1
1. Over de invloed van kindermishandeling op de ontwikkeling van het gekwetste kind P.Adriaenssens Is er wel reden om ons zorgen te maken over kindermishandeling? Dat is toch de vraag waarvan het antwoord aan de basis moet liggen van iedere inzet voor kinderen die slachtoffers van geweld zijn. In de praktijk komt deze vraag geregeld aan bod. Jo zit in de klas met op haar wang een blauwe plek. Ze vertelt dat haar papa heel boos was om haar slecht rapport, en haar een slag in het gezicht gaf. De leerkrachten raken in een discussie het er niet eens over of ze met dit signaal wat moeten doen. ‘Dat gebeurt overal’, zegt de ene,’ dat is geen kindermishandeling’. Een collega is het daar niet mee eens, en zegt: ‘Kinderen in het gezicht slaan is geweld, voor mij is dat kindermishandeling’. Op een overleg tussen hulpverleners worden de signalen besproken van seksueel misbruik van de dochter van 5 jaar door haar vader. ‘We kunnen nog wat afwachten’, zegt een deelnemer,’ het kind zal zelf wel aangeven als het te erg wordt’. Een ander zegt dat ‘de signalen niet zo ernstig zijn, en het in dat gezin waarschijnlijk tot de normale vormen van seksuele omgang hoort dat er geen grenzen zijn’. Een derde stelt dat het signaalgedrag verwijst naar reeds lang bestaand seksueel misbruik, met waarschijnlijk sadistisch gedrag van de dader’. Hoe zit dat dan, bestaat er kennis en een visie op wat kinderen overkomt als hen geweld wordt aangedaan? Wat is het dat motiveert om iedere vorm van kindermishandeling als onrecht te beschouwen. Daarover gaat dit hoofdstuk. Het is het fundament van ons werk. De begrippen die we hier introduceren vormen de basis voor wat in volgende hoofdstukken uitgebouwd wordt.
Van ik-jes naar één ik Een pasgeboren baby leeft van het ene moment naar het andere. Plots huilen wisselt af met inslapen, met de lippen tuiten om op zoek te gaan naar voeding, met rustig tegen moeder aanliggen. Het zijn allemaal verschillende toestanden waarin de baby zich bevindt, met vrij bruuske overgangen van de ene emotie naar de andere. Het zijn allemaal ik-jes van het kind. In de volgende maanden en jaren zal het leren die ik-jes samen te voegen tot een groter geheel, tot een eigen persoonlijkheid, een ‘ik’ die zich veilig voelt in de wereld en controle heeft over zichzelf en de omgeving. De ouders spelen een heel belangrijke rol om de ontwikkeling van het kind zover te laten komen. De wijze waarop zij zorgen voor het kind zal bepalen hoe vlot die ik-jes tot een groter geheel samenkomen, en wat het eindresultaat ervan wordt. Onderweg leert het jonge kind progressief onderscheid te maken tussen zijn “ik” en “de andere”. Ieder kind leert eerst zijn moeder kennen als een al-goede moeder. Als je huilt staat ze klaar om je te troosten, een verse luier te geven of om je te voeden. Huil je ‘s nachts dan komt ze bezorgd kijken, als je kreunt voelt ze aan je voorhoofd of je geen koorts hebt. Al vlug ondervindt het kind dat moeder niet altijd in zulk een goede bui is. Want soms maakt dat zelfde gehuil haar boos. Dan vindt ze dat het maar eens moet ophouden. Voor het jonge kind is dat de “slechte” moeder. Het kind is bang dat die ‘slechte’ moeder de enige is die nu overblijft. Dat ze de ‘goede’ deed verdwijnen. Met opluchting ervaart het kind de volgende
2
ochtend dat moeder het zorgzaam uit bed haalt. De ‘slechte’ heeft de ‘goede’ dan toch niet vernietigd, stelt het kind vast. De angst om die goede voorstelling van de moeder te verliezen blijft in de psychologische ontwikkeling nog een poos bestaan. Gedurende een korte tijd houdt het kind die twee groepen van voorstellingen van zichzelf en van de moeder apart. Er is een groep al-goede voorstellingen, en een groep al-slechte. Uit angst dat de slechten de goeden zullen overmeesteren, houdt het kind in het begin van de ontwikkeling die twee nog een tijdje uiteen. Het is een normale splitsing uit overlevingsangst. Maar dit wordt vrij snel opgevolgd door integratie. De ontwikkeling van het kind realiseert de verbinding tussen die twee groepen van gevoelens, en heeft de opdracht er in te slagen de al-goede met de al-slechte te integreren. Op die manier ontstaan er bij kinderen complexe voorstellingen van de realiteit. Mama heeft zowel goede als minder prettige kanten. En uiteraard geldt dat ook voor papa. Angst en agressie zijn van dan af voor het kind geen onafhankelijke gevoelens meer die in een onderlinge oorlog kunnen verwikkeld worden, en die het voortbestaan van het kind in gevaar brengen. Wij zeggen dat het kind rijper wordt, dat het zijn gevoelens stapsgewijs beter leert beheersen, en er minder vlug door overspoeld wordt. Deze fase in de normale ontwikkeling van het zeer jonge kind is ontzettend belangrijk. Hier wordt de basis gelegd voor een ontwikkeling van een persoonlijkheidsstructuur, en net dat wordt getroffen door kindermishandeling op jonge leeftijd. Kindermishandeling verstoort de normale ontwikkeling Vele vormen van kindermishandeling beginnen zeer vroeg in de ontwikkeling. Dit wil daarom niet zeggen dat jonge kinderen van een, twee of drie jaar oud zichtbare letsels hebben, of seksueel meteen betrokken worden bij genitale spelletjes. Kindermishandeling wordt vaak opgebouwd. Stapsgewijs. Dat begint meestal met emotionele verwaarlozing of verwerping van de baby of het jonge kind, waar de volwassene zich minder aan gehecht voelt. Vaak leven kinderen die het risico lopen op manifeste mishandeling reeds lang in een sfeer van psychologische tekorten, voor er tastbare dingen gebeuren. In een wat latere fase kan dit fysiek geweld zijn als ‘opvoedingsmethode’, of seksueel sadisme met een kind dat volgens de volwassene “toch niets voelt en zich niets herinnert”. Wat start voor het vijfde tot zesde levensjaar, grijpt in op de ontwikkeling van een kind op het ogenblik dat er heel belangrijke fundamenten gelegd worden. Je zou het kunnen vergelijken met een huis in opbouw. Terwijl men de fundamenten van het huis legt passeert er een orkaan die verschillende pijlers van het huis breekt of beschadigt. Ondanks deze natuurramp wordt nadien gewoon verder gebouwd, zonder herstellingen uit te voeren. Men hoeft geen helderziende te zijn om te weten dat dit een huis wordt waar de bewoners levenslang tekorten bij zullen vaststellen: vochtige muren, scheuren in de wanden omdat het huis beweegt, slechte isolatie. En als de eigenaars van het huis herstellingen laten uitvoeren, zullen ze steeds te horen krijgen dat de hersteller zijn best doet, maar niet verhelpen kan dat er grote fouten gemaakt zijn bij de start van het huis, dat de fundamenten niet gelegd zijn zoals het hoort. Zulk een huis in de steigers is een kind in ontwikkeling. Je aan iemand hechten is gevaarlijk ! Het resultaat dat we verwachten van een opvoeding is dat kinderen als volwassene in staat zouden zijn op eigen benen te staan, een beroep uit te oefenen waardoor ze voor zichzelf en hun eigen gezin kunnen zorgen, zich veilig te gedragen in de samenleving, met de vaardigheid de affectie die ze ervaren hebben in hun jeugd door te geven aan een partner, en aan eigen kinderen. Maar om dit te bereiken, heeft het kind een veilige opvoeding nodig. Alleen in een veilig nest leert een kind dat het met vertrouwen op anderen steunen kan om te leren, en op verkenning kan gaan in de wereld.
3
Deze basisveiligheid ontbreekt bij kindermishandeling. Dat tekort verstoort het normale loskomen van de ouders. Wie vaak mishandeld werd, blijkt erg aan hen te blijven vasthangen. Daar komen we verder op terug als we de plaats van het begrip loyaliteit bespreken. Het verstoorde basisvertrouwen heeft nog een negatief gevolg, het belemmert het samenwerken met het mishandelde kind. Normaal ontstaat uit veilig samenleven een sfeer van vertrouwen in mensen. Trauma tast het gevoel van verbondenheid tussen mensen aan. De wereld is helemaal niet veilig, met die boodschap worden mishandelde kinderen groot. De ontwikkeling van de normale hechting wordt er door verstoord. Iedere persoon waar ze zich aan zouden kunnen hechten, zou daar wel eens misbruik van kunnen maken. Trauma doet hen vluchten voor die hechting, en tegelijkertijd verlangen ze er naar. Want die dubbelheid hebben ze geleerd. De ouder die mishandelde, was op andere momenten ook een heel goede ouder. Je kreeg er eten van, je kon samen lachend stoeien. Je wist alleen meestal niet wanneer het om zou slaan. Wanneer die prettige ouder een dader werd. De momenten dat het kind leert te proeven van wat een goede hechting zou kunnen zijn, zitten permanent vermengd met angst voor wat komen kan. Zo wordt diegene waaraan men gehecht is tegelijkertijd de bron van angst. De stukken met goede ervaringen zullen in het verdere leven het verlangen naar hechting warm houden. Vaak kunnen kinderen die mishandeld werden in het begin vlot relaties aangaan met nieuwe mensen. Het wordt ook wel eens het allemans-vriendjes-gedrag genoemd. Maar na een tijdje, als de volwassene de indruk heeft een band te hebben met het kind, dan slaat het om. Dan krijgt die angst de overhand, en gaat het kind zich afzetten van de volwassene. Het kind zal dan de volwassene bewijzen dat hij zich vergist heeft, en dat hij onterecht dacht met een goed kind te doen te hebben. Men wordt hier reeds geconfronteerd met het splitsingmechanisme, waar we verder op terugkomen. De woede die het kind tegen zichzelf keert: Ik ben een slecht kind Kindermishandeling belet bij het jonge kind de integratie van het al-goede beeld met het alslechte. De belangrijkste factor die deze integratie belet is de enorme versterking van agressieve gevoelens. Het kind dat mishandeld wordt, of dit nu fysiek, emotioneel, of seksueel gebeurt, dat kind heeft abnormaal intense ervaringen met de agressiviteit van iemand anders, meestal een ouder. Dat wordt nog eens extra versterkt door de innerlijke agressieve gevoelens van het kind, die tegen zichzelf gericht zijn. Het kind voelt afschuw en woede. Het ervaart zich als slecht, en heeft angst om al het goede te verliezen. We maken dit duidelijker met een voorbeeld. Nemen we een situatie van seksueel misbruik door een vader. Soms doet hij prettige spelletjes met zijn dochter van drie, Maaike. Zij lacht, en papa lacht. Zij hebben beide een goed gevoel. Maaike voelt dat dit goed is, en dat wordt door papa bevestigd. Als Maaike haar broer pijn doet, dan berispt papa haar. Hij zegt dat dat slecht is. En Maaike voelt ook wel aan dat het niet goed is haar broer pijn te doen. Dus opnieuw ervaart zij dat wat zij als slecht aanvoelt, ook door papa slecht bevonden wordt. Maar soms doet papa dingen met Maaike op haar kamer, die Maaike als slecht aanvoelt terwijl papa ze goed vindt. Zij heeft het gevoel dat het niet prettig is. Maar papa zegt dat het wel prettig is, dat alle papa’s dat doen, dat het een plezierig geheimpje is tussen papa en zijn flinke dochter Maaike. Dat brengt Maaike in de war. Als er momenten zijn dat ze goed en kwaad aanvoelt zoals papa dat aanvoelt, en ze alleen soms de ervaring heeft dat ze iets slecht vindt dat papa goed vindt, dan is het besluit voor Maaike duidelijk: zij heeft het verkeerd voor. Zij is een slecht kind, dat is voor haar steeds duidelijker. Er is de angst om het goede van papa te verliezen, er is de angst voor het slechte dat aangevoeld wordt, maar er is ook de versterking van de agressie die het kind tegen zichzelf
4
keert: wat ben ik stom iets als slecht aan te voelen dat voor papa duidelijk goed is. Wat hij zegt is juist, ik ben verkeerd. Vandaar die intense woede die het kind ook tegen zichzelf keert. Het resultaat is een aantasting van de normale ontwikkelingskansen van het kind.
