Afdeling Epidemiologie
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 -2004
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 -2004: IPH/EPI REPORTS N° 2006 – 016
Stephanie Devriese, Inge Huybrechts, Michel Moreau, Herman Van Oyen De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004 Epidemiologie, maart 2006; Brussel (België) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, WIV/EPI REPORTS N 2006 – 016 Depotnummer: D/2006/2505/17
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 -2004
Wetenschappelijke stuurgroep
VCP groep Onderzoeksteam (in alfabetische volgorde) Emmanuel Abatih (WIV, Epidemiologie) Stephanie Devriese (WIV, Epidemiologie) Inge Huybrechts (UGent, VMG) Michel Moreau (ULB, ESP) Herman Van Oyen (WIV, Epidemiologie)
Christine Bazelmans (ULB, ESP) Guy De Backer (UGent, VMG) Stefaan De Henauw (UGent, VMG) Marcel Kornitzer (ULB, ESP) Alain Leveque (ULB, ESP) Chistophe Matthys (UGent, VMG)
Diëtisten Mia Bellemans (UGent, VMG) Mieke De Maeyer (UGent, VMG) Khadija El Moumni (Institut Arthur Haulot) Davy Van Steenkiste (WIV, Epidemiologie) Logistieke steun Noëmi Debacker (WIV, Epidemiologie) Anne-Lise Laffineur (WIV, Epidemiologie) Monique Schoonenburg (WIV, Epidemiologie) Bijzondere dank aan De diëtisten-enquêteurs De deelnemers en aan Leen Baert (UGent, FBW) Maaike Bilau (UGent, VMG) Yves Coppieters (ULB, ESP) Frank Devlieghere (UGent, FBW) Tineke De Vriendt (UGent, VMG) Marga Ocké (RIVM) Ilse Pynaert (UGent, VMG) Christelle Senterre (ULB, ESP) Isabelle Sioen (UGent, VMG) Nadia Slimani (IARC) Marie-Paule Vanderelst (ULB, ESP)
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid J. Wytsmanstraat 14 1050 Brussel België Tel: 02 642 57 52 Fax: 02 642 54 10 e-mail:
[email protected] http://www.iph.fgov.be/epidemio/
IPH/EPI REPORTS Nr. 2006 - 016
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
Betrokken instituten Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu Universiteit Gent, Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Université Libre Bruxelles, Ecole de Santé publique Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Afdeling Epidemiologie
Opdrachtgevers FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu
Algemene Inhoud
Volume I Executieve samenvatting ............................................................................................. 7
I. Inleiding en methoden................................................................................................ 19 II. Studiepopulatie........................................................................................................... 57 III. Voedings- en gezondheidsstatus .............................................................................. 73 IV. Voedingsprofiel ........................................................................................................ 123
Volume II V. Voedingsmiddelen 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Voedingsdriehoek ............................................................................................ 159 Dranken ............................................................................................................. 169 Graanproducten en aardappelen..................................................................... 227 Groenten ........................................................................................................... 271 Fruit ................................................................................................................... 291 Melk- en calciumverrijkte sojaproducten........................................................ 311 Vlees, vis, eieren en vervangproducten.......................................................... 353 Smeer- en bereidingsvet .................................................................................. 409 Restgroep.......................................................................................................... 435
Volume III VI. Energie en macronutriënten 1 Aanbevelingen .................................................................................................. 479 2 Energie .............................................................................................................. 487 3 Vetten ................................................................................................................ 509 4 Koolhydraten .................................................................................................... 543 5 Eiwitten.............................................................................................................. 571 VII. Micronutriënten 1 2 3 4
Aanbevelingen .................................................................................................. 591 Calcium ............................................................................................................. 597 IJzer ................................................................................................................... 617 Vitamine C ......................................................................................................... 637
Algemene Inhoud
Volume IV VIII. Rauwe voedingsmiddelen ........................................................................................661 IX. Voedingshygiëne en voedselveiligheid binnen het huishouden ...........................707 Bijlage 1 - Geselecteerde gemeenten ......................................................................817 Bijlage 2.1- Communicatieformulier Voedselconsumptiepeiling 2004 ..................819 Bijlage 2.2 - Ontvangstformulier Voedselconsumptiepeiling 2004........................821 Bijlage 3.1 - Voedingsmiddelengroepen..................................................................823 Bijlage 3.2 - Voedingsmiddelenlijst..........................................................................827 Bijlage 4 - Verstrekkingeenheden en conversiefactoren bij de Vlaamse voedingsdriehoek....................................................................................863 Bijlage 5 - Conversiefactoren...................................................................................867
Hoofdstuk V.4
Groenten
Inleiding en methoden
Studiepopulatie
Voedings- en gezondheidsstatus
Voedingsdriehoek Dranken
Voedingsprofiel
Voedingsmiddelen
Energie en macronutriënten
Graanproducten en aardappelen Groenten
Fruit Melk- en calciumverrijkte sojaproducten
Micronutriënten
Rauwe voedingsmiddelen
Vlees, vis, eieren en vervangproducten Smeer- en bereidingsvet Restgroep
Voedingshygiëne
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
Inhoudstafel
SAMENVATTING............................................................................................................................ 275 1
INLEIDING............................................................................................................................... 276
2
METHODEN EN INDICATOREN.......................................................................................... 277
3
RESULTATEN.......................................................................................................................... 278 3.1 3.2 3.3
FREQUENTIE VAN DE CONSUMPTIE VAN GROENTEN .............................................................. 278 DE GEBRUIKELIJKE INNAME VAN GROENTEN ........................................................................ 279 DE BEOORDELING VAN DE DAGELIJKSE GROENTE-INNAME IN VERGELIJKING MET DE AANBEVELING VOLGENS DE VOEDINGSDRIEHOEK................................................................. 280
4
TABELLEN VOLGENS DE CONSUMPTIEFREQUENTIE................................................. 282
5
TABELLEN VOLGENS DE GEBRUIKELIJKE CONSUMPTIE ......................................... 286
REFERENTIELIJST........................................................................................................................ 290
- 273 -
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
- 274 -
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
Samenvatting
•
De gebruikelijke dagelijkse inname van groenten in de algemene bevolking staat mijlenver van de doelstelling in de voedingsmiddelendriehoek. De gemiddelde inname bedraagt amper 138.3 g terwijl 350 g rauw product per dag wordt aanbevolen. Dit betekent dat in werkelijkheid zo goed als niemand deze norm haalt.
