De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Een kwalitatief onderzoek naar hoe Amsterdamse kunstenaars Facebook inzetten om online en offline te netwerken in de stad
Door: Ewa Scheifes/ 12‐8‐2011/ Studentnummer: 5673445/ Begeleider: Jeroen de Kloet/ 2e lezer: Markus Stauff
Inhoudsopgave Voorwoord
4
5
Aanleiding en onderzoeksvraag
6
Deelvragen
7
1. Creatief netwerken: een mix van stadssociologie en nieuwe media
9
Inleiding
1.1 Context: creatieve stad en industrie
10
1.2 Het archetype van de kunstenaar
12
1.3 Identiteit en authenticiteit
16
1.4 Online zelfpresentatie via sociale netwerken
18
1.5 Waar online en offline elkaar raken
20
2. Uiteenzetting van het onderzoek
23
23
2.1 Kwalitatieve vertooganalyse
23
2.2 Webanalyse van Facebookprofielen
25
2.2.1 Welkom bij Facebook
25
3. Facebook, een platform voor online acquisitie
27
27
3.1 Het vertoog over Amsterdam, een begrensde creatieve stad
28
3.2 Het vertoog van de romantische kunstenaar
32
3.3 Het vertoog van de bedreigende commercie
35
3.4. Het vertoog over zelfpromotie
37
3.5 Het vertoog over Facebook als strategisch medium
41
Twee deelelementen
Inleiding
3.6 Het vertoog over informeel netwerken in creatief Amsterdam
46
4. Webanalyse: het construeren van een artistiek Facebookprofiel
50
62
Conclusie
Bibliografie
65
70
Bijlage 1 Topiclijst interviews
70
Bijlage 2 Achtergrondinformatie respondenten
72
Bijlagen
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Voorwoord Toen de tijd voor mijn masterscriptie zich aankondigde, het afsluitende werk voor mijn studie Media en Cultuur Wetenschappen, wist ik meteen over welk onderwerp ik het liefste zou schrijven. Creatieve geesten, ofwel kunstenaars. Mede omdat ik zelf nog geen boom kan tekenen, omdat er veel creatievellingen in mijn kenniskring zijn en omdat ze een belangrijk onderdeel van de creatieve sector in Amsterdam vormen. Tijdens mijn gehele studietijd is de stress meestal aan me voorbijgegaan: deadlines werden gehaald, tentamens (meestal) ook en presentaties met enig plezier gedaan. Ik was simpelweg een middelmatige student: te lui om nachtenlang door te halen, maar altijd hard genoeg werkend om een voldoende te krijgen. Het schrijven van deze scriptie is me relatief goed af gegaan; door te plannen en er met grote regelmaat aan te werken is er van serieuze stress wederom geen sprake geweest. Maar, van alle papers is er aan dit boekwerk met het meeste plezier gewerkt, aangezien het schrijven ervan me de kans bood zelf mijn onderwerp te bepalen en te duiken in de theorieën die me het meest boeien. Voor mijn onderzoek naar het Facebookgebruik van Amsterdamse kunstenaars en hun netwerkpraktijken in de stad, wil ik ten eerste alle respondenten bedanken. Het aanhoren van hun ervaringen en verhalen heb ik als zeer interessant ervaren en ik ben blij dat ze me een inkijkje in hun leven, carrière en Facebookprofiel hebben gegund. Verder wil ik graag mijn vader Irun Scheifes en zijn vrouw Anke Coumans bedanken voor hun inhoudelijke commentaar. Tot slot bedank ik graag mijn begeleider Jeroen de Kloet voor zijn heldere feedback, zijn soms grappige opmerkingen en vooral voor zijn talent om de rode draad van mijn verhaal telkens te waarborgen. Mede door zijn hulp ligt deze scriptie er en ik hoop van harte dat nog vele studenten na mij gebruik mogen maken van zijn goede begeleiding.
4
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Inleiding Met veel bewondering keek ik vroeger naar kunstenaars. Mijn beeldvorming over hen, gevormd door boeken en films, was romantisch te noemen: het leven dat zij leidden leek mij een equivalent van hoe het leven zou moeten zijn, namelijk een creatief bestaan zonder reglementen. In de zes jaar dat ik woonachtig ben in Amsterdam heb ik de creatieve scene van dichterbij ervaren: ik struinde galerieën af, raakte bevriend met een aantal kunstenaars en zag ik de openingspagina van mijn Facebook volstromen met eigen werk van ‘fotografen’, die bij nader inzien hun grootste dagdeel sleten achter een bar in een café. Nu, bekend met de veelal onzekere freelance wereld en hun continue compromissen, weet ik dat mijn romantische beeld vooral media‐afhankelijk is. Kortom: hoewel de fascinatie blijft, komt mijn geïdealiseerde beeldvorming van kunstenaars en de dagelijkse praktijk van hun leven wellicht niet altijd overeen. (Abbing 2002, Bain 2005) De mate waarin kunstenaars hun eigen beeldvorming en identiteit kunnen controleren is de laatste decennia sterk toegenomen door de komst van Social Network Profiles (SNP’s) op sociale netwerksites als Facebook. Deze beeldvorming is op verschillende manieren te beheersen en nieuwe media theoretici als Gosling et. al. (2007), Turkle (1995) en Zhao et. al. (2008) kennen daarom verscheidene functies aan sociale netwerken toe. Zo zou Facebook een platform zijn voor het profileren van culturele smaak (Gosling et. al. 2007) en kan er aan de hand van deze smaak een possible self geconstrueerd worden: een identiteit deels gebaseerd op de werkelijkheid, deels op diegene die iemand graag zou willen zijn. (Zhao et. al. 2008: 5) Een identiteit van mogelijkheden, zo kan een iemand met een grote affiniteit voor fotografie zichzelf als freelance fotograaf profileren en een online profiel inrichten met deze loopbaanpositie in gedachten. De urgentie voor mensen werkzaam in de culturele sector om zichzelf online te profileren groeit, zo vermoed ik, met het oog op de verschillende maatregelen die in de nabije toekomst het Nederlandse cultuurbeleid treffen. Zo wordt met ingang vanaf 2012 de WWIK (Wet Werk en Inkomen Kunstenaars) in Nederland afgeschaft. Forse bezuinigingen op de kunst en cultuursector vinden plaats: in totaal wordt er 200 miljoen euro bezuinigd. 1 Dit zijn ontwikkelingen die het een grotere uitdaging maken voor kunstenaars zich staande te houden in Amsterdam, waar in verhouding met andere steden veel artiesten leven. (Musterd en Deurloo 2005) De stad heeft, zoals Abbing (2002) het verwoordde, een overschot aan kunstenaars, mede door het romantische imago dat kleeft aan het beroep. 1
Op 27 juni 2011 besloot het kabinet, onder leiding van staatssecretaris Halbe Zijlstra, deze bezuinigingen op de kunst en cultuursector door te voeren.
5
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Door de aangekondigde bezuinigingen en het wegvallen van financiële voorzieningen als de WWIK worden, naast talent, kwaliteiten als communicatieve vaardigheden en marktinzicht van groter belang. In de context van deze twee ontwikkelingen (ten eerste de bezuinigingen in de kunstsector en ten tweede de online mogelijkheid tot persoonlijke profilering) onderzoek ik wat de invloed is van profilering op Facebook op kunstenaarschap en informeel netwerken.
Aanleiding en onderzoeksvraag Rick: Daarom moet je blijven posten, blijven spammen eigenlijk. Sommige mensen stellen dat niet op prijs, maar het is dé manier om iets door te geven op het moment. Kijk, ik wil straks gewoon het liefst zoveel mogelijk mensen in die galerie hebben. Ik denk wel dat ik er dan nog een wrap‐party event bij doe op Facebook, een afsluitingsfeestje aan het einde zeg maar, misschien met een select groepje met een etentje, dat zie je bij heel veel galeries. De laatste jaren hebben verschillende theoretici een verandering gesignaleerd onder de mentaliteit van kunstenaars. Het standaardbeeld van kunstenaars en hun levensstijl, omschreven door Bain als ‘the romantic idea of innate rebellion’, maakt baan voor nieuwe kenmerken. (2005: 37) Zo zouden kunstenaars gaandeweg vaker op losse basis (freelance) werken, innovatieve wegen bewandelen om zichzelf te bedruipen en netwerken tijdens clubavonden en andere informele situaties. (McRobbie 2002, Bain 2005, Lloyd 2002)
Hoewel de mentaliteit van kunstenaars tijdsgebonden is, blijven begrippen als
authenticiteit en identiteit al eeuwenlang nauw verbonden met de praktijk van het kunstenaarschap. Mensen hechten grote waarde aan de authenticiteit van een kunstenaar, omdat ze een verband leggen tussen kunstenaars en hun kunst. ‘Autonomy in the arts is an emotionally charged concept’, zo stelt Abbing. (2002: 87) Doordat profielen op sociale netwerken als Facebook zich uitstekend lenen voor het creëren van een nauwkeurig en authentiek beeld, worden deze bekende begrippen uitgedaagd. Omdat gebruikers de macht hebben een imago grotendeels te controleren, kunnen ze zichzelf presenteren op een manier die in de offline wereld onmogelijk is. (Zhao et. al. 2008) Vanuit het idee dat de mogelijkheid tot online profilering een nieuw, prikkelend element toevoegt aan kunstenaarschap, stel ik de volgende onderzoeksvraag: Op welke manier gebruiken Amsterdamse kunstenaars Facebook als sociaal medium om zichzelf te promoten en op informele wijze te netwerken met hun creatieve scene?
6
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Deelvragen Het gaat ten aanzien van het Facebookgebruik van de kunstenaars om drie verschillende elementen. Elk van de deelvragen is gericht zich op een van deze elementen: de politieke context van de creatieve stad, de economische context van netwerken en de invloed die Facebook kan hebben op de praktijk van hun kunstenaarschap. Aan de hand van deze drie elementen beantwoord ik de hoofdvraag. De drie deelvragen keren niet in zodanige vraagvorm terug in het onderzoek, maar vormen de basisvragen die ik graag wil beantwoorden in dit kwalitatieve onderzoek. De topiclijst dient als de leidraad voor deze interviews en bevat gespreksthema’s rondom deze drie deelvragen. 2 1. Hoe positioneert Amsterdam zich als een creatieve stad en wordt er voorzien in de randvoorwaarden voor kunstenaars (betaalbare woningen, atelier‐en expositieruimte)? Ten eerste plaats ik de kunstenaars in de politieke context van Amsterdam als zijnde een creatieve stad aan het begin van de 21ste eeuw. Het was Florida die in 2002 een grote indruk maakten met zijn boek The Rise of the Creative Class. In navolging van Florida groeide het concept van een creatieve stad, waarin deze creatieve klasse leeft. De strategische urbane planning van een creatieve stad kan zich enkel uitkristalliseren door aanwezigheid van deze creatieve klasse. (Landry 2000) Deze eerste deelvraag zal het podium bieden voor de rest van het onderzoek en verduidelijken in hoeverre kunstenaars baat hebben bij het concept van de creatieve stad. Tegelijkertijd biedt de vraag een korte blik op de politieke en culturele beleidsvoering van Amsterdam en legt het bloot hoe kunstenaars in Amsterdam trachten zichzelf te bedruipen binnen het hedendaagse cultuurbeleid. 2. Wat is de invloed van het door economische principes geleidde ‘netwerken’ op het archetype imago van de kunstenaar? Met deze tweede vraag zoek ik het spanningsveld tussen de bekende romantische beeldvorming over kunstenaars, omschreven door theoretici als Abbing (2002) en Lloyd (2002), en de recentere opkomst van de informele netwerkcultuur. Vanuit het stereotype beeld kijk ik naar hoe kunstenaars zich assimileren aan de huidige marketingcultuur in de creatieve sector. (Bain 2005) In deze cultuur heeft individualiteit een economische
2
Zie voor de gehele topiclijst Bijlage 1, p. 70.
7
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden marktwaarde en is netwerken een praktijk die zich niet enkel beperkt tot de werkvloer, maar zich verplaatst naar informele omgevingen als clubs en galeries. 3. Wat is de invloed van de netwerkfunctie van Facebook op de praktijk van het kunstenaarschap en hoe zetten kunstenaars deze functie strategisch in? De afgelopen decennia constateerden wetenschappers als McRobbie (2002) en Wittel (2001) de opkomst van een netwerkmaatschappij. In navolging van Castells, die met zijn boek The Network Society (1996) als een van de eerste de term ‘netwerkmaatschappij’ introduceerde, ontstond er een wetenschappelijke interesse voor dit groeiende sociale fenomeen. Voornamelijk informele netwerkgelegenheden bleken geliefd (netwerkdiners, online netwerken en ontmoetingsgelegenheden als cafés en sociëteiten). Facebook is een netwerkmedium, veelvuldig gebruikt door kunstenaars om zowel in contact te komen met elkaar, als met potentiële opdrachtgevers. (Smith 2009) Deze slotvraag biedt inzicht in welke overwegingen kunstenaars nemen tijdens het creëren en hanteren van hun Facebookprofiel, het controleren van hun netwerk en laat zien hoe ze manager kunnen zijn van hun eigen online imago. Omdat Facebook een netwerk is dat kunstenaars en kunstinstellingen (galeries, musea, uitgaansgelegenheden) zowel online als offline met elkaar verbindt, dient het zo ook als een organisatorisch orgaan.
8
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden 1. Creatief netwerken: een mix van stadssociologie en nieuwe media De theorieën die ik gebruik voor mijn onderzoek komen zowel uit het veld van de (stads)sociologie, waar stedelijke processen, het menselijk gedrag en haar patronen centraal staan, als uit het veld van de nieuwe media. De theorie betreffende nieuwe media komt, hoewel de naam anders doet vermoeden, al van de tijd vóór het internet en beschreef in eerste instantie de relatie tussen mens en technologie. (Turkle 1995) Tegenwoordig staat de innovatie van deze nieuwe media (internet, computer mediated communication) ten opzichte van de oudere media (televisie, radio) centraal. In dit onderzoek hanteer ik de populairste definitie van nieuwe media die stelt dat het veld zich bezighoudt met het gebruik van computers voor distributie en tentoonstellingen, niet zozeer met de productie. (Manovich 2001) Een praktijkvoorbeeld illustreert waar deze grenzen liggen. Therefore, texts distributed on a computer (Web sites and electronic books) are considered to be new media; texts distributed on paper are not. Similarly, photographs which are put on a CD‐ROM and require a computer to view them are considered new media; the same photographs printed as a book are not. (Ibidem: 43) Om te beginnen plaats ik kunstenaars in de context van het concept van de ‘creatieve stad’. Dit concept is een geliefd onderzoeksonderwerp gebleken in de stadssociologie, waar de laatste decennia veel aandacht is besteed aan de vraag welke elementen (creatieve bedrijven, kunstenaars, stedelijke planningen) maken dat een stad een ‘creatieve’ stad is. Deze achtergrondtheorie vormt de context voor het onderzoek dat volgt. Na deze inleidende paragraaf zal ik ten tweede, om een helder overzicht te bieden van de beeldvorming over kunstenaars, onderzoeken welke archetypen ideeën er bestaan. Hieruit komt voort dat bepaalde concepten als authenticiteit en identiteit nauw verbonden blijken met de beeldvorming rondom kunstenaars. Deze zal ik toelichten in de derde paragraaf zodat hierna inzichtelijker wordt op welke manier de intrede van nieuwe media de sleutelideeën van authenticiteit en identiteit uitdaagt. Ten vierde licht ik de opkomst van online sociale netwerken als Facebook toe. In dit theoretische gedeelte staan online profilering en promotie via SNP’s centraal. Hoe presenteert de kunstenaar zichzelf en wordt er via deze presentatie een levensverhaal gecreëerd dat zich zowel online als offline manifesteert? In de vijfde paragraaf onderzoek ik waar de online en offline werelden elkaar raken. De vraag wat de connectie is tussen online netwerken en de praktijk van het kunstenaarschap, staat hierin centraal.
9
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden 1.1 Context: creatieve stad en industrie Sinds Florida’s boek The Rise of the Creative Class (2002) over de opkomst van een nieuwe creatieve klasse, hebben theoretici als Lloyd, Lovink, Rossiter, Zukin en Landry zich toegelegd op onderzoek naar de ontwikkeling van een creatieve stad. De wijze waarop creatievellingen met hun kleurrijke aanwezigheid wijken beïnvloeden en met hun creatieve industrie een andere manier van werken stimuleren, zijn nu veelvuldig besproken processen. 3 Als één van de grondleggers van de theorie omtrent de creatieve stad en de creatieve klasse is Florida, socioloog en urbane wetenschapper, voornamelijk geïnteresseerd in de manier waarop deze klasse zich beweegt in een stad en in hoe hun aanwezigheid de stedelijke omgeving kan veranderen. Steden lokken mensen met creatief geïnspireerde beroepen (kunstenaars, architecten, ontwerpers) naar hun stad, om deze aantrekkelijker en dynamischer te maken. Door deze creatievellingen naar een plek te lokken, zo beargumenteert Florida (2002), ontstaan er vanzelf hightech industrieën met groot economisch draagvlak omdat deze graag dicht bij de creatieve industrie zitten. Kortom: daar waar creatievellingen zijn, worden vanzelf grote economische bedrijfstakken aangetrokken. Pratt, onderzoeker naar stedelijke omgevingen, bekritiseert Florida’s visie: Logically, what is not being argued here is that there is an intrinsic value in ‘culture’ that attracts the ‘creative’s’. Nor, it may be argued, that there is intrinsic value in the cultural practices that they (the creative class) are either engaged in, or attracted to. (2008: 5)
De intrinsieke waarde die er toegekend wordt aan cultuur wordt niet als zodanig genoemd, waardoor het belang van deze cultuur niet helder wordt. Naast de kritiek op de logica van Florida’s argument, is er ook kritiek op zijn notie van de ‘creatieve klasse’. Pasquinelli stelt dat de zogenaamde creatieve klasse niets meer is dan een simulacrum, een kopie zonder origineel, van collectief symbolisch kapitaal dat als lijm wordt gebruikt tussen de creatieve klasse, de creatieve stad en het creatieve district in de stad. (Pasquinelli geciteerd in Lovink en Rossiter 2008: 76) Als voorbeeld draagt hij Barcelona aan, een stad met het imago van een hallucinatie, geproduceerd door veel creatieve inwoners, maar geëxploiteerd door enkelen. Veel mensen uit de creatieve sector dragen bij aan het imago van Barcelona als een bruisende en creatieve stad, maar in de praktijk heeft slechts een klein deel van hen financieel baat bij dit imago. (Ibidem) Uiteindelijk functioneren de termen ‘creatieve klasse’ en ‘creatieve industrie’ als een magneet voor toeristen en medekunstenaars en is het vooral 3
Hoewel de term ‘creatieve industrie’ voornamelijk wordt gebruikt in relatie tot de creatieve economie, is creativiteit natuurlijk ook een dragend kenmerk in overige bedrijfstakken. De oorspronkelijke betekenis van de term strekt zich verder dan de context waarin de term in dit onderzoek gebruikt wordt.
10
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden een manier van stedelijke branding. ‘[…] it pops up in the email boxes and mailing lists of many cultural workers, artists, activists and researchers across Europe, as well as in the calls for seminars and events.’ (Ibidem: 69) Een zogenaamd creatief milieu ontstaat daar waar kunstenaars hun stempel drukken op een plek in de stad. Dit beweert Landry, schrijver van het boek The Creative City: A Toolkit for Urban Innovators (2008) waarin hij kijkt hoe steden hun creatieve onderlaag kunnen benutten en sociale en economische veranderingen door kunnen voeren om een creatieve stad te ontwikkelen. Zijn visie sluit aan bij Florida’s idee dat mensen die werken in de creatieve industrie bij kunnen dragen aan een levendige stad. […] a physical setting where a critical mass of entrepreneurs, intellectuals, social activists, artists, administrators, power brokers or students can operate in an open‐ minded, cosmopolitan context and were face to face interaction creates new ideas, artefacts, products services and institutions and as a consequence contributes to economic success. (Landry 2008: 133) Subculturele groepen als muzikanten trekken naar een bepaalde wijk toe en zorgen ervoor dat deze naamsbekendheid krijgt en verandert in een gewilde hotspot. Maar, met de kanttekening van Pasquenelli, die stelt dat de creatieve stad als idee slechts een hallucinatie is, betekent dit niet dat de creatieve laag zelf ook profiteert van het toerisme dat ze aantrekken. (Pasquenelli geciteerd in Lovink en Rossiter 2008) In plaats hiervan ontstaat volgens hem een nieuwe vorm van arbeid, waarin kunstenaars de toeristische trekpleister van een stad vormen, maar weinig kapitaal krijgen voor hun arbeid. De hallucinatie van een creatieve stad bestaat hierdoor gedeeltelijk uit een arbeidsrelatie die gebaseerd is op het uitbuiten van kunstenaars. (Ibidem) Toch weerhoudt het tekort aan kapitaalmiddelen dat een aanzienlijk deel van de kunstenaars ervaart hen er niet van de sfeermakers in een stad te zijn. Iemand die vanuit een persoonlijk perspectief beschrijft hoe het in stand houden van een creatieve stad in de praktijk werkt, is Zukin. Haar boek Urban lifestyles: diversity and standardisation in spaces consumption (1995) beschrijft persoonlijke ervaringen in het veranderlijke New York. Haar verhalen illustreren het beeld dat Landry schetst, over een economie waarin acteurs, artiesten en entrepreneurs samenwerken tegen een kosmopolitische achtergrond. Als sociologe verricht Zukin onderzoek naar culturele en economische veranderingen in urbane omgevingen. Ze stelt dat er een wisselwerking ontstaat tussen het publiek dat ergens op afkomt en het gevoel van de omgeving. Deze wisselwerking is voelbaar in bijvoorbeeld winkels, cafés en bars. ‘In the areas where hipsters and gentrifies live, there’s a new
11
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden cosmopolitanism in the air: tolerant, hip, and causal.’ (Zukin 1995: 125) In de middag wordt daar latte macchiato gedronken in kleine cafeetjes, ’s avonds gaat men naar performances en galeries. Deze voorbeelden illustreren hoe in de praktijk de stad, de creatieve klasse en hun hangouts op elkaar in werken en veranderen door processen die te maken hebben met urbanisatie, cultuurbeleid en economie. Zukin’s visie biedt een zeer praktische benadering van wat Florida en Landry ook suggereren: er is een samenhang tussen het economische, culturele en sociale beleid van een stad, de creatieve klasse die zich hierin beweegt en de wijken in een stad die gezien worden als ‘hip’. 4 Zukin stelt dat deze ‘verhipping’ niet per se een negatief proces is. Maar, zo uit ze haar kritiek, op deze wijze verdwijnen soms specifieke authentieke elementen die juist de ziel van een wijk vormen, zoals zwarte soul food restaurants die vervangen worden door restaurantketens. (Ibidem) Ontwikkelingen zoals deze maken dat buurten altijd in beweging zijn, deze bewegingen zijn onderhevig aan de economische koopkracht van de inwoners en de consumptiepatronen van de wisselende bewoners van de wijk. Tot zover is helder geworden dat kunstenaars met hun aanwezigheid de wijken veranderen in fysieke zin: er ontstaan nieuwe initiatieven, consumptiepatronen veranderen en er wordt nieuw publiek aangetrokken. Maar, tot slot is het van belang dat de aanwezigheid van een culturele, creatieve bevolkingslaag in een stad een basisvoorwaarde vormt voor al deze stedelijke processen. Het aantrekken van kunstenaars heeft daarom urgentie en is in de eerste plaats een beleidsmatige keuze. Elementen als subsidiemogelijkheden, mobiliteit en de mogelijkheid tot goedkoop wonen, spelen een grote rol in het aantrekken van deze doelgroep. Daarom zijn er wijken nodig waar ruimte is voor ontwikkeling en waar de huurprijzen ook voor hen betaalbaar zijn. (Abbing 2002) Deze elementen kunnen gezien worden als randvoorwaarden voor het creëren van een creatieve klasse, die in staat is het concept van een creatieve stad uit te dragen. 1.2 Het archetype van de kunstenaar Ten tijde van de Romantiek (1815 ‐ 1910) heerste de stereotype gedachte dat kunstenaars afgezonderd en sober leefden in vervallen huizen met weinig financiële middelen. (Bain 2005: 29) Vanuit dit bekende begrippenkader dat kunstenaars al eeuwenlang karakteriseert, onderzocht Bain hoe mensen in het creatieve vak hun artistieke identiteit ontwikkelen en hoe het besef van artistieke identiteit met de jaren veranderd is. Zij licht het archetype beeld als volgt toe: 4
De term ‘hip’ verwijst hier naar moderne, fashionable, vooruitstrevende en/of opvallende trends die gesignaleerd worden door een jonge, creatieve generatie, ook wel de early adopters genoemd.