Zelfbeschuldiging: het mishandelde kind voelt zich verantwoordelijk voor wat de dader doet Vanuit het mechanisme dat we net beschreven hebben kunnen we een antwoord formuleren op de vraag hoe het mogelijk dat het mishandelde kind, zelfs al van zeer jonge leeftijd, zich verantwoordelijk voelt voor de daden van volwassenen. We vertrekken nog eens vanuit het voorbeeld van Maaike en haar vader. Voor Maaike zijn er twee vaderbeelden. Er is een vader die opvoedingstalenten heeft en die goed is, en er is een ander vaderbeeld van de man die misbruik pleegt en geen enkel respect heeft voor het recht van het kind op een eigen ontwikkeling. Om met die twee beelden van vader te leven, zorgt Maaike voor ‘een logische uitleg’ voor zichzelf. Als mijn vader zulke rare dingen doet en zegt, dan komt dat door mijzelf. Ik maak hem zo raar. Bij kindermishandeling betaalt het kind een prijs door de eigen gezonde ontwikkeling op te offeren. Dat gebeurt door van zichzelf het beeld op te bouwen als iemand die de goedheid van de ouder niet waard is, en dus terecht geweld wordt aangedaan. Uit onderzoek blijkt dat jongeren die thuis in een vrij democratisch gezinsleven opgroeien, meer kritiek uiten over de opvoedingsstijl van hun ouders, dan jongeren die mishandeld geweest zijn. Opgroeien in democratische rechtvaardigheid, en dus zonder geweld, lijkt met zich mee te brengen dat er meer vrijheid van meningsuiting is en jongeren daar gebruik van maken. Maar wie mishandeld wordt meent vaak dat de ouders terecht kritiek hebben, prijst zich gelukkig bij hen te leven en dat indien er gestraft wordt dit ook terecht gebeurt (Herzberger, 1983). Het mishandelde kind voelt zich dus verantwoordelijk voor het slecht functioneren van de ouder. Het uit dat door zichzelf te beschuldigen: ‘Als ik niet zo een moeilijk kind was, dat zou mijn mama niet zo vaak boos op mij moeten zijn.’ ‘Als ik beter zou studeren, dan zou mijn papa beter naar mij kunnen opkijken.’ ‘Als ik toen niet mee naar de kamer geweest was en gewezen had naar zijn piemel met de vraag wat is dat, dan zou mijn papa er nooit aan begonnen zijn om mij dat zo letterlijk te tonen.’ Zelfbeschuldiging ontstaat dus vanuit twee invalshoeken. Enerzijds is er de actieve inductie door de volwassene, die zegt dat het kind fysiek geweld uitlokt of zelf gevraagd heeft om seksuele contacten. Op dit deel van het mechanisme komen we verder terug. Tegelijkertijd zit de zelfbeschuldiging ook geworteld in de ontwikkeling, en ontstaat het dus ten dele van binnenuit. Daarom lost het zich ook niet op door gewoon het tegendeel te zeggen aan het kind. Het is niet omdat iemand anders zegt “je bent wel een goed kind” dat iets verholpen wordt. Het is voor deze kinderen blijkbaar veel beter leefbaar er van uit te gaan slecht te zijn en een goede ouder te hebben, dan zich te moeten realiseren dat het ouder is die faalt. En dat voert ons naar een ander mechanisme dat hier tussenkomt: de splitsing tussen goed en kwaad.
Splitsing belet de integratie In plaats van te groeien naar integratie, versterkt geweld de toestand die er helemaal in het begin van de ontwikkeling was en waar het kind uit vele losstaande ik-eilandjes bestond. Het kind evolueert naar twee volledig uiteengehaalde toestanden van zichzelf. Enerzijds is er een goed kind, een goed zelfbeeld, dat positieve relaties beleeft met anderen, en anderzijds is het
5
tegenovergestelde aanwezig. Een slecht zelfbeeld van een negatief kind, dat beangstigende, frustrerende, en agressieve relaties met anderen beleeft. Kindermishandeling belet de integratie van goede en kwade voorstellingen van zichzelf en anderen tot een evenwichtig geheel van complexe geïntegreerde gevoelens. In de plaats daarvan is er een voortbestaan van een primitieve toestand. Het kind krijgt in zichzelf de ontwikkeling van twee tegengestelde, onafhankelijke kind-delen. Het brengt met zich mee dat het kind meestal denkt in zwart-wit termen. Ofwel voelt het zich goed, en vindt het de rest van de wereld maar niks, ofwel, en dat gebeurt veel vaker, vindt het zichzelf slecht en al de anderen oh! zo goed. Door splitsing is er een steeds over en weer gaande pendel tussen goed en kwaad. Het kind vindt zichzelf zo slecht en bewondert de leerkracht zo verschrikkelijk. Of het vindt vandaag een meisje van de klas een allerbeste vriendin, terwijl ze er morgen verschrikkelijke ruzie mee maakt en zegt er nooit meer bevriend mee te willen zijn. Of het doet vandaag beroep op hulp om uit een situatie van kindermishandeling gehaald te worden, en zegt straks dat het zo niet bedoeld was en dat het eigenlijk een heel gelukkige thuis heeft. Splitsing is geen bewust mechanisme. Het ontwikkelt zich op zeer jonge leeftijd, waardoor het kind ermee opgroeit. Het is zelf slachtoffer van dit mechanisme. Splitsing ligt immers aan de basis van een gespleten persoonlijkheid. Ouder wordend groeit bij het kind het besef dat er iets aan de hand is. Dat wordt gevoed door de opmerkingen vanuit de omgeving, zoals: dat hij altijd in zwart-wit termen denkt, dat hij altijd tussen uitersten pendelt. Piet is 14. Hij heeft altijd wat aan te merken. Op straat maakt hij zich druk over de vele foutparkeerders. Hij vindt dat de politie hen allen zou moeten laten takelen. Op school zijn de leerkrachten niet streng genoeg. In de klas wijst hij anderen terecht voor hun gebrek aan orde. Maar zelf steelt hij uit hun boekentassen. Dat praat hij goed ‘Ze moeten ze niet laten openstaan, iedereen weet dat je dan een risico loopt’. Aan een toets wil hij niet deelnemen ‘omdat het domme vragen zijn’. Bij vader, die zeer autoritair is, is hij een droom van een zoon. Hij doet punctueel wat van hem verwacht wordt. Het zijn kinderen waaraan je zeggen kan dat je blij bent dat je nu in een rustig gesprek bent, maar je het zo moeilijk vindt als ze agressief uit de bol gaan. Deze kinderen kunnen daar mee over na denken. Maar ze hebben geen vat op het uit de bol gaan, en ze weten niet wat hen soms zo verschrikkelijk gesloten en in zichzelf gekeerd maakt. Het overkomt hen eerder. De kleur die in hun leven ontbreekt is grijs. Splitsing belet hen om te nuanceren, om te verbinden tussen goed en slecht. Bij kindermishandeling is de jongere het ‘kind van de rekening’. Daarmee wordt bedoeld dat het zijn normale ontwikkelingskansen inlevert om geweld te overleven door splitsing, zelfbeschuldiging en zich verantwoordelijk voelen We ontmoeten die splitsing op heel wat domeinen. Het treft het gedachtengoed van het kind, dat nu eens akkoord is en dan weer niet. Het treft het temperament, waar heel rustig in gesprek gaan kan voorkomen naast explosieve acting-out en gedragsproblemen. Het treft het emotionele leven waar van iemand houden kan staan naast die even plots te haten. Het alslechte in hun beeldvorming maakt hen tot strenge rechters, die bij anderen de puntjes op de i zetten, die cynisch uithalen naar tekorten bij andere mensen, pietluttig kunnen doen over kleine gebreken of tekortkomingen in hun omgeving. Het al-goede kan zich vertalen in buitenissige attenties, overdreven aanhankelijkheid, grootse idealen. Maar het is weinig doorleefd. Zij missen de mogelijkheden om de complexiteit van sociale relaties te vatten, en daar gepast op in te spelen. Ze leren in de samenleving vooral een spel te spelen. Zich aan te passen, zoals dat lijkt te horen. Te gemakkelijk wordt dergelijk gedrag manipulatief of
6
hysterisch genoemd, en het advies gegeven dat men er niet op moet ingaan. De achtergrond die we hier geschetst hebben maakt duidelijk hoe complex de onderbouw is van dergelijk provocerend gedrag. Het betekent ook dat het onrechtvaardig is zich bij de omgang met dergelijke jongeren alleen te laten leiden door het gedrag dat men aan de oppervlakte ziet.
Dissociatie (geheel en gedeeltelijke) In het nederlands taalgebied heeft het werk van Onno van der Hart (1995) voor velen de weg geopend naar het begrijpen en hanteren van dissociatie. We verwijzen graag naar zijn boek, voor wie rond dit hoofdstuk grondiger kennis wil opdoen. Andere auteurs zijn Nel Draijer, Suzette Boon, Ellert Nijenhuis en Johan Vanderlinden. Onderzoek heeft aangetoond dat het vooral die situaties zijn waarbij kindermishandeling voorkomt vanaf jonge leeftijd en gedurende langere tijd voorkomt, die het hoogste risico op ernstige langetermijn stoornissen geven. De ontwikkeling van een Dissociatieve Identiteitsstoornis is daar een van. De ontwikkeling daarvan is verbonden aan zeer ernstige traumatische ervaringen. Wij komen er verder op terug bij de bespreking van traumamodellen. Met het begrip psychotrauma bedoelen we een ervaring, die een schokkende gebeurtenis is welke een intens gevoel van machteloosheid oproept en gepaard gaat met een enorme angst (Janet, 1925; van der Hart, 1995). Daar komt nog bij dat deze angst geen uitingsmogelijkheden krijgt doordat de dader het kind oplegt om de mishandeling geheim te houden. Die geheimhouding hoeft niet altijd letterlijk bevolen te worden. Een pleger van geweld kan laten aanvoelen aan het kind dat die verwacht wordt te zwijgen. Bij kindermishandeling brengt dit geheel van zeer heftige emoties van angst, machteloosheid en zwijgplicht het kind in een heel andere toestand. Grote innerlijke spanning, opwinding, gevoelens van angst maar ook van woede veranderen het bewustzijn. Wat er gevoeld, gehoord, en gezien wordt tijdens een situatie van mishandeling of misbruik, wordt losgekoppeld van het gewone bewustzijn. Alsof de feiten zich afspelen met een ander deel van de persoon. We spreken van dissociatie. Dit wil zeggen dat er een gebrek aan verbinding is tussen het ene en het andere. Wat ervaren wordt in de ene toestand, kan dus niet zomaar ingevoegd worden in de andere. Het resultaat is dat in het kind twee bewustzijnsvormen blijven bestaan, die heel verschillend van elkaar kunnen ontwikkelen. Als vader het bekende teken geeft, en discreet naar boven wijst, gaat Miep als in trance naar haar kamer boven. Ze legt zich op bed, als een automaat. Vader komt binnen. Haar lichaam kent de gebaren, bewegingen die van haar verwacht worden. Ze doet ze. Zonder voelen. Als het misbruik voorbij is verlaat vader de kamer. Als de deur in het slot valt, ontwaakt Miep uit haar hypnotische toestand. Ze richt zich op, kijkt rond vanop bed. Aan haar kledij, aan de natte plek op haar buik weet ze het, dat vader haar weer misbruikt heeft. Ze herinnert het zich niet; Ze weet het alleen omdat er ‘een bewijs’ ligt. Soms weet ze zelfs dat niet, of het een herbeleving was dan wel realiteit. We spreken van een totale of een gedeeltelijke dissociatie. Daar mee wordt bedoeld dat we ofwel ons in onze gewone bewustzijnstoestand helemaal niets meer kunnen herinneren van het trauma (volledige dissociatie), dan wel dat er ons alleen fragmenten bereiken. Bij kinderen ontmoeten we vooral de gedeeltelijke dissociatie. Zij voelen dat er iets is. Het is het spanningsniveau van die intense interne emoties die in het dagelijks leven ervaren wordt.
