De invloed van het Zwolse gemeentebeleid op de ontwikkeling van Surinaamse en Turkse organisaties in Zwolle
Afstudeerproject Multiculturele Democratie Hilke ten Duis, 0486671 Referenten Jean Tillie en Meindert Fennema
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Inleiding
3
§1.1
4
§1.2
6
§1.3
8
Hoofdstuk 2: Geschiedenis en profiel van Zwolle
9
Hoofdstuk 3: Surinaamse en Turkse organisaties in Zwolle
11
§1.1
11
Surinamers
§1.1.1 Niet religieuze organisaties
12
§1.1.2 Moslims
13
§3.1.3 Hindoes
14
§3.1.4 Creolen
15
§3.2
15
Turken
§3.2.1 Niet religieuze organisaties
15
§3.2.2 Moslims
18
Hoofdstuk 4: Het ontstaan van organisaties
21
§4.1 Groepsgerelateerde factoren
21
§4.2 Omgevingsfactoren
23
§4.3 Ecologische factoren
26
§4.4 Het model
27
Hoofdstuk 5: Het Zwolse beleid
31
§5.1 Contact met de organisaties
33
5.2 Contact gemeente Zwolle en Moslims: Islamitisch Platform
34
§5.3 Subsidiebeleid
34
§5.4 Nut van etnische organisaties
36
Hoofdstuk 6: De organisaties aan het woord
39
§6.1
Subsidie en financiën
39
§6.2
Contact met de gemeente Zwolle
41
§6.3
Contact gemeente en moslims: Islamitisch platform
42
§6.4
Contact met autochtone Nederlanders
44
1
§6.5
Belang van etnische organisaties
44
§6.6
Reden van verdwijnen organisaties
45
§6.6.1 Eerstelijnsinstelling Surinamers Overijssel Sambandh
46
§6.6.2 Platvorm Turkse Vrouwenorganisaties IJsselstreek
46
§6.6.3 Jeevan Jotie
47
§6.6.4 Stichting Samenwerkende organisatie
48
§6.6.5 Surinaamse jongeren organisatie en vrouwenorganisatie
48
§6.6.6 Turkse Culturele vereniging
49
Hoofdstuk 7: Analyse
50
§7.1 Invloed beleid op islamitische organisaties
50
§7.2 Invloed beleid op algemene organisaties
52
§7.3 Is doelstelling gemeente bereikt?
56
§7.4 Invloed Integratieraad
57
§7.5 Naar de toekomst
58
Hoofdstuk 8: Conclusie
60
Bronnen
62
2
Hoofdstuk 1: Inleiding Sinds de opkomst van Pim Fortuyn in 2001 staat het integratiedebat op scherp. De aanhangers van Fortuyn zijn van mening dat allochtone Nederlanders te lang de kans hebben gekregen maar wat aan te rommelen, terwijl de Nederlandse overheid deze mensen de hand boven het hoofd hield. Migranten dienen zich volgens de aanhangers van Fortuyn aan te passen aan de Nederlandse cultuur. De manier om dit te doen is volgens de Fortuynisten het opgaan in de Nederlandse maatschappij, door lidmaatschap van Nederlandse organisaties, het spreken van de Nederlandse taal en het overnemen van Nederlandse waarden, normen en gewoonten. In de discussie over integratie van allochtonen in Nederland spelen ook etnische organisaties een rol. Een etnische organisatie is een organisatie voor en die bestuurd wordt door een etnische minderheidsgroepering. Een deel van deze organisaties komt op voor de belangen van de etnische gemeenschap, maar het kunnen ook recreatieve, of religieuze organisaties zijn. Een onderliggende reden om zich in etnische organisaties te verenigen is voor veel mensen het behoud van de cultuur. Migranten komen in een nieuw land terecht, waar een andere cultuur geldt dan de cultuur die ze gewend zijn. Om zich in deze nieuwe omgeving staande te kunnen houden richten zij organisaties op, waarbinnen zij de oude vertrouwde cultuur van het thuisland in stand kunnen houden en oude tradities en normen en waarden uit het thuisland kunnen eren. De generaties die vervolgens in Nederland opgroeien of hier zelfs geboren worden, dreigen deze cultuur en daarmee hun afkomst te vergeten. Om dit tegen te gaan blijft het voor veel organisaties, al is men al jaren in Nederland, belangrijk om deze cultuur in stand te houden. Vooral om de laatste bestaansreden maken veel mensen zich zorgen. Omdat de leden van deze organisaties zich richten op de eigen cultuur, zal deze cultuur dominant blijven. De kennis van de Nederlandse cultuur blijft minimaal en de Nederlandse normen en waarden zullen niet worden overgenomen. De angst dat veel etnische organisaties de integratie niet bevorderen, maar juist tegengaan, maakt dat de overheidssteun aan deze organisaties een punt van discussie is. Nederland kent vele etnische organisaties, van religieuze tot politieke en sociaal-maatschappelijke organisaties. Een deel van de organisaties heeft maar enkele leden en anderen vertegenwoordigen een groot deel van de etnische gemeenschap. Dit maakt dat een etnische minderheidsgroepering vaak meer dan één organisatie opricht in dezelfde stad. Alleen al in Amsterdam bestaan bijvoorbeeld meer dan 300 Surinaamse organisaties. De verschillende religieuze stromingen kennen elk eigen organisaties, er zijn verschillende belangenorganisaties en omdat een gemeenschap nooit homogeen is, hebben ook de verschillende bevolkingsgroepen binnen de Surinaamse gemeenschap eigen organisaties.
3
Er wordt veel onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van etnische organisaties. Het gaat dan in Nederland voornamelijk om de Turkse, Surinaamse, Antilliaanse en Marokkaanse organisaties. Het onderzoek richt zich meestal op de Randstad en voornamelijk op Amsterdam. Maar hoe zit het met de ontwikkeling van organisaties in andere delen van het land, waar het aantal etnische minderheden kleiner is en de omstandigheden anders zijn? Ik heb ervoor gekozen de ontwikkeling van etnische organisaties in Zwolle te onderzoeken. De reden dat ik voor Zwolle heb gekozen is dat het mij als Zwollenaar opviel dat er in Zwolle nauwelijks Surinaamse organisaties bestaan. Op 1200 Surinamers bestaan drie organisaties, allen zijn islamitische organisaties. Dit is niet altijd zo geweest. Tot het midden van de jaren ’90 hebben er in Zwolle vijf officiële Surinaamse organisaties bestaan, drie van deze organisaties zijn verdwenen en er is enkel een organisatie bijgekomen. Zwolle is de hoofdstad van Overijssel en is met 112.000 inwoners de 23e stad in Nederland. Door de middeleeuwse binnenstad, de goede treinverbindingen naar het oosten, westen en noorden en een van de grootste hogescholen in Nederland is het een aantrekkelijke plek om te wonen voor mensen die niet in de Randstad willen zitten, maar ook niet achteraf willen wonen. In de laatste 15 jaar is het aantal inwoners van Zwolle dan ook toegenomen met 17%. Het aantal Surinamers is in diezelfde tijd met 20% gestegen van 993 naar 1200. Dit maakt het dus extra verwonderlijk dat het aantal organisaties in precies dezelfde periode juist is afgenomen. Hoe valt het verdwijnen van deze organisaties in Zwolle te verklaren? En hoe zit het met de grootste etnische minderheidsgroepering in Zwolle, de Turken? Heeft deze groepering een zelfde ontwikkeling doorgemaakt als de Surinaamse groepering? Daar wil ik met deze scriptie een antwoord op vinden. § 1.1 Waarom is het interessant om te weten hoe organisaties zich ontwikkeld hebben? Wat zou het belang kunnen zijn van etnische organisaties? Al jaren wordt hier in de politiek over gediscussieerd. Voorstanders van deze organisaties zeggen dat ze de integratie bevorderen, terwijl tegenstanders van mening zijn dat ze de integratie juist tegengaan. Politicologen Meindert Fennema en Jean Tillie hebben onderzoek gedaan naar de invloed van etnische organisaties in Amsterdam op de politieke integratie van etnische minderheden. In hun studie hebben zij zich vooral gericht op de politieke participatie van etnische minderheden. Zij zijn tot de conclusie gekomen dat deze organisaties positief kunnen bijdragen aan de politieke participatie van etnische minderheden. Volgens de onderzoekers is een voorwaarde voor politieke participatie (o.a.: stemmen, politieke bijeenkomsten bezoeken en deelnemen aan demonstraties) vertrouwen. Als mensen geen vertrouwen hebben in de democratie en de werking van de democratie, zullen zij ook niet geneigd zijn daarin te participeren.
4
De Amerikaanse politicoloog Robert D. Putnam (Bowling Alone, 2000) heeft onderzocht waarom het politiek vertrouwen in Amerika sinds de jaren ’60 afnam. Hij constateerde dat het aantal Amerikanen dat deelnam aan petities, politieke bijeenkomsten en verkiezingen sterk was afgenomen. Ook zag hij dat het algemene vertrouwen van Amerikanen onderling was verminderd. De verklaring voor deze afname zocht hij in de afname van het verenigingsleven in Amerika. Doordat er minder mensen lid zijn van verenigingen, worden ook de netwerken van mensen kleiner. Ze raken op deze manier geïsoleerd en wantrouwend ten opzichte van anderen. Door lid te zijn van vrijwillige organisaties (organisaties die niet afhankelijk zijn van de staat of het bedrijfsleven en waarvan het lidmaatschap vrijwillig is) leren mensen anderen kennen, ze bouwen relaties met deze mensen op. Deze relaties zijn gebaseerd op gelijkheid en onderling vertrouwen. Door een relatie met iemand aan te gaan maak je deel uit van diens netwerk van vrienden en kennissen en andersom maakt diegene deel uit van jouw netwerk. Je vergroot dus je eigen netwerk. Hoe groter je netwerk, hoe groter je vertrouwen. Volgens Fennema en Tillie zorgt lidmaatschap van vrijwillige organisaties, naast het genereren van vertrouwen, er ook voor dat mensen een stem hebben. Via de organisatie kunnen de belangen van mensen worden vertegenwoordigd. Je vecht niet langer alleen, maar in groepsverband. Je krijgt dingen voor elkaar. Het feit dat je ziet dat je een stem hebt, maakt dat je meer vertrouwen krijgt in de werking van de democratie en de democratische instituties. Onderzoeker H. Lelieveldt (Lelieveldt 1999) heeft in Zwolle onderzoek gedaan naar de invloed van organisaties op politieke participatie en toegang tot de lokale overheid. Hij is tot de conclusie gekomen dat organisaties inderdaad een positieve invloed hebben op de politieke participatie. De onderzochte organisaties hechtten veel waarde aan goed contact met de overheid en hadden het idee dat de Zwolse overheid hen serieus nam. Hij concludeert dat de belangen van de orgnanisaties over het algemeen goed gehoord worden en dat het dus voor mensen loont om lid te zijn van een organsiatie. Maar gaat deze theorie ook op voor etnische organisaties? De angst is dat deze organisaties juist gericht zijn op de eigen gemeenschap en de eigen cultuur. De vraag is dus of het bestaan van etnische organisaties net als Nederlandse organisaties bijdragen aan politieke participatie. Uit het onderzoek van Fennema en Tillie komt naar voren dat lidmaatschap van etnische organisaties niet alleen invloed heeft op de politieke participatie. De Turkse gemeenschap in Amsterdam blijkt politiek meer te participeren dan andere groeperingen, maar het aantal lidmaatschappen van etnische organisaties was onder Turken niet het hoogst. Er lijkt dus nog iets anders mee te spelen. Als antwoord op de vraag ‘waarom de Turkse gemeenschap meer participeert, maar de Surinamers vaker lid zijn van verenigingen,’ ontdekten de onderzoekers dat de Turkse organisaties netwerken met elkaar vormen, terwijl de Surinaamse organisaties los van elkaar opereren. Lidmaatschap van etnische organisaties kan dus bijdragen aan de politieke participatie van allochtonen, vooral als deze organisaties deel uitmaken van een netwerk van organisaties. In mijn studie zal ik geen onderzoek doen naar de netwerken van de verschillende organisaties. Ik zal hier daarom ook niet op terug komen.
5
Een andere belangrijke functie van etnische organisaties is het uitbreiden van het sociale netwerk, zoals ik hierboven al heb besproken. Omdat veel allochtonen in een sociaal-maatschappelijke achterstandspositie verkeren en een deel een taalachterstand heeft, hebben zij niet veel contact met de sociaal hogere klasse. De bestuurders van organisaties hebben deze contacten veelal wel. Door lid te zijn van een etnische organisatie kunnen de netwerken van mensen worden uitgebreid. 1 Een laatste belang van etnische organisaties is het feit dat ze mensen helpen met het creëren van een eigen identiteit (Rijkschroeff en Duyvendak, 2004, 24-25). Immigranten moeten vaak opnieuw beginnen in een nieuw land. Via een eigen, vaak nieuwe, identiteit verwerven de immigranten een positie in de Nederlandse samenleving. Op deze manier kunnen ze een manier vinden om zich in de nieuwe en onbekende omgeving te redden. In het beginstadium van integratie kunnen de organisaties volgens Rijkschroeff en Duyvendak dus wel degelijk een bijdrage leveren aan de integratie in Nederland. Het wegvallen van de organisaties betekent dus dat er iets aan de hand is binnen de gemeenschap, waar die organisaties deel van uitmaken. Dit kan zijn dat er geen behoefte meer is, omdat de leden van de gemeenschap hun eigen weg hebben gevonden, maar er kunnen ook andere factoren een rol spelen. Deze factoren zal ik in de volgende paragraaf kort bespreken. § 1.2 Ook over de reden waarom organisaties ontstaan of verdwijnen bestaat discussie. De ene wetenschapper is van mening dat het vooral de samenstelling van de etnische gemeenschap is, die bepalend is voor het (voort)bestaan van etnische organisaties, de ander ziet vooral de mogelijkheden die het ontvangende land biedt als bepalende factor voor dit (voort)bestaan. Volgens Floris Vermeulen hebben al deze wetenschappers gelijk. Hij onderkent dat er meerdere factoren zijn die invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van etnische organisaties. Hij onderscheidt hierbij drie belangrijke factoren. Ik zal ze hier noemen en kort toelichten, maar voor verdere uitleg verwijs ik naar hoofdstuk 4. De drie factoren die volgens Vermeulen het organisatieproces van etnische organisaties bepalen zijn: •
groepsgerelateerde factoren (factoren die te maken hebben met de etnische groepering: het immigratieproces, het karakter van de populatie en de invloeden van het land van herkomst.)
•
ontvangende omgevingsfactoren (factoren die te maken hebben met het land waar de etnische groepering zich heeft gevestigd: beleid dat een stad of een land hanteert ten opzichte van immigranten en de mogelijkheden die immigranten krijgen.)
•
ecologische factoren (factoren die te maken hebben met de dynamiek van de organisaties: de dynamiek van de organisaties onderling)
1
Voor de bovenstaande uiteenzetting van het werk van Tillie en Fennema heb ik gebruik gemaakt van de volgende artikelen: Meindert Fennema, Jean Tillie, e.a., 2000, Sociaal Kapitaal En Politieke Participatie Van Etnische Minderheden ; Jean Tillie, 2004, Social Capital of Organisations and Their Members: Explaining the Political Integration of Immigrants in Amsterdam; Jean Tillie, 2004, Social Capital of Organisations and Their Members: Explaining the Political Integration of Immigrants in Amsterdam
6
De eerste twee factoren bepalen of er vraag is naar etnische organisaties en of er aanbod is. De vraag en het aanbod zijn direct verantwoordelijk voor het uiteindelijke organisatieproces. Ditzelfde geldt voor de manier waarop organisaties op elkaar reageren en werken. In zijn proefschrift heeft Vermeulen het organisatieproces van de Turken in Amsterdam en Berlijn en de Surinamers in Amsterdam gevolgd. Hij heeft in dit onderzoek gekozen voor de periode van 1960 tot 2000. Hij is tot de conclusie gekomen dat het land of de stad waar een groepering zich vestigt wel degelijk invloed uitoefent op het ontstaan van organisaties. In Berlijn, waar een veel strakker beleid bestond ten opzichte van nieuwkomers, ontstonden minder Turkse organisaties dan in Amsterdam, waar een veel losser beleid werd gevoerd. Het blijkt ook dat groepsgerelateerde factoren van invloed kunnen zijn op het ontstaan van organisaties. De Surinaams Hindoestaanse gemeenschap in Amsterdam heeft zich (onder dezelfde omstandigheden) op een andere manier georganiseerd dan de Creoolse Surinamers. De eerste groep is een veel kleinere groep, maar kent meer organisaties en vooral religieuze organisaties. De Creoolse gemeenschap kent vooral veel sociaal culturele organisaties. De groepsgerelateerde en de ontvangende omgevingsfactor zijn volgens Vermeulen vooral in de eerste fase van oprichting belangrijk. Als de organisaties eenmaal gevestigd zijn hebben zij volgens de onderzoeker niet veel invloed meer. Op dat moment gaat het voornamelijk om de dynamiek van de organisaties onderling. Is dit echter ook het geval in Zwolle? Zwolle heeft niet veel organisaties van dezelfde signatuur. De stad is kleiner en ook de etnische gemeenschappen zijn kleiner. Er lijkt weinig sprake van onderlinge concurrentie. En ook is het de vraag of de markt verzadigd is. Anders dan Vermeulen in zijn onderzoek heeft ontdekt, denk ik dat het verdwijnen van de organisaties in Zwolle vooral te maken heeft met het beleid van de overheid of het karakter van de groeperingen. Omdat er sinds de jaren ’90 veel veranderd is in de houding ten opzichte van allochtonen en etnische organisaties, wil ik kijken of dit de ontwikkeling van de Zwolse organisaties heeft beïnvloed. Zijn de organisaties in de problemen gekomen? Hoe gaat de gemeente Zwolle om met deze organisaties? De gemeente maakt beleid waarmee zij hoopt invloed uit te kunnen oefenen op de samenleving. Dit geldt ook voor etnische organisaties. De Zwolse gemeente heeft in de afgelopen 15 jaar het beleid ten opzichte van etnische minderheden en de etnische organisaties veranderd om de integratie van de etnische minderheden te verbeteren. Hebben deze beleidswijzigingen tot de resultaten geleid die de gemeente beoogde? En is het verdwijnen van een aantal organisaties mogelijk te verklaren door de veranderingen in het Zwolse beleid? Ofwel: In hoeverre heeft het beleid van de Zwolse gemeente invloed gehad op de ontwikkeling van de Surinaamse en Turkse organisaties in Zwolle?
7
§ 1.3 Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn een aantal stappen nodig. Als eerste zal ik een beeld schetsen van het onderzoeksveld, Zwolle. Omdat voor veel mensen Zwolle een onbekende plaats is komt in hoofdstuk twee de geschiedenis van Zwolle en het profiel van Zwolle aan bod. In hoofdstuk drie zullen de verschillende Turkse en Surinaamse organisaties in kaart gebracht worden. Hiervoor heb ik gebruik gemaakt van de gegevens in de Kamer van Koophandel en interviews gehouden met (ex)bestuursleden van de organisaties. Op deze manier heb ik een beeld gekregen van de ontwikkeling van de organisaties in Zwolle. Omdat Zwolle geen honderden organisaties heeft, heb ik ervoor gekozen de verschillende organisaties afzonderlijk te bespreken. Op deze manier hoop ik de lezer een zo compleet mogelijk beeld te geven van de organisaties en de manier waarop zij functioneren/functioneerden. Het vierde hoofdstuk zal een verdere uitwerking zijn van het onderzoek van Vermeulen. Aan de hand van voorbeelden en omschrijvingen zal ik de verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op het organisatieproces verduidelijken. Ook zal ik ingaan op het model dat Vermeulen heeft ontwikkeld en de conclusies die hij heeft getrokken. Omdat hij er van uit gaat dat alle factoren van invloed zijn op de ontwikkeling van organisaties zal ik alle factoren behandelen. De focus ligt in mijn onderzoek vooral op de ontvangende omgevingsfactor. Vermeulen maakt in zijn onderzoek vooral gebruik van statistische gegevens, hij doet onderzoek naar honderden organisaties in Amsterdam en Berlijn. Mijn onderzoek is niet gebasseerd op statistische gegevens, maar op interviews en heeft daarmee een ander karakter dan het onderzoek van Vermeulen. Bij gebrek aan kwalitatief onderzoek (onderzoek op basis van interviews en veldonderzoek), heb ik er voor gekozen de informatie die ik via de interviews heb verkregen zoveel mogelijk via de theorieën die Vermeulen hanteert te verklaren. Hoofdstuk vijf is een beschrijving van het beleid van de Zwolse gemeente. Hiervoor heb ik gebruik gemaakt van beleidsstukken en een uitgebreid interview met de beleidsambtenaar welzijn die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het integratiebeleid en de contacten met de verschillende organisaties onderhoudt. Ik ga in dit hoofdstuk in op het integratiebeleid van de gemeente Zwolle en zal daarin ook aandacht besteden aan een Zwols integratieonderzoek uit 2004. Daarnaast bespreek ik het beleid ten aanzien van de etnische organisaties en de belangrijkste veranderingen die hebben plaatsgevonden. Ook probeer ik een beeld te geven van de relatie die de overheid heeft met de organisaties. In het zesde hoofdstuk komen de organisaties zelf aan het woord. Zij geven hun mening over de relatie met de overheid en beschrijven hun eigen ontwikkeling. Het zevende hoofdstuk is de analyse van de interviews en de informatie die ik heb verzameld. Ik heb er voor gekozen de analyse pas in het zevende hoofdstuk aan bod te laten komen, de andere hoofdstukken zijn voornamelijk beschrijvend. Het laatste hoofdstuk is de conclusie van mijn onderzoek. In dit hoofdstuk zal ik de vraag die ik in de vorige paragraaf heb gesteld, proberen te beantwoorden.
8
Hoofdstuk 2: Geschiedenis en profiel van Zwolle Zwolle is de hoofdstad van Overijssel en telt inmiddels 112.000 inwoners, het is daarmee de 23e stad van Nederland. Zwolle is een stad met relatief weinig allochtonen. Ongeveer 15% van de Zwollenaren is allochtoon en 8% behoort tot een etnische minderheidsgroepering (mensen uit vroegere koloniën, mensen die als gastarbeider naar Nederland zijn gekomen en asielzoekers. Tabel 1 is een overzicht van de groei van de grootste groepen etnische minderheden in Zwolle ten opzichte van het aantal autochtonen). In Rotterdam en Amsterdam wonen daarentegen respectievelijk 26% en 25% etnische minderheden2. Een van de redenen hiervoor is volgens onderzoeker Linda Nugter (Nugter, 2004) het feit dat Zwolle nooit een industriestad is geweest, maar een dienstenstad is. Er was hier dus in de jaren ’50 en ’60 niet veel vraag naar fabrieksarbeiders en laagopgeleiden. Tabel 1 Absolute aantallen etnische minderheden in Zwolle tegenover absolute aantal autochtonen 1994-1996 Jaar 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
Autochtonen 83.994 84.788 88.004 88.692 89.132 90.374 91.229 92.251 93.242 93.753 94.373 95.143 96.053
Antillianen 925 898 843 849 862 892 932 1.027 1.143 1.216 1.243 1.277 1.274
Marokkanen 466 483 496 495 498 507 527 554 580 591 596 607 633
Surinamers 993 998 992 996 1.046 1.058 1.095 1.123 1.125 1.154 1.147 1.186 1.192
Turken 1749 1778 1.846 1.919 1.986 2.054 2.119 2.160 2.263 2.324 2.382 2.428 2.497
overig 1288 1450 1528 1653 1701 1910 2023 2127 2280 2347 2446 2425 2461
Toename
12059
349
176
199
748
1173
Toename in%
14
38
42
20
143
91
Etniciteit, 1994-2006 op 1 januari volgens de standaarddefinitie van het CBS3
Zwolle is van oudsher een handelsstad. Zwolle ligt niet, zoals Kampen en Deventer, direct aan de rivier de IJssel. De rivier het Zwarte Water, een rivier die door Zwolle stroomt en uitkomt in de IJssel, is voor Zwolle een belangrijke bron van inkomsten geweest. Zij gaf Zwolle, doordat de Overijsselse Vecht hierin uitmondt, een directe verbinding met Duitsland. Een verbindingsroute die tot in de 19e eeuw van groot belang is geweest voor de handel.
