DE ENERGIELINIE PROJECTVOORSTEL
DE WATERLINIES ALS FRONT IN DE ENERGIETRANSITIE
“... Ooit stonden er zes wipmolens in deze polders, nu nog maar twee; de anderen waren vervangen door dieselgemalen. Cees had er ook zo een staan, maar zolang het hard genoeg waaide, zette hij die niet aan. Dat had het waterschap ook liever: wind was gratis. ...”
DE ENERGIELINIE PROJECTVOORSTEL
Uit “Onheilstij - De laatste jaren van de Nieuwe Hollandse Waterlinie” door Leendert van der Valk
DE WATERLINIES ALS FRONT IN DE ENERGIETRANSITIE
herzien projectvoorstel d.d. 2 april 2015
Het project onder de werktitel EnergieLinie is een initiatief van: • • • • •
De Volharding, Jan Schouw Ro en Ad architecten, Ro Koster en Ad Kil H+N+S landschapsarchitecten, Hank van Tilborg en Jasper Hugtenburg Projectbureau Stelling van Amsterdam, Carine Vleerbos Projectbureau Nieuwe Hollandse Waterlinie, Eric van Tooren
In opdracht van: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, contactpersonen: Henk Baas en Jeroen Bootsma
Inhoudsopgave
Aanleiding
8
Leeswijzer 10
Insteek: gelaagde gebiedsontwikkeling
14
1
De opgaven
16
2
Erfgoed en energie
16
3
De waterlinies als energiedrager - energie als drager van transitie
18
4
De Energielinie
22
5
Energieoogst, -opslag en distributie als drager van ontwikkeling
24
6
Plan van aanpak
27
7
Organisatie, beoogde partners en middelen
33
Kader: Interregionale samenwerking
34
Gebruikte literatuur
37
Beelden omslag:
voorzijde: fotomontage van De Energielinie (RO&AD Architecten, 2011)
achterzijde: vingeroefening ruimtelijke koppeling NHW en windopgave (College Rijksadviseurs, 2007)
Detail van de Amsterdamse stadswal uit circa 1820, toen de economie grotendeels nog op windenergie draaide.
Aanleiding Dat we als maatschappij voor een grote energietransitie staan is duidelijk. De gestelde klimaatdoelen vragen dit en geopolitieke ontwikkeling nopen ook meer en meer tot zelfvoorzienendheid. De transitie naar meer duurzame bronnen is niet alleen een sociale, financiële en een technische opgave maar zeker ook een ruimtelijke en landschappelijke opgave met grote gevolgen. Het gaat bij die ruimtelijke opgave om drie, onderling nauw samenhangende, aspecten: 1. de productie, 2. de opslag en 3. het transport van duurzame energie. Alle drie worden stilaan meer en meer zichtbaar in het publieke domein en raken aan bestaande waarden in ons landschap. Vooral waar cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten en (nu nog vooral de opwekking van) duurzame energie samenkomen ontstaan spanningen en discussies.1 De transitie naar duurzame energie is simpelweg onvermijdelijk en het contact met opwekking, opslag en transport van duurzame energie zal steeds intensiever worden. Daar moeten we dus aan wennen, zeker in een dichtbevolkt land als Nederland. Hier ligt natuurlijk een belangrijke rol voor ruimtelijk ontwerpers. Wereldwijd zal de energietransitie ook steeds vaker in contact komen met cultuurhistorisch erfgoed en zelfs met UNESCO werelderfgoed. Het onlangs uitgebrachte advies voor zonne-energie in De Beemster laat dat zien.2 We willen in dit kader niet onze kop in het zand steken maar kiezen voor de aanval. UNESCO is wat ons betreft the proof of the pudding. Immers, UNESCO houdt streng toezicht op het in stand houden van de zogenaamde Outstanding Universal Values van haar erfgoed, waarbij ingrepen die het oorspronkelijke karakter beïnvloeden overtuigend beargumenteerd dienen te worden. Kortom: als duurzame energie op goede wijze in te bedden is in een UNESCO-gebied, dan moet het overal kunnen. En door een subtiele nieuwe laag aan het erfgoed toe te voegen kán energie het karakter van erfgoed juist ook versterken. Deze omkering levert interessante onderzoeksvragen op: hoe kunnen we er voor zorgen dat deze noodzakelijke energietransitie niet alleen een meerwaarde is voor de maatschappij, het klimaat, maar ook voor het landschap en zelfs voor het cultuurhistorisch erfgoed zoals het UNESCO werelderfgoed? Of zou juist die cultuurhistorie een waardevolle rol kunnen gaan spelen in het ruimtelijk oplossen van de energietransitie? Het huidige erfgoed van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam is ooit geboren als militair middel voor de bescherming van Holland. In de geschiedenis hebben de linies grote maatschappelijke waarde gehad als afschrikmiddel tegenover potentiële vijanden. Ondanks het feit dat het verboden terrein was voelden de mensen zich verbonden met de linies omdat die hen beschermden tegen de vijand. Met het opheffen van deze militaire functie hebben de waterlinies hun maatschappelijke betekenis
8
De kranten staan er werkelijk bol van; recentelijk weer naar aanleiding van de recente presentatie van het advies over windplannen in Friesland. Onder leiding van oud-minister Pieter Winsemius adviseert een Commissie van Advies (CvA) over de toekomst van windenergie in Fryslân waarin de met het Rijk overeengekomen doelstelling van 530,5 MW windenergie voor het jaar 2020 voor ongeveer de helft kan worden gehaald met turbines op het vasteland. 2 ‘Grondgebonden zonnepanelen in het agrarisch buitengebied van de Beemster’, Advies van het Kwaliteitsteam Des Beemsters, 23 juni 2014 1
grotendeels verloren. Het leidde tot verval en verwaarlozing. Recentelijk zijn de linies echter bezig aan een comeback. Maar het beheer is in economisch opzicht zeer moeizaam en de linies raken door verdergaande verstedelijking in landschappelijk opzicht steeds meer versnipperd waarmee ze de ruimtelijke samenhang verliezen waaraan ze juist hun bestaansrecht ontleenden. Hoe kunnen we dit culturele erfgoed nu inzetten voor de energietransitie en het daarmee weer werkelijk betekenis geven? En kunnen we tegelijkertijd nog andere waarden toevoegen, zodat er niet alleen op duurzame wijze energie wordt geproduceerd en wordt opgeslagen, maar dat er ook een samenhangend, robuust en cultuurhistorisch, recreatief interessant en biodivers landschap ontstaat, ruimte biedend aan de uitdagingen van deze tijd? Zo wordt een langdurige en aantrekkelijke invulling van de forten en tussenliggende gebieden mogelijk, waarmee een stevige economische, maatschappelijke en cultuurhistorische basis ontstaat. Hierdoor blijft het geheel op lange termijn niet alleen voortbestaan, maar wordt het in de tijd zelfs rijker; beter, mooier en gelaagder. De energie zorgt er zo voor, met al zijn facetten van opwekken, transport en opslag, dat de waterlinies weer werkelijke maatschappelijke betekenis krijgen in het leven van alledag. Zo kan iedereen weer op een nieuwe manier van de Linies en het landschap gaan houden! Dat is de droom die we in 2015 willen verkennen met specialisten en betrokkenen. Die droom noemen wij de EnergieLinie. Droomt u mee? Verschillende partijen die een brede en langdurige fascinatie voor erfgoed en energie hebben, zijn in eerste instantie onafhankelijk van elkaar ideeën gaan formuleren over het oppakken van de waterlinie als energiebron. H+N+S Landschapsarchitecten (hierna H+N+S) en RO&AD Architecten (hierna RO&AD) hebben in het recente verleden onafhankelijk van elkaar studie gemaakt van het thema energie en ruimte. Onlangs bracht H+N+S het boek ‘Landschap en energie – Ontwerpen voor de transitie’ uit, het resultaat van een drie jaar durend ontwerpend onderzoeksprogramma over de transitie naar hernieuwbare energiebronnen. Daarnaast heeft H+N+S onlangs samen met Stichting Probos van het Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie een startsubsidie ontvangen om een projectvoorstel over (de inpassing van) energieplantages (in het landschap) uit te werken. RO&AD voerden in het verleden onder de noemer ‘Klimaatlinie’ een korte verkenning uit van de mogelijkheden om op de waterlinies hernieuwbare energie te oogsten. Jan Schouw - opgeleid als bioloog – combineert zijn liefde voor duurzaam ondernemen door zijn participatie in E2cleantech en zelfstandig advieswerk. E2cleantech investeert in jonge bedrijven die zich richten op duurzame energietechnologie. Met zijn eigen bedrijf De Volharding adviseert en participeert hij in nieuwe duurzaamheidsconcepten, met een focus op lokale duurzame energiebedrijven.