12
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden An image that glamorized the precarious position of the artist and communicated a powerful new definition of the avant‐garde artist as a Bohemian rebel, outsider and social critic who sacrificed status, money and material comfort for the supposed freedom this afforded the imaginative spirit to pursue individual creative expression. (2005: 29) Van belang is om uit te leggen waarom Bain in dit hedendaagse voorbeeld de term ‘bohemien’ hanteert; een term die regelmatig terugkeert waar het kunstenaars betreft. De term stamt oorspronkelijk uit 1851 en werd geïntroduceerd door Murger die met zijn boek The Bohemians of the Latin Quarter (1851) het kunstenaarsbestaan van artiesten in Parijs uiteenzette. Hij stelt hierin een verband vast tussen kunstenaars, slenterend langs de Seine in Parijs, en de bijbehorende levensstijl die ze hebben. Volgens Murger zijn er bepaalde conventies waar creatievellingen naar leven. Voorbeelden hiervan zijn een tekort aan inkomen, spontaniteit en een levensinstelling die hen in staat stelt van dag tot dag te leven zonder een hoge werkdruk of strakke tijdschema’s. (Ibidem) Ook tegenwoordig wordt de term ‘bohemien’ nog vaak gebruikt in relatie tot kunstenaars, al kan de betekenis verschillen in gebruik. Zo stelt Lloyd in zijn artikel ‘Neo‐ bohemia: art and neighborhood redevelopment in Chicago’ (2002) dat bohemiens een tijdelijk fenomeen vormen. Volgens zijn definitie zijn het creatieve individuen die profiteren van stedelijke innovatie en globale economische trends. Conform zijn theorie is er daarom nu sprake van een neo‐bohemien: The new in neo‐bohemia is the interaction between these spatialized social practices and the post‐Fordist economy in which they are embedded.’ (Lloyd 2002: 518) Consumptie en productie kruisen elkaar in deze stedelijke omgeving, aangezien de kunstenaars leven en werken in de stad en hiermee onderdeel zijn van de consumentenwereld. Zo moeten ze zo ook onderzocht worden, als onderdeel van de economie waaraan ze deelnemen, zo suggereert Lloyd. Tegelijkertijd met de opkomst van de terminologie over bohemiens en hun excentrieke levensstijl, ontstond het idee dat kunstenaars een heilig beroep uitoefenen, ofwel een sacred professie. (Simpson 1981: 5) Redenen hiervoor waren de aantrekkelijkheid van het werk, het aspect van zelfontwikkeling en de vrijheid die ermee gepaard gaat. (Adler 2003, Simpson 1981) Hiernaast zouden kunstenaars ook speciale krachten bezitten die de ‘gewone’ mens niet heeft. (Becker 1982) Zo zijn ze creatiever, hebben ze een sterke neiging tot afsluiting van dagelijkse praktijken en bezitten ze de kracht op een andere manier naar de wereld te kijken. Als gevolg van hun onderscheidende karakter bestaat er een wederkerige relatie tussen kunstenaars en hun werk. ‘If you do it, you must be an artist.
13
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Conversely, if you are an artist, what you do must be art.’ (Ibidem: 18) Een kunstenaar is hierdoor één met het werk dat hij maakt. Belangrijk hierbij is dat een kunstenaar die bij tijden géén kunst maakt, als ongeloofwaardig wordt gezien. Dit komt voort uit een van de stereotyperingen betreffende kunstenaars die ervan uitgaat dat toegewijde artiesten louter kunst willen maken om van te leven. Als hij hierin faalt, mag het verkrijgen van een inkomen nooit ten koste gaan van zijn kunst. (Bain 2005: 39) Wat Bain hier signaleert is een voorbeeld van de wrijving die ontstaat als de termen ‘kunstenaars’ en ‘inkomen’ samenkomen. Eikhof en Haunschild erkennen dat kunstenaars zich moet bewegen tussen twee elementen die zich moeizaam laten vereenzelvigen. These entrepreneurs of themselves have to integrate two identities: their identity as an artist, which provides them with work motivation and creative impetus, and their identity as a ‘small firm’ (Menger 1999), which enables them to make a living out of being an artist. (2006: 2) Dit houdt in dat creativiteit dient als hun stuwkracht, maar dat ze tegelijkertijd een commerciële eenmanszaak zijn. Hoewel financiële onafhankelijkheid wordt verwacht, wordt een commerciële houding juist veracht, zoals ook Abbing concludeert. (2002) Zo wordt een kunstenaar die het conventionele werkritme (de negen tot vijf mentaliteit) aanhoudt en zich richt op commerciële opdrachten, als minder authentiek ervaren. Tijdens haar onderzoek interviewde Bain verschillende kunstenaars over hun beleving van dit contrast. In deze gesprekken ondervond ze hoe het aannemen van werk uit de commerciële hoek samenhangt met de term ‘authenticiteit’.
A white, middle‐aged woman who started painting seriously later in life‐ had to modify her curriculum Vitae to provide a selective slice of her life history. While it might be widely acknowledged that an artist must negotiate other part‐time jobs and roles at a distance to earn a living, being an artist is regarded as a full‐time commitment to a distinctive away of live. (2005: 41) Uit het voorgaande kunnen we concluderen dat er een ambivalente relatie is tussen kunstenaars en commercieel werk. Waar verschillende theoretici (Abbing 2002, Bain 2005, Taylor en Littleton 2008) deze relatie problematiseren, is McRobbie een mildere mening toegedaan. In haar artikel ‘Clubs to companie: notes on the decline of political culture in speeded up creative worlds’ (2002) onderbouwt zij dat de aversie tegen het betreden van de commerciële markt verdwijnt. Volgens haar zijn de kunstenaars van nu, vaak curator, projectleider, kunstenaar en websitedesigner in één, constant op zoek naar nieuwe niche markten en schuwen ze commerciële opdrachtgevers niet. Hierdoor versnellen culturele ondernemingen hun arbeidsmarkt en halen kunstenaars freelanceropdrachten binnen. Deze
14
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden kenmerken zorgen ervoor dat officiële netwerkontmoetingen in toenemende mate baan maken voor informele netwerkfeestjes. (Ibidem) Zo veranderen clubavonden in de ultieme plek voor informele werkgerelateerde gesprekken. Een bijkomstigheid die McRobbie signaleert is dat kunstenaars meer manieren tot hun beschikking hebben om uiting te geven aan hun identiteit en individualiteit. De aanleiding hiervoor is de opkomst van de vrijetijdscultuur, waardoor jongeren meer geld tot hun beschikking kregen en een doelgroep werden waar winst op te behalen viel.
The intoxicating pleasures for leisure culture have now, for a sector of the under 35s, provided the template for managing an identity in the world of work. Apart from the whole symbolic extraordinary organizational capacity is the setting up and publicizing of ‘parties’. (McRobbie 2002: 520) Ook tijdens de veranderingen die McRobbie beschrijft, zoals de opkomst van het ‘parties’ fenomeen, blijven de termen ‘identiteit’ en ‘authenticiteit’ terugkeren. Bijvoorbeeld binnen het waarnemingen van Taylor en Littleton (2008), die onderzochten hoe kunststudenten hun creatieve carrière vormgeven. Het zwaartepunt van hun observatie is dat kunstenaars in spé een creatief identiteitsproject vormen aan de hand van vast omlijnde ideeën over kunst, authenticiteit en commercie. Concluderend stellen zij dat het inherent is aan creatieve identiteiten dat deze fragiel en veranderlijk zijn. Daarom zullen creatieve geesten eerder geneigd zijn te blijven zoeken naar stabiliteit, terwijl ze deze zelden voor langere tijd vinden. (Ibidem) Ook Bain (2005) onderzoekt op welke wijze creatievellingen vorm geven aan hun ‘artistieke identiteit’, zoals Bain deze noemt. Haar onderzoek naar visuele artiesten in Toronto heeft als uitgangspunt dat een kunstenaars identiteit niet gevormd wordt door samenwerking of interactie. Ze suggereert dat het stereotyperingen en mythes zijn die deze identiteit vormen. (2005: 26) Beide onderzoeken nemen identiteitsvorming als uitgangspunt. Dit zal ook een belangrijk punt vormen in mijn onderzoek. Om een helder beeld te scheppen van het begrip ‘identiteit’ en op welke manier identiteit in de kunstwereld nauw verbonden is met authenticiteit, licht ik hieronder toe welke heersende opvattingen er bestaan in de literatuur over een authentieke identiteit. Eerst zal ik de begrippen toelichten, om deze vervolgens te plaatsen in de tijd van online identiteiten. 1.3 Identiteit en authenticiteit Leuzen zoals ‘True artists must be autonomous’ en ‘True artists must be protected against all costs’, zijn al zo oud als de kunsten zelf. (Abbing 2002: 87) In het veld van de sociale wetenschappen is authenticiteit een veelvuldig onderzocht concept dat samenhangt met het
15
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden begrip identiteit. Vanuit sociale theoretici als Giddens (1991) wordt beargumenteerd dat identiteiten tegenwoordig kneedbaar en meervoudig zijn. Iedereen speelt meerdere rollen. Sociale, politieke en culturele processen beïnvloeden identiteitsvorming en maken dat geen enkele identiteit vaststaat. Het individu produceert een doorlopend levensverhaal. (Merchant 2006) Het uitgangspunt van dit verhaal wordt gevormd door een persoonlijke biografie en door de manier waarop een individu zichzelf ziet. Om een geloofwaardige identiteit te creëren, is een doorlopend verhaal van groot belang. ‘A person’s identity is not to be found in behaviour, nor‐ important though this is‐ in the reactions of others, but in the capacity to keep a particular narrative going’, stelt Giddens. (1991: 54) Hij benadrukt dat een identiteit nooit volledig kan bestaan uit fictieve elementen: de externe en interne wereld moeten samen een doorgaand verhaal vormen. Het totaal hiervan vangt hij onder de noemer life narrative. Waar Giddens met zijn concept van life narrative de nadruk legt op het belang van een eenstemmig levensverhaal, is Hall van mening dat een identiteit tegelijkertijd bestaat uit verschillende rollen en onderdelen. (2000: 4) Deze verschillende elementen kunnen alsnog een coherente identiteit vormen maar moeten, zo stelt Hall, altijd geplaatst worden binnenin de context van de historische en institutionele discoursen waarin ze geproduceerd en gelegen zijn. (Ibidem) Vooral belangrijk hierin is het besef dat het woord ‘identiteit’ impliceert dat het om een eenheid gaat, het woord stamt immers af van het woord ‘identificeren’. Identiteitsvorming zou daarom een groepsproces zijn waarin mensen zich met elkaar identificeren en niet per definitie een individueel proces betekenen. Maar, zo stelt Hall, dit is een foute redenering. They emerge within the play of specific modalities of power and thus are more the product of the marking of difference and exclusion than they are the sign of an identical naturally constituted unity. (2000: 4) Juist de verschillen maken een identiteit. Stel: iemand wil een identiteit aannemen waarin hij gezien wordt als een intellectueel onderlegd persoon, dan zou hij een voorliefde voor Duitse schlagers uitsluiten van zijn muzikale interessegebied, als hij dit zou zien als niet passend bij een intellectueel persoon en daardoor niet in overeenstemming met zijn identiteit. Hall noemt dit proces closure. (2000: 5) Identiteiten vormen hierin geen constant geheel, maar punten van tijdelijke bevestiging in een bepaald subjectpositie. De redeneringen die Hall en Giddens maken tijdens de conceptualisatie van het begrip ‘identiteit’, sluiten elkaar niet uit. Hoewel Giddens meer de eenheid benadrukt waar
16
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Hall juist accentueert dat identiteiten ontstaan uit verschillende discoursen en rollen, geven ze beide aan dat het begrip ‘identiteit’ zich moeizaam laat vastleggen en dat identiteiten veranderen en beïnvloedbaar zijn door de processen om hen heen. Een identiteit kan beide aspecten in zich hebben: het toe‐eigenen van tijdelijke subjectposities sluit het vormen van een coherente identiteit niet uit. Geen enkele identiteit is gefixeerd. Kortom: een identiteit die kneedbaar is en zich beweegt tussen subjectposities kan nog steeds als samenhangend gezien worden, en zo een doorgaand life narrative vormen. Een bestaande en gevormde identiteit wordt uitgedragen via een proces dat performance wordt genoemd. Een veel gebruikte manier om het uitdragen van imago en identiteit te theoretiseren is via de performance theory. Performance wordt in deze als volgt gedefinieerd: ‘A "performance" may, be defined as all the activity of a given participant on a given occasion which serves to influence in any way any of the other participants.’ (Goffman 1959: 12) Mensen performen verschillende rollen, afhankelijk van de situatie, de omgeving, de tijd, etc. De geloofwaardigheid van deze performance groeit als deze een geheel vormt. Goffman duidt dit aan met de term expressive coherence. Zo stelt hij dat het toelaten van destructieve informatie (informatie die niet past in het plaatje van de rol die iemand speelt) afbreuk doet aan iemands identiteit. (Ibidem) De term expressive coherence laat zich gemakkelijk vergelijken met Giddens’ uitleg over een life narrative: beide termen verduidelijken hoe mensen met hun identiteit een verhaal vertellen en zodoende een bepaalde indruk achterlaten. Waar Giddens uitgaat van de verhalende vorm van een identiteit, richt Goffman zich op hoe dit verhaal in het dagelijks leven uitgevoerd wordt via performances en gedragingen. Through interaction with other digital bodies, the artefacts of performance create the context of a digital environment. People must interpret those performances in order to understand the social context and thus, what is socially permissible and expected. (Liu 2007: 7) Naast de fysieke uitingen van een performance is er sinds de komst van het SNP ook een virtuele vorm van performance ontstaan, bestaand uit culturele tekenen: ‘A user’s self‐ described favourite books, music, movies, television interests, and so forth, composed together into a taste statement that is ‘‘performed’’ through the profile.’ (Ibidem: 2) Het uitdragen van culturele smaak kan zo een identiteit versterken, mits er zowel online als offline een constant beeld wordt gegeven. In haar artikel ‘The Path with the Heart: Creating the Authentic Career’ schetst Svejenova (2005) waarom juist voor mensen werkend in de kunst dit constante en daardoor
17
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden authentieke beeld van belang is. In haar onderzoek kijkt ze hoe kunstenaars een carrière op kunstgebied vormgeven. Ze stelt hierin dat authenticiteit en agency kernwoorden zijn voor een carrière in de kunstwereld. (2005: 948) Hiermee doelt ze op het beeld dat kunstenaars communiceren naar buiten toe. Svejenova noemt dit een ‘authenticiteitconstructie’. Dit is een geheel aan acties en interacties die een creatief individu onderneemt om een onderscheidende en true‐to‐self identiteit te vormen naar het publiek toe. (Ibidem: 963) Deze constructie moet doorgevoerd worden tot in detail, zoals ook Goffman aangaf, om zo een totale identiteit te laten zien. 1.4 Online zelfpresentatie en promotie via sociale netwerken Een van de eerste theoretici om zich te richten op het onderzoeken van online identiteiten in nieuwe media, was Turkle. Met haar boek Life on the Screen: Identity in the Age of the Internet (1995) onderzocht ze de mogelijkheden en moedigde ze het idee aan dat cyberspace nieuwe wegen van performatieve identiteiten mogelijk maakt, of wellicht zelfs promoot. Hierin constateert ze dat het internet een sociaal laboratorium is waar mensen zichzelf opnieuw kunnen creëren, door te experimenteren met constructies en reconstructies van identiteiten. (Ibidem: 180) Maar de online maakbaarheid die Turkle beschrijft wordt door verschillende recentere onderzoeken weerlegd. Zo constateren Gosling et. al. (2007) dat profielen op sociale netwerksites dikwijls veel gelijknissen vertonen met de echte persoon, hierdoor verschillen de online en offline identiteit weinig. Ook Zhao et. al. (2008) maken een kanttekening bij Turkle’s beeld van een online omgeving waarin men nieuwe, anonieme identiteiten (re)construeert. Zij stellen dat bekenden (familie, vrienden, collega’s) een context bieden aan een online profiel. Hoewel er in de virtuele wereld inderdaad opnieuw en op een unieke manier invulling gegeven kan worden aan het begrip identiteit, betekend dit niet dat men onherkenbaar of continu een ander is; het is eerder een bijkomende optie. Eerder, in de fysieke ruimte, was het helder wanneer er gezelschap was omdat deze zich in dezelfde sociale ruimte bevond. Aan tekenen als een Limburgs accent of de smaak voor bepaalde boeken of muziek, kon afgelezen worden in welke klasse en habitus iemand zich bevond. (Bourdieu 1986: 7) ‘Habitus is both a system of schemes of production of practises and a system of perception and appreciation of practices.’ (Ibidem) Via de dagelijkse handelingen manifesteerde iemands identiteit zich en kreeg men inzicht in de verhoudingen ten opzichte van elkaar. Hoewel men elkaar nog steeds kan treffen via het one‐to‐many communicatiemodel, vervagen de sociale grenzen en de ruimte waarin mensen
18
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden elkaars persoonlijkheid aftasten hier. Een groot verschil is de continue aanwezigheid van een publiek: iedereen wordt constant bekeken. Ook zorgen deze communicatiemiddelen ervoor dat de grenzen van identiteiten vervagen. Referenties naar iemands werkelijke identiteit blijven vaak aanwezig, in de vorm van persoonlijke foto’s en gerelateerde familieleden bijvoorbeeld, maar een virtueel profiel blijft lastig te verifiëren. (Rheingold 2000) Het creëren van een online identiteit wordt zo een publiekelijke proces, zo beschrijft Stone, dat werkt als de persoon en het publiek tegelijkertijd de identiteit claimen. […] that involves both the ‘‘identity announcement” made by the individual claiming an identity and the ‘‘identity placement” made by others who endorse the claimed identity, and an identity is established when there is a ‘‘coincidence of placements and announcements. (Stone geciteerd in Zhoa et. al. 2008: 3) Tijdens het claimen van deze persoonlijke identiteit zijn er volgens Markus en Nurius (1986) twee verschillende manieren waarop mensen naar zichzelf kijken. Volgens hen zijn er de now selves en de possible selves. De eerste identiteit, now selves, is de identiteit die naasten en vrienden kennen en die verbonden is met een gedeeld verleden. De tweede identiteit, possible selves, bevat elementen die nog onbekend zijn naar de buitenwereld toe. Ideaalbeelden of fantasie‐identiteiten behoren hier ook toe, het zijn kortweg mogelijkheden die nog openliggen en naar buiten gebracht kunnen worden. (Ibidem) Een van die mogelijkheden op het gebied van possible selves is het uiten van smaak. Dit gebeurt in een performatieve ruimte, waar culturele elementen zoals muziek, film en kunst, samen een taste statement creëren die naar buiten komt via het profiel. (Liu 2007: 253) Deze uitingen van identiteit in smaak of culturele elementen noemen Gosling et. al. identityclaims. (2007: 8) Gebruikers claimen via een SNP hun identiteit, zo suggereren ze in hun artikel ‘Personality Impressions Based on Facebook Profiles’. Dit houdt in dat ze met hun profiel een bepaalde identiteit uitdragen, bijvoorbeeld van een creatief persoon met interesse voor skaten en urban culture. Het beeld dat de gebruiker vormt wordt ook hetzelfde ontvangen door mensen van buitenaf, zo concluderen zij: ‘When viewing a website, observers form clear, coherent impressions of the author, and they tend to agree about what the author is like.’ (Ibidem) Wat Gosling et. al. hiermee concretiseren zijn de elementen waaruit een identiteit op een SNP precies bestaat. Als een playwright schrijft iemand zijn eigen verhaal via een SNP. In de creatie en manipulatie van online identiteiten vervult de gebruiker zo een actieve rol. (Smith 2009: 185) Deze actieve rol als playwrighter kan voor verschillende doeleinden gebruikt worden. Zhoa et. al verrichtten onderzoek naar Facebook en identiteitsvorming via dit sociale
19
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden netwerk. (2008) Zij signaleerden dat de gebruikers het medium voornamelijk gebruiken om de culturele niche waartoe ze behoren te versterken. Gebruikers willen niet zozeer hun individuele identiteit benadrukken, maar juist de subcultuur of nichegroep waartoe ze behoren door hun culturele smaak te delen. (Ibidem) Hieruit blijkt dat online netwerken inderdaad een manier bieden om een persoonlijke identiteit uit te dragen, maar dat ze tegelijkertijd ook een platform zijn voor niche groepen om hun gezamenlijke identiteit te bevestigen. Zo clusteren bijvoorbeeld muzikanten online graag samen vanwege hun gemeenschappelijke interesse voor muziek, maar benadrukken ze in andere situaties juist liever hun individualiteit als persoon. Kortom: een netwerk als Facebook biedt ruimte aan de contrasterende wens van de mens om onderscheidend te zijn én ergens bij te horen. 1.5 Waar online en offline elkaar raken Vroeger boden chatrooms enkel de mogelijkheid om met iemand te praten door elkaar tekstberichten te sturen. Deze eendimensionale vorm bood weinig middelen tot het uiten van een persoonlijkheid. De SNP’s van nu bieden: ‘outward signs of dress, bearing, posture, movement, facial decorations and emotional expressions that are usually so important in determining how individuals respond to us, and how we come to perceive ourselves’. (Hardey 2002: 576) Om nieuwe inzichten op te doen over de liefdesrelaties die ontstaan via internet datingsites en chatrooms, onderzocht Hardey in zijn artikel ‘Life beyond the screen: embodiment and identity through the internet’ op welke manier de online dates zich offline voortzetten. Hij vindt het van groot belang dat er meer onderzoek wordt gewijd aan de gebieden waarin online en offline elkaar treffen en stelt dat theoretici tot nu toe tekortschieten in het toelichten van de betekenis van online relaties voor het offline leven. Mijns inziens is er juist de laatste jaren een toename in het besef dat offline omgevingen sterk verwikkeld zijn met de bestaande relaties met collega’s, vrienden en familie in het dagelijkse leven.