2
Percentage etnische minderheden in Amsterdam en Rotterdam absolute cijfers in Kerncijfers Rotterdam 2005 De gemeente Zwolle houdt pas sinds 1993 het aantal allochtonen in Zwolle bij. De gegevens zijn afkomstig van het onderzoeksbureau van de gemeente Zwolle 3
9
In de 13e eeuw is Zwolle toegelaten tot de Duitse Hanze. De Hanze was een verbond van Duitse kooplieden, die zich tijdens hun reizen en tijdens de handel wilden beschermen tegen rovers en kapers. Zij lieten zich tijdens reizen vergezellen door soldaten of andere gewapende lieden. In de 13e en de 14e eeuw groeide de Hanze uit tot een handelsstedenverbond, waaraan steden in Nederland, Duitsland, maar ook Rusland en Engeland deelnamen. De Hanze fungeerde als een gilde en kwam op voor de belangen van de handelaren en de handelssteden, ook bood het deze steden bescherming. De Zwolse ‘gouden eeuw’ was de 15e eeuw. In die periode was niet het Westen, maar het Oosten van Nederland het centrum van de handel. Dit liep echter in de 16e eeuw terug. Door de te diepe boten verloor de IJssel een steeds groter deel van de handel aan het nieuwe handelscentrum Amsterdam. In de 18e eeuw werd Zwolle weer een van de belangrijkste handelssteden. Veel handel vanuit Duitsland ging via Zwolle en niet meer via Deventer, dat tot die tijd de belangrijkste handelsstad van Oost Nederland is geweest (en tevens de moederstad van Zwolle). Ook was Zwolle in die tijd de stapelplaats van zandsteen, veelgebruikt bouwmateriaal, dat ondermeer gebruikt werd voor het Paleis op de Dam. Door deze belangrijke internationale handelspositie was Zwolle de economische hoofdstad van Overijssel en dankzij het grote aantal inwoners werd het ook de officiële hoofdstad. Naast de handel was in de middeleeuwen ook onderwijs erg belangrijk in Zwolle. In de 14e eeuw was het rector Celen, die Zwolle internationaal op de kaart zette als onderwijsstad. Met zijn vernieuwende onderwijs (de voorloper van het gymnasium) trok hij studenten uit Duitsland en zelfs Frankrijk naar Nederland om hier onderwijs te volgen.4 Ook nu is onderwijs nog erg belangrijk in Zwolle. Met een van de grootste hogescholen van Nederland, Windesheim (ongeveer 15000 leerlingen), een Gereformeerde Hogeschool, twee grote MBO’s en een Hogeschool voor de Kunsten, heeft Zwolle nog steeds een functie als onderwijsstad. Zwolle heeft echter nooit een Universiteit gehad en staat daarom niet als studentenstad bekend. Met de recente samenwerking tussen Windesheim en de Vrije Universiteit, hoopt Zwolle meer studenten naar de stad te halen en zich alsnog als studentenstad op de kaart te zetten.5 Na de handel is Zwolle zich vooral gaan richten op de dienstensector. In de laatste tien jaar heeft het aantal bedrijvenparken in Zwolle zich enorm uitgebreid. In totaal zijn er in Zwolle op dit moment drie grote bedrijvenparken. Zwolle groeit. Door de goede verbindingswegen naar Noord, Oost en Zuid Nederland, zowel over de weg als over het spoor en via het water is Zwolle een aantrekkelijke plaats om te wonen en te werken.6 Veel mensen willen graag in een grote stad wonen, maar wel de vrijheid en de landelijkheid van het platteland ervaren. In Zwolle is dit goed mogelijk. De stad is omringd met bos, water en weilanden. In de laatste 15 jaar is het aantal inwoners van Zwolle dan ook toegenomen met 17%. 4
Deze gehele tekst is gebaseerd op de geschiedschrijvingen, zoals beschreven op: http://www.historischcentrumoverijssel.nl/exposities/hanze/zwolle.htm http://www.historischcentrumoverijssel.nl/zwolle/zw/geschz15.htm 5 http://studiestadzwolle.nl/scholen-opleidingen-zwolle.php 6 http://www.kei-centrum.nl/websites/kei/files/kei2003/documentatie/mop/zwolle-gsb3-mop-jun2005.pdf
10
Hoofdstuk 3: Surinaamse en Turkse organisaties in Zwolle In dit hoofdstuk zal ik de verschillende Surinaamse en Turkse organisaties in Zwolle bespreken. Ik bespreek zowel bestaande als opgeheven organisaties. Het is mij niet gelukt om van alle Surinaamse en Turkse organisaties die in het verleden hebben bestaan bestuursleden te vinden. Zo heeft er een Turkse studentenvereniging bestaan en een tweede Turkse culturele vereniging, die volgens de mensen die ik heb gesproken gelieerd was aan de nationalistische beweging de Grijze Wolven. Er bestaat dus een kans dat Zwolle een Turkse politieke organisatie heeft gekend, maar helaas heb ik hierover geen informatie kunnen verkrijgen. De organisaties waarvan ik geen bestuursleden heb gesproken heb ik buiten het onderzoek gehouden. Ik heb geprobeerd de ontwikkeling van de organisaties in kaart te brengen, dat wil zeggen de fusies, de ontstaansredenen en de activiteiten die de organisaties organiseren of hebben georganiseerd. § 3.1 Surinamers De eerste Surinamers zijn in de jaren ’60 en ’70 naar Zwolle gekomen. In eerste instantie waren het Creolen of negers en sinds 1973 kwamen er Hindoestanen (Surinamers die van origine uit India komen, dit kunnen Hindoes en Moslims zijn) bij. Ik zal in de rest van mijn scriptie onderscheid maken tussen Hindoes en Moslims. De Surinaamse gezinnen die uit Suriname hiernaartoe kwamen waren over het algemeen groot. Tien tot twaalf gezinsleden was geen uitzondering. De meeste Surinamers woonden in de beginjaren in Holtenbroek, een wijk met goedkope woningen en veel hoogbouw. Naarmate de Surinamers meer zijn gaan verdienen zijn velen vertrokken naar andere wijken. De Surinamers wonen op dit moment verspreid over heel Zwolle, maar de grootste concentratie zat tijdens de laatste telling nog steeds in Holtenbroek.7 De gemeente Zwolle maakt geen onderscheid tussen Hindoestanen en Creolen en pas sinds 1993 houdt de gemeente gegevens bij over etnische minderheden. De verschillende Surinamers die ik heb gesproken vertelden mij dat er meer Hindoestanen in Zwolle wonen dan Creolen. Dit kan ik echter niet controleren. Ook werd er door hen beweerd dat veel Surinamers rond 1990 uit Zwolle zijn vertrokken naar het Westen en dat er de laatste tien jaar veel nieuwe gezinnen naar Zwolle zijn gekomen. In de statistieken kan ik wel terugvinden dat het aantal Surinamers sinds 1993 is toegenomen, maar van een eerdere afname kan ik door het ontbreken van cijfers, geen bewijs vinden. Vanaf 1977 begonnen de Surinamers in Zwolle zich te organiseren. De Hindoes en de Moslims hadden ieder een eigen organisatie, Jeevan Jotie voor de Hindoes en Taeedoel Islam voor de Moslims. Daarnaast bestond er een vrouwen- en een jongerenorganisatie, die voor alle Surinamers toegankelijk waren. Ook hadden de Creolen in de eerste jaren volgens de mensen die ik heb gesproken een eigen organisatie. 7
bevolking becijferd, 2005, statistieken van Zwolle
11
Deze organisaties waren opgenomen in de overkoepelende organisatie SOS (Samenwerkende Organisaties Surinamers). § 3.1.1 Niet religieuze organisaties Het bestuur van de SOS bestond uit afgevaardigden van alle Surinaamse organisaties. Op deze manier was er sprake van een duidelijk netwerk, zoals beschreven door Fennema en Tillie. Alle Surinamers werden vertegenwoordigd en mensen konden gemakkelijk benaderd worden. De organisaties werden voornamelijk geleid door mannen. Slechts een enkele vrouw kon of wilde de tijd vrijmaken om zitting te nemen in een bestuur. De vrouwen die zich hier wel voor inzetten werden volgens de heer Bhansing (voorzitter van Jeevan Jotie en secretaris van SOS) door de mannen ondersteund om dit te doen. De SOS zorgde er als overkoepelende organisatie voor dat er direct contact was met overheidsinstanties, zodat het voor de andere organisaties makkelijker was om zaken te regelen. Zo regelde men radiozendtijd, een uur per dag werd er Hindoestaanse radio gemaakt door de heer Gajadien. Hij draaide enkel Hindoestaanse muziek en bracht nieuws uit de gemeenschap. Ook regelde men in de jaren ’70 en ‘80 iemand die Hindoestaanse films draaide. Er werden uitstapjes geregeld naar bezienswaardigheden en pretparken en als laatste zorgde men voor informatieavonden over de Nederlandse cultuur. De meeste van deze activiteiten vonden plaats tussen 1977 en 1990. Vanaf 1990 namen de activiteiten af. De vrouwenorganisatie was, zoals ik al eerder schreef, toegankelijk voor alle Surinaamse vrouwen. De belangrijkste activiteiten waren koken en handwerken, daarnaast konden de vrouwen onderling praten over zaken die hen bezighielden. Het was voor hen de ideale manier om andere Surinaamse vrouwen te ontmoeten en problemen en opmerkelijkheden te bespreken. De jongerenorganisatie organiseerde onder andere sportevenementen, groepsgesprekken over cultuur, geloof en vooral over zaken die de jongeren bezighielden. Waar bij de jongeren behoefte aan was werd tijdens de groepsgesprekken besproken. Daarnaast kregen de jongeren regelmatig ruimte tot hun beschikking “om zich uit te leven,” aldus Bhansing. De activiteiten die de bovengenoemde organisaties organiseerden werden gehouden in het Wijkcentrum van de wijk Holtenbroek, daar kon men gebruik maken van verschillende zalen en ruimtes. Voor dat ik inga op de verschillende groeperingen en hun eigen organisaties, is er nog een algemene organisatie die vanaf 1985 tot 1995 actief is geweest in onder andere Zwolle. De Eerstelijnsinstelling Surinamers Overijssel Sambandh was een welzijnsorganisatie voor alle Surinamers in heel Overijssel, die opereerde vanuit Zwolle. Deze organisatie had tot doel Surinamers te helpen bij het vinden van werk, scholing en huisvesting. Door contacten met de lokale organisaties en veel veldwerk, bracht deze organisatie problemen binnen de gemeenschap in kaart. Via intensieve
12
begeleiding probeerde men deze problemen op te lossen. Eerstelijnshulp is directe en snelle hulp bij problemen. In de eerstelijnshulp probeert men problemen snel aan te pakken of te voorkomen. De tweedelijnshulp daarentegen gaat meer de diepte in. Er worden dossiers aangelegd en de hulpbieders zijn over het algemeen deskundiger en multidisciplinair. In de gezondheidszorg vallen huisartsen onder de eerste lijn en instellingen als het Riagg onder de tweedelijn. Deze Eerstelijnsinstelling Surinamers Overijssel is in 1995 opgegaan in de SMO (Stichting Minderheden Overijssel). Een organisatie die zich niet richt op specifieke etnische groeperingen, maar op alle etnische groeperingen in Overijssel. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen de verschillende groeperingen. Ook bestaat het bestuur van deze stichting niet uit een meerderheid van Surinamers of een andere etnische groepering, terwijl de Eerstelijnsinstelling Surinamers Overijssel wel een Surinaams bestuur had. Er is dus nu geen sprake meer van een zuiver etnische organisatie. § 3.1.2 Moslims Van de drie Surinaamse groeperingen is de moslimgroepering naar schatting de grootste. Landelijk vormt deze groep een kleine minderheid. In de jaren ’70 richtten de Moslims de stichting Taeedoel Islam op. Het doel van deze stichting is het gezamenlijk beleven van het geloof en kennis van de eigen cultuur behouden en bevordering van integratie. De nadruk lag voornamelijk op het geloof en de geloofsbeleving. Er werd vijf keer per dag gebeden en er waren Koranlessen en lessen in Urdu (taal die in Pakistan wordt gebruikt) en Arabisch. Ook waren er lezingen en werd er voorlichting gegeven op scholen over de Islam. Er waren naast de officiële vereniging ook een vrouwenafdeling, waar vrouwen samen konden komen en een jongerenafdeling. In de eerste jaren werkten de Surinaamse moslims samen met de Turkse moslims. Omdat de Surinamers Nederlands spraken en de Turken niet, onderhielden de Surinamers de contacten met de gemeente. De gemeente Zwolle heeft een oude school ter beschikking gesteld. De samenwerking tussen de Surinamers en de Turken was echter niet succesvol. Begin jaren ‘80 bleken de verschillen tussen de Surinamers en Turken, voornamelijk op gebied van taal, te groot om nog langer samen te kunnen werken. De Turken hebben zich afgescheiden en hebben in 1982 een eigen moskee gekocht in de wijk Assendorp, waar zij tot op de dag van vandaag zitten. Nadat de Turken vertrokken waren is er nog tijdelijk een samenwerking geweest tussen de Surinamers en de Marokkanen, maar ook dit liep op niets uit. Weer bleek de taal een struikelblok, maar ook het feit dat de Surinamers gebruik maakten van Imams die in Europa geschoold waren, terwijl de Marokkanen het liefst de Imams uit Marokko haalden, bemoeilijkte de samenwerking. Toen ook deze groep een eigen ruimte toegewezen kreeg, besloten de Surinamers tot de bouw van een eigen moskee. Voor de financiering van de bouw van de moskee werd er gebruik gemaakt van de contacten met moskeeën in grotere steden als Amsterdam, Rotterdam en Utrecht.
13
Nog voordat de moskee er was ontstond er een breuk in de gelederen. Een deel van de gemeenschap wilde de Islamitische Vereniging omzetten in een Islamitische Stichting. De reden hiervoor was volgens de ene groep een financiële bescherming; omdat een moskee geen winst mag maken, was het beter een stichting in het leven te roepen, omdat die ook geen winst mag maken. De andere groep legde, volgens Madarun (voorzitter van de vereniging Taeedoel Islam) deze verschuiving van vereniging naar stichting echter uit als het uitmelken van het bestuur. Zij waren van mening dat de zeggenschap van de leden achteruit zou gaan en het bestuur te klein werd. Naast deze verandering van vereniging naar stichting werd er een geestelijke leider bijgehaald. Deze geestelijke leider kwam uit Pakistan en was al geestelijk leider van een moskee in Amsterdam. Door de samenwerking met de moskee in Amsterdam zou de geestelijke leider ook zeggenschap krijgen in de moskee in Zwolle. Deze zeggenschap ging volgens Madarun zover dat hij het bestuur kon overrulen als beslissingen hem niet aanstonden. Deze ontwikkelingen zag een deel van de Surinaams Islamitische gemeenschap niet zitten en zij besloten in 1987 als vereniging verder te gaan. Hiermee was de eerste splitsing in de Surinaamse moslimgemeenschap een feit. De naast de vereniging opgerichte stichting bouwde een eigen moskee in Zwolle. Toch bleek er nog steeds onenigheid te bestaan binnen de nieuwe stichting. De inmenging van de geestelijke leider was voor een deel van de groep reden om in protest te gaan. Dit leidde tot ontslag van het bestuur. Wederom besloot een deel van de gemeenschap op eigen kracht verder te gaan. Echter was de vraag wie de moskee zou krijgen. Na een gerechtelijk gevecht tussen de nieuwe en de oude stichting bleef de moskee eigendom van de oude stichting. De drie islamitische organisaties zijn nooit meer nader tot elkaar gekomen. De onenigheden binnen de gemeenschap over de organisatievorm en de besluitvorming zijn geëscaleerd in onoplosbare ruzies tussen de verschillende groepen. De recentst ontstane stichting (Miesbahoel Islam) heeft dezelfde doelstellingen als de andere Islamitische organisaties, daarnaast biedt het opvang voor vrouwen, ondersteunt het ouderen, jongeren en vrouwen bij het vinden van een weg in de Nederlandse maatschappij en helpt het mensen bij het ritueel wassen van een overledene. Ook worden er Arabische lessen en lessen in het lezen van Urdu (de Pakistaanse taal) gegeven. Deze stichting is nu bezig met de realisatie van een nieuwe moskee, die naast bidruimte moet dienen als cultureel centrum en een aula om overledenen op te baren. Naast bidruimte dienen de ruimtes waar de drie stichtingen over beschikken, als feestzalen, ontmoetingsruimten en activiteitenruimten. § 3.1.3 Hindoes De Hindoes waren sinds 1977 verenigd in de stichting Jeevan Jotie. Ook deze stichting was voornamelijk gericht op behoud van cultuur, beleving van de religie (het Hindoeïsme) en de bevordering van de integratie. De stichting kwam op voor de positie van de Hindoestanen in Zwolle en
14
organiseerde bijeenkomsten, waar gesproken werd over het geloof en waar activiteiten voor de Hindoegemeenschap werden georganiseerd. Anders dan de moslims hebben de Hindoes nooit over een eigen ruimte beschikt. Zij maakten gebruik van de ruimtes in het wijkcentrum van Holtenbroek. Voor religieuze rituelen en offers week men uit naar tempels elders in het land. Bidden deed en doet men thuis. Een aantal keer per jaar haalde men een priester naar Zwolle. Het Hindoeïsme kent net als het christendom en de Islam meerdere stromingen. Om te zorgen dat er geen breuk in de gemeenschap zou ontstaan, werden tijdens bijeenkomsten de verschillen tussen de deze stromingen genegeerd en richtte men zich vooral op de overeenkomsten. In de jaren ’90 liep het aantal activiteiten van de organisatie terug. Het bestuur wilde er mee stoppen en er was binnen de gemeenschap geen animo om de taken van het vertrekkende bestuur over te nemen. De organisatie leek dood te bloeden en het bestuur besloot in 1998 de organisatie te ontbinden. §3.1.4 Creolen Ook de Creolen hebben volgens de mensen die ik heb gesproken een eigen organisatie gehad. Deze organisatie was volgens de verhalen klein en heeft niet lang bestaan, omdat het aantal creolen in Zwolle erg klein was. Het is mij echter niet gelukt mensen te vinden die mij hier meer over konden vertellen. Om die reden laat ik deze organisatie buiten beschouwing.
§ 3.2 Turken De Turken zijn in de jaren ’50 naar Nederland gekomen als gastarbeiders. In de meeste gevallen kwam alleen de man naar Nederland om te werken. Omdat de Turken en ook de Nederlanders er in eerste instantie vanuit gingen dat het verblijf tijdelijk was, bleven de vrouwen en kinderen thuis. Zij kwamen pas veel later naar Nederland. De Turken kennen meer organisaties dan de Surinamers. De Turkse gemeenschap in Zwolle kende vijf organisaties die zich richtten op de Turkse gemeenschap in haar geheel. § 3.2.1 Niet religieuze organisaties In de jaren ’70 ontstond er onder de Turkse gastarbeiders in Zwolle de behoefte om samen te komen na werktijd, voor een kop koffie of een praatje. De Turkse mannen waren ver van huis en spraken de Nederlandse taal niet of nauwelijks. Om deze reden werd er een ruimte gezocht waar de Turkse mannen op zaterdag en zondag terecht konden. Deze ruimte vonden zij in het buurtcentrum in de wijk Dieze-West. Om in aanmerking te komen voor subsidies werd een vereniging opgericht. Helaas zijn van deze vereniging geen papieren meer te vinden (waarschijnlijk heeft het laatste bestuur archieven, maar deze mensen heb ik helaas niet te spreken gekregen). Pas in 1994 duikt de vereniging op in het handelsregister. Op dat moment zijn er zowel een migrantenvereniging als een migrantenstichting. Net
15
als bij de Surinaamse moslims was ook binnen de Turkse organisatie een conflict ontstaan over de organisatiestructuur. De beide organisaties gingen onafhankelijk van elkaar door, maar stopten gelijktijdig in 1996. De ruimte waar de Turkse migrantenvereniging tot op dat moment gebruik van had gemaakt werd gesloopt en de vereniging moest op zoek naar een nieuw onderkomen. Ook kreeg de organisatie geen directe subsidie meer. In 1999 ontstond uit de migrantenvereniging de Turkse Culturele Vereniging, deze heeft met behulp van de gemeente Zwolle een nieuwe ruimte gevonden. Omdat er een horecagelegenheid in de nieuwe ruimte moest komen, om de nodige inkomsten binnen te krijgen, moest er veel aan de het pand gebeuren. De migrantenvereniging (en ook de stichting) had tot doel om de Turken in Zwolle een plek te geven waar ze terecht konden, daarnaast wilde ze de integratie en de emancipatie van de Turken in Zwolle bevorderen en was er ruimte voor Turkse kunst en cultuur. Er werden bijeenkomsten geregeld waarbij de belangrijkste struikelblokken, waar de Turken tegenaan liepen, werden besproken. Voor de jeugd werden bijlessen geregeld, om de schoolprestaties te bevorderen en er was Nederlandse taalles. De migrantenvereniging werkte nauw samen met Stad en Welzijn Zwolle (inmiddels Travers). Deze welzijnsorganisatie onderhield de contacten met de gemeente Zwolle en beheerde het wijkcentrum. Ook leverde zij een welzijnswerker, waar de Turkse gemeenschap gebruik van kon maken. Toen in 1999 de Turkse Culturele Vereniging uit de migrantenvereniging is ontstaan, stopte de samenwerking met Travers. Men kon toen ook niet langer gebruik maken van de welzijnswerker. Het aantal activiteiten liep terug en de meeste aandacht kwam te liggen op het trefcentrum, waar de bar was gevestigd. Hier komen tot op de dag van vandaag Turkse mannen samen om te kaarten of te praten en een biertje of een kopje thee te drinken. De Turkse Culturele Vereniging heeft haar pand verkocht aan een Turks religieuze vereniging, maar het trefcentrum blijft bestaan. Er was bewust geen onderscheid tussen Soennieten, Alevieten en Koerden, de Organisaties waren toegankelijk voor alle Turken in Zwolle. In 2002 is er in het ouderencentrum in de wijk Dieze-West een Turkse Ouderen Vereniging opgericht. Er hadden volgens de bestuursleden van deze vereniging al eerdere ouderenverenigingen bestaan, maar daar was geen informatie meer over beschikbaar, dus ik richt mij enkel op deze genoemde vereniging. De vereniging is opgericht omdat de eerste generatie Turken, die in de jaren ’50 en ’60 naar Nederland kwam om te werken, te veel thuis zat, nadat de kinderen het huis hadden verlaten. De kennis van de Nederlandse taal is voor deze groep veelal onvoldoende, omdat de mannen zich alleen hadden gericht op het werken en de vrouwen veelal het huis niet uitkwamen. Nu ook de kinderen het huis uit zijn, dreigen deze mensen het contact met de buitenwereld te verliezen. De Turkse Ouderen Vereniging zorgt ervoor dat Turkse 50 plussers deel kunnen nemen aan activiteiten en op de hoogte blijven van de politieke ontwikkelingen in Nederland, die op hen van toepassing zijn. Zo heeft de vereniging
16
informatieavonden georganiseerd over de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 en de veranderingen in het Nederlandse verzekeringsstelsel. Vooral de Turkse vrouwen van boven de 50 zitten vaak thuis en komen alleen het huis uit om boodschappen te doen, voor deze vrouwen is er de mogelijkheid elke dag samen te komen om thee te drinken. De Turkse Ouderen Vereniging heeft een welzijnswerker toegewezen gekregen, die hen helpt bij het oplossen van problemen waar zij tegenaan lopen, zoals het invullen van formulieren en het contact onderhouden met de gemeente. Omdat de meeste ouderen 6 maanden per jaar (in de zomerperiode) in Turkije zitten, vinden de meeste activiteiten die de vereniging organiseert van de late herfst tot het vroege voorjaar plaats. In 1990 werd de Stichting Turkse Vrouwenorganisaties IJsselstreek opgericht om vrouwen in de omgeving van Zwolle en Deventer te helpen met de integratie en emancipatie in Nederland. Belangrijke thema’s zijn vooral eerwraak en huiselijk geweld. Zoals gezegd is deze organisatie in het leven geroepen om vrouwen in Deventer, Zwolle en omgeving te helpen. Echter heeft deze organisatie in Zwolle nooit echt een voet aan de grond gekregen. Esma Arslan werd tien jaar geleden bij de organisatie betrokken als Zwolse vrouw. Haar taak was het betrekken en enthousiasmeren van Turkse vrouwen in Zwolle. Dit bleek echter minder gemakkelijk dan verwacht. Esma kreeg het maar moeilijk voor elkaar om de vrouwen bij de activiteiten te betrekken en werd niet goed opgenomen in de gemeenschap. Ook was het niet mogelijk om vrouwen te vinden die samen met haar deze taak op zich wilden nemen. Omdat ze steeds dezelfde vrouwen meekreeg naar de activiteiten en veel vrouwen de activiteiten vooral zagen als een familie-uitje besloot ze niet langer als vertegenwoordiger van de Zwolse Turkse gemeenschap te werken, maar op persoonlijke titel met dit werk aan de slag te gaan. De stichting richt zich dus voornamelijk op vrouwen buiten Zwolle, vooral in Deventer, waar een hele grote populatie Turken zit. In Zwolle bleek deze organisatie geen groot succes. De stichting is nu opgeheven. De taken zijn overgenomen door de Stichting Turken Overijssel, opererend vanuit Deventer. Omdat er in Zwolle te weinig aandacht was voor Turkse kunst en cultuur werd in 2004 de stichting ETAP opgericht, die zich bezig houdt met de organisatie van culturele evenementen. Zo organiseren zij exposities, muziekavonden en literaire middagen. Veel van de activiteiten die in het verleden door de Turks Culturele Vereniging werden georganiseerd, zijn nu overgenomen door ETAP. Het bestuur van ETAP zag dat er onder de Turkse inwoners van Zwolle veel behoefte was aan Turkse cultuur, zeker exposities trokken veel bezoekers. Daarnaast leek het ze goed om de autochtone Nederlanders en andere allochtonen in aanraking te laten komen met Turkse kunst en cultuur, zodat ze een beter beeld zouden krijgen van de Turkse cultuur.