9
Tegelijkertijd komt vanuit de Waterlinies3, i.c. de projectbureaus van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam, de vraag hoe de noodzakelijke investeringen en activiteiten met liniebrede thema’s met minder overheidsfinanciering gecontinueerd kunnen worden. Afgelopen jaar is onderzocht welke financieringsopgave voor de investeringsprojecten prioriteit heeft voor de periode 2014-2020. Financiering is niet alleen nodig voor het ontwikkelen van bijvoorbeeld forten, ook de liniebrede thema’s vragen de komende jaren nog een inspanning. Een belangrijk liniebreed thema is het omgaan met klimaatveranderingen. Dit kan zowel op fortniveau spelen als op het niveau van het landschap. Bij de transitie naar een energielandschap wordt gebruik gemaakt van functies die de kernwaarden van het UNESCOwerelderfgoed behouden of versterken. Het blijft één landschappelijk geheel. Door een gezamenlijk opstellen van een energielandschap kunnen zaken als beheer, ontwikkeling en inrichting van bijzondere gebieden makkelijker georganiseerd worden. Het in stand houden van het landschap kan niet door één partij alleen en niet op de manier zoals het de laatste decennia ging. Uit de contacten van deze verschillende partijen, zowel H+N+S als de projectbureaus van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam, met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna RCE) is een duidelijke wens naar voren gekomen om het thema erfgoed en energie (gezamenlijk) handen en voeten te geven in het kader van de Visie Erfgoed en Ruimte (VER). Zowel op het gebied van het thema ‘energie & landschap’ als voor ‘cultuurhistorie & de linies’ ligt er al een solide basis. Als we dus alleen al alle beschikbare kennis en informatie bij elkaar verzamelen en goed op elkaar betrekken, dan hebben we eigenlijk al goud in handen. De uitdaging is echter vooral om deze kennis echt operationeel te maken en door te vertalen naar de praktijk. Daar ligt onze ambitie. De verschillende sporen die nu zo mooi bij elkaar lijken te komen kunnen worden ondergebracht in één samenhangend ontwerpend onderzoeksprogramma over landschap, energie(teelt) en erfgoed, in het kader van een af te sluiten VER overeenkomst. Het voorstel hiervoor ligt nu voor. Het is tijd voor actie…
Leeswijzer – opzet van dit document
10
Na deze aanleiding wordt kort ingegaan op de relatie tussen de grootheden ‘erfgoed’ en ‘energie’ (par. 2). In par. 3 volgt een nadere beschouwing op de waterlinies als energiedragers tevens dragers van verandering, gevolgd door een beschrijving van het concept van de ‘EnergieLinie’ (4). In par. 5 wordt doorgegaan op het Energieoogst, -opslag en -distributie als drager van ontwikkeling.Afgesloten wordt met het Plan van Aanpak, met de te doorlopen werkstappen (par. 6), plus een beschrijving van de beoogde bemensing, middelen en resultaat (par. 7).
3
Onder de Waterlinies wordt hier verstaan de Nieuw Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam
11
Commotie over duurzame energie heeft niet zelden een ruimtelijke component...
Het waterlinie-landschap: meerdere lagen met verschillende dynamiek.
INSTEEK: GELAAGDE GEBIEDSONTWIKKELING Als we gaan kijken naar de (on)mogelijkheden van het oogsten, opslaan en distributie van duurzame energie uit De Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam, dan moeten de volgende vragen ter sprake komen. Hoe verdraagt dit cultuurgoed het produceren van energie? Wat is de verantwoordelijkheid van de stakeholders in het gebied? Wat zijn de bottomup initiatieven en hoe kan het landschap en de cultuurhistorie daarvan profiteren? Wat is de juiste vorm van energieproductie in welk gebied, en waarom? Welke economische en volhoudbare potentie heeft ‘energie’ in het gebied? Deze vragen moeten worden beantwoord door te kijken vanuit de samenhang van het landschap zoals het zich manifesteert en de onderliggende systemen. Dit landschap is een optelsom van verschillende tijden, snelheden, culturen en functies. Wat je ziet is niet alleen een momentopname van alles wat in het verleden in het landschap is opgestapeld, maar ook weergave van verschillende de snelheden die deze invloeden hebben. Zo heeft de maïs die op het land staat een veel grotere omloopsnelheid dan grond waarin die maïs staat. Dit geldt natuurlijk ook voor het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. Elke laag in dit bijzondere landschap heeft zijn eigen snelheid, adaptievermogen en betekenis. Zo onderscheidden we ter plekke de verschillende lagen, in volgorde van toenemende dynamiek: de geomorfologische laag, de landschapslaag, de cultuurhistorische laag, met daarin de waterlinie-laag als UNESCO erfgoed, de laag met de huidige stakeholders, en als laatste de gebruikslaag. (zie afbeelding) Deze laatste laag is de snelste laag. Normaal gesproken houden we daar niet al te veel rekening mee. Maar juist als je zorgvuldig wilt handelen, en dat willen we in dit in alle opzichten waardevolle gebied, zijn de snellere lagen schatplichtig aan de langzamere lagen. De snellere lagen moeten gedragen worden door de langzamere en als we het goed insteken kunnen we verbindingen leggen tussen die lagen om de belangrijke waarden te versterken en het systeem beter te maken. Dit is dus meer dan alleen het met revenuen uit de snellere lagen overeind houden van de langzamere lagen. En dat is nu precies de meerwaarde die we willen onderzoeken door, door deze lagen heen, aan het gebied te ontwerpen. Hoe kunnen we in de transitie van fossiele energie naar een meer lokaal en duurzaam systeem, energieproductie inzetten om de kwaliteit van al die lagen juist naar boven te halen? Hoe passen de verschillende manieren van energieproductie in het landschap zodanig dat het landschap versterkt wordt? Hoe kunnen we, samen met stakeholders, bottom up initiatieven zodanig inzetten, dat ze cultuurhistorie versterken, en dat het voor alle lagen wat oplevert? Hiervoor moeten we dus met theoretisch en ontwerpend onderzoek aan de gang, maar dat is niet genoeg .We moeten ook met de poten in de klei en met de mensen aan de slag. Concreet met forteigenaren en beheerders, met hun wensen en verlangens en hun projecten.