•
De frequentie van het ‘dagelijks’ eten van groenten is hoger bij vrouwen. De schatting van de gebruikelijke ‘dagelijkse’ inname van groenten is echter niet verschillend volgens geslacht.
•
Inname van groentesoepen en -sappen draagt in belangrijke mate bij tot de totale groenteconsumptie. Maar zelfs wanneer deze producten worden ingecalculeerd in de totale groenteconsumptie haalt slechts 13.0% van de vrouwen en 8.8% van de mannen de norm. De bijdrage van de soepen en sappen is het grootst op oudere leeftijd. Het ‘dagelijks’ eten van groenten, groentesoepen en –sappen is bij mannen nog lager dan bij vrouwen.
•
De inname volgt een omgekeerde U-vorm in functie van leeftijd, met de laagste inname in de jongste en in de oudste leeftijdsgroep.
- 275 -
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden eerst de resultaten van de voedselfrequentievragenlijst besproken. Vervolgens wordt de gebruikelijke consumptie van groenten, in gram, zoals geschat op basis van de 2-maal herhaalde 24-uursvoedingsnavraag weergegeven. Voor vergelijking met de voedingsaanbeveling, die een dagelijkse consumptie van 350 g rauw product stelt (1, 2), wordt enkel de consumptie van groenten op zich (groep 02) in acht genomen. Het gewicht van bereide groenten werd daarom omgezet tot het rauwe ongekookte gewicht (zie bijlage 4). Daarnaast worden ook gegevens voorgesteld die de consumptie van groenten combineren met de inname van groentesoepen (groep 16_01) en –sappen (groep 13_01). Een gedetailleerd overzicht van de verschillende voedingsmiddelen die in dit hoofdstuk worden besproken is gegeven in Bijlage 3.1 en 3.2
- 276 -
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
2 Methoden en indicatoren In functie van de voedselfrequentievragenlijst (http://www.iph.fgov.be/epidemio/food/) werden volgende indicatoren bepaald: a. Tveget_r: deze indicator bestaat uit 6 categorieën omdat de antwoordmogelijkheden ‘minder dan 1 dag per maand’ en ‘1-3 dagen per maand’ werden samengebracht tot 1 groep, nl. ‘minder dan 1 dag per week’. De andere categorieën uit de oorspronkelijke bevraging werden behouden. b. Tveget_d, -_a, -_n, -_z: deze 4 indicatoren hebben een binaire indeling die de personen identificeert die respectievelijk ‘dagelijks’, ‘5 à 6 dagen per week en dagelijks’, ‘nooit en minder dan 1 dag per week’ en ‘nooit’ groenten eten. De gebruikelijke inname van de populatie werd geschat d.m.v. het programma C-Side op basis van de informatie bekomen tijdens de 2-maal herhaalde 24-uursvoedingsnavraag. Dit is niet gelijk aan het gemiddelde over de 2-maal herhaalde 24-uursvoedingsnavragen. Voor een correcte evaluatie van de verdeling van de inname binnen de bevolking in vergelijking met de voedingsnormen, is niet het gemiddelde over de twee dagen belangrijk, maar de inname over een langere periode (d.w.z. de gebruikelijke inname), waarbij enkel de variatie tussen personen belangrijk is en niet de intra-individuele variatie. De methode is in detail besproken in het eerste hoofdstuk (zie hoofdstuk I.4 punt 3.1). Hieronder wordt kort uitgelegd hoe de tabellen ‘gebruikelijke consumptie’ gelezen moeten worden. Er worden twee tabellen gegeven. De eerste tabel beschrijft de verdeling voor de totale bevolking volgens het geslacht, met ook een indeling in leeftijdsgroepen. Al de resultaten in de tabel zijn, naast de weging voor het steekproefontwerp (zie hoofdstuk 2.2), ook