De Hollywood studio’s en de rode heksenjacht
Een studie naar het gedrag van de studiobazen ten tijde van de communistenvervolgingen in de Verenigde Staten M.W. van Kranenburg (9923209) Begeleider: prof. dr. Bert Hogenkamp mei 2005 Theater-, Film- en Televisiewetenschap Universiteit Utrecht
De Hollywood studio’s en de rode heksenjacht
De Hollywood studio’s en de rode heksenjacht Een studie naar het gedrag van de studiobazen ten tijde van de communistenvervolgingen in de Verenigde Staten
Marieke van Kranenburg
Voorwoord Er wordt wel gezegd dat de scriptie het corpus is van al wat de student in de voorgaande jaren aan de universiteit geleerd heeft. Het is dan ook, meestal, het laatste wat de student aan de universiteit aflevert aan werk. Velen zitten dan ook vaak verlegen om een onderwerp voor dit laatste grote werkstuk dat men moet inleveren. Ik mag dan ook van geluk spreken dat ik niet veel tijd kwijt was aan het bedenken van een onderwerp voor mijn scriptie, daar ik al in mijn eerste jaar van de studie Theater-, Film- en Televisiewetenschap wist wat dit zou worden. Het onderwerp voor mijn scriptie zou de communistenvervolging in Hollywood in de jaren veertig en vijftig zijn. In mijn laatste jaar op het VWO had ik namelijk een boekverslag moeten maken over Heinar Kipphardt’s In
der
Sache
J.
Robert
Oppenheimer.
Sindsdien
ben
ik
geïnteresseerd
in
de
communistenvervolgingen in de VS. Het was dan ook logisch om met dit onderwerp verder te gaan, maar het dan wel over de filmindustrie in deze periode te hebben. In de jaren voor dat ik deze scriptie schreef heb ik dan ook al af en toe min of meer vooronderzoek gedaan voor dit onderwerp. In mijn eerste jaar heb ik bijvoorbeeld een werkstuk voor de cursus Vaardighedendossier over dit onderwerp gemaakt, en in mijn derde jaar heb ik een onderzoeksvoorstel hierover geschreven voor de cursus Media, Cultuur en Maatschappij. Voor paragraaf 3.3.1 heb ik dan ook gedeeltelijk gebruik gemaakt van een werkstuk, dat ik voor de cursus Vaardighedendossier geschreven heb, genaamd De committee for the first amendment en de heksenjacht in Hollywood. Wat mijn onderwerp zou worden voor deze scriptie wist ik dus al, wat ik ook al wist was dat het een historisch onderzoek zou worden. Het enige waar ik nog moeite mee had was om de insteek van mijn onderzoek te vinden. Welke kant van het verhaal zou ik belichten? De kant van de slachtoffers, de kant van de Amerikaanse overheid, en dus het House Committee on UnAmerican Activities, of de kant van de studio’s? Hier moest ik even over nadenken. Over de slachtoffers van de communistenvervolging was al veel geschreven, dus daar was niet meer zo veel over te ontdekken. De kant van de Amerikaanse overheid trok me, om eerlijk te zijn, niet zoveel aan. Ik zou dus de kant van de studio’s tijdens de communistenvervolging in Hollywood belichten in mijn scriptie. Vreemd genoeg is hier, in verhouding met de slachtoffers en de overheid, weinig over geschreven. De studio’s en hun houding tijdens deze periode zijn wel -3-
beschreven, maar dit blijft qua volume achter bij de geschriften over de slachtoffers en de Amerikaanse overheid. Wanneer er over de studio’s geschreven wordt, dan is het vaak ook nog alleen maar een bijzaak om het verhaal van de slachtoffers te illustreren. Ik wil daarom met deze scriptie de houding van de studio’s ten tijde van de communistenvervolging wat meer naar de voorgrond te brengen, en ik hoop dat ik daarin geslaagd ben. Ik wil, ten slotte, graag de medewerkers van de Letterenbibliotheek van de Universiteit Utrecht, de medewerkers van de bibliotheken van de Universiteit van Amsterdam en de medewerkers van het Informatiecentrum van het Filmmuseum bedanken voor hun hulp bij het zoeken van materiaal voor mijn scriptie en het beantwoorden van mijn vragen. Verder was de begeleiding die ik kreeg van prof. dr. Bert Hogenkamp uitstekend, en ik wil hem dan ook graag bedanken voor de tijd en moeite die hij in mijn scriptie gestoken heeft. Bovendien wil ik hem bedanken voor zijn geduld, daar ik de laatste maanden meer met mijn tweede studie Keltische Talen en Cultuur bezig was dan met mijn scriptie.
-4-
Inhoud -3-
VOORWOORD VERKLARING VAN AFKORTINGEN
- 10 -
INLEIDING
- 12 -
HOOFDSTUK I: DE VERENIGDE STATEN EN HET COMMUNISME IN DE JAREN VEERTIG EN VIJFTIG 1.1 INLEIDING
- 15 -
1.2 DE VERENIGDE STATEN EN HET COMMUNISME
- 15 -
1.2.1 HET VOLKSFRONT
- 17 -
1.3 DE KOUDE OORLOG
- 20 -
1.4 SENATOR JOSEPH R. MCCARTHY
- 22 -
1.4.1 MCCARTHYISME
- 24 -
1.5 HET HOUSE COMMITTEE ON UN-AMERICAN ACTIVITIES
- 25 -
1.6 CONCLUSIE
- 27 -
HOOFDSTUK II: HET STUDIOSYSTEEM 2.1 INLEIDING
- 28 -
2.2 1930-1948
- 28 -
2.2.1 DE STUDIO’S
- 28 -
2.2.2 DE BIG FIVE
- 30 -
2.2.3 DE LITTLE THREE
- 33 -
2.2.4 DE CRISISJAREN
- 35 -
2.2.5 CODE OF FAIR COMPETITION EN DE VAKBONDEN
- 36 -
2.2.6 DE TWEEDE WERELDOORLOG
- 36 -5-
2.2.7 STAKINGEN
- 38 -
2.3 1948-HEDEN
- 39 -
2.3.1 HET PARAMOUNT DECREE
- 39 -
2.3.2 TELEVISIE
- 40 -
2.3.3 SUBURBANISATIE
- 42 -
2.3.4 CONGLOMERATEN
- 43 -
2.4 CONCLUSIE
- 44 -
HOOFDSTUK III: HET HOUSE COMMITTEE ON UN-AMERICAN ACTIVITIES IN HOLLYWOOD 3.1 INLEIDING
- 46 -
3.2 1947
- 46 -
3.2.1 HET HUAC IN HOLLYWOOD
- 47 -
3.2.2 DE UNFRIENDLY NINETEEN
- 48 -
3.2.3 WASHINGTON, D.C.
- 50 -
3.2.4 EEN GEVAL APART: BERTOLT BRECHT
- 53 -
3.3 HOLLYWOOD VS. HUAC
- 54 -
3.3.1 HET COMMITTEE FOR THE FIRST AMMENDMENT
- 54 -
3.3.2 OVERIGE GROEPERINGEN EN ACTIES
- 58 -
3.4 HET SCREEN WRITERS GUILD
- 60 -
3.5 1947-1950
- 63 -
3.5.1 DE VERVOLGINGEN
- 64 -
3.6 1951-1953
- 67 -
3.6.1 DE VAKBONDEN
- 70 -
3.7 CONCLUSIE
- 72 -
-6-
HOOFDSTUK IV: WARNER EN MAYER: TWEE STUDIOBAZEN EN HET HUAC 4.1 INLEIDING
- 74 -
4.2 JACK L. WARNER
- 74 -
4.3 LOUIS B. MAYER
- 82 -
4.4 CONCLUSIE
- 85 -
HOOFDSTUK V: DE FILMSTUDIO’S EN HET HUAC 5.1 INLEIDING
- 87 -
5.2 DE MOTION PICTURE ASSOCIATION
- 87 -
5.2.1 DE MPA EN HET HUAC
- 88 -
5.2.2 WASHINGTON, D.C.
- 90 -
5.3 DE WALDORF STATEMENT
- 92 -
5.3.1 COMMENTAAR OP DE WALDORF STATEMENT
- 97 -
5.4 CONCLUSIE
- 101 -
HOOFDSTUK VI: DE FILMSTUDIO’S EN DE ZWARTE LIJST IN DE PRAKTIJK 6.1 INLEIDING
- 102 -
6.2 DE ZWARTE LIJST EN DE VAKBONDEN
- 102 -
6.3.DE LEGALITEIT VAN DE ZWARTE LIJST
- 104 -
6.3.1 DE HOLLYWOOD TEN VS. DE STUDIO’S
- 106 -
6.3.2 ANDERE RECHTSZAKEN
- 109 -
6.3.3 WAAROM RECHTSZAKEN?
- 109 -
6.4 ‘SPIJT BETUIGEN’
- 110 -
6.5 CONCLUSIE
- 110 -
-7-
HOOFDSTUK VII: HET EINDE VAN DE ZWARTE LIJST? 7.1 INLEIDING
- 112 -
7.2 HET EINDE VAN DE ZWARTE LIJST?
- 112 -
7.3 LEEFT DE ZWARTE LIJST NOG VANDAAG DE DAG?
- 114 -
7.4 DE MOGELIJKHEID VAN EEN ZWARTE LIJST VANDAAG DE DAG
- 115 -
7.4 CONCLUSIE
- 118 -
CONCLUSIE
- 119 -
BIJLAGE I: LEDEN VAN HET HOUSE UN-AMERICAN ACTIVITIES COMMITTEE
- 123 -
BIJLAGE II: BIOSCOPEN IN DE VERENIGDE STATEN IN HANDEN VAN DE BIG FIVE
- 125 -
BIJLAGE III: BIOSCOOPBEZOEK
- 126 -
BIJLAGE IV: HUAC GETUIGEN
- 127 -
BIJLAGE V: DE AMENDEMENTEN
- 129 -
BIJLAGE VI: ANTI-SEMITISCHE MOTIEVEN VAN HET HUAC
- 130 -
BIJLAGE VII: ENKELE PETITIES VAN HET COMMITTEE FOR THE FIRST AMENDMENT - 131 BIJLAGE VIII: ENKELE RADIOTOESPRAKEN VAN HOLLYWOOD FIGHTS BACK
- 133 -
BIJLAGE IX: DE VERKLARING VAN HET SCREEN DIRECTORS GUILD
- 134 -
BIJLAGE X: DE VERKLARING VAN DE AUTHORS’ LEAGUE OF AMERICA
- 135 -
BIJLAGE XI: GEORGE E. SOKOLSKY’S COLUMN OVER CONGRESSIONELE COMITÉS
- 136 -
-8-
BIJLAGE XII: LEDEN VAN DE MOTION PICTURE ASSOCIATION OF AMERICA
- 137 -
BIJLAGE XIII: DORE SCHARY WORDT ERVAN BESCHULDIGD COMMUNIST TE ZIJN
- 138 -
BIJLAGE XIV: DE “MORALS” CLAUSULES EN DE ONTSLAGBRIEF
- 139 -
BIJLAGE XV: DE WALDORF STATEMENT
- 140 -
BIJLAGE XVI: BERICHT VAN DE PRODUCENTEN AAN DE GILDEN
- 141 -
BIJLAGE XVII: WILSON VS. LOEW’S, INC.
- 142 -
BIJLAGE XVIII: HET TWAALFSTAPPENPLAN VAN AWARE INC.
- 143 -
BIJLAGE XIX: PETITIE TEGEN EEN OORLOG IN IRAK
- 144 -
BIBLIOGRAFISCH ESSAY
- 146 -
LITERATUURLIJST
- 152 -
-9-
Verklaring van afkortingen CACP
Citizens Against Celebrity Pundits
CFA
Committee for the First Ammendment
COT
Committee of One Thousand
CPUSA
Communist Party of the United States of America
CSU
Conference of Studio Unions
FFFC
Freedom From Fear Committee
Fox
Twentieth Century-Fox
HUAC
House Committee on Un-American Activities
IA(TSE)
International Alliance of Theatrical and Stage Employees
MGM
Metro-Goldwyn-Mayer
MPAPAI Motion Picture Alliance for the Preservation of American Ideals MPA(A)
Motion Picture Association (of America)
MPIC
Motion Picture Industry Council
NRA
National Recovery Administration
RKO
Radio-Keith-Orpheum
SAG
Screen Actors Guild
SDG
Screen Directors Guild
SWG
Screen Writers Guild
UA
United Artists
WB
Warner Bros.
- 10 -
Thomas Jefferson in een brief aan James Mason (15 maart 1789): “The executive power in our government is not the only, perhaps not even the principal object of my solicitude. The tyranny of the legislature is really the danger most to be feared, and will continue to be so for many years to come. The tyranny of the executive power will come in its turn, but at a more distant period.”1
1
Gordon Kahn, Hollywood on trial. The story of the 10 who were indicted, (New York: Boni & Gaer, 1948). 206.
Inleiding Na de Tweede Wereldoorlog dacht men in Hollywood dat men gouden tijden tegemoet ging, maar dit viel tegen. De industrie kreeg te maken met vele stakende werknemers, de antitrustwetgeving, dalende cijfers van bioscoopbezoek, de komst van de televisie en de inmenging van de overheid wat betreft de loyaliteit van de werknemers. In de jaren veertig en vijftig laaide de Koude Oorlog op en werden communisten, socialisten en andere mensen met ‘on-Amerikaanse’ denkbeelden met een scheef oog aangekeken. Ze zouden spionnen zijn en ze zaten in heel de Verenigde Staten, zelfs in Hollywood. De denkbeelden van de Amerikaanse burgers zouden vervuild worden met communistische denkbeelden, door middel van de films uit Hollywood. In 1947 startte de Amerikaanse regering dan ook een onderzoek hiernaar. De mening van velen in de Amerikaanse regering was dat deze spionnen opgepakt moesten worden. De Unfriendly Nineteen werden ook tot deze spionnen gerekend. De Unfriendly Nineteen bestonden uit de regisseurs Edward Dmytryk, Lewis Milestone en Irvin Pichel; uit de scenaristenregisseurs Herbert Biberman en Robert Rossen; uit de scenarioschrijvers Dalton Trumbo, Ring Lardner Jr., Alvah Bessie, Samuel Ornitz, Howard Koch, Lester Cole, Gordon Kahn, Albert Maltz, Richard Collins, Waldo Salt en John Howard Lawson; uit de producent Adrian Scott; uit de acteur Larry Parks; en ten slotte uit de toneelschrijver Bertolt Brecht. Ze werden er van beschuldigd communist te zijn. De leden van de Unfriendly Nineteen waren namelijk lid van de Communistische Partij, de Communist Party of the United States of America (CPUSA), waren dit geweest, of werden hiervan verdacht. Ze werden non-coöperatief (unfriendly) genoemd, omdat ze niet meewerkten aan het onderzoek van het House Committee on Un-American Activities (HUAC). De Nineteen beriepen zich op het Eerste Amendement van de Amerikaanse grondwet, dat onder andere over de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van de pers gaat. Een gedeelte van de Unfriendly Nineteen werd ook bekend als de Hollywood Ten. Dit waren de tien ‘spionnen’ die daadwerkelijk opgeroepen werden om te getuigen voor het HUAC. De overige negen werden tijdens de eerste ronde verhoren niet gehoord. De filmwereld kwam wat de loyaliteit van hun werknemers betrof op 25 november 1947 met een verklaring naar buiten, ook wel bekend als de Waldorf Statement. Hierin stond dat de - 12 -
leden van de Association of Motion Picture Producers in het vervolg geen communisten, of vermeende communisten, zoals de Hollywood Ten, meer in dienst zouden nemen. In deze scriptie zal ik onderzoeken hoe er door de Hollywood studio’s op de communistenvervolging werd gereageerd. Dit, omdat ik vind dat er wel veel over de communistenvervolging in Hollywood geschreven is, maar dat dit vooral over de slachtoffers en de rol van de politiek gaat, en dat er in verhouding weinig over de houding van de Hollywood studio’s in die tijd geschreven is en dat dit beter onderzocht moet worden. Met de Hollywood studio’s bedoel ik, voor deze scriptie, de acht grootste filmstudio’s in de jaren veertig en vijftig: Warner Bros. (WB), Metro-Goldwyn-Mayer (MGM), Paramount Pictures, Radio-Keith-Orpheum (RKO), Twentieth Century-Fox (Fox), Universal, Columbia en United Artists (UA). Dat dit onderwerp vandaag de dag nog steeds actueel is, is te zien aan het feit dat de afgelopen jaren het onderwerp van een zogenaamde zwarte lijst (blacklist) in Hollywood veelvuldig in het nieuws is geweest. Blacklisting staat voor “the practice of refusing to hire or terminating from employment an individual whose opinions or associations are deemed politically inconvenient or commercially troublesome.”2 De films waar scenarioschrijvers die op de zwarte lijst stonden anoniem aan gewerkt hadden, kregen de afgelopen jaren een andere aftiteling, zodat hun namen voortaan wel vermeld werden. Elia Kazan kreeg in 1999 een Honorary Award bij de Oscaruitreiking, wat nog steeds controversieel was, daar hij de namen van verschillende collega’s had doorgespeeld aan het HUAC. Velen hadden hem dit nog steeds niet vergeven. Tevens was er de afgelopen tijd sprake van de komst van een mogelijke nieuwe zwarte lijst. Dit naar aanleiding van de oorlog in Irak en de vele liberale Hollywoodsterren die er tegen waren, tot groot ongenoegen van de Amerikaanse overheid en de Republikeinen in de VS. De eerste twee hoofdstukken van deze scriptie schetsen de situatie op het moment van de communistenvervolgingen. Het eerste hoofdstuk gaat in op de politieke situatie in de VS. En het tweede hoofdstuk gaat over het studiosysteem. Vanaf het derde hoofdstuk kom ik meer ter zake wat de communistenvervolging in Hollywood betreft. In hoofdstuk drie beschrijf ik de komst van het House Committee on Un-American Activities in Hollywood en de gevolgen hiervan. Hoofdstuk vier gaat nader in op de getuigenverklaringen van de studiobazen L.B. Mayer en Jack Warner. In hoofdstuk vijf ga ik dieper in op de rol van de studiobazen in deze periode. Hoofdstuk
2
Thomas Doherty, Cold War, cool medium: Television, McCarthyism, and American culture, (New York: Columbia University Press, 2003). 19.
- 13 -
zes gaat over de gevolgen van de maatregelen die de studio’s namen, zoals de zwarte lijst. En hoofdstuk zeven gaat, ten slotte, in op het eind van deze maatregelen.
- 14 -
Hoofdstuk I: De Verenigde Staten en het communisme in de jaren veertig en vijftig
1.1 Inleiding In dit eerste hoofdstuk zal ik de politieke situatie schetsen in de Verenigde Staten in de jaren veertig en vijftig. Ik zal vooral ingaan op de rol van het communisme in deze periode. Ik zal mij echter niet geheel aan het stramien van de jaren veertig en vijftig houden, maar ook kort ingaan op de perioden ervoor en erna.
1.2 De Verenigde Staten en het communisme Dankzij de Tweede Wereldoorlog kwamen de Verenigde Staten de depressie van de jaren dertig te boven en ontwikkelde het land zich tot een wereldmacht. De Britse historicus Robert Payne merkt dan ook op dat eind jaren veertig “half of the wealth of the world, more than half of the productivity, nearly two-thirds of the world’s machines are concentrated in American hands; the rest of the world lies in the shadow of American industry.”3 De VS konden zich tot een wereldmacht ontwikkelen doordat dit praktisch het enige land was, dat betrokken bij de oorlog was geweest, dat relatief ongeschonden de Tweede Wereldoorlog uitkwam. Er waren geen grote aanvallen geweest op het land zelf en er waren dan ook weinig tot geen burgerslachtoffers. Direct na de Tweede Wereldoorlog werd de Sovjetunie samen met de Oostbloklanden, achter het IJzeren Gordijn, zoals Winston Churchil het in 1946 noemde, opnieuw tot Staatsvijand nummer één verheven, ondanks de samenwerking tijdens de oorlog. In 1947 zei president Truman dan ook “There isn’t any difference in totalitarian states. I don’t care what you call them, Nazi, Communist, or Fascist.”4 De historici Les K. Adler en Thomas G. Patterson schrijven dan ook dat de personificatie van Hitler als de vijand, samengegaan was met die van Stalin. Dit noemen zij “Red Fascism.” Dit is de veronderstelling “that Russia and Stalin in the cold war 3
Thomas Schatz, Boom and Bust: The American Cinema in the 1940s, vol. 6 (New York, enz.: Charles Scribner's Sons, 1997). 286. 4 William M. Tuttle, Jr., "America's children in an era of war, hot and cold. The holocaust, the bomb, and child rearing in the 1940s," Rethinking Cold War culture, Reds. Peter J. Kuznick en James Gilbert (Washington, enz.: Smithsonian Institution Press, 2001). 15.
- 15 -
would always act in a manner similar to Germany and Hitler”5 gedurende de Tweede Wereldoorlog. Door sommige historici en journalisten wordt president Roosevelt en zijn New Deal politiek gezien als de reden waarom het communisme in de VS voet aan de grond kreeg. De journalist John T. Flynn geeft, bijvoorbeeld, drie redenen op waarmee de politiek van Roosevelt heeft bijgedragen aan de infiltratie van de Amerikaanse overheid door de communisten: “1. Zijn New Deal-experimenten brachten linkse elementen naar de regeringsbureau’s, vooral staatsplan-economen, die meer of minder Marxistisch beïnvloed waren. 2. Zijn verkiezingstactiek deed hem voortdurend steun zoeken bij links gerichte groeperingen. 3. Het bondgenootschap met de Sowjet-Unie en zijn streven door een tegemoetkomende houding Stalin’s vertrouwen te winnen leverden Amerika over aan communistische propaganda en brachten grote delen van Europa en Azië in de macht van Sowjet-Rusland.”6 Volgens de historicus Earl Latham zijn er twee oorzaken te vinden voor de nationale onrust in de VS over het communisme in de jaren veertig en vijftig, namelijk de uitbreiding van het overheidspersoneel door de New Deal politiek en de verandering in de houding van de Communistische beweging in de wereld. De communisten veranderden hun vijandige houding tegen liberaal democratische overheden in een schijnbare samenwerking met iedereen die zich bezig hield met sociale verbeteringen. Dit resulteerde in het Popular Front. Het lidmaatschap van de Communist Party of the United States of America (CPUSA) steeg gestaag. Met de uitbreiding van het overheidspersoneel in de VS, kwamen er dus ook vanzelfsprekend enkele leden van de CPUSA te werken.7 De populariteit van de CPUSA verdween echter weer vrijwel geheel met het Nazi-Soviet Pact in 1939. Al in 1938 werd de Hatch Act aangenomen waarin gesteld werd dat een persoon met een lidmaatschap van de CPUSA niet in overheidsdienst mocht werken. In datzelfde jaar werd het House Committee on Un-American Activities (HUAC) opgericht, en in 1940 werd de Smith Act aangenomen waarin het een staatsvergrijp werd om een gewelddadige val van de
5
Ibid. John T. Flynn, Twintig jaar verraad: Communistische infiltratie in Amerika. Een samenvatting van de onthullende boeken van de Amerikaanse journalist John T. Flynn, trans. n.b. (Haarlem: N.V. Uitgeverij Keizerskroon, n.b.). 7-8. 7 Earl Latham, red., The meaning of McCarthyism (Lexington, Massachusetts: D.C. Heath and Company, 1965). v. 6
- 16 -
regering te prediken. Tevens werd in 1941 begonnen met een onderzoek naar de loyaliteit van overheidspersoneel en in 1947 werd het eerste algemene loyaliteitsprogramma voor overheidspersoneel van kracht door een decreet van de president, ook al had het Congres het initiatief genomen.8 De CPUSA is echter nooit illegaal verklaard. Ellen Schrecker is van mening dat dit niet alleen door de oppositie van links en burgerrechtenactivisten kwam. Het verbieden van de partij stond niet alleen in tegenstelling tot de Amerikaanse droom, maar was waarschijnlijk ook onconstitutioneel. Bovendien waren ze in de Amerikaanse regering bang dat het verbieden van de partij tot ongewenste resultaten zouden leiden, zoals een verleidelijk aura van martelaarschap. Ook de FBI was tegen het verbieden van de CPUSA, omdat ze het makkelijker vonden om een legale partij te controleren dan een ondergrondse partij.9
1.2.1 Het Volksfront Door de opkomst van Hitler en het feit dat de Depressie in de VS geen revolutie had gebracht, begonnen de communisten anders te denken. Tijdens het Zevende Komintern Congres in augustus 1935, ontstond de politieke lijn van het Volksfront. Dit is de benaming voor een samengaan van linkse politieke partijen of groepen ter bereiking van een bepaald doel.10 Het Volksfront werd in de VS Popular Front genoemd. Ellen Schrecker schrijft dan ook over dit Popular Front: “The protection of the Soviet Union was still the dominant concern; now, however, it was to be accomplished through an antifascist coalition, first with other socialist and left-wing organizations, and then, as the Popular Front expanded, with bourgeois democrats as well.”11 De communisten zochten met het Popular Front voor het eerst samenwerking met andere, minder radicale, linkse groeperingen. Ze veranderden hun vijandige houding tegen liberaal democratische overheden in een schijnbare samenwerking met iedereen die zich bezig hield met 8
Ibid. Ellen Schrecker, The age of McCarthyism: A brief history with documents, (Boston, MA: Bedford Books of St. Martin's Press, 1994). 43. 10 Encarta encyclopedie. Basiseditie. Winkler Prins, DVD-ROM, Microsoft Corporation/Het Spectrum, Laatst bekeken: 11-07-2004. 11 Ellen Schrecker, Many are the crimes: McCarthyism in America, (Boston: Little, Brown and Company, 1998). 14. 9
- 17 -
sociale verbeteringen. Deze omwenteling was meteen te merken wat het ledenaantal betreft. De CPUSA steeg in populariteit. Het ledenaantal steeg van veertigduizend in 1936 tot 82.000 in 1938.12 Het ledenaantal van de CPUSA steeg, en niet die van het Popular Front, omdat het Popular Front geen formele organisatie was. Het was een term die duidde op een coalitie van organisaties die, volgens Larry Ceplair en Steven Englund, vier doelen had: “[1. T]o press the Roosevelt administration in the direction of a world antifascist alliance, [2.] to aid the defenders of democracy and the victims of fascist aggression, [3.] to counter the widely perceived threat of domestic fascism, [4.] and to defeat the efforts of conservative big business to thwart the trade union movement and block the passage of social reform measures.”13 Tientallen groepen en organisaties verbonden zich met het Popular Front. Een aantal belangrijke organisaties in het Popular Front waren: de League Against War and Fascism, het American Youth Congress, het Joint Anti-Fascist Refugee Committee, de League of American Writers, de Labor’s Non-Partisan League, de Workers’ Alliance, het Writers’ and Artists’ Committee for Medical Aid to Spain, het Abraham Lincoln Battalion, en het National Lawyers Guild. Drie van de belangrijkste organisaties van het Popular Front kwamen uit de filmindustrie: de Hollywood Anti-Nazi League, het Motion Picture Artists’ Committee en het Motion Picture Democratic Committee. Deze drie organisaties waren belangrijk vanwege hun grootte, het aantal activiteiten dat uitgevoerd werd en vanwege de bedragen die opgehaald werden.14 Vooral veel Joden werden, of waren, lid van organisaties die zich met het Popular Front verbonden, of ze werden lid van de CPUSA. Ze werden vaak lid omdat zij vonden dat de CP de enige partij was die zich intensief bezig hield met de toestanden in Europa. Zo zei de Joodse scenarist Guy Endore, in 1964, over zijn lidmaatschap van de CPUSA:
12
Ibid. 15. Larry Ceplair en Steven Englund, The inquisition in Hollywood: Politics in the film community, 1930-1960, 3rde ed. (Berkeley, enz.: University of California Press, 1983). 99-100. 14 Ibid. 100. 13
- 18 -
“I wasn’t really a Communist. I didn’t agree with [all of the party’s doctrines]. [What] united me with it was simply the fact that they represented the most extreme protest against what I saw going on in the world … I was a Communist only in the sense that I felt it would stop war and it would stop racist feelings, that it would help Jews, Negroes and so on. I wasn’t a Communist in wanting the Communist Party to run the world or in wanting the ideas of Karl Marx to govern everything.”15 In 1939 verloor de CPUSA veel leden door het pact dat Stalin op 23 augustus met Hitler sloot, wat bekend werd als het Nazi-Sovjet Pact. De partij verloor bovendien de steun van de liberalen. Deze steun kreeg de partij pas weer in 1941, door Hitler’s aanval op de Sovjetunie, maar de liberalen waren het pact niet vergeten. Tijdens en na de oorlog bleef het Popular Front in de VS bestaan, maar in afgeslankte vorm. Direct na de oorlog steeg het aantal leden van de CPUSA in de VS van vijftigduizend leden in 1946 tot vijfenzeventigduizend leden in 1947. Het leek de goede kant op te gaan voor de CPUSA, maar in 1958 was het aantal leden alweer gedaald tot drieduizend.16 De dramatische val van het ledenaantal had verschillende redenen, zowel interne als externe. De partij werd impopulair door het steunen van de presidentiële campagne van voormalig vice-president Henry Wallace in 1948. Door voor een derde kandidaat te kiezen verloor de partij steun van andere linkse en liberale groeperingen in de VS. In de jaren veertig en vijftig werd de partij en haar leden vervolgd door anticommunisten, zoals de senator Joseph R. McCarthy. Door deze vervolgingen werd de CPUSA steeds extremer. De beveiliging werd een obsessie voor de partij nadat duidelijk was geworden dat er FBI informanten geïnfiltreerd waren. Chanteerbare leden, zoals homoseksuelen, werden uit de partij gezet. Evenals leden die een psychotherapeut bezochten konden vertrekken, want wat vertelden deze leden hun therapeuten eigenlijk wel niet? De laatste druppel kwam van het Kremlin. In 1956 onthulde Sovjetleider Nikita Chroesjtsjov, op het Twintigste Partij Congres van de Sovjetunie, de misdaden die Stalin gepleegd had. De communisten in de VS waren geschokt dat ze het monsterlijke regime van Stalin gesteund hadden en velen verlieten de partij, zodat er nog maar een handvol leden over was eind jaren ’50.17
15
Jon Lewis, "'We do not ask you to condone this': How the blacklist saved Hollywood", Cinema Journal 39.2 (2000). n: 16. 16 Schrecker, Many are the Crimes. 15-17 en 19-20. 17 Ibid. 19-20.
- 19 -
1.3 De Koude Oorlog Over het precieze begin van de Koude Oorlog zijn de meningen van de historici verdeeld. Sommige historici zijn van mening dat de Koude Oorlog in 1947 begon met de afkondiging van het ‘containment doctrine’ door president Truman, ook wel bekend als de Truman Doctrine. Andere historici zijn van mening dat de Koude Oorlog in 1948, met de communistische overname in Tsjecho-Slowakije begon. Of begon de Koude Oorlog al tijdens of voor de Tweede Wereldoorlog, zoals weer andere historici van mening zijn? Voor deze scriptie zal ik de begindatum van 6 augustus 1945 gebruiken. Dit was de dag dat de VS de eerste atoombom op Japan liet vallen en zo de nucleaire dreiging introduceerde.18 De Koude Oorlog bracht, volgens Peter Kuznick en James Gilbert, vier nieuwe elementen in de Amerikaanse cultuur en politiek. Deze elementen zijn: “[1] threat of nuclear annihilation, [2] replacement of direct military confrontation with surrogate and covert warfare, [3] opposition to an enemy officially espousing socialism and supporting Third World revolution, and [4] the rise of the military-industrial complex.”19 Deze vier elementen hebben veel met elkaar gemeen, maar ze zijn volgens hen niet identiek. De nucleaire wapens brachten een nieuwe dreiging met zich mee. Er werd dan ook gemengd op gereageerd. Harry Truman kon dan wel zeggen “This is the greatest thing in history,”20 veel Amerikanen waren het er niet mee eens. De populaire radio nieuwscommentator H. V. Kaltenborn reageerde op de atoombom met “For all we know we have created a Frankenstein! We must assume that with the passage of only a little time, an improved form of the new weapon we use today can be turned against us.”21 Met de overgave van de Japanners, merkte de journalist Edward R. Murrow bovendien op dat “seldom, if ever, has a war ended leaving the victors with such a sense of uncertainty and fear, with such a realization that the future is obscure and that survival is not assured.”22
18
Tuttle, "America's Children." 14. Peter J. Kuznick en James Gilbert, "U.S. culture and the Cold War," Ibid. 2. 20 Ibid. 21 Ibid. 22 Ibid. 19
- 20 -
De angst voor de nucleaire dreiging kwam met vlagen tijdens de Koude Oorlog, maar zat altijd in het achterhoofd van de bevolking. Deze angst was sterk aanwezig tijdens de eerste jaren na de oorlog, met de campagne voor internationale controle op nucleaire wapens. De angst werd gevoed met de eerst atoombomtest van de Sovjetunie in augustus 1949. De testen met de waterstofbommen van de VS en de Sovjetunie in 1952 en 1953. De bezorgdheid over nucleaire straling en radioactieve neerslag in de jaren vijftig en met de lancering van de Spoetnik door de Sovjetunie in oktober 1957. Dit alles culmineerde in een hoogtepunt in oktober 1962 met de Cubacrisis, toen het bijna tot een oorlog kwam tussen de VS en de Sovjetunie.23 De periode tussen 1963 en 1980 wordt door de historicus Paul Boyer als de “Era of the Big Sleep”24 aangeduid, omdat de nucleaire dreiging in deze periode weinig tot niet aanwezig was. In de jaren tachtig werd deze dreiging weer aangewakkerd door de Star Wars plannen van Ronald Reagan. Deze dreiging verdween pas met de val van de Sovjetunie in 1991 en het eind van de Koude Oorlog. In de vijfenveertig jaar na het begin van de Koude Oorlog vochten de VS twee indirecte oorlogen tegen de Sovjetunie en China. Dit waren de Koreaanse Oorlog (1950-1953) en de oorlog in Vietnam (1954-1973). In de Koreaanse Oorlog vochten de VS onder de vlag van de Verenigde Naties tegen de Noord Koreanen en het communistische China. In 1953 kwam het tot een staakt het vuren, dat tot de dag van vandaag voortduurt. In 1954 vervingen de VS de Franse koloniale troepen in Indochina, totdat ze zich terug moesten trekken in 1973.25 Deze beide oorlogen vergrootten ook de bereidheid van de VS om in te grijpen als er ergens op de wereld een overheid of een politieke beweging een bedreiging vormde voor de Amerikaanse interesses. Het maakte de VS niet uit of deze overheden en bewegingen democratisch waren of niet. Het enige wat ze interesseerde was of ze er als natie beter van werden. Ze wilden namelijk in zekere mate zeggenschap hebben in deze landen, op politiek of zakelijk gebied. Als dit niet het geval was, zorgden ze ervoor dat de regering viel. Dit resulteerde vaak in gevallen waarin de VS de militaire dictators steunden en de Sovjetunie de revolutionairen. Deze bereidheid om in te grijpen begon met de val van zowel de populaire regering in Iran in 1953 als die van Guatemala in 1954. In de volgende veertig jaar waren zowel de VS als de Sovjetunie betrokken bij meerdere oorlogen, met het leveren van wapens, adviseurs 23
Ibid. Ibid. 25 Ibid. 3. 24
- 21 -
en geld.26 Dit soort oorlogen legitimeerde de militarisering van de technologie en wetenschap in de VS, waardoor het defensiebudget zeer snel steeg. Deze militarisering van de technologie en de wetenschap is zo ingeburgerd dat de presidenten Bush Sr., en Clinton, na de Koude Oorlog de hoge budgetten voor defensie handhaafden en dat de Amerikaanse oorlogsstrategie op atoomwapens blijft vertrouwen.27
1.4 Senator Joseph R. McCarthy De politieke invloed van de Republikeinse senator Joseph Raymond McCarthy, (1908-1957) uit Wisconsin, begon met een toespraak in februari 1950 in Wheeling, West Virginia, en eindigde in juni 1954 met de “Army-McCarthy” hoorzittingen. Op 9 februari 1950 beweerde McCarthy tijdens een Lincoln Day dinner toespraak bij de Republican Women’s Club in Wheeling, West Virginia, dat hij een lijst had met daarop de namen van 205 communisten die bij het State Department werkten. Deze rede maakte van de eens onbekende senator een nationale figuur in de anticommunistische tijden.28 Op 20 februari 1950 herhaalde hij zijn beschuldigingen, die hij in Wheeling maakte, in een redevoering voor de Senaat, maar dit keer sprak hij over 57 communisten in dienst van het State Department.29 Er is dan ook onduidelijkheid over het precieze aantal communisten waar McCarthy het in Wheeling over heeft gehad. Wel is het zo dat hij het binnen 48 uur, na Wheeling, drie maal over 57 communisten heeft gehad. Hij zei op 10 februari op de radio in Salt Lake City: “Last night I discussed the ‘Communists in the State Department.’ I stated I had the names of 57 card-carrying members of the Communist party.”30 De volgende dag, op 11 februari telegrafeerde McCarthy naar president Truman: “In the Lincoln Day speech at Wheeling Thursday night I… further stated that I have in my possession the names of 57 Communists who are in the State Department at present…. 26
Ibid. Ibid. 3-4. 28 Doherty, Cold War, Cool Medium. 14. 29 Seymour J. Mandelbaum, The social setting of intolerance: The know-nothings, the red scare, and McCarthyism, (Glenview, Illinois: Scott, Foresman and Company, 1964). 132. 30 Ibid. 27
- 22 -
While the records may not be available to me, I know absolutely of one group of approximately 300 certified to the Secretary for discharge, because of communism. He actually only discharged approximately 80.”31 En dezelfde dag zei McCarthy in een toespraak in Reno: “I have in my hand 57 cases of individuals who would appear to be either card-carrying members or certainly loyal to the Communist Party, but who nevertheless are still helping to shape our foreign policy.”32 Het is dan ook moeilijk om er achter te komen wat het precieze aantal was waar McCarthy het in Wheeling over had. Het is dan ook jammer dat er geen pers aanwezig was bij zijn toespraak op Lincoln Day. In de drie bovenstaande citaten heeft hij het elke keer over 57 gevallen, maar in zijn telegram voor de president heeft hij het ook over een aantal van 300 mensen. Het precieze aantal communisten in dienst van de regering was van belang voor McCarthy om te laten zien hoe ver de communisten in de verschillende departementen van de overheid geïnfiltreerd waren. Het is aannemelijk dat McCarthy het in Wheeling, net zoals bij de overige citaten, ook over 57 communisten heeft gehad, maar door de afwezigheid van de pers zal er altijd wel onduidelijkheid blijven over dit geval. In de jaren hierna werd McCarthy bekend als de bestrijder van het communisme en werd hij vereerd door zijn vrienden en verguisd door zijn vijanden, vanwege zijn effectieve, of oneerlijke methoden, het ligt eraan hoe men er naar kijkt, om ‘vermeende’ communisten op te pakken. McCarthy’s reputatie ging ten onder tijdens de zogenaamde Army-McCarthy hoorzittingen in 1954. Het leger vond dat McCarthy te ver ging met het beschuldigen van generaal Ralph Zwicker alsof hij pro-communistisch was, omdat hij zijn vragen niet beantwoordde, maar dit was hem opgedragen door president Eisenhower. Het Pentagon en het Witte Huis besloten toen om bepaalde documenten, waaruit bleek dat McCarthy geprobeerd had om een kennis onder de dienstplicht uit te laten komen, op 11 maart openbaar te maken. De journalist Edward E. Murrow vertoonde tevens in maart een documentaire op de televisie die de
31 32
Ibid. Ibid.