14
Mogelijke systeemdiensten (boven) en partners (rechts) van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als Energielinie (RO&AD Architecten, 2011)
15
1 De opgaven Dit projectvoorstel is niet geschreven om eens lekker met de thema’s cultuurhistorie en energie te experimenteren. We zien een aantal duidelijke maatschappelijke opgaven waarvoor we oplossingen willen bieden. We maken daarbij onderscheid tussen ‘punt-opgaven’ en ‘vlak-opgaven’. Puntopgaven hebben betrekking op de forten en andere belangrijke elementen van het systeem, en daarmee ook op hun eigenaren, beheerders en pachters. De vlak-opgaven gaan over het systeem als geheel: het landschap dat door de samenhangende elementen van de waterlinies wordt bepaald. Belanghebbenden hierbij zijn met name terreinbeheerders en agrariërs. Puntopgaven zijn: - Het relatief hoge energiegebruik dat gemoeid is met het in stand en operationeel houden van de forten. - Het genereren van financiële middelen voor de in stand houding en uitbating van de forten. - De behoefte bij pachters en andere spelers rondom de waterlinies om duurzaam in hun eigen energievoorziening te voorzien. - De inpassing van zon-PV en andere vormen van energieopwekking op en rond de monumentale forten. De volgende vlakopgaven worden gesignaleerd: - Positionering en uitstraling energie producerende elementen. - Mate waarin opwekking, opslag en transport van energie de openheid en verstilling van het landschap kunnen borgen, dan wel hier strijdig mee zijn. - Integratie energie- en wateropgave.
2 Erfgoed en energie Erfgoed en energie zijn meer met elkaar verbonden dan men op het eerste gezicht geneigd is te denken. Nieuwe (hernieuwbare) energie en historische bebouwing en landschappen lijken wellicht conflicterende begrippen, maar wie beter kijkt komt al snel tot de conclusie dat ze elkaar meer en meer tegenkomen en elkaar hard nodig hebben.
16
Om te beginnen is voor het (her-)gebruik en de instandhouding van ons erfgoed een relatief grote hoeveelheid energie nodig. Dit is met name te wijten aan bouwkundige aspecten zoals de vaak grote ruimtes en de beperkte mate van isolatie. Denk bijvoorbeeld aan de vele forten die moeilijk te verwarmen zijn. Daarnaast zal de energievoorziening uiteindelijk (op een kortere termijn dan de ouderdom van Waterlinies!) uit hernieuwbare energiebronnen moeten bestaan. Deze hernieuwbare energiebronnen zullen – voor opwekking, opslag en transport - een steeds grotere ruimtelijke impact krijgen. Dat betekent dus ook om, op en in ons cultureel erfgoed, om er uiteindelijk integraal onderdeel van uit te maken. Energie komt uiteindelijk onherroepelijk dichterbij, en letterlijk in het zicht. Een al te defensieve houding ten aanzien van erfgoed en hernieuwbare energie zal op termijn niet houdbaar blijken en kijkend naar de toekomst van ons landschap niet vruchtbaar zijn.
Een andere invalshoek, meer proactief, is de overweging dat hernieuwbare bronnen een drager kan worden voor (de duurzame instandhouding van) het landschap. Daarbij moet bedacht worden dat de energietransitie zich richt op zowel productie van hernieuwbare energie als de opslag van die energie, en op mogelijkheden om vraag en antwoord beter op elkaar af te stemmen. Als deze ontwikkelingen economisch betekenis krijgen, dan is de uitdaging bovendien dat de huidige en toekomstige gebruikers van het gebied zeggenschap houden over de energieopwekking, -opslag en –infrastructuur. Ons erfgoed zou in onze ogen geen verdienmachine mogen worden voor grote spelers, maar juist de cash cow voor lokale belangen.4 Met dit projectvoorstel willen we dus vanuit een proactieve houding verkennen wat erfgoed en energie concreet voor elkaar (kunnen) betekenen. Welke business cases zijn denkbaar, en hoe passen deze bij de wensen van ondernemers en terreinbeheerders? Bieden ze mogelijkheden om nieuwe ambities te formuleren? Zo ja, welke zouden dat kunnen zijn? En wat kunnen deze wensen en ambities in duurzame energie opleveren voor de instandhouding van het erfgoed? Zit hier inderdaad een verdienmechanisme achter? Wie hebben belangstelling om te investeren in duurzame energie binnen het erfgoed? De culturele betekenis van het erfgoed zou door energie zodoende zelfs versterkt kunnen worden. Waarmee de oorspronkelijke zelfvoorzienendheid van de forten opnieuw in beeld komt. Met andere woorden: kunnen we een onuitputbaar hernieuwbaar energielandschap creëren dat de geest van de Waterlinies versterkt? Een landschap dat zichzelf in stand houdt – in plaats van voor eeuwig van subsidies afhankelijk te zijn - en in de tijd steeds weer opnieuw haar monumentaliteit en haar verleden articuleert en actualiteit bevestigt? We pakken dit op middels een professionele dialoog met maatschappelijke en private partners, waarbij we met respect voor ieders welgemeende eigenbelang en met de ruimtelijke structuur vanhet erfgoed als kader sturen op de totstandkoming van uitvoerbare business cases. Tekenen (inpassing van energie in erfgoed) en rekenen (aan sluitende business cases) wisselen elkaar daarbij af, met als concreet resultaat een programma van eisen voor een x aantal uitvoerbare pilotprojecten en een raamwerk waarin deze passen. Daarbij zullen we, letterlijk en figuurlijk, grenzen willen verkennen. De bestaande contexten van belangen, structuren en regelgeving willen we ter sprake kunnen brengen als we zoeken naar verbindingen tussen vernieuwing en behoud (zie ook het begrip ‘niches’ hoofdstuk 3). We richten ons op wat wellicht ons meest indrukwekkende en internationaal vermaarde (wereld-) erfgoed is: de Waterlinies, waarbij kansrijke opgaven en ambities worden gebundeld in logisch samenhangende gebiedsentiteit. We realiseren ons dat dit een uitdaging is, juist gezien de ambitie de Nieuw Hollandse Waterlinie (NHW) op de Werelderfgoedlijst te krijgen. Daarmee is het idee van de ‘Energielinie’ ons inziens de perfecte ‘lakmoesproef’: als het ons hier lukt om op goede manier de thema’s ‘erfgoed en landschap’ met het thema van de toekomst (energieopwekking/opslag/distributie) te combineren, dan zou het overal moeten kunnen! 4
In de provincie Flevoland is al vanaf de jaren 80- van de vorige eeuw stevig geïnvesteerd in windenergie. Het landschap voorziet daarmee voor 50% in de inkomsten van de agrarische sector. De boeren leven deels van de wind.Voor sommige boeren geldt zelfs dat zij nu al het grootste deel van hun inkomen halen uit de windopbrengsten.
