De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening WIJZIGINGEN 4-2014
(BS 15-04-2014)
Een handige gids Op 25 april 2014 traden enkele wijzigingen aan de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) in voege. De aanpassingen zijn gericht op een verdere vereenvoudiging en versnelling van de procedures, op het verder doorvoeren van de subsidiariteit en op meer flexibiliteit in de dagdagelijkse werking. De aanpassingen laten ook toe de leefbaarheid en aantrekkingskracht van de steden en dorpskernen te versterken. Aan de basis van de wijzigingen ligt het decreet van 4 april 2014 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot ruimtelijke ordening en het grond- en pandenbeleid. Het decreet werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 15 april 2014. Hierdoor zijn heel wat nieuwe bepalingen sinds 25 april 2014 van kracht. Het wijzigingsdecreet heeft niet alleen uitwerking op de VCRO, maar ook op andere regelgeving. In deze brochure focussen we uitsluitend op de wijzigingen in de Codex: we willen u een volledig overzicht bieden van de wijzigingen die het decreet meebrengt voor de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Ook lichten we telkens toe wat die wijzigingen concreet inhouden. Op die manier hopen we u met deze brochure een handige gids te hebben bezorgd in de uitvoering van uw ambtelijke opdracht van elke dag. Peter Cabus Secretaris-generaal Ruimte Vlaanderen
EEN HANDIGE GIDS
3
1 WAT VERANDERT ER VOOR DE AMBTENAREN RUIMTELIJKE ORDENING? 1.1 1.2
Afschaffing van de gedelegeerde stedenbouwkundige ambtenaar en de planologische ambtenaar 7 Aanpassingen in de aanstellingsprocedure voor gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaren 9
2 WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING? 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 2.12 2.13
Hervorming van de specifieke toezichtregelingen voor de PROCORO en de GECORO 13 Hervorming van de specifieke toezichtregelingen voor de gemeentelijke en provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) 15 Uitbreiding van de delegatieregeling 23 Mogelijkheden tot afwijking van de plannenhiërarchie 25 Verruiming van het toepassingsgebied van stedenbouwkundige verordeningen 29 Aanpassingen aan de procedure voor openbaar onderzoek voor RUP’s en gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen 31 Herstel van een wettigheidsgebrek door herneming van de beslissing tot definitieve vaststelling van een RUP 32 De digitalisering van de planningsprocedure 33 Enkele aanpassingen op het vlak van de planbatenheffing 34 Verruiming van de decretale grondslag voor de subsidiëring van strategische projecten 37 Enkele aanpassingen in de aanvraagprocedure tot planologisch attest 39 Schrapping van de bepalingen over rooilijnen 41 Enkele aanpassingen als gevolg van de uitspraak van het Grondwettelijk Hof over het decreet grond- en pandenbeleid 42
3 WAT VERANDERT ER IN HET VERGUNNINGENBELEID? 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
3.7 3.8
3.9
Verruiming van de mogelijkheden voor handelingen in industriegebied 47 Aanpassing van de ’clicheringsregel’ 48 Maatregelen in functie van de gezamenlijke aanleg van nutsvoorzieningen 50 Bevoegdheid van de gemeenteraad over de ‘zaak van de wegen’ 51 De digitalisering van de vergunningsprocedure 56 De instelling van beroep door het college van burgemeester en schepenen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen in het kader van de bijzondere procedure 56 Het overmaken van afschriften van beslissingen door de deputatie aan adviesinstanties in het kader van de reguliere procedure 57 Verruiming van de mogelijkheid om de plannen van een vergunningsaanvraag aan te passen naar aanleiding van adviezen of opmerkingen tijdens het openbare onderzoek 58 Bepaalde handelingen in voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden 59
3.10 Enkele aanpassingen als gevolg van de uitspraak van het Grondwettelijk Hof over het decreet grond- en pandenbeleid 61 3.11 Varia 63
1
Wat verandert er voor de ambtenaren ruimtelijke ordening?
6
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
1.1
Afschaffing van de gedelegeerde stedenbouwkundige ambtenaar en de planologische ambtenaar1
1 Artikel 1.4.1 e.v. VCRO
De VCRO voorzag – behalve in de functie van gewestelijk stedenbouwkundig inspecteur, in drie decretaal omschreven functies van gewestelijke ambtenaren van ruimtelijke ordening: pp de gedelegeerde stedenbouwkundige ambtenaar. Die maakt deel uit van het departement en is bevoegd om vergunningen te verlenen binnen de bijzondere procedure; pp de gedelegeerde planologische ambtenaar. Die werd in het verleden steeds binnen het departement aangesteld om een aantal decretale taken uit te oefenen, vooral inzake provinciale planning en de aflevering van plano logische attesten; pp de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar. In het verleden werd die steeds binnen het Agentschap Ruimtelijke Ordening aangesteld om de decretale taken uit te voeren m.b.t. lokale planning en de verlening van vergunningen. Na de codexwijziging 4-2014 blijft – naast de functie van gewestelijk stedenbouwkundig inspecteur – slechts één functie over van gewestelijk ambtenaar van ruimtelijke ordening, met één decretale bevoegdheid: de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar. Die heeft enkel nog de bevoegdheid om vergunningen te verlenen in het kader van de bijzondere procedure. Alle andere taken vallen onder de bevoegdheid van het departement: pp de adviesverlening wat betreft planning; pp de adviesverlening op het gebied van vergunningen; pp de adviesverlening over ontwerpen van provinciale
RUP’s; pp de conformverklaringen van het eerste plannenregister; en pp de goedkeuringen van het eerste vergunningenregister.
WAT VERANDERT ER VOOR DE AMBTENAREN RUIMTELIJKE ORDENING?
7
Concrete uitwerking De wijzigingen op het vlak van adviesverlening treden in voege op 25 april 2014. Wel zijn in de slotbepalingen van het wijzigingsdecreet een aantal overgangsbepalingen ingeschreven: pp De wijzigingen inzake adviesverlening tijdens de plenaire
vergadering voor gemeentelijke en provinciale RUP’s zijn slechts van toepassing voor de ontwerpen van RUP’s waarvan de uitnodiging wordt verzonden na de inwerkingtreding van het decreet. Ook de advisering in het kader van de reguliere procedure wijzigt slechts voor aanvragen die worden ingediend vanaf de inwerkingtreding van de codexwijziging. pp De nieuwe procedure voor provinciale stedenbouwkundige verordeningen is van toepassing op ontwerpen die na de inwerkingtreding van het decreet worden voorgelegd voor advies. pp De gewijzigde bevoegdheden voor het plannenregister en het vergunningenregister zijn van toepassing op registers die door de gemeente worden verstuurd na de datum van inwerkingtreding van het decreet. In de wijzigingen aan de aanvraagprocedure voor plano logische attesten is voorzien: pp dat een advies geldig is uitgebracht als het vóór de datum
van inwerkingtreding van het decreet door de gedelegeerde planologische ambtenaar of de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar werd verleend; pp dat een beroep geldig is ingesteld als het vóór de datum van inwerkingtreding van het decreet door de gedelegeerde planologische ambtenaar of de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar werd ingesteld.
8
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
1.2
Aanpassingen in de aanstellings procedure voor gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaren2
2 Artikel 1.4.6 e.v. VCRO
De voorwaarde dat enkel statutaire of op proef benoemde statutaire personeelsleden aangewezen kunnen worden als gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar bemoeilijkt vaak de aanstellingsprocedure. Gemeenten doen steeds vaker een beroep op contractuele personeelsleden. Het is aangewezen om de gemeenten vrij te laten in hun keuze om al dan niet een statutaire ambtenaar aan te stellen. In overeenstemming met artikel 106 van het Gemeentedecreet is het college van burgemeester en schepenen bevoegd voor de aanstelling en het ontslag van personeelsleden (of van de leden van de Raad van Bestuur bij intergemeentelijke samenwerkingsverbanden). Deze algemene regel blijft gelden, maar de gemeenteraad moet het personeelslid in kwestie wel uitdrukkelijk aanstellen als (waarnemend) gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar. Het principe dat voor alle gemeentelijke stedenbouw kundige ambtenaren geldt – meer bepaald dat de ambtenaar zijn advisering over vergunningsaanvragen onafhankelijk en neutraal uitoefent en geen nadeel mag ondervinden van de uitoefening van die taak – geldt zonder onderscheid
Cf. art. 4.7.1, §2 van de VCRO
van statuut of arbeidsvoorwaarden, en dus ook voor contractuele stedenbouwkundige ambtenaren. Momenteel geldt de voorwaarde dat voor een gezamenlijke stedenbouwkundige ambtenaar ten minste een voltijdse opdracht moet worden voorzien. Dat heeft onder meer als gevolg dat een gezamenlijk stedenbouwkundig ambtenaar niet deeltijds kan werken. Omdat hier geen enkele objectieve reden voor bestaat, wordt deze voorwaarde geschrapt. Een andere schrapping geldt de bepaling dat de gezamenlijke stedenbouwkundige ambtenaar onderworpen moet zijn aan dezelfde geldelijke en administratieve rechtspositie regelingen als die gelden voor de personeelsleden van
WAT VERANDERT ER VOOR DE AMBTENAREN RUIMTELIJKE ORDENING?
9
de gemeenten waar de zetel van het intergemeentelijk samenwerkingsverband gevestigd is. Door die bepaling zouden intergemeentelijke samenwerkingsverbanden bij de aanwerving van een gezamenlijk stedenbouwkundig ambtenaar die persoon anders moeten behandelen en verlonen dan zijn rechtstreekse collega’s binnen dezelfde organisatie. Bestaande intergemeentelijke samenwerkingsverbanden hebben immers hun eigen rechtspositieregeling. Een voorbeeld: als de gemeenten Dessel en Retie een gezamenlijke stedenbouwkundige ambtenaar zouden willen aanstellen via de Intergemeentelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen (IOK) (met zetel in Geel), dan zou deze ambtenaar onderworpen moeten worden aan de rechts positieregeling van het personeel van de stad Geel, terwijl het overige personeel van de IOK een eigen statuut heeft. Om de samenwerking tussen gemeenten te stimuleren en tot meer flexibiliteit te komen bij de aanstelling van een (gezamenlijke) stedenbouwkundige ambtenaar, is ingeschreven dat de gemeente een beroep kan doen op het eigen personeel of op personeel van een intergemeentelijk samenwerkingsverband. Om als ambtenaar van ruimtelijke ordening te kunnen worden aangesteld moet het personeelslid in kwestie uiteraard voldoen aan de voorwaarden zoals die zijn vastgelegd in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 2000. De andere modaliteiten worden vrij gelaten. Tot slot voorziet de VCRO in de mogelijkheid om gemeenten (financieel ) te ondersteunen voor de opleiding en voor de loonkost van de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar. De tussenkomst in de loonkost geldt echter alleen voor kleine gemeenten. Nochtans kan het aangewezen zijn om ook grotere gemeenten financieel te steunen, bv. als ze in een intergemeentelijk samenwerkingsverband stappen. Om de Vlaamse Regering op dat vlak meer armslag te bieden, uiteraard binnen de perken van de begrotingskredieten, wordt de decretale beperking tot kleine gemeenten opgeheven. Daardoor kan de samenwerking tussen gemeenten gestimuleerd worden.
10
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
Concreet De codexwijziging resulteert concreet in extra mogelijk heden voor de aanstelling van gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaren: enerzijds door de aanstelling van contractuele en deeltijdse medewerkers mogelijk te maken, anderzijds door intergemeentelijke samenwerking te be vorderen.
WAT VERANDERT ER VOOR DE AMBTENAREN RUIMTELIJKE ORDENING?
11
2
Wat verandert er op het vlak van planning?
12
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
2.1
Hervorming van de specifieke toezichtregelingen voor de PROCORO en de GECORO3
3 Artikels 1.3.2 en 1.3.3 VCRO
Het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 stelde dat de toezichtregelingen tegenover lokale besturen kritisch herbekeken zouden worden. Het uitgangspunt daarbij was dat specifiek toezicht een uitzondering moet zijn. Vormen van specifiek toezicht waarvan kon worden aangetoond dat ze uitgeoefend kunnen worden via het algemene toezicht, zouden afgeschaft worden.
Afschaffing van de specifieke toezichtregeling op de provinciale commissies voor ruimtelijke ordening (PROCORO) Paragraaf 3 van artikel 1.3.2 van de VCRO voorzag dat de Vlaamse Regering de benoeming door de provincieraad van de verschillende commissieleden goedkeurt. Maar de regels voor het algemeen bestuurlijk toezicht, opgenomen in artikel 245 e.v. van het Provinciedecreet, stellen reeds een toezichtregeling in: pp een lijst met een beknopte omschrijving van de aange legenheden waarover de provincieraad heeft beslist, moet aan de Vlaamse Regering verzonden worden binnen de twintig dagen na het nemen van de beslissing; pp de Vlaamse Regering beschikt vervolgens over dertig da-
gen om de uitvoering van een provincieraadbeslissing te schorsen en om de provincieraad daarvan in kennis te stellen. De termijn van dertig dagen gaat in op de derde dag die volgt op de verzending van de provincieraadbeslissing. Binnen diezelfde termijn kan de Vlaamse Regering een provincieraadbeslissing ook rechtstreeks vernietigen. Aangezien de verplichte voorlegging en de mogelijke gevolgen reeds zijn opgenomen in de regels over het algemeen bestuurlijk toezicht zoals vastgelegd in het Provinciedecreet, was het niet meer nodig om een gelijkaardige regeling te voorzien in de VCRO.
WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
13
Afschaffing van de specifieke toezichtregeling op de gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening (GECORO) Paragraaf 3 van artikel 1.3.3 van de VCRO voorzag dat de deputatie de benoeming door de gemeenteraad van de verschillende commissieleden goedkeurt. Ook hier stellen de regels over het algemeen bestuurlijk toezicht, zoals opgenomen in artikel 252 e.v. van het Gemeentedecreet, reeds een toezichtregeling in: pp een lijst met een beknopte omschrijving van de aangelegenheden waarover de gemeenteraad heeft beslist, moet aan de provinciegouverneur verzonden worden binnen twintig dagen na het nemen van de beslissingen; pp de provinciegouverneur beschikt vervolgens over dertig dagen om de uitvoering van een gemeenteraadsbeslissing te schorsen en om de gemeenteraad daarvan in kennis te stellen. De termijn van dertig dagen gaat in op de derde dag die volgt op de verzending van de gemeenteraads beslissing; pp de provinciegouverneur bezorgt een afschrift van elk schorsingsbesluit aan de Vlaamse Regering, die de bevoegdheid tot vernietiging heeft van gemeenteraads beslissingen die de provinciegouverneur heeft geschorst. De Vlaamse Regering kan de gemeenteraadsbeslissingen ook rechtstreeks vernietigen. Aangezien de verplichte voorlegging en de mogelijke gevolgen reeds zijn opgenomen in de regels over het algemeen bestuurlijk toezicht zoals vastgelegd in het Gemeente decreet, was een gelijkaardige regeling in de VCRO overbodig.
Concrete uitwerking De wijzigingen in de benoemingsprocedure van de leden van de gemeentelijke en provinciale commissie voor ruimtelijke ordening zijn van toepassing op benoemingsbeslissingen van de gemeenteraad of provincieraad die worden genomen na 25 april 2014.
14
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
2.2
Hervorming van de specifieke toezichtregelingen voor gemeentelijke en provinciale RUP’s4 Door de goedkeuring van een provinciaal of gemeentelijk RUP verklaarden respectievelijk de Vlaamse Regering en de deputatie dat het RUP zijn uitwerking kon hebben, omdat het noch de wet schendt, noch het algemeen belang schaadt. Een aan goedkeuring onderworpen beslissing kon niet uitgevoerd worden zolang ze niet was goedgekeurd. Deze vorm van specifiek toezicht wordt nu vervangen door een schorsingsmogelijkheid voor de Vlaamse Regering of de deputatie.
4 Artikels 2.2.11 en 2.2.12 VCRO voor de provinciale RUP’s en artikels 2.2.15 t.e.m. 2.2.18 VCRO voor de gemeentelijke RUP’s
Hier gaat het dus niet over de algemene toezichtregeling volgens het Provinciedecreet of Gemeentedecreet, maar over een decretale schorsingsmogelijkheid binnen de termijn die momenteel geldt voor de al dan niet goedkeuring van het RUP in kwestie. De tegenstrijdigheden op grond waarvan de goedkeuring geweigerd kon worden, vormt tevens de grond om te schorsen. Door deze ingreep wordt de termijn ingekort waarbinnen een provinciaal of gemeentelijk RUP tot stand kan komen. De tussenkomst van de toezichthoudende overheden wordt bovendien beperkt tot gevallen van betwisting. In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel worden lokale besturen op deze manier aangemoedigd om een eigen beleid te voeren. De schorsingsbevoegdheid van de Vlaamse Regering en/of de deputatie kan geen nieuwe beoordeling inhouden over de opportuniteit van het RUP: ze beperkt zich tot aspecten van legaliteit. Ook hiermee wordt invulling gegeven aan het subsidiariteitsprincipe en aan een complementaire ruimtelijke planning op de drie planniveaus.
WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
15
Procedure voor de provinciale RUP’s Het specifieke toezicht van de Vlaamse Regering om provinciale RUP’s al dan niet goed te keuren, wordt vervangen door een schorsingsmogelijkheid voor de Vlaamse Regering.
De procedure verloopt als volgt: (zie ook het stroomschema op p. 17) Na de definitieve vaststelling van een provinciaal RUP wordt het plan samen met de provincieraadbeslissing en het volledige advies van de PROCORO onmiddellijk per beveiligde zending bezorgd aan de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering beschikt over een termijn van 30 dagen – ingaand op de dag na de betekening – om de uitvoering van het provincieraadbesluit tot definitieve vaststelling van het provinciale RUP te schorsen. Binnen die termijn stelt zij de deputatie daarvan in kennis, met een beveiligde zending. Uiteraard moet het schorsingsbesluit uitdrukkelijk worden gemotiveerd. Het provincieraadbesluit tot definitieve vaststelling van het provinciale RUP kan alleen worden geschorst op basis van een van de volgende wettigheidsbezwaren: 1 Het provinciale RUP is kennelijk onverenigbaar met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (of met een ontwerp daarvan) of met het provinciaal ruimtelijk structuurplan (of een ontwerp daarvan). Het woord ‘kennelijk’ maakt duidelijk dat het moet gaan om een fundamentele onverenigbaarheid met een structuurplan, inclusief een inbreuk op het subsidiariteitsbeginsel. 2 Het provinciale RUP is strijdig met een gewestelijk RUP of met een ontwerp van een gewestelijk RUP, tenzij de Vlaamse Regering daarvoor haar instemming heeft verleend in toepassing van artikel 2.2.9, §2 van de VCRO.
16
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
beslissing tot opmaak pRUP
plenaire vergadering
eventueel: delegatie van de instemming
voorlopige vaststelling provincieraad
eventueel: MER RV
openbaar onderzoek
PROCORO
definitieve vaststelling provincieraad
Vlaamse Regering 30 dagen nee
schorsing? ja
Belgisch Staatsblad 14 dagen
provincieraad
pRUP is van kracht
60 dagen ja nieuwe beslissing? nee verval van pRUP
WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
17
5 Onder ’direct werkende normen‘ wordt begrepen: supranationale, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die op zichzelf volstaan om toepasbaar te zijn. Er is geen verdere reglementering nodig met het oog op precisering of vervollediging. Direct werkende normen onderscheiden zich van ’doelstellingen’ of ‘zorgplichten‘ die worden gehanteerd in andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening. Daaronder begrijpen we internationaalrechtelijke, Europeesrechtelijke, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die de overheid verplichten – in de beleidsvoering of in de uitvoering of interpretatie van regelgeving – om een bepaalde doelstelling of bepaalde voorzorgen in acht te nemen, zonder dat de bepalingen op zich voldoende juridisch duidelijk zijn om onmiddellijk te kunnen worden uitgevoerd.
3 Het provinciale RUP is strijdig met direct werkende normen van andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening5. 4 Bij de totstandkoming van het RUP werd een substantiële vormvereiste niet nageleefd. Daarmee worden o.m. bedoeld: procedurefouten in het openbare onderzoek, het niet inwinnen van verplichte adviezen, essentiële wijzigingen aan het RUP die niet voortvloeien uit het openbare onderzoek, schendingen van de motiveringsplicht, … Wanneer de Vlaamse Regering dergelijke schendingen vaststelt, kan zij overgaan tot schorsing en zo nodeloze procedures bij de Raad van State voorkomen. De schending van een dergelijke vormvereiste zal immers onvermijdelijk leiden tot de vernietiging van het RUP als een procedure bij de Raad van State ingespannen zou worden. In geval van schorsing beschikt de provincieraad over een termijn van 60 dagen – ingaand op de dag na de verzending van de schorsingsbeslissing aan de deputatie – om het RUP opnieuw definitief vast te stellen. Naast de mogelijkheden die artikel 2.2.10 §6 - 2de lid van de VCRO biedt, kunnen bij de definitieve vaststelling van het plan alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit de schorsingsbeslissing. Het provinciale RUP en de nieuwe beslissing van de provincieraad worden onmiddellijk na de definitieve vaststelling per beveiligde zending bezorgd aan de Vlaamse Regering, waarna de Vlaamse Regering beschikt over een nieuwe schorsingstermijn van 30 dagen . Indien de provincieraad binnen de termijn van 60 dagen geen nieuwe beslissing neemt tot definitieve vaststelling van het provinciale RUP, vervalt het geschorste provincieraad besluit en het ontwerp van het provinciale RUP.
18
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
Procedure voor de gemeentelijke RUP’s Het specifieke goedkeuringstoezicht van de deputatie over gemeentelijke RUP’s wordt vervangen door een schorsingsmogelijkheid voor de Vlaamse Regering en de deputatie.
De procedure verloopt als volgt: (zie ook het stroomschema op p. 20) Het gemeentelijke RUP wordt samen met het besluit van de gemeenteraad en het volledige advies van de GECORO onmiddellijk na de definitieve vaststelling per beveiligde zending bezorgd aan de Vlaamse Regering en de deputatie. Die beschikken over een termijn van 30 dagen – ingaand de dag na de betekening – om de uitvoering van het gemeenteraadbesluit tot definitieve vaststelling van het gemeentelijk RUP te schorsen en om het college van burgemeester en schepenen daarvan in kennis te stellen, per beveiligde zending. Binnen dezelfde termijn bezorgt de Vlaamse Regering een afschrift van de schorsingsbeslissing aan de deputatie. Indien de deputatie een schorsingsbeslissing neemt, bezorgt zij hier binnen dezelfde termijn een afschrift van aan de Vlaamse Regering. Uiteraard moet de schorsingsbeslissing uitdrukkelijk worden gemotiveerd. Het besluit van de gemeenteraad tot definitieve vaststelling van het gemeentelijk RUP kan alleen worden geschorst omwille van een van de volgende wettigheidsbezwaren: 1 Het gemeentelijk RUP is kennelijk onverenigbaar met een structuurplan of een ontwerp daarvan. De toevoeging van het woord ‘kennelijk’ maakt duidelijk dat het moet gaan om een fundamentele onverenigbaarheid met een structuurplan, inclusief een inbreuk op het subsidiariteitsbeginsel. Dit is uiteraard niet het geval indien wordt afgeweken van de bepalingen uit het gemeentelijke ruimtelijk structuurplan op basis van art. 2.1.2 §3 VCRO.
WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
19
beslissing tot opmaak gRUP
plenaire vergadering
eventueel: delegatie van de instemming
voorlopige vaststelling gemeenteraad
eventueel: MER RV
openbaar onderzoek
GECORO
definitieve vaststelling gemeenteraad
Vlaamse Regering Deputatie 30 dagen schorsing?
nee
Belgisch Staatsblad
ja gemeenteraad
14 dagen gRUP is van kracht
60 dagen ja nieuwe beslissing? nee verval van gRUP
20
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
2 Het gemeentelijk RUP is strijdig met een gewestelijk of provinciaal RUP of met een ontwerp daarvan. 3 Het gemeentelijk RUP is strijdig met direct werkende normen van andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening6. 4 Bij de totstandkoming van het RUP werd een substantiële vormvereiste niet nageleefd. Daarmee worden o.m. bedoeld procedurefouten in het openbare onderzoek, het niet inwinnen van verplichte adviezen, essentiële wijzigingen aan het RUP die niet voortvloeien uit het openbare onderzoek, schendingen van de motiveringsplicht, … Wanneer de Vlaamse Regering of de deputatie een dergelijke schending vaststelt, kan zij overgaan tot schorsing en zo nodeloze procedures bij de Raad van State voorkomen. De schending van een dergelijke vormvereiste zal immers onvermijdelijk leiden tot de vernietiging van het RUP als een procedure bij de Raad van State ingespannen zou worden. In geval van schorsing beschikt de gemeenteraad over een termijn van 60 dagen die ingaat de dag na de verzending van het schorsingsbesluit aan de gemeente, om het RUP opnieuw definitief vast te stellen. Naast de mogelijkheden die artikel 2.2.14 §6 - 2de lid van de VCRO biedt, kunnen bij de definitieve vaststelling van het plan alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit de schorsingsbeslissing.
6 Onder ’direct werkende normen‘ wordt begrepen: supranationale, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die op zichzelf volstaan om toepasbaar te zijn. Er is geen verdere reglementering nodig met het oog op precisering of vervollediging. Direct werkende normen onderscheiden zich van ’doelstellingen’ of ‘zorgplichten‘ die worden gehanteerd in andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening. Daaronder begrijpen we internationaalrechtelijke, Europeesrechtelijke, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die de overheid verplichten – in de beleidsvoering of in de uitvoering of interpretatie van regelgeving – om een bepaalde doelstelling of bepaalde voorzorgen in acht te nemen, zonder dat de bepalingen op zich voldoende juridisch duidelijk zijn om onmiddellijk te kunnen worden uitgevoerd.
Het gemeentelijk RUP wordt samen met het nieuwe besluit van de gemeenteraad onmiddellijk na de definitieve vaststelling per beveiligde zending bezorgd aan de deputatie van de provincie waarin de gemeente is gelegen en aan de Vlaamse Regering. Daarna beschikken de Vlaamse Regering en de deputatie over een nieuwe schorsingstermijn van 30 dagen. Indien de gemeenteraad binnen de termijn van 60 dagen geen nieuw besluit tot definitieve vaststelling van het gemeentelijk RUP neemt, vervalt het geschorste gemeenteraadbesluit en het ontwerp van gemeentelijk RUP.
WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
21
Concrete uitwerking De wijzigingen in de procedure voor provinciale en gemeentelijke RUP’s zijn slechts van toepassing op ontwerpen van RUP’s waarvan de uitnodiging voor de plenaire vergadering wordt verstuurd na 25 april 2014. 7 Artikels 2.2.11 en 2.2.15 VCRO
Volgens de aangepaste regeling in de VCRO7 wordt het RUP, samen met de beslissing van de provincieraad of gemeenteraad en het volledige advies van de PROCORO of GECORO per beveiligde zending bezorgd aan de Vlaamse Regering (en deputatie bij een gemeentelijk RUP). In het advies van de bevoegde commissie ruimtelijke ordening worden alle adviezen en bezwaren besproken en beantwoord. Tevens wordt het integrale advies van het departement (en de deputatie bij een gemeentelijk RUP) opgenomen. De schorsingstermijn van 30 dagen begint pas te lopen de dag nadat (1) het RUP, (2) het vaststellingsbesluit en (3) het volledige advies van de bevoegde commissie voor advies per beveiligde zending werd bezorgd. Wanneer de stukken niet of onvolledig worden bezorgd, loopt de schorsingstermijn niet. Het opvragen van eventuele andere bijkomende stukken schorst de schorsingstermijn evenwel niet. Als de gemeenteraad of provincieraad een nieuwe beslissing neemt, zonder tegemoet te komen aan de schorsingsgronden, kan een nieuwe schorsingsbeslissing genomen worden.
