1
De Bijbel open 2012 49 ( 15-12) Vandaag valt het licht op Abraham. Hij is de derde persoon bij wie we in deze adventstijd stilstaan. We zagen al hoe Henoch en Noach mensen van advent waren. Mensen van de komst en de toekomst van Gods koninkrijk. Vandaag valt het licht dus op Abraham, de bekende aartsvader, die niet voor niets de vader van de gelovigen wordt genoemd. Dat advent en geloof alles met elkaar te maken hebben zien we bij hem heel duidelijk. Hij gaat niet af op wat hij ziet en voelt en ervaart, maar op wat God hem heeft beloofd. Ook al ziet hij de vervulling van die belofte niet. Zo is hij bij uitstek de man die naar Gods toekomst toeleeft. Nog veel meer dan hij zelf ooit heeft gedacht. Want uiteindelijk verwachtte hij de stad de fundamenten heeft, zegt de schrijver van de Hebreenbrief, de stad waarvan God zelf de bouwer en ontwerper is. Zo staat het in Hebr.11: 9 en10, het gedeelte waarover we vanmorgen nadenken. Ooit was Abraham een onbekend iemand, die woonde in Ur, een plaats ergens in het huidige Irak. Hij diende net als zijn vader en zijn familie de afgoden. Totdat God in zijn leven kwam. Die riep hem en zei: ga uit je land en neemt afscheid van je familie en ga naar het land dat ik je wijzen zal. En niet alleen wijzen zal, maar ook geven zal. Dat land zal jouw erfenis zijn. Dat beloof ik je. We weten wat Abraham gedaan heeft. Hij heeft God geloofd en is weggegaan uit Ur, gehoorzaam als een kind aan zijn Vader. Zo komt hij aan in het land Kanaan. Hier is het dus, dit is het land waarvan God gezegd had dat het voor hem zou zijn. Nou, ik denk dat het Abraham wel vreemd te moede geweest moet zijn toen hij daar om zich heen keek en merkte dat het land helemaal niet van hem was, maar dat het bezit was van allerlei volken, die hier woonden. Kanaänieten, Ferezieten en noem maar op. Is dit de erfenis die God hem had beloofd? Abraham ziet er niets van. Wat moet hij doen? Teruggaan? Of tussen die andere mensen, die afgodendienaars in gaan wonen. Daar een huis bouwen en zich aanpassen? Nee, dat doet hij dus niet. Hij gaat op afstand wonen en niet in een huis, maar in een tent. Hij wordt een bijwoner, dat is iemand die geen rechten heeft en geen bezit. Hij wordt een pelgrim, dat is iemand die hier niet thuis is, geen vast verblijf heeft, maar wacht op wat God zal gaan doen. Want hij
2
weet één ding zeker: God heeft een plan met hem, dat gelooft hij, al ziet hij het niet. Ja, zijn geloof is een bewijs van zaken die men niet ziet, zoals vers 1 zegt. Een ongelovige denkt heel anders. Die denkt: hier klopt niets van. God kan wel gezegd hebben dat ik dit land als een erfenis zal krijgen, dat Hij een plan met me heeft. Maar Hij kan me nog meer beloven. Ik ga terug, naar Ur. Daar had ik het goed en daar kon ik mijn eigen plannen realiseren. Ja, zo denkt het ongeloof. Maar zo is het met Abraham niet. Abraham is de man van de paradox. Hij leeft in het spanningsveld dat God hem het land heeft beloofd, maar dat hij niets van de vervulling van die belofte ziet. Dat is trouwens heel zijn leven zo gebleven. In vers13 van Hebr. 11 lezen we dat hij de vervulling van Gods belofte niet verkregen heeft. En toch blijft hij daar in Kanaan en kijkt hij niet naar het verleden. Hij kijkt omhoog naar God toe en zo naar de toekomst van God. Zo is hij de man van advent. Hij klampt zich vast aan de komende God zelf. Dat Abraham in een tent woonde moeten we niet alleen maar als een sociale aanduiding zien. Dan is het niet zoveel bijzonders. Hoeveel nomaden woonden er toen niet in een tent. Maar bij Abraham is het wel iets bijzonders. Zijn tent is een openbare geloofsbelijdenis, dat hij zich niet neerlegt bij de situatie, maar dat hij kan wachten, tot God zijn beloften vervult. Hij heeft inderdaad geen rechten gehad en ook geen bezit. Ja, het enige bezit dat hij had, was het graf van zijn vrouw Sara. Maar dat was dan ook alles. Wanneer je dit allemaal ziet, moet je dan niet zeggen dat Abraham toch wel rijkelijk naïef geweest is. Had hij er niet beter aan gedaan zijn kwetsbare tent in te wisselen voor een vast en veilig huis, thuis of tussen de Kanaänieten? Nee, de Here was zijn huis en op zijn tijd zal Hij in vervulling doen gaan wat Hij beloofd heeft. Kijk, dat is het machtige van Abraham. Dat Hij alles van de Here verwacht. Ook voor zijn nakomelingen. En precies daarin is hij niet beschaamd geworden. Het mag dan jaren duren, het mag door de slavernij van Egypte heengaan, het mag door de gevechten met de vijanden in Kanaan heengaan, maar het moment komt dat Jozua het volk van Abraham in dit land mag voeren en dat het de erfenis die God aan Abraham beloofd heeft, werkelijk ziet, ontvangt en er mag leven. Zo komt Abraham in beeld, de man van advent. De schrijver van de Hebr. brief vertelt niet voor niets zijn levensverhaal. Hij schildert hem als