7
Dissociatie komt bij iedereen voor Dat mechanisme komt niet uit het niets gevallen. De ontwikkeling ervan vertrekt vanuit dissociatieve ervaringen die je terugvinden kan in het gewone leven van iedereen. Denk bijvoorbeeld aan de momenten van korte afwezigheden, zoals de vraag die je niet gehoord hebt terwijl je de krant aan het lezen was. Of je zit verzonken in gedachten in de huiskamer en schrikt op als iemand je aanraakt. Je komt dus “van ergens anders”. Je was wel degelijk in de ruimte aanwezig, en je kon alle geluiden horen, je kon alles zien wat er gebeurde. En toch ben je even ergens anders geweest. Het is zoals een hypnotisch moment, een trance. Andere ervaringen hebben te maken met de bereikbaarheid van ons geheugen. We kunnen in gewone, normale omstandigheden volledig vergeten wat er gebeurd is. Denk maar aan de sleutels die je niet meer terug vindt, ook al had je ze vijf minuten daarvoor zelf weggelegd. Het hele huis kan je er voor ondersteboven halen, en toch vind je ze niet terug. Of het autorijden, waarbij je in gedachten heel belangrijke gesprekken voert, maar eigelijk achteraf niet meer vertellen kan hoe het onderweg op de baan was. Alsof er een autobestuurder in je zit, die het stuur overgenomen heeft, en die als een veilige piloot je naar de eindbestemming gevoerd heeft. Dissociatie is dus een mechanisme dat ons helpt het dagelijkse leven te organiseren. We kunnen meer doen, omdat we bij wijze van spreken ook met meerderen zijn. Routinehandelingen doen we automatisch, terwijl we onze gedachten richten op datgene wat meer concentratie vereist. Dissociatie maakt het leven emotioneel ook leefbaarder. Als je getuige bent van een verkeersongeval, helpt het dat je niet meteen overspoeld wordt door je emoties, maar je deze even opzij kan zetten om heel snel en gericht een levensreddende handeling te stellen en de slachoffers te beademen. Als dat achter de rug is, en de hulpdiensten je taak overgenomen hebben, dan komt er terug plaats voor je eigen emoties. Dan trek je lijkbleek weg, begin je heftig te beven, en kan je overspoeld worden door de gedachten wat het voor je zou betekenen indien je eigen partner of kind zo verwond zou worden. Dissociatie bij trauma is zelfhulp Het is dus normaal dat dissociatie ons ook ter hulp komt op momenten van zeer pijnlijke ervaringen. Om de innerlijke verwarring van de mishandeling te overleven, houdt het kind deze emoties gescheiden. Het kind dat moeder driftig op zich ziet afkomen, kan door dissociatie emotioneel de regen van slagen dempen door uit zichzelf te treden. Kinderen vertellen dat ook letterlijk, hoe ze soms kunnen toekijken, hoe de ouder hen slaat. Alsof ze ergens in een hoek van de kamer zweven. Dit lijkt een zelfhulp mechanisme te zijn dat kinderen het snelst ontdekken. Zoals in dit verhaal: Tim is nu 13 jaar, en vertelt hoe zijn vader hem geregeld met de riem sloeg toen hij vijf jaar oud was. Hij moest zich dan voorover bukken, met de armen op een stoel. Vader sloeg tot hij Tim hoorde wenen. Tim vertelt dat telkens hij vader naar zijn riem zag grijpen, hij een beeld had van zijn moeder die hem riep, en zijn hoofd in haar schoot legde. Dat vond hij een heerlijk gevoel. Vanuit die schoot meende hij in de verte zichzelf te zien, met een woedende vader die hem sloeg. Alsof hij vanuit een zachte zetel een schouwspel gade sloeg. Pas nadien, als hij op zijn kamer gebracht werd na de bestraffing voelde hij de pijn van de slagen. Het gaat hier om een gedeeltelijke dissociatie, want het kind behoudt er nog steeds de herinnering aan. Het is vooral de herinnering van het visuele dat het kind navertellen zal. Of ook wel van de geluiden die met het geweld gepaard gingen. Maar wat afgesplitst is, zijn de
8
gevoelens die er bij horen. Die zitten elders, en daar is er geen contact mee. Er bestaan overgangsvormen tussen deze gedeeltelijke en de uiteindelijk volledige dissociatie, waarin ook de beelden en de geluiden weg zijn. Dissociatie is een overlevingsmechanisme dat ons dus ter hulp komt. Als het over eenmalige ernstige feiten gaat, zoals bij een ontvoering, of een zeer ernstig auto ongeval, is dit een tijdelijk hulpmechanisme. De mogelijkheden die de omgeving nadien biedt om te praten over wat gebeurde, en de steun van vertrouwensfiguren maken dat het dissociatieve opgenomen wordt in een gewone posttraumatische stress reactie (zie hierover meer in hoofdstuk 2). Maar bij kindermishandeling waar de feiten chronisch gebeuren, en dus het kind gedurende langere tijd herhaaldelijk ernstige grensoverschrijdende ervaringen meemaakt, wordt het mechanisme van de dissociatie zo vaak aan het werk gezet, dat het steeds sneller in werking treedt. Het wordt systematisch in werking gezet als het beschermend systeem dat ervoor zorgt dat de emoties niet tot het bewuste toegelaten worden. Het geeft de indruk dat het slachtoffer afstandelijk staat tegenover de feiten die gebeuren, en het lichaam gewoon aanbiedt. Het is een uitspraak die we vaak bij slachtoffers horen ‘ ik wou er zo snel mogelijk vanaf zijn, ik liet hem doen, ik wist het toch niet meer wat er gebeurde’ en ‘mijn lijf kon hij hebben, mijn gedachten niet’ Op die manier verwoorden slachtoffer de uittredingservaringen bij dissociatie. Daders zullen later in gerechtelijke onderzoeken vaak dit gedrag van de jongere aangrijpen om zich te verdedigen. Zij benoemen dit gedrag als een vrijwillig akkoord om deel te nemen aan seksuele of andere handelingen. Zij beschrijven het gedrag van het kind als uitlokkend of zelfs hoerig, en menen er ook uit af te lezen dat het kind er geen enkele moeite mee heeft. Wat deze daders beschrijven is hun observatie van de dissociatieve reactiepatronen van de jongere. Een identiteit in fragmenten, de alters In het begin van dit hoofdstuk hebben we beschreven hoe iedere ontwikkeling start met de overgang van de vele ik-jes van de baby naar een synthese tot één ik of persoonlijkheid. Uit onderzoek weten we dat mishandeling die vaak voorkomt, en ernstig van aard is ertoe leidt dat de toestand van de ik-jes blijft bestaan, en dat deze afgesplitste delen in het bewustzijn zich organiseren tot onafhankelijke eenheden (Putman, 1989). Men spreekt van deelpersoonlijkheden, of alters. Naarmate de jongere ouder wordt, en de volwassenheid bereikt, kunnen deze delen van het bewustzijn zich verder georganiseerd hebben tot wat op onderscheiden personen lijkt, zonder dat het echt om ‘andere mensen’ gaat. Men kan hier eerder het beeld gebruiken van een boom waarven de stam gekliefd raakt in vele delen die elk een eigen groei hebben. De wortel blijft gemeenschappelijk. De term ‘meervoudige persoonlijkheidstoornis’ die lang erg populair was is een ongelukkige keuze geweest, en vandaag terecht vervangen door de term ‘Dissociatieve Identiteitsstoornis’. Met het begrip meervoudige persoonlijkheidstoornis heeft men de aandacht willen vestigen op het gegeven dat binnen de persoon er zich een veelheid aan delen opsplitst, die elk onafhankelijk functioneren kunnen. De herinnering aan het misbruik wordt gedragen door meerdere van die fragmenten. Maar het gaat natuurlijk niet letterlijk om verschillende personen. Er is maar één persoon, er kunnen vele fragmenten zijn. Dat wordt correcter weergegeven door te spreken over een dissociatieve identiteitsstoornis. Amnesie Bij dissociatie spreken we ook over amnesie. Daarmee wordt het geheugenverlies bedoeld voor wat er gebeurd is. Met amnesie verwijst men dus naar het feit dat de informatie die in een apart deel van het bewustzijn zit, niet binnengebracht is in het gewone bewustzijn. Iemand kan zich dus terecht niet herinneren wat er gebeurd is, omdat die er geen toegang toe heeft.
9
Kinderen spreken eerder zelden over amnesie in termen zoals dat bij volwassenen bekend is die uren, dagen of weken uit hun levensgeschiedenis kwijt kunnen zijn. Men herkent bij hen amnesie vooral vanuit indirecte informatie. Daarbij moet men ook gevoelig zijn voor kortstondige vormen van amnesie. Het gaat om seconden, minuten die weg zijn. Het kind hoort bijvoorbeeld in een gesprek bepaalde vragen niet. Of het stelt ‘s ochtends op school met verrassing vast dat er huiswerk moest gemaakt worden, en dat het ook zo genoteerd staat in de schoolagenda, maar dat het kind absoluut geen herinnering aan die opdracht heeft. Of het verhaal van een kind dat ‘s nachts opstaat in het internaat, een stoel neemt en het raam stuk slaat, de stoel terug zet, en terug slapen gaat. Enkele minuten later wordt het wakker gemaakt, en is het erg verrast over het verhaal van de kamergenoot. Het kind herinnert zich niet wat er gebeurd is. Soms zijn er wel aanwijzingen dat tijdsblokken weg zijn. Kinderen kunnen bijvoorbeeld in hun levenslijn noteren dat ze tot de leeftijd van zeven jaar absoluut geen enkele herinnering hebben, noch goede noch slechte. Het kan een indicatie zijn dat er amnesie is die de pijnlijke emotionele herinneringen van een fase van het leven beschermt, afdekt.