17
ETAP organiseert zelf activiteiten of adviseert de bestaande Turkse organisaties op het gebied van culturele evenementen. Als een organisatie een idee heeft, kan ETAP de organisatie helpen bij de uitvoering of de organisatie begeleiden in het denkproces. De stichting heeft geen leden en opereert vanuit het huis van de voorzitter. Als de stichting iets wil organiseren probeert zij dat te doen in samenwerking met de bestaande cultuurinstellingen in Zwolle, zoals musea, de bibliotheek en culturele centra. Op dit moment doet ETAP zelf weinig. Ze wacht op initiatieven vanuit de gemeenschap, omdat ze de andere organisaties niet het gras voor de voeten weg wil maaien. Het is op dit moment volgens de voorzitter Erol Bilen ook moelijker om mensen naar de stad te krijgen, zeker ouderen. Door veranderingen in het politieke klimaat in Nederland voelen veel oudere Turkse mensen zich niet prettig meer in Nederland, dit wordt volgens Bilen steeds erger. Ze durven niet meer zo gemakkelijk de straat op te gaan, aldus Erol Bilen. § 3.2.3 Moslims De ULU moskee is opgericht in 1983, nadat de samenwerking tussen de Turkse en de Surinaamse moslims was beëindigd. Net als de Surinaamse moslimorganisaties heeft ook ULU als doelstelling om het geloof te belijden en in stand te houden, de Turkse cultuur te behouden en integratie in Nederland te bevorderen. Bij de Turkse moslims ligt echter een groter accent op integratie dan bij de Surinaamse moslims. Omdat veel Turkse ouders hun kinderen zo snel mogelijk aan het werk willen hebben, zodat ze geld kunnen verdienen, blijft het opleidingsniveau van de Turkse jongeren achter bij de Nederlandse jongeren. Daarom probeert de moskee de ouders ervan te overtuigen dat opleiding erg belangrijk is voor de jeugd en dat de kinderen zo lang mogelijk naar school moeten. Er worden scholen uitgenodigd om autochtone jongeren te leren wat een moskee doet en kennis bij te brengen over de Islam. De moskee heeft ongeveer 800 leden, maar de ruimte die de vereniging tot haar beschikking heeft kan zoveel mensen niet herbergen. Het belangrijkste streven van de moskee op dit moment is het vinden van een geschikte ruimte waar alle leden terecht kunnen en waar ruimte is om naast de religieuze activiteiten ook sociaal culturele activiteiten te organiseren en mensen van buitenaf te ontvangen. Met de nieuwe grotere ruimte hoopt de moskee zich beter voor haar gemeenschap te kunnen inzetten. De moskee beschikte ook over een eigen jongerenafdeling. Het doel van deze afdeling was het betrekken van de jongeren (jongens) bij het geloof en ervoor te zorgen dat de jongeren van de straat waren en niet bloot zouden staan aan de verleiding van alcohol. Sinds 1987 is de jongerenvereniging zelfstandig. Het maakt gebruik van de faciliteiten van de moskee, maar heeft een eigen bestuur en neemt haar eigen beslissingen. De voornaamste activiteiten van de jongerenvereniging zijn barbecues, sportevenementen en voorlichtingsactiviteiten. Voor de jongens is de vereniging een plek waar ze na school of het werk samen kunnen komen. Het is een
18
ontmoetingsplek, waar de jongens vrij zijn om te doen en te laten wat zij willen binnen de regels van de Islam. Naast een jongerenvereniging bestaat er ook een islamitische vrouwenvereniging. Ook zij hebben een eigen bestuur en zijn zelfstandig. Wel werken ze nauw samen met de moskee. Omdat ze geen eigen ruimte hebben, maken ze gebruik van de ruimte in de Moskee. Het doel van de vrouwenvereniging is activiteiten te organiseren waar islamitisch vrouwen aan deel kunnen nemen. Omdat niet alle islamitische vrouwen deel mogen nemen aan activiteiten waarbij mannen aanwezig zijn, danwel door het geloof, danwel door de thuissituatie, probeert de organisatie hierop in te spelen. Zo organiseert men feestavonden, en uitjes. Eerder organiseerde men ook taallessen en vrijzwemmen op de zondagmorgen. Deze activiteiten zijn echter komen te vervallen, omdat de kosten te hoog waren. Omdat een deel van de vrouwen nog weinig Nederlands spreekt en veel vrouwen nog veel moeten leren van Nederland en de mogelijkheden en de wegen naar instanties, organiseert de vereniging ook informatieavonden. Tijdens deze avonden worden thema’s als stress behandeld, komen sprekers van instellingen als het Riagg en worden de beleidswijzigingen van de gemeente of de landelijke politiek behandeld. Er was binnen de Turkse gemeenschap behoefte aan een eigen sportvereniging, daarom richtte de moskee in 1987 een voetbalvereniging op, ULU Spor. De vereniging maakt gebruik van de velden van voetbalclub HTC, daar heeft het een eigen clubhuis, dat ze voor het symbolische bedrag van één gulden hebben overgenomen van een andere vereniging. Ook zij zitten met een capaciteitsprobleem. De club heeft nu drie senioren teams en verwacht er volgend jaar vier te hebben. Ze moeten echter gebruik maken van de velden van een andere vereniging en kunnen niet verder uitbreiden. Ook is er geen mogelijkheid om jeugdteams op te zetten omdat de velden alleen op de zondag beschikbaar zijn. De doelstelling van de vereniging is sportieve prestaties leveren. In eerste instantie was de vereniging in handen van de moskee, maar inmiddels is de invloed van de moskee verdwenen. De vereniging is niet gebaseerd op religie. In de bar wordt dan ook bier geschonken. Naast een vereniging waar sportieve prestaties geleverd worden, wordt het clubhuis ook gebruikt als ontmoetingsruimte. Mannen komen bij elkaar om een biertje of een ander drankje te nuttigen en een kaartje te leggen. De club is voornamelijk gericht op Turkse mannen, maar mannen van een andere etnische afkomst zijn ook welkom. Volgens het bestuur waren er vroeger redelijk veel niet-Turken lid van de vereniging, maar is dat in de loop der jaren achteruit gegaan. Het bestuur zet zich in voor het winnen van meer niet-Turkse leden.
19
De laatste vereniging die onder het kopje moslims valt is de Alevitische Vereniging. Deze vereniging is opgericht in 1995. De reden dat deze vereniging pas zo laat is opgericht, heeft te maken met de situatie in Turkije, waar de Alevieten jarenlang onderdrukt werden als minderheidsgroepering. De vereniging heeft de eerste jaren geen eigen ruimte gehad. Als het activiteiten wilde ondernemen moest het ruimtes huren of deze activiteiten bij mensen thuis organiseren. Sinds twee jaar maakt het gebruik van het trefcentrum. De voormalige ruimte van de Turkse Culturele Vereniging. De doelstelling van de vereniging is het belijden van het Alevitische geloof, behoud van de cultuur en de integratie van Alevieten in Nederland. Een ander belangrijke doelstelling is het bekend maken van het Alevitisme bij de Zwolse samenleving. De Alevieten hebben naar eigen zeggen moeten strijden voor erkenning in Nederland. Voor veel mensen was en is het Alevitische geloof iets onbekends en erkent men het niet als een onderdeel van de Islam. De Zwolse Alevitische Vereniging wil hier graag verandering in brengen. Daar hoort ook bij dat de vereniging aansluiting zoekt bij de overige Islamitische verenigingen en stichtingen. Zij wordt door deze verenigingen, die voornamelijk Soennitisch zijn, echter niet erkend. De activiteiten zijn voornamelijk sociaal-cultureel van aard, maar er worden ook voorlichtingsavonden gegeven en uitjes georganiseerd, om de leden, vooral de vrouwen, in aanraking te laten komen met de Nederlandse cultuur. Omdat de vereniging pas sinds korte tijd beschikt over een eigen ruimte is het aantal activiteiten in de afgelopen jaren minimaal geweest, daar komt nu verandering in. In dit hoofdstuk heb ik geprobeerd een beeld te geven van het organisatieproces van Turkse en Surinaamse organisaties in Zwolle. In de afgelopen 40 jaar is er veel gebeurd. Er zijn organisaties verdwenen en er zijn nieuwe organisaties ontstaan. Hoe valt deze ontwikkeling te verklaren? In het volgende hoofdstuk zal ik proberen deze vraag te beantwoorden.
20
Hoofdstuk 4: Het ontstaan van organisaties Hoe komt het eigenlijk dat etnische organisaties ontstaan en waarom verdwijnt een deel en blijven anderen bestaan? Op deze vragen is geen eenduidig antwoord te geven. Verschillende factoren kunnen invloed hebben op het ontstaan van organisaties of juist het wegblijven daarvan. Binnen de sociale wetenschap bestaan er meerdere theorieën, die verklaren waarom organisaties ontstaan of verdwijnen. Deze theorieën zijn door sociaal wetenschapper Floris Vermeulen ondergebracht in een model, dat het organisatieproces van immigranten beschrijft. In zijn proefschrift ‘The Immigrant Organising Process’ verklaart hij waarom organisaties ontstaan, blijven bestaan en of verdwijnen aan de hand van drie belangrijke factoren. Als eerste kijkt hij naar de etnische groep zelf en ten tweede naar het land of de stad, waar de immigranten zich vestigen en ten derde manier waarop de organisaties op elkaar uitwerken. Hij gaat er van uit dat de vorming en het bestaansrecht van etnische organisaties een samenspel is van de drie bovengenoemde factoren. In het model dat hij heeft ontworpen, laat hij zien welke factoren op welk moment en op welke manier van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van de organisaties. Ik zal in dit hoofdstuk het model van Vermeulen bespreken. In mijn eigen onderzoek ligt de nadruk op de invloed van de overheid, maar ik denk dat het belangrijk is om het gehele model te begrijpen, omdat er naast de invloed van de overheid andere factoren van invloed zijn op het organisatieproces. Ik zal eerst beginnen met een omschrijving van de verschillende theorieën die Vermeulen in zijn model heeft samengevoegd. Vervolgens zal ik ingaan op het model van Vermeulen en het onderzoek dat hij heeft gedaan onder Turkse organisaties in Berlijn en Amsterdam en Surinaamse organisaties in Amsterdam. §4.1 Groepsgerelateerde factoren De eerste theorie gaat uit van groepsgerelateerde factoren. Aanhangers van deze theorie gaan er van uit dat onder andere de aard, de grootte en de samenstelling van de gemeenschap bepalend is voor het aantal en het soort organisaties dat ontstaat. Volgens Vermeulen zijn er drie belangrijke factoren die bepalend zijn binnen deze theorie, namelijk: het immigratieproces, het karakter van de populatie en de invloeden van het land van herkomst. Het immigreren naar een nieuw land creëert volgens Vermeulen een sterke gezamenlijke identiteit. Een ‘wij’ gevoel ten opzichte van de autochtone bevolking van het nieuwe land en de andere immigrantengroepen in dat land. Dit gevoel kan worden versterkt als de immigranten zich bedreigd voelen in het nieuwe land. Het ‘wij’ versus ‘zij’ gevoel kan ervoor zorgen dat het groepsgevoel van de immigranten word versterkt. Dit sterke groepsgevoel maakt dat immigranten zich sneller en makkelijker zullen organiseren of vast blijven houden aan de organisaties die zijn ontstaan.
21
Omdat immigranten in een nieuwe omgeving terecht komen, met een andere cultuur en een andere taal, kan dat een behoorlijke impact hebben op het leven en het functioneren van de immigranten. Om een gevoel van veiligheid te creëren in de nieuwe omgeving worden organisaties in het leven geroepen. Naast de functie van het creëren van een veilig gevoel kunnen deze organisaties ook een belangrijke rol vervullen in het omgaan met de problemen waar immigranten tegenaan lopen, zoals taalproblemen en het vinden van de weg naar instanties. Het karakter van de populatie is bepalend voor het aantal en het soort organisaties, dat wordt gecreëerd door de immigranten. Het gaat er bij deze factor om hoe de groep er uit ziet; de grootte, de demografische samenstelling (sekse verhoudingen, gemiddelde leeftijd, leefgebieden), de socioeconomische status (opleidingsniveau, werkniveau) en de culturele aspecten (taal, etniciteit en religie). Men gaat er van uit dat een grotere groep migranten meer behoefte heeft aan organisaties dan een kleine groep. Volgens Vermeulen gaat men er van uit dat er minimaal 100 tot 300 migranten nodig zijn om een gemeenschap te stichten. Verder heeft het aantal ook invloed op het soort organisatie dat kan worden gesticht. ‘An immigrant newspaper, for example may not be able to function with only a few hundred subscribers, whereas a social/cultural organisation could manage perfectly well with less than a hundred members.’ (Vermeulen 2005, 34). De sekseverhoudingen en leeftijdsverhoudingen binnen een etnische groep kunnen invloed hebben op het soort organisatie dat gecreëerd wordt. Een groep met alleen mannelijke dertigers zal andere organisaties hebben dan een groep met zowel mannen als vrouwen en kinderen. Ook opleidingsniveau en werkstatus hebben invloed volgens de theoretici. Veelal zijn de oprichters van organisaties hoger opgeleiden, dus hoe meer hoogopgeleiden, hoe groter de kans dat er organisaties gecreëerd worden. Daarnaast is het belangrijk of de immigranten verspreid wonen of in één wijk. Hoe dichter de concentratie immigranten, hoe groter de kans dat er een sterke identiteit ontstaat. Deze sterke identiteit heeft een positieve invloed op het ontstaan van organisaties. Vermeulen zet hier echter wel kanttekeningen bij. Volgens hem kan de hoge concentratie ook leiden tot de vorming van sterke netwerken. Deze netwerken zouden de vorming van organisaties wel eens overbodig kunnen maken. Amerika kent vele etnische wijken. Italiaanse en Chinese wijken, waar de overgrote meerderheid van de inwoners afkomstig is uit hetzelfde land. In deze wijken kunnen de inwoners de eigen taal spreken, naar eigen winkels gaan en is de eigen cultuur overheersend. In dit geval zou ook de noodzaak om zich te organiseren kleiner zijn dan voor mensen die verspreid over de stad wonen. Een sterke concentratie van een etnische groepering kan in theorie dus een positieve, maar ook een negatieve invloed hebben op de vorming van organisaties. De taal, cultuur en religie kunnen erg bepalend zijn voor organisaties. Het kan leiden tot organisaties die specifiek zijn gericht op behoud van de eigen taal cultuur en religie. De eerste organisaties die immigranten vormen zijn veelal religieuze organisaties, als moskeeën of tempels. Het lijkt logisch dat immigranten met een cultuur die sterk afwijkt van de cultuur in het nieuwe land meer organisaties creëerden dan immigranten met een cultuur die lijkt op dat van de autochtone
22
bevolking. Toch is dit volgens geschiedkundige Moya niet vanzelfsprekend. ‘The Portuguese in Brazil formed as many associations as the Japanese. Spaniards in Buenos Aires developed a denser institutional structure then there Italian neighbours, and these, in return, outdid their compatriots in New York. Obviously an immigrant group needs to perceive itself as different from the host population and other arrivals in order to organise separately but it does not follow logically, and the evidence does not support, that the greater that real or perceived difference is the easier it will be for them to develop their own institutions.’(Moya 2005 839, 840) Volgens Moya heeft een groot verschil in cultuur dus wel degelijk een invloed op de vorming van organisaties, maar het is naar zijn idee niet vanzelfsprekend dat het ook zorgt voor meer organisaties. Duitse migranten hebben zich in de Verenigde Staten op allerlei manieren georganiseerd. Volgens Vermeulen is het een combinatie van het totale karakter van een groep. Je moet dus niet naar een aspect van dit karakter kijken, maar naar het gehele plaatje. De laatste groepsgerelateerde factor is de invloed van het land van herkomst. Het land van herkomst kan op verschillende manieren invloed uitoefenen. Onbewust, doordat de immigranten de organisatiestructuur uit het eigen land meenemen naar het nieuwe land, zoals de Duitsers in de negentiende eeuw deden. Ook kunnen organisaties gebaseerd zijn op de politieke situatie in het land van herkomst. Mensen die aan een regime zijn ontsnapt kunnen in het nieuwe land politieke organisaties oprichten die hun politieke ideeën vertegenwoordigen. Volgens Moya is het zelfs zo dat de politieke situatie in het moederland van invloed kan zijn op alle (ook de niet politieke) organisaties in het nieuwe land. (Moya 2005, 850). Daarnaast kan het land van herkomst ook bewust invloed uitoefenen op de organisatievorming in het nieuwe land, door het verstrekken van subsidies. Volgens Vermeulen zorgde de Turkse overheid in de jaren ’80 voor financiële steun aan Turkse organisaties in Nederland en Duitsland, om zo hun positie te versterken en politieke tegenstanders tegen te houden. (Vermeulen 2005, 38) §4.2 Omgevingsfactor In de tweede theorie gaat het om de omgevingsfactor. Deze factor wordt gekenmerkt door het beleid dat een land hanteert ten opzichte van immigranten en de mogelijkheden die immigranten krijgen. Deze theorie wordt ook wel de theorie van de opportunity structure genoemd. Er zijn meerdere opportunity structures. In zijn proefschrift noemt Vermeulen de economic opportunity structure en de political opportunity structure. Op de eerste gaat hij eigenlijk niet in. Het gaat hierbij om de economische mogelijkheden die migranten krijgen in het ontvangende land, bijvoorbeeld de baankansen. Zoals ik al zei gaat hij hier verder niet op in. Toch zal discriminatie op de banenmarkt, waardoor immigranten weinig kans hebben op goede banen invloed kunnen hebben op de sociaaleconomische groepsfactoren en daarmee op de organisatievorming. Ook kan het directe invloed hebben op de vorming van bijvoorbeeld vakbonden. Hier wordt door Vermeulen echter niet op gewezen.