gewogen voor de dag en het seizoen tijdens dewelke het interview werd afgenomen. De eerste twee kolommen tonen het gemiddelde en de standaard deviatie (SD) als maat voor de spreiding van de verdeling. In de volgende vier kolommen worden de geschatte waarden van percentielen 25, 50 (de mediaan), 75 en 97.5 gegeven. De volgende kolom toont het percentage van de bevolking dat voldoet aan de voedingsaanbeveling. Dit is het percentage met een inname onder of boven een bepaalde grenswaarde of een inname tussen twee bepaalde grenswaarden. De voorlaatste kolom (hoofding ‘n’) geeft het aantal personen die het voedingsmiddel minsten éénmaal hebben gegeten en de laatste kolom (hoofding ‘N’) geeft het aantal personen bij wie tweemaal een 24uursvoedingsnavraag werd afgenomen. De tweede tabel toont de gebruikelijke inname in functie van verschillende variabelen (geslacht, opleiding, woonplaats, gewicht, seizoen, lichamelijke activiteit, huishoudgrootte). Het eerste gemiddelde (kolom Gem_1) is gelijkaardig aan dit van de eerste tabel, nl. gewogen voor het steekproefontwerp en de dag en het seizoen van het interview). De overige kolommen geven de cijfers weer die werden bekomen a.d.h.v. een mathematisch model waarin ook rekening werd gehouden met mogelijke verschillen in geslachts- en leeftijdsverdeling. De inhoud van deze kolommen is zoals besproken hierboven. Uit de twee 24-uursvoedingsnavragen werd de gebruikelijke consumptie van volgende voedingsmiddelen (zij bijlagen 3.1 en 3.2) berekend, nl: Groep
Nummer
Groenten
02
Groentesoep
16_01
2130, 2131, 1233, 2135, 2137-2147, 2227, 2229, 2279
Groentesappen
13_01
1773-1779, 2278 - 277 -
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
3 Resultaten
3.1 Frequentie van de consumptie van groenten In de algemene bevolking van 15 jaar en ouder eet slechts iets meer dan één derde (37.7%) van de bevolking dagelijks groenten; 67.2% eet minstens 5 dagen per week groenten (Tabel V.4. 1). Daarnaast eet 3.1% van de bevolking minder dan één maal per week groenten en 0.6% zegt nooit groenten te eten. De frequentie van het eten van groenten is hoger bij vrouwen dan bij mannen. Toch eet ook nog niet de helft van de vrouwen (43.8%) dagelijks groenten. Bij mannen is dit percentage maar 31.3%. Na correctie voor leeftijd blijft dit verschil significant (Tabel V.4. 2). Het percentage vrouwen (2.8%) en mannen (3.3%) dat niet wekelijks groenten eet is vrij gelijkaardig (Tabel V.4. 3). Zowel bij vrouwen als bij mannen is het aandeel van de bevolking dat dagelijks groenten eet het laagst in de leeftijdsgroep 19-29 jaar, respectievelijk 28.1% en 20.3% (Figuur V.4. 1). Iets meer dan één derde (7.4%) van de vrouwen van 15 tot 18 jaar eet dagelijks groenten, terwijl dit percentage na de leeftijd van 30 jaar schommelt tussen de 46.7% en 50.1%. Bij mannen van 15 tot 18 jaar eet 30.5% dagelijks groenten en het hoogste percentage wordt gerapporteerd door de 75-plussers. Zowel bij vrouwen als bij mannen heeft het percentage dat minder dan wekelijks groenten eet een U-vormige relatie met leeftijd. Het percentage vrouwen dat minder dan wekelijks groenten eet is het laagst in de leeftijdscategorie van 60 tot 74 jaar (1.2%), terwijl dit 6% en 4.9% bedraagt in de twee uiterste leeftijdsgroepen. Bij mannen zijn deze cijfers respectievelijk 2.2% in de leeftijdsgroep 30-59 jaar, 7.3% in de jongste en 3.6% in de oudste leeftijdsgroep.