17
3 De waterlinies als energiedrager energie als drager van transitie De Stelling van Amsterdam (SvA) en de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) vormen het voorbeeld bij uitstek van een kwalitatief hoogwaardig nutslandschap dat het tot cultureel erfgoed heeft geschopt, en waarin verandering eigen is. Door aanleg van de waterlinies zijn hele landschappen ingrijpend en in samenhang veranderd, zodanig dat we met recht van een gerichte landschappelijke transformatie kunnen spreken. We staan nu op de drempel van de volgende transformatie, die van de energietransitie, in een poging onze welvaart overeind te houden binnen kaders die op lange termijn houdbaar zijn. Wat de Waterlinies nu een extra interessante casus maakt is dat twee verschillende, en in principe aanvullende, benaderingen van de energietransitie bij elkaar kunnen komen: bottom-up meets top-down. Transitie als proces, ‘van binnenuit’ In de eerste plaats zien we in de praktijk een zogenaamde bottom-up benadering, waarbij er een groeiende behoefte is om op relatief kleine schaal lokaal hernieuwbare energie op te wekken. Bij de waterlinies speelt dit met name rond de forten die veelal een recreatieve herbestemming hebben of nog krijgen, zoals bijvoorbeeld het Fort bij Abcoude, het Werk aan de Overeindse Weg of het Fort bij Spijkerboor. Maar ook andere partijen in of rond de waterlinies zullen wensen hebben om hun eigen energie op te wekken, of ideeën hebben t.a.v. beperking gebruik fossiel, opslag, distributie e.d. Transities beginnen haast altijd vanuit ‘niches’, zelden vanuit de gevestigde orde. Het gaat om kleine groepen die vanuit gezamenlijke belangstelling of ambitie ideeën uitwerken tot kleinschalig experiment, pilot. Veel van deze groepjes sneuvelen in de praktijk, maar sommigen slagen en bewegen van pilot naar project en vervolgens van project naar een beweging. Op dat moment kan de transitie als ‘voltooid’ worden beschouwd. Dergelijke transities kennen een aantal elementen: - analyse van het huidige systeem; - experimenten in niches; - visie ontwikkelen op toekomst (vooralsnog als ‘droom’, ‘ambitie’, ‘streven’); - formuleren van transitiepaden ( van ‘niche’ naar ‘project’); - transitiepaden volgen; - verankeren van verworven kennis, ervaringen en implementeren als ‘business as usual’. Deze transitiecurve wordt in dit voorstel gebruikt om de procesarchitectuur van deze opgave op te baseren. Dat betekent dat we vanuit het gebied zelf actief zoeken naar niches, naar betekenisvolle suggesties en experimenten. Daarnaast zal actief worden gezocht bij de broedplaatsen in Nederland waar jong talent zich ambitieus stort op vernieuwing.
Vanuit deze transitiepaden zijn we in staat om de omslag naar gelijkwaardig samenwerken met maatschappelijke en private partijen te organiseren. Voor ‘vermaatschappelijking’ is het nodig dat de maatschappij ruimte krijgt om te participeren in deze energietransitie. Sterker nog: het is ‘de maatschappij’ die het zal moeten gaan doen. Door samen met maatschappelijke en private partijen realistische transitiepaden te ontwikkelen, zorgen we ervoor dat in de fase van verankeren een groter aantal deelnemers geïnteresseerd raakt om dit daadwerkelijk op te pakken.5 De beoogde transitie bewerkstelligt dat ondernemers op fortniveau (en groepen van forten) heel concreet gefaciliteerd worden bij het ontwikkelen van energieplannen en geholpen worden hun exploitatie zoveel mogelijk klimaatneutraal op te pakken. Hiertoe zullen met hen uitvoerbare (zowel financieel en vanuit erfgoed acceptabel) business cases opgeteld worden. Transitie als proces ‘vanuit visie’ Aan de andere kant bestaat er vanuit de praktijk van de ruimtelijke ordening een gegronde angst dat de optelsom van alle energie-initiatieven leidt tot een ‘ratjetoe’ waarmee de leesbaarheid van ons cultuurlandschap zal worden aangetast. Op dit niveau bestaat daarom een behoefte om top-down ruimtelijk structuur te geven aan het nieuwe energielandschap. Dit kan onder andere door hernieuwbare energie te koppelen aan bestaande ruimtelijke structuren. Dit werkt alleen als de schaal van deze ruimtelijke structuren die van de in te passen elementen (bijvoorbeeld windturbines of biomassaplantages) duidelijk overstijgt.We hebben het dan bijvoorbeeld over lange dijken en dammen, maar we kunnen ook denken aan de uitgestrekte waterlinies. Kansrijke opgaven en ambities worden dan in een logisch samenhangende gebiedseenheid gebundeld. Een andere voorwaarde is dat de technische mogelijkheden voor productie, opslag en distributie een verdienmodel opleveren voor het gebied zelf. Dit is in feite een uitgangspunt voor deze studie. Naar onze mening is het zoeken van verdiencapaciteit voor het gebied zelf één van de triggers voor ondernemers en andere belanghebbenden om nieuwe perspectieven te kunnen zien. Als gebied en spelers in het gebied meer zeggenschap krijgen over die perspectieven, is, als ‘backbone’ van belang dat wordt nagedacht over modellen voor governance. Hoe vindt sturing plaats? Wie worden de eigenaren van eventuele nieuwe voorzieningen? Wie dragen lasten en lusten? En zijn er nieuwe entiteiten nodig? Deze vragen zullen worden beantwoord om de (technische / financiële) mogelijkheden voor energietransitie ook stuurbaar en volhoudbaar te maken. naar een model van ‘mal en contramal’. De mal wordt gevormd door de ruimtelijke structuren die betekenis hebben voor de energietransitie (en letterlijk en figuurlijk ruimte bieden voor transitiepaden). De contramal bestaat uit het maatschappelijk, institutioneel en financieel weefsel van partijen, organisaties en belanghebbenden die op termijn (gezamenlijk) verantwoordelijk kunnen en willen nemen voor het energieke landschap. Ofwel: geen energielandschap zonder energieke samenleving.6
18
19 In de fase van verankering zijn juridische, financiële en organisatorische randvoorwaarden vervuld. Het project is ‘bankable’ en past binnen de structuur van het landschap 6 In het concept ‘klimaatlandschap land van Heusden en Altena’ (dat in 2003 als pilotproject startte) is een uitwerking gemaakt van alle potentiele duurzame technieken die kunnen worden toegepast (wind, zon, biomassa) en de wijze waarop al deze installaties onder één juridische entiteit kunnen worden gebracht. Belangrijk voordeel is dat daarmee risico’s beheersbaar worden en financiering makkelijker. 5
Transitie als ‘sandwich’ Waar transitiepaden van binnenuit en vanuit visie elkaar ontmoeten ontstaat wrijving, reuring, debat. En met wrijving ook glans. Dan blijkt of ideeën concreet kunnen worden, dat wil zeggen financierbaar, organiseerbaar en passend binnen een visie op de toekomst. De combinatie van een top-down en buttom-up benadering geldt zeker ook als het gaat over de opgaven van de waterlinies voor de komende jaren, en de financiering van de verschillende initiatieven. Ook vanuit het perspectief van UNESCO verdient een integrale aanpak de voorkeur. De waterlinies bestaan uit vele forten, batterijen, liniedijken, inlaatsluizen en inundatievelden
met verschillende eigenaren en betrokkenen. Vanuit UNESCO is het voor het behouden van de kernkwaliteiten (in UNESCO termen: Outstanding Universal Values) van de waterlinies nodig dat het samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen en het groene en overwegend rustig karakter blijft. Het gaat hierbij dus niet alleen om het in stand houden van de verschillende objecten in hun onderlinge samenhang, maar ook over het behoud van het open karakter van het landschap. De uit te werken business cases dienen hieraan een bijdrage te leveren. Verduurzaming kan de betrokkenen stimuleren om gezamenlijk vanuit de verschillende, lokale partijen en opgaven het gebied landschappelijk, cultuurhistorisch en recreatief als een geheel te blijven ervaren en daarmee te behouden. Goede redenen dus om te verkennen op welke wijze de Waterlinies kunnen worden opgepakt als ‘energiedrager’. Zowel in ruimtelijke, economische, financiële als organisatorisch/juridische zin. De waterlinies als nieuw front in de energietransitie. De inhoudelijke opgave daarbij is om te kijken of cultuurhistorie en energie samen kunnen opgaan in een nieuw cultuurlandschap dat evenwel duidelijk door de historische structuur wordt gedragen. Deze inhoudelijke opgave biedt tevens kansen voor het verduurzamen en duurzaam bestendigen van het beheer van het waterlinielandschap en de daarin gelegen verdedigingswerken.