- 23 -
oneerlijke tactieken en lege beschuldigingen van McCarthy aan de kaak stelde.33 Deze documentaire en de uitzendingen van de Army-McCarthy hoorzittingen maakten dat het publiek de grove en beledigende senator afviel. Terwijl in januari zijn populariteit nog op vijftig procent zat, bedroeg deze in juni nog maar 34 procent. Op 2 december werd McCarthy door de Senaat, met een stemming van 67 voor en 22 tegen, berispt, vanwege zijn immorele gedrag wat een senator niet betaamde.34 Senator Herbert Lehman van New York zei hierna echter “We have condemned the individual, but we have not yet repudiated the ‘ism.”35
1.4.1 McCarthyisme Senator McCarthy is voor altijd verbonden met de Koude Oorlog door zijn campagnes tegen het communisme in de VS, maar hij is vooral verbonden aan deze periode omdat hij zijn naam heeft geleend aan de term McCarthyisme, wat volgens Thomas Doherty “the stifling of free debate and the denial of constitutional rights by the imputation of communist sympathies,”36 betekent. De voormalige president Harry S. Truman definieerde in 1953 de term McCarthyisme als: “[McCarthyism] is the corruption of truth, the abandonment of our historical devotion to fair play. It is the abandonment of the due process of law. It is the use of the Big Lie and the unfounded accusation against any citizen in the name of Americanism and security. It is the rise to power of the demagogue who lives on untruth; it is the spread of fear and the destruction of faith in every level of our society.”37 Truman zei er echter wel bij dat hij het alleen over de term McCarthyisme had en niet over de persoon McCarthy: “He is only important in that his name has taken on a dictionary meaning in the world.”38 Alsof McCarthy de definitie van de term wilde bevestigen, antwoorde hij dat Truman’s definitie “was the same as the Daily Worker, word for word, comma for comma. Let
33
Zie voor een goede analyse van deze documentaries: Thomas Rosteck, See It Now Confronts McCarthyism. Television Documentary and the Politics of Representation, (Tuscaloosa, enz.: The University of Alabama Press, 1994). 34 Schrecker, Many are the Crimes. 262-265. 35 Ibid. 265. 36 Doherty, Cold War, Cool Medium. 14. 37 Ibid. 14-15. 38 Ibid. 15.
- 24 -
them [that is, Truman and the Communist Party newspaper] define if they care to.”39 Met deze woorden deed McCarthy voorkomen alsof de voormalige president samenspande met de communisten. Een beter bewijs van de juistheid van de definitie kan niet geleverd worden. Volgens de Webster’s third international van 1961 is McCarthyisme een: “political attitude of the mid-twentieth century closely allied to knownothingism and characterized chiefly by the opposition to elements held to be subversive and by the use of tactics involving personal attacks on individuals by means of widely publicized indiscriminate allegations, esp. on the basis of unsubstantiated charges.”40 De term McCarthyisme was zo ingeburgerd in de Amerikaanse woordenschat dat het in het woordenboek kwam te staan. De drie definities van McCarthyisme die hierboven staan komen allemaal op hetzelfde neer. McCarthyisme is het beschuldigen van iemand zonder (goed) bewijs en de beschuldigde de mogelijkheid om zich te verdedigen te ontnemen.
1.5 Het House Committee on Un-American Activities Het House Committee on Un-American Activities (HCUA, maar beter bekend als HUAC) werd in 1938 opgericht en bestond uit vijf Democraten en twee Republikeinen. Het comité werd opgericht uit onvrede met de New Deal-politiek van president Franklin Delano Roosevelt. De New Deal werd beschouwd als een te communistische politiek en zelfs de Democraten wilden een meer conservatieve richting opgaan. Het comité moest drie punten onderzoeken: “1. The extent, character, and objects of un-American propaganda activities in the United States; 2. The diffusion within the United States of subversive and un-American propaganda, that is, instigation from foreign countries or of a domestic origin, and attacks on the principles of the form of government as guaranteed by our Constitution, and 3. All other questions in relation thereto that would aid Congress in any necessary remedial legislation”41 39
Ibid. Albert Fried, red., McCarthyism: The great American red scare: A documentary history (New York: Oxford University Press, 1997). 2. 41 Robert E. Stripling, The red plot against America, (Drexel Hill, Pennsylvania: Bell Publishing Company, 1949). 20. 40
- 25 -
Robert Stripling, een lid van het HUAC van 1938 tot en met 1948, schrijft over het comité: “It is not a judicial body, and, like all Congressional committees, does not operate under the law of evidence. It cannot ‘try’ any person or organization, nor can it pass sentence or even return an indictment. It cannot force a witness to answer. Testimony heard before it cannot be used subsequently in a regular court action. It is not manned by judges. (…) It cannot force the concerned department of the Government to accept its advice or findings. The Justice Department, for instance, is under no compunction to prosecute witnesses the committee believes warrant prosecution.”42 De eerste jaren van het comité was Martin Dies, een Democraat uit Texas, de voorzitter. Hij was voorheen een voorstander van de New Deal, maar behoorde nu bij het zuidelijke conservatieve kamp. Het comité stond dan ook wel bekend als het Dies committee. Het comité bemoeide zich af en toe met fascistische groeperingen, maar ging over het algemeen achter bureau’s aan die zich met de New Deal bezig hielden. Het comité hield zich bezig met zowel de CPUSA als met de Liberaal Democraten.43 Na de Tweede Wereldoorlog kregen de Republikeinen de overhand in het comité en werd John E. Rankin uit Mississippi voorzitter. Hij stond bekend als een racist en antisemiet.44 Na Rankin werd J. Parnell Thomas de voorzitter, die het HUAC naar Hollywood bracht. Zijn werk in Hollywood werd in de jaren vijftig door de Republikein John S. Wood, van Georgia, overgenomen (Zie Bijlage I). Het HUAC kon de (vermeende) communisten echter niet vervolgen om hun communist zijn, omdat ze lid waren van een legale politieke partij. Wat ze wel konden doen was, zoals politiek theoreticus Otto Kirchheimer het noemt, zich tot “offense artifacts”45 wenden. Het HUAC, en andere overheidscommissies en instanties, maakte van normale overtredingen politieke misdaden. Ze konden zich tot een aantal misdaden wenden, zoals meineed en minachting van het Congres. Bij buitenlanders kon het HUAC zich ook beroepen op deportatie en denaturalisatie.46
42
Ibid. M.J. Heale, American anticommunism: Combatting the enemy within, 1830-1970, (Baltimore: The Johns Hopkins University Press, 1990). 124. 44 Fried, red., McCarthyism. 16. 45 Schrecker, Many are the Crimes. 126. 46 Ibid. 43
- 26 -
1.6 Conclusie Na de Tweede Wereldoorlog bloeide het anticommunisme in de VS weer op. Dit was tijdens de oorlog ingedut, omdat de Sovjetunie één van de bondgenoten van de VS was. Deze anticommunistische politiek van de VS en de nucleaire dreiging, die na het werpen van de atoombommen op Japan ontstond, resulteerde in de Koude Oorlog, die tot de val van de Sovjetunie, eind jaren tachtig, heeft geduurd. De Koude Oorlog was een oorlog die geen echte oorlog was, maar een soort van ondergrondse oorlog. Deze oorlog werd namelijk niet openlijk gevoerd, maar eerder heimelijk. Het anticommunistische politieke klimaat in de VS resulteerde ook in de wederopkomst van het HUAC na de oorlog en verklaart de populariteit van de toenmalige senator Joseph R. McCarthy, die voor altijd herinnerd zal worden vanwege het lenen van zijn naam aan de term McCarthyisme. Het beschuldigen van iemand zonder (goed) bewijs en de beschuldigde de mogelijkheid om zich te verdedigen te ontnemen.
- 27 -
Hoofdstuk II: Het studiosysteem
2.1 Inleiding In dit hoofdstuk zal ik nader ingaan op het studiosysteem in de jaren veertig en vijftig. Ik zal echter ook kort de periode na de jaren vijftig beschrijven. Van de studio’s zal ik het alleen over de acht grootste studio’s van de jaren veertig en vijftig hebben, namelijk Warner Bros. (WB), Metro-Goldwyn-Mayer (MGM), Paramount, Radio-Keith-Orpheum (RKO), Twentieth CenturyFox (Fox), Universal, Columbia en United Artists (UA).
2.2 1930-1948 In The American film industry verdeelt Toni Balio de jaren dat er film bestaat in vier perioden, van 1894 tot 1908, van 1909 tot 1930, van 1930 tot 1948 en van 1948 tot 1976.47 Voor dit hoofdstuk heb ik mij geconcentreerd op de laatste twee delen van Balio’s vierdeling, namelijk 1930 tot en met 1976. In deze paragraaf zal ik de periode 1930 tot 1948 beschrijven. De periode 1930 tot 1948 staat ook wel bekend als de ‘Golden Age,’ volgens sommige historici duurde deze gouden tijden ook wel tot en met 1949.48 Maar voor mijn scriptie zal ik net zoals Tino Balio49 het jaar 1948 aanhouden. Dit, omdat voor deze scriptie het jaar 1947 belangrijk is als het eerste jaar van de communistenvervolgingen in Hollywood, en staat dan ook voor het einde van een periode. Het jaar 1948 staat dan vanzelfsprekend voor het begin van een nieuwe periode; een periode waarin de zwarte lijst ontstond. Maar kan tevens gezien worden als een begin van een nieuwe periode vanwege de antitrustwetgeving, het Paramount Decree. En vanwege de opkomende concurrentie, van onder andere de televisie.
47
Tino Balio, red., The American film industry (Madison, Wisconsin, enz.: The University of Wisconsin Press, 1976). 48 Zie bijvoorbeeld: Douglas Gomery, The Hollywood studio system, (Houndmills, enz.: Macmillan Publishers, 1986). 49 Balio, red., The American film industry.
- 28 -
2.2.1 De Studio’s In 1930 was de filmindustrie een volwassen oligopolie geworden. Van de vele kleine filmstudio’s waren er na fusies, overnames en faillissementen nog maar vijf grote studio’s overgebleven, namelijk Warner Bros. (WB), Loew’s, Paramount, Radio-Keith-Orpheum (RKO) en Twentieth Century-Fox (Fox). Deze vijf studio’s werden bekend als de ‘Big Five.’ WB was de grootste van de vijf met honderd dochtermaatschappijen. De rijkste was de bioscoopketen Loew’s dat MetroGoldwyn-Mayer (MGM) bezat. De meest complexe en uitgebreide studio was Paramount. En ten slotte de laatste twee, RKO en Fox, deze twee filmstudio’s bezaten ook meerdere dochtermaatschappijen en theaters. Alle vijf de studio’s produceerden films, ze distribueerden hun films over de hele wereld en ze bezaten ook bioscoopketens, zodat hun films gegarandeerd vertoond werden.50 Naast de Big Five waren er ook nog de ‘Little Three.’ Dit waren Universal, Columbia en United Artists (UA). UA was de kleinste van de acht en was het enige bedrijf dat geen studio, acteurs onder vast contract, of bioscopen had. Het was een distributiebedrijf voor onafhankelijke producenten. Universal en Columbia voorzagen in de jaren dertig en veertig de bioscopen van goedkope films, zodat er meerdere films tegelijkertijd vertoond konden worden en zodat er regelmatig van programma veranderd kon worden.51 De Little Three worden bij de grote studio’s gerekend, omdat ze hun films via de zogenaamde ‘first-run’ bioscopen van de Big Five konden laten zien aan het publiek. De Big Five waren niet in staat om genoeg films maken, om hun bioscopen het hele jaar van een volledig programma te voorzien, en ze stonden de Little Three toe om met films het gat in het programma te vullen.52 De Big Five waren allemaal ongeveer even groot, behalve RKO, deze studio was ongeveer een kwart kleiner dan de andere vier studio’s. De Big Five waren samen vier keer zo groot als de Little Three.53 De vijf grote studio’s maakten elk rond de veertig à zestig films per jaar. Dit was hoogstens vijftig procent van alle films die gemaakt werden, maar ze waren wel vijfenzeventig procent van alle A-films die uitkwamen. De acht studio’s waren samen goed voor vijfenzeventig procent van alle films die gemaakt werden. Ook hadden de Big Five maar drieduizend van de 50
Ibid. 213. Ibid. 213-214. 52 Mae D. Heuttig, "The motion picture industry today," The American film industry, Red. Tino Balio (Madison, Wisconsin, enz.: The University of Wisconsin Press, 1976). 248. 53 Gomery, The Hollywood studio system. 8. 51
- 29 -
23.000 bioscopen in de VS in handen, maar dit waren echter wel topbioscopen die gezamenlijk voor zeventig procent van de totale nationale bioscoopomzet zorgden.54 De belangrijkste inkomsten in volgorde van belangrijkheid waren dan ook “(1) theater admissions, (2) film rentals, (3) the sale of film accessories, and (4) dividends from affiliated companies.”55 Deze bedrijven hadden praktisch een monopoliepositie op de Amerikaanse markt voor een lengte van achttien jaar, van 1930 tot en met 1948, tot dat het Hoger Gerechtshof er een eind aan maakte wat de filmindustrie betrof. De komst van de televisie maakte bovendien een eind aan het monopolie in de entertainmentindustrie. De econoom Robert A. Brady zei in 1947 dat deze bedrijven een monopolistische controle houden, van een type dat “frequently hard to race and appraise” is “and, though more or less consistently evolved, that varies endlessly in methods of application and degrees of effectiveness…One might regard the movie industry as dominated by a semicompulsory cartel, or even a ‘community of interests’ of the type that typically stops short of the more readily indictable offenses under usual AntiTrust procedure.”56
2.2.2 De Big Five Warner Bros. was het enige familiebedrijf van de Big Five. De oudste broer Harry Warner was de algemeen directeur, Albert Warner was het hoofd distributie en Jack Warner was hoofd productie in Californië. Het bedrijf WB bestond uit drie filmstudio’s, namelijk Warner Bros. en First National voor speelfilms en Vitaphone voor korte films. Ze distribueerden naar alle landen op de wereld, ze bezaten een grote theaterketen en belangen in de muziekindustrie. Ze waren ook eigenaar van de Teddington Studio’s in Engeland. De studio had de acteurs James Cagney, Errol Flynn, Humphry Bogart, Joe E. Brown en Dick Powel, en de actrice Bette Davis onder contract. WB had eveneens een tekenfilmafdeling waar de LOONEY TUNES gemaakt werden.57 Metro-Goldwyn-Mayer was onderdeel van Loew’s Inc. De studio bezat een studio in Culver City, Californië, ze hadden 32 distributie kantoren in de VS, nasynchronisatiestudio’s in Parijs, Barcelona en Rome zodat MGM films over de hele wereld kon distribueren in 54
Balio, red., The American film industry. 213. Heuttig, "The motion picture industry today." 233. 56 Balio, red., The American film industry. 214. 57 Gomery, The Hollywood studio system. 101, 110-113 en 121. 55
- 30 -
verschillende talen. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog distribueerde MGM films naar elk land, behalve de Sovjetunie. Ze bezat tevens een bioscoopketen, dat echter de kleinste was van de Big Five. Loew’s had ook belangen in de radio-industrie. MGM had in de jaren dertig meerdere sterren onder contract, zoals de actrices Marie Dressler, Norma Shearer, Joan Crawford en Greta Garbo, en de acteurs Clark Gable, Spencer Tracy en Mickey Rooney. In de jaren veertig had de studio veel minder sterren, alhoewel MGM nog steeds Gable en Tracy onder contract had. De meeste sterren hadden nog maar over enkele jaren succes, zoals Van Johnson, Margaret O’Brien, Esther Williams en Greer Garson. Loew’s had ook een tekenfilmafdeling waar, onder andere, TOM EN JERRY tekenfilms werden gemaakt. Nicholas Schenk was van 1927 tot 1956 de directeur van Loew’s en de producent Louis B. Mayer was van 1924 tot 1948 het hoofd van productie van MGM en Dore Schary van 1948 tot 1954. Mayer had vier assistenten onder zich, namelijk Edgar (Eddie) Mannix, Benjamin Thau, Sam Katz en Al Lichtman.58 Paramount was, volgens Douglas Gomery, de machtigste studio die in de jaren dertig het studiotijdperk tegemoet trad. De filmstudio bezat studio’s in New York, Los Angeles en Parijs, een wereldwijd distributienetwerk en de grootste bioscoopketen, namelijk Publix theaters. Paramount recruteerde vooral artiesten die al bekend waren via vaudeville, radio en het theater. In de jaren dertig bracht Paramount films uit van de regisseurs Cecil B. De Mille, Leo McCarey, King Vidor, Rouben Mamoulian en Ernst Lubitsch. In de jaren veertig was Paramount vooral bekend om de ROAD TO… films van de crooner Bing Crosby en de komiek Bob Hope. Paramount bracht ook tekenfilms uit, zoals BETTY BOOP, POPEYE, LITTLE LULU en de lange tekenfilm GULLIVER’S TRAVELS (1939). Paramount zag al vroeg in dat de televisie een concurrent kon worden en begon vanaf 1938 te investeren in de televisie-industrie. De studio had tussen de jaren dertig en het begin van de jaren veertig geen vast productiehoofd. Veel productiehoofden bleven maar één à twee jaar aan. Vanaf 1936 werd het functieverloop minder. Vanaf dat jaar tot 1941 had producent William LeBaron de functie. Zijn opvolger was de producent en liedjesschrijver B.G. DeSylva, maar hij moest, vanwege zijn zwakke gezondheid, de functie in 1944 al neerleggen. Na DeSylva was tot het einde van de jaren veertig voormalig studiomanager Henry Ginsberg het hoofd van de productie.59
58 59
Ibid. 51, 55, 57-58, 60-61, 63, 65-68 en 73. Ibid. 26, 36, 38-40, 42-43, 45 en 47-49.
- 31 -
Radio-Keith-Orpheum nam in 1931 Pathé Exchange Inc. over waardoor de studio, onder andere, enkele studio’s en het Pathé News erbij kreeg. Ook werd het internationale distributienetwerk vergroot. RKO had daarnaast ook nog een bioscoopketen en had de studio belangen in de muziekindustrie. RKO was bekend om de artiesten John Barrymore, Leslie Howard, Billie Burk, Fred Astaire, Ginger Rogers, Irene Dunne en Katherine Hepburn. De studio had tevens contracten om de films van Disney en Samuel Goldwyn te distribueren. De eerste productiehoofden bij RKO waren Joseph I. Schnitzer en William LeBaron. In 1932 werden ze vervangen door David O. Selznick. Hij werd op zijn beurt weer vervangen door achtereenvolgens Merian C. Cooper en Pandro Berman, als invaller toen Cooper ziek was. Ze waren twee voormalige assistenten van Selznick. In 1934 werd J.R. McDonough het nieuwe hoofd. Hij had geen ervaring in de filmindustrie en B.B. Kahane zorgde voor de dagelijkse beslissingen. Toen in 1935 de Atlas Corporation zich in RKO inkocht, kwam er opnieuw een nieuw productiehoofd, namelijk Samuel Briskin. Pandro Berman werd op zijn beurt in 1937 hoofd productie en verliet de functie al weer in 1939, zodat George Schaefer de directeur van RKO ook de functie hoofd productie kreeg. In 1942 werd Charles Koerner hoofd productie bij RKO. Na zijn dood in 1946 volgde Dore Schary hem op tot dat hij in 1948 door de toenmalige studiobaas, Howard Hughes, ontslagen werd.60 In 1935 fuseerde de Fox Film Corporation met Twentieth Century zodat het bedrijf voortaan als Twentieth Century-Fox door het leven ging. Fox had een studio in Los Angeles en had na Paramount de grootste bioscoopketen. De filmstudio had 31 distributiekantoren in de VS en distribueerde films naar de hele wereld, behalve de Sovjetunie. De studio had een bioscoopnieuwsonderdeel, genaamd Fox Movietone News. In de jaren dertig had Fox sterren onder contract, zoals Shirley Temple, Sonja Henie, Wil Rogers en Tyrone Power. In de jaren veertig waren er artiesten zoals Betty Grable en Gregory Peck onder contract. Fox maakte ook Bfilms waarvan de CHARLIE CHAN en de RITZ BROTHERS series het bekendste waren. Fox had ook een tekenfilmafdeling waar, onder andere, de MIGHTY MOUSE tekenfilms gemaakt werden. Darryl F. Zanuck was het hoofd van productie van 1935 tot 1956. Sidney Kent leidde van 1932 tot 1942 de distributie en vertoningen vanuit New York, Joseph Schenck deed dit van 1935 tot 1941, en Spyros Skouras van 1942 tot 1952.61
60 61
Ibid. 128, 132-139. Ibid. 76, 82, 84-85, 91, 93-98.
- 32 -
2.2.3 De Little Three Universal Pictures Inc. was de grootste studio van de Little Three. Aan het begin van het studiotijdperk bestonden de onderdelen productie en distributie uit zes onderdelen, namelijk: “1. Universal Film Exchanges Inc. maintained distribution outlets in 30 US cities; 2. Motion Picture Export Corporation handled Universal films in all foreign countries except Britain and Canada; 3. Universal Pictures Ltd, a British corporation, handled distribution for the United Kingdom; 4. Canadian Universal Film Co. Ltd, a Canadian corporation, took care of distribution matters in Canada; 5. Motion Picture Realty Co. of California owned the studio. Universal’s studio was also leased to independent producers; 6. Cellofilm Corporation owned land in Woodridge, New Jersey, for a plant which salvaged silver from obsolete positive prints.”62 Universal distribueerde films naar alle landen in de wereld, behalve naar de Sovjetunie. Tot 1933 had de studio ook enkele bioscopen in bezit. Tussen 1933 en de jaren veertig had Universal nog maar twee bioscopen in bezit. Deze stonden in Berlijn en werden voordat de oorlog begon verkocht. In de jaren dertig waren de horror films en B-westerns van Universal populair, deze laatste vooral in Europa, ook de SHERLOCK HOLMES serie met Basil Rathbone had succes. De sterren die Universal onder contract had staan waren, onder andere, W.C. Fields, Bing Crosby en Edgar Bergen. Eind jaren dertig, begin jaren veertig begon Universal series te maken van striphelden zoals FLASH GORDON en THE GREEN HORNET. In de jaren veertig had Universal succes met de komedies van Bud Abbot en Lou Costello. Universal was de enige studio van de Little Three die bioscoopjournaals distribueerde. Universal had tevens ook een tekenfilmafdeling waar ze tekenfilms zoals WOODY
THE
WOODPECKER maakten. Eind jaren twintig werd Carl
Laemmle, Jr., hoofd productie van Universal. In 1936 werd hij opgevolgd door Charles R. Rogers en James E. Grainger werd zijn assistent. In 1937 werd Rogers al weer vervangen door Cliff Work. In 1943 werd International Pictures opgericht door Leo Spitz en William Goetz, een schoonzoon van Mayer. De films van International Pictures werden gedistribueerd door Universal en in 1946 fuseerden beide bedrijven tot Universal-International. Vanaf de fusie
62
Ibid. 147.
- 33 -
stonden Spitz en Goetz aan het hoofd van de productie.63 De filmstudio Columbia was onderverdeeld in vier dochtermaatschappijen: “1. Columbia Pictures Corporation of California Ltd. was organized in California in 1930 to engage in the production of motion pictures. This subsidiary handled all production activities from Hollywood; 2. Columbia Pictures Distributing Company Inc. was organized in Delaware in June 1926 to take in all foreign and domestic distribution of Columbia products, except in Louisiana; 3. Columbia Pictures of Louisiana Inc., organised in Delaware, handled distribution in Louisiana. 4. William Horsley Film Laboratories Inc. processed 400,000 feet of film per day for Columbia and other independent producers.”64 De studio had 32 distributiekantoren in de VS en distribueerde films naar bijna alle landen in de wereld. De studio was gespecialiseerd in het maken van korte films en westerns. Columbia maakte ook series. De studio bewerkte de series van boeken, stripverhalen en hoorspellen, zoals BATMAN en JUNGLE JIM. Ook werden er films gedistribueerd van onafhankelijke producenten, zo distribueerde Columbia tot 1932 Disneytekenfilms. Er waren weinig tot geen lange-termijn contracten met de sterren, er werden namelijk vooral korte-termijn contracten afgesloten voor één tot drie films. Enkele sterren van Columbia waren de Three Stooges, die van 1934 tot 1959 bij de studio bleven, Harry Langdon en Buster Keaton. Het hoofd van productie was Harry Cohn, vanaf begin jaren dertig was hij ook algemeen directeur. Zijn broer Jack was hoofd distributie in New York.65 United Artists was, volgens Gomery, de belangrijkste gespecialiseerde studio van de Little Three. Het bedrijf was opgericht door en voor onafhankelijke producenten die een distributienetwerk nodig hadden buiten de Big Five om. Zo distribueerden ze van begin jaren dertig Disneytekenfilms, en ze distribueerden de films van Twentieth Century Pictures, voordat Zanuck met Fox in zee ging. Ze hadden ook enkele bioscopen in bezit.66
63
Ibid. 150-154 en 156-159. Ibid. 164. 65 Ibid. 163-165 en 169-170. 66 Ibid. 173 en 177-178. 64
- 34 -
2.2.4 De Crisisjaren Door de beurskrach van donderdag 24 oktober 1929, ook wel zwarte donderdag genoemd, gingen veel bedrijven in de VS, en in de hele wereld, ten onder. De ineenstorting van de New York Stock Exchange bracht namelijk de Grote Crisis met zich mee. De economieën van de VS en vele andere westerse landen waren ingestort. De Crisisjaren duurden van 1929 tot en met 1939, waarvan de jaren 1932 en 1933 het dieptepunt waren.67 In het begin merkte de filmindustrie, door de komst van de geluidsfilm, amper iets van de crisisjaren. Maar vanaf 1931, nadat het bijzondere van de geluidsfilm voorbij was, kreeg de filmindustrie ook met zwaar weer te maken. WB, Fox, RKO en Paramount kwamen in de eerste helft van de jaren dertig allemaal in de rode cijfers. Loew’s was de enige van de Big Five die in het zwart bleef, ook al waren de winsten van tien miljoen dollar in 1930 naar 1,3 miljoen dollar in 1933 gezakt. In 1933 onderging Fox een reorganisatie, kwam RKO onder curatele te staan en ging Paramount failliet. Van de Little Three stond Universal onder curatele en stond het water bij Columbia en UA tot aan de lippen.68 De lagere toegangsprijzen en bezoekersaantallen, de dalende inkomsten uit het buitenland en de hogere productiekosten door de komst van geluid waren niet de enige redenen voor de verliezen van de filmmaatschappijen. Er was ook sprake van mismanagement. De Big Five hadden geen geld om hun hypotheken, leningen en uitstaande obligaties af te lossen. De waarde van de studio’s verminderde dan ook van 960 miljoen dollar in 1930 tot 140 miljoen dollar in 1933. Paramount sloot bijvoorbeeld de studio in Long Island en vele bioscopen sloten de deuren. Tevens werden vele mensen ontslagen of onderbetaald in Hollywood.69 Na het nationale bank moratorium in maart 1933 kwam president Roosevelt met de National Industrial Recovery Act in juni 1933. Deze wet werd door de National Recovery Administration (NRA) uitgevoerd. De wet stond samenwerking tussen bedrijven toe omdat samenwerking bevorderlijker voor de economie was dan concurrentie. De industrieën moesten echter wel het minimumloon en maximumwerkuren instellen en het recht van collectieve onderhandelingen door de werknemers toestaan. De vakbonden moesten dus erkend worden.70
67
Encarta. Balio, red., The American film industry. 214-215. 69 Ibid. 215-216. 70 Ibid. 216. 68
- 35 -
2.2.5 Code of Fair Competition en de vakbonden Op 27 november 1933 werd de Code of Fair Competition for the Motion Picture Industry getekend. De wet verbood bedrijfsvakbonden en stond collectieve onderhandelingen toe door de werknemers. Tevens werd er een minimumloonstelsel in de wet vastgelegd. De wet werd door 140 vakbonden bekrachtigd. Waarvan de meeste onder de International Alliance of Theatrical Stage Employees (IATSE, wordt ook wel IA genoemd) vielen, die zelf weer geaffilieerd was aan de American Federation of Labor (AFL).71 Door de Code of Fair Competition for the Motion Picture Industry uit 1933 en de National Labor Relations Act uit 1935, kwamen er veel nieuwe vakbonden op in de filmindustrie. Zo werd het Screen Actors Guild (SAG) erkend op 15 mei 1937, het Screen Writers Guild (SWG) op 8 augustus 1938 en snel daarna het Screen Directors Guild (SDG). Praktisch iedereen onder de functie van uitvoerend producent werd bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog gerepresenteerd door een vakbond.72
2.2.6 De Tweede Wereldoorlog Tijdens de Tweede Wereldoorlog verloor Hollywood de helft van de Aziatische markt, door de oorlog met Japan, en bijna de gehele Europese markt. Er werden alleen nog maar films geëxporteerd naar de neutrale landen, Zwitserland en Zweden, en naar Engeland. Maar doordat de Britse regering vanwege de oorlog valutabeperkingen had opgelegd, kon de Amerikaanse filmindustrie meer dan de helft van haar Britse winsten niet uit het land halen. De Amerikaanse filmindustrie keerde dus de ogen naar Latijns Amerika in de hoop dat ze hier meer omzet zou kunnen behalen. De opbrengsten uit Latijns Amerika vielen uiteindelijk toch tegen. De omzet groeide wel, maar niet zo veel als gehoopt. Dit kwam door meerdere redenen, zoals het feit dat de vele oorlogsfilms die Hollywood maakte, weinig bezoekers trokken, ook was de distributie tussen de beide werelddelen grillig en werden er minder films geëxporteerd dan voor de oorlog. Een laatste reden was dat de nationale filmmaatschappijen, vooral in Mexico, zelf meer films gingen produceren.73 Gelukkig groeide het filmbezoek op eigen bodem. De opbrengsten van de nationale 71
Ibid. 217. Ibid. 73 Ibid. 222-225. 72
- 36 -
filmverhuur stegen van 193 miljoen dollar in 1939 tot 332 miljoen dollar in 1946 voor de acht grote maatschappijen. Tevens bleven de films steeds langer in roulatie, zodat de acht grote studio’s die in 1939 388 films hadden uitgebracht, er in 1946 nog maar 252 uitbrachten. Aan het eind van de oorlog kwamen er wekelijks negentig miljoen bioscoopbezoekers. Zoals Variety het al zei: “Every night was Saturday night” bij de film.74 Giuliana Muscio geeft in haar boek Lista nera a Hollywood een verklaring voor het feit dat de studio’s minder films gingen maken. Volgens haar stegen de productiekosten van de grote studio’s van 165 miljoen dollar in 1945 naar 289 miljoen dollar in 1946, onder andere door de opkomst van de kleurenfilm. Deze kostenstijgingen leidden tot een afname van het aantal geproduceerde films. De studio’s probeerde dit op te vangen door veel spectaculaire films uit te brengen.75 Tegelijkertijd groeide de concurrentie. Er kwamen steeds meer onafhankelijke producties. Een onafhankelijke producent is: “zumeist ein Regisseur (Frank Capra), ein Drehbuchautor (Carl Foreman) oder ein Schauspieler (Burt Lancaster), der das Vertrauen eines großen Unternehmens genießt, auf eigene Rechnung Filme produziert und dabei industrielle Strukturen (wie die Studios) und den kommerziellen Vertrieb der großen Produktionsgesellschaften benutzt, die sich den endgültigen Schnitt des Films vorbehält.”76 Voor 1940 waren er maar enkele onafhankelijke producties. In 1946 waren er al meer dan veertig. De groei van het aantal onafhankelijk geproduceerde films had meerdere redenen, waaronder
het
belastingvoordeel
dat
men
kreeg
bij
het
hebben
van
een
eigen
productiemaatschappij. De belastingpercentages waren namelijk verhoogd door de oorlog. Een andere reden was het feit dat de grote maatschappijen zelf minder films gingen maken, maar dat er nog steeds een grote vraag naar films was. Voor en tijdens de oorlog werden deze onafhankelijke films vooral door UA gedistribueerd, maar na de antitrustwetgeving moest de Big Five deze films ook een kans geven en ze dus distribueren.77
74
Ibid. 225-226. Giuliana Muscio, Hexenjagd in Hollywood. Die Zeit der schwarzen Listen (Lista nera a Hollywood), trans. Michaela Wunderle (Frankfurt [Main]: Verlag Neue Kritik, 1982). 51. 76 Ibid. 51-52. 77 Balio, red., The American film industry. 226. 75
- 37 -
2.2.7 Stakingen De filmstudio’s kregen voor en tijdens de jaren dertig meerdere malen te maken met stakingen. Dit waren meestal stakingen van de werklui voor betere werkomstandigheden en meer loon. De timmerlieden, technici, enzovoort. Maar doordat er concurrerende vakbonden waren, zoals de International Brotherhood of Electrical Workers (IBEW), de United Brotherhood of Carpenters and Joiners (Carpenters) en de IATSE, konden de studio’s meestal meteen weer nieuw personeel aannemen. Op 24 oktober 1938 trad de Fair Labor Standards Act (ook wel bekend als de Wages and Hours Law) in werking. In deze wet werd het minimumloon op 25 cent per uur en de werkweek op 44 uur gesteld. Over een periode van drie jaar zou de werkweek naar veertig uur verlaagd worden. Tevens zou er bij overuren anderhalf maal het uurloon uitbetaald worden. De wet was van toepassing op personen die handel dreven tussen staten onderling of goederen produceerden voor de handel tussen staten onderling.78 Het was nog niet zeker dat de Hoge Raad zou beslissen dat de filmindustrie onder deze wet viel maar om het zekere voor het onzekere te nemen hadden de studio’s, in december 1938, het productieschema al naar een 44 urige werkweek verlaagd, zodat ze geen overuren hoefden te betalen. De werknemers kregen al meer dan het minimumloon betaald, dus daar hoefden ze niets aan te veranderen.79 Maar deze wet maakte geen einde aan de stakingen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het betrekkelijk rustig wat stakingen betrof, maar hierna begonnen ze weer in alle hevigheid. Er brak, bijvoorbeeld, een conflict uit tussen IATSE en de Conference of Studio Unions (CSU), een vakbond die was opgericht uit onvrede over IATSE. De CSU leidde een acht maanden durende staking totdat deze in oktober 1945 ophield door interventie van de Motion Pictures Association (MPA).80 Noch het SAG, noch het SWG, steunden formeel de staking van de CSU. In maart 1945 stemde het SAG met 3.029 stemmen voor en 88 stemmen tegen om de CSU staking te negeren. Ook het SWG respecteerde de staking van de CSU niet, hoewel er hier een kleiner verschil was tussen voor- en tegenstanders. Het bestuur was er namelijk tegen vanwege een clausule in een overeenkomst uit 1937, artikel 15 in het Basic Minimum Agreement, tussen de vakbond en de studio’s die luidde:
78
Mike Nielsen en Gene Mailes, Hollywood's other blacklist: Union struggles in the studio system, (London: British Film Institute, 1995). 51. 79 Ibid. 80 Schatz, Boom and Bust. 304.
- 38 -
“The Guild agrees that during the term hereof it will not call or engage in a strike affecting motion picture production against any producer signatory hereto, and will order its members to perform their contracts with the producers signatory hereto even though other persons or groups of persons are on strike.”81 In 1946 schreef de Wall Street Journal dan ook over de rivaliteit tussen de vakbonden en de rol van de studio’s: “By nurturing this rivalry, [the studios] have finally achieved what is described as the ‘worst’ and ‘most complicated’ labor situations in the country.”82
2.3 1948-heden Zoals ik al in de vorige paragraaf schreef kan het jaar 1948 op drie manieren als een begin van een nieuwe periode gezien worden. In dit jaar kwam de uitspraak van de rechter over de trustvorming in de filmindustrie betrof, wat resulteerde in het Paramount Decree. Tevens kreeg de filmindustrie last van concurrentie. De derde reden is dat in deze periode de zwarte lijst in werking begon te treden, maar over deze laatste reden zal ik pas in de volgende hoofdstukken uitweiden.
2.3.1 Het Paramount Decree Door de New Deal politiek van president Roosevelt konden de acht grote filmstudio’s praktisch de gehele filmindustrie overnemen. Maar in 1938 veranderde de regering van president Roosevelt van koers. In een schets van de NRA voor een nieuwe gedragscode stond: “Only in the motion picture business does the situation exist where individuals of creditable standing, with large investments, are unable to purchase in the open market the products which they desire and need for the conduct of their business.”83 Er werd een antikartel aanklacht ingediend tegen de Big Five en de Little Three. Ze werden alle acht beschuldigd van “conspiring to fix distribution contract terms of runs, clearances and admission prices.”84 In 1940 kwamen alle partijen met elkaar overeen om een systeem van zelfregulering in het leven te roepen om dit tegen te gaan, maar
81
Ceplair en Englund, Inquisition. 219. Schatz, Boom and Bust. 304. 83 Ernest Borneman, "United States versus Hollywood: The case study of an antitrust suit," The American film industry, Red. Tino Balio (Madison, Wisconsin, enz.: The University of Wisconsin Press, 1976). 335. 84 Gomery, The Hollywood studio system. 22. 82
- 39 -
uiteindelijk veranderde er niets. In augustus 1944 diende de regering de aanklacht opnieuw in, met het doel de studio’s van de bioscopen te scheiden.85 Vanaf mei 1948 werd het de acht grote filmstudio’s door de Hoge Raad verboden om voortaan gebruik te maken van “[b]lock booking, the fixing of admission prices, unfair runs and clearances, and discriminatory pricing and purchasing arrangements favoring affiliated theater circuits.”86 Deze rechtzaak werd ook wel bekend als de Paramount Case. In 1949 ging de arrondissementsrechtbank akkoord met het decreet wat later bekend zou worden als het Paramount Decree: “(1) the prohibition of unfair distribution trade practices so that each picture would be rented on a separate basis, theater by theater, without regard for other pictures or exhibitor affiliation; (2) the splitting of the existing companies into separate theater and producerdistributor companies with no interlocking directors or officers; (3) the divesture of all theatres operated in pools with other companies, or one or more theatres in closed towns, that is, where they had no competitors; and (4) the establishment of voting trusts to prevent shareholders in the former integrated companies from exercising common control of both successor companies.”87 RKO en Paramount gingen bijna meteen akkoord met het decreet. Loew’s, Fox en WB verwierpen het decreet totdat de Hoge Raad ze op 25 juli 1949 het decreet oplegde. Maar ze kregen allemaal enkele jaren de tijd om het in te voeren (Zie Bijlage II).