Een van de eerste signalen dat er in de moderne tijd een nieuwe manier van
netwerken ontstaat die zich van fysiek naar virtueel beweegt en omgekeerd, komt van de netwerktheoreticus Wittel. Als onderzoeker naar nieuwe media en netwerk gemeenschappen schreef Wittel het artikel ‘Toward a network sociality’ (2001) waarin hij netwerkpraktijken in grote steden toelicht. Hoewel zijn boek zich niet zozeer richt op online en offline identiteiten, schetst hij een persoonlijk voorbeeld dat de heersende trend van sociaal netwerken onderstreept. Zo beschrijft hij de keer dat hij werd uitgenodigd (online) voor een netwerkdiner (offline). Tijdens dit diner droeg iedereen badges in verschillende
20
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden kleuren, elke kleur stond voor een beroep. Zo waren alle journalisten voorzien van een rode badge. ‘In this way, nobody loses time accidentally talking to the wrong person.’ (2001: 56) Dit voorbeeld illustreert hoe netwerken formeel van aard is, het moet snel, praktisch en resultaat gericht, maar hoe het informeel wordt vormgegeven als diner. Hierin zie ik een mogelijke parallel met sociale netwerken als Facebook, dat ook netwerken als basisfunctie heeft en online en offline met elkaar verbindt door het kopje ‘Events’. 5 Facebook belichaamt zowel de informele kant, als de formele kant: er wordt op een informele manier informatie gedeeld, maar de activiteiten op Facebook kunnen resultaat gericht zijn en leiden tot offline bezigheden en werkgerelateerde afspraken. Hoe offline gedragingen en gewoontes zich aan kunnen passen aan een online omgeving, legt Barone uit in haar artikel ‘New leisure forum for old leisure practices: online and offline interaction and presentations of self in Figueres, Spain’. (2011) Op een geraffineerde manier beschrijft ze hierin hoe het afstruinen van de Ramblas in Barcelona, een activiteit die het midden houdt tussen een oude gewoonte en een performance om te zien en gezien te worden, parallellen vertoond met het plaatsen van foto’s op het sociale netwerk Fotolog. 6 (Barone 2011) Waar de oudere generatie fysiek over de Ramblas paradeerde, doet de nieuwe generatie dit online door het plaatsen van foto’s op hun SNP, waar anderen hen kunnen volgen en becommentariëren. Concluderend stelt zij daarom dat er geen sprake is van een generatieconflict of van een verloren traditie. Zij ziet ‘a cross‐ generational desire for similar types of social behaviour, albeit reconfigured in unique ways according to changing identities and forms of expression.’ (Ibidem: 6) Het voorbeeld van Barone biedt inzicht naar de verhoudingen tussen het online en offline leven en toont aan dat deze niet los van elkaar gezien kunnen worden. Specifieker toegespitst op de focusgroep van mijn onderzoek, kunstenaars, is het onderzoek van Smith een goed beginpunt. In haar artikel ‘The creative uses of Facebook as a tool for artistic collaboration’ kijkt Smith naar het nut van Facebook voor kunstenaars die zich online willen verenigen. Niet alleen kunnen kunstenaars elkaars werk bekritiseren, aanvullen of becommentariëren, er wordt ook nieuwe projecten opgezet. (2009: 184) Een voorbeeld van een kunstenaarscollectief dat zo werkt is ‘Collaboration project Los Angeles’. 7 Deze groep treft elkaar offline en online; Facebook is in deze een online dimensie van hun fysieke ontmoetingen en dient als 5
Onder de kop ‘Events’ kan een open of gesloten evenement aangemaakt worden, voorzien van informatie en beeld. Genodigden kunnen hier aangeven of ze aanwezig, misschien aanwezig of afwezig zullen zijn. 6 Fotolog is een sociale netwerk site waar mensen een SNP aan kunnen maken, waarop ze vervolgens foto’s kunnen plaatsen. Vrienden en volgers kunnen elkaars foto’s becommentariëren en zo hun dagelijkse leven delen aan de hand van foto’s. Zie: www.fotolog.com. 7 Voor meer informatie over Collaboration Project Los Angeles, zie: www.collabproject.org.
21
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden brainstormplek. De brainstormsessies worden maandelijks voortgezet tijdens een offline ontmoeting. Een Nederlands voorbeeld is het collectief NAT (Neverending Art Tour), bestaand uit een aantal bevriende kunstenaars. 8 Op hun privé Faceookpagina posten ze niet alleen creatieve content ter inspiratie, ook denken ze er na over gezamenlijke projecten. Facebook vormt hierin een leidraad voor komende projecten, projectideeën en geeft de ruimte om op elkaar te reageren. Bovenstaande voorbeelden illustreren hoe offline en online werelden samenkomen op het gebied van kunst en culturele netwerken. In hoeverre mensen werkend in Amsterdams creatieve industrie deze online/offline connectie benutten is tot nu toe een grijs en nauwelijks onderzocht gebied gebleken. Juist dit gebied biedt de mogelijkheid zowel te concretiseren hoe kunstenaars hun identiteiten construeren, online, als hoe ze deze gebruiken om te netwerken tussen de mensen in de stad, offline. 8
NAT bestaat uit een harde kern van 4 bevriende kunstenaars. Omdat ze werken via een privépagina die enkel op uitnodiging toegankelijk is, kan er geen informatie over de inhoud van de pagina verstrekt worden.
22
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden 2. Uiteenzetting van het onderzoek Twee deelelementen Om de hoofdvraag Op welke manier gebruiken Amsterdamse kunstenaars Facebook als sociaal medium om zichzelf te promoten en op informele wijze te netwerken met hun creatieve scene? te beantwoorden, maak ik gebruik van twee methodologische deelelementen die samen zowel de online wereld als de offline wereld van de kunstenaars beslaan. ‐ Een kwalitatieve vertooganalyse, bestaand uit diepte interviews met vijf respondenten uit de Amsterdamse kunstwereld. 9 Het zwaartepunt van dit onderdeel is de manier waarop de kunstenaars hun kunstenaarschap beleven in een tijd van een netwerkcultuur. Zowel hun dagelijks leven in Amsterdam en hun netwerk binnen de stad, als hun online bewegingen op sociale netwerken komen hierin aan bod. ‐ Een webanalyse, bestaand uit een close reading van de Facebookprofielen van de respondenten. Dit onderdeel biedt inzicht in hun online netwerkpraktijken en illustreert aan de hand van voorbeelden uit hun Facebookprofielen hoe ze de verschillende functies van het netwerk benutten. 2.1 Kwalitatieve vertooganalyse Het centrale concept van het onderzoek gaat uit van de dominante vertogen over kunstenaars. Vanuit de achtergrond van deze vertogen ga ik in op de hoofdvraag. De theorie van Foucault en zijn theorie over vertogen (discours) vormen hierbij de basis voor het verdere onderzoek. Een vertoog is voor Foucault een systeem bestaand uit taal, tekst en machtrelaties. Deze werken samen in sociale of politieke velden en praktijken. (Sim 2005: 200) Het vertoog beschrijft een idee of een beschrijving van de wereld, gebaseerd op (onuitgesproken) regels en procedures. Deze vertogen creëren scheidslijnen, waardoor er waardeoordelen ontstaan over vertogen. (Hammelburg 2006: 10) Hierdoor heerst er binnen het systeem een tweevoudig en hiërarchisch systeem, waarin een bepaalde vanzelfsprekendheid is. Hiermee doel ik op de notie dat een ideologie vaak niet als zodanig herkend wordt, eerder wordt hij gepresenteerd als de objectieve waarheid. Vertogen en de ideologieën binnen een vertoog worden onopvallend gebruikt in het dagelijks leven. 9
Zie voor verdere achtergrondinformatie over de respondenten Bijlage 2, p. 72.
23
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden (Ibidem) De vertogen, in dit geval over kunstenaars, uiten zich in gedrag, spraak, denken en andere praktijken die met een zekere vanzelfsprekendheid gebeuren. Daarbij is van belang dat er meerdere vertogen over een onderwerp/groep kunnen bestaan, op hetzelfde moment. Binnen een vertogen kunnen meerdere articulaties bestaan: dit zijn repeterende verbanden die gelegd worden binnen één vertoog en die zich vormen vanuit ideologieën. Kortom, een vertooganalyse is een geschikte wijze om een tijdsgeest te onderzoeken aan de hand van verschillende vertogen over het spanningsveld tussen authentieke kunst en nieuwe media als Facebook. De vijf kunstenaars De data uit het vijftal interviews vormt de basis van de vertooganalyse. De vijf respondenten ken ik via gezamenlijke vrienden, werkgerelateerde ontmoetingen en exposities. Zo ontstond de uiteindelijke respondentengroep: twee vrouwen (Marte en Vanya) en drie mannen (Rick, Rudolph en Sam) die variëren in leeftijd (26‐44). Naast hun voorliefde voor kunst verschillen ze qua kunstvorm, carrièrepositie, leeftijd en ambitie. Classificaties als gender, leeftijd, succes en loopbaan neem ik bewust niet mee in mijn analyse: met mijn onderzoek wil ik me niet richten op een bepaald type kunstenaar, maar wil ik juist gemeenschappelijke tendensen laten zien binnen een brede groep kunstenaars. Daarnaast is een element als succes lastig meetbaar aangezien het mede afhankelijk is van iemands intentie. Niet elke kunstenaar heeft immers als succes als doel; waar de een graag grote exposities en bekendheid wil, heeft de ander weinig behoefte om echt naar buiten te treden. Het zestal vertogen De topiclijst, specifiek toegespitst op de recente ontwikkelingen op het gebied van online netwerkpraktijken binnen de creatieve scene, vormt het uitgangspunt van de interviews. Deze diepte‐interviews met de kunstenaars duren circa één uur tot anderhalf uur en zijn semigestructureerd van vorm. Hieruit volgt een microanalyse van de interviews die zich richt op de vraag of en hoe kunstenaars Facebook strategisch gebruiken om hun kans op een succesvolle loopbaan te vergroten en hun creatieve netwerk in Amsterdam te maximaliseren en te onderhouden. In totaal is er een zestal vertogen te onderscheiden, te beginnen met een uiteenzetting over Amsterdam als een creatieve stad omdat dit vertoog het podium vormt voor de vijftal vertogen die volgen. Elk vertoog vormt een schakel in het beantwoorden van de hoofdvraag. Hoewel de zwaartepunten van de vertogen verschillen,
24
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden vormen ze ook een gekaderde eenheid omdat alle vertogen uiteindelijk verwijzen naar het creëren van een netwerk. 2.2 Webanalyse van Facebookprofielen Deze inhoudsanalyse van de Facebookprofielen van de kunstenaars vormt het tweede deel van de methodologie. Via een close reading analyseer ik de vijf Facebook‐elementen die het meest intensief worden gebruikt door de kunstenaarsscene: wallposts, discussies, links, foto’s en video’s. (Smith 2009) Over een tijdsbestek van vier maanden ( april t/m juli 2011) heb ik hun posts op Facebook gevolgd. Aan de hand van een aantal opvallende en tekenende voorbeelden uit deze periode, heb ik hun posts geplaatst binnen het kader van de vijf categorieën. Wellicht lijkt het logischer te beginnen met de analyse van de profielen van de kunstenaars, opdat alvorens het vertoog te lezen helder is wat voor Facebookgebruikers ze zijn. Toch kies ik er in deze bewust voor deze twee analyses om te draaien. Doordat de vertooganalyse eerst inzicht biedt in hun eigen opvattingen over hun Facebookgebruik en hun visie verhelderd over netwerken binnen Amsterdam, schetst de webanalyse hierna een beeld van hun werkelijke Facebookprofiel. Als ze tijdens het interview stellen actief te netwerken via Facebook of liever geen eigen werk te posten, is het van belang of deze houding terugkeert bij een blik op hun profiel. Dit zijn vragen die mijns inziens interessanter worden met de kennis van de vertogen en de persoonlijke visies van de kunstenaars als achtergrond. Tot slot beperk ik me in mijn webanalyse tot de online activiteiten van de kunstenaars zelf. Hoe buitenstaanders (hun Facebookvrienden) hen zien komt hierin niet aan de orde, omdat de focus ligt op de drijfveren van de kunstenaars zelf. 2.2.1 Welkom bij Facebook Opgericht in 2004 telde Facebook in 2007 al meer dan 21 miljoen geregistreerde leden die samen zorgden voor ongeveer 1.6 biljoen pageviews per dag. (Ellison et. al. 2007: 1144) Facebook biedt de mogelijkheid een profiel aan te maken met een e‐mailadres. Op het profiel staat persoonlijke informatie als geboortestad, relatiestatus, politieke voorkeur, interessegebieden, favoriete films/boeken/bandjes en er is de mogelijkheid om een korte persoonlijke beschrijving te geven onder de kop ‘About me’. Facebook is een voorbeeld van een plek waar mensen een SNP aan kunnen maken, net als op vergelijkbare websites als MySpace, Twitter en LinkedIn. (Liu 2007, Castells 2000) Deze SNP’s geven individuen de mogelijkheid om via multimediale links zichzelf te
25
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden presenteren en connecties tussen mensen te versterken via symbolische codes. Deze symbolische codes (interesses, gender, leeftijd, etc.) creëren, zoals Castells (2000) het noemt een cultuur van real virtuality. Zo ontstaat op Facebook een symbolische representatie van dagelijkse communicatie en kan men veranderlijke en vloeibare identiteiten vorm geven. (McClard en Anderson 2008: 10) Nieuwe media onderzoeker Smith onderzocht de functies van Facebook en de manieren waarop het netwerk creatieve samenwerking tussen kunstenaarsgemeenschappen bevordert. Zij ziet vijf verschillende categorieën van Facebook, die dienen als kanalen voor creatieve doeleinden. On the Wall (for example sharing of potential project ideas, hyperlinks to films, artist’s blogs and websites and commission information), in specific Discussion Topics (for example poems, lyrics and links to music and film clips posted by creators and commented on by other group members), though Links (for example to MySpace pages and artist websites in order to promote work and events), Photos (for example sharing visual art work) and Video (for example sharing film work, show reels and advice and tutorials). (Smith 2009: 183)
Zij betoogt dat Facebook een plek is waar nieuwe, creatieve content wordt gemaakt. Door samen te werken, te reageren en elkaars werk aan te vullen, ontstaan er niet alleen nieuwe ideeën, maar ontstaat er ook nieuwe inhoud. (Smith 2009: 183) Haar voorbeeld illustreert hoe er, naast de basisfunctie van Facebook als een vriendschapsnetwerk, ook een groeiend aantal andere functies worden toegeschreven aan de sociale netwerksite.
26
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden 3. Facebook, een platform voor online acquisitie Marte: Toen dacht ik: ik ga alleen vrienden worden met mensen die echt mijn vrienden zijn. Inmiddels heb ik er 330 of zo, nou, echt niet dat die mensen allemaal mijn vrienden zijn. Sommige ken ik helemaal niet, en nu wordt Facebook steeds meer een strategisch ding voor mij. Bijvoorbeeld dat ik iemand zie en die is dan van Cultuur en Ondernemen, dat is een organisatie. Even kijken wat er gebeurt als ik hem een vriendschapsverzoek stuur.
Inleiding Rick’s huis staat midden in de Jordaan. Aan de muren hangt voornamelijk eigen werk, ‘zodat ik af en toe kan kijken of iets nog wel werkt’, slechts één á twee werken zijn van anderen. Op zijn minuscule balkon ligt een ijzeren plaat te roesten; Rick werkt enkel met verroeste materialen en heeft een diepe fascinatie voor oxidatieprocessen. Met een lach legt hij uit hoe hij probeert rond te komen met de WWIK, maar tegelijkertijd niet te veel mag verdienen. Dit financiële spel vergt veel precisie. ‘I’m living the good life’, vertelt hij cynisch. Zijn lange termijn doel is zijn naam als beeldend kunstenaar naar buiten brengen en zoveel mogelijk werk verkopen tijdens zijn exposities.
Rick is één van de vijf kunstenaars die ik interviewde voor mijn onderzoek. De
interviews brachten me bij hen thuis, aan schone keukentafels, op versleten banken en in koffietentjes als de Coffee Company met zonnige terrassen. De kunstenaars variëren in leeftijd, academische achtergrond, bekendheid in de kunstwereld en in de kunstvorm die ze beoefenen. Toch delen ze één overeenkomst: elk van hen is een Facebookvriend van mij. Hierdoor kan ik fungeren als een voyeur in hun online wereld. Vanuit deze positie heb ik hen benaderd mij te vertellen over hun loopbaan als kunstenaar, wonend en werkend in Amsterdam. Aan de hand van een topiclijst, bestaand uit vijf componenten: Amsterdam als creatieve stad, Commercie, Zelfpromotie, Facebook en Strategisch netwerken, deelden ze zo een deel van hun leefwereld. Hun meningen en ervaringen zijn de leidraad voor de vertooganalyse die volgt: een zoektocht naar hun articulaties binnen het raamwerk van Facebook als een netwerk dat zowel een online collectiviteitgevoel biedt, als de kans om potentiële samenwerkingspartners te vinden.
27
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden 3.1 Vertoog: Amsterdam, een begrensde creatieve stad Rudolph: Het is wel een feit dat wijken ervan opknappen. Neem de Baarsjes bijvoorbeeld, wat daar aan de hand is. Een paar jaar geleden eigenlijk, dat er in de Witte de Withstraat bijvoorbeeld heel veel kunst kwam. Later kwam de gemeente erachteraan, die gaat gebouwen opknappen, en dan wordt zo’n wijk ineens aantrekkelijk. Vanya: Ik bedoel: zet een groep kunstenaars in een wijk neer en die wijk bloeit gewoon op. Ze hebben dat in Noord ook gedaan in een straat. Daar kunnen kunstenaars gewoon gratis wonen, zolang ze maar een bijdrage leveren aan de buurt. Uiteindelijk gebeurt daar ook niet heel veel, gaan ze een beetje gitaarspelen op straat. Het proces van opkomende wijken die dankzij de aanwezigheid van kunstenaars opbloeien, eerder al beschreven door verscheidene theoretici (Zukin 1995, Lloyd 2002, Abbing 2002), wordt door elk van de kunstenaars herkend. Toch worden er constante kanttekeningen gemaakt: een eerste articulatie die ik ‘genuanceerd optimisme’ noem. Zo stelt Vanya dat een wijk opbloeit als kunstenaars zich er vestigen. Maar, ‘uiteindelijk gebeurt daar ook niet veel’. Hiermee ontkracht ze waarom de wijk exact opbloeit, ze neemt een positie aan waarin ze haar eigen optimisme nuanceert. Ook Rudolph noemt een vergelijkbare nuance: ‘De Baarsjes is een goed voorbeeld, maar ook daar kan nog veel meer.’ Hoewel de initiatieven aanwezig zijn, laat het resultaat te wensen over en nuanceren ze hierdoor hun mening.
Steden als Berlijn, New York, Seattle en Rotterdam worden genoemd als plekken
waar creativiteit meer de ruimte krijgt en ‘speeltuinen’ eerder gedoogd worden door de overheid. Rudolph: ‘En dat mis ik vooral in Amsterdam, wat je bijvoorbeeld wel in Berlijn hebt, je mist gewoon de speelruimte.’ Zo is er bijvoorbeeld in New York een veel grotere markt voor kunst. Marte: ‘Daar heb je gewoon de ene na de andere straat, helemaal vol met galeries, links en rechts. En geen lullige dingen of zo. Nee, gewoon echt pakhuizen vol.’ De zin ‘geen lullige dingen’ suggereert dat Marte weinig status toekent aan de (kleinere) galeries in Amsterdam. Hoewel de verklaring hiervoor praktisch van aard kan zijn, Marte maakt grote installaties en veel Amsterdamse galeries zijn te klein voor haar werk, klinkt er ook een neerbuigend gevoel in terug en een verheerlijking van steden waar de galeriemarkt nog niet verzadigd is. Sam: Ik vind het (Amsterdam, red.) echt een bizar commerciële stad in vergelijking met Berlijn of New York bijvoorbeeld. Rick: Ik denk dat Amsterdam bijna overloopt van de kunstenaars, ik las laatst dat er 20.000 kunstenaars hier leven. Geloof ik. Dat betekend dat er veel gebeurt maar…Dat is meer dan waar dan ook in Nederland. Als ik slim was zou ik naar Rotterdam gaan, daar is het nog niet
28
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden zover, zijn de ruimtes goedkoper, het is nog fris en het kunstwereldje zit nog niet helemaal dicht. 10 Rudolph: Maar joh, geef die mensen gewoon de ruimte. En dan gebeurt het al, het is echt onzin om het allemaal…vast te leggen. Dat mis ik in Amsterdam, het is overgereguleerd. Maar, dat zie je in Berlijn ook wel steeds meer gebeuren, dat ideeën worden ingekapseld. Binnen het vertoog over Amsterdam als creatieve stad zijn een tweede en derde articulatie te onderscheiden: een articulatie van ‘nostalgie’ naar het vroegere Amsterdam en een articulatie van ‘elders is het beter’. De positie van nostalgie laat zich illustreren door Rick’s uitspraak: ‘Maar Amsterdam was vroeger heel wild en zo, maar dat is nu een hartstikke tuttige stad geworden.’ Ook Rudolph stelt: ‘Vroeger waren er overal broedplaatsen, nu probeert de gemeente het allemaal te reguleren.’ Deze uitspraken leggen nostalgie bloot naar ‘vroeger’, toen Amsterdam nog een florerende kunststad was. Daarnaast vergelijken ze Amsterdam met andere kosmopolitische, populaire en creatieve steden: de ‘elders is het beter’ articulatie. Op de kanttekening van Rudolph na, die erkent dat ook Berlijn nu ook een strenger cultuurbeleid begint te voeren, zijn ze zeer positief, bijna verheerlijkend, over deze anderen steden en redelijk negatief over Amsterdam. Zittend op het terras bij Café Thijssen vertelt Rudolph rustig over hoe kunstenaars volgens hem ingezet worden in Amsterdam. Rudolph: ‘Ze maken een wijk levend, maar uiteindelijk krijgen de kunstenaars bijna niets haha.’ Hierin is de notie van kunstenaars als goedkope arbeidskrachten terug te vinden, die dienen als ‘lokaas’ voor een stad, maar zelf weinig terug zien van het inkomende kapitaal. (Abbing 2002) Meerdere kunstenaars lijken zich dit te realiseren. Dit uiten ze voornamelijk door voorbeelden te vertellen over de obstakels die ze aantreffen tijdens hun kunstenaarschap; een vierde articulatie die zich aan laat duiden als ‘verontwaardigd onbegrip’. Marte: Je hebt wel de Chiellerie waar je een galerie kan huren. Maar ja, dat kost 600 euro per dag of zo, wie heeft dat nou. Belachelijk, dat ga ik niet doen. Sam: Je hebt een soort maffiacultuur, het is echt vriendjespolitiek, het lukt alleen maar als je die of die kent, het is heel erg op de personen, ik merk dat ook om me heen. […] Maar ook bijvoorbeeld in de Arti heb je een bepaalde groep, maar die zijn een soort van collectief, die kennen elkaar 20 jaar, niemand komt erbij. Behalve als je een oude yuppenkunstenaar bent. Dat voel ik wel zo, ja.
