De Hoeksteen 8 september 2013 Maurits de Ridder Marcus 10 : 13 - 16 Gemeente van Christus Jezus onze Heer, Het is vandaag toch best wel een heel bijzondere zondag voor Félice en Emma, die hier net voorin de kerk stonden om afscheid te nemen van hun kindernevendienstperiode, om vervolgens zo dapper met de jongeren van de Jeugdkerk naar de Engelenbak over te stappen. Om samen met hen een nieuwe start te gaan maken. Op de weg naar hun volwassenheid alweer een nieuw stapje op hun levensweg, zullen we maar zeggen. Een levensweg waarvan we natuurlijk allemaal hopen en bidden dat die heel mooi en vooral ook heel rijk gezegend zal mogen zijn. En dan is er nóg iemand voor wie deze zondag in elk geval anders is dan anders. En dat is Anke van Voorst. Ook zij neemt afscheid. Niet dat Anke onze gemeente gaat verlaten, gelukkig niet. Maar omdat ze, na wel achttien jaar met hart en ziel leiding te hebben gegeven aan de kindernevendiensten, deze taak vanmorgen zal neerleggen. Anke, we zijn je dankbaar voor alles wat je hebt gedaan. We zullen je missen, maar gelukkig wordt je coördinerende taak wel overgenomen door Arina Bouwmeester en Jessica Zonneveld, bijgestaan door het trouwe team van leidsters die elke week weer klaarstaan om het grote verhaal aan onze kinderen door te geven. Gelukkig maar dat er in onze gemeente nog altijd zoveel aandacht aan de kinderen wordt gegeven. Al kan het nooit te veel zijn. Dat blijkt ook wel uit de woorden van Jezus in het korte verhaal dat we net hebben gelezen. Over Jezus die, zoals vrijwel altijd, weer drommen mensen om zich heen heeft. Mensen aan wie hij in woorden en soms ook in tekenen het komende Koninkrijk van God verkondigt. Mensen waarmee Hij ook steeds in gesprek is. Over hoe het er aan toe zal gaan als dat Koninkrijk dichterbij komt. Als Gods macht zich baan breekt in onze mensenwereld. 1
Terwijl Jezus daar alweer zo mee bezig is, komen er opeens mensen met een stel kinderen aanzetten. Zoals in dat oude liedje dat daar over gaat en dat velen van u vast nog wel zullen kennen. “Eens brachten de moeders hun kinderen tot Jezus”. Het kunnen trouwens net zo goed ook vaders zijn geweest. Met kinderen, volgens het Griekse woord dat daarvoor staat, zo in de leeftijd van nul tot ongeveer een jaar of twaalf. Dus van baby tot brugpieper, zouden we vandaag kunnen zeggen. Die worden dus bij Jezus gebracht. Met de vraag of Jezus ze wil aanraken. Even tussen twee haakjes: op alle plaatsen in het Evangelie naar Marcus, waar Jezus iemand aanraakt, gaat een genezing gebeuren. Als Jezus een melaatse aanraakt, gaat die melaatsheid over. En als Hij de tong aanraakt van iemand die doof is en daardoor ook niet kan praten, wordt ook die spraakgestoorde mens door Jezus genezen. En ook een blinde wordt genezen nadat die door Jezus is aangeraakt. Aanraking door Jezus is dus blijkbaar genezend, heilzaam. Aanraking door Jezus maakt mensen héél. Die kinderen worden vanmorgen dus niet alleen maar bij Jezus gebracht voor de aardigheid, of om zomaar een aai over hun bolletje of om een handje van Jezus te krijgen. Die ouders hebben het beste met hun kinderen voor. En daarom brengen ze die bij Jezus. Van Jezus verwachten ze voor hun kinderen een zegen, heil, heelheid, levenskracht… Daarom brengen ze hun kinderen bij Jezus. Maar zijn leerlingen zijn daar niet bepaald enthousiast over. Ze zien de komst van die kinderen niet zitten. Zo van “Wat moet je hier met dat grut? Die verstoren toch alleen maar de rust en de orde. Die leiden je toch alleen maar af van het echte werk. Ze zijn nota bene net in een serieus gesprek gewikkeld. Een theologisch gesprek met Jezus. Om bij zo’n serieus gesprek te zijn, daar zijn die kinderen toch veel te jong voor! Kinderen kunnen vaan niet stilzitten en hebben moeite met hun mond dicht houden. Voor je het weet, verstoren ze het gesprek en maken ze er een rommeltje van. Nee, dat gedoe met kinderen kunnen we hier niet toch zeker niet hebben”.