2.3.2 Televisie Vanaf 1948 kreeg de film concurrentie van de televisie. Hiervoor was er al televisie, maar vanaf dit jaar steeg het aantal televisietoestellen in de VS gestaag. In 1947 waren er, bijvoorbeeld, maar 14.000 televisietoestellen en in 1948 waren het er al 172.000, een stijging van meer dan duizend procent. In de twee jaren erna waren er respectievelijk één en vier miljoen toestellen en in 1954 waren er al 32 miljoen televisies in de VS. Aan het eind van de jaren vijftig had negentig procent van de Amerikaanse huishoudens een televisie. Tegelijkertijd steeg het aantal commerciële
85
Ibid. Balio, red., The American film industry. 317. 87 Ibid. 86
- 40 -
televisiestations van zeven naar 517. De televisie had de film als het dominante vrijetijdsactiviteit vervangen, en het bioscoopbezoek daalde88 (Zie Bijlage III). In december 1950 vertelde Charles Skouras, de eigenaar van een bioscoopketen, tijdens een bijeenkomst van Hollywood studiobazen, dat het bioscoopbezoek in gebieden waar er televisie was, tien tot vijftien procent gedaald was, maar het bioscoopbezoek was eveneens gedaald in gebieden zonder televisie. Hier was de daling echter geringer, namelijk twee tot vier procent. De onderdirecteur van Paramount Pictures, Paul Raibourn, claimde dat de televisie ongeveer tien procent van de bioscoopbezoekers had ingepikt. De overige verliezen waren te verklaren door economische factoren.89 De filmindustrie wilde in het begin niets met de televisie-industrie te maken hebben. Ze weigerden films aan de televisiestations te verhuren of te verkopen. De kleine filmmaatschappijen boden hun films echter wel aan. Columbia Pictures richtte bijvoorbeeld in 1951 Screen Gems op, om met dit nieuwe onderdeel films aan de televisie-industrie aan te bieden. Andere filmmaatschappijen verhuurden gedeelten van hun studioruimten aan televisieproducenten. Verder gingen filmacteurs en technici die zonder werk zaten bij de televisie werken.90 Toen Howard Hughes in 1954 de films van RKO aan de televisie verkocht en hiermee miljoenen dollars mee verdiende, veranderden de overige studio’s van mening. In de volgende twee jaar stelden alle grote filmstudio’s hun films van vóór 1948 voor de televisie beschikbaar. Ze kozen die datum, omdat ze anders een gedeelte van hun winst aan de “performers and craft unions” moesten geven. In de jaren zestig waren er dan ook al elke week op de televisiestations van New York meer dan honderd verschillende zwart-wit films te zien.91 Vanaf 1955 gingen de grote filmmaatschappijen ook specifiek voor de televisie produceren. Hollywood verving New York als televisieproductiecentrum. Vanaf de jaren zestig boden de filmmaatschappijen dan ook het merendeel van het televisieaanbod op prime-time aan, zoals series en televisiefilms.92
88
Ibid. 315. Richard Butch, The making of American audiences. From stage to television, 1750-1990, (Cambridge, enz: Cambridge University Press, 2000). 246-247. 90 Douglas Gomery, "Transformation of the Hollywood system," The Oxford history of world cinema, Red. Geoffrey Nowell-Smith, Vijfde ed. (Oxford, enz.: Oxford University Press, 1997). 446. 91 Ibid. 92 Ibid. 89
- 41 -
2.3.3 Suburbanisatie De televisie kan echter niet geheel verantwoordelijk geworden houden voor de daling van het bioscoopbezoek. Na de Tweede Wereldoorlog kwam er namelijk een verandering in de leefwijze van de Amerikanen. Ze vertrokken uit de steden en gingen in de buitenwijken wonen, ook wel suburbanisatie genoemd. Het was lastig en duur om steeds vanuit de buitenwijken naar de binnenstad te reizen om een film te zien. De mensen gingen dus minder vaak naar de film. Rond 1960 was het bioscoopbezoek gehalveerd ten opzichte van de hoogtijdagen van de film. Duizenden bioscopen waren dan ook genoodzaakt om de deuren te sluiten.93 Communicatiewetenschapper Frederick Stuart verklaarde dat het aantal mensen dat naar de buitenwijken verhuisd was, te weinig was om de sterke daling in het bioscoopbezoek te verklaren. Historicus Kenneth Jackson schreef dat er na de Tweede Wereldoorlog een enorm aantal huizen gebouwd werd. Van 1947 tot 1962 waren dat er 23 miljoen, waarvan er minstens tweederde in de buitenwijken stonden.94 Richard Butch schrijft dan ook: “At three residents per suburban home, this is approximately 50 million people. If they reduced their moviegoing from once every other week (the average per U.S. resident in 1946) to once a month (the average in 1962), they would represent a loss of two billion tickets annually. So the effect of the move to the suburbs cannot be dismissed simply on the basis of its size.”95 De suburbanisatie heeft volgens mij dan ook meegespeeld met de daling van het aantal bioscoopbezoekers, zoals Richard Butch en Kenneth Jackson dit stellen, maar ik ben het ook gedeeltelijk eens met Frederick Stuart. De suburbanisatie is namelijk niet de enige boosdoener, de opkomst van de televisie heeft bijvoorbeeld ook meegespeeld met de daling van het bioscoopbezoek. De Hollywoodstudio’s probeerden deze daling tegen te gaan door de bioscopen naar de buitenwijken te brengen. Ze creëerden vierduizend drive-in bioscopen door het hele land, zodat de mensen met hun auto naar de film konden. In 1956 gingen er dan ook voor het eerst meer mensen naar een drive-in bioscoop dan naar een ‘normale’ bioscoop. Een andere manier om de mensen in de buitenwijken naar de bioscoop te laten gaan was om multiplexen, bioscopen met
93
Ibid. 443. Butch, The making of American audiences. 247-248. 95 Ibid. 248. 94
- 42 -
meer dan vijf schermen, in de vele winkelcentra die rond de jaren zestig gebouwd werden te openen. Deze winkelcentra hadden het voordeel dat er veel gratis parkeerplaatsen waren.96 Al deze pogingen om de mensen in de buitenwijken naar de bioscoop te laten gaan, konden niet de daling in het bioscoopbezoek tot een halt brengen. Wat wel kon, was deze daling afzwakken, zodat de komst van de bioscopen naar de buitengebieden niet helemaal voor niets was geweest.97
2.3.4 Conglomeraten Vanaf de jaren vijftig kregen grote conglomeraten interesse in de filmstudio’s. Zo verkocht Howard Hughes, een mediamagnaat, vliegenier en zakenman, RKO in 1955 aan General Teleradio, Inc., een onderdeel van General Tire and Rubber. Hughes had de studio in 1948 gekocht om deze, onder andere, te zuiveren van het communisme. De naam van de studio werd door General Teleradio, Inc., veranderd in RKO Teleradio, Inc., en in 1959 werd de naam weer veranderd in RKO General, Inc. Daarna werd de studio verkocht aan Desilu Productions van Desi Arnaz en Lucille Ball. De studio werd de volgende dertig jaar opgedeeld in verschillende kleine onderdelen totdat de studio in 1989 werd gekocht door Dina Merril en Ted Hartley die de gouden tijden van de studio weer terug willen brengen.98 Volgens Tino Balio waren de conglomeraten om drie redenen in het kopen van de filmstudio’s geïnteresseerd, namelijk: “(1) film stocks were undervalued during the 1960s as a result of erratic earning records; (2) studios owned strategically located real estate and other valuable assets such as music publishing houses and theatres in foreign countries; and (3) film libraries had the potential of being exploited for cable and pay television as well as for entirely new forms of exhibition by electronic means.”99 Vandaag de dag zijn praktisch alle filmstudio’s in handen van conglomeraten. In de loop der jaren zijn sommige studio’s, zoals RKO, in vele handen geweest. Zo is Columbia nu bijvoorbeeld 96
Gomery, "Transformation of the Hollywood system." 443. Ibid. 443 en 445. 98 Landmarks in RKO's history, Internetpagina, Beschikbaar: http://www.rko.com/legacy_timeline.html, Laatst bekeken: 05-06-2004. 99 Balio, red., The American film industry. 330. 97
- 43 -
onderdeel van Sony; WB is in handen van Time Warner; Fox is van The News Corporation Limited, Paramount is onderdeel van Viacom, Inc.; Universal is onderdeel van Vivendi UNIVERSAL Entertainment; UA is in 1981 door Metro-Goldwyn-Mayer Inc. overgenomen, en deze laatste studio is op 8 april 2005 op zijn beurt weer overgenomen door een consortium van Sony Corporation of America, Providence Equity Partners, Texas Pacific Group, Comcast Corporation (Nasdaq: CMCSA, CMCSK) en DLJ Merchant Banking Partners.100 Doordat Hollywood tegenwoordig door conglomeraten geleid wordt, zijn de hoofdkantoren veel minder afhankelijk van het maken van films of televisieprogramma’s. Dit was bijvoorbeeld te zien in 1980 toen het SAG een staking uitriep voor betere loonregelingen voor de acteurs, onder andere voor herhalingen op de kabeltelevisie en voor videoverhuur en verkoop. Maar de studio’s sloten gewoon hun deuren en stopten voorlopig met filmen, ook al was het het begin van een nieuw televisieseizoen. De conglomeraten kregen nog genoeg geld binnen via hun andere investeringen, en hadden hun filmtak niet nodig om winst te maken.101
2.4 Conclusie In de jaren twintig waren vele kleine filmstudio’s samengegaan totdat er nog maar acht grote studio’s over waren. Er waren nog wel kleine studio’s, maar deze spelen in deze scriptie geen rol. Deze acht studio’s waren te verdelen in de Big Five, WB, MGM, Paramount, RKO en Fox, en de Little Three, Universal, Columbia en UA. Deze verdeling berustte op de grootte van de studio’s, zoals de namen al deden voorkomen. In de jaren dertig kwamen de studio’s in moeilijkheden vanwege de Crisisjaren. De enige studio van de acht die zonder rode cijfers het decennium doorkwam, was MGM. Met de komst van de National Industrial Recovery Act in 1933, mochten de studio’s gaan samenwerken, omdat dit bevorderlijker was voor de economie dan concurrentie. Ze moesten dan echter wel voor betere arbeidsomstandigheden zorgen en de vakbonden gaan erkennen. Dit zorgde ervoor dat er vele nieuwe vakbonden opkwamen in de filmindustrie, zoals de IATSE, het SWG, het SDG, en het SAG. De werknemers konden zich nu verenigen en samen betere arbeidsvoorwaarden eisen. De
100
Acquisition of Metro-Goldwyn-Mayer completed. MGM names new senior management team, 08-04-2005, Internetpagina, Metro-Goldwyn-Mayer Studios Inc., Beschikbaar: http://www.mgm.com/corp_investor_relation.do, laatst bekeken: 04-05-2005. 101 Lewis, ""We Do Not Ask You to Condone This". 6.
- 44 -
studio’s hadden dan ook in de jaren dertig en veertig veelvuldig te maken met stakingen van het personeel. In 1941 brak voor de Verenigde Staten de Tweede Wereldoorlog uit, wat gezien kan worden als een zegen voor de filmindustrie, na de moeilijke Crisisjaren in de jaren dertig. Tijdens de oorlog steeg namelijk het filmbezoek in de VS. De Tweede Wereldoorlog bracht niet alleen voorspoed met zich mee voor de filmindustrie, de winsten in Azië en Europa daalden gestaag door de oorlog. Wat tevens een tegenvaller was voor de studio’s was de opkomst van concurrentie op eigen bodem. In de jaren veertig groeide namelijk het aantal onafhankelijke producties. Eind jaren veertig kwamen er nog meer tegenslagen voor de studio’s. De antitrustwetgeving leidde tot het Paramount Decree. Door dit decreet mochten de studio’s geen bioscopen meer bezitten. Tevens werden de televisie en de suburbanisatie reële bedreigingen eind jaren veertig en in de jaren vijftig. De studio’s probeerden dit tegen te gaan door films aan de televisiemaatschappijen te leveren, om gedeelten van hun studioterrein aan televisieproducenten te verhuren, of om zelf televisieprogramma’s te gaan produceren. Wat de suburbanisatie betreft, brachten de studio’s de bioscopen naar de buitenwijken, door middel van drive-ins en multiplexen in winkelcentra. Deze pogingen om de daling van het bioscoopbezoek tegen te gaan, kon deze daling alleen maar afzwakken. In de jaren vijftig brak de tijd van de conglomeraten aan. Veel studio’s werden namelijk in de loop der tijd verkocht aan grote bedrijven, zoals General Tire and Rubber. De studiobazen konden door deze verkopen van een goed pensioen genieten en de grote bedrijven hadden een gezond bedrijf met veel potentie gekocht. Vandaag de dag zijn dan ook praktisch alle filmstudio’s in handen van conglomeraten.
- 45 -
Hoofdstuk III: Het House Committee on Un-American Activities in Hollywood
3.1 Inleiding Met dit derde hoofdstuk ga ik in op de komst van het House Committee on Un-American Activities (HUAC) in Hollywood. In dit hoofdstuk zal ik het vooral hebben over het samenspel van het HUAC en Hollywood in het algemeen. Dit hoofdstuk gaat dus over het HUAC, over de slachtoffers van de vervolgingen en over de protesten vanuit de Hollywoodgemeenschap tegen het HUAC. Ik zal het maar summier over de studiobazen hebben in dit hoofdstuk, daar ik in de volgende hoofdstukken dieper in zal gaan op hun gedrag tijdens deze periode.
3.2 1947 Volgens het HUAC lid Robert Stripling waren de communisten actief in Hollywood om zo de woorden van Lenin en Willi Münzenburg, een lid van de Communistische Internationale en hoofd van culturele zaken, in praktijk te brengen. Lenin had namelijk gezegd: “Communism must always consider that of all the arts the motion picture is the most important.”102 En Münzenburg had geschreven: “We must develop the tremendous cultural possibilities (of motion pictures) in a revolutionary sense. One of the most pressing tasks confronting the Communist Party in the field of propaganda is the conquest of this supremely important propaganda until now the monopoly of the ruling class. We must wrest it from them and turn it against them.”103 Jon Lewis, een professor in Engels, schrijft in het artikel “‘We do not ask you to condone this’: How the blacklist saved Hollywood” dat het HUAC nog een andere reden had om Hollywood aan te doen, naast het communisme. Na de Tweede Wereldoorlog groeide het antiSemitisme in de VS, en in Hollywood waren, in verhouding, veel Amerikaanse Joden aan het 102 103
Stripling, The Red Plot. 70. Ibid.
- 46 -
werk. Zowel onder de arbeiders als in het management waren er veel Joden te vinden.104 In het comité waren er dan ook minstens twee anti-Semieten te vinden, namelijk John Rankin (D., Mississippi) en Richard Nixon (R., California). In de jaren veertig maakte Rankin vele toespraken waarin zijn anti-Semitisme naar voren kwam en alhoewel Nixon voorzichtiger was, werd later, door de ‘Nixon tapes’ tijdens het Watergate schandaal, zijn hekel aan en zijn wantrouwen jegens Joden openbaar. Zo had hij, tijdens de presidentiële verkiezingscampagne van 1972, een verzoek aan zijn ‘probleemoplossers’: “Please get me the names of the Jews. You know, the big Jewish contributors…Could we please investigate some of those cocksuckers.”105
3.2.1 Het HUAC in Hollywood Het HUAC kwam in de lente van 1947 voor het eerst in Hollywood om Hanns Eisler voor het comité te dagen. Eisler was een Duitse componist die in Hollywood onder andere filmmuziek componeerde. Naast Eisler werden er ook andere belangrijke personen uit Hollywood, zoals James K. McGuinness, een conservatieve scenarioschrijver, gehoord als getuige. Het comité wilde namelijk onderzoeken hoe groot de rode dreiging in Hollywood was. Binnen korte tijd hadden de onderzoekers van het HUAC 33 leden met een lidmaatschapskaart van de Communistische Partij gevonden, onder wie scenarioschrijvers, regisseurs, acteurs en actrices. Tevens waren er bij 75 andere belangrijke personen uit de filmindustrie deelname aan communistische activiteiten geconstateerd. Volgens de onderzoekers was dit nog maar het begin en konden er nog veel meer communisten in Hollywood ontmaskerd worden.106 J. Parnell Thomas, de voorzitter van het onderzoek, vertelde in mei 1947 dat “hundreds of very prominent film capital people have been named as Communist to us.”107 Op 9 mei 1947 kwam het HUAC in Hollywood en interviewde, achter gesloten deuren, veertien zogenaamde ‘friendly witnesses’, oftewel meewerkende getuigen. Er wilden echter meer mensen getuigen over de rode dreiging dan het comité had gedacht zodat de commissieleden hun verblijf in Hollywood moesten verlengen.108 Veel van deze meewerkende getuigen waren lid van de Motion Picture Alliance for the Preservation of American Ideals (MPAPAI). De MPAPAI 104
Lewis, ""We Do Not Ask You to Condone This". 5. Ibid. n. 50. 106 Stripling, The Red Plot. 71 en 73. 107 Ceplair en Englund, Inquisition. 256-257. 108 Ibid. 258. 105
- 47 -
werd in 1944 onder andere door de regisseurs Leo McCarey en Sam Wood,109 de studiobaas Walt Disney, de acteurs Gary Cooper, John Wayne, Adolphe Menjou en Ward Bond, en de columnist Hedda Hopper opgericht. De leden verklaarden bij de oprichting van de MPAPAI dat: “in our special field of motion pictures, we resent the growing impression that this industry is made up of, and dominated by, Communists, radicals and crackpots…. We believe in, and like, the American way of life… the freedom to speak, to think, to live, to worship, to work and to govern ourselves, as individuals, as free men; the right to succeed or fail as free men, according to the measure of our ability and our strength. Believing in these things, we find ourselves in sharp revolt against a rising tide of Communism, Fascism and kindred beliefs, that seek by subversive means to undermine and change this way of life.”110 Ze zweerden verder “to fight, with every means at our organized command, any effort of any group or individual, to divert the loyalty of the screen from the free America that gave it birth.”111
3.2.2 De Unfriendly Nineteen Het HUAC verstuurde, op 21 september 1947, 43 dagvaardingen (Zie Bijlage IV) naar mensen in Hollywood met het doel ze al getuige te horen op de hoorzittingen in oktober te Washington, D.C. Deze dagvaardingen waren ook gestuurd naar negentien personen die ook wel bekend zouden worden als de ‘Unfriendly Nineteen.’112 De Unfriendly Nineteen bestond uit de scenarioschrijvers John Howard Lawson, Dalton Trumbo, Albert Maltz, Alvah Bessie, Samuel Ornitz, Ring Lardner Jr., Lester Cole, Richard Collins, Gordon Kahn, Howard Koch en Waldo Salt; uit de scenaristen-regisseurs Herbert Biberman en Robert Rossen; uit de regisseurs Edward Dmytryk, Lewis Mileston en Irving Pichel; uit de producent Adrian Scott; uit de acteur Larry Parks; en uit de toneelschrijver Bertolt Brecht. Allemaal hadden ze meegedaan aan pro-sovjet activiteiten en ze waren haast allemaal lid (geweest) van de CPUSA. Het is onduidelijk waarom HUAC alleen deze negentien ‘linkse radicalen’ heeft gedaagd, omdat er vele tientallen anderen met precies dezelfde kwalificaties in Hollywood rondliepen. De negentien gedaagden besloten samen te werken als een front tegen het 109
Muscio, Hexenjagd. 52-53. William K. Klingaman, Encyclopedia of the McCarthy era, (New York: Facts On File, 1996). 268. 111 Ibid. 269. 112 Ceplair en Englund, Inquisition. 261. 110
- 48 -
HUAC, of eigenlijk achttien, want Bertolt Brecht, een Duitser, wilde zijn uitreisvisum naar Zwitserland niet verspelen.113 De achttien wilden hun banen in de filmindustrie behouden, buiten de gevangenis blijven, geen namen doorgeven en het comité een hak zetten. De achttien konden vijf wegen begaan om dit te bereiken, namelijk [1] de status van het comité ter discussie stellen en weigeren om de vragen te beantwoorden; [2] het ontkennen van het lidmaatschap van de CPUSA; [3] openlijke erkenning van het lidmaatschap en een trotse verdediging van hun politieke verleden; [4] zich op het Vijfde Amendement beroepen; en tenslotte, [5] zich op het Eerst Amendement beroepen114 (Zie Bijlage V). De eerste drie wegen werden meteen van de hand gedaan. De eerste, omdat ze een rechtszaak over de status van het comité bijna zeker zouden verliezen en omdat ze voor hun aanval op het HUAC aangeklaagd zouden worden voor minachting van het hof. Bovendien zouden ze de gunst van het publiek verliezen. De tweede weg deden ze meteen van de hand omdat de FBI en de HUAC-onderzoekers vast en zeker bewijzen zouden hebben voor hun lidmaatschap. En de derde weg werd afgedaan omdat hun monden gesnoerd zouden worden zodra ze hadden toegegeven communist te zijn, zodat ze hun antwoord niet zouden kunnen toelichten. Ze zouden zowel de gunst van het publiek als hun banen verliezen.115 Dit liet alleen het Eerste en het Vijfde Amendement over. Het Vijfde Amendement staat voor het feit dat niemand “be compelled in any criminal case to be a witness against himself.” Als de achttien zich op het Vijfde Amendement zouden beroepen, zouden ze zeker voor minachting van het hof veroordeeld worden. Tevens zouden ze de gunst van het publiek verliezen, omdat het publiek zou denken dat ze iets te verbergen hadden. Zoals hun advocaat Charles Katz zei: “For the group to intimate [as they would by taking the Fifth] that their political beliefs could conceivably be criminal under our country’s institutions and principles would in fact be tacitly to concede in the public eye what Dies and Rankin had long been trying to prove.”116 De vierde weg viel dus ook af. De achttien gingen dus voor het Eerste Amendement. Het Eerste Amendement staat voor “the freedom of speech” en “the right of the people peaceably
113
Ibid. 263. Ibid. 263-267. 115 Ibid. 264-265. 116 Ibid. 267-268. 114
- 49 -
to assemble.”117 De achttien mannen waren van plan om een verklaring voor te lezen en daarna vragen over hun politieke en hun vakbond achtergrond uit de weg te gaan. Ze zouden de vragen hierover niet weigeren te beantwoorden, maar zouden ze op hun eigen wijze formuleren. Als ze bij het antwoorden van de vragen, op hun eigen manier, weggehamerd zouden worden door Thomas, zouden de achttien sympathieker overkomen dan dat ze meteen zouden weigeren te antwoorden. Dit zou ook gunstiger overkomen bij de studiobazen, want de achttien zouden hebben getracht om mee te werken. Maar met deze tactiek konden de achttien mannen het Eerste Amendement alleen nog maar gebruiken in de rechtszaal, wanneer ze voor minachting van het hof zouden moeten voorkomen.118 De Unfriendly Nineteen waren aan de vooravond van de hoorzittingen in Washington, D.C., bezorgd voor een eventuele zwarte lijst. Robert Kenny, één van de advocaten van de negentien mannen merkte dan ook op, “The subject with which we are chiefly concerned is the character of the statements attributed to J. Parnell Thomas by the newspapers. He was quoted as saying that the producers had agreed to establish a blacklist throughout the motion picture industry.”119 Waarop Eric Johnston, de voorzitter van de Motion Picture Association (MPA) antwoordde: “That report is nonsense! As long as I live I will never be a party to anything as unAmerican as a blacklist, and any statement purporting to quote me as agreeing to a blacklist is a libel upon me as a good American.”120 De negentien mannen hoefden dus niet bang te zijn om op een zwarte lijst te belanden. Tenminste, voorlopig nog niet.
3.2.3 Washington, D.C. Op 20 oktober 1947 begon, in Washington, D.C., een twee weken lang durende hoorzitting. Meer dan honderd verschillende persagentschappen uit de VS en van over de hele wereld waren aanwezig, evenals de drie grote nationale radiostations. Bovendien waren er elf camera’s aanwezig, voor de televisie en de bioscoopjournaals. Tevens zaten er driehonderd toeschouwers, onder wie veel beroemdheden, in de zaal. Veel beroemdheden droegen een zonnebril, dit keer was het echter niet om hun identiteit te verbergen, maar om hun ogen te beschermen tegen het 117
Ibid. 268. Ibid. 270. 119 Kahn, Hollywood on Trial. 6. 120 Ibid. 118
- 50 -
felle licht van de camera’s. Tijdens de hoorzittingen waren zelfs agenten nodig “[to] manage the crowd of the curious and the ecstatic who sought to touch or at least to see a legendary figure from the magic mecca.”121 Gordon Kahn, één van de Unfriendly Nineteen, beschrijft dan ook de theatraliteit van het hele gebeuren van de hoorzittingen wanneer hij over de aankondiging van de hoorzittingen op 18 oktober 1947 schrijft: “When he [J. Parnell Thomas] was motioned to the chair he was to occupy, the cameramen saw that there was not enough of J. Parnell Thomas showing above the tribune. He needed more eminence. They slipped a red silk pillow under his flanks and a District of Columbia telephone directory under that before he was elevated to the correct, photogenic height. He was instructed to rise and make his entrance once more. He complied. Then, with a tape they measured the distance from his nose to the camera’s. ‘Thank you, Congressman. That’s fine.’ J. Parnell Thomas had passed his screen test.”122 Wat, volgens Kahn, echter niemand opviel was de afwezigheid van de Amerikaanse vlag in de zaal waar de hoorzittingen gehouden werden. Deze had er wel moeten hangen. De vlag is aanwezig bij elk tribunaal en hangt in alle stadhuizen in de gehele VS. Bij elke vorm van wetgeving of proces is de vlag aanwezig, behalve bij de Hollywood hoorzittingen van het HUAC in oktober 1947.123 Kahn is, voor zover ik heb kunnen ontdekken, de enige auteur die over dit voorval schrijft, ik weet dan ook niet zeker of Kahn de vlag over het hoofd heeft gezien of niet. De auteurs die na Kahn over de hoorzittingen hebben geschreven, hebben dit voorval niet van hem overgenomen, hoewel sommigen wel uit zijn boek citeren en parafraseren. De hoorzittingen werden gevoerd door een subcomité van het HUAC. De leden van dit subcomité waren de Afgevaardigden John McDowell (R.) van Pennsylvania, J. Parnell Thomas (R.) van New Jersey (voorzitter), Richard B. Vail (R.) van Illinois, John S. Wood (D.) van Georgia, en Richard M. Nixon (R.) van California.124 De eerste getuige was studiobaas Jack Warner en na hem kwamen vele andere meewerkende getuigen (Zie Bijlage IV), die het HUAC hun volledige medewerking en vele namen gaven. Vanaf maandag 27 oktober 1947, waren de niet-coöperatieve getuigen aan de
121
Robert F. Vaughn, Only victims: A study of show business blacklisting, (New York: G.P. Putnam's Sons, 1972). 76. 122 Kahn, Hollywood on Trial. 4. 123 Ibid. 7. 124 Vaughn, Only Victims. 76-77.
- 51 -
beurt. De eerste van de negentien niet-coöperatieve getuigen die geroepen werd om voor het HUAC te verschijnen was de scenarioschrijver John Howard Lawson. Het plan dat de achttien hadden samengesteld viel echter meteen in duigen. Voorzitter Thomas wilde eerst zelf de verklaring van Lawson lezen voordat hij toestemming aan hem gaf om haar voor te lezen. Thomas weigerde de toestemming te geven vanwege de anti-HUAC toon in de verklaring en gaf HUAC onderzoeker Robert Stripling het bevel om meteen met de ondervraging te beginnen. Dit in tegenstelling tot de meewerkende getuigen die altijd hun verklaringen zonder moeilijkheden mochten voorlezen. Tevens werd Lawson elke keer tot zwijgen gedwongen als hij de vragen niet via een directe weg beantwoordde. Als Lawson wat wilde zeggen moest hij dit over het geluid van de hamer doen. Uiteindelijk werd Lawson van minachting voor het comité, en dus voor het Congress, beschuldigd door Thomas, en uit de zaal gevoerd.125 Nadat Lawson weggevoerd was, kwam Louis Russel, een andere onderzoeker voor het HUAC, aan het woord en hij las enkele pagina’s met bewijzen van Lawson’s ‘zogenaamde’ lidmaatschap van de CPUSA voor, zodat dit in het verslag van de hoorzitting opgenomen kon worden126. Na Lawson kwamen werden nog negen mannen van de Unfriendly Nineteen gehoord, namelijk Dalton Trumbo, Albert Maltz, Alvah Bessie, Samuel Ornitz, Herbert Biberman, Edward Dmytryk, Adrian Scott, Ring Lardner Jr., en Lester Cole. Deze tien mannen werden bekend als de Hollywood Ten. Van de Hollywood Ten mocht alleen Maltz zijn verklaring helemaal lezen en Bessie mocht deze voor ongeveer de helft lezen. Volgens Ceplair en Englund mocht dit waarschijnlijk om de kritiek op het verschil van behandeling tussen de meewerkende en de nietcoöperatieve getuigen de kop in te drukken.127 Net zoals bij Lawson werd bij de overige negen van de Hollywood Ten, nadat ze uit de zaal waren gevoerd, een verklaring voorgelezen met bewijzen van hun ‘zogenaamde’ lidmaatschap van de CPUSA.128 De overige acht Amerikaanse mannen van de Unfriendly Nineteen werden niet gehoord. Volgens Nancy Lynn Schwartz werd Lawson gekozen:
125
Ceplair en Englund, Inquisition. 282-283. Vaughn, Only Victims. 95. 127 Ceplair en Englund, Inquisition. 286-287. 128 Vaughn, Only Victims. 96 en 100-104. 126
- 52 -
“since he was well-known as the nominal head of the Party in Hollywood. Trumbo had high visibility, a name, and was big in pamphleteering and political campaigning. Scott and Dmytryk were chosen on the basis of the content of Crossfire. Maltz was picked because of his pamphleteering, his content, and the whole New Masses controversy. Alvah Bessie, though a small fish in Hollywood, was chosen because he had been in Spain as a member of the Lincoln Brigade, and his organizational associations were quite open. Cole was chosen because of his concern with content and because of the content of his pictures and was an obvious choice because of his position in organizing the Guild. Lardner was a name and had been active in the SWG and in all the other various organizations. Ornitz was the paterfamilias of the Party, and Herbert Biberman had numerous affiliations. And none of them had served in the military.”129 Van de Hollywood Ten, waren er zes van Joodse afkomst, namelijk Lawson, Maltz, Bessie, Ornitz, Biberman en Cole. Jon Lewis meldt dan ook dat in vijf verklaringen van de acht die niet voorgelezen mochten worden, anti-Semitisme als motief achter de hoorzittingen aanvoerden en dat ze alle acht het comité met het anti-Semitische en fascistische regimes in de jaren dertig en veertig in Europa vergeleken.130 Zo schreef Lawson: “What are J. Parnell Thomas and the UnAmerican interests he serves, afraid of? They want to cut living standards, introduce an economy of poverty, wipe out labor rights, attack Negroes, Jews, and other minorities”131 (Zie Bijlage VI).
3.2.4 Een geval apart: Bertolt Brecht Bertolt Brecht werd na de Hollywood Ten gehoord. Zijn verklaring verraste de leden van het comité. Op de vraag of hij een communist was antwoordde hij: “Mr. Chairman, I have heard my colleagues when they considered this question not as proper, but I am a guest in this country and do not want to enter into any legal arguments, so I will answer your question fully as well as I can. I was not a member or am not a member of any Communist Party.”132 De leden van het comité hadden er niet op gerekend dat Brecht misschien voor een andere strategie had gekozen dan de rest van de Unfriendly Nineteen. Brecht wilde namelijk zijn
129
Nancy Lynn Schwartz en Sheila Schwartz, The Hollywood writer's wars, (New York: Alfred A. Knopf, 1982). 269. 130 Lewis, ""We Do Not Ask You to Condone This". 9 en 14. 131 Kahn, Hollywood on Trial. 76. 132 Vaughn, Only Victims. 105.
- 53 -
uitreisvisum niet verspelen door moeilijk te doen tegen het HUAC. Of Brecht de waarheid sprak met zijn ontkenning van een lidmaatschap van de Communistische Partij is moeilijk te zeggen, de meningen zijn hierover verdeeld. Zo schrijft Robert Vaughn dat Brecht, volgens zijn biograaf Martin Esslin, wel een communist zou zijn, al droeg Brecht geen lidmaatschapskaart bij zich, hij was toch een communist “in his total life commitment.”133 Ceplair en Englund schrijven echter dat “it was a fact that only one of the eleven ‘unfriendly’ witnesses who testified—Bertolt Brecht—had not, at one time or another, been a Communist.”134 Volgens mij sprak Brecht de waarheid dat hij geen lid was van een Communistische Partij, zijn biograaf Esslin kon hier immers geen bewijs voor vinden. Dit betekende echter niet dat hij geen communist kon zijn. Men kan namelijk als politieke overtuiging het communisme aanhangen, zonder dat men zich ook altijd daadwerkelijk aanmeld als lid van een Communistische Partij.
3.3 Hollywood vs. HUAC De liberalen in Hollywood waren niet gediend van de inmenging van de politiek in de filmindustrie. Ze waren tevens niet onder de indruk van de onderzoeksmethoden van het HUAC. Zo richtten drie liberalen, de regisseurs John Huston en William Wyler en de scenarioschrijver Philip Dunne, in september 1947 het Committee for the First Ammendment (CFA) op, om de strijd tegen het, volgens hen, onconstitutionele HUAC aan te gaan. Volgens Dunne waren ze bezorgd “with the assault on civil liberties, what to us looked like persecution of the socalled ‘unfriendly’ witnesses, and the reputations of hundreds of others whose names were being slandered.”135 De drie mannen waren bezorgd dat de verhoren van J. Parnell Thomas een poging waren om films te gaan censureren en aanzet waren om de vrijheid van meningsuiting te beperken. Ze waren van mening dat de hoorzittingen van HUAC en de artikelen in de conservatieve pers hierover, de filmindustrie zouden schaden.136
3.3.1 Het Committee for the First Ammendment Meer dan driehonderd mensen werden lid van het CFA, waaronder vele sterren zoals Humphrey 133
Ibid. Ceplair en Englund, Inquisition. 287. 135 Ibid. 275. 136 Ibid. 134
- 54 -
Bogart, Lauren Bacall, Lucille Ball, Danny Kaye, Judy Garland, Gene Kelly, Burt Lancaster en Frank Sinatra.137 Het CFA kreeg echter niet veel steun van de studio’s. Er waren namelijk maar enkele invloedrijke producenten, zoals Pandro S. Berman, Jerry Wald, Sam Zimbalist, Walter Wanger, William Goetz en Arthur Hornblow Jr., lid van het CFA. De meeste leden waren acteurs, scenarioschrijvers en acteurs.138 David Thomson schrijft echter dat studiobaas David O. Selznick (Fox) ook lid was van de CFA, maar dat hij dit geheim wilde houden: “…Huston asked David to sign on. No matter if it angered L.B. [Mayer], David did sign, once he had added the proviso that none of the signatories was a Communist. Then he tried to use his connections…to enlarge the protest. He insisted that this work go on secretly, and he did not want to be exposed in public…”139 Vanaf de oprichting van het comité was het al duidelijk voor Dunne, Wyler en Huston, dat er geen communisten zouden worden toegelaten als leden. Ze wisten, volgens Dunne, dat ze “were going to be called Communists or Comsymps anyway” en dat ze “weren’t anxious to give the opposition real ground for saying so.”140 Een tweede reden voor de weigering van communisten als leden, was het feit dat bij veel liberalen het Nazi-Sovjet Pact nog vers in het geheugen lag. Ze hadden zich toen verraden gevoeld door de Sovjetunie.141 Dunne, Wyler en Huston waarschuwden constant de CFA-leden en sympathisanten voor de schade die gevaarlijke politieke banden konden brengen aan de doelstellingen van het committee. Tevens vroegen ze aan de communisten en hun sympathisanten om afstand te houden.142 William Wyler was er zo van overtuigd dat er in zijn comité alleen maar liberalen zaten dat hij naar de Hollywood Reporter schreef dat “no member of our group is a Communist or sympathetic to the totalitarian form of government practiced or advocated by Communist parties in different parts of the world.”143 Ondanks de waarschuwingen tekenden toch nog zestien mensen van radicaal links de advertenties, en ging er één, Larry Parks, een acteur, mee naar Washington, D.C.144 De scenarioschrijver Abraham Polonsky zei tevens, jaren later, over het
137
Schrecker, Many are the Crimes. 324. Ceplair en Englund, Inquisition. 276. 139 David Thomson, Showman. The life of David O. Selznick, (London: Abacus, 1993). 525. 140 Ceplair en Englund, Inquisition. 276. 141 Ibid. 142 Ibid. 143 Ibid. 277. 144 Ibid. 138
- 55 -
CFA dat “[w]e Communists had not created the organisation, but we believed in its usefulness and helped to organize its activities.”145 Het CFA plaatste anti-HUAC advertenties, schreef petities (Zie Bijlage VII), hield persconferenties en maakte radio uitzendingen in haar strijd tegen het HUAC. De krantenadvertenties en de petities werden door ongeveer vijfhonderd bekende en minder bekende mensen ondertekend. Ze gaven hiermee hun steun aan het Eerste Amendement; het recht van vrije meningsuiting en het recht op vredig samenkomen. De radio-uitzending Hollywood fights back (ABC), van zondag 26 oktober, de dag voordat de niet-coöperatieve getuigen werden gehoord, werd door meer dan veertig mensen gepresenteerd, vanuit Hollywood, New York en Washington, D.C. Vele sterren, zoals Humphrey Bogart en John Garfield (Zie Bijlage VIII), deden aan de radio-uitzendingen mee, evenals vier senatoren.146 Tevens ging het CFA met een delegatie naar Washington, D.C. Op 26 oktober 1947 stelde Howard Hughes een vliegtuig beschikbaar voor het CFA om naar Washington, D.C., te vliegen. Hij was dan wel tegen het communisme, maar hij was van mening dat de overheid zich niet met Hollywood moest bemoeien. De groep bestond uit 26 personen, onder wie de leiders, Dunne en Huston, en de acteurs Danny Kaye, Humphrey Bogart, Lauren Bacall en Larry Adler. Er werd veel aandacht aan deze trip geschonken door de media. Hierop had het CFA gehoopt, daar al de leden die mee waren, beroemdheden waren. In een persconferentie die zondag vertelde Huston dat ze in Washington, D.C., waren om te observeren, ze waren niet van plan het HUAC en de meewerkende getuigen aan te vallen of de niet-coöperatieve getuigen te verdedigen.147 Het CFA was dan ook geen directe steungroep voor de Unfriendly Nineteen, omdat het comité een zo breed mogelijke basis aan steun wilden krijgen. Maar voor Wyler, Huston en Dunne maakte het niet uit of de negentien mannen communisten waren, of het ooit geweest waren. Volgens William Wyler was dan ook voor het CFA belangrijk “that the Nineteen challenge HUAC in a dignified manner on the basis of the First Amendment.”148 Het ging ze om het principe dat de mensen in hun vrijheden gekort werden en dat ze hiertegen op een waardige manier weerstand boden. Het CFA was dan ook niet opgericht om de rechten van individuele
145
Ibid. 275. Robert Sklar, City boys: Cagney, Bogart, Garfield, (Princeton, New Jersey: Princeton University Press, 1992). 188 en 195. 147 Schatz, Boom and Bust. 310-311. 148 Ceplair en Englund, Inquisition. 276. 146
- 56 -
communisten te steunen, maar om HUAC’s dreiging voor de filmindustrie af te weren.149 Toch herinnerde Ben Margolis, een advocaat van de Unfriendly Nineteen, zich over het CFA dat “it was a major support effort for the Nineteen’s cause. It had a broad basis within the industry and tacit backing of the industry executives.”150 Philip Dunne, één van de oprichters van het CFA, merkte naar aanleiding van deze uitspraak op dat “Ben was wrong. The CFA was in the business of supporting rights [sic], not causes.”151 Het CFA had de niet-coöperatieve getuigen aangeraden om in een persconferentie, buiten het HUAC om, hun politieke voorkeuren bekend te maken. Daarna zouden ze als ze hiernaar gevraagd werden door het HUAC tijdens de hoorzitting moeten weigeren om de vraag te beantwoorden. Dit moesten ze doen met het argument dat ze het recht hadden om de vraag niet te beantwoorden en dat het HUAC overigens het recht niet had om die vraag te stellen. De negentien mannen moesten zich beroepen op het Eerste Amendement. Deze raad werd echter niet opgevolgd. De negentien mannen haalden wel het Eerste Amendement aan, maar organiseerden geen persconferentie.152 Met het geven van advies aan de Unfriendly Nineteen door het CFA, is het te begrijpen waarom Margolis van mening was dat het CFA de Unfriendly Nineteen steunde. Na de verhoren op maandag 27 oktober stond het CFA perplex. Het leek nu net alsof ze naar Washington, D.C. gekomen waren om onbeschaafde, luidruchtige communisten te beschermen. John Huston zei dan ook over de hoorzitting dat “[i]t was a sorry performance. You felt your skin crawl and your stomach turn. I disapproved of what was being done to the [unfriendly witnesses], but I also disapproved of their response.”153 Philip Dunne merkte tevens op dat John Howard Lawson een “major tactical blunder” gemaakt had.154 Velen verlieten hierop het CFA. Ze waren bang dat zij zelf als communisten of als sympathisanten zouden worden bestempeld en vervolgd zouden worden. Senator John E. Rankin uit Mississippi die door velen als rascist en antisemiet beschreven wordt,155 bevestigde hun angst. Hij vertelde het House of Representatives, naar aanleiding van een petitie van het CFA:
149
Schrecker, Many are the Crimes. 324. Ceplair en Englund, Inquisition. 276. 151 Ibid. 152 Schatz, Boom and Bust. 311. 153 Ibid. 154 Ceplair en Englund, Inquisition. 285. 155 Zie bijvoorbeeld: Fried, red., McCarthyism. 16. 150
- 57 -
“MR. RANKIN: …They sent this petition to Congress, and I want to read you some of these names. One of the names is June Havoc. We found out from the motion picture almanac that her real name is June Hovick. Another one was Danny Kaye, and we found out that his real name was David Daniel Kamirsky. Another one here is John Beal, whose real name is J. Alexander Bliedung. Another is Cy Bartlett whose real name is Sacha Baraniev. Another one is Eddie Cantor, whose real name is Edward Iskowitz. There is one who calls himself Edward Robinson. His real name is Emanuel Goldenberg. There is another here who calls himself Melvyn Douglas, whose real name is Melvyn Hesselberg. There are others too numerous to mention. They are attacking the Committee for doing its duty in trying to protect this country and save the American people from the horrible fate the Communists have meted out to the unfortunate Christian people of Europe.”156 Rankin liet wederom zijn Jodenhaat zien met deze opsomming. Hij zegt hiermee dat de Joden de vijand zijn van de Amerikaanse Christenen die van hen gered moeten worden. Hij zegt wel communisten in plaats van Joden, maar al de personen die hij opnoemt zijn van Joodse afkomst en velen van hen waren geen communist, wat ook bekend was. Humphrey Bogart moest zich na de hoorzittingen, in de pers publiekelijk distantiëren van het communisme om zijn carrière te redden. Gene Kelly werd al voor de trip naar Washington, D.C., benaderd door de studio’s en hem werd gesmeekt om niet mee te gaan. Katherine Hepburn kreeg ook ‘problemen’ doordat zij lid van het CFA was. In Chapel Hill, N.C., had het publiek stenen naar het doek gegooid, omdat daarop één van haar films te zien was.157 Dit waren nog maar enkele van de vele problemen die sommige CFA leden kregen, na de hoorzittingen in oktober 1947.