Herbelevingen of triggers Net omdat het bij kinderen heel vaak om een partiële dissociatie gaat, doet er zich soms toch een doorbraak voor waarbij het kind herbeleeft wat er gebeurd is. Dat heeft niet alleen met het gedeeltelijke karakter te maken van de dissociatie, maar waarschijnlijk ook met de grote intensiteit van de emoties die opgestapeld zijn, en de energie die nodig is om dat in bedwang te houden. Deze herbelevingen, of ook wel triggers geheten, zijn geen herinneringen. Een herinnering is iets wat je oproept, en waar je zelf het beheer over voert. Je kan zeggen: ‘ja, ik wil een andere keer wel eens praten over mijn jeugd, maar daar heb ik nu niet veel zin in, dat is niet zo een prettig verhaal.’ Zo beslis je zelf waar en wanneer een herinnering aangeboord wordt. Bij een herbeleving is dat niet het geval. Het overvalt je gewoon. Herbeleven wil bovendien zeggen dat het niet iets is dat zich op een afstand van je voordoet, je bent niet zo maar de toeschouwer ervan, maar je zit er midden in. Het kind is opnieuw slachtoffer van de trigger. De trigger die tot herbeleving aanzet is iets dat in je omgeving zit, het behoort tot het heden en legt de verbinding met het verleden. De moeder van de achtjarige Tanja zoekt hulp voor wat haar een problematische rouwverwerking lijkt van haar dochter. Het begon na het overlijden van een groottante, waarmee er weinig contact bestond. Tanja ging mee naar de begrafenis, eerder om met het gezin deel te nemen aan de koffietafel nadien waar de ganse familie verenigd was. Het was een erg ontspannen familiegebeuren. Nadien werd Tanja steeds triester, en zei dat ze steeds aan groottante moest denken. Uit de therapie bleek dat Tanja in het eerste huwelijk van moeder seksueel misbruikt werd. Toen ze vijf was scheidden de ouders, en sindsdien leeft Tanja met moeder en stiefvader in een veilig gezin. Moeder wist niets van het misbruik. En Tanja dacht dat alles ‘opgelost’ was. Tot ze in de kerk kwam, bij de begrafenis van groottante. De zwarte kleuren, de rituele gezangen maakten voor haar plots het thema ‘de dood’ zeer nabij. Als vader haar seksueel misbruikte, had ze dikwijls gedacht te stikken, dood te gaan. Ze had ook naar de dood verlangd, om aan hem te ontsnappen. De begrafenis was een trigger voor het thema doodsangst dat voor dit kind een bekende was. De depressie had niet te maken met het overlijden van het familielid maar met het ontwaken van gedissocieerde fragmenten. In dit voorbeeld wordt de trigger gevormd door de emotie, maar het kan ook vertrekken vanuit beelden. Zoals in het volgende verhaal:
10
Mina, een vrouw van drieënvijftig jaar vertelt dat ze zich plots seksueel misbruik door vader herinnerde, tijdens een vrijpartij met haar man. Tot dan toe had ze zich nooit gerealiseerd dat zij slachtoffer van incest was. Tot ze plots tijdens het vrijen boven zich een grijze haarlok van haar man zag. En ineens was dat gevoel er: mijn vader is terug. Ze begon te hyperventileren en sloeg in paniek. Geluiden kunnen ook triggers zijn. Jonas is twaalf en is geplaatst in een behandelingscentrum, wegens lange termijngevolgen van verwaarlozing. Als de nachtwaker ‘s nachts stilletjes door de gang loopt, hoort Jonas het sluipend geluid. In het donker heeft hij geen referenties meer waar hij is. Hij hoort de voetstappen, en ineens is het voor hem duidelijk: hij is thuis, daar is vader die hem betasten komt. Jonas schiet in paniek, hyperventileert. Hij roept ‘nee!’. De nachtwaker komt de kamer binnen, en doet het licht aan. Jonas kruipt angstig weg in de hoek van zijn bed en zegt: ‘nee, nee, nu niet doen.’ Slecht heel moeizaam krijgt de nachtwaker hem rustig. De volgende ochtend vertelt de nachtwaker dat Jonas gemakkelijk nachtmerries heeft. Uit onderzoek blijkt dat het om herbelevingen gaat. En tenslotte kunnen het ook geuren zijn die een rol spelen. Een student vraagt aan de ombudsman of hij het eksamen van die dag terug mag overdoen. Hij zegt dat het onmogelijk was om deel te nemen aan het schriftelijk eksamen, nadat de man die toezicht hield, een tijdje stil bleef staan achter zijn rug. Hij was angstig geworden, en er de tijd door kwijtgeraakt. Toen hij zich terug concentreren kon, bleek die al bijna om te zijn. Triggers werken op deze manier als teletijdmachines. Ze voeren iemand terug naar de oorspronkelijke scène van wat er gebeurd is. Ook hier kan de ervaring geheel of gedeeltelijk zijn. Bij een gedeeltelijke gaat het maar over één deel van de ervaringen die terug komt. Alleen het visuele bijvoorbeeld: zo kan een jongere in de klas zitten, en bij de les geschiedenis over de Tweede Wereldoorlog ineens de beelden zien van het geweld thuis. Hij ziet wel de beelden, maar blijft in contact met het feit dat hij in de klas zit. De leerkracht ziet een jongen die braaf in de bank zit maar duidelijk met de gedachten ‘elders’ is. In dit geval is dat letterlijk zo. Of een jongere kan bij de directeur die net gevraagd heeft wat er nu eigenlijk aan de hand is thuis, plots in het verhaal terecht komen en de meest vreselijke dingen beginnen te vertellen over de thuissituatie, alsof hij een filmscenario beschrijft. Dit “naar de film kijken” is een gedeeltelijke herbeleving, een flash-back waarbij je ten dele nog wel weet dat je op een andere plaats bent. Het zijn ervaringen die zeer verwarrend en beangstigend zijn voor het kind, want in combinatie met de amnesie weet het niet altijd wat actueel misbruik of herbeleving was. Een trigger hoeft trouwens niet altijd rechtstreeks naar het trauma te verwijzen, zoals we illustreerden met het verhaal over het kind dat in rouw leek te zijn. Of in dit voorbeeld: op de wei van het popconcert herkennen jongens hun klasgenote Vivianne. Een van hen loopt naar haar toe. Ze staat aan de rand van een vijver, en staart in het water. De klasgenoot komt achter haar en tikt haar op de schouder ‘hé Vivianne!’, zegt hij. Zij slaakt een gil en springt terstond in de vijver, waar ze door haar vrienden uitgehaald wordt. Ze verontschuldigt zich bij haar vrienden, ze zegt dat ze niet weet wat er met haar aan de hand is. Vivianne is slachtoffer van emotionele verwaarlozing. Zij reageert heftig op lichamelijk contact hoewel er in dat specifieke domein nooit geweld gepleegd werd. Het tikje op de schouder opent de poort naar de herinneringen van bedreigende contacten. Plots heeft ze het
11
gevoel dat de persoon die haar steeds kwaad aandoet achter haar staat. Haar lichaam zet het antwoord op gevaar in werking: vlucht !
Herbelevingen als informatiebron van wat er gebeurd is ? Een tijdje heeft men gedacht dat de herbelevingen een goede toegangspoort waren om te weten te komen wat er eigenlijk gebeurd is met een slachtoffer. Door iemand onder hypnose te brengen kan men gemakkelijker de afgesplitste bewustzijnsdelen bereiken. Door daar te beluisteren wat ze meegemaakt hebben, zou men het script kunnen terugvinden van de feiten. Er is een hele discussie rond ontstaan over de betrouwbaarheid van getuigenissen van slachtoffers. Beide groepen hebben argumenten. Herinneringen kunnen heel lang gedissocieerd bestaan, en het is perfect mogelijk dat iemand pas op zijn vijftigste zich herinnert dat hij jarenlang seksueel misbruikt werd als jong kind. Maar er kunnen ook onterechte herinneringen ontstaan, of herinneringen “overgenomen” worden van andere slachtoffers die men aan het woord gehoord heeft. In dit boek gaat het over de wijze waarop wij kinderen en jongeren als slachtoffers kunnen opsporen en hen helpen om op verhaal te komen. Verder willen we zoeken naar de goede methodiek om hen te helpen terug te keren naar een veilig en normaler dagelijks leven. Om redenen die we verder nog toelichten, zullen we dat ook zoeken voor de daders die meestal binnen de kring rond het kind te vinden zijn. In deze visie is het belangrijk de slachtoffers te geloven, en met hun herinneringen aan het werk te gaan. Dat betekent: er mee werken als hulpverleners. Dat is iets anders dan het omgaan met herinneringen vanuit een gerechtelijk standpunt. Als een bewijs moet geleverd worden dat iemand seksueel misbruikt wordt of werd, dat zal het onderzoek op een andere manier gevoerd worden dan hulpverleners dat doorgaans doen. Bij een gerechtelijk onderzoek zijn vele herinneringen van slachtoffers niet te bewijzen. Hiervan wordt vaak misbruik gemaakt door advocaten die daders verdedigen. Zij pakken het kind in zijn kwetsbaarheid. Tewijl herinneringen meestal wel in de juiste richting wijzen. Het kernthema van het verhaal is bijna steeds juist. Bijvoorbeeld dat het wel degelijk gaat om seksueel misbruik. Maar anders is het gesteld met de nauwkeurigheid van de informatie waar de feiten plaats hadden, op welk tijdstip, hoe vaak, en onder welke exacte omstandigheden. Het gerechtelijk onderzoek geeft net alle aandacht en waarde aan die details. Als vastgesteld wordt dat de locatie in het verhaal van het slachtoffer niet klopt ( ‘in dat huis is er niet eens een verdieping, hoe kan ze dan misbruikt zijn in een kamer op de eerste verdieping?’), als er tegenspraak is in de situering van de feiten in de tijd (‘ het slachtoffer zegt dat het in juli gebeurde, maar toen was ze met de jeugdbeweging op kamp, dat klopt dus niet’) dergelijke vaststellingen dus zullen voor justitie de geloofwaardigheid van slachtoffers ondermijnen als men voor een dader staat die halstarrig ontkent. Wie hulp verleent aan kinderen moet zich anders opstellen. De herinneringen van slachtoffers aan hun verwaarlozings- of misbruikervaringen zijn persoonlijke herinneringen. Dit wil zeggen dat een slachtoffer niet iemand is die als een videocamera registreert wat de dader doet. Het slachtoffer is een mens, die ondergaan heeft, die daartoe gedwongen werd. Dit gebeurde ten koste van de mogelijkheden van een gewone ontwikkeling. De traumatische ervaring van kindermishandeling vormt de feiten om tot een persoonlijke beleving van de feiten. Dat zal altijd iets anders blijven dan een foto-afdruk van het gebeuren, waar het gerecht kan nakijken of de stoel inderdaad naast de tafel stond, en of er inderdaad een blauw slipje teruggevonden werd in de kleerkast van de jongere. Wij moeten met het grootste respect herinneringen van slachtoffers benaderen, en zeer bescheiden blijven in het voorspellen van het waarheidsgehalte. Het verhaal dat een man een speciale kelder bouwt om ontvoerde kinderen in onder te brengen, om ze te misbruiken en te vermoorden zou voor zeer velen vòòr
12