10
Musterd en Deurloo toonden met hun onderzoek aan dat er in 2004 drie keer zoveel kunstenaars gevestigd waren in Amsterdam als in Rotterdam. De meerderheid van hen is werkzaam in de performing arts industrie. (2005: 83)
29
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Marte: Er is wel een instelling, die verhuren atelierwoningen, daar heb ik me toentertijd ook voor ingeschreven, dat lijkt me echt te gek. En dan komt er een voorbij en dan staat er; moet minstens 2200 euro per maand verdienen of zo. Dan denk ik echt: oké, hoe? Wie gaat dat doen? Welke kunstenaar verdient zoveel dat hij voor 1200 euro in een huis kan wonen? Binnen de articulatie van ‘verontwaardigd onbegrip’ signaleren de kunstenaars kansen, bijvoorbeeld gecreëerd vanuit de overheid, maar deze blijven buiten hun bereik. ‘Dan denk ik echt, oké, hoe?’, geeft de positie aan van onbegrip, met name daar het voorzieningen betreft die ze allemaal graag zouden willen gebruiken. Ook de netwerkfunctie die Sam beschrijft, ‘het lukt alleen maar als je die of die kent’, onderstreept een positie waarin ze buitengesloten zijn van toegang tot deze voorzieningen omdat ze blijkbaar niet beschikken over het ‘juiste’ netwerk. In hoeverre deze voorzieningen er zijn in eigen buurt, is ook afhankelijk van de veranderende consumptiepatronen van de omwonenden in de omgeving. Eens de buurt als een creatieve wijk gezien wordt, ontstaat het volgende proces. Marte: Kunstenaars maken een buurt aantrekkelijk omdat ze leven in de brouwerij brengen. Ze gaan ergens zitten waar het goedkoop is, antikraak, of in iets dat gesloopt moet worden en maken daar wat van, waardoor het in de ogen van anderen een leuke plek is waar ze naar toe willen. Daarna komen de commerciële mensen, die de huizen kopen en verhuren, en zo wordt het een gewilde buurt onder de mensen. Dus dan gaan de prijzen omhoog, het trekt ook weer mensen aan, die denken: ‘waarom is het daar zo duur? Dan moet het wel een leuke plek zijn om te wonen’. De wijken trekken meer mensen met een hoger inkomen, doordat de woningprijzen omhoog gaan. Deze mensen brengen een ander consumptiepatroon met zich mee waardoor ook de omgeving (cafés, winkels) langzamerhand een ander zwaartepunt krijgt. Door dit proces van gentrification ontstaan er nieuwe initiatieven die geïnitieerd zijn om aan te sluiten bij de nieuwe doelgroep. (Zukin 1995) Marte: In New York zeggen ze: als er een Starbucks komt, dan begint het. In Oost zag ik laatst een ILLY bord hangen. ILLY (een koffiemerk, red.) heeft zijn weg gevonden naar Oost, een luxe artikel. Dat mensen dan dus denken dat er hier markt voor is, dat er mensen zijn die er hun geld aan uit gaan geven. Dan weet je dat een wijk geliefder wordt. Marte woont in Amsterdam‐Oost, waar ze ook haar atelier heeft in het Volkskrantgebouw. 11 Samen met nog een huisgenoot woont ze in een appartement bij het Oosterpark.
11
Dit is één van de broedplaatsen in Amsterdam die kunstenaars en creatieve bedrijven de kans geeft tegen een betaalbare prijs een atelier/werkruimte te huren. Het geheel is opgezet door Bureau Broedplaatsen, een initiatief van Gemeente Amsterdam dat broedplaatsen beheert. Zie: www.bureaubroedplaatsen.amsterdam.nl.
30
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Geïnstalleerd aan de keukentafel vertelt ze over de veranderingen die haar opvallen in haar buurt. Het is het groeiend aantal bakfietsen, de Coffee Company op de Middenweg en het verdwijnen van de kleine Turkse winkel om de hoek die aangeven dat de buurt verandert. Terwijl ze koffie zet licht ze toe hoe ‘het’ begint: ‘In New York zeggen ze: als er een Starbucks komt, dan begint het.’ ‘Het’ duidt in deze op de veranderende sfeer en consumptiepatronen die nieuwe bewoners met zich meebrengen. Marte’s Starbucks voorbeeld sluit nauw aan bij de ervaring van Zukin (1995) die overeenkomstige veranderende consumptiepatronen signaleert in New York. Langzamerhand, zo legt ze uit, veranderen kleine details: ineens beschikt de buurt over een goede koffietent als Starbucks, die de ordinaire zwarte koffie verdrijft. Marte begrijpt ook dat hierin nieuwe mogelijkheden liggen, aangezien het bereiken van tweeverdieners en andere koopkrachtige groepen een lastig proces is. Marte: […] omdat mensen…ze kopen eerder een bank of een tafel dan kunst. Zeker in deze tijd. Dan wordt je al snel van het lijstje afgeschreven, behalve bij mensen die in Bloemendaal wonen of in Den Haag heb je ook zo’n wijk waar een kilometer afstand zit tussen de huizen. Daar zou je je dan op moeten richten. Sam: Ja, het is wel een product dat je verkoopt, maar het is niet zoals een flesje cola dat iedereen wil hebben. De basisbehoeften zijn anders. Ehm, ik heb vroeger wel gedacht dat mijn doelgroep de oude, lezende intellectueel was. Maar nu… Marte stelt daarom dat er nieuwe mogelijkheden ontstaan doordat er meer kapitaalkrachtige mensen komen wonen in Oost. Marte: ‘De atelierroute De Rode Loper komt in Oost, en mijn atelier zit daar ook en is dan ook open. Dus ik dacht; misschien moet ik dat op de een of andere manier samen laten lopen en dan heb je ook weer publiciteit via de website en de krant.’ Op deze manier zet ze haar aanpassingsvermogen in, in de hoop dat meer mensen kennismaken met haar naam en werk. (Lloyd 2002)
Tot slot benoemen alle kunstenaars dat er een sterk onderscheid is tussen
verschillende subculturen in de stad. Elk van hen weet specifieke sociale hangouts te noemen, zoals galeries, kroegen en broedplaatsen, waar kunstenaars binnen een bepaalde kunstvorm zich graag en vaak bevinden. Vervolgens plaatsen ze zichzelf binnen het kader van een van deze groepen of distantiëren ze zichzelf juist hiervan: een vijfde articulatie van ‘individuele positionering’. Rudolph: Je hebt natuurlijk De Zwart enzo, waar alle schrijvers komen, maar dat is dan meer het literaire circuit. En je hebt vast voor de filmmakers en de documentairemakers ook een café. Festina Lente is dan weer meer voor de dichters. Beeldende kunstenaars komen veel in W139, bij openingen, daar komt bijna iedereen wel. Dat is wel de alternatieve scene, niet de Rijksacademie.
31
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Vanya: Ik dacht eerst bijvoorbeeld Slave in de Supperclub op zondagavond, dat dat iets zou zijn waar heel veel kunstenaars op af zouden komen, maar dat is nu echt…’kijk naar mij’, een beetje. Meer zoiets, minder relaxed dan dat het zou kunnen zijn, het mag wel iets meer low‐ profile, iets meer…dat je ook gewoon in je kloffie daarheen kan. Ik vind De Balie ook heel leuk, daar kom ik de laatste tijd wel heel veel, dat is echt een goede plek om werkdingen te bespreken, je kunt er lekker zitten met je laptop. Rick: Die Rietveld‐club bijvoorbeeld, en de krakersgalerie Schijnheilig, daar gaan denk ik net weer andere types heen dan naar zo’n gevestigde kunstgalerie. Ik denk dat er ook gewoon een heel erg internationale, conceptueel georiënteerde club is, daar zitten een hoop van die hippe Rietvelders bij. Daar hoor ik dan weer helemaal niet bij, haha. Eerst dacht Vanya dat het feestje Slave zou haar passen, maar omdat het een ‘kijk naar mij’ atmosfeer bleek te zijn is ze na de derde keer niet meer gegaan. De Balie is een plek die, zo geeft ze aan, meer past bij de sfeer die ze kan waarderen. Ook Rick positioneert zichzelf als een iemand die zich niet begeeft in de hippe sector, door te zeggen dat hij ‘helemaal niet’ hoort bij de ’hippe’ Rietvelders. Deze positie van ‘individuele positionering’ waarin de kunstenaars zichzelf positioneren binnen subculturen als ‘de Rietvelders’ of ‘de krakers’, is een proces van het zoeken naar elementen die hen onderscheiden van anderen. Maar, tegelijkertijd geeft het ook aan hoe ze zoeken naar een subcultuur of een culturele plek waarbij ze een gevoel van aansluiting vinden. 3.2 Het vertoog van de romantische kunstenaar Rudolph: Het klassieke beeld is natuurlijk dat een kunstenaar moet lijden om een goed werk te maken, om het werk heel intens te maken. Terwijl ik denk ik meer een kunstenaar ben die samen wil werken, andere kunstenaars wil ontmoeten, door mijn werk ook. Dat is een heel andere manier van naar kunst kijken, ik denk dat het een achterhaald idee is, van de kunstenaar op zichzelf. Sam: Maar het lijden en zo, en veel lezen, dat hoort erbij. Het is vroeg in de ochtend, Sam sipt aan een ’caffè latte’. Aan een tafeltje in de Coffee Company op het Waterlooplein praat hij schuchter over zijn werk: over hoe hij lijdt tijdens het creëren van een werk en over hoe hij nooit tevreden is met het resultaat. Zijn beste werk moet nog komen, zo lacht hij. Tijdens de interviews reageerden alle kunstenaars anders op de vraag hoe een kunstenaar zich eigenlijk het beste laat omschrijven, en welke veranderingen ze zien in hoe men kunstenaars ziet in het straatbeeld. Een eerste articulatie laat zich omschrijven als ‘het reflexieve‐zelf’, naar het concept van Giddens (1991) die stelt dat identiteit een project van reflectie is waar men constant aan
32
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden werkt. Zo stelt Rudolph eerst dat ‘het een achterhaald idee is, van de kunstenaar op zichzelf’. Hiermee doet hij afstand van de romantische en klassieke aspecten van de kunstenaar, zoals deze lange tijd omschreven zijn. (Bain 2005, Lloyd 2002, Abbing 2002) Maar, vijf minuten later relativeert hij dit door een voorbeeld aan te halen waarin de symboliek van de kunstenaar als een romantische ziel juist extra waarde aan een werk geeft. Hij vertelt over zijn ervaring in het Van Gogh Museum. Rudolph: Dat is zo powerfull. Dus in die zin is er wel iets over te zeggen hoor, voor de geniale kunstenaar die zich opsluit in zijn atelier om te lijden en schildert op doek, dat is krachtig. Dat het beeld krachtig is, en dat je er toch sterke emoties bij krijgt. Een soort klein wonder, dat je aan het schilderij kan zien hoe gek iemand was. Hoewel hij de sterke connotaties van stereotypes erkent, neemt hij er ook afstand van door te zeggen zelf de waarde meer te zoeken in samenwerkingsverbanden. Een vergelijkbaar voorbeeld van de ‘reflexieve‐zelf’ articulatie keert terug in Rick’s verhalen. Zittend op zijn bank toont hij een schilderij van kinderboeken illustrator Jeroen Blok. Hoewel deze illustrator pas begin dertig is en net vijf jaar bezig, heeft hij al meer dan 500 schilderijen gemaakt, vertelt Rick met bewondering in zijn stem. Rick: Ik zag laatst zijn expo in Go Galerie, en toen was ik verkocht. Zoals je ziet, het is heel liefelijk. Maar als je van dichtbij gaat kijken zie je dat er allemaal in gekrast is, best heftig. Hij vertelde ook dat hij, als hij iets maakt, altijd eindigt in zijn onderbroek op de vloer, met allemaal spetters op zich. Prachtig toch! […] Maar hij doet dan ook niets anders dan dit. De klassieke elementen van opsluiting, autonomie en totale overgave aan de kunst klinken hierin door, ook wel een ‘cultureel stereotype’ genoemd. (Bain 2005) Maar, hoewel dit de elementen zijn die Rick’s bewondering ondersteunen, neemt hij zelf direct afstand van dit beeld. Rick: ‘Ik word doodongelukkig van mezelf opsluiten.’ Ook hij erkent hoe krachtig dit beeld is, maar reflecteert via ‘het reflectieve‐zelf’ dat hij niet past in dit beeld. Hij ontkracht het idee dat deze kenmerken ook op hem van toepassing zouden zijn.
Daarnaast heerst er de notie dat de hedendaagse cultuur vraagt om een positie die
meer marketinginzicht vereist: een tweede articulatie van ‘weloverwogen zelfpromotie’. Rudolph: Alles wat nu gebeurt, met blogs en naamsbekendheid, is natuurlijk gebaseerd op een merkachtige insteek, jezelf promoten als merk. Marte: Ik moet dat talent voor 3D gewoon vasthouden, dat niet overboord gooien. Strategisch inzetten haha.
33
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Vanya: Als ik er echt moeite voor zou gaan doen dan zou ik denk ik…veel meer naamsbekendheid online proberen te krijgen zodat er meer mensen naar mijn website gaan, dat er een duidelijke mogelijkheid op de website is om iets te kopen.
Ze worden uitgedaagd om een onderscheidende en individuele merknaam te presenteren. (Bain 2005: 29) Met ‘alles wat er nu gebeurt’, duidt Rudolph dan ook op kunstenaars die zichzelf in de markt zetten, via sociale netwerken als Facebook en via persoonlijke kanalen als blogs. Marte’s commentaar, ‘strategisch inzetten’, sluit aan bij wat Rudolph een ‘merkachtige insteek’ noemt. Marte’s talent is 3D‐ontwerpen maken; het is haar onderscheidende factor. De posities van de kunstenaars tegenover deze veranderingen verschilt, maar kunnen samengevat worden binnen deze articulatie van ‘weloverwogen zelfpromotie’. Alle kunstenaars geven aan dat ze begrijpen dat promotie belangrijker wordt met het oog op ontwikkelingen als de afschaf van de WWIK in 2012 en het ‘overschot’ aan kunstenaars in Amsterdam. Ze tonen begrip voor kunstenaars die zichzelf als merk verkopen, ze plaatsen zichzelf niet buiten deze groep. Wel zetten ze gelijktijdig kanttekeningen bij het begrip dat ze tonen. Rudolph: Talent is schijnbaar niet alleen dat je goed werk maakt, maar ook dat je veel doorzettingsvermogen hebt, jezelf kan promoten. Het is niet alleen maar die kwaliteit dus. Het is duidelijk dat je een strategisch idee moet hebben, lijkt mij. Alleen maar denken dat je door promotie er komt is niet genoeg, maar andersom, alleen maar talent hebben, is ook niet genoeg. En dat wordt natuurlijk steeds evidenter. Sam: Bijvoorbeeld: een Iranese vriend van mij die heeft een lijst met allemaal verschillende festivals en dan kopieert ‘ie gewoon vijftig dvd’s en stuurt ze naar iedereen op. Het is wel mooi dat hij het doet. Ik durf niet…ik durf het wel, als ik iets heel goeds gemaakt heb. Ik ga het niet zomaar sturen. ‘Talent is “schijnbaar” niet alleen dat je goed werkt’, zegt Rudolph. ‘Schijnbaar’ wekt de indruk dat er een verschuiving plaats heeft gevonden waardoor talent hebben niet meer voldoende is om een succesvol kunstenaar te worden, waar dat eerst nog wel voldoende was. Ook Sam schetst een kanttekening bij het idee dat hedendaagse kunstenaars meer acquisitie doen. ‘Ik ga het niet zomaar sturen’ wekt de suggestie dat Sam’s vriend zijn films ‘zomaar’ opstuurt naar alle festivals, wellicht zonder een goede overweging te maken over de kwaliteit van zijn werk. Hierin is het aspect van de weloverwogen beslissingen terug te vinden; Sam zelf zou het enkel doen als hij ‘iets heel goeds gemaakt’ heeft, maar erkent tegelijk dat het ‘mooi’ is wat zijn vriend de acties wel onderneemt.
34
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden 3.3 Het vertoog van de bedreigende commercie In dit vertoog over commercie in de kunstwereld, uit zich een eerste articulatie die zich moeilijk laat vangen in één term, maar zich het beste laat omschrijven als een articulatie van ‘terugkerende wederlegging’. Deze articulatie komt simpelweg neer op kunstenaars die in eerste instantie zeggen niets tegen commerciële opdrachten te hebben, en dit vervolgen met een ‘maar…’. Om te beginnen wordt de afkeer tegen commercie al onderwezen op de kunstacademie, zo stelt Marte. Marte: Ja, op de academie wordt commercie gezien als vies, zeker, je moet vooral gewoon je eigen ding doen. En helemaal niet nadenken of iemand het van je wil kopen, of überhaupt iemand het wil hebben. Ook al zouden ze het gratis krijgen haha. Marte: Ergens is dat ook goed, daarin moet je je uiten of zo. In het eerste jaar zei een leraar: ‘Het maakt niet zoveel uit wat je maakt. Er is altijd wel een publiek voor, maar soms duurt het heel lang voordat je het publiek hebt gevonden’, haha. Marte moet lachen om hoe leraren destijds dachten over ‘je eigen ding’ doen, en schept door deze lach een afstand die zegt dat ze deze mening niet deelt. Toch komt ze hier in de tweede quote op terug; maar, het is ook een goede les en leert geduld te hebben.
In eerste instantie lijkt commercie geen gevaar voor de autonomie van de
kunstenaars. Sam: ‘Kijk, ik vind het kunnen, commercie, ik wil niet zo rebel zijn weet je, er zijn wel dingen in de commerciële wereld waar je dingen kan maken’, en Rudolph stelt: ‘Voor mij ben je ook niet minder kunstenaar als je ook commercieel werkt, dat soort ideeën vind ik onzin’. Met ‘dat soort ideeën’, verwijst Rudolph naar de oudere archetype ideeën omtrent kunstenaars en hun afkeer tegen commercie. (Abbing 2002) Toch blijkt in tweede instantie, als ze uitleggen of ze zelf incidenteel commerciële opdrachten vervaardigen, dat zij er persoonlijk niet de voorkeur aan geven. De articulatie van ‘terugkerende wederlegging’ keert hierin terug: Sam: Commercieel is toch meer een stukje geld verdienen, kijk, het kan zijn dat je bezig bent met een eigen werk, maar dat het uiteindelijk gebruikt wordt om geld mee te verdienen. Dat is commercie. Commercie… als je er over nadenkt, is het gewoon leeg, niks. Rick: Ik had een heel plan in mijn hoofd. Eenmaal klaar vonden ze het verschrikkelijk, haha. Ik heb een deel nog veranderd en de rest aan iemand anders gegeven. Dat was de eerste keer dat ik in opdracht iets gemaakt heb, maar dat moet toch via, via gaan. Ik zou dat best nog een keer willen doen, maar makkelijk is het niet. Dan moet je je eerst aanmelden en dan word je het vaak niet eens.
35
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Vanya: […] ik heb eigenlijk weinig commerciële dingen gedaan, en heb daar ook niet zo de behoefte aan. Ik ben bang dat je dan iets kapot maakt, omdat je iets wat je leuk vindt gaat combineren met geld verdienen en dan voelt het misschien als werk of zo. Iets meer als werk dan als een uit de hand gelopen hobby. Hun positie tegenover commercie bevat frictie: ze willen er niet tegen zijn, maar lijken er uiteindelijk toch een negatieve kijk op te hebben. Het feit dat ze liever enkel autonoom werk maken, laat zich logisch uitleggen: ze willen de vrije hand hebben om datgene te maken dat ze zelf mooi vinden en liever geen compromis sluiten. Sam: ‘Ik wil gewoon iets maken waar mensen naar kunnen kijken en van kunnen genieten, en dat ze weglopen als ze het niets vinden.’ Bij het werken in opdracht is ‘gewoon’ iets maken meestal niet aan de orde, aangezien er eisen worden gesteld aan de kunstenaar. Deze heeft niet meer de volledige autonomie. Hieruit volgt een authenticiteitconflict met mensen die wel op deze manier werken. Dit demonstreert Sam door een subgroep te noemen uit de Amsterdamse kunst‐ en uitgaansscene, die hij kent uit de tijd dat hij bij de club Bitterzoet werkte. Sam: Daar heb je allemaal van die zogenaamde artiesten, zeg maar, die allemaal ‘artiest’ zijn maar tegelijkertijd zijn ze ook allemaal dj’s, ontwerpers, ze organiseren feesten en dan horen ze allemaal bij de Patta groep, van die schoenen. Tegelijkertijd doen ze allemaal zo alternatief, maar ze verdienen wel allemaal 2 á 3 duizend euro per maand, weet je wat ik bedoel. Ik bedoel, het is allemaal; het klopt wel. Het is prima dat ze dat zo doen, maar dan kan je niet zeggen dat het heel oprecht en underground is. Het is dus wel heel commercieel allemaal uiteindelijk. ‘Het klopt wel’, zegt Sam, maar een gevolg van het feit dat deze groep zichzelf kan bedruipen, is dat ze ongeloofwaardig zijn als authentieke artiesten en kunstenaars; het zijn ‘zogenaamde’ artiesten die zichzelf ‘artiest’ noemen. Door op deze wijze naar hen te verwijzen, creëert hij een afstand tussen zichzelf en hen: het feit dat ze zich kunstenaars noemen maar zoveel verdienen is niet authentiek. (Jones et. al. 2005) Zijn eerste mening, dat hij geen rebel wil zijn en niets tegen commercie heeft, lijkt af te wijken van zijn latere mening, dat commercieel ‘niets’ is en dat artiesten zoals de jongens uit de Bitterzoetgroep de naam ‘artiest’ onwaardig zijn. Een verklaring is dat hij eerst lijkt te willen voldoen aan het maatschappelijk gewaardeerde beeld van ruimdenkendheid, om uiteindelijk toch terug te keren bij het archetype idee van een kunstenaar met afkeer van commerciële praktijken. Belangrijk bij het concept van authenticiteit is dat het gaat om een claim die een persoon maakt van iemand of van iets. Deze claim of performance kan geaccepteerd of afgewezen worden. (Gosling et. al. 2007) Sam wijst in deze hun claim als kunstenaar af, maar bevestigt hiermee indirect dat hij anders is en de claim als kunstenaar wel mag maken.