3.3.2 Overige groeperingen en acties Nadat het CFA een stille dood was gestorven ontstond uit de as het Committee of One Thousand (COT). Het COT was een nationale vereniging waar veel prominente personen lid van waren. Zo was Dr. Harlow Shapley, een astrofysicus die over het Harvard University Observatory ging, de 156 157
Kahn, Hollywood on Trial. 176-177. Ceplair en Englund, Inquisition. 290 en 352.
- 58 -
voorzitter van het COT, en was Dr. Albert Einstein één van de leden. Het COT was voor de opheffing van het HUAC, zoals het werd voorgezeten door J. Parnell Thomas en John E. Rankin. Want “[t]hey [HUAC] are betrayers of American ideals—those who use terror, innuendo, hearsay and smears, ignoring the common rules of evidence and all precepts of fair play.”158 Het Freedom From Fear Committee (FFFC) werd opgericht om geld in te zamelen want “[m]ore money had to be raised for their [de Hollywood Ten] defense incidental to the broader task of preserving civil and constitutional rights in the United States.”159 Het comité was dan ook geheel gewijd aan “the immediate matters of arranging for legal counsel, of managing speaking tours for the offense—for the vital counter-attack against the subversion of American life”160 door het HUAC en hun medestanders. Het National Institute of Arts and Letters kwam in februari 1948 naar buiten met een verklaring waarin geprotesteerd werd tegen de handelswijze van het HUAC en de opkomende censuur van een zwarte lijst. Deze verklaring werd door 129 leden ondertekend.161 Tevens werd er door tweehonderd mannen en vrouwen, die uit de kunstwereld afkomstig waren, een “Stop Censorship Rally” in New York gehouden. Tijdens deze bijeenkomst zamelden ze geld in voor het FFFC en stelden ze een “Declaration of Resistance” op die ze naar Hollywood opstuurden. In deze declaratie stelden ze “[t]hat the cause of these Ten is the cause, not only of men and women in the creative professions, stage, radio, motion pictures, newspapers and literature, but of all citizens of America wishing to defend their Constitutional rights.” Bovendien stelden ze “[t]hat these Ten are the shock troops, representing all of us in the struggle against censorship; and that one of our first purposes must be to give support to these Ten who stand in urgent need of it…” Ze vergeleken daarnaast de jacht op communisten en de hieruit voortvloeiende censuurmaatregel van de zwarte lijst met het “Ministry of Enlightenment of the late Dr. Paul Josef Goebbels.” 162 Al deze acties en comités konden echter niet de censuurmaatregelen, waaronder de zwarte lijst, tegenhouden. Bovendien kwam het HUAC in 1951 terug in Hollywood. Washington had nog iets af te maken waar ze aan begonnen was.
158
Kahn, Hollywood on Trial. 145. Ibid. 160 Ibid. 161 Ibid. 147. 162 Ibid. 149-150. 159
- 59 -
3.4 Het Screen Writers Guild Emmet Lavery, de voorzitter van het SWG, vertelde aan het bestuur, toen hij zijn dagvaarding, in september 1947, ontvangen had, dat de hoorzittingen “really [were] a good opportunity to project what the Guild was really like and to explode HUAC’s accusations with truth.”163 Tijdens dit onderhoud met het bestuur had hij het echter niet over de mogelijkheid om de elf scenarioschrijvers van de Unfriendly Nineteen te verdedigen. Het SWG was er namelijk meer op gebrand om de reputatie van de vakbond te verdedigen. Het SWG nam dus afstand van de Unfriendly Nineteen.164 Lavery zei jaren later dat de reden dat ze voor deze strategie gekozen hadden was, omdat “[m]any of our members dit not want to confront the Committee.”165 Ze waren zowel bang om hun banen te verliezen als hun vakbond. Ze waren bang dat het SWG dit niet zou overleven. Lavery was overigens niet tegen een onderzoek in Hollywood, hij vond echter dat dit door de juiste instanties gedaan moest worden. Het HUAC viel hier niet onder. Voordat hij naar Washington ging, liet Lavery een papier rondgaan onder de leden waar op te lezen was dat hij beloofde om het principe van “freedom of the screen at every point”166 te verdedigen. Maar wat betreft de gildeleden die juist vanwege deze vrijheid van artistieke en politieke expressie voor het comité gedaagd waren, liet hij zich heel anders uit: “[I]n the matter of individual activities of Guild members, either within or outside the industry, the individual defense or individual presentation is a matter for each individual witness. As the chief executive officer of the Guild, it is not my purpose at Washington to act either as ‘prosecuter’ or as ‘defending counsel’ for individual witnesses before the Committee.”167 De taak van een vakbond is juist het beschermen van leden die vanwege hun beroepsuitoefening vervolgd worden. Volgens Ceplair en Englund liet het SWG hun elf leden in de steek. Ze schrijven dan ook: “[F]or the Guild to separate itself from its eleven members was to separate itself from the principle on which both the Guild and the Nineteen professed to stand.”168 De elf
163
Ceplair en Englund, Inquisition. 278. Ibid. 165 Ibid. 277. 166 Ibid. 278. 167 Ibid. 168 Ibid. 164
- 60 -
scenarioschrijvers dachten aan de vooravond van de verhoren echter nog steeds dat hun vakbond nog zou bijdraaien. Dat de scenarioschrijvers onder de Unfriendly Nineteen dit dachten was niet zo vreemd daar de vakbond en zijzelf een gemeenschappelijke vijand hadden, namelijk het HUAC. De vakbond bracht dan ook enkele verklaringen naar buiten waarin het HUAC werd aangevallen. In oktober 1947 kwam, bijvoorbeeld, het SDG uit met een verklaring (Zie Bijlage IX) welke op 13 oktober 1947 eveneens werd aangenomen door het SWG. Het SWG was al eerder met een andere verklaring naar buiten gekomen waarin gewaarschuwd werd dat de directe aanvalsdoelen van het HUAC de democratisch georganiseerde gilden en vakbonden waren in de filmindustrie. In de verklaring stond bovendien dat het uiteindelijke doel van het comité de Amerikaanse democratische rechten in het algemeen waren. In de verklaring werd dan ook voorgesteld dat “the various guilds, unions, and producer organizations in Hollywood unite in opposition to the conspiracy against the motion picture industry between a few individuals in the industry and the controlling faction of the House Committee on Un-American Activities.”169 De verklaringen gingen vooral in op de aanvallen van het comité op de filmindustrie in het algemeen. Er stond niets specifieks over de Unfriendly Nineteen in deze verklaringen. Tijdens de hoorzittingen in oktober 1947 bracht Lavery het recht van het HUAC om naar iemands politieke overtuigingen te vragen ter sprake. Hij was van mening dat dit niet kon. Hoewel hij zelf verklaarde een liberaal te zijn en overtuigd anticommunist. De enige verwijzing die hij deed naar de vijf scenarioschrijvers die voor hem verhoord waren en beschuldigd waren van minachting voor het Congress, was zijn advies om deze mannen niet tot politieke martelaren te maken: “My only concern with respect to this whole proceeding, Mr. Chairman, is merely that people might go back home and think that they have been political martyrs. An election in November which is coming up in our Screen Writer’s Guild might be seriously affected, and not for the better, if people thought the Government had interfered more than was necessary in the normal operations of the Guild.”170 Uiteindelijk werden er acht van de elf scenarioschrijvers onder de Unfriendly Nineteen opgeroepen om te getuigen. Van de Hollywood Ten waren er dus acht scenarioschrijver. In 169 170
Kahn, Hollywood on Trial. 137-138. Ceplair en Englund, Inquisition. 293.
- 61 -
Lavery’s rapport over de hoorzittingen adviseerde hij om ze uit de vakbond te zetten, omdat “the Ten had knowingly harmed Guild interests by linking the writer’s union with communism in the public mind; that is, they had deliberately associated their refusal to answer the question about Guild membership with their refusal to answer the question about Communist Party membership.”171 Het SWG moest dus afstand nemen van de Hollywood Ten, maar ze moesten tegelijkertijd hun onvrede over het HUAC uitten door achter de studio’s te staan met hun verzoek om congressionele onderzoeksprocedures ingrijpend te veranderen. Voor het SWG was de verdediging van de goede naam van de industrie belangrijker dan de verdediging van de eigen leden.172 Lavery’s rapport werd samen met een kritisch commentaar van Cole, Collins, Kahn en Lardner, vier van de Unfriendly Nineteen, verstuurd naar alle leden. De commentaren van de vier scenarioschrijvers bevatte een afkeuring van zijn adviezen en van zijn getuigenis voor het HUAC. Ze beschuldigden Lavery ervan te hebben meegewerkt aan de hoorzittingen van het HUAC, omdat hij alle vragen volledig had beantwoord. Bovendien waren ze het niet eens met Lavery’s mening dat “the Guild does not have to choose sides between Parnell Thomas and individual screen writers in an issue not of the Guild’s choosing.”173 Verder gaven ze een verklaring van hun eigen strategie voor het HUAC: “We figured out that as long as the Thomas-Rankin Committee existed, there was a clear and present danger to ourselves personally, to this Guild and to what freedom there is in picture-making. We reasoned that the only way to lick this danger was not to toss pellets of mixed cooperation and chastisement at the Committee but to challenge it at the very foundation of its existence: its right to enforce answers in violation of the First Amendment.”174 Het weerwoord van de Hollywood Nineteen had echter niet geholpen. Het SWG besloot Lavery’s advies op te volgen en liet de scenarioschrijvers die beschuldigd werden van communisme vallen. De vakbond ging niet in verweer tegen de zwarte lijst. Ze begon wel met een rechtzaak tegen
171
Ibid. 294. Ibid. 173 Ibid. 174 Ibid. 294-295. 172
- 62 -
deze zwarte lijst, maar liet deze al snel vallen.175 Nadat de Hollywood Ten van minachting voor het Congres waren beschuldigd, kwam de Authors’ League of America, Inc., waaronder de Authors, Dramatists, Radio Writers, maar ook de Screen Writers Guilds vielen, naar buiten met een verklaring (Zie Bijlage X) waarin de liga protesteerde tegen “the immoderate, uncontrolled, and radically harmful form of censorship now being exercised on the entire profession of writing by the Congressional Committee on UnAmerican Activities.”176 De verklaring was een protest tegen de zwarte lijst die de studio’s hadden ingesteld om ‘communisten’ te weren uit de filmindustrie. De overkoepelende organisatie was dus wel tegen een zwarte lijst. Volgens Kahn was dit protest om de Hollywood Ten te steunen, maar Englund en Ceplair zijn van mening dat het SWG “disguised the actions [het laten vallen van de Hollywood Ten] in ringing statements of anti-HUAC and anti-blacklist rhetoric.”177
3.5 1947-1950 Van de Unfriendly Nineteen ging Brecht eind november naar Zwitserland en de acht die niet gehoord waren, gingen terug naar Hollywood en probeerden hun werk weer op te pakken. De tien overgebleven mannen, de Hollywood Ten, zagen hun leven veranderen. De Hollywood Ten hadden geen baan meer, ze waren ontslagen en op een zwarte lijst gezet. Bovendien hadden ze geen machtige bondgenoten. Ze trokken het land door met anti-HUAC lezingen om het publiek te informeren en om geld in te zamelen voor de hoge kosten van hun strijd tegen de beschuldigingen van minachting en voor het procederen tegen de studio’s vanwege contractbreuk. Van de acht mannen die niet waren beschuldigd van minachting voor het Congres, voerden alleen Gordon Kahn en Waldo Salt actief campagne voor de Hollywood Ten. Kahn’s boek Hollywood on trial was onderdeel van deze campagne. De anderen gaven geld en morele steun.178 Op 24 november 1947 kwam het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden samen om zich over de beschuldigingen van minachting voor het Congres, tegen de Hollywood Ten, te beraden.179 Ze moesten beslissen of ze voor of tegen de resolutie waren om de Hollywood Ten te 175
Ibid. 296. Kahn, Hollywood on Trial. 145-146. 177 Ceplair en Englund, Inquisition. 296. 178 Ibid. 341 en 345. 179 Ibid. 342. 176
- 63 -
vervolgen voor minachting voor het Congres. Eerst werd er over het lot van Albert Maltz gestemd. 346 Afgevaardigden stemden voor de resolutie en 17 stemden tegen. De resolutie werd aangenomen. Hetzelfde gebeurde bij de overige negen resoluties. De Hollywood Ten zouden allen vervolgd worden voor minachting voor het Congres.180
3.5.1 De vervolgingen Het federale hof weigerde het verzoek van de Hollywood Ten voor een collectieve rechtzaak. De tien mannen moesten onafhankelijk van elkaar berecht worden, en dus de kosten dragen van tien rechtszaken. John Howard Lawson en Dalton Trumbo beten het spits af.181 De verdediging van de tien mannen argumenteerde dat de “particular questions put to the defendant…violated the rights reserved to the defendant under the first, fourth, fifth, ninth, and tenth amendments to the Constitution to be protected from official inquisition that can compel disclosure of his private beliefs and associations”182 (Zie Bijlage V). Volgens de advocaten beschouwde het HUAC de Communistische Partij als een criminele samenzwering. De hoorzittingen hadden dan ook als doel om degenen die ervan verdacht werden communist te zijn, te straffen. Deze hoorzittingen waren dan ook specifiek op de niet-coöperatieve getuigen gericht. De advocaten argumenteerden dan ook dat het doel van de hoorzittingen niet het onderzoeken van on-Amerikaanse activiteiten was, maar dat het doel was om mensen te straffen die Thomas en zijn collega’s als politieke criminelen beschouwden.183 Dit zelfde argument was al zeven jaar eerder door de journalist George E. Sokolsky geuit. Op 25 maart 1940 schreef hij het volgende in zijn column over Congressionele comités dat “Civil Liberties are always impaired by Congressional committees and by most administrative boards. The fundamental trial by jury, the right of a day in court, the right to be represented by counsel and many other basic civil rights are impaired”184 (Zie Bijlage XI). De hoop die de Hollywood Ten en hun advocaten op het Eerste Amendement gevestigd hadden, ging op 18 maart 1948 ten onder door de zaak Barsky et al. v. United States. Dr. Edward Barsky was samen met zestien andere bestuursleden van het Joint Anti-Fascist Refugee 180
Kahn, Hollywood on Trial. 166 en 177. Ceplair en Englund, Inquisition. 344. 182 Ibid. 345. 183 Ibid. 184 John Cogley, Report on blacklisting. I: Movies ([New York]: Fund for the Republic, 1956). 2-3. 181
- 64 -
Committee, voor minachting voor het Congres beschuldigd, toen ze weigerden om hun documenten in te laten zien en de vragen van het HUAC te beantwoorden. Rechter E. Barret Prettyman, van het Hof van Appel, besliste dat “Congress has power to make an inquiry of an individual which may elicit the answers that the witness is a believer in Communism or a member of the Communist Party.”185 Met dit precedent werd Lawson dan ook op 19 april 1948 door de federale rechter veroordeeld, en Trumbo op 5 mei 1948.186 Na de veroordelingen van Lawson en Trumbo, werd door de aanklager en de verdediging afgesproken dat de overige acht mannen niet in het lagere gerechtshof vervolgd zouden worden, maar dat ze de uiteindelijke uitspraak zouden accepteren die op Lawson en Trumbo van toepassing waren. Deze afspraak werd, volgens Ceplair en Englund, gemaakt “following the exhaustion of the appeal process.”187 Op 13 juni 1949 kwam de rechterlijke uitspraak van Bennet C. Clark, van het Hof van Appel, over de zaken Lawson v. United States en Trumbo v. United States: “So that there may be no mistakes or misunderstanding and because the point here involved has proven to be one of constant recurrence, we expressly hold herein the House Committee on Un-American Activities, or a properly appointed subcommittee thereof, has the power to inquire whether a witness subpoenaed by it is or is not a member of the Communist Party or a believer in communism and that this power carries with it necessarily the power to effect criminal punishment for failure or refusal to answer that question….This is equally true of the inquiry whether appellants were members of the Screen Writers Guild.”188 Lawson en Trumbo hadden hun zaak dus verloren. Het HUAC had het recht om hun te vragen of ze lid waren van de Communistische Partij en het SWG. Volgens Ceplair en Englund bracht rechter Clark de wettelijke en grondrechtelijke vraagstukken samen onder zijn eigen definitie van nationalisme. Een nationalisme dat gevormd werd door het klimaat van de Koude Oorlog. De rechter legde zijn uitspraak dan ook uit met de woorden:
185
Ceplair en Englund, Inquisition. 346. Ibid. 347. 187 Ibid. 344. 188 Ibid. 347-348. 186
- 65 -
“No one can doubt in these chaotic times that the destiny of all nations hangs in the balance in the current ideological struggle between communistic-thinking and democratic-thinking peoples of the world. Neither Congress nor any court is required to disregard the impact of world events, however impartially or dispassionately they view them. It is equally beyond dispute that the motion picture industry plays a critcally important role in the molding of public opinion and that motion pictures are, or are capable of being, a potent medium of propaganda dissemination which may influence the minds of millions of American people. This being so, it is absurd to argue, as these appellants do, that questions asked men who, by their authorship of the scripts, vitally influence the ultimate production of motion pictures seen by millions, which questions require disclosure of whether or not they are or ever have been Communists, are not pertinent questions. Indeed it is hard to envisage how there could be any more pertinent question” [sic].189 Ben Margolis, de advocaat van de Hollywood Ten, zei dan ook jaren later: “It simply didn’t matter how strong a case you could argue with facts or constitutionality in this period; if your case involved the Communist Party you could not win it.”190 De Hollywood Ten en hun advocaten hadden nu hun hoop gevestigd op de Hoge Raad. De Hoge Raad stond bekend als liberaal zijnde en werd ook wel het ‘Roosevelt Court’ genoemd. Maar ook nu zat het niet met ze mee. Twee van de liberale rechters stierven in 1949 en werden vervangen door conservatieve rechters. In april 1950 weigerde de Hoge Raad dan ook de zaken van Lawson en Trumbo te horen.191 Op 11 juni 1950 begonnen de beide scenarioschrijvers hun gevangenisstraf van een jaar. De andere mannen ondergingen in dezelfde maand korte rechtzittingen, die ongeveer een uur duurden, en werden allen schuldig bevonden en veroordeeld. Aan het eind van de maand zaten ze allemaal vast. Alleen Adrian Scott werd pas op 27 september 1950 veroordeeld. Wegens gezondheidsproblemen kon hij namelijk niet eerder naar Washington, D.C. komen.192 Twee van de Hollywood Ten kregen een half jaar gevangenisstraf, de rest moest een jaar zitten.193 Lester Cole en Ring Lardner Jr. werden tijdens hun detentie verrast met een nieuwe medegevangene, namelijk J. Parnell Thomas. Hij was veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf wegens verduistering van overheidsgelden, maar hij was al weer binnen een jaar op vrije
189
Ibid. 348. Ibid. 191 Ibid. 348-349. 192 Ibid. 349. 193 Richard M. Fried, Nightmare in red. The McCarthy era in perspective, (New York: The Oxford University Press, 1991). 77. 190
- 66 -
voeten.194 Englund en Ceplair halen een leuke anecdote aan over wat er gebeurde toen Cole langs de voormalige voorzitter van het HUAC liep, die druk bezig was met werken in een kippenhok. Terwijl Cole langs Thomas liep, zei hij iets politiek achtigs, en Thomas zei toen: “I see that you are still spouting radical nonsense.” Waarop Cole hem weer antwoordde: “And I see that you are still shovelling chicken shit.”195
3.6 1951-1953 De tweede serie HUAC hoorzittingen begon nadat Edward G. Robinson, een acteur, ‘gezuiverd’ wilde worden. Hij nodigde HUAC uit om zijn naam te zuiveren. Op 21 december 1950 merke Francis E. Walter, een Democraat uit Pennsylvania die later de voorzitter van het HUAC werd, hierover op: “This Robinson hearing was a good thing. The time has arrived when we should find out what influences have been at work in Hollywood, who was responsible for the charges of Communism, and who is and who is not a Red. I think we should offer everybody who has ever been accused an opportunity to come before us and clear his reputation of these charges. I favor a full and complete investigation of the charges and rumors.”196 Robinson werd door het comité gezuiverd, maar de Republikeinen in het Congress trokken dit in twijfel, omdat het comité geen getuigen had gehoord die bewijzen zouden kunnen hebben voor Robinson’s “Red connections.” De Republikeinen eisten een nieuwe serie hoorzittingen om zowel anti-Robinson getuigen als de acht overgebleven mannen van de Unfriendly Nineteen te horen.197 Dit keer zou echter niet alleen de filmindustrie onderzocht worden, maar ook de televisie-, de radio-, het theater- en de muziekindustrie.198 In het Annual report of the Committee on UnAmerican Activities for the year 1951 schrijft het comité dan ook over de impact die de nieuwe televisieindustrie in Hollywood kan hebben:
194
Lewis, ""We Do Not Ask You to Condone This". n: 13. Ceplair en Englund, Inquisition. 356. 196 Ibid. 365. 197 Ibid. 198 Ibid. 365-366. 195
- 67 -
“[A] tremendous emotional impact upon the [viewing] audience….Because of the vast new potentialities of television it seems logical that Hollywood motion pictures will some time in the future be presented on a large scale to television audiences. The Committee hopes that its investigation of Hollywood will have a farreaching effect and prevent a large-scale future Communist infiltration of the television industry.”199 Begin maart kwamen de eerste dagvaardingen binnen in Hollywood. Dit maal werden er acht dagvaardingen verstuurd door het HUAC. De acteurs Larry Parks, Howard da Silva en Sterling Hayden, de actrice Gale Sondergaard (de vrouw van Herbert Biberman, één van de Hollywood Ten), en de scenarioschrijvers Richard Collins, Waldo Salt, Paul Jarrico en Robert Lees waren dit maal gedagvaard. Voor Collins en Jarrico was het de tweede keer, daar ze bij de Unfriendly Nineteen zaten.200 Parks gaf toe dat hij in 1941 lid was geworden van de CP, omdat dit, volgens hem, op dat moment de meest liberale partij was. Hij had de CP echter in 1945 weer verlaten vanwege “lack of interest.”201 Hij was tevens bereid om het comité alles over zijn eigen politieke achtergrond en beweegredenen te vertellen. Maar er was één ding waartoe hij niet bereid was, en dat was het noemen van namen van degenen die met hem in de CP hadden gezeten. “I would prefer, if you would allow me, not to mention other people’s names….This is not the American way,” en Parks voegde hieraan toe: “To force a man to do this is not American justice.”202 Voorzitter John S. Wood, een Democraat uit Georgia, stelde Parks gerust dat hij hier niet verder op in zou gaan, maar alleen als de andere leden van het comité het hiermee eens waren. Francis E. Walter, lid van het comité en een Democraat uit Pennsylvania, was het met de voorzitter eens:
199
Ibid. 365. Ibid. 367. 201 Victor Navasky, Naming names, (New York: The Viking Press, 1980). viii. 202 Ibid. 200
- 68 -
“How can it be material to the purpose of this inquiry to have the names of people when we already know them?…Why is it so essential that we know the names of all the people when we have a witness who may make a contribution to what we’re trying to learn?...Isn’t it far more important to learn the extent of the activity, and what the purpose of the organization actually was, than to get a long list of names of bleeding hearts and fools, suckers, hard-boiled Communist politicians?...As long as we have a witness willing and anxious to cooperate in carrying out what I conceive to be our purpose, I think the rest is all immaterial.”203 Maar tijdens de middaghoorzitting waren de bovenstaande woorden weer vergeten. Parks smeekte het comité: “Don’t present me with the choice of either being in contempt of this Committee and going to jail or forcing me to really crawl through the mud to be an informer. For what purpose?”204 Zijn smeekbede had echter niet geholpen. Twee dagen later werd naar buiten gelekt dat Parks, tijdens een hoorzitting achter gesloten deuren, gekraakt was en namen had genoemd.205 Parks had zijn recht tot zwijgen verspeeld, omdat hij de vragen over zichzelf had beantwoord. Hij moest het comité dus antwoord geven op hun vraag om namen. Ondanks het feit dat het comité, volgens Afgevaardigde Walter, de namen al wist. Afgevaardigde Donald L. Jackson, lid van het comité en Republikein uit California, zei dan ook dat “[t]he ultimate test of the credibility of a witness, is the extent to which he is willing to cooperate with the Committee in giving full details as to not only the place of activities, but also the names of those who participated with him in the Communist Party.”206 Victor S. Navasky, een journalist en de auteur van Naming names, is het hiermee eens. Volgens hem was het het comité niet te doen om zo veel mogelijk namen te weten te komen, maar om te weten te komen of degene in de beklaagdenbank echt spijt had van zijn daden. Hij zegt dan ook: “[T]he Committee was in essence serving as a kind of national parole board, whose job was to determine whether the ‘criminals’ had truly repented of their evil ways. Only by a witness’s naming names and giving details, it was said, could the Committee be certain that his break with the past was genuine. The demand for names was not a quest for evidence; it was a test of character.”207 Na de hoorzitting van Parks gaven de advocaten hun cliënten dan ook drie keuzes. [1] Ze 203
Ibid. Ibid. viii-ix. 205 Ibid. ix. 206 Ibid. 207 Ibid. 204
- 69 -
konden zich beroepen op het Eerste Amendement, met het risico dat ze een gevangenisstraf kregen voor minachting van het Congres; [2] ze konden zich op het Vijfde Amendement beroepen, met het risico dat ze op de zwarte lijst gezet werden; en [3] ze konden met het comité meewerken en namen noemen, met de hoop dat ze hun banen konden behouden.208 Het is onduidelijk hoeveel mensen er uiteindelijk namen genoemd hebben voor het HUAC. Professor Howard Suber van UCLA zegt in zijn ongepubliceerde Ph.D. thesis, The anticommunist blacklist in the motion picture industry, uit 1968, dat van de negentig getuigen die voor het HUAC verschenen tussen 1951 en 1953 er dertig namen genoemd hebben.209 Volgens Englund en Ceplair hebben er echter uiteindelijk 58 getuigen namen genoemd van de 110 die een dagvaarding gekregen hadden. Maar sommigen die een dagvaarding gekregen hadden zijn echter nooit voorgekomen. Ben Barzman, John Bright, Gordon Kahn, en Donald Ogden Stewart hadden namelijk het land verlaten, en met hen vele anderen. Bovendien waren sommige prominente radicalen zoals Ian McLellan Hunter, Arnaud d’Usseau, Guy Endore, Dorothy Parker en John Wexley nooit gedagvaard.210 Navasky is van mening dat ongeveer één derde van de getuigen uiteindelijk namen heeft genoemd.211 Dit getal ligt volgens mij het dichtste bij het uiteindelijke aantal, omdat de meesten het hier bij houden. Deze tweede ronde van hoorzittingen was dan ook moeilijker voor de zogenaamde nietcoöperatieve getuigen. Ze kregen geen tot zeer weinig steun van de buitenwereld, hun collega’s en hun vakbonden. Op 3 mei 1951 schreef Maltz dan ook naar Biberman over deze tweede generatie van niet-coöperatieve getuigen: “[W]e had the hope of winning. But [they] have a smaller torch to carry, yet the same consequences; have less support, and more certainty that they are walking the plank. In a way we reached bed-rock only when the [Supreme] court turned us down; they begin walking bed-rock from the first moment.”212
3.6.1 De vakbonden De gilden, vakbonden en de producenten spraken af om geen oppositie tegen het HUAC in te
208
Ibid. ix-x. Ibid. x, n:*. 210 Ceplair en Englund, Inquisition. 371 en n:‡. 211 Navasky, Naming names. x. 212 Ceplair en Englund, Inquisition. 371. 209
- 70 -
nemen en boden, in verschillende mate, aan om met het comité mee te werken. Ze vormden een zogenaamde Hollywood Koude Oorlog organisatie: de Motion Picture Industry Council (MPIC) genaamd. Dit was een pr-organisatie die erop gericht was de ‘goede naam’ van de filmindustrie veilig te stellen.213 Deze nieuwe strategie was bij verschillende gebeurtenissen te merken. Toen Sondergaard de hulp van haar vakbond, de SAG, inriep antwoordde het bestuur dan ook op 20 maart 1951: “Your letter (1) attacks as an inquisition the pending hearings by the House Committee on Un-American Activities into alleged Communist Party activities by a few individual and (2) asks that the Guild protect you against any consequences of your own personal decisions and actions. The Communist Party press also has attacked the hearings as a ‘warmongering, labor and freedom busting…witch-hunt…by Congressional inquisitors.’ The Guild Board totally rejects this quoted typical Communist party line. We recognize its obvious purposes of attempting to smear the hearings in advance and to create disrespect for the American form of government. …Like the overwhelming majority of the American people, we believe that a ‘clear and present danger’ to our nation exists. The Guild Board believes that all participants in the international Communist Party conspiracy against our nation should be exposed for what they are—enemies of our country and of our form of government.”214 Verder stond er in de brief van het SAG bestuur dat ze de niet-coöperatieve getuigen niet zouden helpen met het HUAC en de studiobazen: “[I]f any actor by his own actions outside of union activities has so offended American public opinion that he has made himself unsaleable at the box office, the Guild cannot and would not want to force any employer to hire him. That is the individual actor’s personal responsibility and it cannot be shifted to his union.”215 Het SAG had duidelijk gemaakt dat de niet-coöperatieve getuigen en de artiesten die op de zwarte lijst belandden niet bij hun kon aankloppen voor hulp. De studio’s stonden, volgens de vakbond, in hun recht met de zwarte lijst, omdat de studio’s zelf mochten beslissen wie ze aannamen of niet. In 1953 werd er dan ook besloten door de SAG leden dat openlijke
213
Ibid. 370. Ibid. 367-368. 215 Ibid. 368. 214
- 71 -
communisten uit de vakbond geweerd zouden worden.216 Het SDG besloot in de herfst van 1950 dat alle leden een zogenaamde loyaliteitseed moesten afleggen. Degenen die weigerde te tekenen zouden op een zwarte lijst belanden. Maar dit ging niet zonder slag of stoot. Er kwam een tweespalt in de vakbond met voor- en tegenstanders voor de eed, en pas na enkele conflicten later, wonnen de tegenstanders van de loyaliteitseed. Maar dit alles was zinloos geweest, want de leden werd nog steeds aangeraden om de loyaliteitseed te tekenen.217
3.7 Conclusie In 1947 begon het HUAC met een onderzoek naar ‘mogelijke’ communistische praktijken in Hollywood. Volgens Jon Lewis had het HUAC ook nog een tweede reden voor het onderzoek. Er waren volgens hem enkele anti-Semieten lid van het HUAC, zoals John Rankin en Richard Nixon. Het was dan ook niet toevallig dat er veel Joden en mensen die voor gelijke rechten van minderheden waren onder degenen die onderzocht werden door het HUAC. Er waren zowel mensen die het onderzoek van het HUAC toejuigden, zoals de MPAPAI, als mensen die vonden dat de overheid zich niet met de filmindustrie moest bemoeien, zoals het CFA, dat protesteerde via pamfletten, radio-uitzendingen en petities. Van de 43 dagvaardingen die het HUAC verstuurde waren er negentien naar niet-coöperatieve personen verstuurd. Ze werden dan ook de Unfriendly Nineteen genoemd. Van deze negentien werden er uiteindelijk maar elf verhoord. Tien van deze elf mannen werden bekend als de Hollywood Ten. De elfde niet-coöperatieve getuige, de Duitser Bertolt Brecht, koos er voor om toch mee te werken met het HUAC om zo zijn uitreisvisum niet te verspelen. De Hollywood Ten werden alle tien veroordeeld wegens minachting van het HUAC, en dus het Congres, en kregen een half tot een heel jaar gevangenisstraf opgelegd. De vakbonden waren tegen het HUAC omdat ze vonden dat de overheid zich niet met de filmindustrie moesten bemoeien, maar ze hielpen echter hun leden, de Hollywood Ten, niet. Het SWG vond bijvoorbeeld de goede naam van de industrie belangrijker dan de verdediging van de eigen leden. Het SWG vond dat het onderzoek van het HUAC naar de scenarioschrijvers hun politieke voorkeur geen zaak voor de vakbond was. 216 217
Ibid. 368n: *. Ibid. 368.
- 72 -
In 1951 begon een tweede ronde hoorzittingen die tot en met 1953 duurde. Naast de filmindustrie werd nu ook de televisie-, de radio-, de theater-, en de muziekindustrie onderzocht. Dit keer wilde het HUAC vooral namen horen van de beklaagden. Namen van anderen die volgens de beklaagden gevaarlijk voor de Amerikaanse maatschappij waren; namen van communisten. Het was het HUAC niet te doen om de namen an sich, ze wilden zo zien of de beklaagden spijt hadden van hun daden, want de meeste namen wisten ze toch al. Tijdens deze tweede ronde van hoorzittingen waren er minder protesten uit Hollywood te horen. De gilden, vakbonden en producenten hadden de MPIC opgericht om de goede naam van de filmindustrie veilig te stellen en om met het comité mee te werken.
- 73 -
Hoofdstuk IV: Warner en Mayer, twee studiobazen en het HUAC
4.1 Inleiding In dit hoofdstuk zal ik ingaan op de getuigenverklaringen van twee studiobazen, namelijk Jack Warner en Louis B. Mayer. Ik zal ingaan op hun medewerking aan het HUAC, in mei 1947 en in oktober van dat zelfde jaar. Ik heb voor Warner en Mayer gekozen, om de eenvoudige reden dat dit de enige twee studiobazen waren, waarvan ik genoeg informatie heb weten te vinden over hun gedrag bij het HUAC, met in het bijzonder de transcripties van hun getuigenverklaringen.
4.2 Jack L. Warner Jack Warner wilde zo graag met het HUAC meewerken dat hij meerdere fouten maakte in zijn verklaringen in mei 1947, zodat hij deze in oktober 1947 moest rechtbreien. Een voorbeeld hiervan zijn de namen die hij het comité gaf, van door hem vermeende communisten die hij ontslagen had, zelfs voordat ze ook maar iets subversiefs geschreven hadden. “MR. WARNER: Anyone whom I thought was a Communist, or read in the papers that he was, I dismissed at the expiration of his contract. In one fellow’s case I had to hold onto him because we were dropping them too rapidly and it was too apparent. MR. STRIPLING: Why did you say it was too apparent? MR. WARNER: By letting them all go at once, in one day.”218 Warner gaf toe dat hij alleen van horen zeggen wist dat de ontslagen werknemers communisten waren. Hij had dit voornamelijk uit de Hollywood Reporter opgemaakt. Dit was een dagelijkse filmkrant die uitgegeven werd door W.R. Wilkerson, iemand uit het restaurant- en vakantiewezen. “MR. STRIPLING: And you let six people go. Can you name the six?” 218
Kahn, Hollywood on Trial. 12.
