbines eventuele nieuwe bekkens Groen
Verkenning Drents Friese Wold
Uitrol resultaat Drents-Friese
Afspraken clustering vergisting ++++
gas
Project NEND
Wold
Green deals
Beleidsuitwerking biomassa
Afspraken over regionale afzet
Beleidsbeïnvloeding fiscalisering WKO
Beleid, regelgeving, info,
Voortzetting coaching partners
Green deals grootschalige
coaching, registratie, beleidsbe- VTH open systemen
aanleg
ïnvloeding
Aanpassing POV nav landelijk
Overleg met uitvoerders
beleid
Bewustwording inwoners
Ondersteuning project
Programma geothermie
Ondersteuning initiatieven
tuinbouw
opstellen
Advisering Rijk over
stimuleren Geothermie
vergunningen Diepe
Programma geothermie
geothermie
opstellen
Realisatie voorbeeldproject
+++
Verkenning, overleg en
++
Overleg samenwerkingspartners Systemen
Onderzoeksrapport perslucht-
Onderzoek waterstofopslag
opslag
afspraken met uitvoerende partners.
OPSLAAN Bestaand energiebeleid 2012 Opslag
Inzet
Voorbereiding communicatie-
Communicatietraject
++
traject
Eventueel Demonstratieproject
initiëren
K
uitbouwen
M Middellange termijn: tot en met 2015
continueren
L
134
Korte termijn:
Actiepunten energiebeleid 2013 Planning beleidsinzet tot 2020
Lange termijn:
tot en met 2013 tot en met 2020
K M L
Samenstelling projectgroep Dit document is samengesteld door de projectgroep Energiestrategie van de provincie Drenthe: Arjan van Harten (projectleider) Roel Haverkate Willem Huizing Jan Koops Alex van Oost Lena Smit (projectsecretaris) Marcel van Vulpen Met dank aan de personen die een inbreng leverden bij de brainstorm over de in de strategie te beantwoorden vraagpunten op 11 juni 2012 het wereldcafé over mogelijke strategische oplossingen op 19 november 2012.
Energiestrategie Drenthe. Beleidsverkenning. Provincie Drenthe, Westerbrink 1, Assen.
135
136
Beleidsverkenning Energiestrategie Op weg naar een duurzame Drentse energiehuishouding
ROM&N13021506