1996 naar fantasieland verwezen zijn. Tegelijkertijd moeten we erover waken slachtoffers niet voor te houden dat het geloof en de steun die ze in de hulpverlening en bij vertrouwensfiguren kunnen krijgen, betekent dat ook een gerechtelijk onderzoek dezelfde besluiten zal trekken. Trauma tast het tijdsgevoel aan Terr (1991) bestudeerde de invloed van trauma op de perceptie van tijd. Het tijdgevoel van de mens is een bijzonder structurerend deel van zijn identiteitsontwikkeling. Het brengt cognitieve ordening en voorspelbaarheid in het dagelijkse leven. Dank zij een tijdgevoel, kunnen we aan de toekomst denken, plannen maken wat motiveert om vandaag vol te houden en uitdagingen aan te gaan. Bij kindermishandeling gebeuren de feiten meestal plots of onverwacht, en brengen ze het kind in een toestand van hulpeloosheid en afhankelijkheid. Ieder moment wordt potentieel een gevaarlijk moment. De strijd om te overleven richt de energie op de actuele tijd, het is al complex genoeg daarover te waken. Bovendien wordt het toekomstperspectief verstoord door de traumatische ervaringen. Welke toekomst heeft het kind nog ? Het heeft niet het gevoel dat het om een ‘lang en gelukkig leven’ gaat, want het weet niet eens of het geweld van de dader niet tot de dood zal leiden. Veranderingen in het tijdsbesef beginnen met het uitwissen van de toekomst, en hebben uiteindelijk voor gevolg dat het verleden wordt uitgeveegd. Het verleden doet pijn. Denken aan vroeger roept verdriet op om wat men meemaakte en om wat men gemist heeft. En dat is vooral: het verlangen naar een gelukkige jeugd. Voor deze slachtoffers valt de psychologische tijd stil. Het is altijd ‘nu’, ‘vandaag’. Het heden stopt nooit. Vandaar dat onderzoekers die zich enkel interesseren in het verhaal van het kind voor zover het nagetrokken kan worden, zo makkelijk op tegenspraak kunnen wijzen in de verklaringen. Kinderen die verhoord worden in het kader van gerechtelijk onderzoek, zeggen nu eens dat de feiten vijf keer gebeurden, dan weer twee keer. Of dat het in de zomer was, en nadien spreken ze over de maand februari. Dit verloren lopen in het tijdsgevoel is dus niets ongewoons bij trauma slachtoffers. Loyauteit: een prijs voor emotionele schade Loyaateit van kinderen aan hun ouders is een universeel gegeven. Zelfs kinderen die bij hun geboorte onmiddellijk verwijderd werden van hun moeder en voor adoptie afgestaan, vragen jaren later naar hun biologische ouders. Een ouder-kind relatie ontstaat niet nà de geboorte. Aangenomen wordt dat reeds tijdens de zwangerschap een band ontstaat tussen kind en moeder die een basis is van de psychologische relatie. En verder leert natuurlijk iedere baby snel hoe levensreddend het is een goede relatie met je ouders te hebben. Om te leven, en dus te overleven, is iedere baby afhankelijk van de ouder die hem eten geeft. Ook al zet je de baby naast de ijskast, zelf kan die er niets uithalen. De zeer intense afhankelijkheidsrelatie die de start in het leven kenmerkt, vormt dus op haar beurt een heel forse versterking van de natuurlijke verbondenheid van kinderen aan hun ouders. Kindermishandeling komt dat mechanisme ontzettend versterken. Vanuit innerlijke conflicten, en ook vanuit schuldgevoelens Het innerlijke conflict waarin het kind verzeilt bestaat tegelijkertijd uit verlangen naar een ouder die beschermend is èn er verschrikkelijk angstig voor te zijn . Die dynamiek maakt het kind erg afhankelijk van de ouder. Nog een andere bron dat de loyaliteit op een ongezonde manier versterkt is het pedagogisch motief dat door de daders vaak aan hun gedrag gegeven wordt. Een kind dat geslagen wordt, krijgt daar dikwijls nog een toelichting bovenop die voor de volwassene de verantwoording is van ‘het goede’, van de opvoedkundige visie van diens gedrag. Zo wordt er gezegd: ‘Als je niet zo een moeilijk gedrag had, dan zou ik je niet zo moeten slaan.’ Of: ‘Als je niet zo een irritante lach zou hebben zou ik je niet hoeven op te sluiten.’ Of:
13
’Als je er wat netter zou uitzien, en je niet je haren zo in je gezicht zou laten hangen net zoals die tante van je, dan ja dan zou ik je mooi vinden.’ Of nog: ‘jij was het toch die eens wat meer over seks wou weten? Dan laat ik je wat zien, dan geef ik je de uitleg die je vraagt, en dan zou je nog moeilijk gaan doen!’ Of: ‘Wat wij doen gebeurt in alle gezinnen. En overal wordt er over gezwegen. Als je het niet zo fijn vindt, dan is het omdat je dat nog moet leren. Zo is het met vele dingen in het leven.’ Geweld gaat dus meestal gepaard met een hersenspoeling. Er wordt niet alleen binnengedrongen in het lichaam, maar ook in de geest. Iedere vorm van kindermishandeling gaat gepaard met emotioneel geweld. Al die uitspraken moeten voor het kind duidelijk maken dat er voor de volwassene geen reden is om zichzelf in vraag te stellen, en dat als er dan toch een probleem is dat wel degelijk bij het kind ligt. Het versterkt het gevoel een slecht kind te zijn. De uitleg van de volwassene maakt het voor het slechte kind nog eens des te duidelijker hoe blij hij al mag zijn van nog een vader en een moeder te hebben. Want welke ouder zou zich nu zulk een kreng toewensen? Dit mechanisme doet dus ook een forse duit in het zakje van de versterking van de loyaliteit van het kind aan de ouder-dader. We zeggen dat er een traumatische verbondenheid ontstaat (Herman,1990). Dader en slachtoffer vormen een traumatische twee-eenheid. Het syndroom van Stockholm is daar een andere naamgeving voor, die vooral voor volwassen slachtoffers gebruikt wordt. Bekend is het verhaal van een bankier die na ontvoering een pink geamputeerd wordt door de gangsters. Die steken ze bij hun eisen voor losgeld. Later wordt hij bevrijd, en vertelt in zijn herinneringen hoe hij vaak aan zijn gangsters denkt en hoe dankbaar hij zich tegenover hen voelt. Door samen te leven met je beul, weet je dat die over je leven en dood beslist. Als je blijft leven is het dankzij de goedheid van je beul. Ook bij de volwassene dringt dit mechanisme de ontwikkeling binnen en installeert het psychologische restverschijnselen. Het domino-effect: het ene probleem sleurt het andere mee De trein van de emotionele gevolgen van mishandeling loopt altijd maar verder. Aan iedere wagon, groeit een andere wagon. Als het kind van de volwassene hoort hoe goed hij het wel meent en hoe opvoedend de straffen, vernederingen en seksuele handelingen wel zijn, voelt het zich heel schuldig over zijn gevoelens van angst en woede. Die wisselen dan af met momenten van grote dankbaarheid, maar ze worden beleefd als verboden gevoelens, de gevoelens die er beter niet zouden zijn. Het gevoel zo erg in het krijt te staan bij de volwassene, wakkert hun schuldgevoelen aan, dat ook weer een eigen leven gaat leiden. Er kunnen heel onverwachte reacties uit voorkomen. Zoals bijvoorbeeld het ter wille zijn van de dader. Om de dader niet te verstoren, en om zeker niet de indruk te wekken ècht slecht te zijn, tracht het kind de dader te behagen, naar de mond te praten, zelfs fysiek te verleiden. Dit overlevingsgedrag dreigt dan nog maar eens misbruikt te worden door de dader die hier naar verwijzen zal. Die zeggen zal: ‘Zie je wel dat je het goed vindt, dat je het leert.’ Het schuldgevoel kan zich ook keren tegen de hulpverlener die een tussenkomst wil doen. Jan heeft een verhaal gedaan aan de schoolpsycholoog over wat er allemaal thuis gebeurt. Diezelfde dag loopt hij in de namiddag nog eens bij hem langs. Om zijn verhaal terug te trekken. ‘Het was niet zo bedoeld, ik had het zomaar verzonnen’. Dat gelooft de schoolpsycholoog niet. Hij zegt dat hij er verder over nadenkt, en de volgende dag overleg plegen zal met de leerkracht over een oudercontact. De volgende dag ligt Jan op een spoedgevallendienst na een zelfmoordpoging. Hij vreesde dat de psycholoog met zijn ouders over het verhaal zou praten, en vernemen hoe weinig verzet Jan bood tegen de ouder.
14
Het niet-mishandelde kind in een gezin met kindermishandeling: aandacht van de hulpverlener In de meeste gezinnen waar kindermishandeling voorkomt, is er vaak een kind dat door de ouders gewoon met rust gelaten wordt (‘ik kreeg nooit slaag, ik werd nooit gepest, ik was er gewoon, en leek overal tussendoor te lopen’), of uitdrukkelijk graag gezien wordt, soms geidealiseerd ( ‘moesten alle kinderen maar zijn zoals zij’) soms verwend (‘jij bent ook wel niet makkelijk hé, maar bij jou is dat helemaal anders, jij verdient tenminste al dat moois omdat je goed van binnen bent’). Volgens de slachtoffers is dat ‘de gelukzak’ van het huis, de lieveling van de ouders. En toch kan ondanks het ontbreken van rechtsreeks geweld, dat kind sporen van traumatisering dragen. Gerd vertelt dat ze het altijd geweten heeft, van haar vader en haar zus. Ze zag het aan de blik, waarmee hij de zus altijd naar boven deed gaan. En ze heeft vaak de geruchten gehoord, in de kamer naast haar. Maar in de manier waarop vader Gerd aanhaalde voelde ze dat ze zwijgen moest. Ze kan wel niet uitleggen hoe ze dat voelde. En toen de zus op school gesproken had, waarna er een gesprek met de ouders plaats had over het vermoeden van kindermishandeling, had ze hard gewerkt in het huishouden om moeder te ontlasten. ‘Ga jij nu maar naar die gesprekken om onze zus te helpen’ had ze altijd in gedachten tegen moeder gezegd. Met grote spanning wachtte ze dan op de thuiskomst. Nooit vertelde iemand wat over die gesprekken, Gerd wist niet of het nu beter werd of net niet. Aan niemand kon zij haar verhaal kwijt. Ook niet bij haar zus, die eens snauwde ‘jij begrijpt er toch niets van, jij bent zo’n perfecte dochter’. Gerd is geen letterlijk slachtoffer. Maar getuige zijn van geweld (door als kind getuige te zijn van geweld tussen de ouders, of door getuige te zijn van een overval waarbij je moeder neergeschoten wordt, of door zoals Gerd getuige te zijn van mishandeling van je zus) kan een vorm van traumatisering zijn. Het kan tot dezelfde gevolgen leiden als wat we in het voorgaande beschreven hebben, van schuldgevoelens tot splitsing en dissociatie, indien de expressie van de intense emoties die met het trauma gepaard gaan geblokkeerd worden door intimidatie of de plicht tot geheimhouding. Broers en zussen van slachtoffers van kindermishandeling moeten onze aandacht krijgen, en waar mogelijk betrokken worden bij de zorgverlening.
De prijs voor overleven is hoog Het is belangrijk dat we ons dit voor ogen houden: kinderen die vanaf jonge leeftijd mishandelingservaringen hebben, worden niet op een normale manier voorbereid op het leven als volwassene, op een zelfstandig leven. Het normale ontwikkelingsproces dat ze daarvoor nodig hadden, werd verstoord. De kostprijs van mishandeling is dus groot. De basisveiligheid werd aangetast, er kan zich een dissociatieve stoornis ontwikkelen. De ontwikkeling die normaal moet lopen van opgesplitste ik-deeltjes bij de baby naar de synthese van een persoonlijkheid heeft averij opgelopen. Alle energie gaat naar overlevingsstrategieën. Het kind wordt gevangene van een spiraal van moeilijkheden. Zo groeit het kind tot jongere. De puberteit komt met eigen thema’s het leven verwarren.
Gekwetst de puberteit in Met het geheel van deze moeilijkheden komt de jongere aan in de puberteit. Het is zinvol om hier het verhaal op te splitsen al naargelang de uitkomst van het verdere verloop. Daar zijn in grote lijnen drie groepen te herkennen. Zij die progressief dadergedrag ontwikkelen, zij die getraind worden in slachtoffergedrag, en ten slotte de jongeren waarbij de gevolgen uitdovend
15
zijn en er geen langetermijn gevolgen vastgesteld worden. Voor de twee eerste groepen kan dat gepaard gaan met uiteenlopende psychiatrische problemen in adolescentie en volwassenheid. De ontwikkeling naar dader- en slachtoffergedrag kan zowel bij jongens als meisjes voorkomen. Als we de frequentie in acht nemen, dan komt een delinquente ontsporing in de richting van externaliserend dadergedrag veel vaker voor bij jongens. Daarmee bedoelen we het dadergedrag dat gericht wordt naar de omgeving. Dat is meestal fysiek en seksueel geweld, alleen of in groep. Dadergedrag bij meisjes situeert zich vooral in de minder opvallende zones: verbaal geweld, pesten, emotioneel verwerpen. Maar nogmaals, alle situaties zijn mogelijk, er bestaat dus een minderheidsgroep van vrouwen die daders zijn van seksueel misbruik. In de groep die verder in een slachtofferrol dreigt terecht te komen, scoren meisjes het hoogst. Zij hebben vooral internaliserend gedrag. Daarmee wordt bedoeld dat ze zich eerder tegen zichzelf keren dan tegen hun omgeving. Dat kan bijvoorbeeld gaan over automutilatie, zelfmoordgedachten, verslavingsproblemen, terecht komen in jeugdprostitutie, depressie, enzovoort. Jongens die in een slachtofferrol verzeilen ontwikkelen vergelijkbaar. Zij zijn numeriek een veel kleinere groep. Over de jongeren die uiteindelijk geen nefaste gevolgen ondervinden op langere termijn hebben we het verderop, bij de bespreking van protectieve factoren.