23
Bij de political opportunity structure gaat het voornamelijk om de toegankelijkheid van de bestaande instituties en organisaties en de mogelijkheden tot organisatievorming. Dit is volgens Vermeulen de belangrijkste omgevingsfactor. Hierin onderscheidt hij twee belangrijke elementen, die de vorming van organisaties kunnen bevorderen, dan wel tegengaan. De eerste is de mogelijkheid van immigranten om lid te worden van bestaande organisaties en gebruik te maken van bestaande instituties. Als immigranten de kans krijgen om volwaardig deel te nemen, zal de noodzaak om zich te organiseren minder groot zijn dan wanneer deelname aan bestaande organisaties en toegang tot instituties wordt geweigerd. Het andere element is de kans die immigranten krijgen om zich te organiseren. Het ontvangende land kan de vorming van organisaties tegengaan, oogluikend toestaan of stimuleren. In het eerste geval zullen er weinig organisaties ontstaan en in het laatste geval juist erg veel. Vermeulen laat de werking van de beide elementen zien doormiddel van een voorbeeld van Joden in Amerika. In kleine dorpen ontstonden minder joodse organisaties dan in grote steden. Bij nader onderzoek bleek dat de joodse bevolking in de dorpen toegang had tot de bestaande organisaties en instituties, terwijl dat in de grote steden niet het geval was. Hier was de behoefte zich te organiseren dus groter. Echter bleek ook dat de mogelijkheden om zich te organiseren in grote steden groter was dan in de kleine dorpen. Dit maakte dat er ook meer organisaties ontstonden in de steden. De twee factoren werken in principe onafhankelijk van elkaar. Zoals eerder al gezegd zijn alle migranten geneigd zich te organiseren, of ze nu wel of niet deel uit mogen maken van de instituties en de organisaties van het land van herkomst. Als het nieuwe land deze mogelijkheid biedt, dan zullen ze daar dus volgens de theorie gebruik van maken. Daarnaast is het zo dat de behoefte om zich te organiseren groter wordt naarmate een groep minder mogelijkheden heeft om toe te treden tot de bestaande organisaties en instituties. De mogelijkheid om toe te treden tot bestaande organisaties is moeilijk te meten. Als in de statuten letterlijk staat dat bepaalde groepen geen deel uit mogen maken van de organisatie is dit duidelijk te herkennen, echter als iemand bij de deur wordt geweigerd, omdat hij een ander kleurtje heeft zal dit niet altijd in statuten zijn opgenomen. Racisme kan om de hoek komen kijken en is moeilijk te detecteren. Het beleid ten opzichte van het vormen van organisaties is per land verschillend. Volgens Vermeulen werden immigranten in Duitsland gezien als tijdelijke inwoners van het land en hielden de status van buitenlanders. Zij hadden minder rechten dan Duitsers en organisatievorming werd gezien als iets negatiefs. Duitsland stimuleerde de vorming van organisaties in dat geval dus ook niet. Nederland zag zichzelf tot voor kort echter als een multicultureel land. Om de integratie van immigranten te bevorderen werd de vorming van etnische organisaties in Nederland dan ook gestimuleerd door middel van onder andere subsidieregelingen. De political opportunity structure kan volgens Vermeulen worden omschreven als de mate waarin machtige groepen, waaronder de overheid, gevoelig zijn of openstaan voor de wensen van een
24
minderheid. De aanhangers gaan er van uit dat de manier waarop de instituties zijn ingericht samen met de machtsverhoudingen in een land of stad bepalend zijn voor de ontwikkeling van organisaties. Er zijn drie belangrijke hulpmiddelen, die nodig zijn voor de vorming van organisaties. Geld, macht en legitimiteit. Deze hulpmiddelen moeten volgens aanhangers van de political opportunity structure theorie buiten de directe gemeenschap gezocht worden. In veel groepen zijn deze hulpmiddelen intern niet voorradig. Het is volgens aanhangers van de theorie een taak van het ontvangende land om deze hulpmiddelen te bieden. Geld in de vorm van financiële steun, zoals in Nederland gebeurde, door middel van subsidies, De macht, door de organisaties een stem te geven in de beleidsontwikkeling van een land of een plaats. En de legitimiteit door de organisatie te erkennen. Dit kan zijn als gesprekspartner, maar ook als een positieve bijdrage aan de integratie van de etnische groepering. Irene Bloemraad laat in haar paper, ‘The Limits of de Tocqueville: How Government Facilitates Organisational Capacaty in Newcomer Communities’ zien hoe de political opportunity structure bepalend kan zijn voor het aantal organisaties dat wordt opgericht. Zij heeft onderzoek gedaan naar Portugese en Vietnamese organisaties in Boston en Toronto. Daarbij heeft zij gekeken naar het beleid van de twee steden ten opzichte van bij migrantengroepen. Zij constateerde dat het beleid in Boston ten opzichte van Portugezen veel strenger was dan dat in Toronto. Sinds de jaren ’60 voerde de Canadese regering een intensief integratie beleid. Om de immigranten zo snel mogelijk onderdeel te maken van de Canadese gemeenschap speelde de Canadese overheid een grote rol bij de integratie van nieuwkomers. Ze zorgde er voor dat immigranten zo snel mogelijk aan werk geholpen werden, verzorgde Engelse en Franse taalcursussen en stimuleerde etnische organisaties om ervoor te zorgen dat de culturele barrières tussen de immigranten en de autochtone bevolking (en de immigrantengroepen onderling) zo veel mogelijk werden verkleind. Op deze manier werd de dialoog tussen de verschillende culturen versterkt. Er werd geld beschikbaar gesteld om etnische organisaties te ondersteunen en culturele activiteiten te organiseren. De Amerikaanse overheid maakte onderscheid tussen immigranten die naar het land kwamen om te werken of via gezinshereniging en politieke vluchtelingen. In het eerste geval konden de nieuwkomers op weinig steun van de overheid rekenen. De tweede groep daarentegen kon wel rekenen op overheidssteun. In de jaren ’70 financierde de overheid huisvesting en konden de Vietnamese vluchtelingen in Amerika rekenen op steun van welzijnsprogramma’s. In de jaren ’80 werd de ontwikkeling van etnische organisaties gestimuleerd en gesubsidieerd. Het beleid dat in Boston werd gevoerd ten aanzien van de Vietnamese vluchtelingen kwam overeen met het beleid dat werd gevoerd in Toronto. In beide gevallen werden organisaties gestimuleerd en hadden de vluchtelingen de mogelijkheden gebruik te maken van de lokale instituties. Omdat de groepen Vietnamese in beide steden ongeveer even groot was, zou dit moeten resulteren in een gelijkwaardig aantal Vietnamese organisaties. Het beleid ten aanzien van de Portugezen in Boston week erg af van dat in Toronto. In Toronto hadden de Portugezen meer mogelijkheden en kregen ze meer steun van de overheid dan in Boston, waar ze
25
aan hun lot werden overgelaten. Volgens de theorie van de political opportunity structure zou dit moeten leiden tot een aanzienlijk groter aantal etnische organisaties in Toronto dan in Boston. Uit de resultaten van Bloemraad blijkt dat het aantal Vietnamese organisaties in Boston en Toronto vrijwel gelijk is en het aantal Portugese organisaties in Boston veel kleiner dan in Toronto. Ook is het aantal Portugese organisaties in Boston kleiner dan het aantal Vietnamese organisaties. In het artikel van Bloemraad komt duidelijk naar voren de political opportunity structure in een land bepalend kan zijn voor het aantal organisaties in het land. Als een overheid open staat voor organisaties en de immigranten de mogelijkheden biedt gebruik te maken van de hulpmiddelen die in het land voorradig zijn, dus geld, macht en legitimiteit, dan zal deze groep zich gaan organiseren. (Bloemraad 2005) §4.3 Ecologische factoren De derde factor die de opkomst, het bestaan en het verdwijnen van organisaties kan verklaren is de ecologische factor. Deze factor wordt bepaald door de dynamiek van de organisaties onderling. De aanhangers van deze theorie zijn vooral geïnteresseerd in de veranderingen die plaatsvinden in het organisatieveld. Het gaat ze niet om de individuele organisaties, maar om het totale aanbod van organisaties van een etnische groepering. Ze kijken naar de ontwikkeling van nieuwe organisaties en het verdwijnen van bestaande organisaties en proberen deze ontwikkelingen te verklaren door de onderlinge relatie van de verschillende organisaties. Nieuwe organisaties (organisatievormen die tot op dat moment nog niet bestaan) komen volgens de theoretici twee moeilijkheden tegen. Ten eerste moeten zij zelf het wiel uitvinden als het gaat om de wijze waarop de organisatie moet functioneren. Er zijn nog geen rolmodellen, van wie zij het hele organisatieproces kunnen afkijken. Ze zijn dus pioniers. Ten tweede moeten zij zorgen dat ze banden aangaan met de nieuwe omgeving. Het kan zijn dat de omgeving helemaal niet op deze organisaties zit te wachten. Een nieuwe organisatie moet haar nut dus bewijzen aan de sceptische omgeving, net als de eerste autofabriek het nut van auto’s moest bewijzen aan mensen die tot op dat moment paard en wagen zagen als het meest betrouwbare en beste voertuig. Op het moment dat duidelijk wordt dat het product of in dit geval de organisatie nuttig is voor de klant of de samenleving zal men de fabriek of de organisatie serieus nemen en met hen in zee gaan. Hierdoor wordt ook de weg vrijgemaakt voor nieuwe fabrieken en volgens de aanhangers van het ecologische model ook voor nieuwe organisaties. Nieuwe organisaties worden niet meer met dezelfde kritische blik bekeken als de eerste en kunnen afkijken van de oudste organisatie, die duidelijk een succesvolle aanpak heeft gehanteerd. Ook worden de kosten om een organisatie te starten lager naarmate er meer van dergelijke organisaties bestaan. Als er echter teveel organisaties zijn ontstaan, zullen zij elkaar beconcurreren. Bestaande organisaties zullen verdwijnen, de sterke organisaties blijven over. Het aantal organisaties dat overblijft, komt
26
overeen met het aantal organisaties dat past bij de grootte van de etnische groep en de vraag naar organisaties. De organisaties die tijdens de concurrentiestrijd afvallen zijn meestal jonge organisaties. De reden hiervoor is volgens de theoretici dat het veel tijd en energie kost om een goede stevige organisatie op te bouwen. Je moet een vertrouwensband opbouwen met de omgeving en de mensen van wie je wilt dat ze gebruik maken van je activiteiten. Ook moet ervaring worden opgebouwd, hiervoor is tijd nodig. De nieuwe organisaties zijn vaak nog niet ver genoeg op weg in hun ontwikkeling en zijn daardoor kwetsbaar. Omdat het tijd kost om een organisatie goed in het zadel te krijgen en routine te creëren, staan organisaties vaak niet heel erg open voor verandering. Als bepaalde gewoontes zijn verouderd, zijn het vaak nieuwe organisaties die zorgen voor verandering binnen het aanbod van organisaties. De oude organisaties zullen nauwelijks veranderen en op den duur wellicht verdwijnen, omdat de vraag binnen de groepering niet meer aansluit bij het aanbod. De opkomst en het verdwijnen van organisaties is dus een continuerend proces. Als er eenmaal een sociaal-culturele organisatie is opgericht en deze aan de eigen samenleving en aan de mogelijke partners heeft bewezen dat ze van nut is voor de integratie van de etnische groepering, zullen meerdere sociaal-culturele organisaties worden opgericht. De eerste organisatie heeft leden, dus er is behoefte aan en de organisatie wordt geaccepteerd, dus er is sprake van legitimiteit. Als er echter te veel sociaal-culturele organisaties zijn ontstaan zal het ledenaantal dramatisch afnemen. De organisaties zullen onderling moeten strijden om voldoende leden te behouden. In dat geval zullen een aantal organisaties verdwijnen. Omdat de jonge organisaties nog niet zo’n sterke positie in de gemeenschap hebben zullen zij hoogstwaarschijnlijk als eerste het onderspit delven. Als echter blijkt dat de bestaande organisaties verouderd zijn en de vraag is veranderd, zullen er nieuwe organisaties de kop op steken, die beter aan de vraag voldoen. De oude organisaties zullen dan hoogstwaarschijnlijk doodbloeden en uiteindelijk verdwijnen. Deze onderlinge dynamiek van organisaties vormen het werkveld van de onderzoekers die uitgaan van het ecologische model. §4.4 Het model In zijn proefschrift maakt Vermeulen gebruik van een eigen model. In dit model zijn de verschillende factoren die ik hiervoor heb besproken vertegenwoordigd. Hij gaat er van uit dat alle factoren van invloed zijn op de ontwikkeling van organisaties, echter op hun eigen manier. Volgens hem zijn de groepsgerelateerde factoren en de omgevingsfactoren bepalend voor de vraag en het aanbod. Het aanbod en de vraag zijn uiteindelijk bepalend voor het organisatieproces. Zonder vraag is het aanbod niet meer relevant en andersom zal zonder aanbod de vraag niet worden beantwoord. Het aanbod wordt voornamelijk bepaald door de invloed van het land van herkomst en de politieke mogelijkheden in het ‘nieuwe’ land. Als de mogelijkheid geboden wordt door het
27
ontvangende land, zal er meer aanbod zijn dan wanneer het ontvangende land de migranten geen mogelijkheid biedt zich te organiseren. Het immigratieproces, het karakter van de immigrantenpopulatie en de politieke mogelijkheden zijn bepalend voor de vraag naar organisaties. Als migranten langer in het ‘nieuwe’ land verblijven, zullen meer politieke vraagstukken ontstaan, die moeten worden behandeld. Het hangt in dat geval van het beleid in dat land af of er de noodzaak is om deze problemen en vraagstukken zelf op te lossen. Als de problemen en vraagstukken niet door het ‘ontvangende’ land worden opgelost zal de vraag naar organisaties toenemen. De dynamiek tussen de organisaties heeft direct invloed op het organisatieproces. Het organisatieproces is geen constant proces. Naarmate de verschillende etnische groeperingen langer in het ‘nieuwe’ land verblijven en meer integreren verandert ook het migratieproces. Ook veranderen de verklarende factoren in de loop der tijd. Er is echter een verschil in de manier waarop deze veranderingen plaatsvinden. De veranderingen binnen de populatie zijn geleidelijke veranderingen. Vergrijzing en de verandering in de grootte van de populatie zijn processen die zich over een langere periode afspelen. Beleidsveranderingen zijn echter veranderingen die op een gegeven moment plaatshebben. Deze veranderingen kunnen dus ook een directe invloed hebben op het organisatieproces. Als er op een gegeven moment geen subsidies meer verstrekt worden zou dat kunnen resulteren in een directe afname van het aantal organisaties in een stad of land. Om zijn model te testen kijkt Vermeulen naar Turkse organisaties in Berlijn en Amsterdam en Turkse en Surinaamse organisaties in Amsterdam. Hij hoopt tijdens het eerste onderzoek te ontdekken wat de invloed is van het verschil in de politieke mogelijkheden in de twee verschillende steden. Als zijn model klopt zouden er meer etnische organisaties in Amsterdam moeten zijn dan in Berlijn, omdat het beleid in Berlijn strenger was dan in Amsterdam. Het aanbod in Amsterdam zou om deze reden dus groter moeten zijn. Ook werden minderheden in Amsterdam door de elite betrokken bij het politieke proces, zij moesten de mogelijkheid krijgen zelf scholen, kerken en vakbonden op te richten, terwijl dit in Berlijn niet het geval was. Hier bleven deze minderheden aan de zijlijn staan. Er werd in Amsterdam dus bewust een vraag naar organisaties gecreëerd. Aan de andere kant kan men stellen dat juist in Berlijn de vraag groter zou moeten zijn, omdat ze geen vertegenwoordiging kennen. Echter wordt aanbod bemoeilijkt en zou de vraag stranden. In Amsterdam zijn zowel de vraag als het aanbod in theorie aanwezig. Uit de data die Vermeulen hanteert (Vermeulen 2005, 90) is ook duidelijk zichtbaar dat het Nederlandse beleid dat sinds 1980 bestaat een positief effect heeft gehad op het organisatieproces in Amsterdam. Het strenge Duitse beleid maakte dat het aantal organisaties in Berlijn ver achter bleef ten opzichte van Amsterdam. Echter toen het beleid in Berlijn ten opzichte van organisaties veranderde nam ook het aantal organisaties in die stad toe, totdat uiteindelijk ongeveer hetzelfde niveau werd behaald als in Amsterdam. Hieruit blijkt volgens Vermeulen, dat de political opportunity structure bepalend is voor het aantal organisaties dat in de twee steden is ontstaan. Een positieve houding van een stad ten opzichte van
28
etnische organisaties en het bieden van mogelijkheden en financiële steun zorgt ervoor dat etnische organisaties makkelijk kunnen ontstaan. Om uit te zoeken in hoeverre er sprake is van invloed van groepsgerelateerde factoren onderzocht Vermeulen de Surinaamse en Turkse organisaties in Amsterdam. Hij maakte hierbij onderscheid tussen Creoolse en Hindoestaanse Surinaamse organisaties. Op basis van de verschillen tussen de Turkse en de Surinaamse migratieverschillen, de economische verschillen, de demografische verschillen en de culturele verschillen, gaat Vermeulen er van uit dat het soort organisaties dat de beide groepen hebben ontwikkeld sterk afwijkt. Voor de Turkse gemeenschap was de Nederlandse cultuur en de Nederlandse taal nieuw, terwijl in Suriname de Nederlandse taal op school werd onderwezen en er tijdens de lessen veel aandacht was voor de Nederlandse cultuur en geschiedenis. Ook was de samenstelling van de groepen anders. De Turkse gemeenschap die hier als gastarbeider kwam, bestond tot eind jaren ’90 voornamelijk uit mannen, terwijl de Surinaamse gemeenschap hier naartoe kwam met het hele gezin. Volgens de theorie zouden deze onderlinge verschillen moeten resulteren in verschillende soorten organisaties. Omdat beide groepen in Amsterdam wonen, zal het aantal organisaties niet veel van elkaar verschillen. Ook nu blijken de voorspellingen te kloppen. Het aantal organisaties was relatief gelijk, maar de aard van de organisaties verschilde tussen de twee groeperingen. In de ontwikkeling van de organisaties tussen 1960 en 2000 zijn duidelijke pieken en dalen te zien. Dit duidt er op dat er sprake is van een onderlinge dynamiek tussen de verschillende organisaties. Uit het onderzoek van Vermeulen blijkt dat alle factoren van invloed zijn op het organisatieproces van immigranten. Hij onderscheidt echter verschillende fasen waarin de verschillende factoren de meeste invloed uitoefenen. Zo ziet hij dat de groepsgerelateerde factoren vooral aan het begin van het proces van invloed zijn. Zij zijn bepalend voor het soort organisaties waar behoefte aan is en worden opgericht. Verderop in het proces neemt volgens Vermeulen de invloed van deze groepsgerelateerde factoren af. De omgevingsfactoren zijn vooral belangrijk in de tweede fase van het proces. Zij bepalen niet het soort organisatie dat ontstaat, maar vooral de hoeveelheid organisaties. Volgens Vermeulen hebben beleidsveranderingen in een later stadium van het organisatieproces veel minder invloed op het aantal organisaties. Nadat in Amsterdam de wet werd aangepast en de subsidieregelingen nagenoeg verdwenen, verdwenen een aantal Surinaamse welzijnsorganisaties die sinds de jaren ’70 werden gesubsidieerd, maar ze verdwenen niet allemaal, gebleken is dat de Surinamers zelf in staat waren deze voorzieningen te treffen, zonder hulp van de overheid. De ecologische factoren spelen vooral een rol in de derde fase van het organisatieproces. Als de organisaties eenmaal zijn ontstaan en bestaansrecht hebben, dan begint het onderlinge spel van concurrentie. De ecologische factoren zorgen volgens Vermeulen voor continuïteit. Het aantal organisaties fluctueert, maar blijft over de gehele linie stabiel.
29
Zoals ik al in de inleiding heb aangegeven zal ik vooral kijken in hoeverre de omgevingsfactoren van invloed zijn geweest op de ontwikkelingen binnen de Turkse en Surinaamse organisaties in Zwolle. Hebben er veranderingen in het Zwolse beleid plaatsgevonden, die ervoor hebben gezorgd dat de organisaties moesten veranderen of zelfs zijn verdwenen? Heeft de Zwolse gemeente haar gedrag ten opzichte van de organisaties veranderd? Of spelen er andere factoren een rol, zoals Vermeulen in zijn proefschrift suggereert? In het volgende hoofdstuk zal ik ingaan op het integratiebeleid van de Zwolse overheid en het beleid dat de overheid voert ten aanzien van etnische organisaties.
30
Hoofdstuk 5: Het Zwolse beleid Zoals ik in hoofdstuk 2 al heb aangegeven wonen er in Zwolle relatief weinig allochtonen. Toch heeft Zwolle integratie hoog in het vaandel staan. Om te kijken hoe het met de integratie in Zwolle is gesteld heeft de gemeente opdracht gegeven aan Sociaal Wetenschapper Linda Nugter om een studie te doe naar de integratie van allochtonen in Zwolle. Linda Nugter (Integratieatlas, 2004) heeft een uitgebreide studie gedaan naar de sociaal-economische integratie en de sociaal-culturele integratie van vier groepen allochtonen in Zwolle: de Antillianen, de Surinamers, de Turken en de Marokkanen. De gemeente Zwolle blijkt het op het gebied van de integratie van etnische minderheden redelijk goed te doen. De onderzochte groepen bleken op alle onderzochte terreinen redelijk geïntegreerd en boven het landelijke gemiddelde uit te komen. Zeker op economisch gebied en scholing. Dit gold ook voor de autochtone Zwolse bevolking. Toch is hiermee voor de gemeente Zwolle de integratie niet voltooid. Men vindt het noodzakelijk om aandacht te blijven schenken aan de etnische minderheden in de stad. Op basis van de studie heeft de gemeente een nieuw integratiebeleid gecreëerd.8 Het doel van dit integratiebeleid is verbetering van de Nederlandse taalbeheersing, gespreid wonen bevorderen en contacten tussen allochtonen en autochtonen te stimuleren. Het ziet hiervoor een rol weggelegd voor de gemeente, de allochtone en de autochtone bevolking. Van de vier onderzochte minderheidsgroeperingen blijken de Turken het laagste opleidingsniveau te hebben. Ook blijken vrouwen veel lager te zijn opgeleid dan mannen. Toch blijkt dat 30% van de Turkse vrouwen in Zwolle minimaal MBO, HAVO of VWO heeft afgerond, tegenover 17% landelijk. Een waarschijnlijke verklaring voor het lage opleidingsniveau is de grote groep eerste generatie Turkse vrouwen, die ongeletterd is. Gepaard met dit lage opleidingsniveau gaat vaak een slechte beheersing van de Nederlandse taal. Omdat goede taalbeheersing volgens de gemeente Zwolle belangrijk is voor een geslaagde integratie en voor de opvoeding van de kinderen hier in Nederland, organiseert de gemeente een onderwijstraject voor allochtone vrouwen met kinderen. Om ervoor te zorgen dat allochtone kinderen niet met een achterstand aan het onderwijs beginnen is het volgens de Zwolse overheid belangrijk dat er al zo vroeg mogelijk Nederlands met de kinderen gesproken wordt. Omdat niet in alle gezinnen, zeker niet in Turkse en Marokkaanse gezinnen, Nederlands gesproken wordt is het volgens het rapport belangrijk dat kinderen worden begeleid in de taalontwikkeling. Hiervoor had de gemeente een begeleidingstraject, maar de nadruk ligt nu meer op de eigen verantwoordelijkheid van de ouders. Met een ouderpunt, dat de relatie tussen de school van het kind en de ouders moet verbeteren, hoopt de gemeente de taalachterstanden van etnische minderheden zoveel mogelijk tegen te gaan.
8
Samen Leven is Samenwerken, Aanvullende nota integratie, 2004
31
Een ander belangrijk onderdeel in de integratie is het contact tussen de autochtone en de allochtone bevolking en de allochtone bevolkingsgroepen onderling. Via deze contacten kunnen de verschillende gemeenschappen leren van de andere culturen. Ondanks het feit dat alle groepen in het onderzoek aangeven dat een goed contact tussen de verschillende bevolkingsgroepen wenselijk is voor de integratie, gaat dit niet van harte. Zeker de autochtone Zwollenaar heeft weinig behoefte aan contact met de allochtone medemens. Om deze contacten ondanks de weerstand te stimuleren is er een subsidieregeling bedacht, waarbij mensen subsidie kunnen aanvragen voor projecten en activiteiten die de contacten tussen de verschillende groeperingen bevorderen. Ook sport lijkt een ideale manier om mensen van andere etnische groeperingen te ontmoeten. Uit het onderzoek blijkt echter dat veel Turken liever sporten bij Turkse verenigingen. En voor de islamitische vrouwen geldt dat zij veelal zijn uitgesloten van sport, vanwege de gemengde verenigingen en de tenues met korte broeken of rokken. Naast al bestaande projecten en nieuwe projecten ziet de gemeente Zwolle een belangrijke rol weggelegd voor de bibliotheek. Voor veel allochtonen en zeker de Turkse bevolking is de bibliotheek erg waardevol. Door zich bewust ook te richten op de allochtone Zwollenaren hoopt de gemeente dat de bibliotheek een bijdrage kan leveren aan de integratie van minderheden. De activiteiten die de gemeente wil organiseren om de contacten tussen de autochtone en de allochtone bevolking te verbeteren, moeten volgens beleidsmedewerker Rahantoknam vooral kleinschalig en erg laagdrempelig zijn. Door bijvoorbeeld een reisje te maken naar Antwerpen met een aantal vrouwen van verschillende afkomst zijn de vrouwen op elkaar aangewezen. Zij zullen elkaar de volgende keer dat zij elkaar zien groeten en misschien een praatje maken. Het gaat dan maar om een kleine groep en een simpele activiteit, maar wel effectief volgens Rahantoknam: ‘De vrouwen zitten drie uur bij elkaar in de bus dus ze moeten wel communiceren.’ Toch ziet hij dit contact niet van de ene op de andere dag verbeteren. Zeker van de kant van de autochtone Nederlanders verwacht hij niet al te veel medewerking. Het laatste punt waarmee de gemeente Zwolle de integratie hoopt te verbeteren is het gespreid wonen. Om ervoor te zorgen dat allochtonen met een sociaal-economische achterstand niet allemaal in een dezelfde wijk wonen, moeten de achterstandswijken worden aangepakt. Zwolle kent 3 wijken, waar vooral veel mensen met een sociaal-economische achterstand en allochtonen wonen. De wijk met de meeste allochtonen is Holtenbroek, daarna volgen Dieze en Kamperpoort. Om ervoor te zorgen dat er geen gettovorming ontstaat is men begonnen met de sloop en de wederopbouw van Holtenbroek. Kamperpoort en een deel van Dieze zullen volgen. Naast de renovatie van de woningen in de wijk worden ook de voorzieningen in de wijken doorgelicht. De wijkcentra moeten voor alle bevolkingsgroepen toegankelijk zijn. Maar ook de parken of andere recreatievoorzieningen moeten door iedereen gebruikt kunnen worden.