Figuur V.4. 1 Voedselconsumptiepeiling, België, 2004 Aantal personen (in%) volgens de consumptiefrequentie van groenten
Mannen
Vrouwen
Tveget_r Gewogen prevalentie
- 278 -
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
De dagelijkse groenteconsumptie vertoont geen duidelijke gradiënt volgens opleiding (Tabel V.4. 1). Personen met een opleiding BSO/TSO eten het minst frequent (31.2%) alle dagen groenten (Tabel V.4. 2). Het verschil in de prevalentie van personen die minder dan wekelijks groenten consumeren vertoont wel een meer uitgesproken socio-economische ongelijkheid. Immers bij personen met als hoogste opleidingsniveau lager secundair onderwijs enerzijds en BSO/TSO anderzijds, bedraagt de prevalentie respectievelijk 4.2% en 4.1%, terwijl de prevalentie respectievelijk 1.9% en 2.0% bedraagt bij personen met als opleidingsniveau ASO of hoger onderwijs (Tabel V.4. 3). Het verschil tussen de 2 uiterste opleidingsniveaus (OR: 3.07; 95%BI: 1.21-7.74) blijft significant na correctie voor leeftijd, geslacht, woonplaats, lichaamsgewicht en lichamelijke activiteit (Tabel V.4. 4). In het Brusselse Gewest observeert men het grootste aantal personen die ofwel dagelijks (44.0%), ofwel minder dan wekelijks (8.6%) groenten eten (Tabel V.4. 2, Tabel V.4. 3). Enkel de laatste observatie is significant verschillend van de prevalentie in het Vlaamse Gewest (OR: 4.98; 95%BI: 2.12-11.71). In de groep personen met overgewicht bevindt zich het hoogste percentage dat dagelijks groenten eet (40.9%) en het laagste percentage dat minder dan wekelijks groenten consumeert (1.5%) (Tabel V.4. 2, Tabel V.4. 3). Voor personen met ondergewicht, een gezond gewicht of obesiteit bedragen de percentages van dagelijkse groenteconsumptie respectievelijk 31.2%, 37.5%, 32.8% en van minder dan wekelijkse groenteconsumptie respectievelijk 5.0%, 3.9%, 2.4%. In een logistische regressie blijft enkel de prevalentie van minder dan wekelijkse groenteconsumptie bij personen met een overgewicht significant lager dan bij personen met een gezond gewicht (Tabel V.4. 4). Personen die inactief zijn eten minder frequent dagelijks groenten (35.3%) dan personen met een lichamelijke activiteit die positief is voor de gezondheid. Dit verschil blijft significant na controle voor verschillende socio-demografische variabelen en lichaamsgewicht (OR: 0.69; 95%BI: 0.52-0.91).
3.2 De gebruikelijke inname van groenten Uit de twee 24-uursvoedingsnavragen blijkt dat 5.2% van de deelnemers gedurende deze 2 dagen geen groenten heeft gegeten, terwijl 25.5% groenten at op één van de twee dagen. In de voedselfrequentievragenlijst geeft 0.6% van de bevolking aan dat ze nooit groenten eten. De geschatte kans op ‘nooit-gebruikers’ in de algemene bevolking is voor de berekening van de gebruikelijke inname gelijk aan nul. De gemiddelde dagelijkse inname van groenten in de algemene populatie, 15 jaar en ouder, bedraagt 138.3 g, met mediaan 132 g en 97.5 percentiele 260 g. De gemiddelde gebruikelijke inname bij vrouwen is vrijwel gelijk aan deze van mannen, respectievelijk 138.4 g en 138.1 g (Tabel V.4. 5), maar de spreiding bij vrouwen is iets groter (SD respectievelijk 58.5 en 45.8). Bij beide geslachten neemt de gebruikelijke inname van groenten de vorm aan van een omgekeerde U in functie van de leeftijd. Bij vrouwen is de gemiddelde inname het grootst (144.0 g) in de leeftijdscategorie van 19-59 jaar in vergelijking met 106.3 g en 119.7 g in respectievelijk de jongste en de oudste leeftijdsgroep. Bij mannen is de gemiddelde inname het grootst (151.4 g) in de leeftijdscategorie van 60-74 jaar en bedragen de cijfers in de jongste en de oudste leeftijdsgroep respectievelijk 113.6 g en 121.2 g. Indien naast groenten ook groentesoepen en -sappen worden beschouwd om de gebruikelijke inname van groenten te schatten dan neemt het gemiddelde toe tot 231.7 g voor de vrouw en 211.0 g voor de man (Tabel V.4. 7). Zowel bij vrouwen en als bij mannen is de inbreng van de soepen en sappen zowel absoluut als relatief groter in de oudere leeftijdsgroepen.