Dadergedrag krijgt vaak vorm in de puberteit Het fysiek en seksueel geweld van plegers, wortelt vaak in de kindertijd. De specifieke ontwikkeling tot daderschap wordt in de ontwikkeling van de puberteit ingeschreven. We vertrekken bij jongens die opgegroeid zijn in een gezin met geweld. Door dissociatieve mechanismen van splitsing en amnesie, zijn zij niet in staat de bronnen van stress of angst te herkennen. Een primitieve reactie tegen de innerlijke angst, is de opbouw van agressieve fantasieën. Daar kunnen ze uit de weg werken wie hen in het echte leven angst inboezemt. Geweld kleurt de fantasieën van deze pubers. Eén van de fysiologische gevolgen van angst en stress is seksuele opwinding en erectie. De innerlijke spanning geeft de puber een erectie, en dat wordt nog eens versterkt door de fantasieën die de masturbatie begeleiden. Angst, opwinding en seks raken op een gevaarlijke manier aan elkaar verbonden. Gewelddadige en seksuele fantasieën dreigen hier in elkaar over te lopen. Iedere jongen heeft drie opdrachten te realiseren in zijn puberteit, om tot de ontwikkeling van een mannelijke identiteit te komen: hij moet bewijzen dat hij geen baby meer is, dat hij geen ‘moeders kind’ is, en dat hij hetero is. Die complexe opdracht, die in de samenleving vanuit heel wat impulsen opgebouwd wordt, is niet makkelijk en loopt vaak, al is het ten dele, fout (Badinter, 1993) Bij het mishandelde kind is het risico daarop uiteraard fors versterkt. De jongen die zich als kind in de mishandelingssituatie zo afhankelijk gevoeld heeft, zoekt in de eerste plaats in zijn verbeelding zijn onafhankelijkheid te bewijzen. In de tweede plaats wil hij in zijn fantasie duidelijk maken dat hij geen slap kindje is maar integendeel een stoere bink die zich niet zo maar laat doen. En bovendien, hij die als gekwetst kind zo vaak naar troost verlangd heeft, gedroomd heeft van de beschermende armen van moeder, wil in de derde plaats in zijn gedrag tonen dat hij geen moederskindje meer is, geen halfzachte, maar wel iemand die bewijst een man te zijn. Wat in de fantasie groeit is het beeld van een macho die een meisje onderwerpt, vernedert, seksueel misbruikt. Een droom waarin hij dominant is, niet meer angstig, en de triomf kan vieren op zijn geschiedenis. De kans dat er een fatale overgang is van fantasie naar realiteit neemt toe in de puberteit. In zijn fantasie wordt het meisje een concrete persoon uit zijn
16
omgeving. Of hij ziet plots op de straat, in de discotheek, of thuis in de figuur van zijn zus iemand die gelijkt op het beeld in zijn dromen. De seksuele opwinding vernauwt het bewustzijn, het meisje wordt een object, en wordt misbruikt. Het is geen seks uit liefde. Deze jongen gebruikt iemand anders enkel en alleen om zichzelf te vinden. Een orgasme leidt dan ook niet tot emotionele bevrediging. Het gevoel een verliezer te zijn, een ‘niemand’ in de wereld steekt snel terug de kop op. De verstoring in zijn ontwikkeling is te machtig om gesust te worden. De kater die initieel volgt na het misbruik, en waarbij de jongen zich soms verontschuldigt, verward is en zich voorneemt dit nooit meer te doen, komt het negatieve zelfbeeld en de isolatie van de jongere nog eens extra versterken. En dus gebeurt het terug. Niet altijd op dezelfde manier. Niet altijd seksueel. Fysiek geweld, vernedering, banditisme, vandalisme,…. Wat de vorm ook is, het nastreven van dominantie is het steeds terugkerende trefwoord. (Bruinsma 1996). Ruim 70% van de volwassen plegers van seksueel geweld, blijkt een eerste delict gepleegd te hebben voor de leeftijd van 18 jaar. In de preventie van kindermishandeling, en in de goede opvang van jonge slachtoffers ligt dus een belangrijke kans om delinquentie in te dijken. Een slachtofferrol ontstaat uit dezelfde voorgeschiedenis Het eerste slachtoffer van de jongen blijkt in meer dan tachtig procent van de situaties een voor hem bekende persoon te zijn. Vaak gaat het om een zus, een nicht, een buurmeisje of goede vriendin. Meestal is het iemand die een vergelijkbare geschiedenis draagt, afkomstig uit een gezinssysteem dat niet meteen altijd fysiek of seksueel mishandelend hoeft te zijn, maar meestal toch gekenmerkt wordt door een chaotische structuur, met affectieve verwaarlozing en gebrekkige hechting. In feite kan men begrijpen dat in een gezin waar geweld heerst, diverse kinderen op verschillende manieren getroffen worden. Dat betekent dat de zus weet dat er in dit gezin geen aandacht bestaat voor slachtoffers. Toen haar broer slachtoffer was van een ouder werd er ook niet gereageerd. Net als haar broer is zij in een sociaal en emotioneel isolement terecht gekomen. Soms zoeken broer en zus toenadering tot mekaar, als compensatie voor de affectieve tekorten. Het is het ontbreken van nestwarmte dat hen naar mekaar toe drijft, emotionele armoede. De kennis die zij samen delen over hun gezinssituatie, laat hen toe elkaar te kunnen begrijpen wanneer ze door volwassenen terecht gewezen worden voor hun wederzijdse emotionele, gedrags- en leermoeilijkheden. Zij kunnen zich solidair voelen in het verdriet. Zij ervaren de positieve betekenis van samenzijn en elkaar steunen, ook al gaat dit meestal met weinig woorden gepaard. Zij voelen elkaar aan. In deze affectieve band ontdekt de jongen zijn seksuele opwinding, zijn erectie. De link opwinding, seks en stress doorbreekt de dissociatieve bescherming en verschuift zijn beleving van fantasie naar realiteit. De zus die zelf op zoek was naar troost en geborgenheid, en haar broer wou omarmen om hem te troosten, die hem steun en geborgenheid wou geven, wordt misbruikt zonder dat ze er veel verzet tegen kan bieden want dominantie kent ze goed. Met de dissociatie die zij leerde, houdt ze gevoelens op afstand. Als ze haar moeder aanspreekt over wat de broer deed, krijgt ze meestal geen hulp. Geweld tussen broer en zus waar ouders nauwelijks op reageren, blijkt vaak een spiegel te zijn van de plaats van dominantie in de relatie tussen vader en moeder. Als vader in het gezin iets beslist, en daarbij geen rekening houdt met de wensen en zijn gevoelens van zijn vrouw, dan zal dominant gedrag van de zoon tegen de dochter niet of enkel oppervlakkig ter discussie gesteld worden. Als moeder geleerd heeft dat zwijgen en dissociëren de veiligste manieren zijn om te reageren op geweld van de partner dan zal zij haar dochter niet steunen in het verzet tegen de broer. Zij zal met pijn kennis nemen van wat de dochter zegt. Ze zal de dochter aanmanen om afstand te houden van de broer, om hem niet te provoceren. Maar de weerbaarheid van de dochter wordt niet gesterkt.
17
Tijdens het ontruimen van de vaatwasmachine, vraagt moeder aan dochter Jacky waarom ze zo nukkig doet. ‘Het is onze Ken’, zegt Jacky. ‘Ach, je kent hem’, zegt moeder. ‘Hij moet zijn poten van mij leren afhouden’ zegt Jacky, terwijl ze verder vaat wegzet. Moeder aarzelt om te reageren, zegt dan ‘Dat is de leeftijd, dat is om te spelen’. ‘Mijn broek scheuren, noemt gij dat om te spelen ? En blauwe plekken ook zeker ?’ zegt Jacky terwijl ze haar mouwen opstroopt, en de armen naar moeder strekt. Moeder kijkt, wrijft de handen schoon en gaat stil de keuken uit. ‘Wat ga je doen?’, zegt Jacky, ‘de vaat is nog niet klaar ?’.’Ik ga slapen’, zegt moeder, ‘ik heb hoofdpijn’. In zulk een levensscript draait de geweldcyclus door. De zoon die geweld pleegt op zijn zus, gaf een krachtig signaal naar de omgeving van een problematische en foutlopende verwerking van wat hem vanaf zijn vroege kinderjaren overkwam. Als dat signaal niet opgevangen wordt, en niet ernstig behandeld wordt, dan is de kans groot dat de geweldcyclus voor hem doorloopt. Hij zit op een spoor van training in dadergedrag. Meestal schaamt hij zich voor wat met zijn zus gebeurde. Dat nooit meer, denkt hij. Zijn valkuil is dat hij zichzelf gelooft. Maar de val die in zijn ontwikkeling ingebouwd zit, zal terug aan het werk gaan. In andere omstandigheden, met andere personen. Sid komt in de disco. Hij kijkt rond. Hij ziet een mooi meisje staan en gaat er naartoe. (Waarom is ze mooi?, zal later zijn therapeut vragen. ‘Omdat ze heel kort zwart haar had, en een vest droeg. Ik val op dat soort vrouwen.’). Hij praat wat met haar.(‘had je dan een erectie? Vraagt zijn therapeut,’dat weet ik niet, ik weet niet wanneer ik dat heb’). Een andere jongen komt bij hen staan. Het meisje heeft duidelijk meer interesse voor de nieuwkomer. Sid herstart. Hij kijkt weer rond in de massa. Dat kan hij soms uren. Alsof hij iets zoekt. Tot hij weer iemand ziet die hij mooi vindt, en er naartoe gaat. Een ander meisje, maar wel met hetzelfde patroon. Kort zwart haar, en een vest aan (‘dat is een knap type, die vest wil zeggen dat ze meer durven dan anderen’, zegt hij later). Dit meisje gaat wel in op het contact. Ze dansen. Hij stelt voor samen nog naar een andere disco te rijden. Dat doen ze. In de wagen vrijen ze. Met een tongkus was ze akkoord, en ook met tasten onder haar T-shirt. Dan verliest Sid zich (‘Wie ja zegt, zegt ja, en moet niet achteraf zeggen dat het niet een ja was om alles te doen’, zegt Sid in de therapie). Hij houdt haar in een greep, zij wordt verkracht. Wat later dringt haar gehuil tot hem door. ‘Sorry zegt hij, dat was echt de bedoeling niet, ik heb mij laten gaan.’ Hij ziet het recidief niet. (‘Dat met mijn zus, dat was iets heel anders, dat is trouwens nooit meer gebeurd’ zegt hij aan de therapeut). In de discotheek, na een cafébezoek, op familiereunie, met een klasgenote, allemaal situaties die hij door dissociatie als ‘nieuw’ ervaart. De link opwinding, stress, seks riskeert er terug in werking te gaan. Uit een slachtoffer is een dader gegroeid. En het slachtoffer? Als bij de zus het signaal dat ze angstig is voor haar broer, en “dat ze een kamer wil met een slot op de deur” niet ernstig genomen wordt, dan zet de training van een slachtoffer zich door. De kans vergroot dat dit meisje in haar verdere ontwikkeling er niet in slaagt om weerstand te bieden tegen andere daders van geweld. Iedere traumatisering brengt nieuwe schade toe, en tast de capaciteiten om weerbaarheid op te bouwen verder aan. Deze meisjes internaliseren hun problemen. De gevolgen treffen hen zelf in de eerste plaats. Dat uit zich door depressie, suïcidaliteit, automutilatie, hysterisch gedrag waardoor zij uitgestoten worden door hun omgeving. Die moeilijkheden in hun ontwikkeling verhogen het risico dat ze in contact komen met “redders”. Jongens die de kwetsbaarheid van deze meisjes aanvoelen, en die zich vanuit hun eigen slachtofferstuk aangetrokken voelen door datgene wat hen zo onbekend is: emoties uiten.
18
De angst door iemand te vertrouwen en zich emotioneel te geven weer slachtoffer te worden, roept bij deze jongens de dominantie op. Meester zijn over een slaaf, dat geeft deze jongens de valse zekerheid niet meer te zullen lijden. En dus loopt de cirkel door. Of ze nu een slachtoffer- of dadertraject volgen, deze pubers groeien op naar meerderjarigheid. Is er nog plaats voor een toekomst in zulk een verhaal?