20
21
4 De Energielinie We gaan er dus van uit, maar zullen dat in het kader van dit project overtuigend moeten aantonen, dat de linies met behoud van karakter te transformeren zijn naar een aantrekkelijk ‘energielandschap’. Hoe gaat dit nieuwe cultuurlandschap eruit zien? Welke energieproducerende elementen krijgen waar een plek. En: hoe gaan we de duurzaam opgewekte energie (lokaal) opslaan en op de plaats van bestemming krijgen? Wat voor beeld levert dit op? En hoe kunnen we dat beeld regisseren: welke ingrepen, herbestemmingen, (nieuwe) organisaties en spelregels zijn hiervoor nodig? Ook op dit meer abstracte niveau kan de cultuurhistorie (mede) leidend zijn, zeker in een UNESCO-monument. De (pas in 1963 ingetrokken) Kringenwet is lange tijd zeer bepalend geweest voor het landschap van de schootsvelden rond de Linies, hier mocht immers niet gebouwd worden of enkel onder strikte voorwaarden, waardoor de openheid van het landschap werd gewaarborgd. De openheid en de weinige bebouwing is nog altijd een belangrijke karakteristiek van de linies, wat zeker in de stedelijke regio’s een bijzondere kwaliteit vertegenwoordigd. Niet voor niets doopten wij de SvA in een eerdere studie (Ruimtelijke strategie voor de Stelling van Amsterdam) om tot ‘Langzame buitenring in de snelle metropool’, dit mede naar aanleiding van het essay ‘De Stiltestelling’ van Gerard van Westerloo over de toekomstige rol van de Stelling van Amsterdam. Die openheid en verstilling staan onder druk. Hierin kan de opgave van opwekking, opslag en transport van duurzame energie juist een belangrijke rol in spelen. Opwekking, opslag en transport van duurzame energie kunnen worden ingezet als motor onder de voor de linies kenmerkende lage dynamiek en ook ingezet worden ten dienste van het open houden van het landschap. De openheid kan bijvoorbeeld gewaarborgd worden door het plaatsen van windturbines; ook deze elementen leggen beperkingen op ten aanzien van (woon-) bebouwing, hebben hun eigen ‘kringenwet’. Maar windturbines kunnen in dit voorbeeld ook worden vervangen door, of aangevuld met, bijvoorbeeld biomassaplantages of voorzieningen voor wateropslag (als piekberging maar ook als energiebatterij) en -zuivering. Daarnaast komen de dimensies van de kringen toevalligerwijs bij benadering overeen met die van een ondergrondse geothermiedoublet. Het fort als geothermiecentrale is daarmee wellicht een interessant concept. De forten zouden ook een goede casus kunnen zijn voor het respectvol toepassen van PV- of zonnepanelen op monumentale bebouwing of andere vormen van energieopwekking. Kortom: aan mogelijkheden en ideeën geen gebrek. De binnen dit project op te stellen business cases en de bijbehorende ruimtelijke studies zullen duidelijk moeten maken welke van deze suggesties realistisch zijn en tegelijk een kwalitatief hoogwaardig beeld opleveren. Tekenen en rekenen zullen hierbij worden afgewisseld.
22
Visie en ontwerp op de grote schaal en praktische toepassing op de kleine schaal moeten in dit project bij elkaar gebracht worden, waarbij ze elkaar zoveel mogelijk versterken. Er bestaat echter een potentieel spanningsveld tussen enerzijds de wens tot het behoud van samenhang en anderzijds de neiging om per fort een individuele oplossing te vinden. Dat vraagt om een slimme aanpak.
De vele denkbare ideeën zullen ideeën blijven als er geen breed draagvlak voor is. De Energielinie als innovatief concept gaat alleen werken als deze samen met grondeigenaren, eigenaren van monumenten, terreinbeheerders en initiatiefnemers op het gebied van hernieuwbare energie wordt uitgedacht. Middels een korte stakeholderanalyse zullen deze partijen in beeld gebracht worden. Naast een inhoudelijke opgave ligt er dus ook een grote procesmatige opgave: het op de juiste manier betrekken van de belangrijkste spelers om met hen (in plaats van vóór hen) te komen tot een breed gedragen visie op een Energielinie. En: er moet voor allen echt wat te winnen zijn! Het gaat uiteindelijk (ook) om de knikkers. In de business cases wordt dan ook een financieringsstrategie opgenomen die niet alleen de kosten en baten in beeld brengt, maar ook aangeeft hoe de benodigde middelen kunnen worden georganiseerd.