- 74 -
MR. WARNER: “The first one is Alvah Bessie. Then Gordon Kahn…” MR. WARNER: “Guy Endore, Howard Koch, Ring Lardner, Jr., Emmet Lavery…” MR. WARNER: “John Howard Lawson, Albert Maltz, Robert Rossen, Irwin Shaw, Dalton Trumbo, John Wexley. You know these names. MR. THOMAS: That is a very familiar list. MR. WARNER: Julius and Philip Epstein, twins. MR. THOMAS: What are they doing? MR. WARNER: They are at M.G.M. I will give you my theory of what happened to these fellows when I finish….Sheridan Gibney, Clifford Odets. That is all of my list.”219 Dit waren echter zestien namen in plaats van de zes die Warner zei dat hij ging noemen. In oktober moest Warner dan ook enkele van deze namen terugnemen. Hij was te ijverig geweest, om goed voor de dag te komen bij het comité. “MR. THOMAS: On all those other names you would make the same statement in relation to them today as you did on May 15? MR WARNER: I would with the exception that I have looked up one or two of the men; it has been so far back. I was naturally carried away at the time with this testimony to be taken. I was rather emotional, being in a very emotional business, to a degree. There are several names here, one or two that I have mentioned that I haven’t any recollection of at this time, after careful investigation, having written any subversive elements. MR. THOMAS: You better name them.”220 Warner begon de namen te noemen van de scenarioschrijvers die “have not attacked the Government with violence and overthrowing”: MR. WARNER: “Guy Endore—it has been so long ago.” MR. WARNER: “Sheridan Gibney.” MR. WARNER: “Julius and Philip Epstein—they were always on very good American films and there is very little can be said about them,” [behalve,] “As I said, they do it in a very joking way. The rich man is always the villain, which is as old as the world itself.”221 Een tweede fout maakte Warner wat betreft de vrijheid van de pers. Toen hij Gordon Kahn noemde als communist, maakte hij een zijsprong naar een anekdote over hoe hij geprobeerd had 219
Ibid. 12-13. Ibid. 14. 221 Ibid. 220
- 75 -
om een artikel tegen te houden. Kahn had de opdracht gekregen om dit artikel te schrijven in Mexico. MR. WARNER: “I gave instruction all along the line not to have him in there, but he gets in. The day I let him go he was on the plane for Mexico. He was writing a story for Holiday magazine, one of the Curtis Publishing Co.’s magazines. I tried through the New York office to tell them the fellow was ‘off the beam’ and should not accept his material. I was told, ‘You are not going to interfere with the right of free speech and freedom of the press.’ I got the usual run-down of a publisher. That is what they told my man. I tried to have the story stopped for this particular paper, but he is writing it. In fact, we were chastised for interfering with their business, so I got off of that.”222 In oktober 1947 zei Warner echter: MR. WARNER: “I meant this: That the Curtis Publishing Co., by refusing—at least to anybody in our company—to publish this Gordon Kahn’s article, good or bad, whatever it was, I don’t know, proves decisively that the American way of life, free speech and free press, is very, very important to retain and never let it go…. Therefore, I believe—I pay my deep respects to the Curtis Publishing Co. for their American stand on free press and free speech.”223 Volgens Kahn was deze ommezwaai te wijten aan het feit dat Warner op zijn kop had gekregen, door Johnston, voor het dicteren aan één van de grootste uitgevers wat ze konden drukken. Maar wederom was Warner in de fout gegaan. Volgens Kahn werd het artikel wel geplaatst in het blad Holiday. Het werd in januari 1948 afgedrukt met een redactionele aantekening dat dit het artikel was dat Warner geprobeerd had tegen te houden.224 Warner maakte nog een derde fout tijdens de verhoren in mei, maar deze verbeterde hij, in tegenstelling tot de eerste twee, niet in oktober. De scenarioschrijver Howard Koch was namelijk niet door Warner ontslagen, of beter gezegd, afgevloeid, maar Koch was zelf opgestapt bij de WB studio. Toen de studio tijdens de staking in 1945 met traangasbommen op de stakers schoot, eiste Koch dat zijn contract werd stopgezet. Hij was het niet eens met de manier waarop de studio zich met de staking bezighield. De studio stemde hiermee in, maar omdat het contract in oktober 1945 nog zeker een jaar doorliep moest Koch deze afkopen. Hij kon dit doen voor $35.000. Koch 222
Ibid. 12-13. Ibid. 13. 224 Ibid. 223
- 76 -
bood $10.000 aan, welke de studio accepteerde, en sindsdien werkte Howard Koch ergens anders.225 Jack Warner maakte, ten slotte, ook een vierde fout tijdens zijn verklaring in mei. Deze fout betrof de film MISSION TO MOSCOW. Dit was een pro-sovjet film, gemaakt tijdens de Tweede Wereldoorlog toen de Sovjetunie ‘bevriend’ was met de VS. Ze maakten allebei deel uit van de geallieerde troepenmacht. Er deed ten tijde van Warner’s verklaring al enige tijd het gerucht de ronde dat president Franklin D. Roosevelt de WB studio had opgedragen deze film te maken. Dit gerucht was de wereld ingebracht door de politieke tegenstanders van Roosevelt, en J. Parnell Thomas probeerde dit te bewijzen door middel van zijn vragen aan Jack Warner. “MR. STRIPLING: Were you asked to make Mission to Moscow? MR. WARNER: I would say we were to a degree. You can put it that way in one form or another. MR. THOMAS: Who asked you to make Mission to Moscow? MR. WARNER: I would say the former Ambassador Davies.”226 Warner was echter onzeker over het gegeven wie nu precies met wie contact had opgenomen. Had hij zelf als eerste contact opgenomen, of was het zijn broer H.S. Warner geweest, of toch Davies. Hij kon zich echter nog wel herinneren dat Professor John Dewey van de Universiteit van Columbia zich aan de film geërgerd had. MR. WARNER: “He (Dewey) was a Trotskyite and they were the ones who objected mostly to this film because of Lenin versus Stalin….”227 Dit was echter het tegenovergestelde van wat het comité te weten wilde komen. Zij waren namelijk tegen de film omdat het pro-communistisch zou zijn. Ze hoefden niet te weten dat een communist, nota bene, tegen de film zou zijn geweest. “MR. STRIPLING: I will be very frank with you. The charge is often made and many statements have been made to the committee to the effect that Mission to Moscow was made at the request of our Government as a so-called appeasement or pap to the Russians; in other words, it was produced at the request of the Government. Now, is such a statement without foundation? 225
Ibid. 15. Ibid. 23. 227 Ibid. 24. 226
- 77 -
MR. WARNER: I see what you mean. No, it is not without foundation….”228 In mei was volgens Jack Warner de film MISSION
TO
MOSCOW in opdracht van de regering
gemaakt. In oktober moest hij dit antwoord weer terugnemen. Ambassadeur Davies had namelijk niet de studio opgedragen de film te maken. Het was zijn broer geweest die het initiatief had genomen om de film te maken. MR. WARNER: “…Since making that statement I have gone over the authentic details of what occurred, and here they are in sequence….My brother contacted Mr. Davies after reading Mission to Moscow as a best seller on the stands and in the newspapers. Mr. Davies stated, ‘There are other companies wanting to produce this book and I would be very happy to do business with you if you want to make it,’ or words to that effect. My brother made the deal with Mr. Davies to make it and it was at my brother’s suggestion and not Mr. Davies.’ I am rather surprised I said what I did, but I want to stand corrected, if I may.”229 Tijdens de verkennende hoorzittingen in mei probeerde HUAC onderzoeker Stripling, Jack Warner uit zijn tent te lokken wat communistische propaganda in films betreft, maar Warner trapte er niet in. MR. STRIPLING: “Could you give us the names of some of the pictures in which they injected their lines or propaganda?” MR. WARNER: “They endeavour to inject it. Whatever I could do about it—I took out.”230 Hierna begon Warner enkele films op te noemen waarin de scenarioschrijvers geprobeerd hadden om een communistische boodschap in te verbergen, maar welke hij er allemaal uit had gehaald. Hij gaf toe dat hij misschien wel eens iets had laten zitten, maar dat kwam dan alleen vanwege het feit dat hij het niet herkend zou hebben. MR. WARNER: “Some of these lines have innuendos and double meanings, and things like that, and you have to take 8 or 10 Harvard law courses to find out what they mean. MR. STRIPLING: They are very subtle. 228
Ibid. Ibid. 230 Ibid. 15. 229
- 78 -
MR. WARNER: Exceedingly so.”231 In mei was al door het comité een hint gegeven voor een mogelijke zwarte lijst. MR. STRIPLING: “Don’t you think the most effective way of removing these Communist influencers is the pay-roll route? In other words, if the owners and producers cut these people off the pay-roll it would eliminate it much quicker than a congressional committee or crusades or so forth?” MR. WARNER: “Well, that definitely would be. If you drop them out of pictures then the Communists would have other ways of doing it.”232 Maar in oktober 1947 ging het HUAC hier dieper op in. Het comité ‘verborg’ de suggestie van een zwarte lijst in vragen over de MPA aan Jack Warner. “MR. VAIL: In your testimony, you stated certain of your employees were discharged on suspicion, apparently, of being Communists and they were promptly hired by your competitors. Did I understand you correctly? MR. WARNER: Some of them were, yes, sir; that is correct. MR. VAIL: What is the purpose of the association? (The Motion Picture Association.)”233 Warner antwoordde het comité dat de vereniging niets te maken had met zaken als het aannemen en ontslaan van personeel of met het vaststellen van zakelijke contracten. Maar het comité was niet tevreden met zijn antwoord en ging door. MR. VAIL: “Wouldn’t such an association provide a splendid piece of machinery for distribution of information between producers as to the type of individuals that are employed by the industry and who are concerned with subversive activities?”234 Warner antwoordde Vail, een Afgevaardigde van Illinois, dat het idee dat hij te berde bracht nog nooit was behandeld door de vereniging, noch schriftelijk, noch mondeling.
231
Ibid. 16. Ibid. 20. 233 Ibid. 20-21. 234 Ibid. 21. 232
- 79 -
MR. WARNER: “Of course, I don’t believe it would be legal in my opinion— speaking only personally—to have the Association or any men band together to obstruct the employment of any other man. I don’t believe the Association would have anything whatsoever to do with that type of operation. I would not be a party to it and neither would any of the other men, from my knowledge of them.”235 Maar Vail was nog steeds niet te spreken over de antwoorden van Jack Warner. En zijn suggestieve hints naar een zwarte lijst in de filmindustrie werden dan ook steeds duidelijker. “MR. VAIL: Since we recognize the fact that motion pictures represent a forceful vehicle for the distribution of subversive information, it would seem to me that would be a very important bit of business for your association…. MR. WARNER: That sounds rather logical, but it wouldn’t hold water….I wouldn’t be a party with anyone in an association, especially where you would be liable for having a fellow’s livelihood impaired; I wouldn’t want to do that. MR. VAIL: Would you be deeply interested in providing a livelihood for the individual who was attempting by subversive methods to destroy this form of government?”236 Het werd duidelijk voor het HUAC dat Warner deze vragen zat begon te worden en ze stopten er voorlopig mee, maar enkele vragen later begon John McDowell, een Afgevaardigde van Pennsylvania, het over. McDowell bracht de suggestie van een zwarte lijst via een omweg. Hij stelde Jack Warner vragen over de legaliteit van de CPUSA. “MR. MCDOWELL: Just one question, Mr. Warner….You know, of course, this committee has before it a resolution outlawing Communists and also another resolution defining Communists. Would you advocate that the Congress adopt either of these resolutions? MR. WARNER: …I would advocate it providing it did not take away the rights of a free citizen, a good American to make a livelihood, and also that it would not interfere with the Constitution of the United States as well as the Bill of Rights. MR. MCDOWELL: You know during Hitler’s regime they passed a law in Germany outlawing Communism and the Communists went to jail. Would you advocate the same thing here?” MR. WARNER: “Everyone in this room and everyone in the world knows the consequences of that type of law.” MR. MCDOWELL: “Canada has a similar law; also Panama and many South American countries. Thank you very much.”237 235
Ibid. Ibid. 22. 237 Ibid. 22-23. 236
- 80 -
McDowell ging echter te ver met zijn poging om Warner over te halen om de zaken op de manier van het HUAC te zien, en hem laten instemmen met het verbod op de CPUSA en dus het instellen van een zwarte lijst. Hij vergeleek de pogingen van het HUAC met die van Hitler, en bedoelde dit bovendien op een positieve manier. Dit was koren op de molen voor de tegenstanders van het HUAC en J. Parnell Thomas, de voorzitter, nam het woord snel over. “MR. THOMAS: If we passed a law, that would be proper legal procedure, wouldn’t it? MR. WARNER: I, as an individual citizen, naturally am in favor of anything that is good for Americans. MR. THOMAS: Are you in favor of outlawing the Communist Party? MR. WARNER: You mean from the ballot? MR. THOMAS: Yes, making it an illegal organization. MR. WARNER: I am in favor of making it an illegal organization. MR. THOMAS: You are? MR. WARNER: Yes, sir.”238 Het comité had Warner eindelijk laten zeggen dat hij voor het verbieden van de CPUSA was. Dit had echter wel eventjes geduurd, maar het resultaat was er. Alhoewel, Jack Warner had zich nog steeds niet uitgesproken over een eventuele zwarte lijst. Hier kwam Afgevaardigde Vail aan het eind van de hoorzitting echter op terug. MR. VAIL: “It would seem to me that this organization (Motion Picture Association) should concern itself with cleaning house in its own industry…through the elimination of writers and actors to whom definite Communistic leanings can be traced. Don’t you agree to that, Mr. Warner? MR. WARNER: I agree to it personally, Mr. Congressman, but I cannot agree so far as the Association is concerned. I can’t for the life of me figure where men could get together…to deprive a man of his livelihood because of his political beliefs….”239 Op maandag 20 oktober 1947, de eerste dag van de hoorzittingen, had het HUAC verloren wat betreft de zwarte lijst. Het leek er op dat deze niet zou komen.
238 239
Ibid. 23. Ibid. 25-26.
- 81 -
4.3 Louis B. Mayer Het verhoor van Louis B. Mayer, in oktober 1947, begon meteen goed toen hij zijn geboorteplaats opgaf; Rusland. Volgens Gordon Kahn bracht dit “a score or more of random spectators forward in their seats.”240 In zijn verklaring was Mayer eventuele ‘suggesties’ voor een zwarte lijst door het HUAC voor. MR. MAYER: “It is my earnest hope that this Committee will perform a public service by recommending to the Congress legislation establishing a national policy regulating employment of Communists in private industry. It is my belief that they should be denied the sanctuary of the freedom they seek to destroy.”241 Mayer was dus voor een gelegaliseerde zwarte lijst. Dit in tegenstelling tot wat Eric Johnston, de voorzitter van de MPA, had gezegd: “Tell the boys not to worry. There’ll never be a blacklist. We’re not going to go totalitarian to please this committee.”242 H.A. Smith, een onderzoeker van het HUAC, begon na Mayer’s verklaring vragen te stellen over mogelijke communistische infiltratie bij MGM: “MR. SMITH: Are there any Communists, to your knowledge, in MetroGoldwyn-Mayer?” “MR. MAYER: There is no proof about it, except they mark them as Communists, and when I look at the pictures they have written for us I can’t find once where they have written something like that. Whether they think they can’t get away with it in our place, or what, I can’t tell you….I have as much contempt for them as anybody living in this world.”243 Met andere woorden: Het is niet te bewijzen dat bepaalde mensen communist zijn, behalve dat andere mensen zeggen dat ze het zijn. Bovendien kunnen de communisten niets in de films verbergen; ze hebben het tot nu toe dan ook nog niet gedaan. De producenten, onder wie hijzelf, zijn niet van communisten gediend, en zullen ze ontslaan. Ook al zei Mayer dat het niet te bewijzen was dat bepaalde mensen communist zouden zijn, hij gaf wel toe dat hij geroddel uit de vakbladen en beschuldigingen van horen zeggen accepteerde als bewijs. 240
Ibid. 27-28. Ibid. 29. 242 Ibid. 26. 243 Ibid. 29-30. 241
- 82 -
MR. MAYER: “They have mentioned two or three writers to me several times. MR. SMITH: Who are these people they have named?”244 Mayer noemde hierna de namen van Dalton Trumbo, Lester Cole en Donald Ogden Stewart. Het was overigens niet duidelijk tijdens de hoorzitting wie Mayer met “they” bedoelde. Hierna ging Smith verder met het suggereren van een zwarte lijst. “MR. SMITH: Mr. Mayer, these individuals that have been mentioned as reported to you as Communists, do you think the studios should continue to employ those individuals? MR. MAYER: I have asked counsel. They claim that unless you can prove they are Communists they can hold you for damages.”245 Volgens Mayer kon er dus geen sprake zijn van een zwarte lijst, tenzij er harde bewijzen op tafel kwamen. Mayer had het in zijn verklaring aan het begin van de hoorzitting over de film SONG
OF
RUSSIA. Voor deze film waren er eveneens geruchten, net zoals bij MISSION TO MOSCOW, dat het Witte Huis de studio, dit maal MGM, had opgedragen om deze film te maken. Dit gerucht was ondere andere door de acteur Robert Taylor tijdens de hoorzittingen in mei de wereld in gebracht. Hij had het comité verteld dat hij gedwongen was, via “White House pressure” door “Roosevelt aides,” om de hoofdrol te spelen in SONG OF RUSSIA, terwijl hij tegen Hitler had willen vechten. Mayer stelde in zijn verklaring in oktober echter een andere gang van zaken voor.246 MR. MAYER: “I thought Robert Taylor ideal for the male role, but he did not like the story….At the time, Taylor mentioned his pending commission in the Navy, so I telephoned the Secretary of the Navy, Frank Knox, and told him of the situation, recalling the good that had been accomplished with Mrs. Miniver and other pictures released during the war period. The Secretary called back and said he thought Taylor could be given time to make the film before being called to the service.”247 Er was dus helemaal geen “White House pressure” geweest bij het maken van de film. De studio had er voor gezorgd dat de indiensttreding van Robert Taylor uitgesteld werd, omdat ze de film wilden afmaken. 244
Ibid. 30. Ibid. 246 Ibid. 28. 247 Ibid. 29. 245
- 83 -
Aan het eind van de hoorzitting bracht het HUAC het onderwerp weer terug bij de film SONG OF RUSSIA tot ongenoegen van Mayer. Toen Smith uiteindelijk, na veel hints zei dat de film “just did not depict Russia in one iota,”248 werd Mayer nijdig. MR. MAYER: “We did not attempt to depict Russia, we attempted to show a Russian girl entreating this American conductor to conduct a concert in her village…and as it inevitably happens this girl fell in love with the conductor and he with her. Then we showed the attack of the Germans on the Russians and the war disrupted this union.”249 Ook al was het overduidelijk voor het comité dat Mayer niet meer over dit onderwerp wilde praten, en dat voor hem het onderwerp afgesloten was, ging het comité verder met vragen stellen over de film. “MR. SMITH: Did you read the first script, Mr. Mayer? MR. MAYER: Yes, sir. MR. SMITH: What was you opinion at that time? MR. MAYER: They had farm collectivism in it and I threw it out. I will not preach an ideology except American and I don’t even treat that. I let that take its own course and speak for itself.”250 Na dit antwoord van Mayer werd Smith nieuwsgierig naar wat Mayer’s gevoelens waren “as to the damage it might cause to the people of the United States, that is, misleading them as to conditions in Russia.”251 MR. MAYER: “What scenes are you referring to? MR. SMITH: Do you recall scenes in there at the night club where everybody was drinking. MR. MAYER: They do in Moscow. MR. SMITH: Do you feel that that represents Russia as it is today? MR. MAYER: I didn’t make it as it is today. I made it when they were our ally in 1943.”252 Hierna vroeg het comité of MGM nu wel hun werk deden en of ze anticommunistische 248
Ibid. 30. Ibid. 250 Ibid. 31. 251 Ibid. 252 Ibid. 249
- 84 -
films aan het maken waren, of hadden gemaakt in het verleden. Hierop antwoordde Mayer bevestigend. De studio had, voordat de Sovjetunie één van de geallieerden werd, anticommunistische films gemaakt, bovendien waren ze nu ook bezig met het maken van dit soort films.253 Maar Stripling was nog niet tevreden met Mayer’s antwoorden over SONG
OF
RUSSIA en
bracht de film weer ter sprake. Hij wilde Mayer’s bevestiging dat er geen politieke boodschap in de film zat. MR. MAYER: “I am convinced of that. I am under oath, and if I met my God, I would still repeat the same thing.”254 Hierna mocht Mayer plaats maken voor mevrouw Ayn Rand, een voormalige Russin die in 1926 geëmigreerd was. Ze had op verzoek van het comité de film SONG OF RUSSIA gezien en vond, in tegenstelling tot Mayer, dat de film vol zat met communistische propaganda. Kahn schrijft dan ook “[i]n her view, Louis B. Mayer was not much better than an agent of a foreign government inasmuch as the film he produced showed the Russians smiling, which Miss Rand said, ‘is one of the stock propaganda tricks of the Communists—to show these people smiling.’”255 Koch schrijft verder dat “[a]s Miss Rand returned to her seat after leaving the witness stand, she passed Mr. Mayer, who she had given such a raking over. They did not speak.”256 Rand had het met haar getuigenverklaring bij Louis B. Mayer verbruid.
4.4 Conclusie Jack Warner wilde zo graag met het HUAC meewerken dat hij meerdere fouten maakte in zijn verklaringen in mei 1947, zodat hij deze in oktober 1947 moest rechtbreien. Zo noemde hij namen van mensen die niets met het communisme te maken hadden. Ging hij zelf tegen de vrijheid van de pers in, en wist hij niet meer wie de opdracht gegeven had om de film MISSION TO MOSCOW te maken, de regering of zijn eigen broer? Warner ging tevens in de fout wat het ontslag van scenarioschrijver Howard Koch betrof. Deze laatste was namelijk niet ontslagen, maar was 253
Ibid. 31-32. Ibid. 32. 255 Ibid. 31-32. 256 Ibid. 32. 254
- 85 -
zelf opgestapt bij de studio. Warner verbeterde dit echter niet bij de hoorzittingen in oktober 1947. Wat de communistische propoganda in films betrof waren zowel Warner als Louis B. Mayer van mening dat er geen communistische propaganda in de films van WB en MGM te vinden waren omdat de films altijd gecontrolleerd werden voordat ze werden uitgebracht. Warner had uiteindelijk, na flink aandringen van het HUAC, gezegd dat hij voor het verbieden van de CPUSA was, maar hij was, ondanks het HUAC, nog steeds tegen het instellen van een zwarte lijst, daar dit illegaal was. Mayer was echter voor een gelegaliseerde zwarte lijst. Hij was tegen het in dienst nemen van communisten. Het was echter moeilijk te bewijzen of iemand nu wel of niet een communist was. Er zou dus, volgens Mayer en Warner, (voorlopig) geen zwarte lijst komen, omdat dit illegaal en te moeilijk zou zijn.
- 86 -
Hoofdstuk V: De filmstudio’s en het HUAC
5.1 Inleiding In dit vijfde hoofdstuk ga ik dieper in op de rol van de studiobazen ten tijde van de communistenvervolgingen in Hollywood. In dit hoofdstuk gebruik ik naast de term studiobaas ook de term producent, omdat, zoals Gordon Kahn het stelt, “[in] the motion picture industry the president of a producing company is virtually anonymous; whereas the individual who wields the greatest power is usually called Vice-President-in-Charge-of-Production.”257 Ik heb het hier dan ook niet over de officiële studiobaas, maar ik heb het over de man met de meeste macht in de studio, en dit was de (hoofd)producent van een studio. Zoals Paul Jarrico zei: “The word producer covers a multitude of sinners, from independent monarchs like Goldwyn and Selznick to lowly deputies of studio heads who serve as supervisors but have no real power. In theory, the producer is boss. He hires and fires writers, directors, actors, staff and crew, determines budgets and schedules, runs the show. In practice, it doesn’t work that way. He’s the coordinator of a number of major players.”258
5.2 De Motion Picture Association De Motion Picture Association (MPA) (Zie Bijlage XII), ook wel Motion Picture Association of America (MPAA) genoemd, kwam voort uit de Motion Pictures Producers and Distributors Association. In 1945 werd Eric Johnston aangetrokken om de MPA te gaan leiden. Johnston was voordat hij bij de MPA kwam al vier keer directeur van de Amerikaanse Kamer van Koophandel geweest. Hij beloofde dan ook toen hij werd aangsteld bij de MPA om het beleid van zijn voorganger Will Hays voort te zetten. Dit beleid hield “endorsing American business and the capitalist interests that supported and profited from that business”259 in. Volgens Jon Lewis nam Johnston naast dit beleid ook het initiatief wat de opkomende Koude Oorlog betrof. Johnston had namelijk als een lid van het Economic Policy Subcommittee van het State Department tijdens een 257
Ibid. 9. Patrick McGilligan, "A true-blue red in Hollywood: An interview with Paul Jarrico," Cineaste. 1 december 1997. 259 Lewis, ""We Do Not Ask You to Condone This". 5 en 17. 258
- 87 -
reis naar de Sovjetunie tegen zijn gastheren gezegd dat “in economic ideology and practice my country is not only different from yours…it is more different from yours than any other country in the world…. We are determined to remain so--and even to become more so.”260 Tijdens zijn eerste jaar bij de MPA richtte hij dan ook de Motion Picture Export Association op om, onder andere, de ‘American way of life’ te promoten in Europa waar de dreiging van het communisme groot was. Hij was namelijk van mening dat film “the greatest conveyor of ideas--the most revolutionary force in the world”261 was.
5.2.1 De MPA en het HUAC In het begin van het HUAC onderzoek wilden de filmbazen niet meteen meewerken. Ze weigerden bijvoorbeeld om het HUAC de notulen van een geheime vergadering te geven waarin was afgesproken om geen medewerking te verlenen.262 De studio’s wilden niet meewerken omdat ze wisten dat het Washington niet alleen maar te doen was om de linkse scenarioschrijvers, maar dat de overheid controle wilde uitoefenen over het filmmaken zelf. Hier wilden de studio’s tegen strijden.263 De MPA kwam dan ook met een officiële verklaring naar buiten, waarin stond dat “Hollywood is weary of being the national whipping boy for Congressional committees. We are tired of having irresponsible charges made again and again and not sustained. If we have committed a crime we want to know it. If not we should not be badgered by Congressional committees.”264 In maart 1947 probeerde Eric Johnston de autonomie van de filmstudio’s te verdedigen. Hij getuigde dat de communisten “have suffered…overwhelming defeat” wanneer ze scripts of de productie wilden beïnvloeden.265 Maar het HUAC bleef de studio’s onder druk zetten om mee te werken en in april begon het anti-HUAC front van de producenten al af te brokkelen. Jack Warner, de baas van WB, brak met dit front van de producenten en riep om “An All Out Fight on Commies.”266 Johnston had hierop een ontmoeting met Thomas, de voorzitter van het HUAC, en zegde het comité de volledige medewerking toe van de MPA, de vereniging van producenten. De 260
Ibid. 17. Ibid. 262 Stripling, The Red Plot. 72. 263 Ceplair en Englund, Inquisition. 257. 264 Cogley, Report on Blacklisting. 3. 265 Ceplair en Englund, Inquisition. 258. 266 Ibid. 261
- 88 -
producenten “are just as anxious as any member of the Committee to expose any threat to the screen and to the American design of living,” maar het onderzoek moest “fair, dignified and objective”267 zijn, volgens Johnston. In mei 1947 begonnen de eerste interviews in Hollywood met de zogenaamde meewerkende getuigen, waaronder enkele producenten. De meeste producenten waren boos om de onbeschaamdheid van het comité, zoals Louis B. Mayer, van MGM. Hij minachtte het HUAC publiekelijk. Eén uitspraak van hem is bijvoorbeeld: “Nobody can tell me how to run my studio.”268 Ook waarschuwde hij zijn personeel achter de schermen, zoals de scenarioschrijver Lester Cole. Mayer vertelde Cole “that a number of stories had come to him in regard to my [Cole] activities, my political beliefs….He wanted to find some way to put an end to this….[He] really had plans for me at the studio…and he didn’t care what I believed, but since these were his plans, would I not in some way attempt to modify my activities[?]”269 Er waren echter ook producenten die bang waren, zoals Jack Warner, die het comité alle namen van linkse activisten en liberalen gaf die hij maar kon bedenken. Hij gaf ze zelfs namen van mensen die juist zeer kritisch tegenover het communisme stonden. Op 2 juni 1947 was er weer een vergadering van de MPA. Johnston had een driestappenplan bedacht over hoe de producenten moesten reageren op het communisme in Hollywood. Het eerste punt was dat ze er publiekelijk op moesten staan dat er een open onderzoek kwam door het comité. Nummer twee was het niet aannemen van bekend communistisch personeel in functies waarin ze invloed kunnen uitoefenen op de films. En drie was het aannemen van James Byrnes, een voormalig minister van Buitenlandse Zaken, om ze te vertegenwoordigen voor het HUAC en het publiek. De studiobazen waren het eens over het eerste en het laatste punt. Ze waren echter niet van plan om hun recht om zelf te beslissen welk personeel aan te nemen en te ontslaan, uit handen te geven. Eddie Mannix, van MGM, zei dan ook tegen de producenten dat hij “[was] not about to join in any ‘witch-hunt’ [to] hurt Communists as long as I [am] able to protect the material on the screen [from subversion].”270 Het HUAC had, toen het Hollywood eind mei verliet, enkele vertegenwoordigers 267
Ibid. Ibid. 259. 269 Ibid. 270 Ibid. 259-260. 268
- 89 -
achtergelaten die de producenten moesten overhalen om mee te werken en ze te waarschuwen voor de gevolgen als ze het niet deden. H.A. Smith, één van deze vertegenwoordigers, zei bijvoorbeeld tegen de pers, “I plan to hold a number of meetings with industry heads, and the full resources of the House Committee and our investigative staff are at the disposal of those [studio executives] who want to put their house in order before Congress does it for them.” Hij zei dan ook tegen Mannix dat het HUAC “[could] bring them [Mayer and Mannix] a good deal of trouble”, als ze Lester Cole niet ontsloegen. Maar voorlopig hielden Mayer en Mannix stand.271
5.2.2 Washington, D.C. Toen in september 1947 de dagvaardingen kwamen, zei Johnston dan ook dat de producenten geen communisten zouden verdedigen.272 De studiobazen waren dan ook behulpzaam wat hun getuigenverklaringen voor het HUAC betrof, ze behoorden dan ook tot de zogenaamde meewerkende getuigen. Jack Warner vertelde het comité dat hij had geweigerd om de contracten te verlengen van de mensen die hij eerder in mei genoemd had, omdat ze on-Amerikaanse gedachten in hun scripts hadden geprobeerd te verwerken. Hij gaf twaalf namen door van communisten: Bessie, Kahn, Koch, Lardner, Lavery, Lawson, Maltz, Rossen, Trumbo, Wexley, Odets en Irwin Shaw.273 Dit waren er vier minder dan in mei, maar hij gaf toe dat hij de vorige keer “rather emotional” en “carried away” was geweest, en een aantal verkeerde namen had doorgegeven. Hij gaf toe dat hij geen bewijs had dat de twaalf mensen die hij noemde communist waren, maar hij was wel zeker van het feit dat het ze niet gelukt was om on-Amerikaanse propaganda in zijn films te verstoppen. Mayer was ook zeker van het feit dat er in zijn films geen on-Amerikaanse propaganda te vinden was. Hij vertelde het comité dat hij geen communist zou herkennen, maar hij gaf echter wel enkele namen door. In gesprekken was namelijk naar voren gekomen dat deze mannen communist zouden zijn.274 Het verhoor van Dore Schary (RKO) ging er anders aan toe dan bij Warner en Mayer. Het comité was van mening dat Schary eerder een niet-coöperatieve dan een meewerkende getuige was. Schary schrijft dan ook jaren later in zijn autobiografie: “The fact that I had been called as a friendly witness cut no ice with Thomas. He had probably heard from his two investigators that I 271
Beide citaten uit: Ibid. 260. Ibid. 261. 273 De namen komen uit: Ibid. 280. 274 Bert Andrews, Washington witch hunt, (New York: Random House, 1948). 110-111. 272
- 90 -
was actually ‘unfriendly.’”275 In deze veronderstelling van het comité zat een kern van waarheid, daar Schary niet toegaf in het ontslaan van communisten en ook geen namen noemde. Hij schrijft dan ook: “Stripling wasted little time in ‘exposing’ me. He asked if I would hire a Communist. I answered that until the American Communist party was proved to preach the overthrow of our country by force and violence I would hire a Communist. The question then was repeated a dozen times in different ways. I kept giving the same answer, adding that I would judge a writer’s qualification for employment on the basis of his talent, not his political opinions.”276 Volgens Schary probeerden Stripling en Thomas hem, omdat hij niet genoeg meewerkte naar hun zin, te irriteren, zodat hij van minachting voor het hof beschuldigd kon worden: “Stripling and Thomas were sarcastic and appeared to be determined to irritate me in the hope that I would wind up being in contempt.”277 Dit lukte ze echter niet, daar Schary de beleefdheid zelfe bleef en steeds met twee woorden sprak. Doordat Schary de eerste keer niet volledig meewerkte met het HUAC kwam zijn naam bij de tweede serie hoorzittingen in de media naar voren als iemand met communistische sympathieën278 (Zie Bijlage XIII). Samuel Goldwyn had ook een dagvaarding ontvangen om te verschijnen voor het HUAC, maar hij werd uiteindelijk niet opgeroepen om te getuigen. Scenarioschrijfster Lillian Hellman verklaarde later dan ook dat het HUAC Goldwyn niet had opgeroepen, omdat hij een “wild card” was. “You never knew what was going to come out of his mouth, and he probably wouldn’t have gone along with the committee’s script.”279 Hellman heeft het hier bij het rechte eind, daar Goldwyn tijdens het wachten gefrusteerd aan een journalist van The New York Times had gevraagd of het comité soms bang was om hem op te roepen. Hij bracht dan ook eind oktober een verklaring naar buiten waarin hij kritiek uitte op het onderzoek van HUAC:
275
Dore Schary, Heyday. An autobiography, Tweede ed. (New York: Berkley Books, 1981). 166. Ibid. 277 Ibid. 278 Eric Bentley, red., Thirty years of treason. Excerpts from hearings before the House Committee on Un-American Activities, 1938-1968 (New York: The Viking Press, 1971). 303. 279 Klingaman, Encyclopedia of the McCarthy era. 159. 276
- 91 -
“As an American I have been astounded and outraged at the manner in which the committee has permitted our industry to be vilified by gossip, innuendo and hearsay…. The most un-American activity which I have observed in connection with the hearings has been the activity of the Committee itself. The purpose of these hearings seems to have been to try to dictate and control what goes on the screens of America. I resent and abhor censorship of thought. I assure you that as long as I live no one will ever be able to dictate what I put on the screen so long as I continue to honor and obey the laws of our country.”280
5.3 De Waldorf Statement In eerste instantie wilden de studiobazen dus geen sancties nemen tegen de verdachten. Hier kwam, volgens Stripling, echter verandering in door een daling van het bioscoopbezoek en door de duizenden brieven die het HUAC kreeg van bioscoopbezoekers die de hoorzitting steunden.281 Kahn is echter van mening dat de producenten van mening waren veranderd door druk van bovenaf. Door druk van de banken, van maatschappijen die het beheer over de aandelen van de studio’s hadden, en van verzekeringsmaatschappijen. Al deze bedrijven beheren het geld van de studio’s en hadden dus de macht om de studiobazen hun wil op te leggen. Om zijn argumenten kracht bij te zetten, haalt Kahn twee journalisten aan, namelijk Ed Sullivan en Bosley Crowther. In de New York Daily News van 29 november 1947 schreef Sullivan: “Reason that Hollywood big shots rushed to New York and barred the ten cited by Congress: Hollywood has been dealt a blow that won’t please Wall Street financiers, who have millions invested in picture companies. Wall Street jiggled the strings, that’s all,”282 en in de New York Times van 7 december 1947 schreef Crowther: “It should be fully realized that this action (capitulation to Thomas Committee) was engineered by the major New York executives, the industry’s overlords, and not by the ‘Hollywood producers’, who form a different and subordinate group.”283 Kahn schrijft dan ook over deze verbondenheid tussen Hollywood en de financiële wereld, dat
280
Ibid. 159-160. Stripling, The Red Plot. 74-75. 282 Kahn, Hollywood on Trial. 194-195. 283 Ibid. 195. 281
- 92 -
“Columbia is interlocked with some of the great international banking firms of Europe and America; that Paramount control is mixed up with banks, oil, Coca Cola, power, copper, rubber, and motor cars; that MGM is intricately associated with great investment trusts and power corporations; that RKO is not a stranger to Atlas Corporation, United Fruit, National Can; that 20th Century-Fox is scrambled with General Foods, Pan-American Airways, New York Trust, National Distillers; that Warner Bros. has affiliation with J. P. Morgan & Co. and American Power & Light; that Universal is hooked up with the vast ramifications of the J. Arthur Rank interests and involved in the securities portfolio of J. Cheever Cowdin.”284 Nancy Lynn Schwartz schrijft in The Hollywood writer’s wars dan ook dat: “[t]he committee was aware that through a reconsideration of tax-exemption regulations and tax deductions, it could make Hollywood comply with its aims. And the process of control of Hollywood by the Eastern banks, which had been an operant principle since 1933, was by 1947 quite complicated, since most of the film companies had been absorbed into conglomerate associations—Warner Bros. with J.P. Morgan and Company; 20th Century-Fox with General Foods and Pan American Airways; RKO with United Fruit and National Can Corporation. The movie companies were already quaking under the onslaught of the Consent Decree and television. They couldn’t afford to take a position that would place them in opposition to Wall Street, because Wall Street by this time exerted a very large degree of control in Hollywood.”285 Het comité kreeg dan ook de volle medewerking van de directies van de conglomeraten. Zij waren namelijk bang dat het Amerikaanse volk niet alleen hun films zouden boycotten, maar ook hun andere producten in de schappen zouden laten staan. Ongeveer een maand na de hoorzittingen in Washington, D.C., op 19 november 1947, was de verandering van strategie van de studiobazen voor het eerst te merken door een verklaring van Eric Johnston, waarin hij zei: “We did not defend them (the ten cited for contempt). We do not defend them now. On the contrary, we believe they have done a tremendous disservice to the industry which has given them so much material rewards and an opportunity to exercise their talents.”286 Enkele dagen later, op 24 november 1947, kwamen de studiobazen en de onafhankelijke 284
Ibid. 195-196. Schwartz en Schwartz, The Hollywood writer's wars. 285. 286 Kahn, Hollywood on Trial. 180. 285
- 93 -
producenten samen in het Waldorf-Astoria hotel in New York.287 Schary schrijft over de aanwezigen: “In addition to New York executive heads, independents such as Sam Goldwyn and Walter Wanger were invited. Along with Ned Depinet I represented RKO; Nicholas Schenck [MGM], Mayer, Spyros Skouras [Fox], Barney Balaban [Paramount], Jack Cohn [Columbia], B. B. Kahane, Y. Frank Freeman, and Jack Warner were the big guns present. Zanuck was not there….Johnston chaired the meeting.”288 Er waren ook veel advocaten en procureurs aanwezig. Al met al waren er ongeveer zeventig tot tachtig mensen aanwezig bij deze vergadering. Tijdens deze vergadering overlegden de studiobazen hoe ze verder moesten nu de HUAC hoorzittingen voorbij waren en de Hollywood Ten beschuldigd waren van minachting voor het Congres. Dit bleek echter moeilijker dan gedacht. Volgens Johnston waren er twee wegen te bewandelen. De studio’s konden de tien in dienst houden en een verklaring naar buiten brengen waarin beloofd werd om gezagsondermijnend materiaal van het doek te weren, of ze konden ze ontslaan en weigeren om de tien mannen in dienst te nemen.289 De meningen waren verdeeld tussen voorstanders en tegenstanders van het ontslaan van communisten. Johnston was echter plotseling een voorstander geworden voor een zwarte lijst, nadat hij “panicked by what he saw as a drastic change in public opinion,”290 zodat hij enkele redenen opsomde om het tweede alternatief op te volgen. “1. The tenor of newspaper editorials had begun to turn against Hollywood; 2. The American Legion was threatening a boycott; 3. An audience in Chapell Hill, North Carolina, had stoned the screen of a movie theater showing a Katharine Hepburn film (she had been prominently featured as a supporter of the Committee for the First Amendment); 4. Boycotts were being instituted in Glendale, California, and Independence, Kansas, against films associated with the Ten; 5. Spain, Chile, and Argentina had threatened to refuse to accept films produced by studios which employed the Ten;
287
Ceplair en Englund, Inquisition. 328. Schary, Heyday. 167. 289 Ceplair en Englund, Inquisition. 329. 290 Schary, Heyday. 167. 288
- 94 -
6. RKO and 20th Century-Fox had already decided to fire Dmytryk and Scott, and Lardner, respectively.”291 Naast Johnston waren Mayer, Freeman, Skouras en enkele anderen ook voor een zwarte lijst. Goldwyn was het hier niet mee eens. Hij was van mening dat de rest alleen maar instemden omdat ze bang waren. Maar Johnston reageerde hierop met de stelling dat als de filmindustrie het respect van het Amerikaanse publiek wilde verdienen, de tien mannen, evenals ieder ander die een communist was, of er van verdacht werd, ontslagen moesten worden. Schary was van mening dat dit niet kon, daar de tien mannen nog nergens schuldig van bevonden waren. Bovendien bestond er geen wet die het communisme verbood. Verder stelde hij dat “we had insisted there had been no Communist propagandizing in films, hence, the men in question could not be guilty of that arcane crime; we would dishonor and not honor our industry by an action that would inevitably lead to a blacklist.”292 Goldwyn en Wanger waren het met hem eens. Skouras en Johnston, echter, gaven hem de wind van voren. Voor Schary was het een verassing dat Mannix ook tegen een eventuele zwarte lijst was, daar “Eddie was one of those who believed it would have been sensible for the Allies to turn on Russia after Hitler was wiped out and finish them off while they were in a position to be had.”293 Mannix bracht naar voren dat er een wet in California was die een werkgever verbood om een werknemer op grond van zijn politieke overtuiging te ontslaan. Hij weigerde om de wet te breken. James Byrnes, een adviseur van de MPA, weigerde te geloven dat de overheid “would argue with the decision of the industry to get rid of ‘Reds.’”294 Bovendien konden volgens hem de Hollywood Ten ontslagen worden op grond van de “morals” clausule (Zie Bijlage XIV) die in hun contracten stond. Hun gedrag bij de hoorzittingen zou namelijk schande over de hele filmindustrie gebracht hebben.295 Maar hij stelde wel dat de studio’s de tien mannen niet als een collectief konden ontslaan. Ze moesten individueel tegen hun personeel optreden.296 Volgens Schary waren Goldwyn, Wanger en hijzelf er echter nog steeds op tegen om de tien mannen te ontslaan, maar het werd ondanks hun protest toch besloten.297 Volgens Ceplair en
291
Ceplair en Englund, Inquisition. 329. Schary, Heyday. 168. 293 Ibid. 294 Ibid. 295 Ibid. 296 Ceplair en Englund, Inquisition. 329. 297 Schary, Heyday. 168-169. 292
- 95 -
Englund echter, was alleen Goldwyn tegen het instellen van een zwarte lijst. Hij was van mening dat de argumenten van Johnston niet zwaar genoeg waren.298 Zanuck vertelde naderhand aan de pers dat het besluit na anderhalve dag van discussiëren werd genomen. De producenten waren er zich bewust van dat er “dangers and risks” in hun nieuwe strategie scholen.299 Enkele weken na de Waldorf bespreking vertelde Schary aan Lillian Ross, de Hollywood correspondente van The New Yorker, de reden waarom hij toch in had gestemd met het instellen van een zwarte lijst. Hij zei dat hij de keus had om de strategie die RKO wilde volgen te steunen, of om ontslag te nemen. “I don’t believe you should quit under fire. Anyway I like making pictures. I want to stay in the industry. I like it.” Ross voegde aan Schary’s uitspraken toe dat veel van zijn collega’s kritisch op hem waren, “yet they understand why he has done what he’s done.”300 John Cogley schrijft in Report on blacklisting. I: Movies, een rapport van een onderzoek om het ‘bestaan’ van een zwarte lijst vast te stellen en te analyseren in de jaren vijftig, dat Schary inzag dat er in Hollywood de traditie leefde dat de loyaliteit voor de industrie voorop staat.301 Schary vermeldt overigens niet in zijn autobiografie dat RKO, waar hij indertijd werkte, al besloten had om Dmytryk en Scott te ontslaan, voordat het overleg plaatsvond in het Waldorf, zoals Ceplair en Englund schrijven. Volgens Schary was RKO juist de laatste studio die de mannen ontsloeg. Volgens hem hadden MGM, WB en Fox al acht van de tien mannen ontslagen, of als ze geen baan hadden, gemeld dat ze voorlopig geen baan kregen. Volgens hem waren Dmytryk en Scott juist de laatste die ontslagen werden. Hij wilde ze namelijk niet ontslaan. Het bestuur van RKO besloot, na het overleg in New York, echter anders. De twee mannen zouden ontslagen worden. Schary weigerde dit te doen en Peter Rathvon, de directeur van RKO, kreeg de taak om de beide mannen te ontslaan.302 MGM schorste Cole en Trumbo voor onbepaalde tijd, en Zanuck liet Lardner ontslaan door zijn assistent, daar hij dat zelf niet kon opbrengen. Begin december zaten alle tien de mannen zonder werk. Er werd een comité aangesteld om een verklaring op te stellen en Schary werd gevraagd om lid te worden, als vertegenwoordiger van de oppositie. Hij wilde het in eerste instantie niet doen, maar werd door Goldwyn overgehaald om een oogje in het zeil te houden.303 “I urged us,” 298
Ceplair en Englund, Inquisition. 329. Cogley, Report on Blacklisting. 74. 300 Beide citaten uit: Ibid. 75. 301 Ibid. 302 Schary, Heyday. 169-170. 303 Ibid. 169. 299
- 96 -
zei Schary, “to word the declaration in a manner that would not induce panic or create an atmosphere of fear—that we were not going to institute a [political] clearing house.”304 De overige leden waren Mayer, Joseph Schenk, Wanger en de procureur Mendel Silberburg. De verklaring was een aankondiging van het laten vallen van de Hollywood Ten en het aannemen van zelfregulerend beleid. Deze verklaring, die op 3 december naar buiten werd gebracht, staat ook wel bekend als de Waldorf Statement305 (Zie Bijlage XV). Jeff Smith suggereert echter in zijn artikel “A Good Business Proposition” dat het mogelijk is dat de studio’s al voor de bijeenkomst in het Waldorf hotel besloten hadden om een zwarte lijst in te stellen. Hij haalt hiervoor de schrijvers Bruce Cook306 en Helen Manfull307 aan, die beiden over Dalton Trumbo geschreven hebben. Allebei schrijven ze dat de producent Sam Zimbalist op Dankdag in 1947 tegen Dalton Trumbo gezegd had dat de Hollywood Ten op een zwarte lijst gezet zouden worden.308
5.3.1 Commentaar op de Waldorf Statement De liberalen vonden het vreemd dat de studiobazen, nadat ze bij het HUAC bezworen hadden om pas iemand te ontslaan als hij of zij een gevaar voor de maatschappij was, plotseling naar buiten kwamen met een verklaring waarin ze een zwarte lijst in de filmindustrie aankondigden. De Los Angeles Times schreef over deze verandering van mening over een zwarte lijst door de studiobazen:
304
Ceplair en Englund, Inquisition. 330. Ibid. 329 en 331. 306 Bruce Cook, Dalton Trumbo, (New York: Charles Scribner's Sons, 1977). 307 Helen Manfull en Dalton Trumbo, Additional dialogue: The letters of Dalton Trumbo, 1942-1962, (New York: M. Evans, 1970). 308 Jeff Smith, "'A good business proposition': Dalton Trumbo, Spartacus, and the end of the blacklist," Controlling Hollywood: Censorship and regulation in the studio era, Red. Matthew Bernstein (New Brunswick, NJ: Rutgers University Press, 1999). 233, n. 11. 305
- 97 -
“A few weeks ago Mr. Johnston was chiding the Committee on Un-American Activities with smearing Hollywood….Now, less than a month later, Mr. Johnston issues a statement in New York which will surprise the members of the Thomas Committee and quite a few Americans who are not in Congress. Of the ten witnesses who refused to avow or disavow communism, he says, ‘Their refusal to stand up and be counted resulted in confusion of the issues before the Committee.’ But it will seem to those who read Mr. Johnston’s full-page newspaper advertisements and his statement to the committee that his own contribution to the confusion has been substantial. First the committee was wrong in questioning; then the witnesses were wrong in not answering the question.”309 Ed Sullivan, een Broadway columnist, gaf op 29 november 1947 een verklaring voor deze ommezwaai: “Reason that Hollywood big shots rushed to New York and barred the 10 cited by Congress was forecast in my Nov. 1 column: ‘Hollywood has been dealt a body blow that won’t please Wall Street financiers, who have not less than $60,000,000 in picture companies.’ Wall Street jiggled the strings, thas [sic] all.”310 Nancy Lynn Schwartz geeft een andere verklaring voor de plotselinge ommezwaai van de producenten. De communisten waren een zondebok. “In an industry that was starting to lose its power as television took hold, an industry that had just come out of its most serious and violent labor disputes, perhaps there was a need to pin the woes on communists. The tension and the resentment had been there for a very long time. It only took the appropriate climate and the appropriate spark to set the whole house on fire.”311 MGM producent Joe Cohn gaf jaren na de communistenvervolging een soortgelijke verklaring voor de ommezwaai:
309
Cogley, Report on Blacklisting. 23. Ibid. 311 Schwartz en Schwartz, The Hollywood writer's wars. 286. 310
- 98 -
“I think there was a subconscious cumulative effect in the minds of the community against the Left, wich grew with each action the Left took which upset the liberals…The Pact was one of those things. People forget that the left-wingers put Russia first. And the moment you disagreed with the Left you were called antiSemitic. Nevertheless, in retrospect, there should never have been a blacklist. I feel the way Eddie Knopf does about the blacklist. If a violinist does something wrong, you don’t break his violin. You shouldn’t deprive a writer of the right to use his tools.”312 Jon Lewis is het min of meer met Schwartz en Cohn eens wat betreft dat de communisten een welkome zondebok waren, maar hij gaat verder wanneer hij schrijft dat: “The Thomas Committee benefited from and capitalized on studio panic over the impending and inevitable decision [van het Paramount Decree in 1948] by offering a means in which the studios could continue to control their workforce (despite divestiture and the unions). The working relationship between the MPAA and the committee was less a concession vis-á-vis control of a product line than a strategy on the part of the studio establishment to regain control over the marketplace, itself in the process of postwar privatisation.”313 Het was dus, volgens Lewis, niet zozeer een ontlading van frustratie, maar eerder een manier om weer controle te krijgen over de industrie. Uiteindelijk namen de financiers, onder andere met behulp van de angst voor het communisme en het groeiende anti-Semitisme, de controle helemaal over in de filmindustrie. Lewis schrijft hierover: “That the committee also set in motion larger changes in the management of the industry--in which Jews were also well represented--was a bonus. The New York corporate offices of the studios exploited postwar anti-Semitism not only to combat the unions but also to force out the first-generation Jewish studio moguls. In so doing, they put an end to an entrepreneurial system run by charismatic but inefficient selfmade businessmen, a system that seemed suddenly out of step with postwar American capitalism.”314 Het feit dat veel studiobazen Joods waren was een andere reden om mee te werken met het HUAC. De “frightened, self-loathing Jewish managerial class,” was “afraid of losing its jobs, six-
312
Ibid. 279. Lewis, ""We Do Not Ask You to Condone This". 8. 314 Ibid. 5. 313
- 99 -
figure salaries, women, and tables at posh restaurants.”315 De conservatieven juichten de ommezwaai van de studiobazen toe, maar waren nog niet helemaal overtuigd van hun intenties. J. Parnell Thomas zei, tegen de Associated Press, nadat hij het nieuws van de Waldorf Statement gehoord had: “Those Hollywood big shots were pretty high and mighty at first, but they got off their high horse, all right. Maybe after another lesson or two they will be able to run their industry on a safe, sound American basis.”316 Robert Stripling was echter zelfs na de Waldorf bijeenkomst niet overtuigd van de medewerking van alle studiobazen. Hij schrijft dan ook: “It is my sincere belief that many of the Hollywood studio heads would rather have Communists on their pay-rolls, and make an occasional effort to watch what they were doing, than acknowledge their presence and get rid of them. In at least two cases, good men who came forth to help the Committee in its efforts to expose the conspiracy in the film colony have suffered for their patriotism. One, a fine actor, has been unable to find work of any consequence since he appeared before the committee. The other, an executive who supervised a number of brilliant productions, found himself placed in Coventry at his studio when he returned from Washington. His contract was bought up by his studio months before its termination. Coincidentally, his difficulties with his studio began shortly after it hired, in a top executive capacity, a man who had assured a number of the ‘unfriendly’ witnesses that the whole matter would blow over in time.”317 Maar Stripling hoefde zich nergens zorgen over te maken. In het artikel “My life on the blacklist” in de Saturday Evening Post van 14 oktober 1961, keek Ring Lardner, Jr. terug op zijn ervaring met de zwarte lijst. In dit artikel verklaarde hij: “The industry blacklist policy was extended to cover every person subpoenaed by the committee who failed to answer all the questions put to him, or who having been named by a witness, did not appear voluntarily to clear or purge himself. It didn’t matter whether, as in the case of writers and directors, they might conceivably exert a subversive influence on the content of movies, although all the studio heads had sworn to the committee that even this was impossible under their vigilant control. Actors, musicians, technicians and stenographers were chopped from the payrolls with equal dispatch.