32
Er wordt volgens Rahantoknam tot op heden binnen de gemeente Zwolle niet genoeg aandacht aan allochtonen besteed. Als er een park wordt aangelegd dient men er rekening meer te houden dat dit park niet alleen gebruik wordt door wandelaars, maar ook door mensen die met het hele gezin willen picknicken of voetballen. Nederlanders gaan naar een recreatieplas om te zwemmen en te zonnen. Veel allochtonen gaan pas laat op de dag om met een hele familie aan het strand te eten. Zij gaan niet zonnen en veelal ook niet zwemmen. Er moet volgens Rahantoknam een omslag plaatshebben in de hoofden van de verschillende beleidsmedewerkers. Zij moeten ervan doordrongen zijn dat de doelgroep waarvoor zij werken niet alleen blank is en dat veel allochtonen andere behoeften of gebruiken hebben. §5.1 Contact met de organisaties De gemeente Zwolle kent ongeveer 27 zelforganisaties, waarvan ongeveer de helft volgens Rahantoknam slapend is, dat wil zeggen dat deze organisaties al meerdere jaren geen activiteiten meer organiseren. De gemeente Zwolle zag deze organisaties in het verleden als pleitbezorgers van de gemeenschap die ze vertegenwoordigden en als gesprekspartner van de gemeente. Omdat niet alle organisaties actief zijn en de organisaties ook niet allemaal goede gesprekspartners vormen met een duidelijke achterban, heeft de gemeente in 2003 de Integratieraad in het leven geroepen. Deze adviesraad9 bestaat uit twaalf leden, die elk op persoonlijke titel zitting hebben in de raad. Deze personen kunnen door de verschillende etnische organisaties worden aangedragen, maar zij vertegenwoordigen deze organisaties niet. De Integratieraad geeft het college van B&W gevraagd en ongevraagd advies en kan beleidsvoorstellen doen. De raad kan zelf activiteiten organiseren, die nog niet door de zelforganisaties worden georganiseerd en onderhoud nauw contact met de etnische minderheidsgroeperingen. Ook heeft de raad minimaal een keer per jaar contact met de zelforganisaties. Het voordeel van de Integratieraad is volgens Rahantoknam dat zij nu het overleg met de wethouder voeren. Dit werd eerder door de etnische organisaties gedaan, maar dit was vaak niet meer dan een theekransje. De organisaties kwamen niet met heldere vragen of plannen. Dit kostte onnodig veel tijd. Ook is het vaak niet duidelijk wie de achterban van de organisaties is. Volgens Rahantoknam eigenden de Alevieten zichzelf 90% van de Turken toe en deed de moskee hetzelfde. ‘Als ik al die mensen bij elkaar optel, dan heb ik ineens twee keer zoveel Turken in Zwolle wonen.’ De Integratieraad vertegenwoordigt niet een organisatie en ook niet een etnische groepering, maar alle etnische minderheden in Zwolle. Dat maakt het volgens Rahantoknam veel overzichtelijker. Als de raad iets signaleert geeft zij dit door aan de wethouder. Deze moet daar dan iets mee doen en als hij dat niet doet, dan moet hij daar verantwoording voor afleggen. De allochtonen in Zwolle hebben op deze manier een stem.
9
B&W voorstel reglement integratieraad, 3 juni 2003
33
Rahantoknam is erg tevreden met de integratieraad. Hij ziet dat de raadsleden erg hun best doen om zoveel mogelijk informatie te verzamelen. Ook blijven de etnische organisaties gesprekspartners van de gemeente Zwolle, maar men is er nog niet over uit wat de precieze rol van deze organisaties is. De gemeente wil met de afzonderlijke organisaties om de tafel om hierover helderheid te krijgen. En in een gezamenlijk overleg met andere gemeenten zal dan worden bepaald wat de taak van de organisaties moet zijn in het integratievraagstuk. § 5.2 Contact gemeente Zwolle en moslims: Islamitisch Platform Naast de integratieraad heeft de gemeente geprobeerd een Islamitisch Platform te organiseren, waarin alle Zwolse Islamitische organisaties zijn vertegenwoordigd. Het doel van dit platform was de Islamieten te verenigen. Nu zijn er onderwerpen die door alle Islamieten worden aangekaart, maar iedereen doet het op zijn of haar eigen manier. Omdat de benaderingen soms net anders zijn is dat voor de betrokken wethouder erg verwarrend. Soms kan het er zelfs toe leiden dat iets niet gebeurt, omdat iedereen een afwijkend standpunt heeft en er niet wordt overlegd. Via het platform krijgen de Islamieten een stem. Dit zou de communicatie met de gemeente moeten versoepelen. Het is echter niet de bedoeling dat het platform diep op het geloof ingaat. Het gaat om zaken die alle Islamieten aangaan. ‘Op dit moment is er een discussie gaande over Islamitische begraafplaatsen. De moslims willen banden tussen de graven leggen. Dat kon in het verleden, maar dat mag niet meer. Dit is iets wat alle moslims willen, maar waar de verenigingen afzonderlijk over komen praten. Dit is een ideaal onderwerp voor het Islamitisch platform,’ aldus Rahantoknam. Het platform strandde echter op een probleem dat niet te maken heeft met de belangen van de verschillende groepen, maar een inhoudelijk probleem. De Alevieten werden door de Soennieten niet erkend als moslims. Hier wilde de gemeente zich echter niet in mengen. De discussies over het geloof moeten de organisaties volgens Rahantoknam zelf uitvechten. Als de gemeente zegt dat de Alevieten er wel bijhoren dan kiest ze partij en als ze zegt dat ze er niet bijhoren dan sluit ze een groep buiten en daar heeft de gemeente het recht niet toe. Uiteindelijk is het hele project in de ijskast gezet. Dat betreurt Rahantoknam. Hij denkt dat dit platform juist nu heel goed zou zijn. ‘De moslims kunnen een vuist maken. Al ze gezamenlijk naar buiten treden en extremisme afkeuren, dan zal dat meer gehoor krijgen dan wanneer elke organisatie dat voor zich doet.’ Hij ziet het dan ook als iets positiefs dat de bestuursleden van de Miesbahoel Islam alsnog proberen het platform van de grond te krijgen. §5.3 Subsidiebeleid In Nederland kennen we geen uitsluiting van minderheden op basis van etniciteit, althans niet volgens de wet. Minderheden hebben wettelijk recht om gebruik te maken van alle instituties waar ook de autochtone bevolking gebruik van maakt. Dat geldt ook voor de organisaties. Echter is het voor veel
34
nieuwkomers niet altijd even makkelijk om de weg in Nederland te vinden. Om deze reden stimuleerde de gemeente Zwolle het oprichten van etnische organisaties. Deze organisaties kregen subsidie naar het aantal inwoners van de etnische gemeenschap. Met dit geld konden de organisaties doen wat ze wilden. Ze moesten elk jaar verantwoording afleggen aan de gemeente door te laten zien waar het geld was gebleven, maar echte eisen werden er niet gesteld. De gastarbeiders die in de jaren ’50 en ’60 naar Nederland kwamen kregen geen integratiecursus. Het enige dat zij leerden waren de zaken die noodzakelijk waren voor het uitvoeren van het werk. De gedachte was dat zij toch weer terug gingen naar het land van herkomst. De etnische minderheden werden volgens Rahantoknam als zielig beschouwd. Daarbij werd geen onderscheid gemaakt tussen asielzoekers, gastarbeiders of mensen uit de ex-kolonies. Surinamers en Antillianen waren in de ogen van de beleidsmakers zelfs dezelfde mensen. Omdat er dus geen onderscheid werd gemaakt en de etnische minderheden als zielig werden bestempeld, werd ze alles aangedragen. Zij hielden de hand op en de overheid leverde. Aan geld geen gebrek. Dit is volgens Rahantoknam nooit goed geweest. De organisaties hebben nooit geleerd dat geld ook op kan zijn en dat er kosten moeten worden gemaakt, die te hoog kunnen zijn om te kunnen betalen. Omdat de organisaties geen goede voorbeelden kennen uit het land van herkomst, moeten ze alles zelf ontdekken. In de jaren ’90 moest er worden bezuinigd. De subsidies die de organisaties kregen waren te hoog en het budget dat de gemeente tot haar beschikking had werd kleiner. Daarom moest de subsidieregeling worden aangepast10. In plaats van 10 gulden per lid van de gemeenschap, kregen de organisaties geld op basis van activiteiten. Niet alle activiteiten kwamen in aanmerking voor subsidie. De activiteiten moesten ervoor zorgen dat de mensen Nederland beter leerden kennen. Als Molukkers of Surinamers komen met een voorstel om een arts uit te nodigen om iets over zijn beroep te vertellen, dan krijgen zij daar geen subsidie voor. Zij weten voldoende van de Nederlandse cultuur en zijn de taal machtig. Echter als Turkse ouderen met dit zelfde voorstel komen, dan kan dat wel worden goedgekeurd. Deze groep is nog niet zo ver. Hun taalbeheersing is aanzienlijk slechter en ook de kennis van de Nederlandse maatschappij is veel slechter. Het beleid is veel gedifferentieerder dan voorheen. De verschillende groeperingen worden niet langer over een kam geschoren. Dit is volgens Rahantoknam om meerdere redenen noodzakelijk. Ten eerste zijn sommige groeperingen verder in hun integratieproces dan anderen. Uit het onderzoek dat door de gemeente is gedaan kwam duidelijk naar voren dat de Surinamers behoorlijk zijn geïntegreerd, op alle onderzochte punten. De Turken liepen op sociaal-economisch gebied ver achter. Dat betekent dat de beide groepen een andere aanpak nodig hebben. Het liefst aanpak op maat en dat kan alleen als je differentieert. Daarnaast zijn het ook totaal andere groepen. ‘Je moet ook niet tegen een Limburger zeggen dat het een Fries is, dus hoe kun je dan Antillianen vergelijken met Surinamers.’
10
Herijking subsidie minderhedenorganisaties, 1996
35
Door het oude beleid bleven de organisaties achter op de ontwikkeling van de etnische bevolkingsgroepen. De bevolkingsgroep was behoorlijk geïntegreerd, maar de organisatie functioneerde nog zoals in de beginjaren. Door strenger te zijn hoopte de gemeente dat de organisaties zich meer gingen richten op integratie. Het laatste belangrijke punt van verandering is de wijkgerichte aanpak in plaats van alleen doelgroepen beleid. De wijk is volgens de gemeente een belangrijke plaats om mensen te ontmoeten. In wijkcentra kunnen activiteiten worden georganiseerd die voor alle inwoners van die wijk toegankelijk zijn. De organisaties kunnen van de faciliteiten van de verschillende wijkcentra gebruik maken. Dit betekent ook dat de gemeente geen financiële steun verleent aan het verkrijgen van eigen ruimtes. Men wil helpen bemiddelen en ook helpen zoeken naar een geschikte locatie, als de organisatie daar om vraagt, maar de organisatie moet zelf voor de financiën opdraaien. §5.4 Nut van etnische organisaties De gemeente heeft zoals ik eerder al zei de etnische organisaties altijd gezien als een verlengstuk van de gemeenschap. Als een gesprekspartner, die de problemen binnen de gemeenschap kan overbrengen naar de gemeente en het gemeentebeleid kan uitleggen aan de achterban. Het liefst ziet de gemeente de organisaties deze rol vervullen, maar er zijn enkele problemen. De eerste is de omvang van de achterban. Het is lang niet bij alle organisaties bekend hoe groot de achterban is. Om deze reden is het ook niet bekend hoeveel mensen de organisatie bereikt. Rahantoknam ziet wel in dat organisaties een belangrijke functie kunnen vervullen als het gaat om vertalen van beleid en het mobiliseren van mensen. Als een etnische organisatie een goed bestuur heeft dat veel organiseert en goede contacten heeft met andere organisaties of andere gemeenschappen, kan deze organisatie de kloof tussen de etnische gemeenschap en andere gemeenschappen, waaronder de autochtone proberen te slechten. De organisatie kan de achterban informeren en begeleiden. Ook kan de organisatie voor interne veranderingen zorgen. Er zijn een aantal problemen waar Rahantoknam in zijn werk met etnische minderheden tegenaan loopt. Zo merkt hij dat er een groot verschil zit tussen de eerste en de derde generatie allochtonen. Dit is zeker bij de Turken het geval, waar de eerste generatie nog heel traditioneel is, is de derde generatie dat totaal niet meer. Terwijl de cultuur in het land van herkomst in beweging is, staat de cultuur in Nederland stil. Dit is iets waar hij zich zorgen om maakt. Onder andere met betrekking tot de mantelzorg. De eerste generatie gaat er veelal van uit dat de kinderen voor ze zullen zorgen. De kinderen hebben echter vaak allen een baan, ook de vrouwen. De kans is dan groot dat de verantwoordelijkheid doorschuift naar de kleinkinderen, die hun schoolcarrière op moeten geven om voor de grootouders te zorgen. Dit is een discussie die de gemeente niet kan voeren, maar die intern gevoerd moet worden. Daar zouden de organisaties een belangrijke rol in kunnen spelen.
36
Zoals ik al eerder heb aangegeven is een goed bestuur volgens Rahantoknam wezenlijk voor het goed functioneren van een organisatie en ook voor het contact tussen de organisatie en de gemeente. Echter op dit punt wil het nog wel eens mis gaan. In 2004 hebben de zelforganisaties aangegeven dat ze de weg nog niet altijd weten te vinden, niet over alle informatie beschikken en deskundigheid missen. De gemeente heeft ze de kans gegeven om aan te geven waar de problemen liggen en met de Stichting Minderheden Overijssel geregeld dat daar cursussen “besturen” kunnen worden gevolgd. De organisaties kregen een half jaar de tijd om te de statuten te overleggen en de problemen helder in kaart te brengen. De gemeente wilde de statuten hebben om te zien of een vereniging om de vier jaar een heel nieuw bestuur kiest of het bestuur trapsgewijs laat gaan. Veel organisaties wisselen 1 keer in de vier jaar van bestuur en laten het nieuwe bestuur aan hun lot over. Rahantoknam had geen zin om te investeren in goed bestuur in de wetenschap dat dit bestuur en alle kennis binnen vier jaar zou zijn verdwenen. Uiteindelijk kreeg hij 1 reactie. De organisaties hadden dus via de Integratieraad aangegeven met problemen te zitten, de raad heeft hier werk van gemaakt en uiteindelijk komt er 1 reactie. Dit probleem komt volgens Rahantoknam door het veel te soepele beleid dat al die jaren is gevoerd. De organisaties zijn niet gewend zelf iets te moeten regelen. Dat werd altijd voor ze gedaan. En omdat er ook geen inburgeringtraject is gevolgd, is de kennis van de spelregels niet goed. Via de nieuwe wetgeving, waarbij de organisaties meer verantwoordelijkheid krijgen, hoopt hij dat deze houding verandert en de besturen van de organisaties doorkrijgen dat ze heel veel gedaan kunnen krijgen als ze daar zelf ook in investeren. Er zijn dus wel mogelijkheden voor de organisaties om een rol te spelen in de integratie van etnische minderheden, maar op dit moment moet er nog erg veel gebeuren binnen de organisatie en de mentaliteit van de besturen van de organisaties om deze rol goed te kunnen vervullen.
Een belangrijk speerpunt van de gemeente is het contact tussen autochtone Nederlanders en etnische minderheidsgroeperingen. Naast het feit dat autochtone Nederlanders niet lijken te wachten op contact met allochtonen, zijn er ook veel verschillen in de manier waarop de beide groepen te werk gaan. Rahantoknam merkt dat het soms lastig is om met de organisaties te discussiëren, zeker voor autochtone Nederlanders. Zaken die Nederlanders als bijzaak zien kunnen voor allochtonen hoofdzaak zijn. Dit maakt dat een overleg stuk kan lopen, omdat de beide partijen de belangen van de ander niet begrijpen. Ook is het overleg vaak niet zakelijk. Nederlanders zijn gewend heel zakelijk te overleggen. Dit is voor allochtonen anders. Als iemand dit niet weet kan hij de andere partij flink op zijn ziel trappen en zelfs onnodige ruzies veroorzaken. Deze ruzies kunnen zo ver gaan dat de partijen voor het leven niet meer met elkaar om de tafel kunnen. Het is dus erg belangrijk dat je de ander goed kent. Dat de mensen die met allochtonen werken weten met wie ze te maken hebben.
37
De verschillen in opvattingen komen ook op andere manieren boven. Ook de allochtonen moeten volgen Rahantoknam hun plek weten. Dit is niet altijd even gemakkelijk. De druk van het land van herkomst is groot. De meeste gastarbeiders zijn naar Nederland gekomen om rijk te worden. Dat hebben ze de familie en vrienden in het land van herkomst ook verteld. Toen bleek dat ze niet zoveel verdienden als in eerste instantie de bedoeling was, hebben ze dat niet tegen de achterblijvers verteld. Om de indruk te blijven wekken dat het beter met ze gaat dan in werkelijkheid het geval is, geven ze geld uit dat er eigenlijk niet is. Dat is iets dat Rahantoknam de mensen steeds opnieuw duidelijk moet maken. Het is voor veel mensen nog steeds niet duidelijk dat je in Nederland overal voor moet betalen. Ook snapt men niet altijd dat een huis met een tuin op het zuidwesten duurder is dan een met de tuin op het noordoosten. Dit wordt gezien als oneerlijk. En daar kan men moeilijk mee overweg. ‘Ze wonen in Nederland en daar zijn regels waar je je aan dient te houden. Als je deze regels niet eerlijk vindt kun je proberen deze te veranderen of je houdt je mond. Nu praat men er alleen binnen de groep over en wordt het een issue binnen die groep,’ aldus Rahantoknam. Hij is van mening dat er nog veel moet veranderen in de houding van vele allochtonen ten opzichte van de Nederlandse gewoonten en, anders wordt het voor deze mensen bijna onmogelijk goed te integreren. De gemeente Zwolle ziet integratie als een belangrijk thema. Volgens onderzoek is de integratie van etnische minderheden in Zwolle redelijk geslaagd, maar nog niet voltooid. Zeker van de kant van de Zwollenaren zelf moet meer initiatief komen. De gemeente ziet een taak weggelegd voor etnische organisaties in het integratieproces, maar heeft het idee dat zij te afhankelijk is van de kwaliteit van de besturen van de organisaties en de daadwerkelijke invloed van de organisaties. Om de leden van de etnische minderheidsgroeperingen toch een stem te geven, heeft men de Integratieraad in het leven geroepen. Deze raad geeft advies en speelt belangrijke informatie door van de gemeente naar de etnische gemeenschappen en andersom. Omdat de gemeente wel gelooft in de kracht van etnische organisaties als het gaat om integratie van de achterban, stimuleert ze activiteiten die dit kunnen bevorderen. Het is echter niet meer zo dat de organisaties een zak met geld krijgen, waar ze naar hartelust gebruik van kunnen maken. Deze wetswijziging, die dateert van 1997 houdt in dat de organisaties zelf verantwoordelijk zijn voor de aanvraag van de gelden en deze ook moeten verantwoorden. De gemeente wil de organisaties helpen, maar zij moeten met concrete vragen komen. De gemeente wil niet meer dat de organisaties de hand op houden en dat de gemeente levert. Er moet van beide kanten geleverd worden. Maar wat is de invloed die deze wijzigingen hebben gehad op de ontwikkeling van de organisaties en misschien nog belangrijker, hoe hebben de organisaties deze wijzigingen ervaren? In het volgende hoofdstuk geven de bestuurders en ex-bestuurders van de organisaties antwoord op deze vragen.
38
Hoofdstuk 6: De organisaties aan het woord Om een goed beeld te krijgen van de relatie tussen de verschillende Turkse en Surinaamse organisaties en de gemeente Zwolle heb ik interviews gehouden met bestuursleden of ex-bestuursleden van de organisaties. Ik heb met alle organisaties gesproken over de financiering van de activiteiten, hoe zij tegen de relatie met de overheid aankijken, wat ze van de gemeente verwachten en wat volgens hen het belang is van etnische organisaties en hun organisatie in het bijzonder. §6.1 Subsidie en financiën Voor veel organisaties was de financiering van de activiteiten een probleem. Tot aan 1997 kreeg een aantal organisaties van de overheid een vaste subsidie. Met dit geld konden de organisaties doen wat zij wilden. Dit veranderde. Vanaf 1997 kregen de organisatie alleen nog subsidies voor activiteiten. En deze activiteiten moesten voldoen aan enkele criteria. Deze nieuwe regeling maakte dat organisaties minder geld te besteden hadden dan voorheen. Zeker de organisaties die geen vaste leden hebben en geen contributie ontvangen (of ontvingen) hebben moeite (gehad) met het organiseren en financieren van activiteiten. Toch is het niet zo dat alle organisaties vinden dat de gemeente ze zomaar geld moet geven, waar de vereniging vervolgens mee kan doen wat het wil. De Turkse migrantenvereniging heeft in het verleden altijd een vast bedrag gekregen van de gemeente Zwolle. Met dit geld kon de vereniging doen wat ze wilde en was niet verplicht hierover verantwoording af te leggen. Dit is volgens ex-bestuurder Ali11 geen goede zaak geweest. Volgens hem werd een groot deel van het geld niet gebruikt voor de activiteiten van de organisatie, maar werd het opgespaard. Toen de vereniging in 1996 ophield te bestaan bleef er een aanzienlijk bedrag aan opgespaarde subsidie over. Erol Bilen, een ander ex-bestuurslid, die ook betrokken is geweest bij de oprichting van de Turkse Culturele Vereniging gaf aan dat het vaak ondoorzichtig was waar het geld, dat via de gemeente binnenkwam, bleef. Volgens hem waren er veel commissies, die op eigen houtje iets organiseerden en ontbrak een goede boekhouding. Beide heren hadden liever gezien dat de organisatie verantwoording had moeten afleggen voor de uitgaven van de organisatie. Volgens hen heeft de organisatie in het verleden te veel geld gekregen, zonder dat dit nodig was. Toen de Turkse Culturele Vereniging opgericht werd was het subsidiebeleid van de gemeente echter veranderd. Dit heeft ertoe geleid dat de nieuwe vereniging met een nieuw en onervaren bestuur geen geld had om iets te organiseren. De financiële middelen die waren overgebleven na het opheffen van de migrantenvereniging waren gaan zitten in de nieuwe accommodatie. Omdat er geen geld meer binnen zou komen was het noodzakelijk dat er een bar in de nieuwe ruimte zou komen, via deze weg konden de vaste lasten worden betaald. De beide heren zien het als een taak van de gemeenschap om zelfredzaam te zijn, maar hadden hierbij, zeker in de beginfase graag iets meer financiële steun van de 11
Ali is niet zijn echte naam, maar de geïnterviewde wilde liever niet bij naam genoemd worden in mijn onderzoek.
39
gemeente gehad. Volgens Bilen heeft het de vereniging erg veel energie gekost om de Turks Culturele Vereniging op te zetten. Er moest veel aan het pand gebeuren en de vereniging moest nu alles zelf doen. De maatschappelijk werker die door de gemeente werd toegewezen en waar de migrantenvereniging gebruik van kon maken was uit beeld en het geld was op. ‘Vroeger had stad en welzijn zelfs een beheerder toegevoegd, die voor 20 uur werd betaald en deze verdween. De ondersteuning vanuit de gemeente en stad en welzijn was verdwenen. En de duurzaamheid van de vereniging was niet langer gewaarborgd.’ Als er een financiële overgangsregeling was geweest, was het volgens Bilen makkelijker geweest om de vereniging goed te laten draaien. Bijna alle organisaties waarmee ik contact heb gehad, vinden dat het geld dat de overheid beschikbaar stelt gebruikt moet worden voor activiteiten die de gemeenschap helpen. Ook vinden ze het noodzakelijk dat de gemeente om verantwoording vraagt. Alleen Madarun, voorzitter van de Islamitische Vereniging Taeedoel Islam en vroeger ook voorzitter van Samenwerkende Organisaties Surinamers (SOS) is van mening dat de gemeente zich juist te veel bemoeide met de uitgaven van de organisatie. Anders dan de Turkse organisatie kreeg SOS volgens Madarun alleen geld voor activiteiten. Zij waren verplicht voor alle uitgaven verantwoording af te leggen. In de ogen van Madarun was de bemoeienis van de gemeente verstikkend. ‘Zij bepaalden wat wij moesten doen en hoe wij het moesten doen. Ik zeg nou doe het maar zelf dan. (…) De gemeente wilde ons de les voorlezen en dat pikken we niet. We zijn ex-kolonisten, dat maakt niet uit, maar wij zijn Nederlanders. En dan dien je ons ook zo te behandelen. Wij werden heel anders gezien. We hebben verschillende keren hier strijd geleverd. Het gemeentehuis bezet. Tegen de jaren ’80 zo’n beetje. Spandoeken, pers, alles erbij,’ aldus Madarun. Bhansing, voorzitter van Jeevan Jotie en secretaris van SOS ziet vooral in de jaren ’80 een verharding ontstaan ten aanzien van de Surinaamse organisaties. Tot dat moment kreeg Jeevan Jotie via SOS genoeg subsidie om sociaal-culturele en voorlichtingsactiviteiten te organiseren. Maar vanaf midden jaren ’80 werd ook naar zijn idee het subsidiebeleid strenger. In de jaren ’90 werden de eisen, waar de organisaties aan moesten voldoen om subsidie te krijgen, naar zijn idee te hoog. Daar kon Jeevan Jotie uiteindelijk niet meer aan voldoen. Dit beeld dat de beide heren hebben ten aanzien van het subsidie beleid van de gemeente Zwolle strookt niet met de beleving van beleidsmedewerker Rahantoknam. Volgens hem heeft SOS zolang hij bij de gemeente werkt en dat is sinds eind jaren ’80 altijd subsidie gekregen naar het aantal Surinaamse inwoners van Zwolle. Hij kan zich niet herinneren dat de Surinamers anders werden behandeld dan de Turken. Toch was het beleid in de ogen van de beide bestuursleden van SOS erg streng en zelfs niet geheel rechtvaardig.
