1
De Bijbel open 2013 44 (09-11) Als ouders zondigen, dan worden hun kinderen daarvoor gestraft. Is dat zo? Dat kan toch niet waar zijn. Toch lijkt dat wel zo te staan in Deut. 5:9 en Ex. 20:5. In deze bijbelgedeelten staan de tien geboden. We lezen bij het tweede gebod dat God de misdaad van de vaderen vergeldt aan de kinderen, en aan het derde en vierde geslacht van die Mij haten. Ik kreeg hier een vraag over en dat kan ik goed begrijpen. Ik denk dat wel meer luisteraars hier vragen over hebben. Graag ga ik er dan ook op in, te meer omdat er ook nog iets anders in de bijbel staat, namelijk in Ezechiël 18:20. Daar lezen we: De zoon zal de ongerechtigheid van de vader niet dragen en de vader zal de ongerechtigheid van de zoon niet dragen. Is dat niet het tegenovergestelde van Deut. 5 en Ex. 20? Je vraagt je af of die twee gegevens uit de bijbel elkaar niet tegenspreken. Ik kijk nu eerst naar Deut. 5:9, het gedeelte over de tien geboden, die God aan het volk Israel heeft gegeven. Wat staat daar precies? Graag zou ik elk woord van deze tekst wel willen uitleggen maar daar heb ik de tijd niet voor. Het gaat om het gebod, dat we geen beeld van God mogen maken om dat te aanbidden. Ik zeg het nu wat kort, maar daar komt het op neer. Waarom geen beeld van God? Omdat elk beeld dat wij van God maken, te kort doet aan God. Zouden wij zo’n beeld aanbidden dan aanbidden we niet God zelf, maar een eigen verzonnen God. En dan ben je precies bij wat de heidenen doen. De Here zou het zijn volk heel kwalijk nemen wanneer het dit zou doen. Hij beschouwt dat als een vorm van ontrouw. Je kunt de verhouding tussen Israel en de Here vergelijken met een huwelijk. Dan gaat het erom dat je elkaar trouw blijft. Wanneer Israel dat niet doet en van God een karikatuur maakt en die karikatuur gaat dienen, dan is dat gewoon een vorm van ontrouw, van overspel. En dat neemt de Here niet. Dan wordt Hij na-ijverig of jaloers. Dan straft Hij Israel om haar ontrouw. Goed, tot zover kunnen we het wellicht wel volgen. Maar dan komt het. Dan zegt God dat Hij die misdaad van ontrouw zal straffen ook aan de kinderen, tot in de derde en vierde generatie. (vers 9b) Je zou zeggen dat hier toch wel heel duidelijk staat dat God kinderen straft om de zonde van de ouders. En dat roept tegenspraak op. Hoe moeten we dit bezien?
2
We moeten bedenken dat het gewone leven van het oude Israel heel anders was dan dat van ons vandaag. In de tijd van het Oude Testament leefde men in Israel niet als generaties apart van elkaar, maar men leefde als ouders, kinderen, klein- en achterkleinkinderen onder een en het zelfde dak want men behoorde tot een en het zelfde gezin. Dat kennen wij niet. We zeggen op een gegeven moment: de kinderen zijn het huis uit. En dat kende men in Israel weer niet. Men woonde tot en met de achterkleinkinderen bij elkaar, zo lang men leefde en men vormde één gezin, dat men niet voor niets een huis-gezin noemde. Je werd geboren in dat huisgezin en je stierf in dat gezin. Zo lezen we bijvoorbeeld over het huis van Mozes of van Aaron. Bij zo’n huis of huisgezin behoorde trouwens ook nog het personeel. Dus nogmaals: die drie of vier generaties vormden één gezin. En de vader werd gezien als de pater familias, zoals men dat dan noemde. Die vader had niet alleen een centrale plaats in de kring van zijn kinderen maar niet minder in de kring van klein en achterkleinkinderen. Hij had het voor het zeggen. Hij droeg ook de verantwoordelijkheid voor dat gezin van die drie of vier generaties. In dat licht moeten we het zien dat wanneer een vader de geboden van God overtreedt en daar geen berouw over heeft, dat God dan zijn hele gezin straft. Verondersteld wordt daarbij dat het hele gezin de vader navolgt in het verkeerde voorbeeld dat hij geeft. Het is alsof de vader zich besmet heeft met een besmettelijke ziekte en dat hij zijn hele gezin infecteert met zijn besmettelijke ziekte, zodat ze door hem allemaal ziek worden. We zien daar allerlei voorbeelden van in de bijbel, zoals bij de straf die Achan kreeg, toen hij de Here bestal in Jericho en zijn hele gezin in die straf deelde. We hebben hier te maken met het gemeenschapsdenken van het oude Israel. Men dacht niet over mensen als losse individuen, maar over mensen die een gemeenschap vormen. Dat geldt trouwens niet alleen voor de dingen die fout gaan. Het geldt ook voor de zegen waarmee God een vader zegent. Dan deelt ook zijn hele gezin, dat onder een dak woont, tot en met de achterkleinkinderen daar ook in. Ik denk aan Obed Edom, waar de ark stond. Hij en zijn hele huis werden toen gezegend. We moeten dus beseffen dat wij vandaag in een heel andere tijd met andere gewoonten leven. Wij kennen het niet dat een overgrootvader van kleinkinderen, hun vader is. Dat hij verantwoordelijk voor hen is. Elk
3