23
5 Energieoogst, -opslag en -distributie als drager van ontwikkeling ‘Behoud door ontwikkeling’ is de strategie die de Nota Belvedère al in 1999 voorstond. Het behoud van cultuurhistorische objecten en landschappen staat als gevolg van de economische crisis waardoor veel ontwikkelingen zijn stilgevallen en door de overheidsbezuinigingen echter steeds meer onder druk. En ook het behoud en herontwikkeling van de waterlinies staat hierdoor onder druk. Onder andere door (recreatieve) herbestemming van forten wordt gezocht naar nieuwe middelen om de hoge kosten voor beheer en onderhoud ervan te kunnen blijven betalen, maar dit blijkt op veel plaatsen (ook voor de linielandschappen) in de praktijk erg lastig te zijn. En als het al lukt is het een strategie die zeker niet op elke plaats herhaald kan worden. Er is onvoldoende draagvlak voor een recreatieve uitspanning in elk fort. En zelfs al zou dit wel kunnen, dan nog biedt dit onvoldoende verdienvermogen voor de tussenliggende groengebieden. We moeten dus ook uit andere vaatjes tappen. De revenuen van een toekomstige energieoogst kunnen een belangrijke bron worden voor een bestendige, duurzame instandhouding en ontwikkeling van de waterlinies als grote samenhangende eenheden (als cultuurhistorische en landschappelijke ensembles), met een brede betekenis voor natuur en cultuur, en functies op het vlak van energie, recreatie, waterberging en woonmilieu. Eén manier om letterlijk energie te oogsten is het opzetten van energieplantages. Deze kunnen bijvoorbeeld bestaan uit riet of wilgen die na een aantal jaren gerooid worden, waardoor nooit een in de schootsvelden ongewenste hoog opgaande vegetatie ontstaat. Energieoogst en landschapsbeheer gaan zo hand in hand. Het onderzoek dat H+N+S samen met de Stichting Probos op dit gebied in opdracht van het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie (SCI) waarschijnlijk in 2015 zal gaan uitvoeren dient als een soort ‘kop’ op het genoemde onderzoeksprogramma en de resultaten zullen direct op de ‘casus Energielinie’ worden toegepast.7
24
Energieopslag is één van de belangrijkste uitdagingen voor de majeure energietransitieopgave. Al snel wordt gedacht aan accu’s voor elektriciteit. Maar dit thema is oneindig veel breder en uitdagender, en de opgave is groot. De forten hebben altijd als opslagdepots gediend. Zijn er vanuit die gedachte ook mogelijkheden voor transitiepaden om duurzame energie op te slaan in de forten?8 Forten als laboratoria? En wat te denken van het landschap: de linies waren bedoeld om met het water de vijand uit het oosten tegen te houden. Misschien is met water wel meer te doen, met het principe van valmeren, maar dan op een schaal die past bij het Hollandse landschap? Het leidt tot visioenen van kleinschalige winning en opslag in ‘windmolenwatertorens’ in een landschap waarin verder niet alleen energie uit biomassa wordt gewonnen, maar ook wordt gerecreëerd, gewoond, enzovoorts.We zien in dit visioen de linies als grootschalige ‘batterijen’ voor de opslag van energie. De koppeling van vraag en aanbod van energie zal in de toekomst bijdragen aan efficiënt gebruik van energie en een mindere capaciteit van de netwerken. De ontwikkeling van deze zogenaamde ‘smart grids’, zeker in combinatie met opslag van energie gaat mogelijkheden bieden om meer zelfvoorzienend te worden op een bepaald schaalniveau. Er wordt gesproken van een ‘energiehub’. Welke transitiepaden liggen er om fort en directe omgeving als direct voorbeeld van een werkzame ‘energiehub’ te beschouwen?9 Energie-installaties zelf kunnen bijdragen aan versterking van de plaatselijke ecologische diversiteit. Vanuit ecologische principes als: diversiteit in a-biotiek, constantheid van beheer en variëteit in beheersvormen wordt landschap meer of minder sterk gestuurd naar specifieke ecosystemen. Een mooi voorbeeld van biodiversiteit onder invloed van windenergie is het geval van de windturbines bij Enkhuizen (jaren ‘80 vorige eeuw). Vanuit natuurbescherming was bezwaar omdat de turbines de fourageerplekken van de aalscholverkolonie zouden aantasten. Na jaren van procederen zijn de molens er toch gekomen en …. nam de aalscholverkolonie in aantal
Technieken waarbij energie wordt ‘bewaard’ in biologisch materiaal vraagt vaak om constantheid in temperatuur, luchtvochtigheid, lichtcondities e.d. 9 In Heerlen is het ‘mijnwaterbedrijf’ opgericht. Het bedrijf (een publiek/private samenwerking) benut het warme water uit de volgelopen mijnschachten om gebouwen te verwarmen en koelen. ‘Mijnwater” sluit bedrijven die warmte over hebben en/of warmte nodig hebben aan op een uitdijend netwerk. Het is daarmee zowel producent, consument als distributeur geworden van restwarmte en – koude. Een energiehub! 8
7
In opdracht van het Stimuleringsfonds is in 2014 een betaald PvA opgesteld door Probos/H+N+S. Dit voorstel is onlangs ingediend. Na definitieve goedkeuring zal in 2015 het onderzoek uitgevoerd worden.
25
6 Plan van aanpak toe omdat het beheer in het gebied veranderde (vissersschepen moesten om veiligheidsredenen afstand houden van de turbines). Het microklimaat veranderde (de fundering en masten zorgden in het water voor een verandering in substraat) met als effect dat het aantal paaiplaatsen voor vissen toenam en meer soorten zich konden ontwikkelen. Het voedselaanbod nam daarmee (substantieel) toe en de aalscholverkolonie kon zich uitbreiden. Vergelijkbare studies zijn in Duitsland uitgevoerd in windparken waarbij toenames zijn vastgesteld van roofvogels, specifieke vleermuissoorten, insecten en kleine zoogdieren.Wij gaan op zoek naar meer van dit soort win-win mogelijkheden. Uit een verkenning van DLG in samenwerking met het Nationaal Groenfonds blijkt dat er voor biomassa nog maar weinig geslaagde kant en klare business cases voorhanden zijn. Er zijn vele initiatieven maar er moet bijna altijd nog geld bij, zeker omdat het voor een groot deel over mede-overheidspartijen gaat die niet direct zelf financier willen zijn. Het lukt momenteel alleen Staatsbosbeheer om met langjarige contracten en grote investeringen te verdienen aan biomassa. Het is niet eenvoudig exact te analyseren waarom veel business cases niet rond komen, behalve dan natuurlijk in algemene zin dat de kosten te hoog zijn en de opbrengsten te laag. De volgende zaken spelen een rol: te kleine omvang, de transportkosten zijn te hoog en/of hoeveelheden te laag, sommige ondernemers willen wel investeren maar hebben grond nodig, er zijn technische innovaties in de installatie nodig.10 In het algemeen geldt dat rond biomassa veel initiatieven nog in de experimenteerfase zitten. Doorslaggevend is wellicht dat biomassa lastig is als basismateriaal, als de toevoer/afname en prijsstelling niet gegarandeerd kan worden over ten minste 20 jaar. Juist die gewenste stabiliteit zou goed gevonden kunnen worden binnen de (laag-dynamische) waterlinies. Hier ligt een kans! Juist de waterlinies bieden een uitgelezen kans voor langdurige levering van biomassa.
26
De hiervoor geschetste insteek en contouren van de inhoudelijke en procesmatige opgaven weerspiegelen zich in de door ons voorgestelde gebiedsgerichte aanpak, die de schijnbare tegenstelling tussen top-down en bottom-up, en die tussen inhoud en proces, integreert. Het plan moet niet ofwel vanuit het landschap óf vanuit de stakeholders ontstaan, het is een samenspel tussen de snellere en langzamere lagen van het gebied. We onderscheiden de volgende stappen: Stap 0: voorafgaand en parallel onderzoek De projectbureaus Nieuwe Hollandse Waterlinie en Stelling van Amsterdam, RO&AD, H+N+S Landschapsarchitecten en de Volharding, zijn al jaren met deze thema’s bezig. Hierdoor ligt de inhoudelijke basis voor dit project er grotendeels al. Met name in het ontwerpend onderzoeksprogramma ‘kWh/ m2’, dat drie jaar heeft geduurd en het boek ‘Landschap en Energie’ heeft opgeleverd, het innovatieve Europese programma ATFORT vanuit de NHW en de zogenaamde Bunker Q methode, is er veel (innovatieve) kennis vergaard over de wisselwerking tussen energie, landschap en de gebouwde omgeving. Daarnaast is contact gelegd met Zon Energie; een innovatief bedrijf dat onder andere off grid energiesystemen op forten aanlegt en vanuit haar praktijkervaring graag in dit project participeert. Op deze kennis en kunde wordt dus voortgeborduurd en uit afgetapt. Dit geldt ook voor een biomassateelt onderzoek dat H+N+S Landschapsarchitecten met de Stichting Probos gaat uitvoeren. Verder heeft RO&AD een onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als ‘Klimaatlinie’. Ook hiervan zal kennis worden ingezet voor de Energielinie. De reeds opgebouwde kennis vormt de basis voor het op te zetten project van de Energielinie. Stap 1: inventarisatie en business cases op hoofdlijnen Als eerste willen de huidige situatie van de waterlinies, de ontwikkelingen en de mogelijkheden letterlijk in kaart brengen. Deze informatie is (veelal) voorhanden, maar bestaat uit verschillende kaarten, bij verschillende organisaties (provincies, projectbureau NHW, H+N+S). Deze informatie moet dus in één kaart bijeen gebracht worden. Inhoudelijk gaat het hierbij om de posities van de verschillende elementen waaruit de waterlinies zijn opgebouwd (zoals de forten, de inundatiezones en het watersysteem),de geomorfologie en bodemgesteldheid (met het oog op eventuele aardwarmte en biomassateelt), de huidige en toekomstige energievraag van met name de forten en een overzicht van de verschillende stakeholders: grondeigenaren, terreinbeheerders, pachters en ondernemers. Daarnaast zal voor het gehele grondoppervlak van de linies een zogenaamde energiepotentiekartering
27
In hoeverre bovenstaande zaken kwantitatief een rol spelen in de business cases is nog niet onderzocht. Het verdient aanbeveling niet te lang te wachten met het analyseren hiervan. Het ministerie van EZ heeft aangegeven wel een opdracht te willen geven naar een onderzoek naar deze missing links binnen het project Oogstbaar Landschap.