Let wel Het voorliggende decreet wijzigt het toezicht op de RUP’s, niet dat op verordeningen. Ook aan het goedkeuringstoezicht met betrekking tot gemeentelijke en provinciale structuurplannen verandert niets.
22
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
2.3
Uitbreiding van de delegatieregeling8
8 Artikel 2.2.1, §2 VCRO
Een planningsniveau kan een planningsinitiatief nemen voor de totaliteit van een bepaald gebied, ook al beschikt het daartoe niet over de noodzakelijke planningsbevoegdheden, mits instemming van alle planningsniveaus die op grond van de ruimtelijke structuurplanning bevoegd zijn. Dat is het zogenaamde planologische delegatiebeginsel. Het werd in 2009 in de wetgeving opgenomen met het oog op een werkbare taakverdeling tussen de planningsniveaus. Om de dynamiek van planningsprocessen niet af te stoppen wou men taakafspraken mogelijk maken, inclusief bijbehorende verschuivingen in de algemeen vooropgestelde taakverdeling. Delegatie was echter alleen mogelijk in gevallen waar meerdere planningsniveaus bevoegd zijn in een bepaald gebied en één plannende overheid, bv. omwille van de efficiëntie, aan het (de) andere planningsniveau(s) vraagt om planonder werpen waarvoor zij niet bevoegd is, te mogen meenemen in de planning van onderwerpen waarvoor zij wel bevoegd is. De regeling kon m.a.w. maar toegepast worden als er voor het betrokken gebied al een planinitiatief of planbevoegdheid is van het bestuur waaraan de delegatie wordt verleend. Dat leidde in praktijk tot een kunstmatig onderscheid tussen situaties waarin dezelfde planningsbevoegdheid de ene keer wel gedelegeerd kan worden en de andere keer niet, al naargelang de overheid die de delegatie krijgt het planonderdeel al dan niet kan samenvoegen met een planonderdeel waarvoor ze bevoegd is. De voorwaarde van samenlopende planningsbevoegdheden in een bepaald gebied is echter niet noodzakelijk om een correct gebruik van de delegatieregeling te garanderen en een evenwichtige taakverdeling tussen de planningsniveaus te realiseren. Met de codexwijziging is de betrokken voorwaarde opge heven: de mogelijkheid tot delegatie is nu algemeen geformuleerd. De vereiste van instemming blijft uiteraard bestaan en geeft voldoende garanties.
WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
23
De gedelegeerde bevoegdheden moeten worden uitge oefend met inachtneming van de structuur- en uitvoeringsplanning die het delegerende bestuur in acht zou moeten nemen indien het zelf een planningsinitiatief had genomen. Men kan immers niet ‘méér’ delegeren dan dat waarvoor men bevoegd is. Wel wordt voorzien dat de regeling gecombineerd kan worden met de mogelijkheid voor een lager plan om af te wijken van een hoger plan. Er zijn immers situaties denkbaar waarbij een hoger plannings niveau bereid is tot delegatie aan een lager planningsniveau en er een akkoord is over de planningsinhoudelijke opties, maar waarbij het initiatief van het lagere planningsniveau verhinderd wordt door een reeds bestaand RUP van het hogere planningsniveau. Verdere uitleg over dit aspect vindt u onder punt 2.4. Soms bestaat er twijfel over de manier waarop delegatiebesluiten – en dan vooral het beschikkende gedeelte – moeten worden geformuleerd. Daarom verduidelijkt de vernieuwde decretale bepaling dat zowel het onderwerp als het gebied omschreven moeten worden. Beide zijn inderdaad ‘bevoegd heidsbepalend’ en dus belangrijk. Men kan bv. geen delegatie geven louter met aanduiding van een gebied. Dat zou de indruk wekken dat bv. de bestemming er niet toe doet, terwijl dat natuurlijk wel het geval is. Dat onderwerp en gebied omschreven moeten worden bij de delegatie, betekent niet dat een delegatie voorwaardelijk is. ‘Voorwaardelijk’ zou betekenen dat de delegatie vervalt of ingetrokken zou kunnen worden als bepaalde voorwaarden niet zijn vervuld. Dat is niet het geval. Als een RUP zoals het definitief wordt vastgesteld de delegatie te buiten zou gaan, dan heeft dat niet als gevolg dat er geen delegatie meer is of dat ze ingetrokken kan worden, wel dat het RUP niet wettig is. Een dergelijk RUP zal dan ook aangevochten worden via de schorsingsmogelijkheden van de Vlaamse Regering of van de deputatie. Het is evident dat er slechts een delegatie zal plaatsvinden als daar een vraag naar is. De delegatiebepaling kan nooit
24
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
gebruikt worden om een andere overheid een bevoegdheid op te dringen die niet de hare is en waarvan zij geen gebruik wenst te maken.
Concrete uitwerking Sinds 25 april 2014 kunnen vragen om delegatie van de planningsbevoegdheid zonder samenlopende plannings bevoegdheden aanvaard worden. Naargelang van de planningsbevoegdheid is het de Vlaamse Regering (of bij delegatie: de Vlaamse minister bevoegd voor ruimtelijke ordening), de deputatie van het provinciebestuur of het college van burgemeester en schepenen die instemming moet verlenen. De instemming wordt schriftelijk gegeven, uiterlijk op of naar aanleiding van de plenaire vergadering.
2.4
Mogelijkheden tot afwijking van de plannenhiërarchie9
9 Artikels 2.2.9 en 2.2.13 VCRO
Onder het regime van de vroegere ‘stedenbouwwet’ – zijnde het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 – bestond de mogelijkheid om met plannen van aanleg (BPA) af te wijken van de klassieke hiërarchie van de normen. Een gemeentelijk BPA kon ‘desnoods’ afwijken van het gewestplan. Die regeling werd door de rechtspraak, en in het bijzonder door de Raad van State, erg strikt geïnterpreteerd. Het vernieuwde planningssysteem in het decreet van 18 mei 1999 over de organisatie van de ruimtelijke ordening voorzag niet meer in een afwijking op de hiërarchie van de normen. Dat was niet onlogisch: de situatie waarbij de centrale overheid gebiedsdekkende plannen tot stand bracht waarbinnen de lokale overheid met haar plannen slechts kon detailleren, had plaats geruimd voor een taakverdeling tussen de planningsniveaus. De verdeling van onderwerpen gebeurde daarbij op grond van het zogenaamde subsidiariteitsbeginsel. Als elke overheid slechts optrad voor die onderwerpen die het best op het betrokken niveau hun beslag kregen (subsidiariteit),
WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
25
10 zie bv. W. VANDEVYVERE, ”De werking van het planningssysteem van het nieuwe decreet op de ruimtelijke ordening”, TROS en Ruimte en Planning, 2000, bijzonder nummer ”Subsidiariteit in de ruimtelijke planning”, p. 18.
kon er ook geen nood aan afwijking ontstaan, zo was de redenering10. Na ruim tien jaar werking van het nieuwe systeem kunnen we stellen dat die redenering niet altijd steek houdt. Naarmate meer RUP’s worden vastgesteld en naarmate meer RUP’s meerdere jaren oud zijn, duiken meer situaties op waarin terecht de vraag rijst of een lager plan niet zou moeten kunnen afwijken van een hoger plan. Een voorbeeld: In een gewestelijk RUP wordt een bepaald gebied aangeduid als stedelijk open ruimtegebied, met bijbehorende voorschriften. In dat gebied bevindt zich een woning met bijgebouwen. Het plan voorziet daarover geen specifieke voorschriften omdat er een decretale regeling bestaat over zonevreemde woningen (en gebouwen) die voldoet. Enkele jaren na de vaststelling van het plan wordt de woning verkocht en de stad wil die opportuniteit aangrijpen om er jeugdlokalen in te richten of gebouwen voor gemeentelijke groendienst. Onder de bestuursniveaus is er geen discussie over die planningsinhoudelijke optie. De functiewijziging en de fysieke ingrepen die daarvoor nodig zijn, stroken echter niet met de voorschriften van het gewestelijk RUP. De voorschriften van een gemeentelijk RUP kunnen niet afwijken van die van een gewestelijk RUP, en dus is de ingreep afhankelijk van een wijziging van het gewestelijk RUP, hoewel de stad het meest geschikte bestuursniveau is om het initiatief te nemen. Als antwoord op deze patsituatie voert de codexwijziging een rechtsfiguur in waarbij het hogere planningsniveau instemming kan verlenen om af te wijken van een bestaand RUP. De regeling houdt evenwel niet in dat van de bepalingen van de respectieve ruimtelijke structuurplannen kan worden afgeweken, tenzij binnen de marges die decretaal zijn bepaald. Soms lopen de kwestie van de delegatie (zie punt 2.3) en de kwestie van de hiërarchie van de normen door elkaar. De volgende case illustreert dit. De stad Gent zocht een plek om een lokaal voetbalterrein te herlokaliseren en kwam uit bij een plek in het koppelings
26
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
gebied voor de Gentse haven. Planningsinhoudelijk was dit verdedigbaar. Omdat de inplanting van het terrein echter niet strookte met de voorschriften van het betrokken gewestelijk RUP, vroeg de stad delegatie. Dat leverde de volgende paradox op: de aanduiding van lokale sportterreinen is een bevoegdheid van de lokale overheid, dus delegatie was niet aan de orde. De inrichting van een koppelingsgebied van een haven is daarentegen een gewestelijke bevoegdheid, dus een wijziging daarvan veronderstelt delegatie. Tegelijk kon in geen van beide interpretaties een gemeentelijk RUP de oplossing bieden, omdat een lager plan niet kan afwijken van een hoger plan. In de praktijk werd het probleem opgelost door de inplanting van het terrein mee te nemen in een ruimere herziening op gewestelijk niveau van het betrokken RUP. Niettemin maakt een dergelijke case duidelijk dat, al dan niet in combinatie met delegatie, instemming over een afwijking van de hiërarchie van de normen de vlotte aanpak van planningsvraagstukken kan bevorderen. Alleen de voltallige Vlaamse Regering is bevoegd voor de vaststelling van gewestelijke RUP’s. De instemming om af te wijken van de voorschriften van een gewestelijk RUP kan dan ook alleen gegeven worden door de voltallige Vlaamse Regering. Een dergelijke instemming valt m.a.w. niet onder de delegatie van bevoegdheden aan de individuele leden van de Vlaamse Regering zoals voorzien in het Besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2009 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering. De nieuwe codexbepalingen leggen niet alleen de basis om met instemming af te wijken van een hoger plan, ze beschrijven ook hoe dat moet gebeuren: pp de instemming moet schriftelijk gegeven worden; pp uiterlijk op of naar aanleiding van de plenaire vergadering
over het plan waarvoor de instemming vereist is. Het besluit waarin de instemming wordt verleend: pp bevat een omschrijving van het te plannen onderwerp en van het gebied waarop het plan of planonderdeel betrekking heeft; en
WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
27
pp vermeldt de voorschriften van het provinciaal of geweste-
lijk RUP die zullen worden opgeheven. Die laatste bepaling werkt ook door in de toepassing van artikel 2.2.2, §1, eerste lid, 5° van de VCRO, dat bepaalt dat een RUP een zo mogelijk limitatieve opgave moet bevatten van voorschriften die strijdig zijn met het RUP en die opgeheven worden. De VCRO verduidelijkt dat de voorschriften van het lagere plan de voorschriften van het hogere plan vervangen vanaf de inwerkingtreding van het lagere plan. Daarmee wil men vermijden dat bij een instemming tot afwijking van de plannenhiërarchie tegenstrijdige voorschriften naast elkaar blijven bestaan en discussie ontstaat over de hiërarchie van de plannen. De formulering die het wijzigingsdecreet 4-2014 gebruikt is dezelfde als in artikel 7.4.5 van de VCRO. Dat artikel bepaalt dat de voorschriften van de nieuwe RUP’s de voorschriften van de bestaande plannen van aanleg vervangen. Naar analogie met de bestaande bepalingen in het VRCO-artikel 7.4.5 voegt de codexwijziging toe dat het nieuwe plan het anders kan bepalen. Dat is noodzakelijk, vooral als het lagere plan aan de bestaande bestemming enkel een ‘overdruk’ toevoegt, die afwijkt van het hogere plan. De uitzondering voorzien in artikel 7.4.5 van de VCRO over de relatie tussen RUP’s en plannen van aanleg werd ingeschreven voor situaties waarin bv. een nieuw RUP een overdruk toevoegt aan de bestaande bestemming in een plan van aanleg. Het voorbeeld bij uitstek zijn RUP’s die bepalingen bevatten voor zonevreemde woningen in een gebied waarvan de bestaande agrarische bestemming voor het overige ongewijzigd blijft. Essentieel is en blijft immers de hoofdbestemming van het gebied. Het RUP voegt hier enkel een bijkomende afwijkende bepaling aan toe. Dezelfde problematiek is denkbaar in andere gevallen waarin men toelaat dat een lager RUP afwijkt van een hoger RUP. Een voorbeeld: In een gewestelijk RUP is aan de rand van een regionaal bedrijventerrein een bouwvrije bufferzone aangeduid. Enkele jaren later voert de provincie een structureel onderzoek naar potentiële locaties voor de inplanting
28
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
van windmolens, en de bufferzone van het bedrijventerrein blijkt een geschikte locatie. Er is instemming vereist van de Vlaamse Regering om de plannenhiërarchie te doorbreken, maar het provinciale plan kan wel volstaan met een aanduiding in overdruk die voor het overige het bouwvrij karakter en de bestemming van de bufferzone ongemoeid laat. Op die manier blijft de hoofdbestemming ongewijzigd – met name bouwvrije bufferzone in functie van bedrijventerrein – terwijl de overdruk de mogelijkheid biedt om – binnen de voorschriften van het provinciale RUP – één of meerdere windturbines in te planten.