- 279 -
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
De gemiddelde gebruikelijke inname van groenten is duidelijk hoger bij personen met als hoogste opleidingsniveau ASO (143.8 g) en hoger onderwijs (157.0 g) dan bij personen met als hoogste opleidingsniveau lager secundair en BSO/TSO (Tabel V.4. 6). Na correctie voor leeftijd en geslacht blijven deze verschillen bestaan. Wanneer ook de soepen en sappen in rekening worden gebracht, blijft de inname het hoogst in de 2 hoogst opgeleide groepen, gevolgd door de groep met de laagste opleiding, terwijl personen met een TSO/BSO opleiding een duidelijk mindere inname hebben (Tabel V.4. 8). In het Vlaamse Gewest is de gebruikelijke inname van groenten (145.2 g) groter dan in het Brusselse en het Waalse Gewest (128.0 g). Het verschil wordt groter indien ook soepen en sappen worden meegeteld en blijft bestaan na correctie voor leeftijd en geslacht. (Tabel V.4. 6, Tabel V.4. 8). Personen met een overgewicht (148.0 g) eten meer groenten dan personen met een gezond gewicht of ondergewicht (134.2 g) of personen met obesiteit (132.2 g). Dit verschil is significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Er is echter geen verschil in de gebruikelijke inname van groenten in functie van het lichaamsgewicht wanneer ook de consumptie van groentesoepen of -sappen wordt opgenomen in de berekeningen. De laagste groenteconsumptie vindt men terug in de winter: de gemiddelde gebruikelijke inname voor deze periode bedraagt slechts 126.1 g terwijl dat in de 3 andere seizoenen minstens 139 g is. Het toevoegen van soepen en sappen doet deze seizoensgebondenheid verzwakken. Inactieve personen eten duidelijk minder groenten (127.7 g) dan personen die minimaal actief zijn (146.5 g) en personen die voldoende lichamelijk actief zijn (142.9 g). Wanneer bij de groenten ook soepen en sappen worden opgenomen, verandert deze relatie: de meest actieve personen gebruiken het minst gevolgd door inactieve en minimaal actieve personen. De gemiddelde gebruikelijke inname van groenten in huishoudens van 1 persoon en van 3+ personen is kleiner (respectievelijk 133.6 g en 134.1 g) dan in tweepersoonshuishoudens (146.9 g). Wanneer echter soepen en sappen bij de groenten worden ingecalculeerd, dan is de gebruikelijke inname van groenten het laagst in 3+ persoonshuishoudens (206.1 g), gevolgd door één- (225.2 g) en tweepersoonshuishoudens (249.5 g).
3.3 De beoordeling van de dagelijkse groente-inname in vergelijking met de aanbeveling volgens de voedingsdriehoek Slechts 1 op 1000 uit de algemene bevolking van 15 jaar en ouder haalt op basis van de schatting van de gebruikelijke consumptie van groenten de aanbeveling van de voedingsdriehoek van 350 g groenten (rauw gewicht) per dag (Tabel V.4. 5). Er is in feite geen wezenlijk verschil volgens geslacht en leeftijd. Door het toevoegen van groentesoepen en sappen wordt door een beperkt deel van de bevolking de aanbeveling gehaald (Tabel V.4. 7), nl. 13.0% van de vrouwen en 8.8% van de mannen (Figuur V.4. 2). Toevoeging van groentesoepen en -sappen verandert weinig aan de situatie in de leeftijdsgroep 15-18 jaar. In deze leeftijdsgroep blijft zo goed als niemand de aanbeveling halen. In de oudere leeftijdsgroepen en vooral dan bij de mannen neemt het aantal personen dat de doelstelling haalt toe: in de leeftijdsgroepen 60-74 jaar en 75+ jaar is het percentage vrouwen en mannen dat de aanbeveling haalt respectievelijk meer dan 15% en meer dan 20%.
- 280 -
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
Figuur V.4. 2 Voedselconsumptiepeiling, België, 2004 Percentage met een inname van meer dan 350 g/dag rauw product Gebruikelijke consumptie van groenten, Gebruikelijke consumptie van groenten groentesoepen en -sappen
Gewogen prevalentie, gecorrigeerd voor seizoen en dag van inname
- 281 -
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
4 Tabellen volgens de consumptiefrequentie Tabel V.4. 1 Voedselconsumptiepeiling, België, 2004 Aantal personen (in %) volgens de consumptiefrequentie van groenten (Tveget_r) Nooit
< 1/week
1/week
24/week
56/week
>=1/dag
Man
0.8
2.5
6.9
27.8
30.7
31.3
1531
Vrouw
0.5
2.3
3.8
21.3
28.3
43.8
1512
15-18
1.8
4.9
7.7
24.8
26.9
33.9
760
19-29
1.7
4.0
6.8
29.0
34.2
24.2
235
30-59
0.1
1.9
5.0
23.8
29.4
39.9
583
60-74
0.6
1.2
4.0
23.9
28.8
41.4
772
75+
1.0
3.4
5.0
20.9
24.2
45.4
693
0.8
3.5
4.4
24.1
25.1
42.1
942
BSO/TSO
0.8
3.3
8.1
28.7
27.9
31.2
732
ASO
0.6
1.3
5.5
22.6
28.0
42.0
532
Hoger onderwijs
0.5
1.4
4.2
22.3
33.7
37.8
741
Vlaams Gewest
0.3
2.0
5.1
22.3
31.2
39.1
1873
Brussels Gewest
2.0
6.6
6.0
22.9
18.5
44.0
235
Waals Gewest
0.9
2.0
5.4
28.9
29.4
33.4
935
Ondergewicht
0.2
4.8
8.7
34.8
20.2
31.2
130
Gezond gewicht
0.8
3.1
5.2
22.6
30.7
37.5
1681
Overgewicht
0.3
1.2
4.8
25.4
27.4
40.9
911
Obesiteit
0.7
1.7
5.1
28.0
31.7
32.8
312
LICHAMELIJKE
Inactief
0.5
2.9
5.3
24.0
32.0
35.3
1258
ACTIVITEIT
Minimaal
0.7
1.7
5.1
25.3
27.2
39.9
984
0.9
2.6
5.1
23.7
28.4
39.4
763
0.6
2.4
5.3
24.5
29.5
37.7
3043
GESLACHT
LEEFTIJD
OPLEIDING
WOONPLAATS
GEWICHT (BMI)
Lager minder
sec.