10
(wind, zon, geothermie en biomassateelt) uitgevoerd worden.Voor wat betreft biomassa maken we hierbij natuurlijk gebruik van het deels vooruitlopende onderzoek naar energieplantages en de studie vanuit het Nationaal Groenfonds en andere externe partijen. We zullen mikkend op kruisbestuiving dan ook bekijken hoe beide studies (energielinie en energieplantages) zoveel mogelijk aan elkaars doelen kunnen bijdragen. Er zal verder worden verkend of er ‘niches’ in het gebied aanwezig zijn, wie daarbij betrokken zijn, hoe daar transitiepaden uit gedefinieerd kunnen worden. We zoeken ook binnen de ‘broedplaatsen van hernieuwbare energie’ in Nederland (de genoemde conglomeraten rond TU’s maar ook: de Nederlandse netwerkbedrijven als Alliander, Enexis en Stedin). Vanuit die broedplaatsen kunnen experimenten zichtbaar worden die vragen om toepassing, schaalgrootte, etc. Deze zoektocht op landelijk niveau zal ook, aan de voorkant van het proces, worden ingezet op het genereren van risicodragend geld. De geformuleerde en kansrijke transitiepaden moeten kunnen rekenen op draagvlak (vanuit de visie en belangstelling uit het gebied zelf) en op geld om aan de slag te kunnen. Dit is het domein van Jan Schouw, die zich juist hierin onderscheidt. De inventarisatie zal samen met maatschappelijke partijen worden opgepakt en zal moeten opleveren dat zicht gaat ontstaan op de kansen die energietransitiepaden kunnen bieden voor zowel het aantrekken van kapitaal als het verder ontwikkelen van vernieuwing op termijn. Het is daarbij van belang dat deze energietransitiepaden passen op de eigendomsituatie en de plannen, wensen en ideeën van de verschillende belanghebbende partijen. Na afronding van deze stap is alle relevante informatie voor alle betrokken en te betrekken partijen beschikbaar en inzichtelijk.
28
Stap 2: referentiestudie en procesarchitectuur Zijn er reeds goede (of minder goede) voorbeelden in de wereld waarbij erfgoed en energie gecombineerd worden, en wat kunnen we hiervan leren? Ondanks dat we naar ons gevoel met dit project in de frontlinie van ons vakgebied opereren zijn er ongetwijfeld partijen die in ieder geval op deelaspecten reeds ervaring hebben opgedaan met vergelijkbare projecten. We zoeken daarom ook naar parallelle ontwikkelingen waarvan we kunnen leren, Mijnwater Heerlen is zo’n voorbeeld, maar ook Zollverein in Essen. (Hoe) is hier een evenwicht gevonden in behoud van cultuurlandschap en het toevoegen van een nieuwe laag? Is het mooi geworden, werkt het goed en zijn de mensen er trots op? Levert het op wat verwacht was? Met de projectgroep (zie hieronder) zullen we de frontrunners en bijbehorende voorbeeldprojecten opzoeken en indien enigszins mogelijk ook bezoeken. Dit zal naar verwachting veel gedeelde inspiratie opleveren die de noodzakelijke speelruimte om buiten ieders eigen kaders te denken zal vergroten. Verder buigen we ons in deze fase over de architectuur het proces zelf (van niche naar mainstream), en de sturing daarvan: de (bemensing van) transitiepaden, visievorming, confrontatie.
Stap 3: ontwerpend onderzoek, door de lagen heen We gebruiken de business case op hoofdlijnen als de basis voor cyclisch ontwerpend onderzoek.Wat kan straks het wezen van de energielinie worden? Hoe worden de verschillende ideeën en wensen vanuit de stakeholders en de mogelijkheden en eisen vanuit landschap en UNESCO samen één geheel? Wat is het overkoepelende ordenend principe en welke ontwerpprincipes kunnen daaruit worden gedestilleerd? Hoe ziet de governance eruit? Wat is op hoofdlijnen het verdienmodel? Hoe is het te financieren? Wie zijn de samenwerkingspartners en vanuit welk belang acteren zij? Welke waarden kunnen wij en alle samenwerkingspartners toevoegen, en op welk niveau? Met name het ontwikkelen van een sturingsmodel/governancestructuur waarin de ruimtelijke, economische en juridische meerwaarde wordt verankerd, is bepalend voor de slaagkans. Techniek volgt proces. De Energielinie wordt hierbij nadrukkelijk gezien als groeimodel. Dit is een essentieel onderdeel van het ontwerpend onderzoek, juist ook in cultuurhistorische zin. Ook hier speelt het proces weer een belangrijke rol. De uit deze stap voortkomende ontwerpvoorstellen dienen het resultaat te zijn van een gezamenlijke inspanning, de diverse belanghebbenden worden dan ook nadrukkelijk bij deze stappen betrokken. Stap 4a: uitwerking business cases In deze laatste inhoudelijke stap krijgen de ontwerpvoorstellen voor de energielinie hun uiteindelijke vorm. Welke vormen van groene en innovatieve energieopwekking, -opslag, distributie kunnen waar en hoe toegepast worden en hoe gaat dat eruit zien? Meegenomen worden onder andere zowel de reeds herbestemde forten als de ‘lege‘ forten en het omringende landschap. De ontwerpvoorstellen worden verder uitgewerkt in een plankaart, schema’s, profielen en fotomontages. Het eindresultaat van deze stap bestaat uit enkele verder uitgewerkte kansrijke business cases die als pilots kunnen fungeren voor de doorontwikkeling van de linies als Energielinie. Stap 4b: strategie voor doorontwikkeling Tot slot wordt uitgewerkt hoe de Energielinie als geheel het beste handen en voeten kan krijgen. Wat moet er gebeuren op de eerste stappen richting uitvoering te kunnen zetten, welke partijen moeten daar aanvullend bij worden betrokken en wat is hun rol? Hoe wordt UNESCO hierbij betrokken en hoe kan Europees subsidiegeld worden aangevraagd en ingezet? Niet alleen een studie op een hoog abstractieniveau voor op de plank dus, maar een groot project met de poten in de Hollandse en Amsterdamse klei en met een stevig (te creëren) consortium die de continuïteit naar de uitvoeringfase waarborgt. We willen met het ruimtelijk ontwerp als aanjager echt aan de gang, opdat dit niet een ‘ladeplan’ wordt. Resultaat Dit projectvoorstel schetst de aanpak voor het eerste deel van een groter traject. Het resultaat van dit eerste deel zal bestaan uit een bidbook waarin plan, business cases en pilots samenkomen. Dit bidbook zullen we inzetten om het tweede deel van het traject te financieren. Hiermee beogen we via gezamenlijk onderzoek op een innovatieve manier een duurzame energielinie te realiseren. Financiering voor dit tweede deel zal in eerste instantie gezocht worden bij Interreg (zie kadertekst op pagina 34 - 35).