36
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Opvallend is dat behalve Marte, niemand aangeeft enkel van de kunst te willen leven. Vanya: Ik hoef niet alleen maar fotograaf te zijn. Ik probeer het vooral in mijn vrije tijd te doen. Rick: Ik hoef niet rond te komen van mijn kunst, ik denk ook niet dat je dat moet willen. Rudolph: Wat mij betreft kan je beter gewoon een baantje nemen en je kunst vrij houden en autonoom. Die plekken gewoon pakken als je er zin in hebt, of die ruimte. Zonder dat je afhankelijk bent van of iedereen je werk nou wil hebben of zo, weet je wel. Maar ik ben me ervan bewust dat dat een radicalere positie is, maar daar heb ik wel voor gekozen.
Wat Rick aangeeft, ‘ik denk ook niet dat je dat moet willen’, lijkt op naar een articulatie die Taylor en Littleton ook opmerkten tijdens hun onderzoek naar de creatieve identiteiten van kunstenaars. Zij noemen deze houding van kunstenaars ten opzichte van het volledig rondkomen van kunst ‘sensible and responsible’. (2008: 12) Hiermee doelen ze op het verantwoordelijkheidsgevoel dat de kunstenaars hebben ten opzichte van de realiteit, namelijk dat het moeizaam is om rond te komen van kunst. Waar zij verantwoordelijkheid noemen, lijkt deze tweede articulatie er eerder een van ‘maatschappelijk conformisme’. Ze conformeren zich zo aan de veel geuite kritiek dat óók kunstenaars moeten werken en niet enkel subsidies kunnen vangen. Slechts een van hen, Marte, zegt zichzelf één jaar de kans te geven een leven op te bouwen waarin ze kan teren op het inkomen uit haar werk en opdrachten. Marte: ‘Dus het is wel de bedoeling dat ik het aankomende halfjaar heel hard opdrachten ga binnen halen. Want ze hebben gezegd; ga er maar vanuit dat het (de WWIK, red.) stopt, dan kan het alleen maar meevallen.’ Ook hierin keert conformisme terug; als het haar niet binnen een jaar lukt, dan moet ze van zichzelf iets anders gaan doen en ‘echt’ werk zoeken. 3.4 Het vertoog over actieve zelfpromotie Sam: Kijk, weet je, het is heel raar want ik geloof niet in het idee van bruine caféachtige kunstenaars die in het café zitten met een sigaretje en rode wijn en mooie dingen bespreken waar dan niks van uitkomt. Het is een beetje het beeld dat heerst. Gewoon, in West‐Europa en voornamelijk in Nederland. Het is gericht op resultaat, geheel op resultaat en presentatie. Als kunstenaar moet je jezelf gewoon heel goed presenteren. Jezelf verkopen en dan ben je gewoon binnen, dan ben je de man, heb je erkenning.
37
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Uit het vertoog over zelfpromotie, zowel in het contact met galeries als in het opzetten van online mogelijkheden (blogs, websites, sociale netwerken), blijkt dat de kunstenaars actief zoeken naar wegen om de buitenwereld kennis met hen te laten maken. De kunstenaars reflecteren op het beeld dat over hun heerst in de buitenwereld en maken afwegingen over hoe met dit beeld om te gaan. Sam, een rustige jongen die zelf meteen aangeeft dat het verkopen van zichzelf en zijn werk hem slecht afgaat, signaleert dat zelfpromotie een belangrijk onderdeel is van het verwerven van naamsbekendheid: ‘dan ben je gewoon binnen, dan ben je de man, heb je erkenning.’ Maar, wat zijn de juiste en succesvolle manieren om artistiek talent te promoten? Rudolph: Kijk, er zijn, gewoon, als je echt in het grote circuit wil komen, dan kom je in het galeriecircuit. En daar wordt je voor gevraagd. Je kan wel met je mapje langsgaan, maar de echt goede galeries… Rick: Als je ergens wil exposeren, dan is niet de juiste manier om met je map onder je arm een galerie binnen te stappen. Volgens hen werkt ‘met een mapje langsgaan’ niet meer. Met ‘Je kan wel met je mapje langsgaan maar de echt goede galeries…’ maakt Rudolph een koppeling tussen galeries en ‘echt goede’ galeries, waarbij de kans nog kleiner is om op deze manier naar binnen te komen. Hun uitspraken wekken de indruk dat galeries niet het beste kanaal zijn om een publiek te vergaren. Eerder, zo zou ik willen stellen, opent zich een vertoog over online wegen die de kunstenaars bewandelen, die in eerste instantie niet via een galerie lopen maar uiteindelijk wel kunnen resulteren in een fysieke expositie of ander werk. Een voorbeeld van iemand die veelvuldig gebruik maakt van de online mogelijkheden is Vanya, een beginnende fotografe. Onze ontmoeting vindt plaats in Canvas op de zevende, het café van het Volkskrantgebouw. Het is nog vroeg en het koffiezetapparaat staat nog op te warmen. Bij Vanya’s binnenkomst valt meteen haar tas op, een formaat waarin precies een of twee camera’s passen; zonder gaat ze de deur meestal niet uit, zo ook vandaag niet. Sinds het begin, zo vertelt ze tijdens het interview, heeft ze veel gebruik gemaakt van media om online aandacht te vergaren. Vanya: Ik vind het heel erg fijn om een website te hebben, omdat het iets is waar je echt je werk kan laten zien, en Facebook is er meer om anderen up to date te houden en updates te laten zien. Ik denk dat het wel belangrijk is, want als ik mensen tegenkom dan vragen ze er altijd naar. Van: ‘Ik zag foto’s die je gepost heb op Facebook, heel leuk.’ Maar dan weten ze wel dat je bezig bent. Want als je ineens van de rader bent…ja, behalve als je bezig bent met een heel groot project, want anders denken mensen toch dat je er niet geconcentreerd mee bezig bent.
38
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Marte: Weet je wat het is: voor mij hoort het erbij. Zo had ik er gister ook een gesprek met mijn vader over. Ja, zei hij, eigenlijk moet ik dat ook doen, maar het lijkt me zo veel gedoe. Ja, zei ik toen, dat is het ook, het kost heel veel tijd. Je kunt niet een maand lang niets erop zetten want, nou ja, wat ben je dan? En daar moet je wel heel goed over nadenken.
Om mee te tellen in de hiërarchie van de kunstwereld en voor de mensen die haar volgen op sociale netwerken (zogenaamde ‘followers’ genoemd), moet er volgens Vanya en Marte een aspect van continuïteit zitten in hun online performance. Off radar zijn draagt niet bij aan de expressive coherence, zoals Goffman deze beschrijft (1959) of aan het continue life narrative van Giddens. (1991) In hoeverre een identiteit als coherent overkomt heeft te maken met de logische continuïteit van daden en woorden. (Ibidem) ‘Anders denken mensen toch’, geeft aan dat Vanya weloverwogen nadenkt over hoe de buitenwereld, haar publiek op haar website of Facebook, haar ziet. Diezelfde overweging keert terug bij Marte, ‘Wat ben je dan?’ In deze eerste articulatie van ‘bewuste identiteitsconstructie’ redeneren Marte en Vanya niet zozeer vanuit zichzelf, maar eerder vanuit de buitenwereld. Ze handelen om te voldoen aan het beeld dat volgens hen heerst in de buitenwereld en dat Sam eerder ook al schetste; artiesten moeten zichzelf verkopen, dan pas is er sprake van erkenning van het talent. Sam: Maar ehm, Ik vind dat kunstenaars ook niets moeten kunnen maken. Je moet ook gewoon een tijd niets kunnen maken en stil kunnen staan. Je hoeft niet steeds te maken, zo zie ik het. Maar wat je anders creëert is die hele… dan ga je mee met het volk. Hoewel Sam ook toegeeft dat zelfpromotie een belangrijk aspect is van de hedendaagse kunstenaar, toont zijn positie ook een andere kant. ‘Dan ga je mee met het volk’ schetst een negatief beeld van ‘het volk’ en geeft aan dat kunstenaars zoals Sam die behoren tot de creatieve klasse, hierboven staan. Zo vindt er een proces van uitsluiting plaats waarin hij een helder onderscheid maakt tussen de creatieve klasse (mensen die niet per se een hoge opleiding hebben genoten maar creatief zijn en innovatieve ideeën hebben) en zij die hier niet toe behoren. (Florida 2002) Hoewel zijn mening verschilt van Vanya en Marte, uit ook hij de ‘bewuste identiteitsconstructie’ articulatie: Sam kiest er bewust voor om niet constant online te zijn en wil zich zo onderscheiden. Dat kunstenaars beschikken over een Facebookpagina en een persoonlijke website ligt in het patroon der verwachting. Zoals Pariser het beschrijft: ‘Contemporary artists have embraced the Web, creating websites as a natural extension of their artistic output.’ (Pariser geciteerd in Lloyd 2002: 527)
39
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Marte: Je moet een website hebben, anders besta je niet meer in deze wereld. Dat is gewoon echt zo, haha. Je moet zorgen dat je opvalt, je moet laten weten dat je er bent en toch een commerciële inslag hebben. Je kunt wel verstopt in je atelier of waar dan ook gaan zitten, maar als je niet… je moet een tentoonstellingsruimte hebben en mensen die je werk tof vinden. En je moet iemand vinden die dat voor jou gaat doen, of je moet het zelf doen. Maar het kost heel veel energie en je eigen werk laten zien is altijd…alsof je bloot voor die mensen staat, zo voelt het ook. Maar, je moet zorgen dat mensen weten dat je er bent, want anders vinden ze je niet, want ze gaan je sowieso niet zoeken. Beschikken over een website ‘moet’ om bestaansrecht te hebben. Ook hierin is de reflectie op de buitenwereld terug te vinden: het is immers de buitenwereld die bestaansrecht toekent. Wat Marte stelt, dat de galeriehouders en kunstcritici zelf ‘je sowieso niet gaan zoeken’ lijkt een realistische reden om veel tijd en energie te steken in online zelfpromotie. (McRobbie 2002) Om zich staande te houden in deze, moeten kunstenaars nieuwe wegen bewandelen in deze economie, ook als dit betekent werken aan vier projecten tegelijkertijd. (Ibidem: 519) Acquisitie doen is daarom een ijkpunt tijdens het creëren van naamsbekendheid. Zoals McRobbie de groei van het aantal freelancers en kunstenaars binnen de culturele sector visualiseert: ‘There is more and more culture, more visual work, more novels being published, more music being produced, more magazines being launched.’ (Ibidem: 525) Vanuit dit besef ontstaat een tweede articulatie, een van ‘reflexief netwerken’. Vanya: Ik heb de Beeld hoofdredacteur van OOR benaderd via Facebook om in de jury te zitten van de bandfotografie wedstrijd die ik aan het organiseren ben. Dat is gewoon heel handig. Marte: Ik had laatst ook weer: zag ik via een vriendinnetje van me Trendland, een vrij groot New York’s blog over kunst, cultuur en het zag er leuk uit. Het was een simpel format; dat je een foto kon uploaden met een tekstje, dus ik dacht: nou ja, dan doe ik dat maar even. Drie dagen later stond het op de website. Dat is heel snel, ja. En vervolgens krijg ik weer een mailtje van een tijdschrift uit Barcelona, van: we hebben je foto’s gezien, en we willen ze graag plaatsen in ons magazine. Bovenstaande voorbeelden bieden zicht op hoe Marte en Vanya te werk gaan: door online projecten te promoten, eigen initiatief te tonen en hun naam te verspreiden bij toonaangevende mensen en magazines, hopen ze hun loopbaan te versnellen. Maar, dit zijn strategische stappen die hopelijk werk opleveren in de toekomst. ‘Want, zo voegt Marte toe, je verdient er geen reet mee, daar ga je weer, maar dat soort dingen moet je doen’. ‘Dat soort dingen’ slaat in deze context op netwerken, iets wat ‘moet’. Hierin uit zich de articulatie van ‘reflexief netwerken’; zowel een reflectie op wat de buitenwereld van haar verwacht, als op zichzelf en op de manier waarop ze acties onderneemt.
40
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden 3.5 Het vertoog over Facebook als strategisch medium Uit de interviews blijkt dat er verschillende strategische functies worden toegekend aan Facebook. Simpelweg zijn deze positioneren binnen vier categorieën: een netwerkfunctie, een promotiefunctie, een indicator voor een subcultuur en een organisatorische/ feedbackfunctie. Deze functies overlappen elkaar en zijn niet los van elkaar te zien omdat één handeling soms meerdere functies beslaat. Marte: Inmiddels heb ik 330 vrienden of zo, nou, echt niet dat die mensen allemaal mijn vrienden zijn. Sommige ken ik helemaal niet, en nu wordt het steeds meer een strategisch ding voor mij. Bijvoorbeeld dat ik iemand zie en die is dan van Cultuur en Ondernemen, dat is een organisatie. Even kijken wat er gebeurt als ik hem een vriendschapsverzoek stuur. En die ken ik dan wel. Vanya: Het zijn vaak ook mensen waarvan ik denk: die doen interessante dingen en wie weet kom ik ze nog wel een keer tegen ergens, en wie weet kunnen we iets voor elkaar betekenen. Dat is echt meer dan de helft van mijn Facebookvrienden. En gewoon mensen die ik interessant vind en dat ik wil volgen wat ze doen. Facebook heeft in deze een netwerkfunctie: zij kunnen hun Facebookvrienden in de gaten houden en zij hen. Vanya refereert hierin ook naar haar offline netwerk: ‘Wie weet kom ik ze nog wel een keer tegen ergens.’ Dit is onderdeel van het informele netwerken dat een karakteristiek element is van de jonge generatie in de culturele sector. (McRobbie 2002: 519) Het onderhouden van publieke relaties en het actief inzetten van zelfpromotie vallen hier ook onder. Juist omdat Marte en Vanya beide aangeven belangrijke mensen die werkzaam zijn in de culturele sector toe te voegen, geven ze hun Facebookprofiel bewust vorm. Zo geeft Marte aan vooral onderwerpen te plaatsen die een creatieve inhoud hebben, zoals muziekvideo’s of links naar andere kunstenaars; een eerste articulatie van ‘identiteitbeheersing’. Marte: Toen ben ik bewust gestopt met het posten van party‐ en feestfoto’s. Toen heb ik ook veel foto’s waarin mensen me getagt hadden, untagged. Al die mensen die mij niet echt kennen, met wie ik misschien nog iets wil: als zij die foto’s zien, no way dat ze dan ooit nog iets met me willen. Bijvoorbeeld: laatst in Paradiso. We hadden redelijk veel gedronken en Jens had op een gegeven moment zijn broek naar beneden getrokken en Björn staat zo op zijn bil te slaan, maar ik sta de andere kant op te kijken, en ik had het ook echt niet gezien. Vanya: Ik untag mezelf heel vaak op foto’s haha. […] Maar de foto’s zelf…wel dat ik erachter kwam dat er een heel dikke spelfout in zat, zoiets. Dan snel verwijderen, meteen nadat je op enter hebt gedrukt, snel verwijderen en dan copy‐paste, en dan weer hetzelfde er opnieuw meteen opzetten, haha.
41
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Naar het idee van Gosling et. al., die omschrijven hoe mensen identityclaims maken online, is dit een voorbeeld van imagocreatie. (2007) Door bepaalde elementen van hun identiteit weg te laten en andere aspecten juist te benadrukken, zoals interesse in kunst, trachten Marte en Vanya een verhaal te vertellen over hun persoonlijkheid. Hieruit komt voort dat het creëren van dit imago drieledig is: het bestaat uit het weglaten van informatie, het weghalen van informatie (het untaggen van foto’s, etc.) en het expres plaatsen van informatie (eigen werk, etc.) Deze elementen vormen de claims die ze maken op hun identiteit: zowel de functie van subcultuur indicator komt hierin naar voren, als Facebook als een platform voor promotie (de promotiefunctie). Sam: Ik post bijna nooit eigen werk. Maar kijk, toen dat in Iran was, met al demonstraties en zo, toen heb ik wel een paar van die posterachtige dingen gemaakt en die gepost op Facebook. Want ik dacht van: ik wilde wel gewoon meedoen met een bepaalde stroom, die beweging of zo die ontstaat, maar dan wel met mijn werk. Want ik heb het gemaakt, maar meer met het idee van; ja, ik ga ook meedoen, maar op mijn manier zeg maar. Sam’s overweging om op Facebook een eigen poster te posten over de situatie in Iran, kwam voort uit zijn wil op zijn eigen manier bij te dragen aan de discussie. Sam is Iraniër en verwerkt zijn afkomst vaak in zijn werk. Sam: ‘Wat ik doe, wat ik maak is geïnspireerd op het idee van de migrant, immigratie, het asielbeleid en hoe mensen zich bewegen.’ Hierin licht het concept van autonomie en individualiteit ten grondslag. Facebook dient zich bij uitstek, zo beweren Zhao et. al. om bepaalde smaakuitingen en interessegebieden te laten zien. (2008) In dit voorbeeld maakt Sam helder hoe hij autonoom wil zijn in wat hij post, bekend als een van de oudste eigenschappen van de kunstenaar, terwijl hij gelijktijdig laat zien wat zijn interessegebied is. Zo zet Sam Facebook in om te laten zien dat hij hoort bij de Iraniërs die in opstand komen, een voorbeeld van een uiting van de subcultuurfunctie. Elementen op Facebook als politieke voorkeur, interessegebieden als favoriete films/boeken/bandjes en evenementen waar iemand heen gaat, vormen de basis van waaruit mensen analyseren of ze tot dezelfde doelgroep of subcultuur behoren. (Liu 2007) Ook het aantal gezamenlijke vrienden en sociale relaties is van belang, zoals Vanya uitvond toen ze een keer een fotograaf via Facebook benaderde met de vraag of ze hem een keer mocht assisteren. Factoren als het aantal gezamenlijke vrienden en gezamenlijke events, zoals een expositieopening, een specifieke clubavond of een festival, werken volgens Vanya als een filter waardoor snel bekeken kan worden of mensen in elkaars kringen verkeren.
42
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Vanya: En ook als je mijn profiel ziet, dan ehm, heb ik ook wel het idee dat hij (de fotograaf, red.) dan iets makkelijker ziet van; o ja, dat je dan ook die mensen kent, en je bent ook vrienden met die. Oké, dat zit wel goed, kom maar langs. En ook dat je dan mijn foto’s ziet misschien en dat je dan toch een beetje in dezelfde scene zit. […] Ik denk dat het toch belangrijk is, dat je in een bepaalde scene zit. Dit is wederom een voorbeeld van de subcultuurfunctie die Facebook kan vervullen. Het voorbeeld van Vanya biedt een concreet beeld van hoe de afstand tot elkaar kleiner wordt naar mate mensen op Facebook zien dat ze in dezelfde kringen verkeren. Een andere functie die Facebook vervult, zo blijkt uit de interviews, is een netwerkfunctie en een promotiefunctie. Zo is er de mogelijkheid een event aan te maken, een event bij te wonen of een event te delen. Zo kan een grotere doelgroep worden benaderd voor bijvoorbeeld eigen exposities; dit is zowel promotie voor eigen werk als een netwerkmogelijkheid. Een van de kunstenaars die zich erg enthousiast uitlaat over deze mogelijkheid is Rick. Één dag na het interview ontvang ik direct een uitnodiging op Facebook, met een aankondiging van zijn expositieopening binnenkort. Hij heeft er een Facebook‐event voor aangemaakt. Lachend vertelt hij dat zijn vrienden altijd komen, ‘voor het gratis bier en om mij te supporten natuurlijk’ en dat Facebook hét communicatiemiddel is om een groter publiek en culturele instellingen te bereiken. Rick’s gebruik illustreert zo een tweede articulatie van ‘verantwoorde expliciete zelfpromotie’. Rick: Ik gebruik Facebook extreem veel. Ik maak events aan op het moment dat ik een expo heb en dan nodig ik iedereen uit. Het werkt min of meer. [...] Laten we zeggen: ik heb ongeveer 200 mensen uitgenodigd voor mijn expo, 20 zeggen dat ze komen en 30 dat ze misschien komen. Zoiets. Uiteindelijk waren er 25 man of zo, dat is redelijk. Mijn vrienden horen dat wel via Facebook, en die delen dan het event op hun eigen pagina en nodigen zelf weer mensen uit. En op die manier gaat de naamsbekendheid zeker omhoog. En vroeg of laat komen ze dan toch op mijn website en daar zal toch een keer iemand zo gefascineerd zijn dat ‘ie me belt. Rick: Ik heb heel veel culturele instellingen, 60 of 70 of zo. Want de grap is daarvan; dan krijg je een update over waar ze mee bezig zijn. Dat is een lekkere reminder. Ik klik het aan en ik zie het meteen. Vroeger ging ik naar veel minder expo’s maar nu zie ik gewoon wat er is. Sommige weekenden heb ik vier of vijf openingen. Deze twee voorbeelden illustreren hoe de eventfunctie tweeledig werkt. In beide elementen is een actieve houding te herkennen: Rick gebruikt expres de eventfunctie om zowel te netwerken met galeriehouders via Facebook, als mensen te herinneren aan zijn expositie. Zijn hoop is dat zijn zelfpromotie de betrokkenheid van kunstliefhebbers bij zijn werk stimuleert. (Smith 2009)
43
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Rudolph’s visie op Facebook demonstreert hoe Facebook ook een organisatorische/ feedbackfunctie kan vervullen, waarbij het publiek ook actiever betrokken raakt bij kunst als een participerend evenement. Rudolph is onderdeel van NAT, een kunstenaarscollectief dat op Facebook een privé homepage heeft gemaakt vanuit waar ze elkaar links sturen, ideeën uitwisselen, maar ook hun projecten opzetten. NAT bevindt zich nu in het beginstadium, maar het streven is dat er, naast de privépagina, ook een openbare pagina komt voor hun Facebookvrienden. Rudolph: ‘Het is een groep van ongeveer twaalf kunstenaars, met een harde kern van vier. Het idee is in Berlijn ontstaan omdat daar zoveel kunst in de openbare ruimte is die gewoon ontstaat.’ Omdat NAT werkt met flashmobs is Facebook een ideale manier om hun doelgroep te mobiliseren. 12 Rudolph’s houding tegenover nieuwe media laat zien hoe hij het inzet als strategisch middel voor samenwerking en dialoog met het publiek; tegen het exploiteren van individualiteit zet hij zich juist af. De derde articulatie binnen dit vertoog laat zich daarom het beste omschrijven als ‘reflexief dialogisch samenwerken’. Rudolph: ‘Soms is het juist goed als mensen gewoon voelen dat er iets aan de hand is, dat er iets gebeurt. Dat ze dan op zoek gaan.’ Zijn houding laat zich kenmerken door een reflecterende visie; ‘Ik weet dat het een radicaal idee is, maar zo zie ik het’. Hiermee positioneert hij zichzelf als een non‐mainstream denker die ‘reflexief dialogisch samenwerken’ de belangrijkste functie van Facebook vindt en het medium ook zo inzet. Wat NAT vooral een interessant fenomeen maakt, zo concludeer ik na de reacties op NAT van de overige respondenten, is dat het Facebook op een andere manier gebruikt en kunstenaars de mogelijkheid biedt elkaar online te adviseren en samen te werken. Enthousiast legt Rudolph uit wat hun eerste projectidee inhoudt. Rudolph: Dichters hebben gedichten geschreven, we hebben nu een paar duizend lijstjes en die gedichten komen in die lijstjes en die gaan met iedereen mee, en die kan je ophangen waar je wil. En dan kan je later op de website intekenen waar je hem hebt opgehangen. Het idee is dat je op Facebook een flashmobachtig idee krijgt. Stel, je hebt een busje dat laad je helemaal vol met kunstobjecten, je gaat hier naar de Noordermarkt toe en je laadt al die kunstobjecten uit. Dan heb je gewoon een expositie in de openbare ruimte, als de politie dan komt dan laad je alles gewoon weer in. En op Facebook wordt dan aangegeven waar het plaatsvindt en wanneer. Rudolph benadrukt dat de functies van Facebook hem in staat stelt de samenwerking te intensiveren. ‘Wat er ook gebeurt, is dat er veel links worden gedeeld: ken je dit, ken je dat?’ De functies van Facebook maken het medium daarom uitermate geschikt voor
12
Een flashmob vindt plaats waar een groep mensen plotseling samenkomt op een openbare plek, bijvoorbeeld op een plein. Ze doen dan iets ongebruikelijks, hierna valt de groep uiteen. Flashmobs worden vooral georganiseerd en gecommuniceerd via sociale netwerken als Facebook en Twitter.