Pos. gezondheid TOTAAL
of
voor
Gewogen prevalentie
- 282 -
N
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
Tabel V.4. 2 Voedselconsumptiepeiling, België, 2004 Aantal personen (in %) dat dagelijks groenten eet (Tveget_d) Ruw %
Gecorrigeerd %
95% BI
Man
31.3
31.0
(27.6-34.7)
1531
Vrouw
43.8
43.1
(39.6-46.6)
1512
15-18
33.9
34.0
(30.6-37.5)
760
19-29
24.2
24.0
(18.7-30.3)
235
30-59
39.9
39.9
(35.8-44.2)
583
60-74
41.4
41.1
(37.6-44.6)
772
75+
45.4
43.8
(39.8-47.9)
693
Lager sec. of minder
42.1
38.1
(33.1-43.4)
942
BSO/TSO
31.2
32.7
(27.7-38.1)
732
ASO
42.0
41.1
(34.5-48.1)
532
Hoger onderwijs
37.8
38.1
(33.7-42.7)
741
Vlaams Gewest
39.1
38.3
(35.1-41.7)
1873
Brussels Gewest
44.0
44.1
(35.3-53.4)
235
Waals Gewest
33.4
32.4
(28.2-37.0)
935
Ondergewicht
31.2
33.4
(22.4-46.5)
130
Gezond gewicht
37.5
37.5
(34.0-41.1)
1681
Overgewicht
40.9
39.7
(35.1-44.5)
911
Obesiteit
32.8
28.5
(21.9-36.1)
312
LICHAMELIJKE
Inactief
35.3
33.4
(29.6-37.4)
1258
ACTIVITEIT
Minimaal
39.9
38.9
(34.4-43.6)
984
Pos. voor gezondheid
39.4
40.8
(35.8-46.0)
763
37.7
.
GESLACHT
LEEFTIJD
OPLEIDING
WOONPLAATS
GEWICHT (BMI)
TOTAAL Ruw: gewogen prevalentie
Gecorrigeerd: gewogen prevalentie na standaardisatie voor leeftijd en geslacht, referentiepopulatie België, 2004
- 283 -
N
3043
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
Tabel V.4. 3 Voedselconsumptiepeiling, België, 2004 Aantal personen (in %) dat bijna nooit groenten eet (Tveget_n) Ruw %
Gecorrigeerd %
95% BI
Man
3.3
2.8
( 1.8- 4.3)
1541
Vrouw
2.8
2.2
( 1.5- 3.4)
1524
15-18
6.6
6.6
( 5.0- 8.7)
765
19-29
5.7
5.7
( 3.0-10.5)
235
30-59
2.0
2.0
( 1.1- 3.4)
585
60-74
1.8
1.8
( 1.1- 2.9)
780
75+
4.4
4.5
( 3.0- 6.5)
700
Lager sec. of minder
4.2
4.5
( 2.4- 8.2)
956
BSO/TSO
4.1
2.7
( 1.6- 4.8)
736
ASO
1.9
1.2
( 0.6- 2.3)
536
Hoger onderwijs
2.0
1.4
( 0.7- 2.8)
741
Vlaams Gewest
2.3
1.9
( 1.2- 3.0)
1887
Brussels Gewest
8.6
7.0
( 3.8-12.7)
237
Waals Gewest
2.8
2.3
( 1.3- 3.9)
941
Ondergewicht
5.0
3.0
( 1.1- 7.7)
132
Gezond gewicht
3.9
3.1
( 2.1- 4.5)
1693
Overgewicht
1.5
1.5
( 0.8- 2.6)
918
Obesiteit
2.4
2.5
( 0.9- 6.7)
313
LICHAMELIJKE
Inactief
3.4
2.8
( 1.7- 4.6)
1269
ACTIVITEIT
Minimaal
2.3
1.9
( 1.1- 3.3)
993
Pos. voor gezondheid
3.5
2.7
( 1.5- 4.7)
765
3.1
.