Dit zijn beschadigende factoren. Deze verhogen de kans dat schade blijft doorwerken: - hoe jonger de mishandeling start - hoe ernstiger de feiten die gepleegd werden - hoe langer het geweld bleef bestaan - hoe sterker de plicht op geheimhouding is - hoe sterker de hechting van het kind getroffen werd Men neemt in het algemeen aan dat onderzoek naar het impact van mishandeling er op wijst dat deze des te ernstiger is naarmate het kind jonger is als de feiten zich voordoen en ook bepaald wordt door de graad van ernst van het geweld (Draijer, 1990). Daarnaast speelt het chronisch karakter van het misbruik zeker ook een rol. Maar het neemt niet weg dat ook eenmalig geweld of misbruik tijdens een korte levensfase een vergelijkbaar ernstig gevolg kan hebben als een jarenlange geweldsituatie. De mate waarin geheimhouding bewaard moet worden, is van grote invloed op de lange termijnontwikkeling. Ouders die in staat zijn om mishandeling of misbruik bespreekbaar te maken, blijken mensen te zijn die de capaciteit nog hebben om zich te bevrijden van het gewicht van hun eigen verleden. Quinton en Rutter (1984) vermelden in hun onderzoek bij moeders met een verleden in de jeugdbescherming, dat zij die konden aanvaarden dat zij aangesproken werden op hun opvoedingsstijl met hun kind, diegenen waren die de balans konden opmaken van hun leven. Door te praten over het geweld of de verwaarlozing die zij hun kind aandeden, ontmoetten zij ook het gekwetste kind in zichzelf. Er over praten, en dus de geheimhouding opheffen, betekent erkenning geven, feiten herkennen. Dat komt overeen met de klinische ervaring, waar het bespreekbaar maken van het geweld en het opnemen van de verantwoordelijkheid door de volwassene voor wat gebeurd is, nodig is om het kind te helpen uit zijn splitsingsmechanisme te geraken. Het kind kan maar uit het gevoel dat “vader een goede vader is, en ik dus een slecht kind” indien vader kan erkennen dat hij zowel goede als slechte kanten heeft. Het is het bespreekbaar maken van de beperktheid van de volwassene als mens. Dat geeft ruimte voor het kind om eigen beperkingen niet als bron van schuld te moeten beleven. ‘Het is niet omdat jij een zwak kind bent dat dit gebeurde, het is omdat ik problemen heb en die ten onrechte op jou uitwerkte’, dat is de boodschap van een ouder die de balans van zijn leven opmaakt. Het gaat er niet alleen om dat de volwassene het kind ontlast van schuld. Terr (1985) wijst er op dat de gedwongen geheimhouding met de tijd de fantasieën versterkt, en de herinneringen verwart over de verantwoordelijkheid voor wat er gebeurd is en over de betekenis van de feiten. Zonder interventie in de jeugdjaren, belast het verzwijgen van het jeugdverdriet de toekomst van de volwassene. Het doorbreken van het geheim laat ook toe dat iemand steun krijgt vanuit de omgeving. Dat hoeft dan niet meteen een hulpverlener te zijn. Onderzoekers zoals Zimrin(1986) wezen op het belang van deze protectieve factor waarbij het kind door te praten een belangrijke steunfiguur in de omgeving vond. Dat kan een leerkracht zijn, de ouders van een vriend, een broer. Het verwijst naar het belang van de inzet van iedere burger voor kinderen in de eigen
19
omgeving. Kinderen waarmee we geconfronteerd worden op de straat, in familie of vriendenkring. Of kinderen die vrienden zijn van onze kinderen. Verder wordt de ernst van de latere gevolgen medebepaald door de mate waarin affectieve verwaarlozing het pad geëffend heeft waar later fysiek of seksueel geweld bovenop kwam. Een verwerpende, kille of afstandelijke ouder, treft op jonge leeftijd de hechtingscapaciteiten van het kind. Dit kan zeer vroegtijdig in de ontwikkeling bij het jonge kind een verstarring uitlokken in het negatieve: een negatief zelfbeeld, een depressie, een onvermogen om relaties aan te gaan. Het kind blijft de gevangene, in de onbewuste identificatie met deze agressieve of verwaarlozende ouder, een identificatie die het latere leven vergalt (Blum, 1987, Draaijer, 1992). Kindermishandeling & psychiatrie De psychiatrische stoornissen bij volwassenen, waarvoor in onderzoek een verband wordt gelegd met vooral mishandeling in de jeugd, neemt steeds toe. Het is niet gemakkelijk om deze studies met elkaar te vergelijken. Men gaat vaak uit van een groep mensen die opgenomen zijn in een psychiatrisch ziekenhuis, of bekend zijn bij consultatiediensten. Dit in acht nemend, kan men er niet aan voorbij dat verhalen over traumatisering in de jeugd in het leven van veel psychiatrische patiënten voorkomen. Van Egmont en Joncker (1988) vonden bij 46% van de vrouwen die opgenomen werden na een suïcidepoging een geschiedenis van mishandeling. Borderline persoonlijkheidsstoornissen worden al naargelang de auteurs voor 50% tot 90% aan seksueel misbruik toegeschreven. Depressie, eetstoornissen, alcoholverslaving, psychosomatische klachten, … telkens vindt men cijfers die aangeven dat minstens één derde tot de helft van de patiënten misbruik- en mishandelingservaringen heeft. Bij patiënten met een dissociatieve identiteitsstoornis wordt aangenomen dat de overgrote meerderheid een trauma in de kindertijd meemaakte, zonder dat dit een exclusief verband is. De ontwikkeling naar delinquentie is ten slotte een piste die niet uit het oog mag verloren worden. Doordat deze vaak geregistreerd wordt door justitie, raakt ze wel eens uit het blikveld van hulpverleners. Toch is het een belangrijke risicogroep. Bruinsma (1996), Malamuth (1993) en anderen komen bij hun onderzoeken naar de achtergronden van seksueel geweld door mannen tot het besluit dat ook hier traumatische ervaringen meestal een grote rol spelen. Het valt dus op dat er een breed spectrum van lange termijngevolgen bestaat. De wens die zo vaak geuit wordt dat er een soort “check-list” zou bestaan die toelaat om bij mensen vast te stellen dat zij in het verleden slachtoffer waren van misbruik, zal dus nooit een haalbare kaart zijn. Misbruik en mishandeling kunnen in de achtergrond zitten van ontzettend veel klachten en stoornissen. Belangrijk blijft voor ogen te houden hoe deze variatie vertrekt vanuit de aantasting van de wortels van de ontwikkeling. Het is een traject dat start bij de geboorte en dat indien het niet gestopt of omgebogen wordt graaft doorheen de psychologische levenslijn van het kind.
De gevolgen van kindermishandeling: een fataal verloop ? Uit wat voorafgaat lijkt het er wel op alsof de toekomst van een kind dat vanaf jonge leeftijd mishandeling meemaakt helemaal vastligt. Als we zeggen dat trauma op jonge leeftijd aanleiding geeft tot splitsing, tot gevoelens van zelfbeschuldiging en verantwoordelijkheid voor het gebeuren, tot dissociatie en verstoorde identiteitsontwikkeling, dan zal de rest van het leven onontkoombaar problematisch zijn. Zo lijkt het. En toch is dat niet het geval. Bij het schetsen van het ontwikkelingsverhaal in de puberteit, hebben we drie mogelijke evoluties
20
geschetst: een daderprofiel, een slachtofferrol, en een derde groep, de jongeren die geen langetermijn gevolgen ontwikkelen. Het is belangrijk deze groep niet te vergeten. Een betere kennis daarvan kan ons inspireren voor het werk met anderen die minder geluk hebben. Niemands leven is een autostrade die de kindertijd verbindt met de volwassen tijd. Het is niet omdat je op jonge leeftijd mishandeld bent, dat men al kan voorspellen wat voor volwassene je wordt. In de loop van de ontwikkeling zijn er dus ook kansen om de ernst van de gevolgen te milderen of zelfs stop te zetten. En hierin vindt een boek over kindermishandeling zijn echte motivatie: het geloof dat ingrijpen in de jeugdjaren helpt. De jarenlange ervaring met het opsporen van kindermishandeling en het verlenen van hulp aan kinderen en hun gezinnen, alsook het onderzoek en de kennis die daarover bestaat in de wetenschappelijke literatuur, wijzen er op dat het mogelijk is om een fatale levenscyclus te vermijden. Dit wil niet zeggen dat de gevolgen van kindermishandeling kunnen genezen worden. Dat wie het meegemaakt heeft in zijn jeugd, als volwassene daar geen enkel verdriet meer over draagt. Maar het betekent wel dat het mogelijk is om te vermijden dat jeugdtrauma’s een vernietigende invloed hebben op de mogelijkheden in het latere leven. Het onderzoek van Nel Draijer (1988) wees uit dat ruim 30% van de slachtoffers van ernstige vormen van kindermishandeling geen lange termijngevolgen had. Waarom dit voor deze mensen goed afliep is eigenlijk niet echt geweten. Er bestaan wel aanwijzingen voor, met wat het te maken kan hebben.
-
Dit zijn protectieve factoren. Zij helpen de schade te beperken: - een interventie in de jeugdjaren - terugkeren met het gezin naar een veilig samenleven - het steunen van het kind - contact houden met leeftijdsgenoten contact houden met een veilige, affectieve, zorgende volwassene
Er blijken dus heel wat invalshoeken te bestaan van waaruit steun en bescherming kan opgebouwd worden. Zo kan de persoonlijkheidsontwikkeling van kinderen nog in de gunstige zin bijgestuurd worden als er terug een stabiele gezinssituatie gerealiseerd wordt, die gekenmerkt wordt door veiligheid en door duidelijke en rechtvaardige leefregels. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn na een hulpverleningstussenkomst. Verder blijkt ook het in contact houden van kinderen-slachtoffers met leeftijdsgenoten een belangrijke hulp om de ontwikkeling zo dicht mogelijk bij de realiteit te houden. Steunend is ook het aanmoedigen van het kind, zonder te vervallen in overdreven optimisme of het steeds maar weer beklemtonen van het positieve in het kind. Het gaat hier eerder om een wat realistische houding, die zo veel mogelijk het kind op de voor- en nadelen van zijn gedrag wijst, op goede en minder goede punten. Het blijft dan aan de jongere zelf om aan te geven wat hij echt goed of echt slecht vindt. Dat helpt de jongere om minder makkelijk in de valkuil van de splitsing terecht te komen, en onbewust meegesleept te worden in zijn ordening van de wereld in ‘slecht’ te vinden wat de volwassene ‘goed’ noemt. In het lijstje staat ook dat het protectief is de kinderen in contact te brengen met veilige, zorgende mensen die een duidelijke identiteit hebben. Zo is het voorbeeld bekend van een beschermende grootouder. Een grootmoeder die tegen het kind zegt: “Ik weet dat jouw papa jou slaat, je op je kamer zet zonder reden. Ik vind dat vreselijk, maar ik kan er niets tegen doen, ik ben er zelf bang van. Ik weet hoe bang jij moet zijn, want zo bang heb ik mij ook altijd gevoeld. Maar ik maak geen ruzie met jouw papa, om
21
er voor te zorgen dat je iedere week een halve dag bij mij mag zijn. En als we hier samen zijn, dan mag alles gezegd worden. Ik vertel het aan niemand anders. Je mag droevige dingen vertellen, we gaan ook prettige dingen doen, samen spelen, samen wandelen.” Door een kind te omringen met personen met duidelijke standpunten en integere bedoelingen, verhoogt men de kans dat het kind steun zal nemen aan deze voorbeelden, en dit een gunstige invloed heeft. Er is een wetenschappelijke basis om hoopvol te zijn. Er is er geen om fatalistisch te zijn. Elk van de interventies uit het lijstje met beschermende ingrepen vertrekt vanuit een geloof in het kind. Een geloof dat gebaseerd is op een optimisme dat op realisme steunt. Het gevaar van een betere kennis van het impact van kindermishandeling op de ontwikkeling van jongeren is dat men zich overrompeld voelt door het slechte nieuws. Het is niet moeilijk om over kindermishandeling een zeer dramatisch verhaal te houden. Het zijn verhalen die bestaan, waarbij het leven als volwassene onmogelijk gemaakt werd door wat in de jeugd gebeurde. Het bestaat, maar deze dramatische ontwikkelingen doen zich niet bij iedereen voor. Het betekent tegelijkertijd dat er een belangrijk deel van de jongeren met ervaringen van kindermishandeling is die niet op deze manier evolueren. Nel Draijer’s onderzoek schatte dat dertig procent van de slachtoffers van kindermishandeling zeer ernstige tot destructieve langetermijngevolgen ontwikkelt. Dit betekent dan meestal ernstige psychiatrische stoornissen, die het dagelijkse leven verstoren en het samenleven met anderen ernstig belemmeren of onmogelijk maken. Dus moeten we hoopvol blijven. Met verantwoordelijkheid moeten we kijken naar de schade, en naar de mechanismen die we reeds herkennen kunnen bij het slachtoffer. We moeten er mee aan het werk gaan vanuit de kennis over de mogelijkheden van herstel en correctie.