44
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden kunstenaarscollectieven en samenwerkingsprojecten. (Smith 2009) De tijdelijkheid die Facebook bezit als medium is wat het volgens Rudolph een geschikt medium maakt voor flashmobs. Rudolph: ‘Wij willen juist uit het museum, en dat is geen nieuw idee hoor, dat is al van de jaren ’60 en ’70, toen is dat al ontwikkeld door de hippies en andere conceptuele kunstenaars.’ Ook hierin positioneert hij het ‘reflexief dialogisch samenwerken’: hij reflecteert op het idee dat de groep heeft en gaat de dialoog hierover aan met de andere NAT‐leden. Daarnaast maakt de NAT‐werkwijze het netwerken met galeries minder van belang: doordat ze zelf hun expositieruimte creëren en ‘uit het museum gaan’, houden ze meer controle over hun exposure. (Ibidem) Van alle geïnterviewde kunstenaars is enkel Rudolph lid van een creatieve groep op Facebook. Bij navraag bij andere kunstenaars bleek er vraag naar te zijn, aangezien ze feedback van andere makers missen. Vanya: Ja, want ik mis dat wel. Zeker voor mensen zoals ik die niet echt een kunstopleiding gedaan hebben, ik zou het alleen maar relaxed vinden als je het een beetje over elkaars werk kan hebben, want ik krijg nooit echt opbouwende kritiek of zo. Ook niet van andere fotografen, ik geef dan wel mijn website door maar dan...Dat je daar niets meer op hoort, dat ze wel gekeken hebben maar dat ze gewoon…. Nee, ik zou op zich wel een clubje willen beginnen met allemaal kunstenaars en fotografen. Marte: Dat lijkt me superleuk, ik houd ervan dat je een soort estafetteding maakt. En dat je kunt kijken wat daarbij past. Ja, eigenlijk is het wel een heel goed idee, want mensen die dat op zo’n pagina doen willen dat ook echt, in plaats van dat ik ongevraagd in de klas commentaar ga geven op hun werk. ‘Zeker voor mensen die geen kunstopleiding gedaan hebben’, zoals Vanya zegt, impliceert dat deze mensen het harder nodig hebben dan afgestudeerde kunststudenten om feedback te krijgen, bij een gebrek aan basiskennis. Een aspect van onzekerheid over haar eigen werk lijkt hieraan ten grondslag te liggen, vandaar dat ze graag ‘opbouwende kritiek’ van collega‐ kunstenaars ontvangt. Conform de meningen van Bain (2005), McRobbie (2002) en Lloyd (2002) is actieve (online) zelfpromotie een redelijk recente ontwikkeling onder kunstenaars, die zowel zijn weerslag heeft op de structuur van de cultuureconomie (meer freelancers, andere netwerkmogelijkheden, informeler) als op de werkwijze van de kunstenaar (individueler en multidisciplinair). Een praktijkvoorbeeld uit het dynamische leven van Marte illustreert hoe deze werkwijze eruit ziet. Zittend aan haar keukentafel vertelt Marte welke nieuwe projecten ze aan het opstarten is. Tijdens het anderhalf uur dat het interview duurt komen er drie á vier projecten aan bod, waarvoor ze allemaal actief acquisitie doet; het
45
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden commerciële project Ludduvuddu 13 promoot ze op haar persoonlijke Facebookpagina, net als haar eigen afstudeerwerk dat momenteel in twee kunstmagazines verschijnt. Ze is een ander project aan het opzetten met een vriendin die ook kunstenaar is, hiervoor loopt een subsidieaanvraag en benadert ze culturele instellingen online. Ook toont ze op haar Facebook en website haar experimentele vrije werk, om mensen te tonen waar ze zoal mee bezig is.
Uiteindelijk keert telkens terug dat Facebook voor elk van hen hoofdzakelijk een
middel is, geen doel. Deze vierde articulatie van ‘doelbewuste authenticiteit’ is daarom te herkennen bij alle kunstenaars; niemand zegt Facebook veel te gebruiken voor persoonlijke doeleinden en elk willen ze hun authenticiteit als kunstenaar benadrukken. Alle vijf erkennen ze dat er verwacht wordt van de kunstenaar als moderne ondernemer, dat hij zich actief opstelt en stappen onderneemt om zichzelf bekend te maken bij het publiek. In de ‘doelbewuste authenticiteit’ articulatie nemen ze ook in overweging hoe het publiek over hen denkt. Het bijhouden van deze online werkzaamheden is een tijdrovende bezigheid. Elk reflecteren ze continu op hun kunstenaarschap: is het de tijd waard en komt het hun imago als kunstenaar ten goede? 3.6 Het vertoog over informeel netwerken in creatief Amsterdam ‘Even je snoet laten zien’, zoals Rick het uitdrukt. Het is de manier om te netwerken met galeriehouders. Belangwekkend hierbij is de connectie tussen Facebook, waarop ook veel Amsterdamse galeries en musea aangesloten zijn, en de plekken en situaties waarin kunstenaars deze instellingen treffen in het dagelijkse leven. In dit vertoog, zo beargumenteer ik, nemen de kunstenaars een eerste positie in die zich laat kenmerken door ‘strategische communicatie’. Rick: En dan laat je overal even je snoet zien. Dat helpt bij netwerken, ik vind dat heel leuk. Dat heeft als voordeel; als je ergens wil exposeren, dan is niet de juiste manier om met je map onder je arm een galerie binnen te stappen. Je moet gewoon een beetje praten, je kunt het hebben over de kunst die er al is, dat vinden galeriehouders ook leuk want daar zijn ze voor. Het is hun beroep. En dan zeg je: ’By the way, ik ben ook kunstenaar, hier heb je mijn kaartje en kijk eens een keertje. Ik kom volgende keer nog wel eens langs, en wie weet kunnen we het erover hebben.’ Marte: Door naar portfolio‐avonden te gaan in Pakhuis de Zwijger, en Creative Amsterdam, die hadden ook een openstudio‐avond en dan was het de bedoeling dat je langs bureaus 13
Ludduvuddu is een platform dat op creatieve wijze eerste hulp biedt bij liefdesverdriet. Zie: www.ludduvuddu.com.
46
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden ging. Daar kreeg ik later bericht van; het is niet de bedoeling dat je naar Pakhuis de Zwijger gaat, maar dat je zelf langs de bureaus gaat, met je portfolio. Toen dacht ik; o nee, dat durf ik niet. Maar ik had al mijn gegevens al gegeven: mijn telefoonnummer, naam, website, dus als ik niet ga dan weten al die bedrijven voor altijd dat die Marte Haverkamp niet is komen opdagen bij een gesprek. En uiteindelijk was het heel leuk. Mede doordat Marte reflecteerde op was de organisatie van haar zou denken, ‘dan weten al die bedrijven voor altijd dat die Marte Haverkamp niet is komen opdagen’, was deze netwerkbijeenkomst een succes. De articulatie van ‘strategische communicatie’ die Rick en Marte kenmerkt sluit aan bij de nieuwe generatie kunstenaars die Bain (2005) omschrijft aan de hand van kenmerken als experimenteel, innovatief en communicatief. Ook Abbing signaleert dat het in het voordeel van jonge kunstenaars werkt als ze contact zoeken met galeriehouders of experts. Naar zijn idee is het nodig voor kunstenaars om feedback te ontvangen op hun werk, zodat ze niet in een waan van succes blijven leven. Want, zo stelt hij, het zijn juist deze open portfoliodagen waar galeries iemand kunnen adviseren of het zin heeft de roeping als kunstenaar na te streven. (2002: 119) De portfolioavond in Pakhuis de Zwijger is een voorbeeld van een Facebook‐event waar veel jonge kunstenaars (ontwerpers, fotografen, beeldende kunstenaars) uit de Amsterdamse kunstscene naar toe gaan om feedback te krijgen van professionals. Daarnaast biedt het evenement een uitstekende netwerkfunctie, zo illustreert Marte. Marte: Die vrouw van de portfolio‐avond in Pakhuis de Zwijger stuurde een mailtje over hoe we het hadden gevonden. Al die mailtjes waren in het Engels, maar ik wou graag in het Nederlands antwoorden, want dan kon ik beter een verhaal vertellen. Dus ik ging haar even googelen en toen zag ik dat ze gewoon Nederlands was, en dat ze een heel leuk bedrijf had. Dus ik had een mailtje gestuurd van: ik heb je even opgezocht en ik zag dat je met een heel leuk bedrijf bezig bent, ik ben benieuwd wat daar verder van terecht komt. En niet om te slijmen, ik vond het ook echt leuk. Toen mailde ze terug van; dankjewel en misschien kunnen we in de toekomst nog een keer iets samen doen, ik houd heel erg van samenwerken met verschillende mensen. En een half uur later had ze me toegevoegd als vriend op Facebook. En ik ken haar helemaal niet, we hebben een paar keer gemaild, maar ja, dan accepteer ik dat wel. Marte’s actieve houding zorgde ervoor dat ze uiteindelijk een nieuw Facebookcontact heeft maar, belangrijker, dat ze een interessante connectie heeft gelegd voor in de toekomst. Over haar contactpoging zegt Marte ‘En niet om te slijmen, ik vond het ook echt leuk’, om aan te geven dat het een handeling uit pure interesse was. Hiermee wil ze verhelderen dat het niet enkel netwerken om het netwerken is: iets wat, zo lijkt het, een negatieve connotatie heeft. ‘Echt’ geeft de indruk dat er ook kunstenaars zijn die dezelfde contacten leggen en impliceren het ‘echt’ leuk te vinden, terwijl dit niet zo is. Hiermee reflecteert ze op het basis
47
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden idee van de authentieke kunstenaar: netwerken is juist als er een authentieke en oprechte intentie achter schuil gaat, maar mag niet enkel vanuit commercieel oogpunt. (Svejenova 2005) Een kanttekening hierbij is dat de articulatie van ‘strategische communicatie’ van Rick en Marte, enkel geldt voor de kunstenaars die zich zelfverzekerd voelen over hun eigen werk wat betreft stijl en inhoud. Als dit (nog) niet het geval is ondernemen ze minder actie en ontvouwt zich een tweede articulatie van ‘terughoudende reflectie’. Vanya: En om jezelf te verkopen, dat is lastig. Vooral als je zelf nog niet helemaal achter je werk staat. Ik wil nog veel meer leren, veel meer doen voordat ik echt op het punt kom dat ik het durf te laten zien. Sam: Ik heb geen netwerk in Amsterdam. Of, jawel, ik heb het wel of zo maar het probleem is dat ik eerst nog veel beter werk wil maken, snap je. Daardoor, ik hoef niet de erkenning van mezelf te krijgen. Het moet iets zijn dat mensen waarderen, weet je wel. Het moet iets zijn dat waarde heeft voor mensen. Dan pas denk ik; ik heb een mooi werk gemaakt.
Sam heeft een creatief netwerk door zijn studies aan de Rietveld en de Filmacademie, maar kiest ervoor deze nog niet te benutten uit ontevredenheid over zijn eigen werk. Met ‘het moet iets zijn dat mensen waarderen’ reflecteert hij op de publiekswaarde van zijn kunst, pas daarna kan hij het zelf ook goed vinden. Waar Vanya een intrinsieke waarde toekent aan haar werk, ‘vooral als je zelf nog niet helemaal achter je werk staat’, legt hij de waarde ervan juist buiten zichzelf. Beide zijn bewust nog terughoudend in het benutten van hun netwerk. Deze terughoudendheid maakt dat ze minder input van anderen ontvangen en hierdoor minder inzicht krijgen in hun positie als kunstenaar. (Abbing 2002) Ongeacht de mate waarin genetwerkt wordt: voor elk van hen vormen huiskamercafés en clubs in toenemende mate het decor voor hun netwerkontmoetingen. De kracht die de jonge creatieve klasse heeft in het bepalen van deze hotspots, waar verschillende kunstwerelden samenkomen, blijkt uit het voorbeeld van Vanya. Vanya: Je hebt wel clubjes: je hebt fotografen die iets meer de Vice 14 ‐ richting opgaan, zoals Catharina Gerritsen. Zij zijn meer van de feestjes en de bandjes en dat combineert dan allemaal met elkaar. Ze gaan naar de juiste feestjes, die zetten ze dan op Facebook, als je ziet dat zij er heen gaan dan weet je dat het een goed feestje is.
14
Vice is een gratis magazine, uitgegeven in 27 landen. De inhoud van het blad is een combinatie van kunst, mode en serieuze nieuwsonderwerpen, al worden alle onderwerpen met dezelfde cynische toon benaderd. Zie: www.viceland.com.
48
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Dit voorbeeld verbindt de online wereld, waar mensen publiekelijk en in een doorlopende tijdslijn aan kunnen geven welke evenementen ze bijwonen, met de subcultuur waarin ze zich bevinden en de connotaties die hieraan hangen. ‘Dan weet je dat het een goed feestje is’, geeft aan dat deze groep weet waar ‘het’ gebeurt in de stad. Dat Vanya waarde toekent aan deze alledaagse clubavonden en aan de groep artistiekelingen die deze bijwoont, is het resultaat van een veranderend werkklimaat. (McRobbie 2002) Conclusie Het integreren van sociale media in kunstenaarschap is een proces dat zowel voortkomt uit economische als sociale overwegingen, zo blijkt uit het zestal vertogen. De kunstenaars geven aan dat er in toenemende mate een marketingcultuur ontstaat in de creatieve industrie, maar het is ook het gebrek aan basisfaciliteiten in Amsterdam dat de noodzaak tot profilering groter maakt. (Oudenampsen 2007) Verder blijkt uit de vertooganalyse hoe krachtig de romantische beeldvorming over kunstenaars blijft. (Abbing 2002, Lloyd 2002) Echter, persoonlijk herkent het merendeel van de kunstenaars zich hier niet meer in. Dit onderstreept het idee dat het stereotype beeld, onder druk van een veranderende tijdsgeest, langzaamaan een nieuwe invulling krijgt. Een ander opvallend element uit deze analyse is dat belangrijke sleutelbegrippen voor kunstenaars, identiteit en authenticiteit, rekbare begrippen vormen als ze online ingezet worden. Door hun online zoektocht naar een soortement van coherent SNP, overdenken ze hoe ze deze begrippen online vorm kunnen geven. Zo streven zowel Rudolph, die enkel wil samenwerken via Facebook, als Rick die iedereen uitnodigt voor zijn expositie, beide naar expressive coherence. (Goffman 1959) Het merendeel van hen gebruikt vooral werkgerelateerde netwerkevenementen, veelal gecommuniceerd door de evenfunctie van Facebook zo bleek, om interessante mensen te ontmoeten. Dit bewijst dat bij deze kunstenaars de Facebook‐events inderdaad werken als een verzamelkalender van de hangouts van Amsterdams creatieve scene. Een kanttekening is dat netwerken om het netwerken moeilijk te vereenzelvigen blijft met kunstenaarschap; dat het ‘leuk’ is dient daarom als een voorwaarde. Daarnaast zijn kunstenaars die van nature expressiever zijn en zekerder over hun werk, geneigd actiever te netwerken, zo blijkt uit de reacties van de kunstenaars. Maar, voor elk van hen geldt dat hun overwegingen (om experimenteel werk te plaatsen, een galeriehouder toe te voegen als Facebookvriend), veelal worden gevormd door het live narrative (Giddens 1991) dat ze willen performen. Zoals Marte zei: ‘Galeriehouders gaan je sowieso niet zoeken’, dus gaat het merendeel van hen zelf op zoek en zetten ze hun verhaal hierbij in, voor zover ze dat verantwoord achtten.
49
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden 4. Webanalyse: het construeren van een artistiek Facebookprofiel Inleiding Op Facebook zijn verschillende functies voorhanden die het delen van informatie stimuleren en een zorgvuldige zelfpresentatie mogelijk maken. Smith (2009) onderscheidt in haar artikel over het gebruik van Facebook voor creatieve doeleinden een vijftal categorieën. Deze opsomming biedt een specifiek overzicht van alle activiteiten die speciaal geschikt zijn om culturele en creatieve inhoud te delen, samen te werken aan kunstprojecten of elkaar te voorzien van feedback. On the Wall (for example sharing of potential project ideas, hyperlinks to films, artist’s blogs and websites and commission information), in specific Discussion Topics (for example poems, lyrics and links to music and film clips posted by creators and commented on by other group members), though Links (for example to MySpace pages and artist websites in order to promote work and events), Photos (for example sharing visual art work) and Video (for example sharing film work, show reels and advice and tutorials). (2009: 183) Kort samengevat zijn er vijf categorieën: wallposts, discussies, links, foto’s en video’s. In dit hoofdstuk neem ik deze vijf elementen als leidraad om het Facebookgebruik van de vijf kunstenaars te analyseren. Hiervoor gebruik ik zowel de literatuur betreffende het gebruik van sociale media als hun eigen meningen over hun gebruik van Facebook. Zo tracht ik een beeld te schetsen van het persoonlijke narratief dat ze uitdragen via hun profiel. De informatie uit de voorgaande vertooganalyse wordt zo in een bredere context geplaatst: een blik op hun profiel illustreert hoe ze hun ideeën over zelfpromotie via sociale (online en offline) netwerken in de praktijk brengen. 4.1 De Facebook Wall Op 27 juni deelt Marte de volgende status update: ‘Fiets met me nieuwe fiets de nieuwe week in!’, gepost één dag na haar verjaardag. (Figuur 1) Zo vormt zich op de zogenaamde Facebookmuur een showreel van iemands recente bezigheden: updates, video’s, events en profielfoto’s verschijnen hier. Skeels en Grudin beschrijven hoe deze korte updates en ogenschijnlijke onzinnige informatie toch tot een groter gevoel van intimiteit kunnen leiden, dat de gevoelsmatige connectie binnen iemands netwerk versterkt. (2009: 6) Tijdens de interviews gaf Marte aan de updates, zowel privé als zakelijk, ook te geven met het gevoel van continuïteit. ‘Als je lang niets laat horen, wat ben je dan?’, zo zei ze, implicerend dat mensen die weinig updates geven een slechte indruk achterlaten. Zelf
50
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden
51
update ze haar status regelmatig, met de intentie om een expressive coherence te scheppen, zoals Goffman (1959) dit beschrijft.
Figuur 1. Status update Marte 27 juni 2011 Het tijdelijke en publieke element van Facebook beïnvloedt de mate waarin Marte actief is op het netwerk en de inhoud van wat ze plaatst. Bijvoorbeeld: zeven mensen ‘liken’ wat ze plaatst over haar nieuwe fiets. Marte: ‘Het maakt niet uit of mensen leuk vinden wat ik post, maar eigenlijk wel. Dat is wel vaker op Facebook; dat dingen niet écht uitmaken, maar ook weer wél.’ Persoonlijke posts zoals deze zijn een zoektocht naar erkenning, zo blijkt. Hoe meer positieve reacties iemand ontvangt op een post, hoe groter het gevoel van voldoening achteraf. (Fogg en Lizawa 2008: 42) Deze wetenschap versterkt het idee dat de hoge activiteit op haar profiel een eventuele correlatie vertoont met het aantal mensen dat reageert op haar verhalen. Hoeveel dialoog er plaatsvindt op een profiel hangt samen met het aantal Facebookvrienden en de intensiteit van deze vriendschappen. (Ibidem) Alle vriendschappen worden precies bijgehouden op de wall, hier is zichtbaar hoeveel (nieuwe) vriendenschappen gesloten zijn en of er een gezamenlijk event is geweest waardoor deze mensen elkaar wellicht ontmoet hebben. Opvallend is dat een overdaad aan sociale contacten op Facebook als een negatieve eigenschap wordt gezien. Rick: Het is me wel opgevallen dat veel kunstenaars die ik ken heel erg veel vrienden op Facebook hebben, wel duizend of zoiets. Ik snap niet zo goed hoe ze dat doen.