3
iemand uit de wolk van de getuigen uit het OT, die voor de gelovige Hebreeën een voorbeeld zijn. De gelovigen aan wie hij schrijft hebben het zwaar, ze worden vervolgd. In die situatie wijst de schrijver hen op Abraham en zegt tegen hen: zie je Abraham. Hij is de man die het ook zwaar had. Die niets zag van de vervulling van de belofte van God. Maar hij hield vol, hij gaf het niet op. Zo moeten jullie ook doen. Niet afgaan op wat je ziet, maar op wat de Here heeft beloofd. Namelijk zijn koninkrijk dat eenmaal komt in deze wereld. Echt, God zal je niet beschamen als je je aan Hem vastklampt. Nu denk ik, in deze adventstijd 2012: wat is dit ook voor ons leerzaam. Advent betekent: God komt in deze wereld. Hij komt met zijn recht en met zijn heil. Hij is al gekomen. We gaan het als een heilsfeit met Kerst vieren. Het heil voor verloren schuldige mensen is tot stand gebracht. En God heeft de macht van de duivel overwonnen. Maar ook wij kunnen ons voelen als Abraham. God heeft het heil wel beloofd en je wil er niets van af doen. Maar als je nou vraagt, wat zie je er van om je heen, dan moet je zeggen: niet veel en soms niets. De wereld van vandaag loopt bepaald niet over van heil, maar van onheil. Of het nu gaat om de bloedbaden in Syrië, Kongo en elders of dat het gaat om de gebrokenheid van je eigen leven. Maar dan zegt Abraham: volhouden. Niet afgaan op wat je ziet, maar op wat God beloofd heeft. Klamp je vast aan de beloofde Heiland, aan Jezus zelf, aan zijn werk, aan zijn kruis en opstanding. Laat je door het geloof leiden en niet door ongeloof. Laat je huis, waarin je mag wonen, als een tent zijn. Ga niet op in de wereld, los van God, maar laat je leiden door advent, de toekomst van God. Wees een pelgrim, ook in de manier waarop je omgaat met het materiële. Laat God zelf je allerhoogst en eeuwig goed zijn. Terug naar Abraham de man van advent. De man van het geloof, de man van de tent. De man van Gods toekomst. Hij hield vol. Maar hoe kon hij het volhouden? Wat was het geheim van zijn volhouden? Het staat in Hebr. 11: 10: Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, waarvan God de Bouwer en Ontwerper is. Abraham wachtte niet gelaten af hoe het allemaal af zou lopen. Nee, Hij verwachtte een stad. Een stad is wel het meest tegenovergestelde van een tent. Een tent is uitermate kwetsbaar, heeft geen fundament. Een stad is toonbeeld van vastheid en veiligheid en straalt uit: hier is het. Zou Abraham nog geweten hebben
4
van die andere stad, van Babel, die niet door God, maar door mensen gebouwd werd. Die stad zou en moest het hoogtepunt worden in het kennen en kunnen, het zelfvertrouwen van de mens. Nou, daar is niets van terecht gekomen. God bouwt een andere stad, die wij kennen als het nieuwe Jeruzalem. Beeld van de totale vernieuwing van de schepping. Stad van vrede, stad van recht. Stad van leven, stad van vreugde. Geen goddeloze zal er in die stad wonen, maar alleen geredde zondaren door het bloed van het Lam. Daarheen stuwt de Heilige Geest Abraham. Naar die toekomstige stad van God. Die ver uitstak boven de aardse erfenis. Sterker, dieper nog. De aardse erfenis, het land Kanaan is een onderpand van de hemelse erfenis. Nee, niet zo dat het aardse Kanaan niet belangrijk is. Dat was en dat is nog wel terdege belangrijk. Nog geldt van het land waar Israel woont, dat het het land is dat God aan Abraham had beloofd. Maar tegelijk is het land een land van advent. Het is niet het laatste, maar het voorlaatste. Het laatste is de stad die fundamenten heeft, waarvan God de bouwer en ontwerper is. Die stad zal eenmaal hier op aarde neerdalen. Die stad komt dus niet in mindering op het aardse Kanaan, maar het zal het land dat God aan Abraham wees, vernieuwen tot het koninkrijk van God. Dat is het hoogste perspectief van het advent van Abraham. En dat perspectief verbindt hem met de Hebreeën. Abraham en de Hebreeën verwachtten uiteindelijk een en het zelfde, de stad die fundamenten heeft, de stad van God, zijn koninkrijk. Zoals het staat in Hebr. 12: 22: Maar u bent genaderd tot de berg Sion en tot de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem. Daar mogen ook wij onze hand op leggen. Niet terug naar Ur, of naar Babel, maar vooruit naar de stad van God. Er is een geweldige toekomst voor allen die zich in geloof hebben overgegeven aan de Here Jezus Christus. Prachtig wordt dit bezongen in het lied: Lichtstad met uw paarlen poorten, Wond’re stad zo hoog gebouwd Nimmer heeft men op deez’ aarde, Ooit uw heerlijkheid aanschouwd.
5
Daar zal ik mijn Heer ontmoeten, Luist’ren naar zijn liefdestem. Daar geen rouw meer en geen tranen In het nieuw Jeruzalem.