GESLACHT
LEEFTIJD
OPLEIDING
WOONPLAATS
GEWICHT (BMI)
TOTAAL Ruw: gewogen prevalentie
Gecorrigeerd: gewogen prevalentie na standaardisatie voor leeftijd en geslacht, referentiepopulatie België, 2004
- 284 -
N
3065
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
Tabel V.4. 4 Voedselconsumptiepeiling, België,2004 Odds Ratio’s (OR) voor het minder dan wekelijks en voor het dagelijks eten van groenten (Tveget_n, Tveget_d) Minder dan wekelijks
GESLACHT
LEEFTIJD
OPLEIDING
WOONPLAATS
GEWICHT (BMI)
Man
OR
95% BI
OR
95% BI
1.20
(0.66- 2.17)
0.56
(0.44-0.70)
Vrouw
1
15-18
1.26
19-29
1
30-59
0.41
(0.18- 0.94)
2.02
(1.37-2.97)
60-74
0.29
(0.11- 0.73)
2.15
(1.44-3.21)
75+
0.63
(0.26- 1.50)
2.43
(1.59-3.70)
Lager sec. of minder
3.07
(1.21- 7.74)
1.00
(0.74-1.36)
BSO/TSO
2.32
(0.95- 5.66)
0.72
(0.53-0.99)
ASO
0.75
(0.29- 1.97)
1.05
(0.72-1.53)
1
(0.58- 2.76)
1.67
(1.11-2.50)
1
Hoger onderwijs
1
1
Vlaams Gewest
1
1
Brussels Gewest
4.98
(2.12-11.71)
1.12
(0.75-1.68)
Waals Gewest
1.45
(0.75- 2.83)
0.81
(0.63-1.04)
Ondergewicht
1.20
(0.41-3.52)
0.91
(0.48-1.72)
Gezond gewicht
LICHAMELIJKE ACTIVITEIT
Dagelijks
1
1
Overgewicht
0.34
(0.16-0.75)
1.19
(0.92-1.54)
Obesiteit
0.60
(0.18-1.97)
0.80
(0.54-1.18)
Inactief
1.19
(0.57-2.48)
0.69
(0.52-0.91)
Minimaal
0.64
(0.27-1.50)
0.88
(0.65-1.18)
Pos. voor gezondheid
1
OR: Odds Ratio gecorrigeerd voor variabelen in tabel op basis van logistische regressie
- 285 -
1
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
5 Tabellen volgens de gebruikelijke consumptie Tabel V.4. 5 Voedselconsumptiepeiling, België, 2004 Gebruikelijke consumptie van groenten (zonder groentesoepen en -sappen)
VROUWEN
MANNEN
TOTAAL
Gemiddelde
SD
P25
P50
P75
P97.5
% > 350
n
N
<18
106.3
37.3
79
102
129
191
0.0
352
379
19-59
144.0
58.7
102
137
178
279
0.3
410
436
60-74
138.0
51.2
101
131
168
257
0.1
375
390
>75
119.7
54.5
81
112
150
250
0.1
314
332
Totaal
138.4
58.5
96
130
172
276
0.2
1451
1537
<18
113.6
33.2
90
110
134
188
0.0
357
381
19-59
138.4
41.2
109
134
164
230
0.0
373
394
60-74
151.4
45.7
119
148
180
252
0.0
381
399
>75
121.2
43.6
90
117
148
218
0.0
344
372
Totaal
138.1
45.8
105
133
166
242
0.0
1455
1546
<18
110.6
36.5
84
107
133
193
0.0
709
760
19-59
141.3
50.9
105
136
172
257
0.0
783
830
60-74
144.3
49.3
109
139
174
257
0.0
756
789
>75
120.4
51.2
84
114
150
240
0.0
658
704
Totaal
138.3
52.6
100
132
169
260
0.1
2906
3083
Gemiddelde: gewogen gemiddelde gecorrigeerd voor interviewdag en seizoen n: aantal respondenten die het voedingsmiddel minstens éénmaal consumeerden Eenheid: g/dag (rauw product groenten) % > 350: percentage met een voldoende inname volgens de aanbeveling (350 g rauw product / dag)
- 286 -
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
Tabel V.4. 6 Voedselconsumptiepeiling, België, 2004 Gebruikelijke consumptie van groenten (zonder groentesoepen en -sappen) Gem_1
Gem_2
SD
P25
P50
P75
P97.5
% > 350
n
N
Vrouw
138.4
138.0
55.6
98
131
171
267
0.2
1451
1537
Man
138.1
138.1
43.2
107
134
165
235
0.0
1455
1546
Lager sec. of minder
126.9
127.1
49.3
92
121
155
242
0.0
914
967
BSO/TSO
121.4
121.5
44.2
90
117
148
221
0.0
685
736
ASO
143.8
144.1
54.4
106
139
176
267
0.2
495
531
Hoger onderwijs
157.0
156.2
49.2
121
151
186
266
0.0
702
731
Vlaams
145.2
144.9
51.8
107
138
175
265
0.1
1824
1923
Brussels & Waals
128.0
127.7
46.0
96
125
156
227
0.0
1082
1160
Onder & gezond gewicht
134.2
134.1
51.6
97
128
165
252
0.0
1730
1841
Overgewicht
148.0
147.8
50.2
112
142
178
262
0.1
873
922
Obesiteit
132.2
133.4
41.1
104
129
158
226
0.0
298
315
Lente
139.6
140.1
50.4
104
134
170
255
0.0
765
805
Zomer
146.0
144.9
52.6
107
138
176
266
0.1
718
754
Herfst
139.7
139.6