315
Ibid. 18. Andrews, Washington witch hunt. 119. 317 Stripling, The Red Plot. 75-76. 316
- 100 -
It also didn’t matter whether the grounds for not answering was the First Amendment, which the appelate-court decision in our case had rated as invalid protection, or the Fifth, which the Supreme Court had meanwhile upheld as a fully applicable use of a precious freedom that no man might legally construe as evidence of guilt.”318
5.4 Conclusie De studiobazen waren in beginsel van mening dat het HUAC niets in Hollywood te zoeken had, en zich niet moest bemoeien met hoe zij hun studio’s leidden. Maar deze houding brokkelde al snel af en de studiobazen waren, in oktober 1947, dan ook meewerkende getuigen. Met uitzondering misschien van Dore Schary, die geen namen noemde en ook geen communisten wilde ontslaan. Ook al zeiden de studiobazen in het begin dat ze tegen een zwarte lijst waren, deze kwam er toch. Op 3 december 1947 werd dan ook, door de studiobazen, de Waldorf Statement naar buiten gebracht, waarin gesproken werd van het instellen van een zwarte lijst. Deze ommezwaai bracht veel commentaar met zich mee, zowel van vóór als van tegenstanders. Allebei de kampen waren echter van mening dat deze ommezwaai niet door de studiobazen zelf veroorzaakt was, maar dat deze tot stand was gekomen onder druk van de investeerders, door de financiers. Wall Street was namelijk bang voor een slechte publieke opinie als ze geen zwarte lijst zouden instellen in de filmindustrie. Ze wilden hun investeringen in de filmindustrie veilig stellen. Volgens sommigen waren de communisten een welkome zondebok voor de moeilijkheden die de filmindustrie te verduren kreeg, zoals de concurrentie met de televisie en de geschillen met de vakbonden. Ze werden zelfs vanwege het Nazi-Sovjetpact de zwarte piet toegespeeld. De zwarte lijst was echter ook een manier om weer controle te krijgen over de industrie, ondanks de vakbonden en de dreigende komst van de antitrustwetgeving. Maar men moet ook niet vergeten dat de studiobazen, waarvan velen van Joodse afkomst waren, ook bang waren om zelf vervolgd te gaan worden door het veelal anti-Semitische HUAC.
318
Brenda Murphy, Congressional theatre: Dramatizing McCarthyism on stage, film, and television, (Cambridge: Cambridge University Press, 1999). 26.
- 101 -
Hoofdstuk VI: De filmstudio’s en de zwarte lijst in de praktijk
6.1 Inleiding In dit zesde hoofdstuk beschrijf ik de gebeurtenissen die volgden na het instellen van de zwarte lijst. Zoals het inlichten van de vakbonden door de producenten, de rechtszaken die de Hollywood Ten tegen de studio’s indienden wegens contractbreuk, en hoe men van de zwarte lijst af kon komen.
6.2 De zwarte lijst en de vakbonden De studiobazen stuurden twee dagen nadat de Waldorf Statement naar buiten gebracht was, een uitnodiging naar het SWG, het SDG en het SAG (Zie Bijlage XVI). De studiobazen wilden hun verklaring aan de vakbonden uitleggen. Er volgde een kleine bijeenkomst die gevolgd werd door een grotere. Op deze grote bijeenkomst waren alle directieleden van de drie vakbonden uitgenodigd.319 Regisseur George Stevens vroeg tijdens deze bijeenkomst of de Waldorf Statement opgesteld was omdat de producenten hun zakenbelangen wilden beschermen of omdat ze het communisme wilden bestrijden. Mayer antwoordde hierop dat hun eerste belang altijd het beschermen van de filmindustrie was en het trekken van het grootst mogelijk aantal mensen naar de bioscopen. Nick Schenck (Loew’s) zei tevens dat hij tegen het communisme was, maar dat het niet zijn zaak was om er tegen op te treden, totdat de communisten zijn zaken beschadigen.320 Er kwam hierna nog een derde bijeenkomst waar alle leden van het SWG voor uitgenodigd waren om de producenten aan te horen. Volgens Kahn waren de leden van het SWG uitgenodigd, “since no less an authority than the Thomas Committee had characterized the Screen Writers’ Guild as the focal point of the infection.”321 Volgens Jon Lewis was dit omdat het SWG uit een buitengewoon groot percentage Joden bestond.322 Op deze laatste bijeenkomst werd er door Dore Schary, een studiobaas van RKO,
319
Kahn, Hollywood on Trial. 185-186. Larry Ceplair, "SAG and the motion picture blacklist," 50 years: SAG remembers the blacklist. Special edition of the National Screen Actor. januari 1998: n.b. 321 Kahn, Hollywood on Trial. 186. 322 Lewis, ""We Do Not Ask You to Condone This". 18. 320
- 102 -
gesproken. Schary was voordat hij producent werd, scenarioschrijver geweest, dus werd er door de SWG leden naar zijn verklaring uitgekeken. Bovendien had hij bij de hoorzittingen het comité geantwoord dat hij niet van plan was om iemand zomaar te ontslaan: “Up until the time it is proved that a Communist is a man dedicated to the overthrow of the government by force or violence, or by any illegal methods, I cannot make a determination of his employment on any other basis except whether he is qualified best to do the job I want him to do.”323 Hij herhaalde zijn mening over een mogelijke zwarte lijst voor het comité met de woorden: “I will hire only those people I believe best qualified for their jobs until it is proven, until it is a matter of record and if that record is shown to me, of course I would not hire anyone who is dedicated to overthrow the government by force.”324 Hij had al eerder tegen het comité gezegd dat Adrian Scott en Edward Dmytryk niet aan deze normen voor een ontslag voldeden: “I must say, not in defense but in honesty that at no time in discussions have I heard—or films—these men [Scott en Dmytryk] make any remark or attempt to get anything subversive into the films I have worked on with them. I must say that in honesty” [sic].325 Enige tijd later werden beide heren echter toch ontslagen door de studio. De SWG leden hadden dus reden genoeg om benieuwd te zijn naar zijn verklaring. Dore Schary werd door E.J. Mannix (MGM) en Walter Wanger, een onafhankelijke producent, begeleidt tijdens deze vergadering. Kahn schrijft over deze bijeenkomst: “Schary was the spokesman and his collegues were simply ‘present, as observers,’ apparently to see that the newly-minted executive talked like one instead of reverting to former type under the sinister influence of his erstwhile brethren.”326 De SWG leden werden niet door Schary teleurgesteld. Hij gaf toe dat de producenten tegen het HUAC waren en bang waren voor het verdwijnen van de vrijheid van meningsuiting in films. Bovendien vonden ze het vervelend om mensen te ontslaan, vooral als het talentvolle mensen waren. Hij gaf toe dat hij, en enkele andere producenten, het er niet mee eens waren met wat er in het Waldorf besloten was. Toch was er een unanieme beslissing gekomen om de in opspraak gekomen mensen te ontslaan, omdat de filmindustrie afhankelijk was van de publieke opinie. “And any public opinion, even when it was 323
Kahn, Hollywood on Trial. 186-187. Ibid. 187. 325 Ibid. 326 Ibid. 324
- 103 -
manufactured by people out to control the thoughts and speech of American citizens, was still public opinion,”327 volgens Kahn. Schary vertelde de SWG leden dat de producenten een driestappenplan hadden opgesteld. De eerste stap was om de Hollywood Ten te ontslaan en op een zwarte lijst te zetten.328 “We do not ask you to condone this,”329 verzekerde hij het publiek, waarin zeven van de Hollywood Ten zaten. De tweede stap was het beleid om niemand aan te nemen die ervan verdacht werd een communist te zijn. “We do not ask you to condone this,” herhaalde Schary. De derde stap was om een grote pr-campagne met de gehele filmindustrie op te zetten, om de goede naam van Hollywood te redden. Het Amerikaanse volk moest overtuigd worden dat de eerste twee stappen gerechtvaardigd waren. Schary was ervan overtuigd dat de scenarioschrijvers het hier mee eens waren. Met deze derde stap konden de vakbonden en de producenten gezamenlijk actie voeren en er allemaal voordeel uit halen.330 Na de bespreking met Schary werd er door de SWG een stemming gehouden over de zwarte lijst. Volgens Kahn had Schary’s verklaring een zodanige indruk op de leden gemaakt, dat meer dan vierhonderd leden hun eerdere beslissing, om een eind te eisen aan de zwarte lijst, bevestigden. Er waren, volgens hem, maar acht stemmen tegen.331 De vakbond liet de rechtszaak echter al gauw weer vallen.
6.3 De legaliteit van de zwarte lijst Zoals gezegd in het driestappenplan van de producenten werden Adrian Scott, Edward Dmytryk, Lester Cole, Ring Lardner Jr., en Dalton Trumbo ontslagen (Zie Bijlage XVIII), en werden John Howard Lawson, Albert Maltz, Alvah Bessie, Samuel Ornitz en Herbert Biberman op een zwarte lijst geplaatst.332 Enkele jaren nadat de zwarte lijst werd ingesteld, in 1956, schreef Harold W. Horowitz, een lid van de faculteit der rechten aan de University of Southern California, in een studie naar de legale aspecten van de zwarte lijst dat de werkgevers, dat wil zeggen de studiobazen en televisieproducenten, verschillende motieven hadden om ‘vermeende’
327
Ibid. Ibid. 329 Ibid. 188. 330 Ibid. 331 Ibid. 332 Ibid. 191. 328
- 104 -
communisten niet aan te nemen of te ontslaan, namelijk: “[1] repugnance to hiring a person who may be disloyal; [2] fear that the employee will utilize the entertainment medium for propaganda purposes; [3] desire to eliminate unrest among other employees, who do not wish to work with the particular employee; [4] a sense of duty which impels him to cut off the source of funds which the employee may be devoting to subversive activity; [5] fear that he may lose patrons, because he employs a suspected individual.”333 Horowitz schrijft dan ook dat “an employer may fire, or refuse to hire, an employee in the employer’s sole discretion, unless there is an applicable statute or other legal doctrine of some kind which narrows the employer’s discretion, or unless the employer has by contract, with the employee (or with the employee’s union) agreed otherwise.”334 Dus als een werkgever een werknemer wil ontslaan vanwege de hierboven genoemde redenen, of vanwege andere redenen, staat de werkgever geheel in zijn recht. Er waren namelijk weinig of geen wetten en verordeningen die hier van toepassing waren. Sommige staten hadden zogenaamde Fair Employment Practices Acts. Deze wetten verboden een werkgever te discrimineren op ras of geloof, maar ze zijn hier niet van toepassing, omdat ze niet ingaan op ontrouw of vermeende ontrouw. California, en enkele andere staten, hadden een wet waarin stond dat “[n]o employer shall coerce or influence or attempt to coerce or influence his employees through or by means of threat of discharge or loss of employment to adopt or follow or refrain from adopting or following any particular course or line of political activity.”335 Deze wet is hier echter niet van toepassing daar het Californische Hoger Gerechtshof besloten had dat deze wet niet het ontslaan van een werknemer verbood, wiens loyaliteit voor de VS niet ‘genoeg’ bewezen was. Ontrouw en gezagsondermijnende activiteiten zijn namelijk geen beschermde politieke activiteiten. Bovendien hebben de werkgevers in de entertainmentindustrie, volgens Horowitz, slechts zelden hun redenen kenbaar gemaakt voor het niet meer aannemen van iemand die 333
Harold W. Horowitz, "The legal aspects," Report on blacklisting. I: Movies, Red. John Cogley ([New York]: Fund for the Republic, 1956). 174-175. 334 Ibid. 175. 335 Ibid.
- 105 -
verdacht wordt van ontrouw.336
6.3.1 De Hollywood Ten vs. de studio’s De Hollywood Ten vochten hun ontslag aan en gingen tegen hun voormalige werkgevers procederen wegens contractbreuk en samenzwering om een zwarte lijst in te stellen. De tien mannen claimden dat hun verklaring onder ede voor het HUAC geen schade aan hun werkgevers had berokkend. Ze dienden bij elkaar acht rechtszaken, gezamenlijk of apart, in.337 Omdat Trumbo geen ‘morals clause’ in zijn contract met MGM had staan, had hij de meeste kans om zijn zaak te winnen. Maar de advocaten van de tien mannen waren bang dat als Trumbo won vanwege het ontbreken van deze clausule de andere negen geen schijn van kans hadden om hun rechtszaken te winnen. Trumbo werd dan ook door de advocaten overgehaald om zijn persoonlijke aanklacht tegen MGM te laten vallen en samen met de andere leden van de Hollywood Ten een collectieve aanklacht tegen de grote studio’s in te dienen.338 Alle rechtszaken werden door de Hollywood Ten verloren, ook al werden er enkele van deze zaken buiten het gerecht om geschikt. Cole, Lardner en Scott slaagden erin om het gerechtelijk onderzoek te winnen, dankzij de jury’s. Maar hun vonnissen werden allemaal teruggedraaid door de rechter of door het hof van appel.339 De enige rechter bij de arrondisementsrechtbank die op de hand van de tien was, was rechter Leon R. Yankwich in de zaak Cole v. Loew’s, Inc., waarin hij het oordeel van de jury volgde. Op 20 december 1948 stelde de rechter in zijn uitspraak dat Mayer, in zijn gesprekken met Cole, nooit het onderwerp van de ‘morals clause’ had laten vallen. Volgens de rechter waren zowel de moraal als het communisme nooit aan de orde geweest: “[T]he policy that was adopted was not the policy that MGM wanted to adopt. It was the policy that Mr. Eric Johnston sought to have adopted at the [producers’] meeting in July [1947] and in which he was not successful…. Mr. Johnston indicated [in his testimony and trial] that it was his insistence, his high-pressure methods that resulted in the adoption of this policy.”340
336
Ibid. 175-176. Ceplair en Englund, Inquisition. 350-351. 338 Smith, ""A Good Business Proposition"." 233, n. 12. 339 Ceplair en Englund, Inquisition. 350-351. 340 Ibid. 351. 337
- 106 -
Het Tenney Committee, een lokaal Californisch HUAC, concludeerde echter dat de uitspraak van rechter Yankwich niet geldig was, omdat de rechter twintig jaar eerder lid van de American Civil Liberties Union was geweest, één van de vele frontorganisaties. Yankwich was dus “not qualified, because of his obvious bias and sympathy for pro-Communist, pro-Soviet causes, to sit on the federal bench.”341 Loew’s Inc. ging hierop in beroep met als argumenten wanbestuur en gerechtelijke dwaling van Yankewich. Tijdens het hoger beroep stelde rechter Walter Pope de werkgever in het gelijk. Het communisme was volgens hem wel aan de orde in deze zaak en het feit dat Mayer Cole niet gewaarschuwd had wat betreft de ‘morals clause’ voordat de hoorzittingen begonnen, had volgens hem de studio in deze zaak geen schade berokkend. De rechter keerde, op 22 november 1950, het vonnis om, omdat “the net effect of the [HUAC] hearings was to make Cole a distinct liability to his employer.”342 Bij het beroep van Fox, wegens een ongunstige uitspraak in de zaak Lardner v. Twentieth Century-Fox, gebeurde hetzelfde. Tijdens het hoger beroep zei de rechter in zijn uitspraak, op 4 november 1954, dat Lardner de ‘morals’ clausule in zijn contract (Zie Bijlage XVIII) tweemaal gebroken had. Doordat hij weigerde te getuigen voor het HUAC, was hij schuldig aan minachting voor het Congres. Dit was in tegenspraak met zijn contract, waarin stond dat hij zich niet “in a manner that shall offend against decency, morality…”343 zou gedragen. Zijn gedrag voor het HUAC resulteerde volgens het Hof in “an offense involving moral turpitude.”344 De rechter vatte samen dat “the conduct and the ultimate conviction of Lardner in the circumstances of the case could not help but hurt Fox and everybody else in the motion picture business.”345 In april 1952 kreeg Scott door de jury 84.300 dollar toegekend, maar de rechter, Ben Harrison, accepteerde het oordeel niet en beval een nieuwe rechtszaak, omdat de jury “failed to appreciate the whole picture of the situation.”346 De jury’s waren dus meer op hand van de Hollywood Ten dan de rechters. De rechters betrokken veel meer de politiek bij hun vonnis. De studio’s konden dan ook geen direct bewijs leveren dat ze schade leden door het gedrag van de Hollywood Ten. Het enige bewijs dat ze 341
Ibid. Ibid. 343 Horowitz, "The legal aspects." 178. 344 Ibid. 345 Ceplair en Englund, Inquisition. 351. 346 Ibid. 342
- 107 -
konden leveren om dit te staven, waren een geval in North Carolina, waar een Katherine Hepburn film werd gestenigd, een een geval in New Jersey, waar er bij een Charlie Chaplin film gedemonstreerd werd. Maar beide voorbeelden hadden niets met de Hollywood Ten te maken, behalve misschien het feit dat Hepburn een CFA petitie ondertekend had, samen met honderden anderen. Mayer, en de andere studiobazen, konden dan ook niet bewijzen dat de films waaraan de tien mannen gewerkt hadden aangevallen werden door het publiek. Het enige bewijs dat Mannix kon geven waren enkele negatieve berichten uit de pers, maar hij had geen bewijs dat deze berichten de studio-opbrengsten negatief beïnvloed zouden hebben. Mannix vond echter dat elk kritiek schade berokkende, en dat hij informatie had “whether true or untrue, that organizations in America were about to put on a campaign against the picture business, particularly against the members who had defied Congress.”347 De film CROSSFIRE is een voorbeeld dat het publiek de films van de Hollywood Ten niet aanviel, maar juist het tegenovergestelde. Op 4 december 1947, amper tien dagen nadat de Hollywood Ten ontslagen en op een zwarte lijst geplaatst werden, ontving de film een prijs van de oude Golden Slipper Square Club uit Philadelphia. De film kreeg de prijs, vanwege de grote bijdrage aan tolerantie die er in gepredikt werd. Scott en Dmytryk waren de producent en regisseur van deze film geweest. Volgens Kahn kreeg Dore Schary een uitnodiging om de prijs in ontvangst te nemen, maar hij bedankte voor de eer. Eric Johnston was minder beschaamd. In zijn toespraak sprak hij over de schoonheid van tolerantie. Volgens Kahn had hij het er over dat “Hollywood […] must be eternally vigilant against all forms of intolerance. Making pictures […] is a big job, and intolerance can set up restrictions and barriers interfering with the kind of true creative effort that produced Crossfire.”348 Johnston was dan ook trots dat Hollywood iedereen de kans gaf om het te maken, en dat er niet gekeken werd naar ras of geloof. Kahn schrijft verder dat “[t]he reporters did not record whether or not Mr. Johnston blushed when he said it, but blushes must have incarnadined many a Hollywood cheek when his remarks were read.”349 Het was dan ook wel frappant dat hij, nadat juist de makers van de film ontslagen waren en op een zwarte lijst gezet, omdat ze communist zouden zijn, het over de tolerantie van Hollywood heeft. Bovendien was de film die geëerd werd, volgens het HUAC, vol van pro-communistische propaganda, en was deze film één van de redenen dat Scott en Dmytryk voor de hoorzittingen opgeroepen waren. 347
Ibid. 352. Kahn, Hollywood on Trial. 192. 349 Ibid. 193. 348
- 108 -
6.3.2 Andere rechtszaken Naast de Hollywood Ten dienden ook anderen die op de zwarte lijst terechtkwamen rechtszaken in. Zo werd er in maart 1953 een zaak bij het Californische staatsgerechtshof ingediend door 23 personen die van mening waren dat de filmstudio’s, leden van het HUAC en hun onderzoekers samen hadden gespannen om hun hun banen en burgerrechten te ontnemen.350 Deze groep van 23 personen bestond uit veertien scenarioschrijvers, zes acteurs en drie andere mensen die in de filmindustrie werkten. Ze dienden een schadeclaim van 51 miljoen dollar in tegen de studio’s vanwege samenzwering met de zwarte lijst als resultaat. Deze zaak staat bekend als Wilson v. Loew’s (Zie Bijlage XVII). De zaak duurde verschillende jaren en diende in verschillende rechtbanken totdat de Nationale Hoge Raad uiteindelijk het lagergerechtshof gelijkgaf met het niet ontvankelijk verklaren van de zaak.351 In 1960 diende uiteindelijk nog een andere zaak. Dit keer niet tegen een studio, maar tegen de MPA. De filmartiesten dienden een aanklacht tegen de MPA in met behulp van de Sherman Antitrust Act, een wet tegen kartelvorming. De zaak, Nedrick Young et. al. v. Motion Picture Association of America, Inc., duurde vijf jaar en werd uiteindelijk geschikt voor 100.000 dollar.352
6.3.3 Waarom rechtszaken? Met het indienen van rechtszaken tegen de studio’s schoten de artiesten op de zwarte lijst niet veel op. Het kostte ze eigenlijk alleen maar geld. De scenarioschrijver Robert L. Richards beschrijft in een brief aan de advocaat Ben Margolis in 1962 waarom er toch steeds rechtszaken tegen de studio’s ingediend werden: “It concerns not merely the issue of job reinstatement for a comparative handful of Hollywood people, but can result in a decisive blow at the whole process of trial-by-committee and political firings that has intimidated and silenced untold numbers of people in this country for the past fifteen years.”353 Het ging ze dus niet alleen om het terugwinnen van hun baan, maar ook om de hele gang van 350
Horowitz, "The legal aspects." 176-177. Ceplair en Englund, Inquisition. 411-412. 352 Ibid. 412. 353 Ibid. 351
- 109 -
zaken rond het HUAC aan de kaak te stellen.
6.4 ‘Spijt betuigen’ Er waren verschillende wegen die een artiest kon bewandelen om van de zwarte lijst te komen. Zo kon men mee werken aan de hoorzittingen van het HUAC en namen noemen, maar men kon ook spijt betuigen bij particuliere organisaties zoals de MPAPAI en bij AWARE Inc. De MPAPAI bood een antecedentenonderzoek aan, en als ze hier tevreden over was deed de alliantie een bericht langs de studio’s rondgaan dat de persoon in kwestie niet meer verdacht werd van communistische sympathieën.354 En AWARE Inc. was een organisatie die zich alleen bezig hield met de zwarte lijst. De oprichter, Vincent Hartnett was een radioscenarioschrijver die in 1952 een gids had opgesteld, genaamd The Road Back, waarin hij artiesten die op de zwarte lijst stonden de kans gaf zich te zuiveren van de beschuldigingen en om als het ware herboren Amerikanen te worden355 (Zie Bijlage XVIII).
6.5 Conclusie Op verschillende bijeenkomsten legden de producenten de Waldorf Statement aan de vakbonden uit. Ze gaven toe dat ze de verklaring vooral opgesteld hadden omdat ze bang waren dat de communisten de filmindustrie schade aan zouden brengen. Dore Schary (RKO) kondigde ook de komst van de zwarte lijst aan. Hij maakte een driestappenplan bekend dat de producenten zouden volgen. De eerste stap wat het ontslaan van de Hollywood Ten en ze op een zwarte lijst zetten. De tweede stap was dat ze niemand meer zouden aannemen die ervan verdacht werd een communist te zijn. De derde stap was, ten slotte, om een grote pr-campagne met de gehele filmindustrie op te zetten, om de goede naam van Hollywood te redden. De studio’s werden, na het instellen van de zwarte lijst, door de Hollywood Ten aangeklaagd wegens contractbreuk en samenzwering. Alle acht de rechtzaken werden uiteindelijk door de Hollywood Ten verloren, want er waren namelijk weinig of geen wetten en verordeningen die van toepassing waren op hun ontslag. Ook al waren sommige jury’s en één rechter, Yankwich, op hun hand, al deze vonnissen werden teruggedraaid. Alhoewel sommige 354 355
Klingaman, Encyclopedia of the McCarthy era. 269. Fried, red., McCarthyism. 129.
- 110 -
zaken buiten het gerecht om werden geschikt. Na de tweede ronde hoorzittingen kwamen er weer nieuwe rechtzaken tegen de studio’s en de MPA, maar deze werden wederom verloren, niet ontvankelijk verklaard of geschikt. De ‘slachtoffers’ van het HUAC bleven desondanks rechtzaken indienen omdat het ze niet alleen om het terugwinnen van hun baan ging, maar ook om de hele gang van zaken rond het HUAC aan de kaak te stellen. De artiesten hadden echter wel enkele manieren om te voorkomen dat ze op de zwarte lijst terechtkwamen of om er weer van af te komen. Zo konden ze meewerken met het HUAC en namen noemen, of ze konden ‘spijt betuigen’ aan organisaties zoals de MPAPAI en AWARE Inc.
- 111 -
Hoofdstuk VII: Het einde van de zwarte lijst?
7.1 Inleiding In dit laatste hoofdstuk zal ik het over het einde van de zwarte lijst hebben, over de naweeën ervan en over de mogelijkheid van de opkomst van een nieuwe zwarte lijst vandaag de dag.
7.2 Het einde van de zwarte lijst? Eind jaren vijftig, begin jaren zestig van de vorige eeuw, begonnen de studio’s langzamerhand openlijk contact te zoeken met enkele mensen die op de zwarte lijst stonden. Ook het politieke klimaat veranderde. Zo had Harry Truman tijdens zijn presidentschap nog bevolen dat iedereen in overheidsdienst een loyaliteitseed moest afleggen, in 1959 sprak hij zich echter uit tegen de zwarte lijst in Hollywood.356 Dalton Trumbo schrijft in een brief, van 4 augustus 1959, aan Aubrey Finn, zijn advocaat, over de klimaatsverandering: “When he (Mendel Silberberg, Columbia Pictures’ lawyer) states that in the present situation my personal interests and the interests of his clients entirely coincide, I agree with this exception: the two interests have always coincided. The now blacklisted artists of Hollywood spelled out the coincidence of interests in great detail twelve years ago, while the producers have become aware of it only lately…. I suggest…that the interests of the Hollywood blacklistees and the producers always will coincide, and that when this fact is fully understood on the producers’ side we shall be able to meet together and put a civilized end to a situation which presently is far more embarassing [sic] (as distinguished from painful) to producers than blacklistees.”357 Zo liet Universal-International het marktonderzoeksbureau Sindlinger and Co. een rapport maken over Dalton Trumbo. In hun rapport stond dat meer dan vier miljoen mensen Trumbo’s naam herkenden. Er werd ook gevraagd of Trumbo’s naam op de aftiteling hun gang naar de bioscoop beïnvloedde. Vijftig procent van de geïnterviewde mensen zeiden dat het hun niets 356 357
Smith, ""A Good Business Proposition"." 224. Ibid. 225.