40
§6.2 Contact met de gemeente Zwolle De meeste organisaties gaven aan dat ze graag meer contact willen met de gemeente. Ze zien de gemeente Zwolle als een belangrijke partner om de integratie van de gemeenschap die ze vertegenwoordigen te bevorderen. Ze zien zichzelf als een brug tussen de plaatselijke overheid en de achterban. Veel organisaties ervaren echter dat de gemeente niet genoeg haar best doet om deze functie optimaal te benutten. De Alevitische Vereniging heeft het gevoel dat de gemeente niet naar hen toe durft te komen. Daarbij heeft Eser het niet over de beleidsambtenaren, maar over de raadsleden van de gemeente Zwolle. Hij heeft het idee dat er te veel wordt gesproken over allochtonen, maar te weinig met allochtonen. Om het contact met de allochtonen in Zwolle te verbeteren en het beleid te toetsen aan de wensen en de problemen van de etnische minderheden, heeft de gemeente Zwolle 3 jaar geleden de Integratieraad in het leven geroepen. Deze raad mist volgens Eser van de Alevitische Vereniging echter haar doel: ‘De mensen die in de Integratieraad zitten zijn meer met zichzelf bezig dan met ons. Ze hebben heel weinig contact met de gemeenschap. Ze doen wel veel, maar lang niet genoeg. Ze moeten meer hun best doen om met alle groeperingen in contact te komen. Ze moeten naar de verenigingen toe en zeggen: ik heb een punt, organiseer een avond en dan kom ik iets vertellen. Ze zijn meer bezig met hun eigen groepje dan met de hele gemeenschap. Er moet ook om de bepaalde tijd nieuw bloed komen.’ Bij deze opvatting sluiten een aantal van de Zwolse organisaties zich aan. Volgens de meeste organisaties is de Integratieraad een theekransje. Zij zijn van mening dat de organisaties niet genoeg betrokken worden bij de besluitvorming en dat de Integratieraad niet geïnteresseerd is in de belangen van de achterban van de organisaties. Ze willen graag dat de Integratieraad meer aandacht aan de organisaties besteedt en vaker met hen overleggen. Ook hebben ze het idee dat de leden van de Integratieraad er zitten voor hun eigen idealen en niet voor de idealen van alle leden van de etnische gemeenschappen. Toch is niet iedereen ontevreden over het functioneren van de Integratieraad. De Islamitische Vrouwenvereniging heeft veel contact met een van de leden van de Integratieraad, die alle beleidsveranderingen direct aan hen doorspeelt. Volgens de geïnterviewden weten de etnische organisaties precies wat er speelt bij de achterban. Zij kunnen dus het beste in kaart brengen wat de achterban wil en kunnen ook, beter dan de gemeente en Zwolse instellingen, met de achterban communiceren. Ali: ‘…jij spreekt Nederlands en ik spreek Nederlands, maar jouw uitspraak is veel beter. Ik heb het op veel latere leeftijd geleerd. Maar ik weet veel beter wat er in de Turkse gemeenschap leeft. Dus wij kunnen makkelijker het probleem aanpakken.’ Hij ziet graag samenwerking met autochtone Nederlanders. De kennis die zij meebrengen is volgens hem iets wat de Turkse bestuursleden vaak missen. Ze kunnen die kennis goed gebruiken. Een gemengd bestuur zou mooi zijn.
41
De organisaties zien graag dat de gemeente of de sociale instellingen die in Zwolle actief zijn, zoals welzijnsorganisatie Travers, zoveel mogelijk activiteiten organiseert. Zo worden de organisaties minder belast en gaan de kosten omlaag. De organisaties zien echter niet altijd dat dit gebeurt. Er worden wel cursussen gegeven, maar deze worden via een briefje in het wijkcentrum aangekondigd. De mensen moeten dan naar binnen om zichzelf op te geven. Dit is voor veel mensen een te moeilijke stap. Om mensen aan een dergelijke cursus deel te laten nemen is het volgens Ali belangrijk dat zij persoonlijk worden benaderd. Ook geeft bijvoorbeeld de Islamitische Vrouwenvereniging aan dat er de mogelijkheid is voor vrouwen om te zwemmen. De meisjes onder de 18 kunnen hier echter niet aan deelnemen. Voor veel islamitische meisjes is het na hun 12e verboden te zwemmen met jongens. Ze kunnen nu dus niet zwemmen. Daarnaast is het tijdstip waarop de vrouwen kunnen zwemmen niet gelukkig. De zaterdag is voor veel vrouwen de dag om boodschappen te doen en voor de kinderen te zorgen. Om deze reden ziet Yilmaz het als een noodzaak zelf te regelen dat islamitische vrouwen en meisjes alsnog kunnen zwemmen. Daarnaast is een belangrijk punt de taal. Veel oudere Turkse mensen zijn de taal niet machtig. Als er voorlichtingsbijeenkomsten worden verzorgd is het voor deze mensen noodzakelijk dat deze bijeenkomst geheel of gedeeltelijk in het Turks is, anders heeft het voor hen geen zin om te gaan. De Turkse ouderenvereniging ziet het dus als haar taak om zelf voorlichtingsbijeenkomsten te organiseren, waar deze mensen wel gebruik van kunnen maken. §6.3 Contact gemeente en moslims: Islamitisch platform Om te zorgen dat er ook meer contact is met de Islamitische organisaties in Zwolle en dat de belangen van deze verenigingen en stichtingen worden behartigd, heeft de gemeente getracht een Islamitisch Platform te organiseren. Uit mijn gesprekken met de verschillende Islamitische organisaties in Zwolle komt duidelijk naar voren dat er ook bij hen belangstelling is voor een dergelijk platform. In eerste instantie waren zowel de vereniging Taeedoel Islam als de stichting Miesbahoel Islam sceptisch ten aanzien van dit platform. Madarun vond het vreemd dat de gemeente na jarenlang geen aandacht aan de islamieten te hebben besteed, nu ineens wilde dat zij zich zouden gaan verenigen. Ook Chefiek Goelab, secretaris van de stichting Miesbahoel Islam zag in eerste instantie een Islamitisch Platform niet zitten. Hij was sceptisch vanwege de negatieve houding van Nederlanders ten opzichte van de Islam. Hij had er geen zin in om als moslim een stempel opgedrukt te krijgen door de gemeente en verantwoording te moeten afleggen voor die mensen die extremistisch zijn. Hij was er bang voor dat het Islamitisch Platform er vooral voor bedoeld was om extremisme tegen te gaan en dat deed naar zijn idee de stichting zelf al. Ook speelden de onderlinge verhoudingen tussen de Surinaamse islamitische organisaties een rol in deze houding. Omdat deze verhoudingen zo slecht zijn en zij de stichting Taeedoel Islam ervan verdenken niet democratisch te zijn en te veel onder invloed te zijn van de geestelijke leider, wilden zij niet dat deze groep te veel invloed zouden krijgen in een Islamitisch
42
Platform. Beide organisaties hebben hun mening echter bijgesteld. Toen bleek dat het de gemeente er om ging dat de moslims in Zwolle een stem zouden krijgen en dat er niet inhoudelijk over de Islam en de invulling van de islam zou worden gesproken, zagen zij in dat ze juist profijt kunnen hebben van deze samenwerking. Er is nooit een Islamitisch Platform gekomen. De problemen hiervoor lagen echter niet bij de ingewikkelde verhoudingen tussen de Surinaamse organisaties, maar bij de erkenning van de Turkse Alevitische organisatie. Deze groep wordt door de soennitische ULU moskee niet erkend als een islamitisch geloof. De Alevieten, in de volksmond ook wel liberale moslims genoemd, hebben andere regels dan de Soennieten, de grootste moslimgroepering. De islam kent vijf zuilen. De geloofsgetuigenis, het gebed, de armenbelasting, het vasten en de bedevaart. Het vasten (de Ramadan) en het gebed worden door de Alevieten op een andere manier ingevuld dan door de Soennieten. Zo kennen de Alevieten wel een vastenperiode, maar deze is niet 30 dagen, ook valt hij een maand later dan de Ramadan. Daarnaast hoeven de Alevieten niet vijf keer per dag te bidden. Omdat de vijf zuilen van de Islam voor de Soennieten van groot belang zijn, erkennen zij de Alevieten, die zich veel minder bekommeren om de regels van de Islam, niet. Ook erkennen de Alevieten naast de profeet Mohammed ook zijn schoonzoon Ali en diens neef Husayn. In Turkije worden de Alevieten pas sinds enkele jaren erkend. Deze groepering heeft zich dan ook pas betrekkelijk laat georganiseerd. Toen de Alevitische organisatie zich aanmeldde bij het Islamitisch Platform was er vanuit de andere groeperingen zoveel weerstand dat het hele platform in de ijskast is gezet. De islamitische organisaties zien dit allemaal als een gemiste kans. De Miesbahoel Islam wil proberen dit platform alsnog op te richten. Zij zijn er inmiddels van overtuigd dat het goed is om de belangen van de Islamieten in Zwolle te verenigen. Volgens Goelab zijn er zaken, zoals de inrichting van de Islamitische begraafplaats, die voor alle partijen van groot belang zijn en die makkelijker voor elkaar te krijgen zijn als die partijen de koppen bij elkaar steken. Hij kan vanuit zijn positie de Alevieten ook niet erkennen, maar geeft wel toe dat zij veel belangen hebben die gelijk zijn aan die van de Soennieten en is bereid om deze groep toe te laten tot het platform. De Turkse Soennieten denken hier echter anders over. Zij kunnen deze groep niet accepteren. Het lijkt daarom een bijna onmogelijke opgave om het Islamitisch Platform van de grond te krijgen, zonder groepen uit te sluiten. De verschillende organisaties zijn van mening dat de gemeente in dit conflict had moeten ingrijpen. Volgens de ULU moskee had men de Alevieten moeten weigeren en volgens de Alevieten had de gemeente de groepering moeten erkennen als moslims. De verschillende islamitische organisaties beschuldigen de gemeente er van dat zij niet voldoende kennis heeft van de islam en zich beter in moet lezen.
43
§6.4 Contact met autochtone Nederlanders Een belangrijk punt voor de organisaties is het contact met autochtone Nederlanders. Zowel de religieuze als de niet religieuze organisaties zien dit als een belangrijk punt in de integratie van de groeperingen. Voor de niet-religieuze organisaties is vooral van belang voor het verbeteren van de sociale positie van de gemeenschap en de taalontwikkeling. De Islamitische organisaties zien contact met autochtone Nederlanders ook als een manier om te laten zien dat ze geen extremisten of zelfs terroristen zijn. Alle organisaties zijn van mening dat integratie van twee kanten moet komen, dus ook bij de Nederlanders moet meer kennis komen over de allochtone medemens. Ze krijgen de indruk dat voor veel autochtonen integratie alleen wordt gezien als een taak van de allochtonen, die zich hier moeten aanpassen. Om het contact te verbeteren zijn de meeste activiteiten die de organisaties organiseren officieel openbaar. Iedereen is welkom. Echter komt het er in de praktijk op neer dat het bijna altijd alleen mensen van de eigen etnische gemeenschap zijn die bij de activiteiten aanwezig zijn. Soms gaat men echter verder. De jongerenvereniging heeft een aantal jaren geleden contact gehad met het CDJA, de jongerenafdeling van het CDA. Na enkele vergaderingen werd besloten om gezamenlijk iets te organiseren. Helaas kwamen er maar drie jongens van het CDJA op de activiteit af. Dit heeft ertoe geleid dat de jongerenvereniging het geloof in de mogelijke samenwerking opgaf. Na enkele vergaderingen liep het contact stuk en de vereniging heeft ook niet meer haar best gedaan dit contact te herstellen of contact met andere organisaties aan te gaan. Toch lopen niet alle pogingen op niets uit. De vrouwenvereniging heeft afgelopen jaar een benefietmarkt georganiseerd, waar naar eigen zeggen veel mensen van alle nationaliteiten op afkwamen. Ook heeft de Turkse moskee maandelijks contact met Zwolse kerken. Zij bezoeken speciale diensten, waar zij contacten leggen met Christelijke kerkgangers. De Turkse moskee en in het verleden de Surinaamse moskee, verzorgen voorlichtingsdagen voor scholen. Schoolkinderen kunnen de moskee bezoeken en kennismaken met de Islam. Ook via een Turkse expositie in het Ecodrome, georganiseerd door ETAP kwamen Turken en autochtone Nederlanders met elkaar in contact. Het is dus mogelijk om de contacten te creëren, maar het is volgens de organisaties niet gemakkelijk. De autochtone Nederlanders zijn hier moeilijk voor te prikkelen. Ook is het volgens Bilen op dit moment moeilijk om Turkse mensen te mobiliseren. Door de verharding in Nederland blijven veel mensen liever thuis. Ze voelen zich niet meer op hun gemak en niet gewild. Het lijkt er op dat de organisaties wachten op de autochtone Nederlanders die contact met hen opnemen. Ook zien ze hierin een rol weggelegd voor de gemeente Zwolle of de integratieraad. §6.5 Belang van etnische organisaties Ik heb de organisaties gevraagd wat het belang is van de etnische organisaties voor de integratie van de etnische minderheden in Nederland. Hierop kreeg ik vrijwel van iedereen hetzelfde antwoord. De organisaties kunnen communiceren met de overheid en met de achterban. Zeker de Turkse organisaties
44
zien hierin een belangrijke taak. Veel Turken spreken geen of weinig Nederlands. De organisaties kunnen ervoor zorgen dat de achterban op de hoogte blijft van de ontwikkelingen in de stad en de problemen waar de mensen mee zitten bespreekbaar maken. De organisaties kunnen ervoor zorgen dat de mensen niet thuis blijven zitten en daar wegkwijnen. Daarnaast kunnen de organisaties er voor zorgen dat bepaalde onderwerpen bespreekbaar worden. Zo is een belangrijk onderwerp voor de ULU moskee de opleiding van de kinderen. Veel ouders willen dat de kinderen zo snel mogelijk aan het werk gaan en vinden studie niet belangrijk. De moskee ziet het als haar taak om ervoor te zorgen dat kinderen zo lang mogelijk studeren. De meeste Turkse mensen waren laag opgeleid toen ze hier kwamen en er was weinig geld. Het moskee bestuur wil dit graag verandert zien voor de volgende generaties, maar ziet dat hiervoor een mentaliteitsverandering nodig is. Omdat de moskee haar achterban kent is deze discussie beter te voeren in de moskee, dan door de gemeente of een sociale instelling. Dit geldt ook voor issues als huiselijk geweld. De vrouwenvereniging kan door mensen van het Riagg uit te nodigen hierover met de vrouwen praten. Veel Turkse vrouwen weten volgens mevrouw Yilmaz niet wat het Riagg doet. Zij zien het als een plek waar je naartoe gaat omdat je gek bent. Via de organisatie komen de vrouwen met het Riagg in aanraking en leren ze dat deze organisatie er ook is voor vrouwen met huiselijke problemen. Islamitische vrouwen kunnen niet aan alle activiteiten deelnemen die door Nederlandse organisaties worden georganiseerd. De vrouwenvereniging zorgt ervoor dat er ook voor deze vrouwen activiteiten bestaan. Op deze manier kunnen de vrouwen zichzelf zijn en deelnemen aan de maatschappij. Naast deze functie ziet men ook een negatieve kant aan etnische organisaties. Als er niet voor gezorgd wordt dat er contact met de buitenwereld is en de mensen voor wie de organisatie bestaat alleen onderling in de eigen ruimte blijft zitten, dan zullen deze organisaties de integratie niet bevorderen, maar tegengaan. De verschillende bestuursleden die ik heb gesproken zien het als een belangrijk punt om hiervoor te waken. §6.6 Reden van verdwijnen organisaties Niet alle organisaties die in de jaren ‘70 en ’80 zijn opgericht hebben het volgehouden om tot op de dag van vandaag te blijven bestaan. De Hindoestaanse organisatie Jeevan Jotie is in 1995 opgeheven. De Samenwerkende Organisaties Surinamers in 2005 en de Turkse Culturele Vereniging lijkt ook zijn beste tijd gehad te hebben, de ruimte is in elk geval overgedragen aan de Alevitische vereniging. Daarnaast zijn de Eerstelijnsinstelling voor Surinamers en het Platvorm Turkse Vrouwenorganisaties IJsselstreek ook verdwenen of niet meer actief in Zwolle. Waarom zijn deze organisaties verdwenen? Ik heb de vertegenwoordigers van de organisaties gevraagd wat volgens hen de reden is dat ze zijn gestopt.
45
§6.6.1 Eerstelijnsinstelling Surinamers Overijssel Sambandh De reden dat de eerstelijnsinstelling is gestopt is eigenlijk de simpelste. De overheid wilde liever niet dat alle gemeenschappen eigen eerstelijnsinstellingen hadden, die op hun eigen houtje aan het werk waren. Sambandh kreeg subsidie van de Nederlandse overheid. Het had een nauwe samenwerking met de ambtenaar van het ministerie en ze overlegden meerdere malen per jaar. Het beleid van de overheid werd volgens Marshall echter steeds strenger. In de jaren ’90 werden er targets gesteld. De stichting moest bijvoorbeeld 10 mensen aan het werk helpen. Marshall zag deze targets als onmogelijk. Als er geen werk was, dan kon de stichting dit werk ook niet creëren. Het risico was echter dat de subsidie kon worden ingetrokken. De overheid zag uiteindelijk liever dat de eerstelijnsinstellingen over gingen in tweedelijnsinstellingen. Daarom is de organisatie gefuseerd met de Stichting Minderheden Overijssel (SMO). Marshall gaf aan dat ze wel hadden kunnen blijven bestaan, maar zonder subsidie was het voor de organisatie onmogelijk om mensen te helpen. Hij gaf aan dat hij het jammer vindt dat eerstelijnsinstellingen door het overheidsbeleid worden ontmoedigd. Deze instellingen staan dichter bij de mensen dan de tweedelijnsinstellingen, als de SMO. Deze organisaties zijn logger en er is veel meer papierwerk. Veel tijd die vroeger werd besteed aan veldwerk gaat nu zitten in het opmaken van rapporten. Hij had liever gezien dat de eerstelijnsinstellingen waren blijven bestaan. §6.6.2 Platform vrouwenorganisaties IJsselstreek De vrouwenorganisatie heeft hier in Zwolle eigenlijk nooit een voet aan de grond gekregen. De Zwolse Esma Arslan werd tien jaar geleden bij deze organisatie betrokken om de Zwolse Turkse vrouwen bij activiteiten en evenementen te betrekken. Dit bleek een bijna onmogelijke opgave. Volgens Arslan denken de Zwolse Turken vooral in regio’s. De plek waar je in Turkije vandaan komt is volgens haar bepalend voor de contacten in de gemeenschap. Als Koerdische vrouw werd ze door veel Turken niet serieus genomen. Ze heeft niet geprobeerd om de vrouwen te benaderen via de verschillende organisaties, maar wilde ze direct benaderen. Dit had weinig succes. Meestal waren het dezelfde mensen die meededen en veel van de vrouwen zagen de evenementen als een gezinsuitje. Om het gemakkelijker te maken had ze graag gewild dat er nog een Zwolse Turkse vrouw in het bestuur plaats nam. Dit bleek een nog moeilijkere opgave. Ze constateerde dat veel Turken het begrip vrijwilligerswerk niet kennen. Ze willen wel wat doen, maar snappen niet dat ze daar niet voor betaald krijgen. Veel van haar energie heeft ze gestoken in het duidelijk maken van het begrip vrijwilligerswerk. Op een gegeven moment was ze het zat om steeds voor dezelfde mensen activiteiten te organiseren, die deze activiteiten ook nog zagen als een plezieruitje, terwijl het onderwerp heel heftig en serieus was. Daarom is ze op eigen titel gaan werken. Dit jaar heeft ze de stekker zelfs helemaal uit de stichting gehaald. De taken zijn opgepakt door de Stichting Turken Overijssel.