Concrete uitwerking pp Een vraag van het provinciebestuur om via een provin-
ciaal RUP af te wijken van de voorschriften van gewestelijke RUP’s kan ingediend worden voor ontwerpen van provinciale RUP’s waarvan de uitnodiging voor de plenaire vergadering wordt verstuurd na 25 april 2014. Er kan slechts worden afgeweken als de Vlaamse Regering haar instemming verleent. pp Een vraag van een gemeentebestuur om via een gemeentelijk RUP af te wijken van de voorschriften van gewestelijke en/of provinciale RUP’s kan ingediend worden voor ontwerpen van gemeentelijke RUP’s waarvan de uit nodiging voor de plenaire vergadering wordt verstuurd na 25 april 2014. Er kan slechts worden afgeweken als de Vlaamse Regering respectievelijk de provincieraad instemming verleent.
2.5
Verruiming van het toepassingsgebied van stedenbouwkundige verordeningen11
11 Artikel 2.3.1 VCRO
Om bepaalde doelstellingen te bereiken op het vlak van ruimtelijke ordening bepaalt de VCRO welke stedenbouwkundige voorschriften opgenomen kunnen worden in stedenbouwkundige verordeningen. Deze bepalingen hebben vooral betrekking op de zaken als de technische en bouwfysische karakteristieken van gebouwen en constructies, het openbare domein, de aanleg van groen, de beperking van milieuhinder
WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
29
en de bewaking van een adequate waterhuishouding. In 2009 werd een bijkomend element toegevoegd in functie van de bewerkstelliging van een vermenging van kavels en woonvoorzieningen die tegemoetkomen aan de behoeften van diverse maatschappelijke groepen. De codexwijziging voegt aan de mogelijke onderwerpen die in een stedenbouwkundige verordening opgenomen kunnen worden, nu ook stedenbouwkundige voorschriften toe die moeten zorgen voor de versterking van de leefbaarheid en de aantrekkingskracht van steden en dorpskernen. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan het Vlaams Regeer akkoord, waarin o.m. is opgenomen dat de afweging van de inplanting van grote winkelvestigingen geïntegreerd zal worden in de ruimtelijke ordening. Zo kan het lokale bestuur een actief kernversterkend beleid voeren vanuit een globale kleinhandelsvisie, door het instrument verordening in te zetten voor de bepaling van oppervlaktenormen voor kleinhandel in bepaalde zones, en dat in functie van een gebiedsgericht of complementair handelsbeleid. De bestaande codex omvat de bepaling dat een stedenbouwkundige verordening: 1° functiewijzigingen kan uitsluiten die in beginsel toegelaten zijn, of voorwaarden kan verbinden aan een functiewijziging; 2° de wijziging kan regelen van het aantal woongelegenheden in een gebouw. Daar is nu een derde punt aan toegevoegd: 3° stedenbouwkundige verordeningen kunnen normen bevatten over de oppervlakte van functies en over de afmetingen van gebouwen en constructies. Het kan immers wenselijk zijn om in een stedenbouwkundige verordening niet alleen een maximumoppervlakte vast te leggen voor bepaalde gebouwen en constructies, maar ook een minimumoppervlakte. We denken hier bv. aan normen over een minimale oppervlakte voor parkeren of – in het kader van wooncomforteisen – over de minimale oppervlakte van buitenruimte.
30
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
2.6
Aanpassingen aan de procedure voor openbaar onderzoek voor ruimtelijke uitvoeringsplannen en ruimtelijke structuurplannen12 Een decreet – en dus ook de VCRO – moet alle essentiële aspecten van regelgeving regelen. De Vlaamse Regering kan vervolgens de bevoegdheid krijgen om maatregelen te nemen om de essentiële elementen uit te voeren die vooraf door de decreetgever zijn vastgesteld. In de vaststelling van een ruimtelijk structuurplan of een RUP is het essentieel dat over het planontwerp een openbaar onderzoek georganiseerd wordt. Dat stelt de burgers in de mogelijkheid om bezwaren en opmerkingen te uiten. Ook van belang is dat dit openbare onderzoek voldoende bekendgemaakt wordt. De concrete manier van bekendmaking en het minimum aantal vermeldingen zijn echter dermate van organisa torische aard dat de regeling ervan overgelaten kan worden aan de Vlaamse Regering. Dat is een flexibeler manier van werken, die aangepast kan worden aan specifieke noden, zoals bv. het gebruik van digitale media.
12 Artikels 2.1.3, 2.1.10, 2.1.16, 2.2.7, 2.2.10 en 2.2.14 VCRO.
Concrete uitwerking Vooraleer de gewijzigde bepalingen over het openbare onderzoek bij structuurplannen en RUP’s in werking kunnen treden, is een besluit van de Vlaamse Regering vereist, dat de nadere regels van het openbare onderzoek vastlegt. Deze wijzigingen treden dan ook slechts in werking op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum. De codexwijziging verduidelijkt tevens dat de termijn van 30 dagen om over te gaan tot de aankondiging van het openbare onderzoek van een RUP een ‘termijn van orde’ is (en bijgevolg geen vervaltermijn heeft). Dat sluit verdere discussie uit over de aard van deze termijn. Daardoor kan een openbaar onderzoek hernomen worden (bv. vanwege vormfouten bij het eerste openbare onderzoek), zonder afgerekend te worden op het feit dat het nieuwe openbare onderzoek niet is aangekondigd binnen de 30 dagen na de voorlopige vaststelling. WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
31
2.7 13 Artikels 2.2.7, §10, 2.2.10, §9 en 2.2.14, §9 VCRO.
Herstel van een wettigheidsgebrek door het hernemen van de beslissing tot definitieve vaststelling van een RUP13 De VCRO bepaalt dat de Vlaamse Regering, de provincieraad en de gemeenteraad binnen de 180 dagen na het einde van het openbare onderzoek een gewestelijk, een provinciaal of een gemeentelijk RUP definitief moeten vaststellen. Als het RUP niet binnen deze termijn definitief wordt vastgesteld, vervalt het. De Raad van State bevestigde dat de overheid na een vernietigingsarrest – gezien de terugwerkende kracht daarvan – opnieuw over een volle termijn van 180 dagen beschikt om een beslissing te nemen. Voor een vrijwillige intrekking daarentegen gold deze hernieuwing van de termijn niet. En ook na een schorsingsarrest van de Raad van State kon de overheid, na intrekking van het geschorste besluit, geen nieuwe beslissing nemen buiten de oorspronkelijke vervaltermijn. Het gevolg van dat alles was dat, wanneer de overheid vaststelt dat een RUP kampt met een wettigheidsgebrek, zij het besluit tot definitieve vaststelling van het RUP wel kon intrekken volgens de klassieke intrekkingsleer. Zij kon de beslissing tot definitieve vaststelling evenwel niet hernemen als de oorspronkelijke vervaltermijn van 180 dagen was verstreken.
Concreet Als de overheid beslist om de definitieve vaststelling van een RUP in te trekken om te verhelpen aan een wettigheidsgebrek, biedt de codexwijziging haar de mogelijkheid om het besluit tot definitieve vaststelling te hernemen, ook als de oorspronkelijke beslissingstermijn verstreken is. Het nieuwe besluit tot definitieve vaststelling moet genomen worden samen met de beslissing tot intrekking van de vorige vaststelling. Zoniet dreigt tussen de datum van intrekking en de datum van nieuwe vaststelling een periode van rechts onzekerheid te ontstaan.
32
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
De herneming van de definitieve vaststelling kan enkel voor de rechtzetting van onregelmatigheden of vanwege wettigheidsbezwaren. Daarnaast blijft uiteraard het principe gelden dat alleen wijzigingen aangebracht kunnen worden die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit adviezen, opmerkingen en bezwaren die tijdens het openbare onderzoek werden geformuleerd. Dat sluit evenwel niet uit dat ook wettigheidsbezwaren rechtgezet moeten kunnen worden die blijken uit een schorsingsarrest van de Raad van State of uit de kennisname van rechtsmiddelen die worden ingeroepen voor de Raad van State.
2.8
De digitalisering van de planningsprocedure14 Artikel 1.1.2, 3° van de VCRO definieert ‘beveiligde zending’ als hetzij een aangetekende zending, hetzij een zending met afgifte tegen ontvangstbewijs, hetzij elke andere betekeningswijze die de Vlaamse regering toelaat.
14 Artikels 2.1.3, §5, 2.1.10, §3, 2.1.16, §5, 2.2.7, §4, 2.2.10, §4 en 2.2.14, §4 VCRO.
Artikel 1 van het Besluit van de Vlaamse Regering over beveiligde zendingen laat sinds 1 september 2009 ook de volgende vormen van betekening toe als beveiligde zending in de zin van de VCRO: 1° een elektronische aangetekende zending; 2° elektronische communicatie via een elektronisch loket van de betrokken overheid. Dat besluit was echter maar van toepassing voor zover de reglementering die de concrete betekening regelt, niets anders bepaalt. De VCRO van haar kant liet tijdens het openbare onderzoek bij de opmaak of de herziening van een ruimtelijk structuurplan of van een RUP alleen bezwaren toe die per aangetekende brief werden toegezonden of die werden afgegeven tegen een ontvangstbewijs. Dat maakte het onmogelijk om de communicatie tussen de overheid en de burger ook via elektronische weg te laten verlopen.
WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
33
De codexwijziging voert nu het begrip ‘beveiligde zending’ in tijdens het openbare onderzoek bij de opmaak of de herziening van een ruimtelijk structuurplan of van een RUP. Daardoor kan de Vlaamse Regering nu beveiligd elektronisch verkeer toestaan, wat de digitalisering van de planningsprocedure bevordert.
Concrete uitwerking Artikel 1 van het BVR van 1 september 2009 over de beveiligde zending kan nu ook toegepast worden bij de indiening van bezwaren tijdens de openbare onderzoeken over ontwerpen van structuurplannen en RUP’s, en dat vanaf 25 april 2014.
2.9 15 Artikels 2.6.13, 2.6.14, 2.6.16, 2.6.17 en 5.4.2 VCRO.
Enkele aanpassingen op het vlak van de planbatenheffing15
Wijzigingen m.b.t. de betalingstermijn van de heffing De VCRO voorziet in een planbatenheffing bij vijftien bestemmingswijzigingen: pp negen wijzigingen van ‘zachte bestemmingen’ naar
‘harde bestemmingen’ (wonen en industrie); pp vijf wijzigingen naar recreatie of ontginningsgebied, en pp één wijziging van natuur naar landbouw.
Planbaten waren tot nog toe slechts verschuldigd bij een verkoop of na het verkrijgen van een verkavelingsvergunning of van een stedenbouwkundige vergunning voor bouwwerken zoals vermeld in artikel 4.2.1, 1° en waarvoor de medewerking van een architect vereist is. In de praktijk betekende dit dat geen planbaten verschuldigd waren bij: pp een bestemmingswijziging naar recreatie, zoals vermeld in art. 2.6.4, 10° tot en met 12°; en pp een bestemmingswijziging naar ontginningsgebied, zoals vermeld in art. 2.6.4, 14° en 15°.
34
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
Om de ruimtelijke planning betaalbaar te houden op de drie planningsniveaus en vanuit het streven naar een billijk systeem, met een goed evenwicht tussen vergoeding en heffing, was het aangewezen om ook bij de voornoemde bestemmingswijzigingen een effectieve heffing op de meerwaarde te voorzien. De VCRO stuurt de planbatenregeling daarom bij door te bepalen dat niet enkel vergunningen voor eigenlijke bouwwerken de betalingstermijn voor de planbatenheffing doen lopen, maar bv. ook vergunningen voor functiewijzigingen of voor aanmerkelijke reliëfwijzigingen. Voortaan zijn planbaten steeds verschuldigd op het moment dat de effectieve meerwaarde wordt gerealiseerd, d.w.z. op het moment van de verkoop of op het moment dat de vergunning verkregen wordt voor de realisatie van de nieuwe bestemming. Ook bij een bestemmingswijziging naar recreatie en ont ginningsgebied zijn dus planbaten verschuldigd, zodra de noodzakelijke vergunning afgeleverd is voor de inrichting als recreatiegebied of de aansnijding van het ontginningsgebied.
Concrete uitwerking De nieuwe bepaling is van toepassing op vergunningen die verleend worden na 25 april 2014. De hierboven vermelde aanpassing leidt ook tot de aanvang van de betalingstermijn voor de planbatenheffing bij een stedenbouwkundige vergunning voor functiewijzigingen. Daarmee werd de uitzonderingsregeling overbodig voor de betalingstermijn van een planbatenheffing verschuldigd n.a.v. een planologische oplossing voor weekendverblijven. Die uitzondering is dan ook opgeheven.16
16 Artikel 5.4.2 VCRO
WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
35
Schrapping van de inningskosten voor gemeentelijke of provinciale RUP’s die een bestemming doorvoeren naar de categorie van gebiedsaanduiding ‘bedrijvigheid’ Artikel 2.6.17 van de VCRO voorziet in de oprichting van het Planbatenfonds en wijst daaraan de planbatenheffingen toe als ontvangsten. Het artikel bepaalt tevens de manier waarop de uitgaven van het fonds aangerekend moeten worden en de volgorde die daarbij gerespecteerd moet worden. Zo was voorzien dat als eerste de inningskosten vooraf werden genomen, dat daarna de inkomsten voor het Rubiconfonds en voor de provincies en gemeenten worden doorgestort, en dat de overblijvende middelen naar het Grondfonds gaan. De bewoordingen suggereren dat de eerste vier soorten uitgaven integraal uit het planbatenfonds worden genomen. En dat impliceert dat de inningskosten daadwerkelijk in mindering komen van de bedragen die doorgestort worden naar het Grondfonds. Oorspronkelijk was het evenwel de bedoeling om de inningskosten ten laste te leggen van zowel het Grondfonds als het Rubiconfonds. Het relatieve gewicht van de gewestelijke bruto-ontvangsten zou als verdeelsleutel gebruikt worden bij de toewijzing van de inningskosten aan elk van beide (gewestelijke) fondsen. De VCRO voorzag echter geen uitzonderingen. Om opnieuw aan te sluiten bij de oorspronkelijke doelstelling van de decreetgever is artikel 2.6.17 §3 van de VCRO gewijzigd.