29
Routekaart van de zoektocht naar de ‘EnergieLinie’ met de verschillende thema’s en schaalniveaus in onderlinge samenhang verbeeldt.
7 Organisatie, beoogde partners en middelen De kern van dit project wordt gevormd door een werkteam: bestaand uit H+N+S Landschapsarchitecten, RO&AD Architecten en de Volharding samen met (vertegenwoordigers van) de projectbureaus Stelling van Amsterdam en Nieuwe Hollandse Waterlinie. We noemen dit in de tabel het ‘kernteam’. Op gezette tijden zal dit kernteam worden aangevuld met vertegenwoordigers vanuit directe belanghebbenden (ondernemers en beheerders) bij de linies. Met name de Stichting Liniebreed Ondernemen wordt in deze groep een belangrijke rol toegedicht. Dit is de ‘projectgroep’. Daarnaast willen we ook een ‘klankbordgroep’ in het leven roepen, die op een paar momenten kan reageren op tussenresultaten. Deze bestaat bij voorkeur uit vertegenwoordigers van de departementen OCW, ELI, I&M en Defensie, gemeenten, vergunningverleners, pachters van forten en gronden en energiedeskundigen. Op welke momenten deze verschillende groepen betrokken worden is weergeven in de tabel hiernaast. Om het project te laten slagen is het noodzaak dat projectbureaus, provincies, eigenaren, adviseurs en de RCE samen optrekken om hier een goed en groot(s) project van te maken. Zoals op de pagina hiernaast geraamd, schatten we in dat voor het (letterlijk en figuurlijk) goed op de kaart zetten van de Energielinie een budget van ca. € 150.000,- benodigd zal zijn. Hiervan kan maximaal € 50.000,- worden gefinancierd vanuit de uitvoeringsregeling subsidie activiteiten op en rond de Stelling van Amsterdam en Nieuwe Hollandse Waterlinie. Voor de resterende € 100.000,- wordt vanuit de Visie Erfgoed en Ruimte een overeenkomst gesloten met de RCE. Hiertoe is door de Provincie NoordHolland een aanvraagformulier ingediend.
33
Kader: Interregionale samenwerking Het regionaal beleid ofwel cohesiebeleid (coshesion policy) van de Europese Unie streeft ernaar om de verschillen in economische ontwikkeling en sociaalmaatschappelijke omstandigheden tussen regio’s te verkleinen. INTERREG is 1 van de programma’s van de Europese Commissie om de doelstellingen van het Cohesiebeleid uit te voeren. Het cohesiebeleid wordt gefinancierd met de structuurfondsen van de EU, waaronder Interreg valt. INTERREG beoogt de samenwerking tussen regio’s over de landsgrenzen heen te versterken en daarmee de economische concurrentiekracht en de territoriale samenhang te vergroten. De uitvoer geschiedt aan de hand van de EU2020 strategy: Europa 2020 is het tienjarenplan voor groei van de Europese Unie. Dit plan moet niet alleen de economische crisis overwinnen, maar ook de problemen van ons groeimodel aanpakken en de voorwaarden scheppen voor een ander soort groei: slimmer, duurzamer en voor iedereen. Om hieraan concreet invulling aan te geven, zijn er vijf hoofddoelstellingen vastgesteld voor werkgelegenheid, onderwijs, onderzoek en innovatie, sociale inclusie en armoedebestrijding en klimaat en energie.
Interreg biedt daarnaast financiering voor het realiseren van eigen doelen: met een subsidie vanuit de EU kunnen de eigen ambities en doelen sneller, kwalitatief beter of omvangrijker worden bereikt doordat extra geld beschikbaar komt. Om kernopgaven in de regio te realiseren moeten forse investeringen worden gedaan die de Waterlinies, in de nieuwe financiële context, niet alleen kunnen dragen. Werken in Europees verband is daarom een kans die we beter kunnen benutten. Nog even de voordelen op een rijtje: - Versnelling van provinciale initiatieven; - Toegang tot meer kennis en ervaring, schaalvoordelen; - Bevordert innovatie en creativiteit; - Ruimte voor inhuur extra capaciteit; - Hefboomwerking, ook relaties binnen NL verstevigen, vliegwiel effect. Opent mogelijkheden voor andere geldpotjes; - EU project is status, profilering; Bevordert Europese samenwerking.
Er worden ook zeven kerninitiatieven opgezet die als kader dienen voor gezamenlijke activiteiten van de EU en nationale autoriteiten op aandachtsgebieden zoals innovatie, digitale economie, werkgelegenheid, industriebeleid, armoede en efficiënt omgaan met grondstoffen. De strategie 2020 heeft daarom 11 prioriteiten benoemd die moeten leiden tot: - slimme groei door meer efficiënte investeringen in onderwijs, onderzoek en innovatie; - duurzame groei, dankzij vastberaden stappen richting een CO2-arme economie en een concurrerend bedrijfsleven; - inclusieve groei, met nadruk op banengroei en armoedebestrijding. Vanuit Nederland is het mogelijk om projecten in te dienen voor Interreg Europe (de nieuwe naam voor Interreg C) met de de thema’s : innovatie (1b), concurrentiekracht MKB (3d), koolstofarme economie (4e) en milieu (6c en 6g). De accenten liggen op kennisuitwisseling, onderzoek, best practices en beleidsverbetering.
34
In een notendop gaat het bij INTERREG om: - Interregionale samenwerking binnen Europa - Subsidie voor duurzame en regionale ontwikkeling - Samenwerking met gemiddeld 9 partners uit 6 landen. - Meerjarige projecten, meestal 2 tot 4 jaar - 50% tot 75% van de kosten worden vergoed - Innovatie is het toverwoord - Periode 2007 tot en met 2013, afronding tot en met 2015. - Nieuwe periode 2014 tot en met 2020
35
Gebruikte literatuur - Boek ‘Energie en landschap, ontwerpen voor de transitie’, Dirk Sijmons / H+N+S, 2014 - ‘Kiezen voor Karakter - Visie Erfgoed en Ruimte’, RCE, 2011 - ‘Kiezen voor Karakter - Visie Erfgoed en Ruimte; programma Levend Landschap’, RCE, Henk Baas, 2013 - Plan Klimaatfort Ro&AD, 2011 - ‘Energielandschappen – een fotografische nulmeting’, College van Rijksadviseurs, 2013 - ‘Van reststromen biomassa naar bio-energie – benutting van biomassa uit natuur- en landschapsbeheer in de regio Spaarnwoude, Landschap NoordHolland, 2013 - ‘Verkenning Energielandschappen en Erfgoed’, Muilwijk Landschap Advies, 2012 - ‘Kwantificering van beschikbare biomassa voor bio-energie uit Staatsbosbeheerterreinen’, Alterra, Wageningen, 2006 - Energieplantages als ontwerpopgave, waar twee disciplines elkaar vinden (project voorstel), Probos/H+N+S, 2013 - ‘Klimaatlandschap land van Heusden en Altena’ 2013
37