Een mishandeld kind wordt een mishandelende ouder: een misleidende slogan Naast psychiatrische stoornissen op lange termijn, wordt ook gezegd dat een mishandeld kind kan ontwikkelen tot een mishandelende ouder. Is dat zo ? Dat is de vraag naar het transgenerationele karakter van kindermishandeling. Het is een moeilijke vraag. De kinderen die wij in de praktijk ontmoeten omwille van mishandeling door hun ouders, blijken vaak ouders te hebben met zelf heel ongelukkige jeugdherinneringen. Die vaststelling gaf in de zeventiger jaren aanleiding tot de misleidende slogan dat uit een mishandeld kind een mishandelende ouder opgroeit. Om te weten of dat zo is, moeten kinderen die slachtoffers zijn, opgevolgd worden tot ze zelf ouders zijn. Er bestaat niet zoveel goed onderzoek dat dit gedaan heeft. Slechts enkele onderzoeksgroepen staan minstens één generatie verder. Kauffman en Ziegler (1987) besluiten uit hun studies dat hooguit één derde van wie als kind mishandeld werd dit doorzet in zijn eigen gezin. Dat is natuurlijk niet weinig, maar het is iets heel anders dan te suggereren dat er altijd een rechtlijnig verband bestaat. Als door andere onderzoekers nagevraagd wordt bij ouders die vandaag hun kind mishandelen of zij zelf dergelijke ervaringen in hun jeugd gehad hebben, blijken alle grote studies het erover eens te zijn dat dit voor maximum vijftig procent van de ouders het geval is. Dat suggereert dat bijna de meerderheid van de ouders die hun kind mishandelen, zelf niet mishandeld werd. Uiteraard zijn dat studies waarmee men altijd voorzichtig moet omspringen. Het gaat hier in onderzoek om volwassenen die kindermishandeling in hun jeugd benoemen. En dat blijft in onderzoek een moeilijk te hanteren begrip. Volwassenen kijken in de loop van hun leven op steeds wisselende wijze terug naar de ervaringen in hun jeugd. Iemand kan dus best als dertigjarige vinden dat hij een behoorlijke jeugd gehad heeft, en tien jaar later toch duidelijke argumenten
22
aanhalen die wijzen op verwaarlozing. Ook over de kennis van het impact van affectieve verwaarlozing op de kwaliteit van de hechtingsmogelijkheden op volwassen leeftijd moeten we nog bescheiden zijn. Het zou best kunnen dat wie ‘geen gevolgen heeft van kindermishandeling’ toch beperkte en minder goed vast te stellen beperkingen heeft in het leggen van relaties met anderen. De algemene conclusie die men hieruit moet trekken is dat men zeer voorzichtig moet blijven met uitspraken over het doorgaan van geweld van de ene generatie naar de andere. Het komt in ieder geval voor en het behoort zeker tot de langetermijn risico’s, maar het is niet noodzakelijk een dominant terugkerend patroon. Het miskende kind in de volwassene Als het geweld tegen kinderen zich bij 30 tot 50% van de situaties transgenerationeel herhaalt, hoe moeten we dat dan begrijpen? Dat is weer een van die schijnbaar onbegrijpelijke aspecten van geweld in gezinnen. Vele mensen vinden het logisch dat als je zelf onrecht hebt meegemaakt, je maar al te goed weet hoe verschrikkelijk dit is, en je het dus wel zelf nooit zal doen. Zulk een visie gaat uit van een veel te eenvoudige redenering. Als je geweld pleegt, dan is dat niet omdat je gezien hebt hoe het gedaan werd. Geweldpleging ontstaat niet uit concrete voorbeelden. Het ontstaat vanuit innerlijke schade. Het wordt gevoed door het conflict tussen de volwassene en het kind in hem zelf. Wie als kind mishandeld wordt, heeft een emotioneel gedissocieerd fragment dat in de tijd stil blijft staan. Maar ook al blokkeer je emotioneel op jonge leeftijd, toch kan je die andere ontwikkeling, de lichamelijke, niet stop zetten. Bij sommigen lukt dat wel, of tijdelijk toch, en dan spreken we van psychogene groeiachterstand. Maar meestal loopt het lichaam gewoon door. Het groeit, en het wordt als vanzelf een volwassen lichaam. Ook de leeftijd loopt door. Zelfs al vind een kind het niet meer fijn om ouder te worden, toch tikt die klok als vanzelf. Die wijzigt op haar beurt de maatschappelijke realiteit. Het blijft geen kind voor de wetgever. Eens 18 jaar is het kind volwassen. Ook al is het emotioneel veel jonger. Uiteindelijk staat er dus een volwassene in de wereld die een lichaam heeft dat toelaat een partner te zoeken, kinderen te maken, dat wettelijk het statuut heeft om man, vader, vrouw, moeder te zijn. Die een beroep kan uitoefenen, en voor een inkomen kan zorgen. Maar die in zich een veel jonger, emotioneel geblokkeerd kinddeel draagt. Iedere volwassene heeft wel kinddelen in zich. Op zich is dat niet ongewoon. Iedereen heeft in zijn jeugd bepaalde dromen, verwachtingen niet kunnen realiseren en blijft die enigszins koesteren. Soms vanuit positieve wensen, maar vaak ook vanuit frustraties. Wie vader of moeder wordt, moet onderscheid leren maken tussen deze kindfragmenten in zichzelf en het echte kind dat geboren wordt. Men kan maar aandacht hebben voor zijn kinderen, als niet kost wat kost in hen de dromen moeten gerealiseerd worden die volwassenen eigenlijk voor zichzelf hadden. Ouders kunnen aan hun kind zeggen: ‘als ik zie welke mogelijkheden jij hebt, dan zou het mijn droom zijn dat je architect wordt want dat zie ik echt wel in je. Maar ik zie dat jij les wil geven. Daar wil ik je dan ook echt in steunen.’ Dat is wat zou moeten kunnen tussen ouders en kind, het verschil maken tussen eigen dromen en die van de kinderen. Dat loopt mis bij een ouder die een kind mishandelt. Die ziet het onderscheid niet tussen het miskende kind in zichzelf, en het kind dat voor hem staat. Deze ouder zegt: ‘als ik de mogelijkheden gekregen had, die jij nu van mij krijgt, dan zou ik ... . ‘ Als ik de mogelijkheden gekregen had, daar gaat het om. Het kind in deze volwassene herinnert zich maar al te goed hoe het de mogelijkheden niet kreeg. En dat het toen dacht: ‘sla me nu niet papa omdat ik niet zo goed studeer, je ziet toch dat ik ook sportief ben, geef me daar dan kansen voor!’, maar dat kon niet. Voor zijn vader telde alleen maar de studie. En toen heeft hij als kind gedacht: ’later, als ik groot zal zijn, en ik heb een kind, dan zal ik die laten sporten. Iedere zaterdag. En ik ga mee sporten.’ Maar eens vader geworden, heeft hij een
23
kind dat niet sportief aangelegd is, en dat daar dus helemaal geen zin in heeft. Dat neemt deze vader niet. Het kind in hem zegt dat er gesport zal worden nu het kan. En dat eist hij van zijn echte kind. Het wordt vernederd omdat het geen goede sportuitslagen haalt, het wordt gedwongen tot onredelijke trainingsprogramma’s, en het mag vooral nooit huilen. Het moet altijd flink zijn. De transgenerationele circel is hier in werking gesteld. Verbittering sluit de cirkel Als een kind de dromen van de vader of moeder moet realiseren die pijnlijk geblokkeerd werden in hun jeugd, dan ontstaat er een voedingsbodem voor verbittering. De verbittering geen kans op een eigen ontwikkeling te krijgen voedt het splitsingsmechanisme. Het mishandelde kind voelt zich tegenover een al-slechte wereld. En het zal straks als het een volwassene is bewijzen wat een super, al-goed kind het wel is en die al-slechte omgeving eens de les leren. Maar om dat bewijs te leveren …zal er een kind nodig zijn. Dat betaalt de prijs voor wat fout ging in het jeugdverhaal van de ouder. Hier staan we terug aan het begin. De cirkel is rond.
Een geloof in hulpverlening Het verhaal over het impact van kindermishandeling toont aan dat er geen discussie kan zijn over de ernst van de schade die veroorzaakt kan worden. We hebben op protectieve factoren gewezen, en op onderzoek dat hoopvol stemt indien tijdig een stop gezet wordt aan het geweld. Hetzij omdat de ouders zelf tot inzicht komen en zich laten helpen, hetzij omdat anderen de signalen van het kind hebben willen zien en door tussenkomst het geweld doen ophouden. Maar kennis alleen volstaat niet. De geschiedenis van de aanpak van kindermishandeling illustreert dat de samenleving nog steeds niet goed weet wat aan te vangen met dat probleem, en steeds heen en weer pendelt tussen twee uitersten. Perioden waar men de ogen opent en de feiten wil aanpakken wisselen af met perioden waarin men zwijgt, toedekt of goedkeurt, zelfs al kent men ‘de theorie van het geweld’. Er is dus meer nodig. Er moeten ogen zijn die willen zien. Er moeten handvatten zijn die onze inzet steunen. De theorie leven geven in de praktijk is wat we in de volgende hoofdstukken doen.
Literatuur Badinter, E., (1993). XY. Over de mannelijke identiteit. Amsterdam: Contact. Blum, H., (1987). The role of identification in the resolution of trauma. Psychoanalytic Quarterly, 56, pp 609-627. Boon, S., Draijer, N., (1995). Screening en diagnostiek van dissociatieve stoornissen. Lisse: Swets & Zeitlinger. Bruinsma, F., (1996). De jeugdige zedendeliquent. Utecht: SWP. Draiijer, N., (1988). Seksueel misbruik van meisjes door verwanten. ’s Gravenhage: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Draijer, N., (1990). Seksuele traumatisering in de jeugd. SUA Amsterdam.
24
Egmont, M., Joncker, D., (1988). Seksueel misbruik en lichamelijke mishandeling: risicofactoren voor (recidiverend) suïcidaal gedrag bij vrouwen. Tijdschrift voor Psychiatrie, 30, 1, pp 21-38. Hart, O. van der, (1995). Trauma, Dissociatie en Hypnose. Lisse: Swets & Zeitlinger. Herman, J., (1990). Trauma en herstel. Amsterdam: wereldbibliotheek. Herzberger, S.D., (1983). Social cognition and the transmission of abuse. In: D.Finkelhor (ed.),The dark side of families. Sage Publications, 1983. Janet, P., (1925). Psychological healing. A historical and clinical study. (New York: The Maximillian Company). Heruitgave New York: Arno Press, 1976. Kaufman, J., Zigler, E., (1987). Do abused children become abusive parents ? American Journal of Orthopsychiatry, 57, pp 186-192. Malamuth, N., Heavy, C., Linz, D., (1993). Predicting men’s antisocial behavior against women. In G.C.Hall, R. Hirschman, J.R. Graham & M.S.Zaragoza (Eds.), Sexual aggression: issues in etiology, assesssment and treatment, pp 63-97. Taylor & Francis. Nijenhuis, E., (1994). Dissociatieve stoornissen en psychotrauma. Praktijkreeks Gedragstherapie, deel 3. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Putnam, F.W., (1989). Diagnosis and treatment of multiple personality disorder. New York: Guilford Press. Quinton, D., Rutter, M., (1984). Parents with children in care. Journal of Child Psychology and Psychiatry, pp 211-219. Terr, L.,(1991). Childhood traumas: an outline and overview. American Journal of Psychiatry, 148, pp 10-20. Terr, L., (1994). Schokkende herinneringen. Amsterdam: L.J.Veen. Vanderlinden, J., Dyck,R., Vandereycken, W., Vertommen, H., (1993). Dissociatieve ervaringen bij Vlamingen en Nederlanders. Dth, 13, 4, pp 57-77. Zimrin, H., (1986). A profile of survival. Child Abuse and Neglect, 10, pp 339-349.