- 112 -
uitmaakte. 12,5 procent van de ondervraagden antwoordden dat ze om deze reden niet naar de film zouden gaan en de overgebleven 37,5 procent antwoordde dat Trumbo’s naam op de aftiteling alleen al reden genoeg was om de film te gaan zien.358 87,5 procent van het filmpubliek zou dus gewoon naar een film van iemand gaan waarvan bekend was dat deze persoon op de zwarte lijst stond. Er was dus maar een klein segment van het filmpubliek dat voor de zwarte lijst was. De producenten waren dan ook voor niets bang om hun publiek kwijt te raken. Jeff Smith suggereert dan ook in zijn artikel “A Good Business Proposition” dat de producent Otto Preminger om deze reden Dalton Trumbo als scenarioschrijver voor EXODUS (UA, 1960) had aangenomen. Toen Preminger deze beslissing op 20 januari 1960 bekend maakte, was men niet verbaasd. Dit omdat Preminger al eerder publiciteitsstunts had uitgehaald. Zo had hij voor ANATOMY
OF A
MURDER (1959) Joseph Welsh, een advocaat van de Army-McCarthy
hoorzittingen, gecast.359 Smith beweert dan ook het Preminger niet om het schrijftalent van Trumbo te doen was, maar alleen om zijn naam. Hij illustreert dit aan de hand van het feit dat Preminger eerst Albert Maltz had aangenomen als scenarioschrijver. In een brief van Maltz aan Trumbo, van 11 november 1959, over onder andere EXODUS, vertelt hij dat Preminger was “very eager to have my name on it”.360 Toen Preminger Maltz’ werk afkeurde, verving hij hem door Trumbo. Preminger wilde dus gewoon de eerste zijn die met de zwarte lijst brak en het maakte hem niet uit met welke scenarioschrijver hij dit deed. Preminger’s publiciteitsstunt werkte in ieder geval. EXODUS ging de geschiedenis in met een recordomzet alleen al in de voorverkoop, namelijk meer dan een miljoen dollar.361 Vlak na de bekendmaking van Preminger meldde Stanley Kramer dat Nedrick Young, ook een scenarioschrijver die op de zwarte lijst stond, INHERIT
THE
WIND (1960) zou gaan
schrijven en Frank Sinatra maakte bekend dat Albert Maltz THE EXECUTION OF PRIVATE SLOVIK zou schrijven, maar dit laatste project werd al weer snel afgelast vanwege de publieke opinie.362 Zowel het publiek als de industrie reageerde in eerste instantie positief. Zo schreef Harry Brandt van de Independent Theatre Owners Association op 17 februari 1960 in de Independent Film Journal: “As an exhibitor, I am confident that an informed public will make proper decisions at the box office based on the content of a motion picture and not by reason of a 358
Ibid. 226. Ibid. 360 Ibid. 225. 361 Ibid. 226. 362 Ibid. 359
- 113 -
suspected political inclination of a person associated with its production.”363 En de filmrecensent Bosley Crowther, van de New York Times, schreef op 14 februari 1960, dat Kramer en Preminger het publiek een eerlijke keuze gaven om een film te gaan zien vanwege de schrijver. Iets wat de studio’s niet hadden gedaan wanneer zij films uitbrachten met pseudoniemen van schrijvers die op de zwarte lijst stonden.364 Er waren echter ook andere geluiden te horen. Zo schreef Hedda Hopper, columnist en lid van de MPAPAI, op 11 februari 1960 in de Chicago Tribune: “Sure all leftists will go to see his (Kramer’s) pictures, also ‘Exodus’ and ‘Spartacus’ and others written by Dalton Trumbo, but they’ll find real Americans are not so gullible.”365 Hierna kregen langzaam maar zeker steeds meer artiesten die op de zwarte lijst stonden openlijk een baan in de filmindustrie. Het gebeurde niet van de één op de andere dag en niet iedereen heeft uiteindelijk meer een baan kunnen bemachtigen, omdat ze bijvoorbeeld te ouderwets waren. De tijden waren in de jaren zestig namelijk veranderd.
7.3 Leeft de zwarte lijst nog vandaag de dag? De zwarte lijst leeft nog steeds vandaag de dag. Zo wordt de laatste jaren de aftiteling van films aangepast door de pseudoniemen en de namen van fronts te vervangen door de namen van diegenen die daadwerkelijk aan de films hebben meegewerkt, maar dit niet konden laten zien doordat zij op de zwarte lijst stonden. Op 27 oktober 1997 werd er een show gegeven in de Motion Picture Academy of Arts and Sciences met de titel Hollywood remembers the blacklist. Deze show was een samenwerkingsverband tussen de American Federation of Radio and Television Artists, het Directors Guild of America, het SAG, het SWG, en de Association of Motion Picture and Television Producers. Tijdens het gala werden slachtoffers van het HUAC geëerd, vijftig jaar na het begin van de vervolgingen.366 In januari 1998 was er een speciale uitgave van de National Screen Actor, het blad van het SAG, getiteld 50 Years: SAG remembers the blacklist.367 Ook was er in 1999 een kleine rel bij de jaarlijkse Academy Awards uitreiking
363
Ibid. Ibid. 365 Ibid. 366 Kenneth Lloyd Billingsley, Hollywood party. How communism seduced the American film industry in the 1930s and 1940s, (Rocklin, California: Forum, 1998). 1. 367 50 years: SAG remembers the blacklist. Special edition of the National Screen Actor. januari 1998. 364
- 114 -
toen Elia Kazan een Lifetime Achievement Award kreeg uitgereikt. Meer dan de helft van de zaal bleef zitten en klapte niet voor Kazan, daar hij in 1952 vrijwillig namen noemde aan het HUAC.
7.4 De mogelijkheid van een zwarte lijst vandaag de dag Met het einde van de communistenvervolging was echter niet een einde gekomen aan de mogelijkheid van een nieuwe zwarte lijst, of andere carièrebedreigingen, zoals Dan Georgakas in Hollywood blacklist uitlegt: “The new Hollywood activists were not immune from career threats. Jane Fonda, famous for her opposition to the Vietnam War, was forced from some shooting locations by irate Vietnam veterans. Ed Asner, president of the Screen Actors Guild and a supporter of medical aid to left-wing rebels in El Salvador, had his Lou Grant television show canceled after an active protest campaign by rightwing groups. Vanessa Redgrave, a member of a Trotskyist group in England and a vocal opponent of Israel, had contracts aborted and projects threatened with boycotts by Zionist groups. Liberals Robert Redford, Jack Lemmon, and Gregory Peck were criticized for participation in film festivals held in Cuba. While such pressures were not nearly as destabilizing as the blacklist-period tensions had been, awareness of the dangers associated with political activism had its effect on how filmmakers adressed political issues, the kind of film projects undertaken for production, and the particular personnel chosen for given projects.”368 In de 21ste eeuw is er jammergenoeg ook nog steeds sprake van een mogelijke zwarte lijst. Dit hebben vele Hollywoodsterren ondervonden toen er negatief gereageerd werd op hun protesten (Zie Bijlage XIX) tegen een oorlog met Irak in 2003. In de Groene Amsterdammer verscheen er een artikel waarin gemeld werd dat het SAG gewaarschuwd had voor HUACachtige toestanden:
368
Dan Georgakas, Hollywood blacklist, Oorspronkelijk verschenen in: Buhle, Buhle en Georgakas, ed., Encyclopedia of the American left (Urbana en Chicago: University of Illinois Pres, 1992), Beschikbaar: www.english.upenn.edu/~afilreis/50s/blacklist.html, Laatst bekeken: 04-05-2005 2004.
- 115 -
“Tekenend voor de oplopende spanning is de door SAG gesignaleerde ‘verontrustende trend’ in het debat over de oorlog, namelijk de suggestie dat bekende Amerikanen die ‘onacceptabele meningen’ huldigen over de oorlog als straf hiervoor hun recht op werk zouden moeten verliezen. Waar de nieuwe dreigementen tegen Hollywood-sterren precies vandaan komen, zegt de bond niet. Wel is duidelijk dat een groeiend aantal Amerikaanse sterren hun tegenstand tegen de oorlog niet langer onder stoelen of banken steken.”369 Zo was te lezen in het Algemeen Dagblad: “Onbekenden hebben op internet een zwarte lijst gepubliceerd van Hollywood-sterren die zich hebben uitgesproken tegen de oorlog in Irak. De makers van celiberal.com maken zich kwaad over de ‘anti-Amerikaanse’ houding van onder anderen Barbara Streisand, Dustin Hoffman, George Clooney, Julia Roberts en Martin Scorsese.”370 Op de website van bovengenoemde Celiberal is dan ook te lezen dat ze op hun website: “present all those Hollywood celebrity liberals (hence, celiberal) that have nothing better to do than complain about America, our President, and the brave men and women defending our way of life. We do this to expose these celiberals for what we feel they really are – uninformed, misleading, money-hungry, two-faced, elitists who take unfair advantage of their popularity, and the media access it provides them, to express their controversial viewpoint.”371 Een conservatieve groep, genaamd Citizens Against Celebrity Pundits (CACP), roept dan ook mensen op om in geval van ‘onpatriottisch’ gedrag Hollywoodproducten te boycotten. Één van de ondertekenaars van een petitie van CACP verklaart dan ook “Ik zal niet naar de film gaan. Ik zal hun televisieprogramma’s niet ondersteunen. Ik zal hun muziek niet kopen. Mijn familie en ik zullen iedereen in Hollywood boycotten totdat zij doorhebben dat hun taak slechts bestaat uit het vermaken van mensen.”372 Bovenstaande mening kwam ook al in tijdens de communistenvervolgingen naar voren bij veel Amerikanen. Zo had Goldwyn een keer gereageerd op een brief van iemand die boos was op Danny Kay’s betrokkenheid bij het CFA, dat de acteur het “old-fashioned and fundamental 369
Gawie Keyser, "Heksenjacht in Hollywood," Groene Amsterdammer, 15 maart 2003. "Hollywood-sterren op zwarte lijst," Algemeen Dagblad, 28-04-2003. 371 Welcome to Celiberal!, Internetpagina, Celiberal, Beschikbaar: http://www.celiberal.com/index.php, Laatst bekeken: 04-05-2005. 372 Keyser, "Heksenjacht in Hollywood." 370
- 116 -
American right of expressing his opinion to the elected representatives of the people”373 had. Dit geldt natuurlijk nog steeds. De beroemdheden zijn naast een beroemdheid, ook Amerikaans staatsburger en hebben zo het recht om hun ongenoegen over iets, of het nu de communistenvervolging of de oorlog in Irak is, te uitten. Dit wordt echter niet altijd geapprecieerd door bepaalde rechtse groeperingen in Amerika zoals hierboven al te lezen was. Deze rechtse groeperingen hebben soms invloed op de showbizzindustrie. Zo haalde Nieuwszender MSNBC het praatprogramma van Phil Donahue van de zender omdat “de tv-ster zich te links opstelde en te vaak anti-oorlogsboodschappen in de show verkondigde.”374 Ook acteur en regisseur Sean Penn kreeg te maken met een boycot na een bezoek aan Bagdad. Hij was niet meer welkom op de set van een film van producent Steven Bing. De acteur en de producent zijn nu verwikkeld in een rechtzaak waaruit moet blijken of Penn’s tegenstand tegen de oorlog de reden was voor zijn vertrek. En de televisiezender NBC kreeg zeer veel haatmail waarin werd aangedrongen op het vertrek van Martin Sheen in de serie THE WEST WING. Sheen had namelijk in een reclamespotje, van de online-vredesbeweging moveon.org mensen opgeroepen om te protesteren tegen de oorlogsdreiging bij de Amerikaanse regering met behulp van fax en email. Sheen vertelde The Los Angeles Times dat de medewerkers van THE WEST WING “100 percent supportive” waren, maar dat het bestuur van NBC heeft laten weten dat “they’re very uncomfortable with where I’m at”375 Volgens Keyser, in de Groene Amsterdammer, was het bestuur van NBC bang dat “zijn protest tegen de oorlog de kijkcijfers van de serie negatief zal gaan beïnvloeden. Dat zou een nekslag betekenen, aangezien kijkcijfers bepalend zijn voor het succes van een serie en voor het aantrekken van adverteerders. In Amerika is de consument immers koning.”376 Maar Rebecca Marks, een woordvoerster van NBC vertelde The Associated Press dat ze van “no concern among top management at NBC regarding Mr.Sheen’s stand against the war or fear that it could impact the show”377 afwist.
373
Klingaman, Encyclopedia of the McCarthy era. 160. Keyser, "Heksenjacht in Hollywood." 375 Associated Press, Sheen: NBC nervous about anti-war stance, 02-03-2003, Internetpagina, AP TV, Beschikbaar: http://www.celiberal.com/showCached.php?id=119, Laatst bekeken: 09-01-2005. 376 Keyser, "Heksenjacht in Hollywood." 377 Press, Sheen: NBC nervous about anti-war stance. 374
- 117 -
7.5 Conclusie De studio’s kwamen er in de jaren zestig achter dat de wereld niet verging als zij mensen in dienst namen die op de zwarte lijst stonden. Het politieke klimaat was veranderd en veel bioscoopgangers werden juist aangetrokken door films waar de naam van iemand van de zwarte lijst op stond. Er waren ook nog steeds negatieve geluiden te horen, maar deze waren sterk in de minderheid. Dit wilde echter niet zeggen dat in één keer de hele zwarte lijst werd weggegooid. Het duurde nog jaren voordat veel artiesten het stigma van de zwarte lijst verloren en sommigen kregen helemaal geen banen meer. De zwarte lijst is echter nog steeds niet vergeten. Zo worden de namen van scenarioschrijvers die fronts en pseudoniemen gebruikten in ere hersteld op de aftiteling van de films die zij maakten. Ook werden er enkele jaren geleden, toen het vijftig jaar geleden was dat het HUAC met de hoorzittingen over het communisme in Hollywood begon, onder andere een herdenking gehouden en bracht het SAG een speciale editie van de National Screen Actor uit dat geheel aan de vervolgingen geweid was. Tevens maakte de uitreiking van de Lifetime Achievement Award aan Elia Kazan, tijdens de Oscarceremonie in 1999, veel gevoelens los. Het was hem nog steeds niet vergeven dat hij namen van mede-artiesten aan het HUAC genoemd had. Er is vandaag de dag geen sprake van een officiële zwarte lijst, maar veel liberale artiesten werdt wel verteld om op hun tellen te passen, wat betreft hun opinies over de oorlog in Irak, omdat dit anders schadelijk zou zijn voor de film- en televisiestudio’s. Ook worden er plotseling projecten geannuleerd vanwege vage termen als ‘onderlinge meningsverschillen,’ maar dit zijn allemaal individuele acties en geen samenwerkingsverband tussen de studio’s, zoals in de Waldorf Statement was vastgelegd.
- 118 -
Conclusie De acht grootste filmstudio’s, de Big Five (Warner Bros., Metro-Goldwyn-Mayer, Paramount Pictures, Radio-Keith-Orpheum en Twentieth Century-Fox) en de Little Three (Universal, Columbia en United Artists), waren in het begin tegen het onderzoek van het House Committee on Un-American Activities, omdat ze wisten dat het Washington niet alleen maar te doen was om mogelijk communistische artiesten, maar dat de overheid controle wilde uitoefenen over het filmmaken zelf. Maar in de loop van de tijd begon de strijdvaardigheid van de producenten te veranderen. Sommige studiobazen, zoals Jack Warner, werkten al praktisch vanaf het begin mee door de namen te noemen van mensen die hij er van verdacht communist te zijn. Hij was echter iets te enthousiast hiermee zodat hij later enkele namen moest terug nemen. Andere studiobazen, zoals Louis B. Mayer en Dory Schary, waren wel meewerkende getuigen tijdens de hoorzittingen in 1947, maar zij, en ook Warner, lieten wel duidelijk merken dat zij tegen het instellen van een zogeheten zwarte lijst waren. Een lijst van namen van artiesten die niet mochten worden aangenomen of moesten worden ontslagen, omdat diens overtuigingen of de personen met wie hij, of zij, omging politiek of commercieel lastig werden geacht. Mayer was echter wel voor een gelegaliseerde zwarte lijst, maar dit was volgens hem niet mogelijk, omdat het moeilijk te bewijzen was of iemand nu wel of niet een communist was. Een zwarte lijst was dus illegaal en te moeilijk. Maar uiteindelijk gingen ook zij overstag en werkten mee met het weren van communisten in de filmindustrie. Op 3 december 1947 werd dan ook de Waldorf Statement naar buiten gebracht, waarin gesproken werd van het instellen van een zwarte lijst. Een aantal artiesten vochten hun ontslagen aan bij de rechtbank, maar de studio’s wonnen keer op keer de rechtzaken, alhoewel sommige zaken buiten het gerecht om werden geschikt. De artiesten konden alleen van de zwarte lijst afkomen als zij namen noemden en ‘spijt betuigden’ aan, bijvoorbeeld, de Motion Picture Alliance for the Preservation of American Ideals en AWARE Inc. Tijdens de tweede ronde hoorzittingen tussen 1951 en 1953 werd er door de studio’s dan ook volledig meegewerkt. Zo hadden de producenten, samen met de gilden en de vakbonden een zogeheten Hollywood Koude Oorlog organisatie opgericht, de Motion Picture Industry Council geheten. Dit was een prorganisatie die erop gericht was de ‘goede naam’ van de filmindustrie veilig te stellen. Zo hadden ze afgesproken om geen oppositie tegen het HUAC meer in te nemen en ze boden, in
- 119 -
verschillende mate, aan om met het comité mee te werken. De studio’s hadden allemaal meerdere redenen om met het HUAC mee te werken: Zo was één van de redenen dat de producenten onder druk van hun investeerders, door hun financiers. Wall Street wilde de investeringen in de filmindustrie veilig stellen. De financiers waren namelijk bang voor een slechte publieke opinie als er geen zwarte lijst ingesteld zou worden in de filmindustrie. Tevens was de zwarte lijst voor de producenten en de financiers een manier om weer controle te krijgen over de industrie, ondanks de vakbonden en de dreiging van het Paramount Decree. Maar het wordt ook gezien als een manier om de communisten de zwarte piet toe te spelen voor al de moeilijkheden die de filmindustrie te verduren kreeg, zoals de concurrentie met de televisie en de geschillen met de vakbonden. Ze werden zelfs nog steeds het Nazi-Sovjetpact verweten. Ook werkten er veel Joden in het management van de studio’s en zij waren bevreesd dat, als zij niet meewerkten, de anti-Semitische leden van het comité hun ogen op hen zouden laten vallen. Ook al waren zij geen praktiserende Joden, ze waren bang, omdat zij zagen dat veel van hun Joodse werknemers opgeroepen werden door het comité, terwijl veel Christelijke werknemers, waarvan iedereen wist dat zij communisten waren, niet opgeroepen werden om te verschijnen op de hoorzittingen. De studiobazen wisten wel dat er geen bewijs tegen hen zou zijn om hen te kunnen beschuldigen van landverraad, maar het was de tijd van het McCarthyisme. De tijd waarin iemand zonder (goed) bewijs aangeklaagd kon worden en de tijd waarin men als aangeklaagde geen mogelijkheid kreeg om zich te verdedigen. Vanaf de jaren zestig begon het tij echter te keren. De studio’s hielden zich steeds minder aan de zwarte lijst. Het politieke klimaat veranderde, de Koude Oorlog werd minder hevig, en de studio’s kwamen, door onder andere publieksonderzoeken, erachter dat veel bioscoopgangers juist werden aangetrokken door films waar de naam van iemand op stond waarvan bekend was dat diegene op de zwarte lijst stond. Dit wilde echter niet zeggen dat in één keer de hele zwarte lijst werd weggegooid. Het duurde nog jaren voordat veel artiesten het stigma van de zwarte lijst verloren en sommigen kregen helemaal geen banen meer. Vandaag de dag is er geen sprake meer van een zwarte lijst, ook al roepen sommige rechts radicale groeperingen hier wel om. De liberale artiesten worden echter wel door de studio’s verteld om op hun tellen te passen, wat betreft hun opinies over de oorlog in Irak. Deze zouden
- 120 -
namelijk schadelijk kunnen zijn voor de film- en televisiestudio’s. Ook worden er plotseling projecten geannuleerd vanwege vage termen als ‘onderlinge meningsverschillen,’ maar dit zijn allemaal individuele acties en dit is geen samenwerkingsverband tussen de studio’s, zoals in de Waldorf Statement was vastgelegd. Met deze scriptie heb ik getracht het gedrag van de studiobazen, tijdens de communistenvervolgingen, te verklaren. Daar ik alleen gebruik kon maken van al bestaande literatuur heb ik niet iets wezenlijk nieuws kunnen zeggen over hun gedrag. Wat ik echter wel heb kunnen doen, is de verschillende visies van degenen die al over deze periode geschreven hebben samen kunnen brengen in dit stuk. Zo is, voor zover ik heb kunnen vinden, Jon Lewis de enige auteur die heeft geschreven over de angst van de studiobazen om vervolgd te worden omdat ze Joods waren; wat voor het HUAC synoniem stond aan het communisme. Maar om echt nieuwe verklaringen te kunnen vinden om het gedrag van de studiobazen uit te kunnen leggen, is gedegen onderzoek in de archieven van de studio’s nodig. Men moet dan de verschillende memo’s en verslagen doornemen om tot nieuwe conclusies te komen of oude bevestigd zien te worden.
- 121 -
Bijlagen
Bijlage I: Leden van het House Un-American Activities Committee (1937-1954) Van 1938-1944 bekend als Special Committee to Investigate Un-American Activities en van 1945 af bekend als Standing Commitee: Committee on Un-American Activities:378 75th Congress 1937-1938
77th Congress 1941-1942
Chairman, Martin Dies, Texas (D)
Chairman, Martin Dies, Texas (D)
(Democrats) Arthur D. Healey, Massachusetts John J. Dempsey, New Mexico Joe Starnes, Alabama Harold G. Mosier, Ohio
(Democrats) Joseph E. Carey, Massachusetts Harry P. Beam, Illinois Joe Starnes, Alabama Jerry Voorhis, California
(Republicans) Noah M. Mason, Illinois J. Parnell Thomas, New Jersey
(Republicans) Noah M. Mason, Illinois J. Parnell Thomas, New Jersey
Secretary, Robert E. Stripling
Secretary, Robert E. Stripling
76th Congress 1939-1940
78th Congress 1943-1944
Chairman, Martin Dies, Texas (D)
Chairman, Martin Dies, Texas (D)
(Democrats) Arthur D. Healey, Massachusetts (replaced by Joseph E. Carey, Massachusetts) John J. Dempsey, New Mexico Joe Starnes, Alabama Jerry Voorhis, California
(Democrats) Joseph E. Carey, Massachusetts Harry P. Beam, Illinois Joe Starnes, Alabama Jerry Voorhis, California
(Republicans) Noah M. Mason, Illinois J. Parnell Thomas, New Jersey
(Republicans) Noah M. Mason, Illinois (replaced in 2nd Session by Fred E. Busbey, Illinois) J. Parnell Thomas, New Jersey Karl E. Mundt, South Dakota
Secretary, Robert E. Stripling Secretary, Robert E. Stripling
79th Congress 1945-1946 378
81st Congress 1949-1950
Bentley, red., Thirty years of treason. 956.
- 123 -
Chairman, Edward J. Hart, New Jersey (D) (replaced as Chairman by John S. Wood, Georgia (D))
Chairman, John S. Wood, Georgia (D) (Democrats) Francis E. Walter, Pennsylvania Burr P. Harrison, Virginia John McSweeney, Ohio Morgan M Moulder, Missouri
(Democrats) John E. Rankin, Mississippi J. Hardin Peterson, Florida J.W. Robinson, Utah John R. Murdock, Arizona Herbert C. Bonner, North Carolina
(Republicans) J. Parnell Thomas, New Jersey (gone by January 3, 1950. Nixon becomes senior Republican member, with one Republican vacancy) Richard M. Nixon, California Francis Case, South Dakota Harold H. Velde, Illinois
(Republicans) J. Parnell Thomas, New Jersey Karl E. Mundt, South Dakota Gerald W. Landis, Indiana Secretary, Robert E. Stripling
Clerk, John W. Carrington 80th Congress 1947-1948
82nd Congress 1951-1952
Chairman, J. Parnell Thomas, New Jersey (R)
Chairman, John S. Wood, Georgia (R)
(Democrats) John S. Wood, Georgia John E. Rankin, Mississippi J. Hardin Peterson, Florida Herbert C. Bonner, North Carolina (replaced in 2nd Session by F. Edward Hébert, Louisiana)
(Democrats) Francis E. Walter, Pennsylvania Morgan M Moulder, Missouri Clyde Doyle, California James B. Frazier Jr., Tennessee
(Republicans) Karl E. Mundt, South Dakota Richard B. Vail, Illinois John McDowell, Pennsylvania Richard M. Nixon, California
(Republicans) Harold H. Velde, Illinois Bernard W. (Pat) Kearney, New York Donald L. Jackson, California Charles E. Potter, Michigan Clerk, John W. Carrington
Secretary, Robert E. Stripling 83rd Congress 1953-1954 Chairman, Harold H. Velde, Illinois (R) (Democrats) Francis E. Walter, Pennsylvania Morgan M. Moulder, Missouri Clyde Doyle, California James B. Frazier Jr., Tennessee (Republicans) Bernard W. (Pat) Kearney, New York Donald L. Jackson, California Kit Clardy, Michigan Gordon H. Scherer, Ohio Chief Clerk, Thomas W. Beale, Sr.
- 124 -
Bijlage II: Bioscopen in de Verenigde Staten in handen van de Big Five Bioscopen van de Big Five voor en na de Consent Decrees:379 Theaters controlled 1945
Date of Consent decree
Successor theater company
Theaters controlled 1957
356
321
334 112
297 100
89
82
(A) 1.395
Twentieth CenturyFox Warner Brothers Loew’s, Inc.
636
RKO Corporation
109
Joint Ownership
361
—
0
0
3.137
2.662
1.541
1.334
Totals
June 7, 1951 Jan. 4, 1951 Feb. 7, 1952 Nov. 8, 1948
549 436 129 124
379
(D) American BroadcastingParamount Theaters, Inc. National Theatres, Inc. Stanley Warner Corp. Loew’s Theatres, Inc.
Estimated theatres after divestiture (E) 650
Company Paramount Pictures, Inc.
501 135
(B) Mar. 3, 1949
Theaters controlled in year of decree (C) 1.424
RKO Theaters Corp. (renamed List Industries Corp.)
(F) 534
Michael Conant, "The impact of the Paramount Decrees," The American film industry, Red. Tino Balio (Madison, Wisconsin, enz.: The University of Wisconsin Press, 1976). 347.
- 125 -
Bijlage III: Bioscoopbezoek Het jaarlijkse bioscoopbezoek in de Verenigde Staten (in miljarden):380 Year 1946 1947 1948 1949 1950 1951 1952 1953 1954
380
Tickets (billions) 4.1 3.7 3.4 3.2 3.0 2.8 2.8 2.6 2.3
Year 1955 1956 1957 1958 1959 1960 1961 1962 1963
Butch, The making of American audiences. 246.
- 126 -
Tickets 2.1 1.9 1.7 1.5 1.5 1.3 1.2 1.1 1.1
Bijlage IV: HUAC getuigen Een lijst van namen die in de Hollywood Reporter stonden als getuigen en een lijst van namen die daadwerkelijk getuigd hebben:381 * Niet opgeroepen om te getuigen. † ‘Niet-coöperatieve’ getuige. Hollywood Reporter 22 september 1947
Verscheen in Washington oktober 1947
Producenten: Eric Johnston Louis B. Mayer Jack Warner Samuel Goldwyn Walt Disney Dore Schary James K. McGuinness Adrian Scott
Producenten: Jack Warner Louis B. Mayer James K. McGuinnes Walt Disney Dore Schary Adrian Scott† Eric Johnston
Acteurs: Gary Cooper Charles Chaplin Adolphe Menjou Robert Montgomery George Murphy Larry Parks Robert Taylor Ronald Reagan
Acteurs: Adolphe Menjou Robert Taylor Robert Montgomery George Murphy Gary Cooper Larry Parks*† Ronald Reagan
Scenarioschrijvers: Rupert Hughes Clifford Odets Donald Ogden Stewart Alvah Bessie Bertolt Brecht Lester Cole Howard Koch Ring Lardner Jr. John Howard Lawson Albert Maltz John Charles Moffit Howard Rusmore Morrie Ryskind Waldo Salt Dalton Trumbo
Scenarioschrijvers: Ayn Rand John Charles Moffit Rupert Hughes Howard Rushmore Morrie Ryskind Fred Niblo Jr. Richard Macauly John Howard Lawson† Dalton Trumbo† Albert Maltz† Alvah Bessie† Samuel Ornitz† Emmet Lavery Ring Lardner Jr.† Lester Cole† Bertolt Brecht† Richard Collins*† Gordon Kahn*†
381
Ceplair en Englund, Inquisition. 449-450.
- 127 -
Howard Koch*† Waldo Salt*† Regisseurs: Leo McCarey Lewis Milestone Sam Wood Herbert Biberman Edward Dmytryk
Regisseurs: Sam Wood Leo McCarey Herbert Biberman† Edward Dmytryk† Lewis Milestone*† Irving Pichel*† Robert Rossen*†
Anderen: Cedric Gibbons Roy Brewer Sam Moore Lela Rogers William Pomerance Joseph E. Davies
Anderen: Oliver Carlson Lela Rogers Roy Brewer
- 128 -
Bijlage V: De Amendementen Eerste Amendement “Congress shall make no law respecting an establishment of religion, or prohibiting the free exercise thereof; or abridging the freedom of speech, or of the press; or the right of the people peaceably to assemble, and to petition the Government for a redress of grievances.” Vierde Amendement “The right of the people to be secure in their persons, houses, papers, and effects, against unreasonable searches and seizures, shall not be violated, and no Warrants shall issue, but upon probable cause, supported by Oath or affirmation, and particularly describing the place to be searched, and the persons or things to be seized.” Vijfde Amendement “No person shall be held to answer for a capital, or otherwise infamous crime, unless on a presentment or indictment of a Grand Jury, except in cases arising in the land or naval forces, or in the Militia, when in actual service in time of War or public danger; nor shall any person be subject for the same offence to be twice put in jeopardy of life or limb; nor shall be compelled in any criminal case to be a witness against himself, nor be deprived of life, liberty, or property, without due process of law; nor shall private property be taken for public use, without just compensation.” Negende Amendement “The enumeration in the Constitution, of certain rights, shall not be construed to deny or disparage others retained by the people.” Tiende Amendement “The powers not delegated to the United States by the Constitution, nor prohibited by it to the States, are reserved to the States respectively, or to the people.”382
382
The National Archives experience. The charters of freedom "A new world is at hand". Bill of Rights., Internetpagina, Beschikbaar: http://www.archives.gov/national_archives_experience/bill_of_rights_transcript.html, Laatst bekeken: 04-05-2005.
- 129 -
Bijlage VI: Anti-Semitische motieven van het HUAC volgens Samuel Ornitz en Adrian Scott in hun verklaringen De verklaring van Samuel Ornitz:383 “I wish to address the committee as a Jew because one of its leading members [Rankin] is the outstanding antiSemite in the congress and revels in this fact…. I am struck forcibly by the fact that this committee has subpoenaed the men who made Crossfire…. Is it a mere coincidence that you chose to subpoena and characterize as unfriendly the men who produced, wrote, directed or acted in the following feature length pictures and short subjects, which attacked anti-Semitism or treated Jews and Negroes sympathetically: Pride of the Marines, The House I Live In, Don’t Be a Sucker, None Shall Escape, Of Mice and Men, The Brotherhood of Man, The Commington Story, Freedom Road, Body and Soul, New Orleans, The Master Race, and The Al Jolson Story…. Therefore, I ask as a Jew, based on the record, is bigotry this committee’s yardstick of Americanism and its definition of subversive?” De verklaring van Adrian Scott:384 “I would like to speak about the cold war now being waged by the committee of [sic] Unamerican Activities against the Jewish and Negro people. Individually a member of this committee may protest that he is not anti-Semitic. He may say some of his best friends are Jews…. Let the committeeman say he is not anti-Semitic. But let the record show he does the work of anti-Semites…. This is a cold war being waged by the Committee on Unamerican Activities against minorities. The next phase--total war against minorities--needs no elaboration. History has recorded what has happened in Nazi Germany.” De verklaring van Dalton Trumbo:385 “Already the gentlemen of this Committee and others of like disposition have produced in this capital city a political atmosphere which is acrid with fear and repression; a community in which anti-Semitism finds safe refuge behind secret tests of loyalty; a city in which no union leader can trust his telephone; a city in which old friends hesitate to recognize one another in public places; a city in which men and women who dissent even slightly from the orthodoxy you seek to impose speak with confidence only in moving cars and in the open air. You have produced a capital city on the eve of its Reichstag fire. For those who remember German history in the autumn of 1932 there is the smell of smoke in this very room.”
383
Kahn, Hollywood on Trial. 98-99. Ibid. 106-108. 385 Ibid. 84. 384
- 130 -
Bijlage VII: Enkele petities van het Committee for the First Amendment De petitie die binnen 48 uur na de oprichting van het CFA naar buiten werd gebracht:386 “We the Undersigned, as American Citizens who believe in constitutional democratic government, are disgusted and outraged by the continuing attempt of the House Committee on Un-American Activities to smear the Motion Picture Industry. We hold that these hearings are morally wrong because: Any investigation into the political beliefs of the individual is contrary to the basic principles of our democracy; Any attempt to curb freedom of expression and to set arbitrary standards of Americanism is in itself disloyal to both the spirit and the letter of the Constitution.” De petitie die na het behalen van vijfhonderd leden naar buiten werd gebracht:387 “We, the Committee for the First Amendment, espouse no political party. We represent no motion picture studios. We are in no way involved in attacking or defending any individuals connected with the hearings in Washington. We are a group of five hundred independent private citizens who believe we must take action to inform the American people of the danger to their liberties. Not only the freedom of the screen but also freedom of the press, radio, and publishing are in jeopardy. Even at the risk of being called ‘Reds’ by those who deliberately refuse to make important distinctions, our chief concern is still to protect and defend the First Amendment to the Constitution of the United States.” De petitie die door het CFA werd aangeboden aan het House of Representatives:388 “We, the undersigned citizens of the United States residing in the State of California, do hereby respectfully petition the Honorable Joseph W. Martin, Jr., and our Representatives in Congress, for redress of our grievances as we are privileged to do by the First Amendment to the Constitution. As citizens of a free country, we repose our trust and faith in the first ten Amendments to the Constitution (The Bill of Rights). In our opinion, the procedures adopted by the House Committee on Un-American Activities here persistently violated the civil liberties of American citizens, to the end that today no citizen is secure from informers, spies, invasions of privacy and the other violations of rights common to dictatorships and police states. As citizens of a great nation facing outward to the world, we believe the most powerful and persuasive argument for our way of life against all others is that provided by the free media of expression, including the press, radio and motion picture films. In our opinion the procedures adopted by the House Committee on Un-American Activities, in inquiring into the content of motion pictures which will be exhibited overseas, are damaging one of the most important instruments of expression available to the American people in presenting the case for their way of life in the entire world. As citizens of the first and greatest democracy, we believe that every social problem can be solved by the democratic process, provided that the ballot remains secret and inviolable and provided that all the media of expression remain free of intimidation or coercion by any agency of the government. In our opinion procedures adopted by the House Committee on Un-American Activities evince a lack of faith in the democratic process and the implied belief that our way of life is too weak to resist criticism and inquiry. In so doing we believe that this Committee is making a mockery of a foreign policy which seeks to demonstrate to the world the strength and unity of our democracy. As Members of the Committee for the First Amendment representing a large group of actors, directors, writers, and producers in the motion picture industry, we have come to Washington to attend hearings of the House Committee on Un-American Activities. We have observed and have reported our findings to those who are unable to 386
Ibid. 138. Ibid. 138-139. 388 Ibid. 141-144. 387
- 131 -
come. They have instructed us to speak for them and to express their sense of outrage over the abuses of civil liberties which we believe to have occurred at these hearings. In our opinion, the following abuses have occurred: I. The investigative function of the Committee on Un-American Activities has been perverted from fair and impartial procedures to un-fair, partial and prejudiced methods. II. The reputations and characters of individual have been smeared and besmirched in the following manner: a. The Committee on Un-American Activities has been guilty of a violation of the long established AngloSaxon-American principles of individual accountability. They have accomplished this by adopting the ‘mass guilt’ principle, i.e. guilt by association. Not only have the subpoenaed witnesses suffered by these methods, but mass lists have been publicized that contained many names of other people. These people were included in lists which have been designated by Committee members and counsel as ‘subversive,’ ‘pinko,’ ‘radical,’ ‘communistic,’ ‘disloyal,’ ‘un-American,’ etc. These people were neither subpoenaed nor given the opportunity to defend their characters. b. The proceedings of the Committee have come to be regarded by the American people as a criminal trial. Nevertheless, American citizens have not been given the American privilege of ordinary self-defense statements and the right to cross examine their accusers. The accused witnesses have become defendants in fact, have not been allowed the right of obtaining witnesses to testify on their behalf. Neither have they been allowed the full right of professional counsel in the defense of their characters. c. Moreover, while theoretically the Committee is not supposed to apply punitive measures, because of its procedural abuses, it has punished individuals in a far more damaging way than the assessment of fines or personal imprisonment. They have done this by besmirching and damaging man’s most precious possession, his reputation. In view of the above stated abuses of civil rights by the House Committee on Un-American Activities, we respectfully petition the Government for a redress of grievances. Robert Ardrey Humphrey Bogart Larry Adler Lauren Bacall Geraldine Brooks Jules Block Richard Conte Philip Dunne Melvin Frank
Anne Frank Ira Gerschwin Sheridan Gibney Sterling Hayden Mrs. Sterling Hayden June Havoc David Hopkins Paul Henreid John Huston Gene Kelly
- 132 -
Evelyn Keyes Danny Kaye Arthur Kober Marsha Hunt Robert Presnell Jr. Henry Rogers Sheppard Strudwick Joe Sistrom Jane Wyatt”
Bijlage VIII: Enkele radiotoespraken van Hollywood Fights Back (ABC, 26 oktober 1947) John Garfield, vanuit New York:389 “This is John Garfield. There is no guarantee that the committee will stop with the movies. Already the American theater has been attacked. Already a witness friendly to the committee has assured us that 44 percent of the plays on Broadway in the last ten years have been subversive. That’s news to Broadway and to the millions of playgoers who have seen these plays. Once they get the movies and Broadway throttled, how long will it be before the committee goes to work on freedom of the air? How long will it be before we’re told what we can and cannot say into a radio microphone? If you make a pitch on a nationwide network for the underdog, will they call you subversive? Will we have to thin Mr. Rankin’s way to get into the elevator at Radio City? Are they gonna scare us into silence? If this committee gets a green light from the American people now, will it be possible to make a broadcast like this a year from today?” Humphrey Bogart, vanuit Washington, D.C.:390 “This is Humphrey Bogart. Is democracy so feeble it can be subverted merely by a look or a line, an inflection, a gesture? There was an editorial in the New York Herald-Tribune which says it perfectly and I quote: ‘If the moving pictures are undermining the American form of government and menacing it by their content, it might become the duty of Congress to ferret out the responsible persons. But clearly this is not the case. Not even the Committee’s own witnesses are willing to make so fantastic a charge. And since no danger exists, the beliefs on any ordinary men and women, nobody’s business but their own. As the Bill of Rights mentions. Neither Mr. Thomas nor the Congress in which he sits is empowered to dictate what Americans shall think.’”
389 390
Sklar, City Boys. 188-189. Ibid. 195.
- 133 -
Bijlage IX: De verklaring van het Screen Directors Guild, oktober 1947 “1. Official investigations into the political beliefs held by individuals are in violation of a sacred privilege guaranteed the citizen in this free Democracy. 2. Such investigations are an abuse of the right of Congress to inquire into the matters of national interest. 3. Official attempts to restrict individual expressions of opinion are likewise a violation of one and an abuse of the other. 4. Any attempt on the part of an official body to set up arbitrary standards of Americanism is in itself disloyal to both the spirit and the letter of our Constitution. 5. If any threat to our constitutional government is presented by subversive elements within the country, the machinery for combating and overcoming such is already in existence; namely, our law enforcement agencies and the courts. To assume the prerogative of those properly designated bodies amounts to charging them with incapability of maintaining law and order, and, in the light of their splendid records, such a charge is unwarranted. 6. As Americans, devoted to our country and the Constitution, which is its spiritual shape and form, we hereby resolve to defend the reputation of the industry in which we work against attack by the House Committee on Un-American Activities, whose chosen weapon is the cowardly one of inference and whose apparent aim is to silence opposition to their extremist views, in the free medium of motion pictures.”391
391
Kahn, Hollywood on Trial. 137.