Concrete uitwerking Er worden geen inningskosten aangerekend aan de provincies en de gemeenten. De planbaten worden gestort in het Planbatenfonds maar worden later rechtstreeks, zonder afname van inningskosten, doorgestort naar de betrokken provincie of gemeente.
36
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
Afstemming op de Vlaamse Codex Fiscaliteit Met het oog op de uniformiteit van de procedures voor de verschillende belastingen die de Vlaamse Belastingdienst int, worden de bepalingen van de VCRO maximaal afgestemd op die van de Vlaamse Codex Fiscaliteit: pp enkele aanpassingen worden doorgevoerd aan de vermeldingen die in het kohier en het aanslagbiljet moeten worden opgenomen, zij het met behoud van specifieke zaken zoals de berekeningswijze van de betalingstermijn; pp de term aanslagjaar wordt gedefinieerd; pp een aparte bezwaartermijn wordt voorzien voor aanslagbiljetten die aangeboden worden via Zoomit of andere gelijkaardige toepassingen; pp bezwaarbeslissingen moeten schriftelijk meegedeeld worden, d.w.z. niet langer via beveiligde zending; pp het wordt verduidelijkt dat noch de indiening van een bezwaar noch een aanvraag tot ambtshalve ontheffing of een vordering in rechte, de verplichting opschort tot betaling van de belastingen en toebehoren .
Concrete uitwerking De Vlaamse Codex Fiscaliteit is op 1 januari 2014 in werking getreden. De hiervoor genoemde bepalingen hebben eveneens uitwerking vanaf 1 januari 2014.
2.10 Verruiming van de decretale grondslag
voor de subsidiëring van strategische projecten17
17 Artikels 2.1.2, §10 en 2.1.6 VCRO.
Strategische projecten zijn projecten met een integrale en ruimtelijke invalshoek. Ze hebben tot doel om actief de kwaliteit te versterken van de stedelijke structuur of de structuur van het buitengebied. Tevens dienen ze om de doelstellingen van het Vlaamse ruimtelijk beleid op het terrein te realiseren. Strategische projecten kennen een administratief-institutionele complexiteit die de mogelijkheden overstijgt van een lokaal bestuur om ze te realiseren. WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
37
Subsidies voor strategische projecten worden toegekend op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 dat de voorwaarden bepaalt voor de toekenning van subsidies voor strategische projecten ter uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Artikel 2.1.6, derde lid van de VCRO omvat de subsidiegrondslag en regelt de toekenning van subsidies op basis van het genoemde BVR. De codexwijziging heft artikel 2.1.6, derde lid op en vervangt het door artikel 2.1.2, §10. De Vlaamse Regering krijgt nu meer mogelijkheden bij de opmaak van het uitvoeringsbesluit over de subsidiëring van strategische projecten. De nieuwe bepaling maakt het immers mogelijk om, ter uitvoering van de doelstellingen van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen, subsidies te verlenen aan provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, openbare instellingen en aan private rechtspersonen die betrokken zijn bij een samenwerkingsverband voor het opzetten, coördineren en realiseren van een strategisch project. De aangepaste formulering maakt duidelijk dat strategische projecten niet uitdrukkelijk vermeld hoeven te zijn in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen of in andere structuurplannen. Wél moeten ze uitvoering geven aan de doelstellingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Bovendien wordt het mogelijk om niet enkel de kosten voor de coördinatie van het betreffende project te subsidiëren maar ook andere aspecten, bv. grondverwervingen.
Concrete uitwerking Het bestaande BVR van 5 oktober 2007 blijft van kracht zolang het niet wordt aangepast of tot een nieuw uitvoeringsbesluit wordt goedgekeurd.
38
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
2.11 Enkele aanpassingen
in de aanvraagprocedure tot planologisch attest18
18 Artikel 4.4.25 VCRO
Aanpassingen m.b.t. de beslissingsbevoegdheid van de gemeenteraad en de provincieraad Artikel 4.4.25 van de VCRO regelt de procedure voor de aanvragen tot planologisch attest. Een dergelijke aanvraag wordt ingediend bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin het voorwerp van de aanvraag ligt. Naargelang van de omvang, de aard en de ligging van het bedrijf en naargelang de beoogde ontwikkelingen, was hetzij de gemeenteraad, hetzij de deputatie, hetzij de Vlaamse Regering bevoegd om over de aanvraag te beslissen. De bevoegdheid om te beslissen over planologische attesten op gemeentelijk niveau werd bij decreet van 8 juli 2011 toegewezen aan de gemeenteraad (i.p.v. aan het college van burgemeester en schepenen). Als reden daarvoor werd verwezen naar het verband tussen enerzijds de inhoud van een attestaanvraag en de beslissing erover en anderzijds de (eventuele) opmaak of wijziging van een RUP. Ook op provinciaal niveau bestaat er een samenhang tussen de beslissing over een planologisch attest en de opmaak van een RUP. Daarom is nu ook de beslissingsbevoegdheid over planologische attesten op provinciaal niveau toegewezen aan de provincieraad (i.p.v. aan de deputatie). Als gevolg van opeenvolgende wijzigingen in het verleden van artikel 4.4.25 stond op een aantal plaatsen nog ten onrechte het college van burgemeester en schepenen vermeld als bevoegd bestuursorgaan i.p.v. de gemeenteraad. Dat is in deze codexwijziging rechtgezet.
Concrete uitwerking De toewijzing van de bevoegdheid aan de provincieraad om te beslissen over planologische attesten op provinciaal niveau kan pas in werking treden na aanpassing van het toepasselijke uitvoeringsbesluit. De nieuwe bepaling wordt dan ook pas van kracht op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum. WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
39
Aanpassingen m.b.t. de adviesverlenende instanties Artikel 4.4.25, §3, eerste lid van de VCRO bepaalt dat alle instanties die over een ontwerp van RUP advies moeten geven, dat ook moeten doen bij een aanvraag tot planologisch attest. Dat maakt de specifieke bepaling overbodig die bepaalt dat het departement advies moet verlenen. De opheffing van artikel 4.4.25, §4, derde lid van de VCRO heeft dan weer tot gevolg dat de bevoegde commissies voor ruimtelijke ordening alle adviezen krijgen. Het advies van het departement moet voortaan dus niet meer aan het bevoegde bestuursorgaan worden toegezonden, maar aan de bevoegde commissie voor ruimtelijke ordening. De opvolging van het advies vanuit het gewestelijk niveau wordt hiermee gelijkgeschakeld met wat geldt voor RUP’s. In één beweging wordt tevens de praktische regeling overgenomen dat de adviescommissie samen met het advies ook de gebundelde reacties moet overmaken.
Aanpassingen m.b.t. de beroepsprocedure Naar analogie met de beroepsmogelijkheden in een vergunningsprocedure wordt de beroepsmogelijkheid voor planologische attesten afgegeven door de provincieraad of de gemeenteraad op gewestelijk niveau toegekend aan de leidende ambtenaar van het departement. Die moet zorgen voor een integrale afweging, alvorens hij beroep instelt. Voor planologische attesten afgegeven door de gemeenteraad wordt een beroepsmogelijkheid ingeschreven voor de deputatie. Tot op heden kon de deputatie een planologisch attest waarbij een gemeente zich engageert tot een planinitiatief pas aanvechten op het moment dat het gemeentelijk RUP definitief wordt vastgesteld. Het is beter dat een eventuele betwisting op een vroeger moment kan worden beslecht.
Concrete uitwerking De codexwijziging is onmiddellijk van kracht voor wat betreft de aanpassingen op het vlak van adviesverlening en beroepsprocedure.
40
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
Wel gelden de volgende overgangsbepalingen: pp adviezen die voor de datum van inwerkingtreding van het
wijzigingsdecreet 4-2014 door de gedelegeerde plano logische ambtenaar of de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar zijn verleend, moeten voor de verdere behandeling van de aanvraag tot planologisch attest als geldig uitgebracht advies worden beschouwd; pp beroepen die voor de datum van inwerkingtreding van het
wijzigingsdecreet 4-2014 door de gedelegeerde plano logische ambtenaar of de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar zijn ingesteld, moeten voor de verdere behandeling van de aanvraag tot planologisch attest als geldig ingesteld beroep worden beschouwd. Vooraleer de toewijzing van de bevoegdheid aan de provincieraad om te beslissen over planologische attesten op provinciaal niveau in werking kan treden, is een aanpassing van het toepasselijke uitvoeringsbesluit vereist. Deze bepaling treedt dan ook slechts in werking op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum.
2.12 Schrapping van de bepalingen
over rooilijnen19
19 Artikels 2.5.1 en 2.5.2 VCRO.
Het decreet van 18 mei 1999 over de organisatie van de ruimtelijke ordening voorzag (in artikels 76 en 77) dat met het oog op de verwezenlijking van een RUP een rooilijnplan opgemaakt kon worden . Het decreet van 8 mei 2009 over de vaststelling en realisatie van rooilijnen voorzag in de opheffing van die artikels. De vaststelling en realisatie van rooilijnen werden sindsdien door dat laatste decreet geregeld. Per vergissing heeft de Vlaamse Regering bij de coördinatie van de regelgeving over de ruimtelijke ordening de opgeheven bepalingen toch hernomen. Het coördinatiebesluit van de Vlaamse Regering dateert van 15 mei 2009, het rooilijnendecreet van een week eerder, met name 8 mei 2009. Deze materiële vergissing is nu rechtgezet.
WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
41
Concrete uitwerking Door intrekking van deze bepalingen in de VCRO wordt de verbindende kracht ervan weggenomen vanaf de inwerkingtreding van de VCRO, zodat de regel geacht wordt nooit te hebben bestaan.
2.13 Enkele aanpassingen als gevolg van
de uitspraak van het Grondwettelijk Hof over het decreet grond- en pandenbeleid Op 7 november 2013 deed het Grondwettelijk Hof uitspraak over de vernietigingsberoepen tegen het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid. Het Grondwettelijk Hof ging in arrest nr. 145/2013 over tot de vernietiging van de regeling inzake sociale lasten, opgenomen in de artikels 4.1.16 t.e.m. 4.1.26 van dat decreet. Bij verbeterende beschikking van 18 december 2013 heeft het Hof de vernietiging uitgebreid tot een aantal andere bepalingen die onlosmakelijk verbonden zijn met deze regeling. Het gaat meer bepaald om de artikels 4.1.8 t.e.m. 4.1.13 – over de normen voor sociaal woonaanbod per bouw- of verkavelingsproject – en artikel 7.2.34 – over de gebieds specifieke typebepaling voor RUP’s die voorzien in een sociaal woonaanbod. Het Grondwettelijk Hof vernietigde ook de bepalingen in de VCRO die onlosmakelijk verbonden zijn met de socialelastenregeling. De vernietiging van de voornoemde bepalingen in het decreet grond- en pandenbeleid geldt met terugwerkende kracht tot op de datum van inwerkingtreding ervan, met name 1 september 2009. De bepalingen in kwestie moeten dus geacht worden nooit te hebben bestaan.
20 Artikels 2.2.2, §1 en 7.4.2/2 VCRO.
Aanpassingen m.b.t. sociale woningbouw in RUP’s20 De VCRO bepaalde dat de stedenbouwkundige voorschriften van de RUP’S indien van toepassing de normen moesten omvatten m.b.t. sociaal woonaanbod zoals die vermeld zijn in de artikels 4.1.12 en 4.1.13 van het decreet grond- en pandenbeleid.
42
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
Deze artikels werden door het Grondwettelijk Hof echter vernietigd. Aangezien RUP’s nog steeds normen kunnen bevatten inzake bescheiden woonaanbod is de verwijzing naar de vernietigde bepalingen vervangen door een verwijzing naar artikel 4.2.4 van het decreet grond- en pandenbeleid. In dat artikel worden de normen voor bescheiden wonen in plangebieden geregeld. Door het arrest van het Grondwettelijk Hof waren de stedenbouwkundige voorschriften van goedgekeurde RUP’s met eigenstandige procentuele objectieven en voorschriften voor de verwezenlijking van een sociaal woonaanbod (zoals opgelegd door artikel 4.1.12 en 4.1.13 van het decreet gronden pandenbeleid), bezwaard met een wettigheidsgebrek. De voorschriften van de RUP’s zelf werden echter niet vernietigd. Als gevolg van deze onregelmatigheid kwam de toepassing en afdwingbaarheid van de voormelde voorschriften op losse schroeven te staan. Omwille van de rechtszekerheid is daarom in de VCRO een artikel 7.4.2/2 ingeschreven, dat bepaalt dat eigenstandige procentuele objectieven en voorschriften voor de verwezenlijking van een sociaal woonaanbod bij verkavelingen, in groepswoningbouw en appartementsbouw, die werden vastgelegd met toepassing van de artikels 4.1.12 en 4.1.13 van het decreet grond- en pandenbeleid, als onbestaand moeten worden gehouden. De voormelde normen sociaal woonaanbod in het stedenbouwkundig voorschrift zijn afsplitsbaar van de rest van het RUP: het wegvallen ervan heeft zodoende geen verdere impact op de geldigheid van het RUP. Het nieuwe artikel is enkel van toepassing op RUP’s die vastgesteld zijn na 1 september 2009 en waarin normen sociaal woonaanbod zijn opgenomen in uitvoering van de artikels 4.1.12. en 4.1.13 van het decreet grond- en pandenbeleid. Het heeft geen invloed op plannen van aanleg of RUP’s die tot stand zijn gekomen vóór de inwerkingtreding van het decreet op het grond- en pandenbeleid. Het is ook niet van toepassing op RUP’s die andere voorschriften over sociaal woonaanbod bevatten dan die vermeld in de artikels 4.1.12. en 4.1.13 van het genoemde decreet.
WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
43
Het blijft mogelijk om in RUP’s voorschriften over sociaal wonen op te nemen op basis van de artikels 2.2.2 en 1.1.4 van de VCRO en dit op voorwaarde dat het gebiedsspecifiek, evenredig en rechtszeker gebeurt. Men zal hierbij rekening moeten houden met de elementen uit het arrest van het Grondwettelijk Hof. De noodzaak om voorschriften op te nemen inzake sociaal wonen moet gemotiveerd worden bij de opmaak van het RUP. Die motivering gaat uit van een substantieel tekort aan sociale woningen; het bindend sociaal objectief en de beschikbaarheid van gronden van (semi-)publieke rechtspersonen zijn daarbij elementen ter afweging.