46
§6.6.3 Jeevan Jotie Jeevan Jotie is opgericht in 1977. Er werd volgens Paladin, een van de oprichters van Jeevan Jotie, door de gemeente beleid gevoerd dat er vanuit ging dat het goed was voor etnische minderheden om zich te organiseren. De oprichters hebben gepeild of er animo was in de gemeenschap en toen bleek dat dat het geval was heeft men zoveel mogelijk Hindoestanen benaderd om lid te worden. Zelfs in Kampen en andere gemeentes rondom Zwolle werden mensen benaderd. De organisatie kreeg financiële hulp van de overheid om mensen te zoeken en te helpen. De organisatie was van religieuze aard. Ze kreeg dan ook niet voor alle activiteiten die ze ondernam geld. Enkele van de feestdagen die de organisatie organiseerde werden gesubsidieerd. Naast deze religieuze activiteiten organiseerde Jeevan Jotie ook sociaal culturele activiteiten, zo heeft er een tijdje een voetbalclub bestaan, maar deze had geen lang leven. En er werd Hindiles gegeven. Nadat de vereniging was opgericht heeft het eerste bestuur de taken overgedragen aan een nieuw bestuur. Paladin heeft echter het idee dat dit bestuur zich niet genoeg heeft ingezet en de organisatie heeft laten doodbloeden. Toen het bestuur ermee wilde stoppen heeft het volgens Paladin niet genoeg haar best gedaan om mensen te vinden die deze taak over wilden nemen. Als men beter hun best had gedaan, had de organisatie waarschijnlijk nog bestaan. Bhansing, voorzitter vanaf eind jaren ’70 tot aan het einde in 1998 is het hier niet mee eens. Hij geeft toe dat de organisatie is doodgebloed. In de laatste jaren kwamen er steeds minder mensen. Hij ziet dit echter niet als een probleem van het bestuur van de organisatie. Volgens hem was een van de belangrijkste redenen voor het afnemen van het aantal bezoekers bij activiteiten dat er in de jaren ’90 veel mensen naar het Westen zijn verhuisd. Er kwamen wel mensen voor terug, maar dat waren jonge gezinnen, die Jeevan Jotie niet kenden. De vaste achterban was grotendeels verdwenen. Een ander probleem waar de organisatie volgens Bhansing tegenaan liep was de accommodatie. De Hindoestanen hadden geen eigen ruimte, maar maakten gebruik van de ruimtes in het wijkcentrum in Holtenbroek. Er was steeds minder ruimte beschikbaar voor de vereniging. Het liefst had de vereniging een eigen tempel gehad, waar het ook kon bidden. Dit was echter niet mogelijk, omdat er niemand was die het onderhoud aan de tempel wilde verrichten. Een eigen ruimte zorgt er voor dat mensen elkaar treffen. De nieuwe Surinamers in Zwolle hadden de weg naar een tempel zelf wel gevonden. Ook was er een financieel probleem. Bhansing is er niet op tegen dat de organisaties en de leden van de organisaties zelf voor de financiën op moeten draaien en dat ze niet op kosten van de staat horen te leven. Toch had hij graag meer steun gehad in de jaren ’90. Hij moest naar zijn idee opnieuw beginnen met de organisatie, omdat er zoveel nieuwe mensen bij waren gekomen. Hiervoor had hij naar zijn mening echter niet de ruimte en de financiële middelen. Binnen de Hindoestaanse gemeenschap was er niemand die de taken van het bestuur over wilde nemen. Hiervoor ziet hij een aantal redenen. Veel mensen hadden het te druk. Als je fulltime werkt en kinderen hebt is het erg lastig om bestuurslid van een organisatie te zijn. De gemeenschap is niet meer
47
zo hecht. Eerder kende iedereen elkaar, maar dat is niet meer zo. Ook zijn de prioriteiten veranderd. De nadruk ligt nu op het gezin en niet zozeer op de gemeenschap. En mensen willen graag dat er iets georganiseerd wordt, maar niemand wil er voor opdraaien. Dit alles maakt volgens Bhansing dat het bijna onmogelijk was om nieuwe bestuursleden te vinden. Bij de oude bestuursleden was de rek eruit. Zij wilden op de achtergrond een nieuw bestuur best steunen, maar niet meer de verantwoordelijkheid dragen ze wilden tijd voor hun eigen leven. Ze hadden al te lang in het bestuur gezeten. Het was volgens Bhansing een samenspel van factoren die maakte dat de vereniging ophield te bestaan. Hij wil niet met een vinger naar de gemeente wijzen, maar had wel graag iets meer steun gehad. Dan was het volgens hem waarschijnlijk niet zover gekomen. Omdat er binnen de Hindoestaanse gemeenschap volgens Bhansing nog steeds vraag is naar een ontmoetingsruimte en activiteiten sluit hij niet uit dat er in de toekomst wellicht nog een nieuwe organisatie ontstaat. Of hij daar zelf aan mee wil werken laat hij nog in het midden. Er worden inmiddels Hindoestaanse taallessen gegeven op de zondagmiddag, dus helemaal stil staan de Hindoestanen niet. §6.6.4 Samenwerkende Organisaties Surinamers SOS heeft tot 2005 bestaan. De organisatie was echter al vijf jaar niets meer dan papier en een inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Na de opheffing van Jeevan Jotie werd er nauwelijks meer overlegd tussen de verschillende Surinaamse gemeenschappen. Omdat de Creolen al vrij snel waren verdwenen (hierover heb ik geen informatie, maar ook van de gemeente begreep ik dat er in het verleden een Creoolse organisatie moet hebben bestaan) en nu ook de Hindoestanen niet meer verenigd waren bestond SOS alleen nog uit 3 ruziënde islamitische organisaties, die geen contact met elkaar hadden en wilden. Er kwam niets meer van de grond. De overgebleven organisaties organiseerden hun eigen activiteiten en bij de activiteiten georganiseerd door SOS kwam nauwelijks meer iemand opdagen. Nadat de organisatie 5 jaar had geslapen besloot voorzitter Madarun er de stekker uit te trekken. §6.6.5 Surinaamse jongeren organisatie en vrouwenorganisatie Naast de twee organisaties die ik hierboven heb beschreven bestonden in de jaren ’80 ook een jongerenorganisatie en een vrouwenorganisatie. Deze hebben het niet lang volgehouden. De jongeren die zich voor de jongerenorganisatie inzetten gingen studeren en werken. Omdat veel jongeren bij algemene instellingen terecht konden en al redelijk goed geïntegreerd waren in de Nederlandse samenleving hield de jongerenorganisatie al snel op te bestaan. De vrouwenorganisatie draaide op vrouwen. Veel vrouwen wilden zich echter niet voor de organisatie inzetten. Ze hadden het te druk thuis met het huishouden, de kinderen en werk. Het aantal dames dat actief was liep langzaam maar zeker terug en daarmee kwam ook het einde van de vrouwenorganisatie in zicht. Jeevan Jotie en SOS zorgden er op hun beurt voor dat de jongeren en de vrouwen wel aan hun trekken kwamen, door de activiteiten zelf te organiseren.
48
§6.6.6 Turkse Culturele Vereniging De Turkse Migrantenvereniging en de Turkse Migranten Stichting kwamen voort uit een oude vereniging voor Turkse gastarbeiders. De reden dat er twee organisaties bestonden was zoals ik al eerder heb uitgelegd omdat er een verschil in opvatting bestond over het voordeel of het nut van een stichting danwel een vereniging. De Vereniging zat in het wijkcentrum in Dieze-West en toen dit wijkcentrum werd gesloopt werd ook de vereniging opgeheven. Ook de stichting werd op dezelfde dag opgeheven. Samen met de gemeente is men op zoek gegaan naar geschikte ruimte. Deze ruimte werd gevonden en de nieuwe vereniging heeft met financiële steun van de gemeente de eigen accommodatie, een oude school, om kunnen toveren tot een geschikte ruimte met een bar die voor de nodige inkomsten kon zorgen. Vrij snel nadat de vereniging haar intrek in het nieuwe gebouw had genomen trok het oude bestuur van de migrantenorganisatie zich terug. Zij hadden na de hele verbouwing en al het geregel om een nieuwe vereniging in het leven te roepen geen energie meer. Het nieuwe bestuur is volgens Bilen aan de slag gegaan zonder enige ervaring en werd door het oude bestuur ook niet ingewerkt. Dit ziet Bilen achteraf als een gemiste kans. Als hij en zijn medebestuurders dit nieuwe bestuur beter hadden begeleid, dan was het voor deze groep waarschijnlijk gemakkelijker geweest om de zaak goed aan de praat te krijgen. De vereniging organiseerde steeds minder activiteiten en er was steeds minder geld. Zowel Bilen als Ali hadden liever gezien dat de gemeente meer financiële steun had geboden aan de organisatie. Volgens Ali was het probleem dat de bestuurders van de organisatie niet genoeg wisten van de Nederlandse cultuur en te weinig Nederlands spraken om alles voor elkaar te krijgen wat men voor elkaar wilde krijgen. Zo was men vaak te laat met het aanvragen van subsidie. Ali: ‘Er zijn vele organisaties en er is een pot van 10000. Ik weet niet precies hoeveel, maar in die tijd was het 10000 gulden. Hoeveel migranten wonen er hier in Zwolle? Veel. In de tijd dat ik nog in het bestuur zat gingen we met de aanvraag naar de ambtenaar en dan zei hij, het geld is op. Dus je moet zorgen dat je als er morgen in de gemeente de budgetten worden besproken, dat de brief al voor die tijd is verstuurd. Je moet zorgen dat je alle wegen kent. En dat je menskracht hebt. Je moet goed bestuur hebben, dat goed Nederlands spreekt.’ Doordat de organisatie vaak achter het net viste betekende het dat activiteiten niet plaats konden vinden. Bilen vindt dat het takenpakket van de organisatie te groot was. Veel van de activiteiten die de organisatie regelde hadden ook andere instellingen kunnen organiseren. Hij doelt dan vooral op de welzijnsactiviteiten. Het steekt hem dan ook dat de sociale instelling Stad en Welzijn de handen van de vereniging aftrok op het moment dat ze niet meer in het wijkcentrum zaten. De vereniging was met te veel taken belast. Het uitvoeren van deze taken kostte te veel energie en dat maakte dat er te weinig gebeurde. Uiteindelijk is de vereniging nauwelijks meer dan een trefcentrum, waar elke dag vele mannen zitten te kaarten en te praten.
49
Hoofdstuk 7: Analyse De vraag die ik aan het begin van mijn betoog stelde was: in hoeverre heeft het Zwolse gemeentebeleid invloed gehad op de ontwikkeling van Surinaamse en Turkse organisaties in Zwolle. Om antwoord op deze vraag te krijgen heb ik met verschillende mensen gesproken, zowel met mensen die bij een nog bestaande organisatie zitten, als met mensen die bij een inmiddels opgeheven organisatie hebben gezeten. Daarnaast heb ik gesproken met een gemeenteambtenaar en heb ik beleidsstukken gelezen. De Zwolse gemeente heeft sinds 1997 verschillende beleidswijzigingen doorgevoerd die invloed zouden kunnen hebben op de ontwikkeling van de etnische organisaties in Zwolle. Deze wijzigingen zijn: 1. Meer differentiatie aanbrengen, de verschillende bevolkingsgroepen moeten niet langer op dezelfde manier behandeld worden. 2. Meer eigen verantwoordelijkheid stimuleren. De organisaties moeten niet langer alleen maar de hand op houden, maar zelf actie ondernemen. 3. De subsidie op basis van het aantal leden van een etnische gemeenschap afschaffen. De organisaties moeten zich meer richten op activiteiten die de mensen meer kennis van Nederland bijbrengen. Als activiteiten daaraan bijdragen kan hiervoor subsidie worden aangevraagd. 4. Om de contacten met de belangen van de etnische minderheden beter in kaart te brengen, werd er een Integratieraad in het leven geroepen. 5. De moslims zouden via een Islamitisch Platform een stem krijgen. De gemeente en ook de moslimgemeenschap hoopt dit project alsnog van de grond te krijgen. Het eerste punt dat opvalt, is dat de organisaties die op dit moment actief zijn, met uitzondering van ULU Spor, de Turkse Ouderen en ETAP, Islamitische organisaties zijn. Ook hebben alle organisaties, op de Turkse Ouderen en ETAP na, betalende leden. Deze organisaties zijn dus niet volledig afhankelijk van subsidies. Is hieruit de conclusie te trekken dat de islamitische organisaties, in tegenstelling tot de andere organisaties, geen invloed ondervinden van het beleid van de gemeente Zwolle? En is het wegvallen van de subsidies in 1997 een directe oorzaak van het wegvallen van de organisaties die niet langer bestaan? § 7.1 Invloed beleid op islamitische organisaties De eerste vraag lijkt een gemakkelijke. De Islamitische organisaties zijn gewend om zichzelf te bedruipen. Omdat de Nederlandse staat geloof en staat gescheiden wil houden, hebben deze
50
organisaties nooit subsidie gekregen. Uit de reacties van de verschillende bestuursleden bleek dat zij graag financieel gesteund willen worden, maar dat ze zich ook zonder subsidie redelijk weten te redden. Het financiële beleid heeft dus weinig invloed op de Islamitische organisaties. Maar betekend dit dat de gemeente helemaal geen invloed kan uitoefenen op deze organisaties? Er is een verandering opgetreden in de houding van autochtone Nederlanders ten opzichte van de Islam en de Islamitische organisaties. Deze verandering is volgens de bestuursleden van de Islamitische organisaties duidelijk te merken. Deze verandering in de opstelling van de autochtone gemeenschap maakt dat de organisaties zich niet alleen meer richten op geloofsbelijdenis. Een belangrijke taak van de organisaties is de vooroordelen over de Islam wegnemen en vooral de buitenwereld duidelijk maken dat de Islam niet gelijk staat aan terrorisme. Om dit te doen willen de organisaties meer naar buiten treden. Ze willen open staan voor autochtone Zwollenaren en meer activiteiten organiseren die voor beide groepen interessant zijn en die ervoor kunnen zorgen dat beide groepen elkaar beter leren kennen. Ook zijn ze van mening dat een goed contact met de gemeente belangrijk is in dit proces. Het initiatief van de gemeente om een Islamitisch Platform op te richten werd na enige twijfel dan ook positief opgepakt door de islamitische organisaties. De organisaties hadden het idee dat de gemeente ze niet serieus nam. Er was weinig contact met de gemeente. De invoering van het Islamitisch Platform zou hier verandering in kunnen brengen. De Zwolse moslims zouden een stem krijgen en gezamenlijk op kunnen treden. Dit beleidsvoorstel zou voor een verandering in de ontwikkeling van de islamitische organisaties kunnen zorgen. Echter door de onderlinge onenigheden tussen de groeperingen blijft het enkel gissen in hoeverre het Islamitisch Platform de ontwikkeling zal beïnvloeden. Toch ben ik van mening dat de islamitische organisaties niet geheel ongevoelig zijn voor beleidswijzigingen. Als het gaat om het financiële beleid is er voor de islamitische organisaties niet veel veranderd. Toch zien de organisaties zelf graag samenwerking tussen de organisaties en de gemeente. De besturen van zowel Misbahoel Islam, ULU en de Alevitische Vereniging zijn fanatiek bezig met het realiseren van goede ruimtelijke voorzieningen. Ze hebben grote plannen om de organisatie meer op de buitenwereld te richten en de contacten met de gemeente te verbeteren. Als het Islamitisch Platform er komt en de gemeente openstaat voor deze organisaties, kan zij de verdere ontwikkeling van deze organisaties wel degelijk beïnvloeden. Toch blijft één ding de samenwerking tussen gemeente en de islamitische organisaties en daarmee de invloed van de gemeente op de ontwikkeling van de organisaties in de weg liggen. De verwachtingen van de organisaties zijn niet gelijk aan de verwachtingen van de gemeente. De organisaties willen serieus genomen worden en vinden het belangrijk dat de gemeente zich inhoudelijk meer verdiept in het Islamitische geloof. De gemeente ziet het echter niet als haar taak om inhoudelijk op de Islam in te gaan en wil enkel de belangen van de organisatie verenigen in het Islamitisch Platform en in het maken van beleid met deze belangen rekening houden. Dit verschil in opvatting staat goede samenwerking in de weg. De islamitisch organisaties hebben het idee dat er meer begrip is voor het
51
christendom en dat dit deels te verklaren is door de kennis die er is over het christendom. Er zal dus vanuit de gemeente goed uitgelegd moeten worden waarom men niet inhoudelijk op de Islam in wil gaan, maar een basiskennis van het geloof kan naar mijn mening geen kwaad. Het is belangrijk dat de beleidsmedewerkers, maar ook de politici weten met wie ze te maken hebben en daarvoor is basiskennis noodzakelijk. Dit houdt echter niet in dat de gemeente een intern conflict over het wel of niet accepteren van Alevieten moet oplossen, dat is aan de organisaties zelf. Zoals ik al zei is ook ULU Spor geen islamitische organisatie. Echter heeft de sportvereniging met de islamitische organisaties gemeen dat ze betalende leden heeft. Zij heeft ook nooit subsidie ontvangen van de gemeente en is dus financieel nooit afhankelijk geweest. Daarnaast is de vereniging niet afhankelijk van veranderingen in het integratiebeleid van de gemeente, maar van veranderingen in het sportbeleid. De gemeente zou via dit beleid invloed kunnen uitoefenen op de vereniging. Tot op heden heeft de organisatie daar weinig van gemerkt. De ontwikkeling van de moslimorganisaties lijkt tot op heden vooral te worden bepaald door de groepsgerelateerde factoren. Het feit dat er inmiddels drie Surinaamse Moslimorganisaties zijn, heeft te maken met onderlinge ruzies. Er is nog steeds behoefte aan de organisaties en dat lijkt ook niet te veranderen. § 7.2 Invloed beleid op algemene organisaties De tweede vraag die ik aan het begin van dit hoofdstuk stelde, ‘is het wegvallen van de subsidies een directe oorzaak van het verdwijnen van de organisaties?’ is lastiger. De organisaties die niet meer bestaan hebben een aantal dingen gemeen. Alle organisaties waren grotendeels afhankelijk van de subsidies die ze kregen. Daarnaast was alleen Jeevan Jotie een religieuze organisatie, de andere organisaties waren niet gebaseerd op een geloofsovertuiging. Hierboven heb ik gesteld dat de gemeente tot op heden weinig invloed heeft uitgeoefend op religieuze organisaties. Zou dat betekenen dat het verdwijnen van Jeevan Jotie niets te maken heeft met de beleidsveranderingen? Ik denk van wel. Anders dan de Islamitische organisaties had Jeevan Jotie geen eigen gebedsruimte. De Hindoes bidden thuis. Uit de verhalen die ik heb gehoord van de heer Bhansing en de heer Paladin heb ik opgemaakt dat Jeevan Jotie voornamelijk een organisatie was die zich bezig hield met sociaal culturele activiteiten. Het geloof speelde wel een rol, maar was, door het ontbreken van een gebedsruimte niet de belangrijkste bestaansreden. De organisatie kreeg ook geen contributie van haar leden. Dit was volgens de heer Bhansing ook niet mogelijk. Volgens hem zijn Moslims veel meer bereid hun organisaties te steunen en door moeilijke tijden heen te slepen dan Hindoes. Het wegvallen van de financiële basis, waarvan niet duidelijk is wanneer dit is geweest, omdat de gemeente en de organisatie hier beiden een ander idee over hebben, heeft op deze organisatie dus wel degelijk invloed gehad. De organisatie moest zelf voor de kosten opdraaien en creatiever met het geld omgaan. Dit bleek een moeilijke opgave. Vanuit de gemeenschap leek weinig animo om dit te doen. De eigen verantwoordelijkheid die de organisatie kreeg was een brug te ver. Bhansing voert zelf
52
aan dat vooral de samenloop van omstandigheden de organisatie de das om heeft gedaan. Het verdwijnen van de subsidie, het verdwijnen van een grote groep Hindoestanen en de komst van een grote groep nieuwe Hindoestanen en het ontbreken van een eigen ruimte. Toch is het moeilijk te zeggen of een overgangsregeling nut had gehad. Volgens de heer Bhansing is er binnen de Hindoestaanse gemeenschap nog steeds behoefte aan een eigen ruimte, echter kent hij veel mensen die in de laatste tien jaar naar Zwolle zijn gekomen niet en is het dus moeilijk te peilen of onder deze groep de behoefte ook aanwezig is. En als deze behoefte er is, waarom is er dan niemand opgestaan om de organisatie nieuw leven in te blazen? Ook gaf hij aan dat er steeds minder mensen op de activiteiten afkwamen. Dit kan natuurlijk zijn, omdat de mensen niet weten dat de activiteiten er zijn, maar het kan er ook op duiden dat er minder animo was. Het lijkt er op dat het wegvallen van de basissubsidie invloed heeft gehad op het verdwijnen van Jeevan Jotie, maar of het instandhouden van de subsidieregeling de organisatie had kunnen redden of enkel zou zorgen voor uitstel van executie is nog maar de vraag. Het wegvallen van de subsidie kan worden gezien als een verandering in de political opportunity structure, in dit geval is er directe invloed vanuit de omgevingsfactor. Het feit dat er Surinamers zijn verdwenen en dat er nieuwe Surinamers naar Zwolle zijn gekomen is een verandering in de samenstelling van de groep. Als deze verandering invloed heeft gehad op het verdwijnen van de organisatie, dan heeft de groepsgerelateerde factor mede bepaald dat de organisatie niet langer kon blijven bestaan. Een andere belangrijke reden die Bhansing noemt voor het verdwijnen van Jeevan Jotie is het het verlies in animo. Hij wijt dit deels aan de veranderde samenstelling van de groep, maar ook aan het verdwijnen van een behoefte onder jongere Hindoestanen. Dit zou kunnen duiden op het feit dat de organisatie niet meer nodig is en een natuurlijke dood is gestorven. Als dit inderdaad waar is, dan heeft ook de ecologische factor een rol gespeeld. De laatste reden voor het verdwijnen van de organisatie is het ontbreken van eigen ruimte. Deze ruimte is er nooit gekomen, doordat niemand de verantwoordelijkheid voor het onderhouden van de ruimte op zich wilde nemen. Met subsidie zou dit probleem zijn opgelost. Je zou er in dat geval een omgevingsfactor van kunnen maken. De gemeente wil dat organisaties gebruik maken van buurthuizen, zodat ze beter integreren en daarnaast wil ze niet in religieuze ruimtes investeren. Het is beleid dat maakt dat Jeevan Jotie geen eigen ruimte heeft gehad. Aan de andere kant is er binnen de groep blijkbaar niemand die in de ruimte wilde investeren. Er was ook niet zoiets als een gezamelijke verantwoordelijkheid, zoals wel aanwezig bij de Surinaamse moslims. In dat geval is het een groepsgerelateerde factor. Het heeft te maken met de houding van de groep, die duidelijk verschilt met de houding van de moslims. De andere organisaties die zijn verdwenen zijn zoals ik al zei niet gebaseerd op religie. Het waren sociaal-culturele en sociaal-maatschappelijke organisaties. Deze organisaties hadden geen vaste achterban. Om deze reden was het voor deze organisaties niet mogelijk contributie te vragen aan de
53
achterban. Toch is ook hier niet eenduidig te zeggen dat het wegvallen van de subsidie in 1997 direct geleid heeft tot het verdwijnen van deze organisaties. Het Platform Turkse Vrouwenverenigingen IJsselstreek kreeg tot voor kort subsidie voor de activiteiten die het organiseerde. De organisatie was alleen gericht op het verbeteren van de positie van de Turkse vrouw in Nederland. De organisatie was niet afhankelijk van het beleid in Zwolle, omdat zij voornamelijk opereerde vanuit Deventer en niet plaatsgebonden was.. De organisatie heeft zoals ik al eerder aangaf nooit echt een voet aan de grond gekregen in Zwolle. Dit had niets te maken met beleid, maar alleen met de bereidheid van de Zwolse Turkse vrouwen enerzijds en wellicht de aanpak van de organisatie anderzijds. Er is in dit geval dus geen sprake van invloed van de omgevingsfactor, maar van de groepsgerelateerde factor, de Turkse vrouwen waren teveel gericht op de plaats van afkomst van Esma Arslan. Daarnaast is het de vraag of er in Zwolle behoefte is geweest aan deze organisatie. De meeste Turkse organisaties hadden of hebben een vrouwenafdeling of zelfs een onafhankelijke vrouwen organisatie. De komst van een nieuwe vrouwen organisatie was wellicht overbodig. In dat geval speelt ook de ecologische factor een rol, de nieuwe organisatie kon de concurrentie met de bestaande organisaties niet aan. Ook het verdwijnen van de Surinaamse Vrouwenorganisatie en Jongerenorganisatie zijn niet te wijten aan gemeentebeleid. Deze organisaties hebben de beleidswijzigingen nooit meegemaakt, omdat ze al eerder waren opgeheven. In beide gevallen is dit geheel te wijten aan het feit dat er niemand was die in het bestuur plaats wilde nemen dit kan te maken hebben met de groepsgerelateerde factor. De vrouwen zijn steeds meer gaan werken, dus er was minder tijd en de jongeren kregen een te druk sociaal leven of vonden het wel makkelijk dat iemand anders het voor hen opknapte. Er zijn in dat geval veranderingen opgetreden binnen de groep. Daarnaast was de bestaansnoodzaak er ook niet, omdat alle Surinaamse organisaties activiteiten organiseerden voor jongeren en vrouwen, dus kan er gesproken worden van invloed van de ecologische factor, het aanbod was verzadigd. De Samenwerkende Organisaties Surinamers bestond omdat er meerdere Surinaamse organisaties bestonden. Door het wegvallen van Jeevan Jotie verviel ook de bestaansreden van SOS. Dit kan indirect aan de gemeente worden toegeschreven als Jeevan Jotie inderdaad is verdwenen door toedoen van de veranderingen in gemeentebeleid. Aan de andere kant had SOS met activiteitengebonden subsidies nog steeds activiteiten kunnen organiseren voor de gehele Surinaamse gemeenschap. Het verdwijnen van Jeevan Jotie heeft er volgens Madarun echter voor gezorgd dat de Hindoes zich ook uit SOS terugtrokken. Er was geen sprake meer van samenwerking. De verdwijnig van SOS is in dat geval te verklaren vanuit de ecologische factor. De noodzaak was verdwenen, omdat er nog maar een groep georganiseerde Surinamers bestond.