- 134 -
Bijlage X: De verklaring van de Authors’ League of America De verklaring:392 “The Council of the Authors’ League protests against the immoderate, uncontrolled, and radically harmful form of censorship now being exercised on the entire profession of writing by the Congressional Committee on UnAmerican Activities. We do not deny the right of Congress to investigate for legislative purposes but we stand whole-heartedly opposed to the present practice of this Committee on Un-American Activities. By denying to an author the accepted democratic safeguard of witnesses in his own defense or the elementary right of cross examination, this Committee has encouraged witnesses to make unsupported public charges which blacken the author’s reputation, and has thus clearly constituted a form of censorship dangerous to the rights and economic subsistence of all authors. Carried to its logical extremity this method of censorship by defamation has already affected not only some of our League members but can affect all who deal in any way with writing for public dissemination. The motion picture industry has cravenly submitted to this censorship by blacklisting from employment a group of writers for their alleged political beliefs. These are the effects of this sort of arbitrary censorship. The intent of censorship is to deny to the individual author, his publisher, and producer, the right to distribute and sell the product of his intelligence and his art. In the past this has commonly operated only against a work produced and issued to the public, and only to one work at a time. The author so censored has had the opportunity to oppose and refute the specific accusations in courts of law. Here, however, we are faced with a different form of censorship. Here the man himself is proclaimed suspect. And the Committee has avoided, as probably fatal to its whole malign project, the necessity of impugning the author’s work in detail. Indeed, the whole corpus of a man’s work, past and future, is thus declared suspect. It is obvious that any who buy and use the work of that author are to be clearly warned that they may be adjudged collaborators with a citizen so arbitrarily declared to be subversive, and may thus themselves be subject to the same calumny and suspicion, open to the same grave yet unproven charge of conduct contrary to the interests of their country. We repeat, the motion picture industry has already submitted to this warning. There has thus been established a method and a principle of censorship, fiercely unfair, basically undemocratic, and deeply un-American. We therefore earnestly and urgently protest this unwarranted and insidious censorship with all the power at our command.”
392
Ibid. 146-147.
- 135 -
Bijlage XI: George E. Sokolsky’s column over Congressionele comités 25 maart 1940: “Civil Liberties are always impaired by Congressional committees and by most administrative boards. The fundamental trial by jury, the right of a day in court, the right to be represented by counsel and many other basic civil rights are impaired. You will say that the Congressional committees only investigate; they do not try. That is in fact, a false notion. These committees put a man on a spot, bring in the reporters, camera men, newsreelers and demand to know, yes or no, whether it isn’t true that he did so and so. He says that he would like to read a statement proving that he is being maligned and his conduct misunderstood. Nothing doing! You can’t read statements! Well, he says, have I done anything that’s against the law? That isn’t the point. They’ve given the public the impression they want to give, and the defendant is almost helpless unless he has a good publicity man of his own or he shouts down the Congressman, who don’t like to be exposed to shouts. What about civil liberties involved in this technique? What about the civil liberties involved in a squint-eyed brat out of the Harvard Law School chasing around the country demanding to see private letter files and squeaking: ‘When you talk to me you’re talking to the government of the United States’? What are the civil liberties in that proposition? I should like to get this thing cleared up in some way. I should like to see an answer to the question. ‘Has a man a right to be a Communist, Republican, Fascist, manufacturer or A. F. of L. labor leader or a farmer who owns his own farm without being subject to New Deal smear?’ Perhaps the Republicans and manufacturers will not like the company I join them to. But the technique is used on all of them in the same way.”393
393
Cogley, Report on Blacklisting. 2-3.
- 136 -
Bijlage XII: Leden van de Motion Picture Association of America De leden van de Motion Picture Association of America, Inc. in 1946:394 “BRAY STUDIOS, INC. CAGNEY PRODUCTIONS, INC. COLUMBIA PICTURES CORPORATION COSMOPOLITAN CORPORATION CECIL B. DEMILLE PRODUCTIONS, INC. WALT DISNEY PRODUCTIONS, INC. EASTMAN KODAK COMPANY EDUCATIONAL FILMS CORPORATION OF AMERICA ELECTRICAL RESEARCH PRODUCTS DIVISION OF WESTERN ELECTRIC COMPANY GOLDEN PICTURES, INC. SAMUEL GOLDWYN PRODUCTIONS, INC. HUGHES PRODUCTIONS LOEW’S INCORPORATED PARAMOUNT PICTURES INC. PRINCIPAL PICTURES CORPORATION RCA MANUFACTURING CO. INC. RELIANCE PICTURES, INC. RKO RADIO PICTURES, INC. HAL ROACH STUDIOS, INC. HUNT STROMBERG PRODUCTIONS TERRYTOONS, INC. TWENTIETH CENTURY-FOX FILM CORPORATION UNIVERSAL PICTURES CO., INC. HAL WALLIS PRODUCTIONS, INC. WALTER WANGER PICTURES, INC. WARNER BROS. PICTURES, INC. WARNER BROS. PICTURES DISTRIBUTING CORPORATION
394
J. R. Bray William Cagney Jack Cohn E. B. Hatrick Cecil B. DeMille Walter E. Disney T. J. Hargrave Earle W. Hammons T. Kennedy Stevenson Edward A. Golden Samuel Goldwyn Howard Hughes Nicholas M. Schenk Barney Balaban Sol Lesser H. B. Snook Edward Small Ned E. Depinet Hal Roach Hunt Stromberg Paul H. Terry Spyros P. Skouras Nate J. Blumberg Joseph H. Hazen Walter Wanger Albert Warner Robert W. Perkins”
Eric Johnston, The motion picture on the threshold of a decisive decade. Anual report (Motion Picture Association of America, Inc., 1946). 55.
- 137 -
Bijlage XIII: Dore Schary wordt ervan beschuldigd communist te zijn Uit: Hollywood Life (13 juli en 30 maart, 1951), geschreven door Jimmy Tarantino:395 Schary, the Schemer “As I indicated several weeks ago, Dore Schary, executive producer and a production boss at MGM, is a Red Fellow Traveler and has been a serious Red Sympathizer for many years. Schary can scream and yell as he wishes; still the facts and records are clearly recorded. Actually, Schary has associated himself with numerous dangerous communists and red fellow travelers. It is said, often, that Schary from time to time favored his ‘Red Boy Friends’ with many studio writing and acting jobs. A few years ago, I’m told, Schary was set and scheduled to be one of the ‘Hollywood Un-Friendly Ten,’ who have since cooled their heels in Federal prisons for contempt of Congress. How Schary ever escaped that punishment is another story. Schary has written many articles for the benefit and interest of the communist cause. He has advised and discussed commie matters with many commies such as Dalton Trumbo and John Howard Lawson. His entire secret red affiliation would out-do most of his screen scenes. Schary has been connected with a minimum of three red front organizations, in a membership capacity of some sort. They included, The American Youth for Democracy, Hollywood Writers Mobilization Committee, and as an Executive, of the Hollywood Independent Citizens Committee of the Arts, Sciences and Professions Committee. The latter three are important and have been dangerous commie outlets. This is practically an original expose on Schary, but it won’t be the last.” [sic]
395
Bentley, red., Thirty years of treason. 303.
- 138 -
Bijlage XIV: De “morals” clausules en de ontslagbrief Artikel 16:396 “At all times commencing on the date hereof and continuing throughout the production and distribution of the Pictures, the [artist] will conduct himself with due regard to the public conventions and morals and will not do anything which will tend to degrade him in society or bring him into public disrepute, contempt, scorn, or ridicule, or that will tend to shock, insult, or offend the community or public morals of decency or prejudice the corporation or the motion picture industry in general….” Lester Cole’s morals clause (Loew’s, Inc.):397 “The employee agrees to conduct himself with due regard to public conventions and morals, and agrees that he will not do or commit any act or thing that will tend to degrade him in society or bring him into public hatred contempt, scorn or ridicule, or that will tend to shock, insult or offend the community or ridicule public morals or decency, or prejudice the producer or motion picture, theatrical or radio industry in general.” Ring Lardner Jr.’s morals clause (Fox):398 “…if the artist shall conduct himself, either while rendering such services to the producer, or in his private life in such manner as to commit an offense involving moral turpitude under Federal, state or local laws or ordinances, or shall conduct himself in a manner that shall offend against decency, morality or shall cause him to be held in public ridicule, scorn or contempt, or that shall cause public scandal…, the producer may…terminate this contract…” Ontslagbrief van RKO:399 “By your conduct [before HUAC] and by your actions, attitude, associations, public statements, and general conduct before, at, and since that time, you have brought yourself into disrepute with large sections of the public, have offended the community, have prejudiced this corporation as your employer and the motion picture industry in general, have lessened your capacity fully to comply with your employment agreement, and have otherwise violated the provisions of Article 16 [the morals clause] of your employment agreement with us.”
396
Ceplair en Englund, Inquisition. 331 (v). Horowitz, "The legal aspects." 177-178. 398 Ibid. 178. 399 Ceplair en Englund, Inquisition. 331. 397
- 139 -
Bijlage XV: De Waldorf Statement “Members of the Association of Motion Picture Producers deplore the action of the ten Hollywood men who have been cited for contempt by the House of Representatives. We do not desire to prejudge their legal rights, but their actions have been a disservice to their employers and have impaired their usefulness to the industry. We will forthwith discharge or suspend without compensation those in our employ, and we will not reemploy any of the ten until such time as he is acquitted, or has purged himself of contempt, and declared under oath that he is not a Communist. On the broader issue of alleged subversive and disloyal elements in Hollywood, our members are likewise prepared to take positive action. We will not knowingly employ a Communist or a member of any party or group which advocates the overthrow of the Government of the United States by force, or by any illegal or unconstitutional method. In pursuing this policy, we are not going to be swayed by any hysteria or intimidation from any source. We are frank to recognize that such a policy involves dangers and risks. There is the danger of hurting innocent people, there is the risk of creating an atmosphere of fear. We will guard against this danger, this risk, this fear. To this end we will invite the Hollywood talent Guilds to work with us to eliminate any subversives; to protect the innocent, and to safeguard free speech and a free screen wherever threatened. The absence of a national policy, established by Congress, with respect to the employment of Communists in private industry makes our task difficult. Ours is a nation of laws. We request Congress to enact legislation to assist American industry to rid itself of subversive, disloyal elements. Nothing subversive or un-American has appeared on the screen, nor can any number of Hollywood investigations obscure the patriotic service of the 30,000 Americans employed in Hollywood who have given our Government invaluable aid in war and peace.”400
400
Kahn, Hollywood on Trial. 184-185.
- 140 -
Bijlage XVI: Bericht van de producenten aan de gilden “IN THE INTEREST OF ALL OF US WE EARNESTLY SUGGEST TO YOU THAT YOU JOIN WITH WALTER WANGER AND L. B. MAYER IN A MEETING AT MGM FRIDAY MORNING AT ELEVEN O’CLOCK STOP. WE SEEK TO ACQUAINT YOU WITH THE INTENT OF THE PRODUCERS’ STATEMENT AND TO REASSURE YOU THAT OUR ACTION IS DESIGNED TO PROTECT THE INDUSTRY AND ALL THOSE ENGAGED IN IT AND TO DISAVOW ANY INTENTION OF A WITCH HUNT STOP. MAY WE URGE YOU AGAIN IN THE INTEREST OF ALL OF US TO WITHHOLD ANY ACTION STATEMENT OR COMMENT BY YOUR GUILD UNTIL WE HAVE MET AND EXCHANGED OUR VIEWS AND ATTITUDES STOP. THIS COMMITTEE ORGANIZED TO MEET WITH YOU INCLUDES L. B. MAYER, WALTER WANGER, DORE SCHARY, JOE SCHENCK AND HENRY GINSBERG AND WE ASK THAT YOU CONSIDER WHAT THESE MEN WANT TO SAY TO YOU BEFORE INDIVIDUAL GUILD ACTION IS DETERMINED OR BEFORE THE PRODUCERS ACTION IS MISUNDERSTOOD STOP. THANK YOU SINCERELY FOR YOUR COOPERATION. L. B. MAYER, CHAIRMAN, WALTER WANGER, JOE SCHENK, HENRY GINSBERG, DORE SCHARY. [SIC]”401
401
Ibid. 185.
- 141 -
Bijlage XVII: Wilson vs. Loew’s, Inc. Maart 1953:402 “[…] to blacklist and to refuse employment to and exclude from employment in the motion picture industry all employees and persons seeking employment in the motion picture industry who had been or thereafter were subpoenaed as witnesses before the Committee on Un-American Activities of the House of Representatives and who, relying on their rights and privileges under the Constitution of the United States including the privilege against selfincrimination under the Fifth Amendment to said Constitution, refused to answer questions concerning their political affiliations, associations and beliefs, and all employees in the motion picture industry and persons seeking employment therein who were named before said Committee as Communists or who were subpoenaed as eitnesses before said Committee or who were suspected of having been Communists or of ever having been Communists or of ever having any associations with Communists and who refused or failed to appear before said Committee or its agents and waive and surrender thir constitutional rights and privileges and testify or give statements fully disclosing their own political affiliations, associations and beliefs and those of their family, friends, associates and acquaintances….”
402
Horowitz, "The legal aspects." 176-177.
- 142 -
Bijlage XVIII: Het twaalfstappenplan van AWARE Inc. Het twaalfstappen programma van AWARE uit hun gids The road back uit 1952 voor boetedoening en verlossing:403 “1. Questions to ask oneself: Do I love my country? Do I believe my country in danger? Can I do anything to relieve that danger? Will I tell the full, relevant and unflattering truth? 2. Recognition that, whatever the subject’s intentions at the time, his name, efforts, money or other support gave aid and comfort to the Communist conspiracy. 3. Full and frank disclosure, in written form, of all connections past and present with subversive elements, organizations, causes and individuals. Attach pertinent literature, correspondence, record of financial contributions, programs, newspaper clippings or other documentary material. Identify those who drew the subject into unfortunate situations and actions; identify those the subject in turn involved. (This disclosure may be used publicly or privately, as circumstances indicate.) 4. Voluntary and cooperative interview with the Federal Bureau of Investigation on the basis of the foregoing full and frank disclosure. The content of such interviews remains inviolate with the FBI. 5. A written offer to cooperate, as a witness or source of information with: a. The Committee on Un-American Activities of the House of Representatives, Room 225A, Old House Office Building, Washington 25, D.C. b. Subcommittee on Internal Security of the Senate Judiciary Committee, Senate Office Building, Washington 25, D.C. c. Subversive Activities Control Board, Washington, D.C. d. Any other committee in Senate or House properly interested in some or all of the information the subject may have. e. Any other security agency of the federal government, as may be appropriate. f. Any state legislative committee or executive office investigating subversive activities. g. Any local authorities (police departments, grand juries, county and federal-district prosecutors and agencies) interest in local subversive activities. 6. In the subjects union(s), he should make his new position on communism clearly known by statements in meetings, letters or statements in union publications, etc. Whatever else he may do, he should not support the Communist or crypto-Communist element on any issue, no matter how attractive or insignificant it may then appear. Other union issues may then be freely debated without subversive interference. 7. The subject should make public his new position on communism by all other means available: statements in trade publications, ‘Letters to the Editor,’ personal correspondence to all who might be interested: such as anti-Communist journalists and organizations, employers, friends and fellow professionals. 8. Outside the field of entertainment-communications many opportunities for establishing a new position are available: political, social and civic clubs, parent-teacher organizations, library and school committees, religious and cultural groups. They may be urged to increase the number of anti-Communist speakers, books, lectures, candidates, etc. 9. Support anti-Communists persons, groups and organizations. 10. The subject should keep himself informed by subscribing to recommended anti-Communist magazines, reading anti-Communist books, government reports and other literature. 11. The subject should support anti-Communist legislation having responsible endorsement. 12. If the subject’s new convictions draw him to, or back to, religion, so much the better; he achieves the best of all reasons for opposing communism. He can become actively anti-Communist in his church or other religious organizations. In church groups, as everywhere, he can combat neutralism and anti-anticommunism.”
403
Fried, red., McCarthyism. 129-130.
- 143 -
Bijlage XIX: Petitie tegen een oorlog in Irak De Hollywood petitie:404 THE PETITON LETTER TO: President Bush SUBJECT: Artists Say Win Without War War talk in Washington is alarming and unnecessary. We are patriotic Americans who share the belief that Saddam Hussein cannot be allowed to possess weapons of mass destruction. We support rigorous UN weapons inspections to assure Iraq's effective disarmament. However, a pre-emptive military invasion of Iraq will harm American national interests. Such a war will increase human suffering, arouse animosity toward our country, increase the likelihood of terrorist attacks, damage the economy, and undermine our moral standing in the world. It will make us less, not more, secure. We reject the doctrine – a reversal of long-held American tradition – that our country, alone, has the right to launch first-strike attacks. The valid U.S. and UN objective of disarming Saddam Hussein can be achieved through legal diplomatic means. There is no need for war. Let us instead devote our resources to improving the security and well-being of people here at home and around the world. Signed, Artists for Winning Without War Mike Farrell, Co-Chair Robert Greenwald, Co-Chair Gillian Anderson Edward Asner Rene Auberjonois David Bale Kim Basinger Ed Begley, Jr. Theo Bikel Barbara Bosson Jackson Browne Diahann Carroll Eugene J. Carroll, Jr. (Rear Adm. U.S. Navy (Ret.)) Kathleen Chalfant Don Cheadle Jill Clayburgh David Clennon Jack Coleman
Bonnie Franklin John Fugelsang Jeananne Garafalo Larry Gelbart Melissa Gilbert Danny Glover Elliott Gould Samaria Graham Robert Greenwald Robert Guillaume Paul Haggis Robert David Hall Ethan Hawke Ken Howard Helen Hunt Anjelica Huston LaTanya Richardson Jackson Samuel L. Jackson Jane Kaczmarek
404
Alexandra Paul Ambassador Edward Peck (former U.S. Ambassador to Iraq) Seth Peterson CCH Pounder David Rabe Alan Rachins Bonnie Raitt Carl Reiner Tim Robbins Steve Robinson, (Sgt., U.S. Army (Ret.)) Mitch Ryan Susan Sarandon Tony Shalhoub Jack Shanahan, (Vice Adm. U.S. Navy (Ret.)) William Schallert Martin Sheen
Hollywood petition letter: Group says 'Win without war', 07-02-2003, Internetpagina, WorldNetDaily, Beschikbaar: http://worldnetdaily.com/news/printer-friendly.asp?ARTICLE_ID=30927, Laatst bekeken: 09-01-2005.
- 144 -
Peter Coyote Lindsay Crouse Suzanne Cryer Matt Damon Dana Daurey Ambassador Jonathan Dean (U.S. Rep. to NATO Warsaw Pact) Vincent D’Onofrio David Duchovny Olympia Dukakis Charles S. Dutton Hector Elizondo Cary Elwes Shelley Fabares Mike Farrell Mia Farrow Laurence Fishburne Sean Patrick Flanery
Melina Kanakaredes Mimi Kennedy Jessica Lange Tea Leoni Wendie Malick Camryn Manheim Marsha Mason Richard Masur Dave Matthews Kent McCord Robert Duncan McNeill Mike Mills (REM) Janel Moloney Esai Morales Ed O'’Neill Chris Noth Peter Onorati
- 145 -
Armin Shimerman Gloria Steinem Marcia Strassman Michael Stipe (REM) Susan Sullivan Loretta Swit Studs Terkel Lily Tomlin Blair Underwood Dennis Weaver Bradley Whitford James Whitmore James Whitmore, Jr. Alfred Woodard Noah Wyle Peter Yarrow Howard Zinn
Bibliografisch essay
Inleiding In dit bibliografisch essay zal ik over enkele bronnen die ik gebruikt heb nader uitweiden. De probleemstelling voor deze scriptie heb ik onderzocht door middel van literatuur- en bronnenonderzoek. De literatuur die ik gebruikt heb bestaat uit boeken over de Amerikaanse politieke geschiedenis; met in het bijzonder boeken over de politicus Joseph R. McCarthy, en uit boeken over de geschiedenis van de Amerikaanse filmindustrie; en dan vooral boeken over de studiosystemen en boeken die de relatie tussen Hollywood en de politiek behandelen. Tevens heb ik enkele (auto)biografieën van studiobazen. In deze scriptie heb ik verschillende soorten bronnen gebruikt, zowel primaire, als secundaire bronnen. Voor de scheiding tussen een primaire en een secundaire bron gebruik ik de definitie van Henk Gras. Hij definieert een primaire bron als “een informatie-drager die niet verifieerbaar en controleerbaar op een andere informatiedrager is gebaseerd.”405 Een secundaire bron is dan automatisch een informatiedrager die aanwijsbaar en controleerbaar op andere informatiedragers teruggaat. Verder heb ik alleen maar geschreven bronnen gebruikt. Deze geschreven bronnen bestaan uit zowel verhalende als niet-verhalende bronnen. De verhalende bronnen komen vooral terug in de tekst van het hoofdstuk en de niet-verhalende bronnen komen vooral terug als bijlagen.
Amerikaanse politieke geschiedenis Geschreven verhalende primaire bronnen De boeken Washington witch hunt, van de Amerikaanse journalist Bert Andrews, en Thirty years of treason. Excerpts from hearings before the House Committee on Un-American Activities, 1938-1968, samengesteld door Eric Bentley, gaan vooral over de vervolgingen van (vermeende)
405
Henk Gras, "Over het classificeren, interpreteren en editeren van historische bronnen: belangrijke begrippen," Theorie & praktijk van historisch onderzoek. Reader, deel I, Red. A.W.T. van der Velden (Utrecht: Instituut voor Media & Re/presentatie, 2000). 1.
- 146 -
communisten door de Amerikaanse overheid. Zij staan beide negatief tegenover de vervolgingen. Aan de andere kant schrijven de auteurs John T. Flynn, een Amerikaanse journalist, van Twintig jaar verraad: Communistische infiltratie in Amerika, en Robert E. Stripling, één van de onderzoekers bij het HUAC, van The red plot against America, juist positief over de vervolgingen in hun boeken over, zoals de titels het al zeggen, de vervolgingen van de communistische ‘verraders’.
Geschreven verhalende secundaire bronnen Het boek American anticommunism: Combatting the enemy within, 1830-1970, van M.J. Heale, en de artikelen “U.S. culture and the Cold War”, van Peter J. Kuznick en James Gilbert, en William M. Tuttle Jr.’s, “America’s children in an era of war, hot and cold. The Holocaust, the bomb, and child rearing in the 1940s” uit Rethinking Cold War culture, geredigeerd door Peter J. Kuznick en James Gilbert, gaan vooral over de algemene politieke ontwikkelingen tijdens de Koude Oorlog. De boeken Nightmare in red. The McCarthy era in perspective, van Richard M. Fried, The meaning of McCarthyism, geredigeerd door Earl Latham, Seymour J. Mandelbaum’s The social setting of intolerance: The know-nothings, The red scare and McCarthyism en Ellen Schrecker’s Many are the crimes: McCarthyism in America gaan eveneens allemaal over de algemene politieke ontwikkelingen tijdens de Koude Oorlog, maar zij gaan tevens dieper in op het gegeven van het McCarthyisme. Al deze auteurs staan negatief tegenover de vervolgingen, behalve Latham. Hij staat zowel positief als negatief tegenover de communistenvervolgingen. Hij stelt dat “[i]t is for every student of McCarthy and his times to judge for himself whether McCarthyism was an expression of irrationalism and frustration in the American society, or a justifiable response to a genuine threat to the national security.”406 Hij heeft dan ook in zijn boek zowel positieve als negatieve teksten over McCarthy opgenomen. Tevens heb ik de encyclopedie van William K. Klingaman, Encyclopedia of the McCarthy era, zeer hulpvol gevonden wat de achtergronden van de communistenvervolgingen betreft.
406
Latham, red., The meaning of McCarthyism. ix.
- 147 -
Geschreven (niet-)verhalende primaire/secundaire bron Het is soms moeilijk om bij de boeken onderscheid te maken tussen een secundaire en een primaire bron, zoals bij het boek McCarthyism: The great American red scare: A documentary history, wat door Albert Fried geredigeerd is. Dit boek kan gezien worden als een primaire én een secundaire bron. Zoals de naam van het boek het al aangeeft heeft Fried enkele documenten die met McCarthyisme te maken heeft in dit boek verzameld. Dit is het primaire gedeelte van het boek. Er zitten onder deze primaire documenten zowel verhalende als niet-verhalende tussen. Het primaire gedeelte wordt door Fried ingeleid met een schets van de politieke situatie tijdens het McCarthy tijdperk. Dit gedeelte kan als secundair gezien worden. Ik gebruik van het primaire gedeelte van het boek alleen een geschreven niet-verhalend primair document, tevens maak ik gebruik van het secundaire gedeelte van het boek. Voor deze scriptie beschouw ik dit boek dus zowel als een primaire als een secundaire bron.
Amerikaanse filmgeschiedenis Geschreven verhalende primaire bronnen Ik heb gebruik gemaakt van twee rapporten, namelijk John Cogley’s rapport Report on blacklisting. I: Movies en Eric Johnston’s The motion picture on the threshold of a decisive decade. Dit laatste rapport, uit 1946, is het jaarlijkse rapport van de Motion Picture Association, waar Johnston de voorzitter van was. Uit Cogley’s rapport gebruik ik, onder andere, het “The legal aspects” van Harold W. Horowitz. Dit rapport is opgesteld in de jaren vijftig, in opdracht van The Fund for the Republic, en onderzoekt het bestaan en het gebruik van een zwarte lijst in de filmindustrie. Het boek Hollywood on trial. The story of the 10 who were indicted, van Gordon Kahn is tijdens de vervolgingen geschreven en is erg tegen het HUAC gericht. Kahn was één van de zogenaamde Unfriendly Nineteen, negentien mannen die tijdens de hoorzittingen van het HUAC niet meewerkten.
Geschreven verhalende secundaire bronnen Een boek dat over Hollywood in de jaren veertig, de tijd van de communistenvervolgingen gaat, - 148 -
is, zoals de titel het al zegt, Boom and bust: The American cinema in the 1940s, van Thomas Schatz. Het boek The Hollywood studio system, van Douglas Gomery, heb ik gebruikt om, wederom zoals de titel het al zegt, het studiosysteem te beschrijven zoals dit was in de jaren dertig en veertig. Uit het boek The American film industry, dat geredigeerd is door Tino Balio, heb ik enkele artikelen over de antitrustwetgeving in Hollywood gebruikt. Uit dit boek heb ik de artikelen van Ernest Borneman “United States versus Hollywood: The case study of an antitrust suit” (dat eerder verschenen is in Sight and Sound vol. 19, in de afleveringen van februari 1951 en maart 1951) en Michael Conant’s “The impact of the Paramount Decrees” (dat eerder verschenen is als onderdeel van Antitrust in the motion picture industry, Berkeley en Los Angeles, 1960), gebruikt. Ook heb ik het artikel "The motion picture industry today" (dat eerder verscheen in Economic control of the motion picture industry, Philadelphia, 1944, pp. 54-95), van Mae D. Heuttig, gebruikt. Dit artikel heb ik gebruikt voor de economische kant bij de beschrijving van de studio’s. Balio gaat vooral in op de economische kant van de filmindustrie, en omdat de politieke motivatie voor iets veelal verbonden is aan de economische, is het vanzelfsprekend dat ik ook voor deze kant kies. Ook heb ik gekeken naar het gedrag van de bioscoopgangers. Dit heb ik gedaan via de boeken The making of American audiences. From stage to television, 1750-1990, van Richard Butsch, en Douglas Gomery’s “Transformation of the Hollywood system.” Dit artikel komt uit The Oxford history of world cinema. The definitive history of cinema worldwide, geredigeerd door Geoffrey Nowell-Smith. Één van de boeken die ik gebruikt heb die gaan over de communistenvervolgingen in Hollywood is The inquisition in Hollywood: Politics in the film community, 1930-1960, van Larry Ceplair en Steven Englund. Het boek van Ceplair en Englund is enige jaren na de vervolgingen geschreven. Ze probeerden een zo objectief mogelijk boek te schrijven, omdat ze vonden dat er vooral “historical shortcomings and extreme anti-communism”407 in de voorgaande boeken over dit onderwerp te vinden was. Andere boeken die ik hiervoor gebruikt heb zijn Only victims: A study of show business blacklisting, van Robert F. Vaughn, en The Hollywood writer’s wars, van Nancy Lynne Schwartz en Sheila Schwartz. Victor Navasky’s Naming names heb ik gebruikt voor de tweede ronde hoorzittingen, tussen 1951 en 1953. 407
Ceplair en Englund, Inquisition. 426.
- 149 -
Een artikel dat ook over dit onderwerp gaat is "'A good business proposition': Dalton Trumbo, Spartacus, and the end of the blacklist," van Jeff Smith. Dit artikel komt uit Controlling Hollywood: Censorship and regulation in the studio era, geredigeerd door Matthew Bernstein. Veel boeken en artikelen over de zwarte lijst negeren deze periode namelijk of behandelen deze maar marginaal. Smith brengt dit zelf ook naar voren. Hij schrijft dan ook over The inquisition in Hollywood van Ceplair en Englund: “they devote only a page and a half to the actual dissolution of the blacklist.”408 Verder schrijft hij over het boek van Victor Navasky: “Naming Names contains only a single page on the end of the blacklist.”409 Hij verklaart dit door te schrijven dat de minimale aandacht aan de “blacklist’s demise logically derives from the ‘drama’ metaphor that informs most writing on the subject. The ‘theatre’ of the HUAC hearings has affected many accounts of the political and ethical issues raised by the blacklist’s initiation…Since the end of the blacklist does not provide a properly dramatic climax”410 negeren veel schrijvers deze. In het artikel "'We do not ask you to condone this': How the blacklist saved Hollywood," argumenteert Jon Lewis, dat de communistenvervolgingen en de zwarte lijst niet alleen maar slechte dingen voortbrachten in Hollywood, maar dat er ook goede dingen van terecht kwamen. Zo ging het paternalistische bestuur aan de kant voor de komst van de conglomeraten.
Geschreven verhalende primaire/secundaire bron Ook het boek Hollywood’s other blacklist. Union struggles in the studio system, van Mike Nielsen en Gene Mailes, kan zowel als een verhalende geschreven primaire bron als een verhalende geschreven secundaire bron beschouwd worden, daar dit boek in twee delen verdeeld is. Eén gedeelte geschreven door Mike Nielsen, gebaseerd op bronnen, en een gedeelte dat geschreven is door Gene Mailes, wat gezien kan worden als een soort autobiografie. In deze scriptie gebruik ik echter alleen maar het gedeelte dat door Nielsen geschreven is, dus beschouw ik dit boek als een secundaire bron. Dit boek gaat over de strijd voor en tussen de vakbonden in de filmindustrie.
408
Smith, ""A Good Business Proposition"." 207. Ibid. 410 Ibid. 409
- 150 -
(Auto)biografieën Geschreven verhalende primaire bron Heyday. An autobiography, is de autobiografie van de studiobaas Dore Schary, die ten tijde van de hoorzittingen een studiobaas bij RKO was. Schary heeft zijn autobiografie eind jaren zeventig geschreven, dus enige tijd na de vervolgingen die hij echter wel persoonlijk meegemaakt heeft.
Geschreven verhalende secundaire bron Showman. The life of David O. Selznick, geschreven door David Thomson, gaat over het leven van David O. Selznick, een studiobaas van Twentieth Century-Fox.
Geschreven verhalende primaire/secundaire bron Robert Sklar’s City boys: Cagney, Bogart, Garfield, gebruik ik eveneens zowel als een primaire als een secundaire bron. Het boek is over het algemeen een geschreven verhalende secundaire bron, maar ik gebruik ook enkele transcripties van radio-uitzendingen die in het boek staan. Het boek kan dus ook gezien worden als geschreven verhalende primaire bron. Dit boek gaat over, zoals de titel het al suggereert, over de acteurs James Cagney, Humphrey Bogart en John Garfield. John Garfield stond op de zwarte lijst.
- 151 -
Literatuurlijst 50 years: SAG remembers the blacklist. Special edition of the National Screen Actor. januari 1998. Acquisition of Metro-Goldwyn-Mayer completed. MGM names new senior management team. Metro-Goldwyn-Mayer Studios Inc. 08-04-2005. laatst bekeken: 04-05-2005. Internetpagina
. Andrews, Bert. Washington witch hunt. New York: Random House, 1948. Balio, Tino, red. The American film industry. Madison, Wisconsin, enz.: The University of Wisconsin Press, 1976. Bentley, Eric, red. Thirty years of treason. Excerpts from hearings before the House Committee on Un-American Activities, 1938-1968. New York: The Viking Press, 1971. Billingsley, Kenneth Lloyd. Hollywood party. How communism seduced the American film industry in the 1930s and 1940s. Rocklin, California: Forum, 1998. Borneman, Ernest. "United States versus Hollywood: The case study of an antitrust suit." The American film industry. Red. Tino Balio. Madison, Wisconsin, enz.: The University of Wisconsin Press, 1976. 332-345. Butch, Richard. The making of American audiences. From stage to television, 1750-1990. Cambridge, enz: Cambridge University Press, 2000. Ceplair, Larry. "SAG and the motion picture blacklist." 50 years: SAG remembers the blacklist. Special edition of the National Screen Actor. januari 1998: n.b. Ceplair, Larry en Steven Englund. The inquisition in Hollywood: Politics in the film community, 1930-1960. 1979. 3rde ed. Berkeley, enz.: University of California Press, 1983. Cogley, John. Report on blacklisting. I: Movies. [New York]: Fund for the Republic, 1956. Conant, Michael. "The impact of the Paramount Decrees." The American film industry. Red. Tino Balio. Madison, Wisconsin, enz.: The University of Wisconsin Press, 1976. 346370. Cook, Bruce. Dalton Trumbo. New York: Charles Scribner's Sons, 1977. Doherty, Thomas. Cold War, cool medium: Television, McCarthyism, and American culture. New York: Columbia University Press, 2003. Encarta encyclopedie. Basiseditie. Winkler Prins. Microsoft Corporation/Het Spectrum. Laatst bekeken: 11-07-2004. DVD-ROM.
- 152 -
Flynn, John T. Twintig jaar verraad: Communistische infiltratie in Amerika. Een samenvatting van de onthullende boeken van de Amerikaanse journalist John T. Flynn. Vert. n.b. Haarlem: N.V. Uitgeverij Keizerskroon, n.b. Fried, Albert, red. McCarthyism: The great American red scare: A documentary history. New York: Oxford University Press, 1997. Fried, Richard M. Nightmare in red. The McCarthy era in perspective. New York: The Oxford University Press, 1991. Georgakas, Dan. Hollywood blacklist. Oorspronkelijk verschenen in: Buhle, Buhle en Georgakas, ed., Encyclopedia of the American left (Urbana en Chicago: University of Illinois Pres, 1992). Laatst bekeken: 04-05-2005 2004 <www.english.upenn.edu/~afilreis/50s/blacklist.html>. Gomery, Douglas. The Hollywood studio system. Houndmills, enz.: Macmillan Publishers, 1986. ---. "Transformation of the Hollywood system." The Oxford history of world cinema. 1996. Red. Geoffrey Nowell-Smith. Vijfde ed. Oxford, enz.: Oxford University Press, 1997. 443, 445-447 en 449-451. Gras, Henk. "Over het classificeren, interpreteren en editeren van historische bronnen: belangrijke begrippen." Theorie & praktijk van historisch onderzoek. Reader, deel I. Red. A.W.T. van der Velden. Utrecht: Instituut voor Media & Re/presentatie, 2000. 1-8. Heale, M.J. American anticommunism: Combatting the enemy within, 1830-1970. Baltimore: The Johns Hopkins University Press, 1990. Heuttig, Mae D. "The motion picture industry today." The American film industry. Oorspronkelijk verschenen in Economic control of the motion picture industry. (Philadelphia, 1944), pp. 54-95. Red. Tino Balio. Madison, Wisconsin, enz.: The University of Wisconsin Press, 1976. 228-255. Hollywood petition letter: Group says 'Win without war'. WorldNetDaily. 07-02-2003. Laatst bekeken: 09-01-2005. Internetpagina . "Hollywood-sterren op zwarte lijst." Algemeen Dagblad, 28-04-2003: blz. n.b. Horowitz, Harold W. "The legal aspects." Report on blacklisting. I: Movies. Red. John Cogley. [New York]: Fund for the Republic, 1956. Johnston, Eric. The motion picture on the threshold of a decisive decade. Anual report: Motion Picture Association of America, Inc., 1946. Kahn, Gordon. Hollywood on trial. The story of the 10 who were indicted. New York: Boni & Gaer, 1948.
- 153 -
Keyser, Gawie. "Heksenjacht in Hollywood." Groene Amsterdammer, 15 maart 2003: blz. n.b. Klingaman, William K. Encyclopedia of the McCarthy era. New York: Facts On File, 1996. Kuznick, Peter J. en James Gilbert. "U.S. culture and the Cold War." Rethinking Cold War culture. Reds. Peter J. Kuznick en James Gilbert. Washington, enz.: Smithsonian Institution Press, 2001. 1-13. Landmarks in RKO's history. Laatst bekeken: 05-06-2004. Internetpagina . Latham, Earl, red. The meaning of McCarthyism. Lexington, Massachusetts: D.C. Heath and Company, 1965. Lewis, Jon. "'We do not ask you to condone this': How the blacklist saved Hollywood." Cinema Journal, 39.2. 3-30. Mandelbaum, Seymour J. The social setting of intolerance: The know-nothings, the red scare, and McCarthyism. Glenview, Illinois: Scott, Foresman and Company, 1964. Manfull, Helen en Dalton Trumbo. Additional dialogue: The letters of Dalton Trumbo, 19421962. New York: M. Evans, 1970. McGilligan, Patrick. "A true-blue red in Hollywood: An interview with Paul Jarrico." Cineaste. 1 december 1997: 32 (8). Murphy, Brenda. Congressional theatre: Dramatizing McCarthyism on stage, film, and television. Cambridge: Cambridge University Press, 1999. Muscio, Giuliana. Hexenjagd in Hollywood. Die Zeit der schwarzen Listen (Lista nera a Hollywood). Vert. Michaela Wunderle. Frankfurt [Main]: Verlag Neue Kritik, 1982. The National Archives experience. The charters of freedom "A new world is at hand". Bill of Rights. Laatst bekeken: 04-05-2005. Internetpagina . Navasky, Victor. Naming names. New York: The Viking Press, 1980. Nielsen, Mike en Gene Mailes. Hollywood's other blacklist: Union struggles in the studio system. London: British Film Institute, 1995. Press, Associated. Sheen: NBC nervous about anti-war stance. AP TV. 02-03-2003. Laatst bekeken: 09-01-2005. Internetpagina . Rosteck, Thomas. See It Now Confronts McCarthyism. Television Documentary and the Politics of Representation. Tuscaloosa, enz.: The University of Alabama Press, 1994. Schary, Dore. Heyday. An autobiography. 1979. Tweede ed. New York: Berkley Books, 1981. - 154 -
Schatz, Thomas. Boom and Bust: The American Cinema in the 1940s. New York, enz.: Charles Scribner's Sons, 1997. Schrecker, Ellen. The age of McCarthyism: A brief history with documents. Boston, MA: Bedford Books of St. Martin's Press, 1994. ---. Many are the crimes: McCarthyism in America. Boston: Little, Brown and Company, 1998. Schwartz, Nancy Lynn en Sheila Schwartz. The Hollywood writer's wars. New York: Alfred A. Knopf, 1982. Sklar, Robert. City boys: Cagney, Bogart, Garfield. Princeton, New Jersey: Princeton University Press, 1992. Smith, Jeff. "'A good business proposition': Dalton Trumbo, Spartacus, and the end of the blacklist." Controlling Hollywood: Censorship and regulation in the studio era. Red. Matthew Bernstein. New Brunswick, NJ: Rutgers University Press, 1999. 206-237. Stripling, Robert E. The red plot against America. Drexel Hill, Pennsylvania: Bell Publishing Company, 1949. Thomson, David. Showman. The life of David O. Selznick. London: Abacus, 1993. Tuttle, William M., Jr. "America's children in an era of war, hot and cold. The holocaust, the bomb, and child rearing in the 1940s." Rethinking Cold War culture. Reds. Peter J. Kuznick en James Gilbert. Washington, enz.: Smithsonian Institution Press, 2001. 14-34. Vaughn, Robert F. Only victims: A study of show business blacklisting. New York: G.P. Putnam's Sons, 1972. Welcome to Celiberal! Celiberal. Laatst bekeken: 04-05-2005. Internetpagina .
- 155 -