ouderpaar draagt bij ons een eigen verantwoordelijkheid voor de kinderen. Zo is dat ook in onze wet geregeld. Toch is hier nog niet alles mee gezegd. Daar kom ik straks op terug. Ik ga nu eerst naar Ezechiël 18:20, waar volgens ons gevoel het omgekeerde staat van wat we zojuist hebben gezien. Ik lees de tekst nog een keer voor: De zoon zal de ongerechtigheid van de vader niet dragen en de vader zal de ongerechtigheid van de zoon niet dragen. Inderdaad, dat is toch wel een verschil. Toch lijkt dat maar zo en is het verschil minder groot dan we denken. Dat merken we als we letten op het verband van de tekst. U hebt wel gemerkt dat ik daar altijd veel betekenis aan hecht, om aan de bedoeling van de tekst recht te doen. Wat is er aan de hand in Ezechiël 18? Het volk Israel is in ballingschap, ver van huis. Ze zijn daar al jaren. Midden in de misère van die ballingschap. En wat zeggen nu de mensen in die ellende? Weet je hoe het komt dat wij dit allemaal meemaken? Dat hebben we aan onze ouders en voorouders te danken. Die hebben gezondigd en nu zitten wij met de gevolgen. En, zeggen ze er bij, dat vinden we in hoge mate onrechtvaardig. Nu moeten wij boeten voor de zonden van wat onze ouders deden. Maar dan zegt God door middel van Ezechiël, de profeet: Noemen jullie Mij onrechtvaardig? Schaam je. Jullie kunnen wel zeggen dat jullie boeten voor de zonden van jullie ouders, jullie kunnen wel de onschuld spelen. Maar dat is een complete leugen. Want jullie hebben zelf gezondigd en daarom worden jullie niet om de zonden van een ander gestraft, al zou Ik daartoe het recht hebben. Maar jullie worden gestraft omdat jullie zelf in de fout zijn gegaan. En die straf is de ballingschap, die jullie ouders inderdaad verdiend hebben, maar jullie niet minder. Jullie zijn geen haar beter dan jullie ouders. Waar het in Ez. 18 dus om gaat is dat ieder mens persoonlijk verantwoordelijk is voor zijn daden en ook misdaden. Dat is de spits van dit gedeelte uit Ezechiël. Zo bezien vormt dit geen tegenstelling met Deut. 5:9. Daar ging het om de verantwoordelijkheid die ouders hebben ten opzichte van hun kinderen. En in Ezechiël 18:20 gaat het om de persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder mens. In Deut. 5 gaat het er om dat ouders niet het slechte, maar het goede voorbeeld geven in hun gezin. En in Ezechiël 18 gaat het er om: hoe leef jij zelf? Hoe sta je zelf tegenover God?
4
Nu naar ons. We moeten zeggen dat deze beide dingen nog niets aan actualiteit verloren hebben. Nog heeft het voorbeeld van de ouders een enorme impact op het gezin en nog is het van groot belang dat we onze persoonlijke verantwoordelijkheid verstaan. Over het eerste wil ik nog iets meer zeggen. Als ouders een goede naam hebben, komt dat het hele gezin ten goede. Maar als dat niet het geval is, lijdt nog het hele gezin er onder. Dat merkte je in de tijd na de oorlog. Als er toen ouders waren die zoals men zei ’fout geweest waren’ in de oorlog, dan deelde het hele gezin in de ellende die de ouders over zich gehaald hadden. Dat is nou iets waarvoor Deut. 5:9 ouders waarschuwt. Maar is er meer. Je ziet het nog wel eens tot je verbazing dat kinderen van ouders die in een bepaalde fout gingen, later zelf ook in diezelfde fout vervallen. Terwijl ze weten dat hun ouders verkeerd deden, ze hebben het hun ouders zelfs verweten, gaan ze later in hetzelfde spoor. Dan zeggen we wel eens: hoe is het mogelijk. Het lijkt wel of het in de genen zit. Ik ga hier geen voorbeelden noemen, maar wijs slechts het feit aan. Toen ik werkte aan de universiteit in Leiden was er veel belangstelling voor het zogenaamde contextuele pastoraat. Ik vond dat bijzonder goed. Want in die vorm van pastoraat werd aandacht besteed aan die vaak onzichtbare draden die er lopen door de generaties heen. Daarom denk ik: laten kinderen die in de fout van hun ouders vervallen deze hulp van contextueel pastoraat zoeken. Die is er dus. Daardoor gaan je ogen open voor dingen waar je anders geen erg in hebt. En toch eindig ik hier niet mee. Dat doe ik met vers 10 van Deut. 5, dat onmiddellijk volgt op vers 9. Daar lezen we dat de Here barmhartigheid doet aan duizenden van hen die Hem liefhebben en Zijn geboden in acht nemen. In de verdiende straf van de vader deelt een heel gezin. Maar in het dienen van God deelt een onafzienbare keten van kinderen. Tot in duizend generaties. Met andere woorden: zo groot is dus de trouw van God voor ouders die Hem liefhebben en voor hun nageslacht dat hen daarin navolgt. Hoe kan dat? Dat is alleen maar vanwege die Ene, die wij kennen als onze Here Jezus, die de straf die wij verdienen, op zich nam. Zo bezien mogen we eindigen met het appel om de Here lief te hebben en naar zijn geboden te leven. Als ouders vanuit Deut. 5, maar ook persoonlijk vanuit Ez. 18. Wat zijn we daar goed mee en we kunnen, als we de zegen van kinderen mogen ontvangen, die kinderen geen
5
grotere dienst bewijzen dan dicht bij de Here en bij zijn beloften en geboden te leven en die voor te leven.