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Sam: Ik ken wel bijna iedereen op mijn Facebook, ik ben niet iemand die maar op iedereen klikt of zo. Ik heb wel mensen die soms op de 3000 mensen zitten. 2000, 1500 mensen, dan denk ik van; hoe heb je dat gedaan? Ja, zeggen ze dan; iedereen klikt me gewoon aan. Ik weet niet of dat echt eh… Rick en Sam voelen beide niet de drang een zo groot mogelijk netwerk te creëren, vanwege hun notie van authenticiteit. ‘Het is toch wel een oprechtheid ding’, stelt Sam. Mensen met extreem veel Facebookvrienden kennen de meerderheid van hun vrienden niet, zo suggereert Sam, en zijn hierdoor niet oprecht. Hiermee grijpt hij terug naar het klassieke concept van authenticiteit en neemt hij een afstandelijke positie aan. Hij kijkt naar manieren waarop hijzelf zo goed mogelijk zijn geloofwaardigheid kan bewaren tegenover zijn netwerk. Zelf heeft Sam 228 Facebookvrienden op 30 juni 2011, Rick’s profiel meldt op dezelfde datum 338 Facebookvrienden. In extreme termen worden mensen met een buitensporig aantal Facebookvrienden gedefinieerd als zogenaamde Facebook whores. 15 (Tom Tong et. al. 2008: 538) Volgens onderzoekers naar Facebookvriendschappen levert 300 vrienden de meeste positieve connotaties op, bij een exorbitant aantal vrienden slaan deze om in een negatieve connotatie. (Ibidem) Marte geeft toe dat er ook een verslavend element zit aan Facebookvrienden. ‘Je wordt wel verslaafd aan meer mensen, haha. 16 Daar moet je voor oppassen.’ Zelf heeft ze 351 Facebookvrienden op 30 juni 2011. Ze geeft aan dat het gevaarlijke ambitie is te veel Facebookvrienden te willen hebben, ‘Daar moet je voor oppassen’. Facebook lijkt haar in deze uit te nodigen tot meer reflexiviteit op haar handelen, doordat het een publiekelijk medium is. Dit stimuleert het idee van het ‘reflexieve‐zelf’, omdat het publieke aspect van Facebook fungeert als een spiegel. Naast het feit dat Facebook zorgt voor extra reflectie, stimuleert en stuurt de interface van Facebook ook acties als reageren en ‘liken’. (Fogg en Iizawa 2008) Iemand die nauwelijks updates plaatst vanwege deze leidende interface, is Rudolph. Zijn kritiek is dat Facebook te sturend is wat betreft vorm; als Facebookgebruiker kan hij enkel kleuren binnen de uitgezette lijnen. Rudolph: […] plus dat ik vind dat die functies nogal standaard zijn, je wordt daarin echt geleid dan. Het zijn meer dingen waar ik me aan irriteer, dat je bijvoorbeeld sterren kan geven, dus dat er een oordeel in zit. Dat als je reageert, dat je dan meteen reageert op iedereen, dus als je iets schrijft dat je dan niet zelf kan kiezen dat je het alleen naar diegene doet. Het heeft natuurlijk iets heel anoniems: heel veel mensen kijken mee, maar je kunt niet zien wie. 15
Afkomstig van de term Friendster Whore: iemand die extreem veel vrienden heeft op het sociale netwerk Friendster. Het netwerk is vergelijkbaar met Facebook en de vriendschapsverzoeken werken exact op dezelfde manier. Zie: www.friendster.com. 16 Fogg en Iizawa beschrijven hoe deze drang naar meer vrienden, die Marte ook voelt, onderdeel is van de online ervaring die Facebook biedt en zelfs stimuleert door de interface. (2008: 41)
52
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Er zijn altijd voyeurs aanwezig en de instellingen om dit voyeurisme te limiteren zijn beperkt. Hoewel Rudolph zijn privacyinstellingen kent, schijnt de meerderheid van de gebruikers zijn eigen instellingen niet te kennen. (Acquisti en Gross 2005) Hierdoor weten ze vaak niet wie toegang heeft tot de informatie op hun wall. Rudolph: ‘Kijk, het is leuk om te zeggen: vanavond zit ik in café Festina Lente, maar dat stuur ik dan liever naar één speciaal persoon, niet naar iedereen.’ Een van de karakteristieken van Facebook is juist dat het medium mensen aanmoedigt via persuasion tactics zoveel mogelijk persoonlijke informatie te openbaren. (Fogg en Lizawa 2008) Dit is de tactiek die Rudolph niet aanstaat, met als gevolg een minder actief profiel. Ook Vanya benoemt tekortkomingen van Facebook: ‘Zo lijkt het me een goed idee als je op Twitter 17 de meest bekeken en geretweette berichten van je vrienden zou kunnen zien. Dat Twitter en Facebook samenwerken.’ Deze functie is er nog niet op de wall, al is er wel een instelling die ervoor zorgt dat Twitterberichten automatisch ook geplaatst worden op Facebook. Uiteindelijk blijft de interface van Facebook de leidende factor die een kader biedt voor alle handelingen. De persuasion tactics (Ibidem) maken dat een groot aantal mensen reageren op, bijvoorbeeld, Marte’s nieuwe fiets. Dit heeft als logisch effect dat haar activiteit waarschijnlijk toeneemt omdat ze erkenning krijgt en hierdoor wellicht zelf weer eerder actief reageert op anderen. 4.2 Discussieonderwerpen De discussieonderwerpen (onderwerpen die anderen uitnodigen tot een reactie) die de kunstenaars plaatsen bestaan voornamelijk uit culturele onderwerpen als muziek en tentoonstellingen. Deze onderwerpen zijn geschikt om tekenen van een subcultuur te communiceren naar hun netwerk toe en versterken zo het imago dat ze uit willen stralen. (Gosling et. al. 2007, Liu 2007) Zo plaatst Rick op 25 juni een discussieonderwerp betreffende de Galerie LWW. (Figuur 2) Tijdens het interview gaf Rick al aan zich te ergeren aan het gebrek aan Facebookkennis van zijn vrienden, het voorbeeld licht toe hoe dit werkt in de praktijk. Rick: Dan vraag ik ze mijn pagina als kunstenaar te ‘liken’ en dan snappen ze niet hoe dat moet. Ik bedoel; dan moet ik het ze uitleggen omdat ze geen idee hebben, dat geldt ook met events. Heel veel mensen kijken daar niet naar.
17
Twitter is een real time social network site waar mensen Tweets (berichten van max. 140 tekens) kunnen plaatsen. Zie: www.twitter.com.
53
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden
54
Figuur 2. Discussie topic Rick 25 juni 2011 Het doel van deze post is aandacht genereren voor de galerie. ‘Ik bedoel; dan moet ik het ze uitleggen omdat ze geen idee hebben’, laat merken dat Rick gefrustreerd is over de onkunde van andere gebruikers. Rick is zelf, als voorstander van netwerken, zeer actief op Facebook: hij is van mening dat netwerken een basis activiteit vormt voor beginnende kunstenaars. Een houding die stimuleert dat hij openstaat voor online dialogen en zijn affiniteit met kunst graag deelt. (Ross et. al. 2009: 579) Rick’s post (Figuur 2) is een treffend voorbeeld van hoe hij zijn kunstenaarschap verder uitdraagt door het soort informatie dat hij deelt. Ook laat het zien in hoeverre zijn karakter en zijn houding tegenover nieuwe media zijn Facebookgebruik sturen. Discussieonderwerpen als deze kunnen creatieve doeleinden steunen en bijdragen aan de continuïteit van een kunstcarrière. (Svejenova 2005) Ook in een collectief als NAT worden discussietopics en experimenten gedeeld die, zoals Rudolph aangeeft, vooral gaan over kunst in de openbare ruimte en over aankomende projecten. Het grote verschil is dat het hier gesloten discussies betreft. Dit maakt, doordat het publiekelijke aspect hier afwezig is, dat de discussies scherper zijn en er meer geëxperimenteerd wordt. Rudolph: ‘We zeggen ook gerust tegen elkaar: maar dat bestaat al.’ Binnen gesloten muren zijn de dialogen en discussies niet zozeer negatiever, als wel eerlijker. Dit is terug te herleiden naar het feit dat het plaatsen van een negatieve reactie of het ontvangen ervan, er beide toe leiden dat het
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden netwerk een negatief beeld ontwikkelt over deze personen. (Tom Tong et. al. 2008) Omdat gesloten netwerken als NAT voornamelijk bestaan uit mensen die een intiemere vriendschappelijke band onderhouden, stimuleert de afwezigheid van publiek dat ze deze vertrouwensband gebruiken om elkaars ideeën verder te ontwikkelen. Doordat deze feedback directer van aard is, hebben de creators hier uiteindelijk meer baat bij. (Smith 2009: 183) 4.3 Links Op 20 juni 2011 deelt Marte het succes van haar Ludduvuddu project: op haar Facebook staat een link naar een artikel in dagblad De Pers en ze deelt mee dat ze op BRT‐Nieuwsradio hun project ten gehore mogen brengen. (Figuur 3) Rick verwijst tussen 24 juni en 28 juni dagelijkse via links naar de galerie waar zijn aankomende expositie plaatsvindt, het event dat hij georganiseerd heeft rondom de opening, en naar zijn kunstwerken. Deze visuele elementen hebben als direct doel om aandacht te vragen voor persoonlijk en creatief werk. (Zhoa et. al. 2008) Tegelijkertijd is het een indirecte vorm van acquisitie, die Marte benut om haar netwerk te betrekken bij haar persoonlijke ontwikkeling. Met kreten als: ‘Zetten jullie de radio maar vast aan!’ (Figuur 3), creëert ze een gevoel van nabijheid op een van nature afstandelijk en publiek medium. (Skeels en Grudin 2009) Dit ‘ik en jullie’ gevoel versterkt de band met haar netwerk en maakt dat de afstand tot Facebookvrienden die potentiële opdrachtgevers zijn, kleiner wordt. Er van uitgaande dat netwerken een economisch principe is, geven de links die ze post op informele, maar strategische wijze informatie. Ze vormen zogezegd een gefragmenteerd online Curriculum Vitae.
Een kanttekening hierbij is dat de intensiteit waarmee er strategisch genetwerkt
wordt, een constant punt van innerlijke onderhandeling vormt. Is het een vorm van spam, of gewoon het ‘op de hoogte houden’ van anderen? Tijdens de overwegingen die de kunstenaars hierin nemen, reflecteren ze steeds op hun eigen handelen via het ‘reflexieve‐ zelf’. (Giddens 1991) Deze constante vorm van reflectie komt voort uit een zekere afkeer tegen directe vormen van zelfpromotie of reclame. Hoe groter het gevoel van afkeer, zo blijkt, hoe minder openlijke carrièregerichte posts er geplaatst worden. Rudolph: Ja, maar je merkt heel erg het verschil tussen mensen die eigenlijk bezig zijn met zelfpromotie en mensen die gewoon willen delen wat ze gedaan hebben. Dat verschil is heel sterk vind ik. Het is een heel andere intentie, je ziet het aan wat iemand schrijft, gewoon zelfpromotie, die zijn er wel.
55
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden
56
Figuur 3. Link naar eigen werk Marte 20 juni 2011 ‘Gewoon eigenlijk zelfpromotie’ toont een negatieve onderliggende mening over directe zelfpromotie. Rudolph’s profiel toont als bijgevolg weinig actie: de laatste keer dat hij zelf een link posten dateert van 26 maart 2011. Zijn afweging om nauwelijks persoonlijke informatie te posten komt voort uit zijn mening dat mensen zichzelf overmatig verheerlijken op Facebook. Mehdizadeh (2010) signaleert een dergelijke correlatie tussen zelfpromotie en narcisme. In haar onderzoek geeft ze aan dat mensen die ongefilterd dingen posten veelal over een positiever zelfbeeld beschikken en meer aanleg hebben voor gevoelens van narcisme. Of de link naar Marte’s Ludduvuddu project gezien moet worden als het delen van informatie, als een strategische zet om de aandacht van culturele instanties te trekken of als een vorm van zelfverheerlijking is niet te bepalen. In hoeverre haar intentie authentiek is, wat Rudolph van groot belang acht, is lastig vast te stellen doordat de context altijd slechts virtueel en afstandelijk blijft en berust op assumpties.
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden 4.4 Profielfoto’s Hoewel er onder de kop ‘Foto’s’ doorgaans meerdere fotoalbums staan, komen profielfoto’s (doorgaans met enkel de gebruiker in beeld) het dichtst in de buurt van een fotografische zelfpresentatie. (Strano 2008) Het aspect staat complete controle toe en is daarom een vorm van impression management: elke foto kan getagt, untagt of verwijderd worden. (Ibidem) Opvallend is dat alle respondenten een zorgvuldig geselecteerde profielfoto hebben die verwijst naar hun kunstenaarschap: Sam heeft als een profielfoto een logo van zijn eenmansbedrijf, Zielzoeker. Vanya’s profielfoto’s verwijzen naar haar voorliefde voor fotografie: zwart/wit beelden, wazige focussen en grove pixels. (Figuur 4) Rick heeft als profielfoto een zwart/wit kruis, het symbool tegen de kunst‐ en cultuurbezuinigingen. Op Rudolph’s profielfoto poseert hij telefonerend naast een van zijn eigen werken, een levensgrote telefoon. Marte’s profielfoto, tot slot, bestaat uit schaduwen die ook het onderwerp vormde voor haar afstudeeropdracht aan de HKU. Volgens Strano, die onderzoek verrichte naar de afwegingen die Facebookgebruikers maken tijdens het kiezen van hun profielfoto, houdt het kiezen voor een creatieve en onderscheidende profielfoto, zoals de profielfoto’s van de vijf kunstenaars, verband met een gevoel van uniekheid en individualiteit. (2008: 7) De wil zich te onderscheiden keert terug in Vanya’s profielfoto’s. (Figuur 4) Kijkend naar dit beeld valt op dat ze telkens alleen poseert, dat er verschillende kleurschakeringen gebruikt zijn (zwart/wit, overbelichting, kleurenfilters) en dat de beelden een dromerige, lichte sfeer hebben. Vanya’s blik houdt het midden tussen glimlachend en dromerig. Dit sluit aan bij een van de kenmerken die Strano toekent aan vrouwelijke Facebookgebruikers, namelijk dat ze zich focussen op profielfoto’s die hun schoonheid en hun vrolijke karakter benadrukken. (Strano 2008) Dat Vanya fotografe is, maakt dat de fotofunctie voor haar een mogelijkheid is om haar persoonlijke visie op fotografie tentoon te spreiden. Vanya: ‘Ik heb het ook expres wel clean gehouden. Bijvoorbeeld die foto’s die bovenaan mijn profiel staan, die heb ik zo ingedeeld dat het één foto is, heel netjes haha.’ hHaar profielfoto’s scheppen een coherente sfeerbeeld, maar ook de rest van de vormgeving van haar albums controleert ze, voor zover de vormgeving van Facebook dat toelaat.
57
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden
58
Figuur 4. Overzicht profielfoto’s Vanya 18 juni 2011 Het benadrukken van haar identiteitsclaim als fotografe en het profileren van haar individuele smaak is van belang omdat Vanya opdrachtgevers en instanties benadert via Facebook. Wellicht licht de term ‘online galerie’ daarom het beste toe hoe kunstenaars als Vanya de fotofunctie voornamelijk gebruiken: als een informeel platform waar geïnteresseerden toegang hebben tot hun werk. In haar onderzoek concludeert Mehdizadeh (2010) dat Facebookfoto’s een uiting zijn van uiterlijk vertoon die een element van zelfpromotie bevatten. In het geval van de kunstenaars blijkt het niet zozeer hun uiterlijk dat ze tentoonspreiden, maar eerder hun kunstenaarschap. Zo zegt Vanya op 21 juni tegen de organisatie Nuit Blanche 18 waarvoor ze eerder fotografeerde: ‘Willen jullie nog meer pics? Let me know!’ met een link naar haar werk. Op het eerste niveau zijn verwijzingen als deze naar culturele organisaties of opdrachtgevers gunstig, omdat ze aantonen dat iemand beschikt over een extern creatief netwerk. (Skeels en Grudin 2009: 5) Maar, op het tweede niveau illustreert dit voorbeeld ook de keerzijde van informeel netwerken en laat het een redelijk directe vorm van actieve zelfpromotie zien. Ten eerste lijkt het simpelweg logischer om fotobestanden naar opdrachtgevers te versturen buiten Facebook om, via een email. Dit
18
Een jaarlijks experimenteel kunstfestival in Amsterdam. Oorspronkelijk is Nuit Blanche een Frans initiatief dat door steden over de hele wereld is overgenomen, zo zijn er ook festivals in onder andere Brussel, Boekarest, Chicago en Madrid. Zie: www.nuitblancheamsterdam.nl.
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden
59
versterkt het idee dat Vanya haar samenwerking met Nuit Blanche als het ware etaleert. Ten tweede doet het bericht vermoeden dat het contact tussen Vanya en de organisatie voornamelijk via Facebook verloopt. Dit werpt een ander licht op informele netwerkmogelijkheden, zoals McRobbie (2002) deze beschrijft, aangezien het verduidelijkt dat informeel en amateuristisch zeer dicht bij elkaar liggen. Haar amicale formulering, ‘Willen jullie nog meer pics?, in combinatie met de openlijkheid van de post, maakt dat er een zeker amateuristisch gevoel ontstaat. Hoewel Vanya haar claim als fotograaf helder maakt in deze post, is de wijze waarop ze dit doet zo informeel dat hij wellicht af doet aan haar professionaliteit. Een creatieve carrière drijft op authenticiteit, professionaliteit is een van de bouwstenen waarop dit gevoel van authenticiteit gebaseerd is. (Svejenova 2005) Zo biedt Vanya’s bericht een inkijk in de balans die gezocht moet worden tijdens netwerkactiviteiten op informele platformen. 4.5 Video’s Volgens Smith prikkelt het posten van video’s de creatieveling vooral om filmwerk te delen, showreels en tutorials. (2009: 183) Sam, als videokunstenaar en filmmaker, zou deze functie logischerwijs kunnen gebruiken om zichzelf te profileren. Maar, in totaal plaatst hij tussen april en juli slechts één video waaraan hij zelf meewerkte, deze dateert van 20 april. Hierin is Sam verantwoordelijk voor de animaties. (Figuur 5)
Figuur 5. Videopost eigen werk Sam 20 april 2011
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Sam: Het is niet zo van; ik ga gewoon even iets schrijven. Ik bedoel; wetenschappers gaan ook niet zomaar dingen publiceren, onderzoeken of zo. Die doen eerst drie jaar research en dan publiceren ze het pas. Zo simpel is het. Wetenschappers publiceren ook niet ‘zomaar’ iets, stelt Sam. Zijn positie duidt erop dat hij zeer weloverwogen handelt op Facebook. (Ross et. al. 2009) Sam, die hiermee hoog op de schaal van consciousness staat wat betreft zijn houding tegenover Facebook, beleeft hierdoor waarschijnlijk minder plezier aan sociale netwerken en dit is van invloed op de activiteit van zijn profiel. (Ibidem) Het is deze bewuste houding die wordt weerspiegeld in zijn post. (Figuur 5) Zo plaatst hij geen eigen commentaar bij zijn post, ook vraagt hij anderen niet om commentaar. Hierdoor houdt hij een zekere afstand tot datgene dat hij plaatst. Ook is zichtbaar dat Ne Gro, een van zijn Facebookvrienden, oorspronkelijk de post plaatste op zijn profiel. Sam heeft het vervolgens ‘via’ Ne Gro doorgeplaatst op zijn eigen profiel. Hij was niet volledig de initiatiefnemer. Uiteindelijk zijn er drie mensen die zijn video ‘liken’. Vanuit de notie dat mensen hopen op enthousiaste reacties als ze een persoonlijk werk plaatsen, kan de angst voor weinig erkenning of openbare afwijzing ook Sam’s drijfveer zijn om weinig eigen werk te delen. (Tom Tong et. al. 2008) In het interview zei Sam: ‘Ik zie de noodzaak niet om het erop te gooien nu, zo van; er hebben 2000 mensen naar mijn werk gekeken, kijk hoe cool ik ben.’ Tegelijkertijd stelt hij: ‘Ik denk dat als je iets heel interessants maakt, met een verhaal, dan waarderen en erkennen mensen dat.’ Op Facebook wordt erkenning voornamelijk weergegeven in het aantal reacties of ‘likes’. ‘Dan erkennen mensen dat’, geeft aan dat Sam streeft naar deze erkenning. De angst dat deze uitblijft of dat zijn werk opgaat in de massa stroom aan informatie op Facebook, versterkt zijn afhoudende houding. Zijn innerlijke zoektocht naar de meetlat van kwaliteit en naar erkenning, verheldert zijn terughoudende positie en zijn keuze weinig te plaatsen.
Hiernaast dient het posten van video’s (concertregistraties, televisieprogramma’s,
etc.) ook als een cultural identity claim. (Gosling et. al. 2007) Bijvoorbeeld: op 1 juli post Marte de clip ‘Tell Me A Tale’ van de soulzanger Michael Kiwanuka. (Figuur 6) Dat het de debuutsingel van de zanger is en het een alternatief muziekgenre betreft, maakt dat Marte zichzelf hiermee profileert als muziekliefhebber en early adopter. Dit zijn kenmerken van een hipster subcultuur. (Liu 2007: 254) Kortom, deze kleine taste performance is een miniem onderdeel van een grotere beeldvorming die ontstaat door al haar culturele posts samen. Dit geheel kan de expressive coherence (Goffman 1959) uitdragen van bijvoorbeeld de subcultuur van hipsters, of juist de verscheidenheid van haar interesses weergeven.
60
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden
61
Figuur 6. Videopost Marte 1 juli 2011 Conclusie De vijf functies van Smith (2009) bieden een helder kader voor de online activiteiten van de kunstenaars. Hieruit blijkt dat hun focus ligt bij de visuele elementen van Facebook en bij werkgerelateerde tekstuele updates. Zo gebruiken ze het plaatsen van links en video’s als een manier om interessegebieden af te bakenen en hun recente projecten te promoten. Wat hen allen karakteriseert zijn de weloverwogen beslissingen die ze nemen in de vormgeving van hun life narrative, gecreëerd door het totaal van hun profiel. Tegelijkertijd groeit de vraag hoe informeel netwerken zich verhoudt tot klassieke kenmerken van kunstenaars als geloofwaardigheid en authenticiteit. (Bain 2005) Ik stel dat het deze begrippen uitdaagt. Zo kan het openlijk benaderen van opdrachtgevers via de Facebook wall gelezen worden als informeel contact, maar etaleert het mogelijk op te opvallend wijze samenwerking. Hierdoor kan het authenticiteitgevoel in gevaar komen. Vanya’s post schept zo de vraag waar informeel netwerken te gemoedelijk wordt en neigt naar amateurisme. Marte’s Ludduvuddu project (Figuur 3) en Rick’s expositieopening schetsen hoe zelfpromotie er in de praktijk uitziet. Het laat zien dat de zoektocht naar erkenning van hun kunstenaarschap een basisreden vormt voor het verwijzen naar eigen werk. Maar, de angst dat het werk van onvoldoende kwaliteit is om aandacht te genereren, zoals in het geval van Sam, kan ook een reden zijn om er nog zorgvuldiger over na te denken. Daarom blijft de aanwezigheid van het publiek een sturende factor in hun handelen: als deze afwezig is, zoals bij NAT, is de noodzaak voor een nadrukkelijk positief imago minder. De blik van het publiek intensiveert daarom de creatie van een creatief en lichtvoetig profiel.