Concrete uitwerking De mogelijkheid en de randvoorwaarden om voorschriften inzake sociale woningen op te nemen in RUP’s zijn intussen verduidelijkt in Omzendbrief RWO/2014/1 van 4 april 2014 – te raadplegen op www.ruimtelijkeordening.be.
Aanpassingen m.b.t. bescheiden woningbouw in RUP’s Artikel 4.2.4 van het decreet grond- en pandenbeleid verduidelijkt dat bij de voorlopige vaststelling van RUP’s die woonuitbreidingsgebied of woonreservegebied omzetten naar woongebied met een oppervlakte van ten minste een halve hectare, eigenstandige normen over bescheiden woonaanbod vastgesteld moeten worden. Het bescheiden woonaanbod bedraagt veertig procent, verminderd met het percentage sociaal woonaanbod. Voormeld percentage van veertig procent kan mits motivering verminderd worden tot tien procent, of tot nul, als het bindend sociaal objectief is bereikt. In BPA’s en RUP’s die definitief zijn vastgesteld of aangenomen in de periode van 1/9/2009 tot 7/11/2013 zijn reeds normen inzake bescheiden woonaanbod opgenomen. Dat gebeurde op verschillende manieren. Door het wegvallen van het percentage sociaal woonaanbod kon een dergelijk voorschrift als wettig worden beschouwd, bv. indien geformuleerd als “40% min het percentage sociaal woonaanbod”
44
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
dan wel als onwettig (wegens strijdigheid met voormeld artikel 4.2.4), bv. indien geformuleerd als “een percentage bescheiden woonaanbod van 20%”. Om te vermijden dat alle stedenbouwkundige voorschriften over het bescheiden woonaanbod in bestaande BPA’s en RUP’s opnieuw bekeken moesten worden, is ervoor geopteerd om de verplichting tot het opleggen van normen voor bescheiden woonaanbod voor het verleden in te trekken. Daardoor valt men terug op de algemene rechtsgrond die de mogelijkheid biedt om normen over bescheiden woonaanbod op te leggen in BPA’s en RUP’s. Op die manier blijven alle stedenbouwkundige voorschriften in BPA’s en RUP’s sinds 1/9/2009 die voorzien in een norm voor bescheiden woonaanbod, rechtsgeldig. RUP’s die voorlopig zijn vastgesteld vóór de datum van de inwerkingtreding van het wijzigingsdecreet 4-2014 maar waarvan de definitieve vaststelling voorzien is voor de periode na de inwerkingtreding, worden op dezelfde manier behandeld als de BPA’s en RUP’s die definitief zijn vastgesteld of aangenomen in de periode van 1/9/2009 tot 7/11/2013. Daarmee wordt vermeden dat voor die RUP’s opnieuw een openbaar onderzoek moet gebeuren.
WAT VERANDERT ER OP HET VLAK VAN PLANNING?
45
3
Wat verandert er in het vergunningenbeleid?
46
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
3.1
De verruiming van de mogelijkheden voor handelingen in industriegebied21
21 Artikel 4.4.8/1 VCRO.
In een aantal gewestplannen zijn – omwille van bestaande toestanden uit de jaren 1970 – soms zeer kleine zones aangeduid als gebied voor vervuilende of milieubelastende industrieën. Soms zijn die midden in het woongebied gelegen. Wanneer die bedrijven hun activiteit stopzetten, omwille van economische dan wel milieutechnische redenen, kan strikt genomen enkel een nieuw vervuilend of milieubelastend bedrijf worden toegestaan. In de praktijk blijkt evenwel dat in veel gebieden – groot en klein – voor vervuilende of milieubelastende industrieën tal van kleine en middelgrote ondernemingen en ambachtelijke bedrijven voorkomen. De reglementering wordt dus niet altijd strikt geïnterpreteerd. Het is aangewezen om handelingen met betrekking tot ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen mogelijk te maken in gebieden voor vervuilende of milieubelastende industrieën, zonder dat hiervoor de opmaak van een RUP vereist is. Zeker kleinere gebieden lenen zich goed voor de inplanting van ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen. Met de nieuwe bepaling voert de codexwijziging een vermoeden in van bestemmingsconformiteit, waardoor in gebieden voor vervuilende of milieubelastende industrieën met een oppervlakte van 3 ha of minder in principe ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen ingeplant kunnen worden.22 Artikel 4.3.1 van de VCRO, dat de beoordelingsgronden voor vergunningen bevat, blijft onverminderd van toepassing. Wanneer de aanvraag onverenigbaar is met de goede ruimtelijke ordening moet de vergunning geweigerd worden. Paragraaf twee van hetzelfde artikel omschrijft wat begrepen moet worden onder ‘de goede ruimtelijke ordening’. Zo moet onder meer rekening gehouden worden met ‘beleidsmatig gewenste ontwikkelingen’. Dat biedt de overheid die de vergunning verleent de mogelijkheid om de vergun-
22 Bij titel IV, hoofdstuk IV, afdeling 1 wordt een nieuwe onderafdeling toegevoegd: 7/1 - Handelingen in industriegebied
WAT VERANDERT ER IN HET VERGUNNINGENBELEID?
47
ning te weigeren als zij beleidsmatig andere plannen heeft voor het gebied in kwestie. Uiteraard beschikt de bevoegde overheid in dat geval tevens over de mogelijkheid om een en ander te regelen in een RUP voor het gebied. Voor de gebieden voor vervuilende of milieubelastende industrieën groter dan 3 ha verandert er niets tegenover de huidige situatie.
Concrete uitwerking De nieuwe bepaling mag toegepast worden op hangende aanvragen, het is immers een versoepeling van de bestaande regel. Er hoeft geen specifieke overgangsregeling voorzien te worden.
23 Artikel 4.4.9 VCRO.
3.2
Aanpassing van de ‘clicheringsregel’23 Artikel 4.4.9. van de VCRO met betrekking tot de ‘clichering’ kreeg in het decreet van 16 juli 2010 een aanpassing. Die had tot doel de clichering te beperken tot gewestplannen. De reden daarvoor was dat BPA’s vanuit een duidelijke ruimtelijke visie vaak bewust gedetailleerd aangeven welke gebieden waarvoor bestemd zijn. Als in die BPA’s alle bestemmingen toegestaan zouden kunnen worden die in de veel algemenere typevoorschriften beschreven zijn, zou het BPA volledig uitgehold worden. De memorie van toelichting bij het decreet van 16 juli 2010 verduidelijkt de bedoeling van het artikel in kwestie, zijnde de stimulering van de productie van hernieuwbare energie. Artikel 4.4.9 kon echter ook ongewenste effecten hebben. Zo was er de vaststelling dat de typevoorschriften bedoeld zijn voor gewestelijke RUP’s, terwijl gewestplannen ook voorschriften bevatten die afgestemd zijn op lokale situaties. Het gewestplanvoorschrift ‘gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s’ kent bv. geen tegenhanger bij de typevoorschriften. En het bijzondere gewestplanvoorschrift ‘lokaal bedrijventerrein’, bedoeld voor kleinere bedrijven, kan men
48
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
volgens de huidige tekst van de VCRO laten concorderen met een regionaal bedrijventerrein, terwijl dat laatste toch meer ruimte inneemt en meer verkeer genereert.24 Daarom werd in de codexwijziging een delegatie aan de Vlaamse Regering ingeschreven, die haar toelaat om de concordanties te verfijnen en te bepalen voor welke bestemmingsvoorschriften van de gewestplannen geen vergelijkbare categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding bestaat. Andere ongewenste effecten die sinds de inwerkingtreding van de clichering naar boven zijn gekomen, waren de mogelijkheid die gecreëerd werd om winkels te vergunnen op industrieterreinen25 en omgekeerd de mogelijkheid van bedrijvigheid (bedrijven, kantoren, winkels) op gebieden bestemd voor dienstverlening.
24 Zie toelichting bij amendement 43: Parl. St. Vl. Parl., 2009-2010, Stuk 349/9 en Stuk 349/13.
25 Zie hiervoor de bespreking in de nota van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 “Winkelen in Vlaanderen 2.0”.
Om al deze ongewenste effecten te vermijden, zou de Vlaamse Regering gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om een besluit op te maken. Dat zou uiteindelijk leiden tot een lange opsomming, met slechts behoud van de clichering voor agrarische gebieden en in functie van de productie van alternatieve energie, zijnde de oorspronkelijke achterliggende bedoeling van artikel 4.4.9 van de VCRO. Het is dan ook logischer en duidelijker om in de VCRO meteen aan te geven waar clichering wél toegepast kan worden. De codexwijziging beperkt daarom de clichering tot stedenbouwkundige vergunningen “voor windturbines en windturbineparken, alsook voor andere installaties voor de productie van energie of energierecuperatie.” (o.m. zonnepanelen, warmtekrachtkoppeling ,…) De beoordeling van de vergunningsaanvragen die met toepassing van artikel 4.4.9 van de VCRO ingediend worden, moet waken over de overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening overeenkomstig artikel 4.3.1 van de VCRO. Die beoordeling kan ertoe leiden dat een grootschalige installatie die veel ruimte inneemt niet toegelaten wordt in open landelijk gebied.
WAT VERANDERT ER IN HET VERGUNNINGENBELEID?
49
Daarnaast is het vereist, overeenkomstig de typevoorschriften, dat de mogelijke effecten van de inplanting – wat betreft het efficiënt bodemgebruik, de eventuele verstoring van de uitbating(smogelijkheden) en de landschappelijke kwaliteiten – geëvalueerd worden en beschreven in een lokalisatienota.
Concrete uitwerking Voor aanvragen voor een stedenbouwkundige vergunning die worden ingediend na 25 april 2014 is de clicheringsregel enkel nog van toepassing voor windturbines, windturbineparken en andere installaties voor de productie van energie of energierecuperatie.
3.3 26 Artikels 4.2.20, §1 en 4.2.15 VCRO.
Maatregelen in functie van de gezamenlijke aanleg van nutsvoorzieningen26 In artikel 4.2.20, §1 van de VCRO wordt ingeschreven dat de nutsmaatschappijen die actief zijn in de gemeente waarin het voorwerp van de vergunning gelegen is, om advies verzocht moet worden vóór men de lasten oplegt met betrekking tot nutsvoorzieningen. Met voorzieningen van openbaar nut worden onder meer riolering, watervoorziening, gas, elektriciteit, televisie, telefonie en ICT-diensten bedoeld. Het doel van de nieuwe bepaling is om de hinder ten gevolge van de aanleg van nutsvoorziening maximaal te vermijden door de gelijktijdige aanleg ervan te stimuleren. De eindverantwoordelijkheid voor een gelijktijdige aanleg ligt bij de opdrachtgever. Bij een verkaveling is dat de verkavelaar. Specifiek voor verkavelingsvergunningen bepaalt de codexwijziging daarom uitdrukkelijk dat de verkavelaar ervoor moet zorgen dat de in de verkaveling opgenomen loten kunnen aansluiten op alle voorzieningen van openbaar nut. In voorkomend geval kan in de verkavelingsvergunning worden bepaald op welke manier de nodige infrastructuur voor de nutsvoorzieningen moet worden voorzien.
50
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
De meeste gemeenten nemen nu reeds (al dan niet informeel) contact op met de nutsmaatschappijen. Gemeenten zijn hier voldoende mee vertrouwd en weten in de praktijk welke maatschappijen actief zijn op hun grondgebied. De voorgestelde wijziging brengt dan ook geen bijkomende last mee voor de gemeenten. Als een gemeente zou nalaten om een of meerdere nutsmaatschappijen tijdig om advies te verzoeken, heeft dat geen gevolg voor de rechtsgeldigheid van de vergunning. Het gaat immers om niet-bindende adviezen. Het bestuursorgaan dat de vergunning verleent en lasten oplegt m.b.t. nutsvoorzieningen moet er rekening mee houden dat de aanvrager de lasten moet kunnen verwezenlijken. Aangezien de aanvrager niet zelf instaat voor de aanleg van de verschillende nutsvoorzieningen, kan de gemeente de gelijktijdige aanleg van nutsvoorzieningen niet als last opleggen.
Concrete uitwerking De nieuwe bepalingen die kaderen in het streven naar de gezamenlijke aanleg van nutsvoorzieningen zijn van toepassing op aanvragen die worden ingediend na 25 april 2014.
3.4
De bevoegdheid van de gemeenteraad over de ‘zaak van de wegen’
Voor alle vergunningen27
27 Artikel 4.2.25 VCRO.
Op grond van artikel 42 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 is de gemeenteraad bevoegd om te beslissen over de zaak van de wegen. Over verkavelingsaanvragen die wegeniswerken omvatten, stelt artikel 4.2.17, §2 van de VCRO expliciet: “Indien de verkavelingsaanvraag wegeniswerken omvat waaromtrent de gemeenteraad beslissingsbevoegdheid heeft, en het vergunningverlenende bestuursorgaan oordeelt dat de verkavelingsvergunning van zijnentwege kan worden verleend, dan neemt de gemeenteraad een beslissing over de zaak van de wegen, alvorens het vergunningverlenende WAT VERANDERT ER IN HET VERGUNNINGENBELEID?
51
bestuursorgaan een beslissing neemt over de verkavelingsaanvraag. De gemeenteraad beslist uiterlijk op de tweede raadszitting waarop de zaak van de wegen geagendeerd is, zoniet wordt de beslissing over de wegenis geacht ongunstig te zijn.”
28 DEFOORT, P.J., “De beslissing over de zaak van de wegen is geen voorbereidende rechtshandeling ten aanzien van een latere vergunningsbeslissing: de gevolgen hiervan voor de motiveringsplicht en de beroepsmogelijkheden”, noot onder R.v.St. nr. 189.415, 12 januari 2009, Extensa, TROS, 2009, 254-258. 29 Artikel 4.2.25, tweede lid VCRO.
De aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning kan echter evenzeer wegeniswerken omvatten. Zo kan men een stedenbouwkundige vergunning aanvragen voor groepswoningbouw met aanleg van wegen of voor de aanleg van wegen alleen. Ook hier geldt dat de beslissingsbevoegdheid over de zaak van de wegen – de aanleg van nieuwe wegen, de tracéwijziging, de verbreding of de opheffing van bestaande gemeentelijke wegen – toekomt aan de gemeenteraad. Deze bevoegdheid vloeit rechtstreeks voort uit het Gemeentedecreet en is te onderscheiden van de bevoegdheid over de vergunningsaanvraag zelf van het college van burgemeester en schepenen in het kader van de regelgeving over de ruimtelijke ordening.28
Concrete uitwerking De codexwijziging verduidelijkt dat de voorafgaande beslissing over de zaak der wegen door de gemeenteraad, die momenteel alleen geëxpliciteerd was in de context van verkavelingsaanvragen, zowel geldt bij verkavelingsaanvraag als bij een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning. Dit is een loutere bevestiging van de reeds bestaande bevoegdheid van de gemeenteraad en is onmiddellijk van toepassing op hangende aanvragen.
Provinciegouverneur kan gemeenteraad samenroepen29 In het decreet van 15 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid werd het principe ingeschreven dat de gemeenteraad beslist over de zaak van de wegen waarvoor ze bevoegd is, uiterlijk op de tweede raadszitting waarop het onderwerp geagendeerd is. Is dat niet gebeurd, dan wordt de beslissing over de zaak van de wegen geacht ongunstig te zijn.
52
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
Die regeling brengt echter de nodige problemen met zich mee. Immers, de aanvrager van de vergunning die zijn aanvraag afgewezen ziet omdat er vanwege het college van burgemeester en schepenen een (stilzwijgende) ongunstige beslissing over de zaak van de wegen is, kan daartegen beroep instellen bij de deputatie. Die heeft echter niet langer de bevoegdheid om de gemeenteraad samen te roepen om een beslissing te nemen over de zaak van de wegen. Evenmin kan de deputatie de vergunning verlenen zonder positieve beslissing over de zaak van de wegen. Het beroep bij de deputatie is daardoor van elke zin ontdaan. Rechtstreeks beroep instellen bij de Raad voor Vergunnings betwistingen is niet mogelijk. Die raad spreekt zich nl. alleen uit over vergunningsbeslissingen genomen in laatste administratieve aanleg, dus pas als de deputatie zich over de vergunningsaanvraag heeft uitgesproken. De mogelijkheid van een vergunningsaanvrager om beroep aan te tekenen tegen de weigering van zijn vergunning omdat de uitdrukkelijke beslissing van de gemeenteraad over de zaak van de wegen ontbreekt, is dan ook eerder theoretisch dan een effectieve rechtsbescherming. De codexwijziging regelt dat de provinciegouverneur de gemeenteraad kan samenroepen, in opdracht van de deputatie in een beroepsdossier, indien de gemeenteraad in eerste administratieve aanleg geen beslissing heeft genomen. Dat kan gebeuren als het betrokken schepencollege flagrant zou weigeren om de gemeenteraad samen te roepen en het dossier van de zaak van de wegen te agenderen, of als de beslissingstermijn is verstreken. Uiteraard doet deze regeling geen afbreuk aan de autonomie van de gemeenteraad. Die kan door de provinciegouverneur alleen verplicht worden om samen te komen om te beslissen over de zaak van de wegen. Ze kan niet worden beïnvloed over de beslissing zelf.
WAT VERANDERT ER IN HET VERGUNNINGENBELEID?
53
Ook hier geldt het principe dat de bepaling zowel geldt voor een verkavelingsaanvraag als voor een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning.
Concrete uitwerking Deze wijziging is in werking getreden op 25 april 2014.
30 Artikel 4.7.18. §1, 1° VCRO.
Verlenging van de beslissingstermijn voor het college van burgemeester en schepenen30 Momenteel moet het college van burgemeester en schepenen een beslissing nemen over de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning binnen een termijn van: pp 75 dagen, als het aangevraagde ligt in een ontvoogde gemeente, over de aanvraag geen openbaar onderzoek moet worden gevoerd, en de aanvraag niet is samen gevoegd met een milieuvergunningsaanvraag zoals vermeld in artikel 4.7.3 van de VCRO; pp 105 dagen in alle andere gevallen. Deze termijnen gelden ook als de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wegeniswerken omvat. Over wegeniswerken moet echter een gemeenteraadsbeslissing genomen worden. Dat is zeer moeilijk haalbaar in 75 dagen, en zelfs moeilijk in 105 dagen. Een gemeenteraad komt doorgaans maar één keer per maand samen en bovendien zal, gezien de noodzakelijke voorbereidings- en agenderingstermijn, in een aantal gevallen de zaak niet behandeld kunnen worden op de eerstvolgende raadszitting. De codexwijziging opteert daarom voor de verlenging van de beslissingstermijn naar 150 dagen als de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wegeniswerken omvat waarover de gemeenteraad beslissingsbevoegdheid heeft. Deze termijn stemt overeen met de termijn die het college van burgemeester en schepenen heeft om een beslissing te nemen over de verkavelingsvergunning.
Concrete uitwerking De verlenging van de beslissingstermijn is pas van toepassing op aanvragen die ingediend worden na 25 april 2014.
54
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
Verlenging van de beslissingstermijn voor de deputatie31
31 Artikel 4.7.23 §2 VCRO.
Indien de gemeenteraad beslissingsbevoegdheid heeft over de zaak van de wegen maar geen tijdige beslissing heeft genomen en als er beroep is ingesteld tegen de vergunningsbeslissing, kan de provinciegouverneur op verzoek van de deputatie de gemeenteraad samenroepen (zie supra). De gemeenteraad neemt dan een beslissing over de zaak van de wegen en deelt die mee binnen een termijn van 60 dagen, te rekenen vanaf de samenroeping door de provincie gouverneur. Als de provinciegouverneur gebruik maakt van deze mogelijkheid is het niet haalbaar voor de deputatie om binnen een termijn van 75 dagen een beslissing te nemen. Zoals gezegd komt een gemeenteraad doorgaans maar één keer per maand samen en zal, gezien de noodzakelijke voorbereidings- en agenderingstermijn, in een aantal gevallen de zaak niet behandeld kunnen worden op de eerstvolgende raadszitting. De codexwijziging opteert dan ook voor een verlenging van de beslissingstermijn voor de deputatie naar 150 dagen in die gevallen waar de vergunningsaanvraag wegeniswerken omvat en waar in beroep gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid om de gemeenteraad samen te roepen. Deze termijn stemt overeen met de beslissingstermijn waarover het college van burgemeester en schepenen beschikt voor aanvragen waarvoor een gemeenteraadsbeslissing over de zaak van de wegen vereist is.
Concrete uitwerking De verlenging van de beslissingstermijn is van toepassing op aanvragen die ingediend worden na 25 april 2014.
WAT VERANDERT ER IN HET VERGUNNINGENBELEID?
55
3.5 32 Artikels 4.6.6. §2, 4.6.7. §2 en 4.7.15 §2 en §3 VCRO.
De digitalisering van de vergunningsprocedure32 De codexwijziging voorziet in een aantal aanpassingen die de digitalisering van de vergunningsprocedure mogelijk moeten maken. Zo kunnen bij de procedure tot herziening of opheffing van een verkaveling33 schriftelijke of digitale bezwaren ingediend worden. Bij de procedure tot wijziging van een verkaveling34 kunnen bezwaren per beveiligde zending ingediend worden. Voor aanvragen die ingediend worden volgens de reguliere procedure en die onderworpen worden aan een openbaar onderzoek, kunnen schriftelijke of digitale opmerkingen en bezwaren ingediend worden. Door deze wijziging vervalt meteen de mogelijkheid om tijdens het openbare onderzoek mondelinge bezwaren in te dienen.
33 Artikel 4.6.6 VCRO 34 Artikel 4.6.7 VCRO
Concrete uitwerking De gewijzigde bepalingen zijn van toepassing sinds 25 april 2014.
3.6
35 Artikel 4.8.11, §1, 7° VCRO
De instelling van beroep door het college van burgemeester en schepenen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen in het kader van de bijzondere procedure35 Het decreet van 18 november 2011 tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 over de milieuvergunning en van de VCRO over de beroepsmogelijkheden, bracht een aantal wijzigingen aan in de tekst van het artikel waarin de belanghebbenden worden omschreven die beroep kunnen instellen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Deze wijziging, en meer bepaald de vervanging van het woord ‘instantie’ door ‘de leidend ambtenaar van het departement of agentschap’, zou tot gevolg kunnen hebben dat de mogelijkheid van het college van burgemeester en schepenen om beroep aan te tekenen binnen de bijzondere procedure in vraag wordt gesteld. Dat is uiteraard nooit de bedoeling geweest.
56
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
De codexwijziging zet dit euvel recht door toevoeging van een punt 7°. Dat stelt dat het college van burgemeester en schepenen beroep kan instellen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen voor vergunningen afgegeven binnen de bijzondere procedure, op voorwaarde dat het tijdig advies heeft verstrekt of ten onrechte niet om advies werd verzocht.
Concrete uitwerking De gewijzigde bepaling is van toepassing sinds 25 april 2014.
3.7
Het overmaken van afschriften van beslissingen door de deputatie aan adviesinstanties in het kader van de reguliere procedure36
36 Artikel 4.7.23, §3, tweede lid, 3° VCRO
In tegenstelling tot vergunningsbeslissingen van het college van burgemeester en schepenen worden beslissingen die de deputatie in beroep neemt, momenteel niet bezorgd aan de adviserende instanties. De leidend ambtenaar van deze instanties kan echter wel beroep instellen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen tegen de vergunningsbeslissing van de deputatie. De adviserende instanties beschikken hiervoor over een termijn van 45 dagen. Die gaat in, hetzij de dag na de betekening (wanneer een betekening vereist is), hetzij de dag na de startdatum van de aanplakking. Om te vermijden dat adviserende instanties van de beslissing van de deputatie kennis moeten nemen via de aanplakking en om hun beroepsrecht te garanderen, verplicht de codexwijziging de deputatie om de vergunningsbeslissingen over te maken aan de adviserende instanties. Op deze manier zijn die laatste snel op de hoogte van de beslissing en is ook geen discussie meer mogelijk over de precieze aanvangsdatum van de beroepstermijn van 45 dagen. Zo ontstaat binnen afzienbare tijd duidelijkheid of de adviserende instanties zich al dan niet achter de beslissing kunnen scharen.
WAT VERANDERT ER IN HET VERGUNNINGENBELEID?
57
Deze bijkomende kennisgeving is m.a.w. belangrijk om de rechtszekerheid te bevorderen. In de praktijk weet het bestuursorgaan dat de vergunning verleent uiteraard welke instanties advies hebben uitgebracht en is het duidelijk aan wie een afschrift moet worden bezorgd. De kans op procedurefouten is dan ook minimaal. Tevens zou een eventuele vergetelheid niet leiden tot de nietigheid van de vergunning: het enige gevolg zou zijn dat de beroepstermijn geen aanvang neemt vanaf de betekening.
Concrete uitwerking De verplichting voor de deputatie om vergunningsbeslissingen over te maken aan de adviserende instanties geldt voor beslissingen die worden genomen na 25 april 2014.
3.8
37 Artikel 4.3.1. §1, tweede en derde lid VCRO
Verruiming van de mogelijkheid om de plannen van een vergunningsaanvraag aan te passen naar aanleiding van adviezen of opmerkingen tijdens het openbaar onderzoek37 Het wijzigingsdecreet van 16 juli 2010 voert een aanpassing door die de deputatie toelaat om ook in beroep kleine planwijzigingen op te leggen, zodat aanvragers geen nieuwe aanvraag moeten indienen. De voorwaarde dat de aanpassing enkel betrekking mag hebben op kennelijk bijkomstige zaken werd toen behouden, maar maakt het oplossingsgericht vergunnen in de praktijk vaak onmogelijk. De codexwijziging past artikel 4.3.1, §1, tweede en derde lid van de VCRO aan om de vergunningverlenende overheid meer mogelijkheden te bieden, zonder dat geraakt wordt aan de essentiële elementen van de rechtsbescherming van derden. Een aanpassing van de plannen is nu mogelijk wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
58
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
1° de wijzigingen doen geen afbreuk aan de bescherming van de mens of het milieu of aan de goede ruimtelijke ordening; 2° de wijzigingen komen tegemoet aan de adviezen of aan de standpunten, opmerkingen en bezwaren die tijdens het openbaar onderzoek zijn ingediend of ze hebben betrekking op kennelijk bijkomstige zaken; 3° de wijzigingen brengen kennelijk geen schending van de rechten van derden met zich mee. De toepassing van deze bepaling veronderstelt tevens een dossiermatige beoordeling van de feitelijke elementen van de concrete vergunningsaanvraag. De toevoeging van de zinsnede in 2° “of hebben betrekking op kennelijk bijkomstige zaken” maakt duidelijk dat beperkte aanpassingen mogelijk zijn op initiatief van het bestuursorgaan dat de vergunning verleent, maar dat ook een grens staat op wat mogelijk is zonder tweede openbaar onderzoek. Zo maakt het wijzigingsdecreet 4-2014 oplossingsgericht vergunnen mogelijk en worden tegelijk op een evenwichtige manier zowel de belangen van derden als de belangen van de aanvrager gevrijwaard.
Concrete uitwerking De gewijzigde bepaling is van toepassing sinds 25 april 2014.
3.9
Bepaalde handelingen in voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden
Aanpassing In de specifieke bepalingen voor de maritieme duinstreek van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, wordt in artikel 52 nog verwezen naar het inmiddels opgeheven decreet van 18 mei 1999 over de organisatie van de ruimtelijke ordening.
WAT VERANDERT ER IN HET VERGUNNINGENBELEID?