54
Het verdwijnen van de eerstelijnsinstelling is echter wel direct te wijten aan veranderingen in overheidsbeleid. Het gaat in dit geval niet over Zwols beleid, maar landelijk beleid. De organisatie stond ingeschreven in Zwolle, maar opereerde in heel Overijssel. Zij was daarom niet afhankelijk van plaatselijke subsidieregelingen, maar van landelijke regelingen. Deze regeling veranderde, de geldkraan werd langzaam dichtgedraaid. De overheid was van mening dat het beter was om alle eerstelijnsinstellingen onder te brengen in tweedelijnsinstellingen. De overheid zou op deze manier meer invloed kunnen uitoefenen op de werkwijze en de effectiviteit van de organisatie. De enige manier voor de organisatie om het werk dat ze deed te blijven doen, was opgaan in een overkoepelende organisatie. Het is in dit geval dus duidelijk beleid en dus de omgevingsfactor geweest die de ondergang van de organisatie veroorzaakte. De werkzaamheden van de organisatie vinden tot op de dag van vandaag plaats, maar op een andere manier en onder een andere vlag. Het beleid van de gemeente Zwolle kan echter in dit geval niet verantwoordelijk worden gehouden voor het verdwijnen van de organisatie, het was een landelijke beleidswijziging. De Turkse Culturele Organisatie lijkt op het oog ook bezweken onder de nieuwe subsidieregels van de gemeente Zwolle. Zoals Ali al aangaf was het voor de organisatie moeilijk om de subsidieaanvragen op tijd in te leveren. De bestuursleden waren niet in staat de weg te vinden naar de instanties die ze nodig hadden. Er was geen geld meer voor de activiteiten die ze wilden organiseren en de aandacht verschoof steeds meer naar het Trefcentrum, waar het geld vandaan moest komen om het hoofd boven water te houden. Toen de organisatie in 1999 een herstart maakte had men volgens de beide ex-bestuursleden meer begeleiding moeten krijgen van de gemeente om weer aan te sterken. Omdat de organisatie een eigen ruimte had waren er veel kosten bijgekomen en de financiële middelen waar de organisatie voorheen over beschikte waren verdwenen. Dit lijkt geen onredelijk verwijt. Het is natuurlijk moeilijk voor een organisatie om opnieuw te beginnen, met een nieuw bestuur, met hogere kosten en zonder geld. De gemeente heeft echter naar eigen zeggen aangeboden om het bestuur in de eerste periode te steunen. Dit aanbod werd door het bestuur afgeslagen. Zij was van mening dat ze zelf in staat was deze taak op zich te nemen. De bestuursleden hebben zichzelf, naar het lijkt, overschat. Het verval van De Turks Culturele Organisatie is dus niet volledig aan het beleid en de beleidswijzigingen van de gemeente te wijten. Zoals Ali en Erol Bilen al aangaven was het bestuur dat de organisatie na de herstart moest leiden niet capabel. Het Nederlands van de bestuursleden was niet optimaal. Ze hadden volgens Bilen te veel onderlinge problemen en waren door het afgetreden bestuur niet goed voorbereid op de taken die ze te wachten stonden. Dit betekent dat ook hier de groepsgerelateerde factor invloed heeft gehad op het verdwijnen van de organisatie.
55
Net als in het geval van Jeevan Jotie lijkt het een vervelende samenloop van omstandigheden die gemaakt hebben dat de organisatie het niet heeft gered. Enkel lijkt het mij dat de organisatie met steun van de gemeente in de vorm van een overgangsregeling meer kans van slagen had dan Jeevan Jotie. § 7.3 Is doelstelling gemeente bereikt? De gemeente hoopt met het maken van beleid invloed uit te kunnen oefenen op de gemeenschap. Ditzelfde geldt voor etnische organisaties. Door middel van nieuw beleid heeft de gemeente geprobeerd invloed uit te oefenen op de ontwikkeling van de organisaties. Doel was de organisaties effectiever te laten zijn, beter met geld om te laten gaan en meer eigen verantwoordelijkheid te geven. Maar is de gemeente in haar opzet geslaagd? Het lijkt er op dat ik deze vraag negatief moet beantwoorden. De organisaties die het hebben gered zijn voornamelijk organisaties die al eigen verantwoordelijkheid kennen en al vanaf het begin verantwoordelijk met hun geld moeten omgaan. Deze organisaties hebben geen invloed ondervonden van de beleidswijziging van de gemeente. De organisaties waar het beleid voor was bedoeld hebben het niet gered. Deze organisaties konden de eigen verantwoordelijkheid niet aan. Jeevan Jotie kon geen bestuur op de been krijgen en had geen duidelijke achterban meer om de eigen verantwoordelijkheid te dragen. De Turkse Culturele Vereniging lijkt te weinig kennis in huis te hebben om de organisatie draaiende te houden. De organisatie was er nog niet klaar voor om zelf actie te ondernemen. Ze kreeg het niet voor elkaar om op tijd met de subsidieaanvragen te komen en het contact met de gemeente te onderhouden. De organisaties konden de overgang van een vast subsidiebedrag naar een activiteitengebonden subsidie duidelijk niet aan. De interne problemen, het kennisgat en de nieuwe wet maakten dat het voor deze organisaties niet mogelijk was het hoofd boven water te houden. Het is heel goed mogelijk dat de organisaties het aan zichzelf en hun eigen structuur te wijten hebben dat ze het niet redden, maar ik kan mij niet voorstellen dat dit is wat de gemeente met de nieuwe wetgeving wilde bereiken. Toch zijn er zoals ik aan het begin van dit hoofdstuk heb opgemerkt twee organisaties die tot op de dag van vandaag bestaan en niet islamitisch zijn en geen leden hebben die contributie betalen. Deze organisaties hebben nog iets gemeen, want beide organisaties zijn opgericht nadat de subsidiewijziging had plaatsgevonden. Waar de oude organisaties niet om konden gaan met de beleidswijzigingen, hebben de nieuwe organisaties zich al bij de oprichting op het huidige beleid ingesteld. De organisaties wisten dus al direct dat ze geen geld zouden ontvangen, behalve als ze activiteiten organiseerden die ervoor zorgden dat ze Nederland beter leerden kennen. ETAP is een organisatie die alleen activiteiten organiseert die te maken hebben met kunst en cultuur. Daarnaast werkt de stichting veel samen met Nederlandse instellingen. De stichting kan zo de kosten zo laag mogelijk houden. Ook stimuleert het Zwolse gemeentebeleid de samenwerking met andere instellingen en het wil allochtonen graag kennis laten maken met de culturele instellingen in Zwolle.
56
ETAP is dus een stichting met een speciaal doel dat overeen komt met de wensen van de Zwolse gemeente. De stichting komt in aanmerking voor subsidies en heeft goede relaties met de Zwolse instellingen, waardoor het de kosten laag kan houden. De Turkse Ouderen Vereniging is net als de Turkse Culturele Vereniging een sociaal-culturele vereniging. Echter kan het, omdat het in het Zwolse dienstencentrum De Terp gehuisvest is, gebruik maken van de faciliteiten van De Terp en de sociaal werkers van de Stichting Welzijn Ouderen. De Sociaal Culturele Vereniging stond er na de verhuizing alleen voor. Door de intensieve samenwerking met de Stichting Welzijn Ouderen is het voor de ouderen gemakkelijker om de weg naar de juiste instanties en de gemeente te vinden. Zelf hebben de bestuursleden moeite met de Nederlandse taal. Aan de sociaal werker, die het grootste gedeelte van de tijd in De Terp aanwezig is, kan de vereniging haar wensen kenbaar maken en samen kan men zoeken naar mogelijkheden om deze te realiseren. De ouderen zitten anders dan ETAP wel met een financieel probleem. Ze willen graag meer organiseren dan tot op heden is gebeurd, maar zijn hiervoor afhankelijk van subsidies. De mensen die van de activiteiten gebruik maken zijn over het algemeen niet vermogend. Dit betekent dat de organisatie voorafgaande aan elke activiteit kijkt of ze subsidie kunnen krijgen. De gemeente is in deze gevallen in de doelstelling geslaagd. De beide organisaties zijn zich bewust van de budgetten die tot hun beschikking staan en de activiteiten die ze organiseren zijn grotendeels in de lijn van het gemeentebeleid. Zou dit betekenen dat de wijzigingen in het beleid ervoor hebben gezorgd dat de ontwikkeling die plaatsvindt niet is dat de organisaties zijn veranderd, maar dat er nieuwe organisaties voor in de plaats zijn gekomen, die passen binnen de doelstelling van de gemeente en zich op een andere effectievere manier organiseren? Het lijkt er wel op. Het is blijkbaar voor een bestaande organisatie erg moeilijk om zich aan te passen. Er ontstaat een nieuw speelveld, waar andere organisaties, met een andere werkwijze de kop op steken. Het zou voor de toekomst interessant zijn om te kijken of er in de komende jaren meer nieuwe organisaties ontstaan. §7.4 Invloed Integratieraad Een andere beleidswijziging die de gemeente in de laatste jaren heeft doorgevoerd heeft minder invloed gehad op de ontwikkeling van de organisaties. Toch denk ik wel dat het van belang is om die te behandelen, omdat die invloed kan hebben op de verhouding tussen de gemeente en de organisaties. Het gaat hier om de invoering van de Integratieraad. Deze raad is door de gemeente in het leven geroepen om de contacten tussen de etnische minderheidsgroeperingen en de gemeente te verbeteren. De gemeente is tevreden over het functioneren van deze raad. Volgens Rahantoknam is de raad erg betrokken bij de besluitvorming van de gemeente. Daarnaast zet ze zich goed in voor de gemeenschap. De organisaties zijn minder positief. Zij voelen zich buitenspel gezet en hebben het idee dat de raad niet doet waar het voor is aangenomen. Ze noemen het een theekransje en mensen die alleen voor eigen gewin in de raad hebben plaatsgenomen. Zij voelen zich niet door deze raad vertegenwoordigd.
57
Als de gemeente zo positief is over de Integratieraad, hoe kan het dan dat de organisaties juist zo negatief naar deze raad kijken? Rahantoknam denkt dat de reden dat de organisaties zich niet vertegenwoordigd voelen te maken heeft met het feit dat elk lid van de raad er op persoonlijke titel zit. De raadsleden vertegenwoordigen alle etnische groeperingen en niet een in het bijzonder. Ook worden de organisaties niet als dusdanig vertegenwoordigd. Hij denkt dat de organisaties dit eigenlijk hadden verwacht en zich nu miskend voelen. Dit zou heel goed mogelijk zijn, maar het is toch bijzonder dat bijna iedereen die ik heb gesproken negatief is en het gevoel heeft dat de raad zich op de verkeerde punten inzet. De raad heeft 1 keer per jaar overleg met de organisaties. Dit is naar mijn mening erg weinig. Misschien dat dit ook maakt dat de organisaties niet goed op de hoogte zijn van waar de raad mee bezig is. Er lijkt een communicatiestoornis te bestaan tussen de organisaties en de Integratieraad. Het zou niet onverstandig zijn om de organisaties te betrekken bij de adviezen die de raad uitbrengt en de activiteiten die de raad organiseert. Als de gemeente van de organisaties verwacht dat ze meer eigen verantwoordelijkheid nemen is het noodzakelijk dat de organisaties ook door de gemeente worden aangesproken op deze verantwoordelijkheden en worden ingezet op het moment dat er dingen moeten gebeuren. De organisaties hebben nu vaak het idee dat dit niet gebeurt en dat ook de Integratieraad de organisaties overslaat. § 7.5 Naar de toekomst Het is voor de gemeente moeilijk om elke vier jaar met nieuwe besturen te moeten werken en ze lopen vaak tegen een lading onervarenheid en kennisachterstand aan. Dit zijn zaken die de gemeente niet zelf kan oplossen, maar door de organisaties intern moeten worden geregeld. Op het moment dat de organisaties niet reageren op een voorstel van de gemeente om de besturen te trainen en te helpen, nadat ze zelf om hulp hebben gevraagd, is het voor de gemeente moeilijk om deze organisaties nog serieus te nemen. De organisaties zullen zelf goed moeten kijken naar hun eigen functioneren en voor zichzelf duidelijke doelen bepalen. Als zij dit gedaan hebben staat er aan de andere kant een gemeente die bereid is mee te denken en de organisaties te helpen om deze doelen (zolang ze niet haaks staan op de doelen van de gemeente zelf) te realiseren. Het is duidelijk dat er van de kant van de organisaties nog een omslag moet komen in de houding ten opzichte van de gemeente. Ze weten dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor de activiteiten en het reilen en zeilen van de organisatie, maar vinden het niet altijd even gemakkelijk deze verantwoordelijkheid te nemen. Uit de gesprekken die ik heb gehad, is op te maken dat het aan enthousiasme niet ontbreekt. De bestuursleden van de nog bestaande organisaties willen graag iets van de organisatie maken en willen graag onderdeel uit maken van de Nederlandse samenleving. Het feit dat bij de meeste organisaties op dit moment de tweede generatie de plaats van de eerste generatie heeft overgenomen, als het gaat om verantwoordelijkheden, maakt dat de kans groot is dat de organisaties zullen
58
professionaliseren. Deze groep beheerst de Nederlandse taal beter, kan beter omgaan met de Nederlandse gebruiken en kan de weg beter vinden. Het zal waarschijnlijk voor de gemeente gemakkelijker zijn om deze groep aan te spreken op de eigen verantwoordelijkheid. Als deze mensen het idee hebben dat ze serieus genomen worden, zullen zij naar mijn idee ook bereid zijn mee te denken over integratievraagstukken. Ik verwacht dus dat er een interne verandering optreedt in de organisaties. Deze verandering zal waarschijnlijk invloed hebben op de ontwikkeling van de organisaties. Ik verwacht dat de organisaties professioneler zullen worden en beter zullen communiceren met de overheid en makkelijker zullen integreren. . Als deze verandering plaatsvindt of al heeft, kunnen de organisaties de functie krijgen die ze in eerste instantie was toebedeeld en die ze ook willen hebben. Die van de brug tussen overheid en gemeenschap en denktank.
59
Hoofdstuk 8: Conclusie Ik wilde onderzoeken in hoeverre het Zwolse gemeentebeleid invloed heeft gehad op de ontwikkeling van de Surinaamse en Turkse organisaties in Zwolle. Aanleiding hiervoor was het minimale aantal Surinaamse organisaties in Zwolle en het feit dat het merendeel van de Surinaamse organisaties verdwenen waren. Ik wilde kijken in hoeverre het Zwolse beleid invloed heeft gehad op het verdwijnen van de organisaties en de ontwikkeling van de andere organisaties. Het is duidelijk geworden dat de invloed van het Zwolse beleid maar gedeeltelijk verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van de Turkse en Surinaamse organisaties. Op de moslimorganisaties lijkt het beleid weinig tot geen invloed gehad te hebben en op de niet-moslimorganisaties maar gedeeltelijk. Het is duidelijk geworden dat alle factoren, zoals omschreven door Vermeulen van invloed zijn geweest op de ontwikkeling van de organisaties. Voordat ik aan mijn onderzoek begon heb ik gekeken naar factoren die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van organisaties, zoals beschreven door Floris Vermeulen. Hij onderscheidt in zijn proefschrift drie factoren die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van etnische organisaties. De eerste is de groepsgerelateerde factor, de tweede de ontvangende omgevingsfactor en als laatste de ecologische factor. Al deze factoren kunnen weer in andere factoren worden onderverdeeld. Het organisatieproces wordt door Vermeulen in drie fasen ondergebracht. De eerste fase is de fase waarin de behoefte ontstaat en gekeken wordt naar de mogelijkheden. De tweede fase is de fase waarin de organisaties duidelijk een plek krijgen in de samenleving de derde fase is de fase van onderlinge concurrentie, waarbij door een natuurlijk proces tussen de organisaties onderling organisaties zullen verdwijnen en nieuwe zullen ontstaan. Het is moeilijk om precies in te schatten in welke fase de organisaties zitten of zaten. Volgens Vermeulen hebben de groepsgerelateerde factoren en de ontvangende omgevingsfactoren de meeste invloed op de eerste twee fases, terwijl de ecologische factor vooral invloed heeft in de derde fase. In het geval van de verdwenen organisaties lijken alle factoren een grote invloed hebben gehad op de uiteindelijke opheffing van deze organisaties. De ontvangende omgeving had invloed door de beleidswijzigingen en de groepsgerelateerde factor door interne moeilijkheden, gewijzigde groepssamenstellingen, maar vooral lijkt het door onkunde. In de theorie staat niets over interne problemen en onkunde, maar ik kan niet anders dan concluderen dat dit groepsgerelateerde factoren zijn. Dit probleem ligt niet in het beleid en ook heeft het weinig te maken met de dynamiek tussen de verschillende organisaties. Er was in het geval van enkele organisaties wel degelijk sprake van een concurrentiestrijd, ondanks dat ik dat voorafgaande aan mijn studie niet verwachtte. De meeste organisaties opereerden afzonderlijk van elkaar, maar er zijn in de loop der jaren drie organisaties verdwenen die vergelijkbaar waren/zijn
60
met andere organisaties of onderdelen van organisaties. Platform Turkse Vrouwenverenigingen IJsselstreek lijkt de concurrentie met de bestaande vrouwenorganisaties of vrouwenafdelingen binnen Turkse organisaties niet te hebben aangekund. Ditzelfde geldt voor de Surinaamse vrouwen- en jongerenorganisatie. Deze organisaties bleken overbodig en boden in de ogen van de doelgroepen waarschijnlijk te weinig nieuws. Daarnaast lijkt er sprake van een natuurlijke dood bij Jeevan Jotie en wellicht ook bij de Turkse Culturele vereniging, die wellicht is vervangen door ETAP (de Turkse kunst en cultuur) en de Turkse Ouderenvereniging (de integratie en sociale activiteiten). Het lijkt vooral een samenloop van omstandigheden die ervoor gezorgd heeft dat de organisaties zijn verdwenen. Als er problemen zijn binnen de groep of de groepssamenstelling verandert, kan het wegvallen van subsidies ervoor zorgen dat de animo om het zelf te doen verdwijnt. Ook wordt het in zo’n geval sneller duidelijk dat de animo is verminderd. Als dit het geval is, dan spelen de verschillende factoren niet alleen allemaal een rol in het ontwikkelingsproces, maar kunnen ze ook allemaal tegelijk invloed op elkaar uitoefenen en elkaar versterken. Het verdwijnen van de organisaties en de ontwikkeling van de andere organisaties is een samenloop van de drie verschillende factoren. De drie Surinaamse organisaties die zijn overgebleven lijken allen stevig in het zadel te zitten. Wellicht zal er in de toekomst een of misschien zelfs twee verdwijnen, als de interne geschillen worden opgelost. Binnen de Surinaamse gemeenschap lijkt de behoefte om zich te organiseren niet groot meer, de groep is behoorlijk goed geïntegreerd en beweegt zich op allerlei vlakken binnen de Zwolse samenleving. De Turkse gemeenschap zit nog midden in een fase van nieuwe ontwikkelingen. De twee nieuwe organisaties moeten nog laten zien dat het blijvers zijn en de kans bestaat dat er nog nieuwe organisaties zullen komen. Zolang het integratieproces niet is voltooid en de gemeenschap nog zoekende is naar een eigen weg binnen Nederland is ook het organisatieproces niet voltooid. De Zwolse gemeente geeft organisaties een kans. De gemeente zal via beleid haar best doen om de ontwikkeling van de organisaties te (blijven) beïnvloeden en het is duidelijk dat ze daar ook de kans voor heeft. Als de organisaties en de gemeente elkaar blijven opzoeken en de miscommunicatie, die nu nog af en toe optreedt uit de weg weten te ruimen, is er een basis voor een goede samenleving, waarbinnen de etnische organisaties hun weg kunnen vinden op een manier die de Zwolse gemeente graag ziet.
61
Bronnen Geraadpleegde literatuur: Irene Bloemraad, 2005, The Limits of The Tocqueville: How Government Facilitates Organisational Capacity in Newcomer Communities, ‘Journal of Ethnic migration Studies’, vol. 31 nummer 3, Routledge, pp. 865-887. Meindert Fennema, Jean Tillie, Anja van Heelsum, Maria Berger, Rick Wolff, 2000, Sociaal Kapitaal En Politieke Participatie Van Etnische Minderheden, IMES, Amsterdam. Dirk Jacobs, Jean Tillie, 2004, Introduction: Social Capital and Political Integration of Migrants, ‘Journal of Ethnic and Migration Studies’, Vol.30, nummer 3, Carfax Publishing, pp. 419-427. Herman T. Lelieveldt, 1999, Wegen naar de macht, de politieke participatie en toegang van het maatschappelijk middenveld op lokaal niveau, ‘Tijdschrift voor sociologie’, Vol. 20, nummer 3-4 Linda Nugter, 2004, De integratieatlas. Een onderzoek naar sociaal-economische en sociaal-culturele integratie van etnische minderheden in Zwolle, De Graaff, Utrecht. Jose C. Moya, 2005, Immigrants and Associations: A Global and Historical Perspective, ‘Journal of Ethnic migration Studies’, vol. 31 nummer 3, Routledge, pp. 833-864. Robert D. Putnam, 2000, Bowling Alone: The Collapse andRevival of American Community, Simon & Schuster, New York. Rally Rijkschoeff, Jan Willem Duyvendak, 2004, De Omstreden betekenis van zelforganisaties, Sociologische gids 51, nummer 1, pp. 53-68. Jean Tillie, 2004, Social Capital of Organisations and Their Members: Explaining the Political Integration of Immigrants in Amsterdam, ‘Journal of Ethnic and Migration Studies’, Vol.30, nummer 3, Carfax Publishing, pp. 529-541. Floris Freek Vermeulen, 2005, The Immigrant Organising Process, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Amsterdam.
62
Hans Vermeulen, Rinus Penninx, 2000, Immigrant Integration, The Dutch Case, Het Spinhuis, Amsterdam.
Beleidsnota’s: Herijking subsidie minderhedenorganisaties, 1996. B&W voorstel reglement Integratieraad, 3 juni 2003. Samen Leven is Samenwerken, Aanvullende nota integratie, 2004.
URLS: http://www.cos.rotterdam.nl/Rotterdam/Openbaar/Diensten/COS/Publicaties/PDF/052338KERNCIJFERS%20ROTTERDAM%202005.pdf (06 juli 2006) http://www.historischcentrumoverijssel.nl/exposities/hanze/zwolle.htm (15juni 2006) http://www.historischcentrumoverijssel.nl/zwolle/zw/geschz15.htm (15 juni 2006) http://www.kei-centrum.nl/websites/kei/files/kei2003/documentatie/mop/zwolle-gsb3-mopjun2005.pdf (14 juni 2006) http://studiestadzwolle.nl/scholen-opleidingen-zwolle.php (15 juni 2006) http://www.zwolle.nl/cms/resources_users.nsf/Lookup/Zwolle_in_cijfers_2004/$file/Zwolle_in_cijfer s_2004.pdf (03 juni 2006) http://www.zwolle.nl/cms/resources_users.nsf/Lookup/Bevolking%20becijferd%202005/$file/Bevolki ng_becijferd_2005.pdf (07 juli 2006)
Interviews: Ali (fictieve naam), ex-bestuurslid Turkse Culturele Vereniging Zwolle, 13 juni 2006.
63
Mevr. Arslan, ex-bestuurslid Platform Turkse Vrouwenverenigingen IJsselstreek, 22 juni 2006. Dhr. Atak, voorzitter Stichting Turkse Ouderen Zwolle, 13 juni 2006. Dhr. Bhansing, ex-voorzitter Jeevan Jotie en ex-secretaris SOS, 15 juni 2006. Dhr. Bilen, voorzitter ETAP, ex-secretaris Migrantenvereniging, 19 juni 2006. Dhr. Erçetin, ex-secretaris Islamitische Jongerenvereniging, 05 juli 2006. Dhr. Eser, voorzitter Alevitische Vereniging, 16 juni 2006. Dhr Goelab, secretaris Miesbahoel Islam, 02 juli 2006. Dhr. Madarun, voorzitter vereniging Taeedoel Islam, ex-voorzitter SOS, 26 juni 2006. Dhr. Marshall, ex-voorzitter Eerstelijnsinstelling Surinamers Overijssel, 15 juni 2006. Dhr. Øzturk, Secretaris ULU Spor, 16 juni 2006. Dhr. Paladin, oprichter Jeevan Jotie, 22 juni 2006. Dhr. Rahantoknam, beleidsmedewerker welzijn, 07 juli 2006. Dhr. Tercanlioglu, vice-voorzitter ULU Moskee, 30 juni 2006. Mevr. Yilmaz, voorzitter Islamitische Vrouwenvereniging, 05 juli 2006.
64