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Conclusie We change our ways through changing the stories we tell each other. (Keen 1988: 1) Tijdens het schrijven van deze scriptie vertelde iemand me: ‘Uiteindelijk leven we allemaal in verhalen.’ Online kanalen maken het mogelijk deze losse verhalen, die de basis vormen voor identiteiten, te personaliseren, te controleren en samen te voegen tot één levensverhaal. Met mijn onderzoeksvraag Op welke manier gebruiken Amsterdamse kunstenaars Facebook als sociaal medium om zichzelf te promoten en op informele wijze te netwerken met anderen uit hun creatieve scene? heb ik willen aantonen hoe kunstenaars Facebook benutten om hun individuele verhaal strategisch te delen met hun netwerk. Ik geef per deelvraag een samenvattende toelichting op mijn bevindingen, die uiteindelijk resulteert in een antwoord op mijn hoofdvraag. Hoe positioneert Amsterdam zich als een creatieve stad en wordt er voorzien in de randvoorwaarden voor kunstenaars (betaalbare woningen, atelier‐en expositieruimte)? Deze deelvraag beslaat de achtergrond waartegen het onderzoek plaatsvindt. Het gedeelte over Amsterdam als creatieve stad verduidelijkt dat, door de groeiende regulatie en de huidige bezuinigingen in de kunstsector, strategisch en politiek netwerken van groot belang is om bij de juiste voorzieningen te komen. Uit de interviews blijkt dat andere steden verheerlijkt worden en er nostalgie is naar de jaren ’80. Deze gevoelens komen voort uit het feit dat de kunstenaarsvoorzieningen veelal onbereikbaar zijn. Dit heeft als gevolg dat het in toenemende mate belangrijk is om het juiste ‘mannetje’ te kennen. Naar buiten treden als kunstenaar is de eerste stap in het leggen van deze connecties. Concluderend: doordat Amsterdam als zogenaamde creatieve stad onvoldoende voldoet aan de randvoorwaarden voor kunstenaars, groeit voor hen het belang van netwerken. Wat is de invloed van het door economische principes geleidde ‘netwerken’ op het archetype imago van de kunstenaar? Om te beginnen oefent het archetypebeeld nog steeds aantrekkingskracht uit. Maar, de kunstenaars geven allen aan zich niet te herkennen in de karakteristieken van dit beeld. Dit is waarin deze huidige kunstenaarsgroep verschilt van kunstenaars ten tijde van de Romantiek. Het zijn eerder de nieuwe tendensen binnen de huidige kunstenaarsscene waarmee ze zich identificeren, zoals een freelance mentaliteit en een open houding tegenover zelfpromotie. (Bain 2005, McRobbie 2002) Deze kenmerken maken dat ze
62
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden netwerken vooral zien als een leerzaam middel tot economische vooruitgang. Dat ze de beeldvorming omtrent kunstenaars kunnen kneden door het creëren van een bepaald imago, verkleint de afstand tot opdrachtgevers. De kunstenaars reageren veelal op hun netwerkpraktijken vanuit een reflecterende positie. Dit illustreert dat het ‘reflexieve‐zelf’ van Giddens (1991) een bruikbaar begrip blijft. Het blijkt dat juist het gegeven dat ze een grotere controle hebben over hun imago en dat hun carrière ontwikkelen terwijl een publiek toekijkt, maakt dat ze extra reflecteren en preciezer nadenken over het behoudt van hun authentieke imago. Wat is de invloed van de netwerkfunctie van Facebook op de praktijk van het kunstenaarschap en hoe zetten de kunstenaars deze functie strategisch in? Deze deelvraag legt bloot hoe de mogelijkheden tot profilering op Facebook vragen om een nieuw begrippenkader betreffende begrippen als authenticiteit en beeldvorming. De invloed van Facebook is dat het publieke aspect ervan zorgt dat ze reflecteren op de vraag of het slim is eigen werk te plaatsen, op het ideale aantal Facebookvrienden en op wat hun netwerk van hen denkt. De overwegingen die ze nemen gaan gepaard met hun doel om continuïteit in hun imago aan te brengen: tijdens hun online performance streven ze naar expressive coherence in hun identiteit. Goffman’s begrip (1959) demonstreert dat het evident is voor hun geloofwaardigheid als kunstenaar dat alle losse verhalen uiteindelijk één geheel vormen. Het begrip krijgt in deze een extra lading, doordat het belang ervan zich nu zowel fysiek als virtueel manifesteert. Het streven naar een coherent beeld begeeft zich ook van online naar offline, via de eventfunctie van Facebook. De relatie tussen de virtuele en fysieke wereld, in de theorie veelal afzonderlijk beschreven, blijkt zeer sterk. Eerder gaf Barone (2011) al aan hoe de praktijk van flaneren zich als het ware van online naar offline verplaatst en omgekeerd. Dit geldt ook voor de kunstenaars; de Facebook‐events dienen als een citymap die inzicht geeft in hoe ze flaneren door het dag‐en nachtleven van Amsterdam, tijdens bijvoorbeeld portfolioavonden die inderdaad leiden tot samenwerkingsverbanden. De hypothese, dat de noodzaak om te netwerken groeit onder de huidige generatie kunstenaars en dat ze via Facebook een live narrative kunnen performen die hen in staat stelt informeel en strategisch te netwerken, vormde het uitgangspunt van mijn onderzoek. Concluderend kan ik stellen dat het grootste verschil is voor deze groep kunstenaars, zo blijkt zowel uit de kwalitatieve analyse als uit de webanalyse, dat ze zeer gedetailleerd nadenken over het verhaal dat ze uit willen dragen, juíst doordat Facebook als informeel
63
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden kanaal ook potentiële opdrachtgevers herbergt. Dat ze via Facebook hun verhaal direct kunnen delen met het merendeel van alle Amsterdamse creatieve bedrijven, zorgt ervoor dat het life narrative dat ze performen en kunnen updaten tot een live narrative, zorgvuldig overdacht is. Natuurlijk, in hoeverre dit narratief tot uiting komen hangt samen met de intentie van de kunstenaar: niet elk van hen zoekt deze aandacht op of is bereidt er een grote hoeveelheid tijd in te investeren. Daarnaast hebben ze niet de vrije hand; de interface van Facebook heeft een dwingende structuur. (Fogg en Lizawa 2008) Zo is het publieke aspect aan het netwerk zowel een voor‐als een nadeel. Het voordeel is dat Facebook een omvangrijk publiek cureert voor hun ‘online galerie’ en ze hun publiek zelf kunnen vormgeven. Maar, doordat er geen instelling is die het mogelijk maakt het publiek te verkleinen (bijvoorbeeld tot alleen culturele instanties) etaleren de kunstenaars hun werk minder snel. Ondanks deze beperkingen van Facebook blijkt uit de twee analyses dat de kunstenaars een karakteristiek profiel onderhouden vanuit een zekere noodzaak. Want, zoals Marte aangaf, eigen werk tentoonstellen op Facebook werkt, maar is tegelijkertijd te vergelijken met naakt voor een groep mensen staan. Het onderzoek laat uiteindelijk vooral zien dat deze vijf kunstenaars online opnieuw invulling geven aan begrippen als authenticiteit en identiteit. De groeiende controle die deze kunstenaarsgroep heeft over hun online identiteit, maakt dat ze Facebook gebruiken als een plek waar ze comfortabel hun creatieve scene ontmoeten. Maar, het construeren van hun creatieve online profiel stimuleert ze vooral zorgvuldiger na te denken over hun eigen kunstenaarschap. Over wie ze zijn en over wie ze hopen te zijn.
64
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Bibliografie Abbing, H. Why are artists poor? Amsterdam: Amsterdam University Press, 2002. Bain, A. ‘Constructing contemporary artistic identities in Toronto neighbourhoods’. Canadian Geographer, Vol. 47, Issue 3 (2003): p. 303‐317. Banks, M. et. al. ‘Where the Art is: Defining and Managing Creativity in New Media SMEs.’ Creativity and Innovation Management, Vol. 11, Issue 4 (2002): p. 255‐264. Barone, F. ‘New leisure forums for old leisure practices: online and offline interaction and presentations of self in Figueres, Spain’. In: Abeele, M., Rutter, J. (eds.) New Technologies and the Changing Landscapes of Leisure. België: Universiteit van Leuven, 2011. Becker, H. Art Worlds. University of California Press Berkeley and Los Angeles: London, 1982. Bourdieu, P. ‘The forms of capital’. In: Richardson, J. (eds.) Handbook of Theory and Research for the Sociology of Education. New York: Greenwood (1986): p. 241‐258. Castells, M. The Network Society. Oxford: Blackwell Publishing, 1996. Coleman R., Sim J. ‘You'll never walk alone: CCTV surveillance, order and neo‐liberal rule in Liverpool city centre’. The British Journal of Sociology, Vol. 51, Issue 4 (2000): p. 623‐639. Eikhof D., Haunschild A. ‘Lifestyle Meets Market: Bohemian Entrepreneurs in Creative Industries’. Creativity and Innovation Management, Vol. 15, Issue 3 (2006): p. 234‐241. Ellisson B. et. al. ‘The Benefits of Facebook “Friends:” Social Capital and College Students Use of Online Social Network Sites’. Journal of Computer‐Mediated Communication, Vol. 12, Issue 4 (2007): p. 1143‐1168. Florida, R. The Rise of the Creative Class. New York: The Perseus Books Group, 2002.
65
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Fogg, B., Lizawa, D. ‘Online Persuasion in Facebook and Mixi: A Cross‐Cultural Comparison’. Lecture Notes in Computer Science, Vol. 5033 (2008): p. 35‐46. Giddens, A. Modernity and self‐identity. Stanford: Stanford University Press, 1991. Goffman, E. The Presentation of Self in Everyday Life. Londen: Penguin Books, 1990. Gosling, S. et. al. ‘Personality Impressions Based on Facebook Profiles’. Fifth International AAAI Conference on Weblogs and Social Media, Barcelona: July 17‐21, 2011. Austin: University of Texas, 2011. Gross, R., Acquisti, A. ‘Information Revelation and Privacy in Online Social Networks’. Workshop on Privacy in the Electronic Society (WPES) Issue 3 (2005): p. 1‐10. Hall, S. ‘Who needs ‘identity’?’. In: Gay P. et. al. Identity: a reader. Londen: Sage publications inc. (2000): p. 15‐30. Hammelburg, E. ‘Constructief zappen’. MA thesis. Universiteit van Amsterdam. 2006. Print. Hardey, M. ‘Life beyond the screen: embodiment and identity through the internet’. The Sociological Review, Vol. 50, Issue 4 (2002): p. 570‐585. Keen, S. ‘Stories We Live By: Personal Myths Guide Daily Life’. Psychology Today, (1988): p. 43‐47. Landry, C. The creative city: a toolkit for urban innovators. Londen: Earthscan, 2000. Liu, H. ‘Social Network Profiles as Taste Performances’. Journal of Computer‐Mediated Communication, Vol. 13, Issue 1 (2008): p. 252‐275. Lloyd, R. ‘Neo‐bohemia: art and neighbourhood redevelopment in Chicago’. Journal of urban affairs, Vol. 24, Issue 5 (2002): p. 517‐532.
66
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Lovink, G., Rossiter, N. MyCreativity Reader: a critique of creative industries. Amsterdam: Institute of Network Cultures, 2007. Markus, H., Nurius, P. ‘Possible selves’. American Psychologist, Vol 41, Issue 9 (1986): p. 954‐969. Manovich, L. The Language of New Media. Cambridge: Massachusetts Institute of technology, 2001. McClard A., Anderson, K. ‘Focus on Facebook: Who Are We Anyway?’ Anthropology News, Vol. 49, Issue 3 (2008): p. 10‐12. McRobbie, A. ‘Clubs to companies: notes on the decline of political culture in speeded up creative worlds’. Cultural Studies, Vol. 16, Issue 4 (2002): p. 516‐531. Mehdizadeh, S. ‘Self‐Presentation 2.0: Narcissism and Self‐Esteem on Facebook’. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking. Vol. 13, Issue 4 (2010): p. 357‐364. Merchant, G. ‘Identity, Social Networks and Online Communication’. E‐Learning and Digital Media, Vol. 3, issue 2 (2006): p. 235‐244. Murger, H. The Bohemians of the Latin Quarter. Parijs: Oxford University, 1851. Musterd, S., Deurloo, R. ‘Amsterdam and the preconditions for a creative knowledge city’. Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, Vol. 97, Issue 1 (2006): p. 80‐94. Pratt, A. ‘Creative cities: the cultural industries and the creative class’. Human Geography, Vol. 90, Issue 2 (2008): p. 107‐117. Rheingold, H. The Virtual Community: Homesteading on the Electronic Frontier. New York: MITT Press edition, 2000. Ross, C. et. al. ‘Personality and motivations associated with Facebook use’. Computers in Human Behavior, Vol. 25, Issue 2 (2009): p. 578‐586.
67
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Simpson, C. SoHo, the artist in the city. Chicago : University of Chicago Press, 1981. Skeels M., Grudin, J. ‘When Social Networks Cross Boundaries: A Case Study of Workplace Use of Facebook and LinkedIn’. ACM 2009 international conference on Supporting group work, New York: May 10‐13, 2009. Smith, S. ‘The creative uses of Facebook as a tool for artistic collaboration’. Proceedings of the Electronic Visualisation and the Arts (EVA 09), London: Conference July 6‐8, 2009: p. 181‐191. Strano, M. ‘User Descriptions and Interpretations of Self‐Presentation through Facebook Profile Images’. Cyberpsychology: Journal of Psychosocial Research on Cyberspace. Vol. 2, Issue 2, 2008. Svejenova, S. ‘The Path with the Heart: Creating the Authentic Career’. Journal of Management Studies, Vol. 42, Issue 5 (2005): p. 947‐974. Taylor, S., Littleton K. ‘Art work or money: Conflicts in the construction of a creative identity’. The Sociological Review, Vol. 56, Issue 2 (2008): p. 275‐292. Tom Tong, C. et. al. ‘The Role of Friends’ Appearance and Behavior on Evaluations of Individuals on Facebook: Are We Known by the Company We Keep?’ Human Communication Research, Vol. 34, Issue 1 (2008): p. 28‐49. Turkle, S. Life on the Screen: Identity in the Age of the Internet. New York: Simon & Schuster, 1995. Wittel, A. ‘Toward a network sociality’. Theory, Culture & Society, Vol. 18, Issue 6 (2001): p. 50‐76. Zhao, S., Grasmucka S., Martina J. ‘Identity construction on Facebook: Digital empowerment in anchored relationships’. Computers in Human Behaviour, Vol. 24, Issue 5 (2008): p. 1816‐ 1836.
68
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Zukin, S. ‘Urban lifestyles: diversity and standardisation in spaces consumption’. Urban Studies, Vol. 35 (1998): p. 825‐ 839.
69
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Bijlagen Bijlage 1 Topiclijst interview 1: Achtergrondinformatie respondent 1.1 Naam, leeftijd, geboorteplaats respondent 1.2 Opleiding(en) 1.3 Kunstrichting 1.4 Loopbaan 2: De kunstenaar 2.1 Inspiratie, wie bewonder je 2.2 Eigen stijl, beschrijving eigen werk 2.3 Recente projecten 2.4 Positie kunstmarkt 3: Commercie 3.1 Bijbaantjes / WWIK 3.2 Commerciële opdrachten 3.3 Voor de kunst project 3.4 Crowdfunding 3.4 Toekomstbeeld 4: Zelfpromotie 4.1 Exposities 4.2 Cursussen 4.3 Bereik doelgroep 4.4 Promotie 5: Facebookgebruik en netwerken 5.1 Facebook gebruik persoonlijk 5.2 Facebook gebruik artiest 5.3 Kunstenaarscollectieven als NAT 5.3 Netwerken offline & online
70
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden 5.4 Facebook‐events 5.5 Netwerken in de stad; informele hangouts 6: Extra 6.1 eventuele toevoegingen
71
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden Bijlage 2 Achtergrondinformatie respondenten 1. Rudolph Kemper, 44 jaar, beeldend kunstenaar en leraar te Amsterdam. Afgestudeerd aan de Koninklijke kunstacademie in Den Haag, richting Monumentaal 3D, maakt Rudolph al vele jaren beeldende kunst, voornamelijk grote installaties. Momenteel geeft hij les op drie scholen in Amsterdam, in de richtingen Audiovisueel en Beeldende Vorming. Op een van deze scholen is hij ook cultuurcoördinator. ‘Ik beslis dus welke kunstenaren er les komen geven en naar welke musea we gaan.’ Eerder exposeerde hij o.a. in Vriend van Bavink, een kleine galerie gelegen naast de Nieuwmarkt. Momenteel zit hij in het kunstenaarscollectief NAT, dat zich richt op kunst in de openbare ruimte. ‘Meer kunst in de openbare ruimte, die gewoon een nacht…dus niet graffiti in de zin dat het niet meer herstelbaar is. Onafhankelijk.’ Hij profileert zich als de aandrager van ideeën en denkt inhoudelijk mee, het maken laat hij liever aan anderen over. Sinds een jaar brengt Rudolph veel tijd door in Berlijn; een stad die hem inspireert en ook de plek waar hij een groot deel van zijn projecten bedenkt. Dit jaar zal hij voor het eerst zijn tijd gaan verdelen tussen Amsterdam en Berlijn. 2. Marte Haverkamp, 27 jaar, ontwerpster van installaties te Amsterdam. Info: www.studiomarte.nl Net afgestudeerd aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht, richting Productiedesign, wijdt Marte zich pas sinds kort helemaal aan de kunst; tot voorkort was ze ook nog barvrouw bij café Katoen. Momenteel werkt ze mee aan Ludduvuddu, een online platform dat eerste hulp biedt bij liefdesverdriet in de vorm van thuisgestuurde attenties als muziek en kaartjes. Verder exposeert ze op verschillende plekken met haar eindwerkstuk, is ze bezig met nieuw werk maken en streeft ze ernaar helemaal rond te kunnen komen van haar eigen werk. ‘Ik heb ook tegen mezelf gezegd toen ik klaar was: je krijgt anderhalf jaar om te kijken of dit iets kan worden. Dus ik moet nu heel veel opdrachten binnen gaan halen.’ Momenteel zit Marte nog even in de WWIK, maar omdat deze snel stopgezet dreigt te worden is ze hard bezig met het binnenhalen van opdrachten en met haar naam naar buiten brengen.
72
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden 3. Zielzoeker, 30 jaar, student aan de Filmacademie richting Regie en videokunstenaar/filmmaker/illustrator te Amsterdam. Info: www.zielzoeker.nl Nadat hij in 2007 afstudeerde aan de Rietveld, richting Audiovisueel, besloot hij zich aan te melden voor een tweejarige master aan Filmacademie. Op de Rietveld maakte hij voornamelijk projecten die verbonden waren met zijn Iranese achtergrond, maar aanbeland op de Filmacademie koos hij er bewust voor ook werk over anderen te gaan maken. ‘Pas in 2010 heb ik een verblijfsvergunning gekregen dus tien jaar lang moest ik wachten. Daarom had ik gewoon heel erg persoonlijke dingen gemaakt over het asielbeleid, dan ging ik mezelf animeren en zo. Heel persoonlijk en heel interessant ook. Maar ja, na drie á vier jaar dat doen ben ik toch een andere kant op gegaan, weet je.’ Nu houdt hij zich vooral bezig met regie en scenario schrijven. Daarnaast heeft Sam een eenmansbedrijfje genaamd Zielzoeker. Als freelancer maakt hij hiervoor filmpjes, affiches en animaties. Hij heeft nog nooit geprobeerd om rond te komen van zijn kunst, mede omdat hij niet goed is in zichzelf promoten. ‘Je moet echt kunnen pitchen, verkopen, achter je ideeën staan, heel helder zijn. Sommige mensen zijn daar goed in, ik niet zo.’
4. Vanya Pieters, 26 jaar, fotografe en productieassistente te Amsterdam. Info: www.vanyapieters.nl
Na een studie Media en Cultuurwetenschappen aan de UvA merkte Vanya dat deze richting niet helemaal was wat ze wilde. Nu werk ze bij Lemmingfilm als assistent van een paar producenten, om rond te komen. Sinds twee jaar weet ze dat ze verder wil in de fotografie, sindsdien fotografeerde ze o.a. voor 3 voor 12. ‘Ik heb altijd een camera bij me, dus als ik iets zie dan maak ik daar gewoon een foto van. En de meeste mensen die mijn foto’s zien en die het mooi vinden zeggen; je ziet dingen die andere mensen niet zien. Of schoonheid in dingen die anderen niet zien.’ Het liefst zou ze haar geld willen verdienen met het verkopen van eigen foto’s en/of het organiseren van exposities en evenementen over fotografie en film. Omdat ze nog beginnend is durft ze nog niet hardop te zeggen dat ze alleen nog maar fotograaf is, maar ondertussen werkt ze hard aan haar netwerk door te fotograferen op culturele evenementen als hard//hoofd festival en Nuit Blache. Ze zit erover te denken na de zomer een master Photography te gaan volgen in Leiden.
73
De kunst van een galerie vol Facebookvrienden 5. Rick Keijzer, 32 jaar, beeldend kunstenaar te Amsterdam. Info: www.keijzerrijk.nl Na de Vakschool in Edelsmeden gedaan te hebben, meldde Rick zich aan voor de Rietveld Academie, richting Beeldende Kunst. Het bleek een nachtmerrie en na twee jaar is hij ongelukkig vertrokken met de gedachte nooit meer kunst te maken. ‘Wat ze zeggen, dat ze kunstenaars op de Rietveld met de grond gelijk maken, dat is echt zo. Vreselijk was het.’ Na zijn eindpresentatie in het tweede jaar raadden zijn docenten hem af nog te blijven. Nu is hij afgestudeerd cultuurwetenschapper, daarnaast werkt hij o.a. voor een smartshop en een onderzoeksbureau voor culturele evenementen. Pas sinds een jaar of anderhalf maakt Rick weer veel eigen werk. Tot nu gaat het voorspoedig: momenteel hangt zijn werk in de etalage van Mediamatic en afgelopen juni had hij nog een andere expositie. Rondkomen van zijn kunst is niet per se zijn streven, het liefst wil hij een vaste baan bij het cultuurbureau waar hij nu freelance werkt. ‘Dan maak ik daarnaast mijn werk, dat zou ideaal zijn.’ Hij zit nu net in de WWIK, maar is zich nu al aan het voorbereiden op de vraag hoe het moet als deze bron van inkomen straks wegvalt.
74