59
De verwijzingen naar artikel 145bis en 195bis van dat decreet worden vervangen door een verwijzing naar de overeenkomstige artikels uit de VCRO, meer bepaald: pp artikel 4.4.2 – stabiliteitswerken ten behoeve van bestaan-
de, hoofdzakelijk vergunde en niet-verkrotte constructies; pp artikel 4.4.6 – handelingen aan bestaande, hoofdzakelijk
vergunde en niet-verkrotte constructies die beschermd zijn als monument of deel uitmaken van een beschermd stads- of dorpsgezicht of landschap; pp artikel 4.4.12 – verbouwen binnen het bestaande volume van bestaande, hoofdzakelijk vergunde en niet-verkrotte woningen; pp artikel 4.4.16 – verbouwen binnen het bestaande bouw volume van bestaande, hoofdzakelijk vergunde en nietverkrotte constructies die geen woningbouw zijn; pp artikel 4.4.21 – en artikel 4.4.22: herstelwerken aan vernietigde of beschadigde woningen, resp. constructies die geen woningbouw zijn. De voornoemde artikels van de VCRO zijn m.a.w. van toepassing in voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden.
Heirkrachtregeling
38 Vl. Parl., 2008-2009, stuk 2011, nr. 1, p. 154.
60
Bij de totstandkoming in 2009 van de VCRO werd de ‘heirkrachtregeling’ ingevoerd. Het was de uitdrukkelijke bedoeling van de decreetgever om de heirkrachtregeling ook toe te passen in ‘ruimtelijk kwetsbare gebieden’38. Overeenkomstig artikel 1.1.2, 10°, d) van de VCRO zijn ook de beschermde duingebieden en de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden te beschouwen als ruimtelijk kwetsbare gebieden. De decreetgever heeft dan ook de bedoeling om de heirkrachtregeling toe te voegen aan de mogelijkheden in de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden, vermeld in artikel 52 van de wet op het natuurbehoud. De uitbreiding van het toepassingsgebied van de heirkrachtregeling onderbouwt de visie dat de natuurwaarden in ruimtelijk kwetsbare gebieden ondersteund moeten worden door een actief beschermingsbeleid van de overheid. Aan het toeval (rampspoed) kan echter geen ordenende functie
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
worden toegekend. Aan personen waarvan de woning regelmatig en behoorlijk (hoofdzakelijk) vergund is, en die getroffen worden door rampspoed, kan menselijkerwijs niet het recht worden ontzegd om de woning opnieuw op te bouwen, binnen redelijke perken en rekening houdend met de draagkracht van het gebied.
Concrete uitwerking Zonevreemde woningen en constructies, gelegen in voor het duingebied belangrijk landbouwgebied, die getroffen worden door brand of andere overmacht, kunnen heropgebouwd worden binnen het bestaande bouwvolume, voor zover voldaan is aan de overige voorwaarden van de artikels 4.4.21 en 4.4.22 van de VCRO. De gewijzigde bepaling is van toepassing sinds 25 april 2014.
3.10 Enkele aanpassingen als gevolg van
de uitspraak van het Grondwettelijk Hof over het decreet grond- en pandenbeleid39 Op 7 november 2013 deed het Grondwettelijk Hof uitspraak over de vernietigingsberoepen tegen het decreet van 27 maart 2009 over het grond- en pandenbeleid. Het Grondwettelijk Hof ging in arrest nr. 145/2013 over tot de vernietiging van de regeling inzake sociale lasten, opgenomen in de artikels 4.1.16 t.e.m. 4.1.26 van dat decreet. Bij verbeterende beschikking van 18 december 2013 heeft het Hof de vernietiging uitgebreid tot een aantal andere bepalingen die onlosmakelijk verbonden zijn met deze regeling. Het gaat meer bepaald om de artikels 4.1.8 t.e.m. 4.1.13 – over de normen voor sociaal woonaanbod per bouw- of verkavelingsproject – en artikel 7.2.34 – over de gebiedsspecifieke typebepaling voor RUP’s die voorzien in een sociaal woonaanbod. Het Grondwettelijk Hof vernietigde ook de bepalingen in de VCRO die onlosmakelijk verbonden zijn met de socialelastenregeling. Het gaat meer bepaald om artikel 4.3.1, §1, eerste lid, 3° – over de weigering van een vergunning wegens onverenigbaarheid met de normen sociaal woonaanbod –
39 Artikels 4.2.16, §1, 4.2.20, §1,vierde lid en 4.7.1, §2, eerste lid.
WAT VERANDERT ER IN HET VERGUNNINGENBELEID?
61
en de artikels 4.6.2, §2 en 4.6.4, §3 – over het verval van de vergunning met sociale last. De VCRO bevat nog een aantal verwijzingen naar vernietigde bepalingen. Dit wordt met de codexwijziging rechtgezet. Artikel 4.2.16, §1 van de VCRO over vergunningsplicht voor verkavelingen verwijst naar de artikels 4.1.21 en 4.1.22 van het decreet over het grond- en pandenbeleid die het Grondwettelijk Hof vernietigde. De verwijzing wordt dan ook ingetrokken. Hetzelfde geldt voor de verwijzing in artikel 4.2.20, §1, vierde lid van de VCRO naar de vernietigde regeling inzake sociale lasten. Tot slot wordt ook de verwijzing ingetrokken in artikel 4.7.1, §2, eerste lid van de VCRO naar de vernietigde regeling inzake sociale lasten m.b.t. de administratieve procedures.
Concrete uitwerking De vernietiging van de voornoemde decretale bepalingen geldt met terugwerkende kracht vanaf de datum van inwerkingtreding ervan, met name 1 september 2009. Dat betekent dat de bepalingen in kwestie geacht moeten worden nooit te hebben bestaan. De verwijzingen naar de vernietigde bepalingen worden bijgevolg eveneens ingetrokken met ingang van 1 september 2009.
3.11 Varia
40 Artikel 4.4.11 VCRO
Het architecturale karakter van zonevreemde constructies40 De VCRO stelt dat bij de afgifte van een vergunning op grond van de basisrechten voor zonevreemde constructies de toetsing aan de goede ruimtelijke ordening onverkort geldt. De laatste zin van artikel 4.4.11 stelt: “Deze toetsing gaat in het bijzonder na of het architecturaal karakter van de verbouwde, herbouwde, uitgebreide of herstelde constructies behouden blijft.”
62
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
Die laatste zin legt te zeer de nadruk op het behoud van het architecturale karakter en leidt ertoe dat andere beoordelingscriteria niet of onvoldoende meegenomen worden. De toetsing aan de goede ruimtelijke ordening moet ruimer bekeken worden, zoals artikel 4.3.1, §2 van de VCRO toelicht, als volgt: “§2. De overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld met inachtneming van volgende beginselen: 1° het aangevraagde wordt, voor zover noodzakelijk of relevant, beoordeeld aan de hand van aandachtspunten en criteria die betrekking hebben op de functionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodemreliëf, en op hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen, in het bijzonder met inachtneming van de doelstellingen van artikel 1.1.4; 2° het vergunningverlenende bestuursorgaan houdt bij de beoordeling van het aangevraagde rekening met de in de omgeving bestaande toestand, doch het kan ook beleidsmatig gewenste ontwikkelingen met betrekking tot de aandachtspunten, vermeld in 1°, in rekening brengen; 3° indien het aangevraagde gelegen is in een gebied dat geordend wordt door een RUP, een gemeentelijk plan van aanleg of een verkavelingsvergunning waarvan niet op geldige wijze afgeweken wordt, en in zoverre dat plan of die vergunning voorschriften bevat die de aandachts punten, vermeld in 1°, behandelen en regelen, worden deze voorschriften geacht de criteria van een goede ruimtelijke ordening weer te geven. (…)”
Concrete uitwerking Vergunningsaanvragen voor zonevreemde constructies moeten op grond van de basisrechten getoetst worden aan de goede ruimtelijke ordening. De laatste zin van artikel 4.4.11 van de VCRO wordt opgeheven, om te vermijden dat de toetsing zich zou beperken tot een behoud van het architecturale karakter van de bestaande constructie. Deze wijziging is van toepassing sinds 25 april 2014.
WAT VERANDERT ER IN HET VERGUNNINGENBELEID?
63
41 Artikel 4.7.23, §2 VCRO.
Verlenging van de beslissingstermijn voor de deputatie bij een openbaar onderzoek41 Momenteel moet de deputatie binnen een vervaltermijn van 75 dagen beslissen over een beroep ingesteld tegen een beslissing van het college van burgemeester en schepenen. Die termijn wordt eventueel verlengd tot 105 dagen indien gebruik gemaakt wordt van het hoorrecht.
42 Raad voor Vergunnings betwistingen, arrest nr. A/2012/0177 van 8 mei 2012.
Als de deputatie vaststelt dat het college van burgemeester en schepenen in eerste administratieve aanleg ten onrechte geen openbaar onderzoek over de aanvraag heeft gevoerd, moet zij dit rechtzetten.42 Het kan dus voorkomen dat in beroep alsnog een openbaar onderzoek over de vergunningsaanvraag gehouden moet worden. Dat is nagenoeg niet haalbaar binnen de beslissingstermijn van 75 dagen. Daarom wordt de beslissingstermijn in dat geval verlengd tot 105 dagen.
Concrete uitwerking De verlenging van de beslissingstermijn is van toepassing op aanvragen die ingediend worden na 25 april 2014. 43 Artikel 4.1.1. 18° VCRO.
Zorgwonen43 Artikel 4.1.1, 18° van de VCRO bevat de definitie van ‘zorg wonen’ en verwijst naar de gecoördineerde decreten van 18 december 1991 over de voorzieningen voor ouderen. Deze decreten zijn echter sinds 1 januari 2013 opgeheven. Nu is het toonaangevende decreet voor de ouderenzorg het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009, dat ouderenzorg definieert als “de zorg die er specifiek op gericht is de levenskwaliteit van gebruikers van 65 jaar of ouder te behouden, te herstellen of te ondersteunen in een thuisvervangend milieu”.
Concrete uitwerking Artikel 4.1.1, 18° van de VCRO wordt vanaf 25 april 2014 aangepast, zodat het aansluit bij de definities van het nu geldende Woonzorgdecreet.
64
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
Verkavelingen Herziening/opheffing van een verkavelingsvergunning – toepasselijke procedure44 De vraag tot herziening of opheffing van een verkavelingsvergunning gaat uit van het college van burgemeester en schepenen. Daarom is in principe de bijzondere procedure van toepassing. Overeenkomstig artikel 4.7.1, §2 van de VCRO bestaan hierop echter een aantal uitzonderingen. Bovendien kan de Vlaamse Regering een aantal handelingen definiëren die vanwege hun beperkte ruimtelijke impact of de eenvoud van het dossier binnen de reguliere procedure behandeld kunnen worden. Om te vermijden dat een procedure tot herziening of opheffing van een verkavelingsvergunning steeds volgens de bijzondere procedure afgehandeld moeten worden, stelt de codexwijziging dat waar mogelijk de gewone regeling vervat in artikel 4.7.1 van de VCRO moet gelden.
44 Artikel 4.6.6. §3 VCRO
Concrete uitwerking De gewijzigde bevoegdheidsregeling is pas van toepassing op aanvragen tot herziening of opheffing van verkavelingsvergunningen die worden opgestart na 25 april 2014. Raad voor Vergunningsbetwistingen – schorsing45 Artikel 4.6.2. van de VCRO voorziet in een schorsing van de uitvoeringstermijn van een stedenbouwkundige vergunning die het voorwerp uitmaakt van een procedure bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Die schorsing is echter niet voorzien voor verkavelingsvergunningen, zonder dat daar een objectieve reden voor is. Dit werd al eens rechtgezet bij decreet van 26 april 2000 en ingeschreven in het decreet van 18 mei 1999 over de organisatie van de ruimtelijke ordening46. Door een vergetelheid is in de VCRO, die in werking is getreden op 1 september 2009, de schorsing voor verkavelingen opnieuw weggevallen. Dit wordt nu rechtgezet. In afwachting van een uitspraak door de Raad voor Vergunningsbetwistingen is het een vergunninghouder dus
45 Artikel 4.6.4, §8 VCRO
46 Parl. St. Vl.Parl., 1999-2000, nr. 252/1, 6.
WAT VERANDERT ER IN HET VERGUNNINGENBELEID?
65
toegestaan om de verkavelingsvergunning niet uit te voeren, zonder te riskeren dat de vergunning vervalt.
Concrete uitwerking De rechtzetting is van toepassing op verkavelingsvergunningen die in laatste administratieve aanleg worden verleend vanaf 1 september 2009. 47 Artikel 6.1.1/1 decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed.
Onroerend Erfgoed47 Het decreet van 16 april 1996 over de landschapszorg bepaalt dat beschermingsbesluiten geen voorschriften mogen bevatten die in absolute zin handelingen of werken verbieden die met geldende plannen van aanleg overeenstemmen, of die de verwezenlijking van die plannen kunnen verhinderen. Beschermingsbesluiten worden door de Raad van State beschouwd als individuele besluiten. Ze zijn bijgevolg ondergeschikt aan besluiten met een algemeen verordenend karakter zoals een RUP. Dat brengt mee dat nieuwe beschermingen moeten passen in de bestaande ruimtelijke plannen en dat ze de realisatie ervan niet onmogelijk kunnen maken. Het decreet tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten vermeldt dat principe niet uitdrukkelijk, maar in de praktijk en door de Raad van State wordt aangenomen dat voorgaande beschouwingen ook gelden voor beschermingen van stads- en dorpsgezichten en monumenten.
Concrete uitwerking In het decreet op het onroerend erfgoed wordt opgenomen dat beschermingsvoorschriften geen beperkingen kunnen opleggen die werken of handelingen absoluut verbieden of onmogelijk maken die overeenstemmen met de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen.
66
DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING (VCRO)
wijzigingen 4-2014
Vormgeving: www.magelaan.be
State of the Art Mei 2014 Verantwoordelijke uitgever: Peter Cabus, secretaris-generaal Ruimte Vlaanderen, Koning Albert II-laan 19 bus 12, 1210 Brussel
www.ruimtevlaanderen.be