2
Als een soort ordebewakers proberen ze er dan ook voor te zorgen dat in elk geval die kinderen op een afstand blijven. “Weg met die kinderen van jullie”, zeggen ze. Tot grote woede van Jezus. Over Jezus wordt niet zo vaak geschreven dat Hij kwaad is. Maar hier wel. Hij windt zich er echt over op, over die houding van die leerlingen. Waarom? Is het niet omdat het hier wat Jezus betreft nou net heel precies om de kern van het Evangelie gaat? “Laat de kinderen bij me komen, houd ze niet tegen”, zegt Jezus. Kinderen zijn helemaal geen afleiding van het echte werk. Kinderen zijn geen hinderen, zoals vader Cats dat ooit dichtte. Tenminste niet wat Jezus betreft. In een eerder verhaal van Marcus, toen de leerlingen met elkaar aan het bekvechten waren wie van hen nou de belangrijkste was, plaatste Jezus een kind in het midden. Dat zette Hij zomaar in het midden van de kring. Waarmee Hij aangaf wie er voor hem nou toch écht de belangrijkste was. Waarom eigenlijk? Nergens in de bijbel worden kinderen geïdealiseerd als toonbeelden van onschuld of spontaniteit. Ze worden ook nergens op een voetstuk geplaatst als beter en zuiverder en onschuldiger dan de grote mensen. En vergeleken met de kinderen van vandaag, in ons land, die vaak van alles hebben en kunnen en waar gelukkig de meeste ouders trots op zijn, stelden de kinderen in de dagen van Jezus niet zo veel voor, of eigenlijk helemaal niets. Behalve misschien voor de toekomst, voor later. Als investering voor de ouders als die oud zouden zijn en niet meer in staat om voor zichzelf te zorgen. Zoals dat vandaag de dag ook nog in sommige straatarme landen gebeurt. Dan zijn de kinderen de oudedagsvoorziening van hun ouders. De mantelzorgers voor later. Maar op hun kinderleeftijd hadden ze weinig of niets in te brengen. Ze hadden niets om zich op te kunnen beroepen. Ze hadden geen rechten. Ze hadden niets van zichzelf.
3
Als er in de bijbel over kinderen gesproken wordt, gaat het dan ook vooral over hun kwetsbaarheid, hun weerloosheid, hun van zichzelf niets te bieden hebben, hun alleen maar aangewezen zijn op ontvangen. “Wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God”, zegt Jezus, “zal er zeker niet binnengaan”. Je lege handen ophouden.......... Openstaan om te ontvangen............... Ik zei eerder dat we nooit te veel aandacht kunnen hebben voor de kinderen en jonge mensen in de gemeente. Niet alleen maar vanuit het motto “wie de jeugd heeft, heeft de toekomst”. Dat is trouwens jammer genoeg nog maar helemaal de vraag. Maar vandaag gaat het eigenlijk niet in de eerste plaats zo over de toekomst. Vandaag gaat het over vandaag. Waarop we hebben gelezen hoe Jezus de kinderen in het midden heeft geplaatst en ze aan de grote mensen en daarmee ook aan ons ten voorbeeld heeft gesteld. Hoe Hij laat zien dat het meedoen in het Koninkrijk van God niet misschien “ook iets voor kinderen” is, maar juist bij uitstek voor kinderen. En voor grote mensen die als kinderen worden. Ja, het zijn de kinderen die Jezus ons ten voorbeeld stelt. Ook zoals we hier vanmorgen bij elkaar zijn. “Wie niet als een kind openstaat voor het Koninkrijk van God, zal er zeker niet binnengaan”, ik herhaal die woorden van Jezus nog maar een keer. Misschien mogen de kinderen waar Jezus op wijst ook ons vanmorgen dan ook een spiegel voorhouden. Om ons te helpen ontdekken wat er misschien wel aan ons moet veranderen. Zoals leren afzien van allerlei van die grotemensenverlangens en tegelijk allerlei cynisme en moedeloosheid waar een kind nog geen weet van heeft. Om dan op zoek te gaan naar wat we misschien wel zijn kwijtgeraakt bij het volwassen worden. Om opnieuw het kind in onszelf te ontdekken, dat nog kon dromen en fantaseren en spelen en zich verwonderen. Het kind dat nog durfde te hopen en nog verwachtingsvol durfde te zijn. Het kind dat nog niet door het leven 4
met misschien wel allerlei teleurstellingen getekend was. Het kind dat we eens waren, dat de tijd had, dat blindelings vertrouwde op de zorg van haar of zijn ouders. Het kind in jezelf weer aan het licht laten komen, het opnieuw de ruimte geven. Net als een kind weer kwetsbaar durven te zijn, het pantser afleggen dat je misschien al groter-groeiend om je heen hebt opgetrokken! Niet langer je zekerheid zoeken in zorgvuldig opgebouwde status en macht, niet je geluk en je heil laten afhangen van je geld en je spullen, en van wat je allemaal bereikt denkt te hebben. “Worden als de kinderen” , dat heeft niets te maken met kinderachtigheid en met onschuld, onnozelheid, of goedgelovigheid. Niet met jezelf wegcijferen of je verstand op nul zetten..... Maar wél met de kinderen als voorbeeld, durven geloven dat je met al je fouten, gebreken en zwakheden door God aanvaard bent. Dat er van je gehouden wordt. Eenvoudig omdat je er bent. En dat je er mag zijn, zoals je bent. Dat je durft te geloven dat je kostbaar in Gods ogen bent. Ook samen als gemeente. Kostbaar in Gods ogen. Open en ontvankelijk als kinderen van één Vader. Als mensen die nog durven dromen. Die nog hun toekomstverwachtingen durven te hebben. Die nog durven te geloven. Die nog durven te hopen. Die ook in de zo onrustige en verwarrende wereld van vandaag tegen de stroom in nog samen durven te vertrouwen dat toch eens alles goed komt en gaaf wordt, omdat God werkt aan een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Waarin ook wij nieuwe mensen zullen mogen zijn. En zo vandaag al als gemeente heenwijzen naar Gods Koninkrijk. Het lijkt haast niet te doen. Maar het is te leren van de kinderen, zegt Jezus. Zij gaan ons er al in voor. Amen.
5