47.0
106
135
168
244
0.0
742
793
Winter
126.1
125.7
46.7
93
122
154
230
0.0
681
731
LICHAMELIJKE
Inactief
127.7
127.9
45.3
95
123
155
232
0.0
1196
1262
ACTIVITEIT
Minimaal
146.5
146.4
45.2
114
142
174
248
0.0
926
994
Pos. voor gezondheid
142.9
142.0
61.0
98
134
178
283
0.4
728
767
HUISHOUD-
1 persoon
133.6
134.2
62.1
90
126
170
279
0.4
434
471
GROOTTE
2 personen
146.9
146.1
51.8
109
140
177
264
0.1
1033
1087
3+ personen
134.1
134.0
45.6
101
129
162
237
0.0
1418
1503
138.3
138.2
50.3
102
132
168
253
0.0
2906
3083
GESLACHT
OPLEIDING
WOONPLAATS
GEWICHT (BMI)
SEIZOEN
TOTAAL
Gem_1: gewogen gemiddelde gecorrigeerd voor interviewdag en seizoen
Eenheid: g/dag (rauw product groenten)
Gem_2: gewogen gemiddelde gecorrigeerd voor interviewdag, seizoen, geslacht en leeftijd
% > 350: percentage met een voldoende inname volgens de
n: aantal respondenten die het voedingsmiddel minstens éénmaal consumeerden
aanbeveling (350 g rauw product /dag)
- 287 -
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
Tabel V.4. 7 Voedselconsumptiepeiling, België, 2004 Gebruikelijke consumptie van groenten, groentesoepen en -sappen
VROUWEN
MANNEN
TOTAAL
Gemiddelde
SD
P25
P50
P75
P97.5
% > 350
n
N
<18
155.5
51.9
118
150
187
273
0.1
359
379
19-59
230.7
102.3
156
215
289
473
12.6
423
436
60-74
251.1
100.5
180
241
312
476
15.9
377
390
>75
238.9
118.9
150
226
314
505
17.3
321
332
Totaal
231.7
104.4
155
218
293
476
13.0
1480
1537
<18
154.7
46.5
121
150
183
259
0.0
362
381
19-59
197.2
85.7
135
184
246
401
5.6
376
394
60-74
272.5
107.3
196
263
338
510
22.0
386
399
>75
261.5
113.3
179
251
332
513
20.7
358
372
Totaal
211.0
95.8
140
197
267
435
8.8
1482
1546
<18
155.6
51.2
119
150
186
272
0.1
721
760
19-59
214.3
96.0
144
200
269
442
9.2
799
830
60-74
261.4
103.8
187
252
326
491
18.9
763
789
>75
247.7
118.2
160
236
320
513
18.4
679
704
Totaal
221.9
100.5
147
208
281
457
10.9
2962
3083
Gemiddelde: gewogen gemiddelde gecorrigeerd voor interviewdag en seizoen n: aantal respondenten die het voedingsmiddel minstens éénmaal consumeerden Eenheid: g/dag (rauw product groenten) of mL/dag (soep of sap) % > 350: percentage met een voldoende inname volgens de aanbeveling (350 g rauw product/dag)
- 288 -
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
Tabel V.4. 8 Voedselconsumptiepeiling, België, 2004 Gebruikelijke consumptie van groenten, groentesoepen en -sappen Gem_1
Gem_2
SD
P25
P50
P75
P97.5
% > 350
n
N
Vrouw
231.7
232.7
99.7
160
219
291
464
12.4
1480
1537
Man
211.0
210.8
87.2
147
199
262
414
7.2
1482
1546
Lager sec. of minder
225.1
226.2
108.4
146
211
290
479
13.0
932
967
BSO/TSO
193.5
193.6
79.8
135
182
240
381
4.4
699
736
ASO
235.9
235.1
77.7
181
229
283
405
7.9
504
531
Hoger onderwijs
236.8
235.9
95.6
166
223
292
459
12.2
714
731
Vlaams
245.3
245.8
98.7
174
233
304
475
14.4
1858
1923
Brussels & Waals
186.2
186.3
78.3
130
177
233
365
3.4
1104
1160
Onder & gezond gewicht
218.8
219.6
93.0
151
207
275
434
9.3
1769
1841
Overgewicht
227.4
226.5
95.4
157
213
282
451
10.7
885
922
Obesiteit
222.6
223.6
87.5
162
214
275
422
8.5
303
315
Lente
222.4
223.1
87.4
159
212
276
423
8.6
776
805
Zomer
217.6
217.8
95.5
147
203
273
443
9.6
730
754
Herfst
226.5
228.1
89.3
164
217
281
434
9.6
756
793
Winter
219.8
220.3
101.9
146
208
281
455
10.8
700
731
LICHAMELIJKE
Inactief
219.0
219.8
84.6
159
210
269
414
7.4
1216
1262
ACTIVITEIT
Minimaal
229.9
230.3
93.9
162
217
284
451
11.0
951
994
Pos. voor gezondheid
216.7
216.0
104.4
140
201
277
460
10.8
736
767
HUISHOUD-
1 persoon
225.2
226.2
116.9
140
211
295
498
14.5
446
471
GROOTTE
2 personen
249.5
249.3
110.1
169
234
313
508
16.9
1047
1087
3+ personen
206.1
206.2
77.1
150
197
252
383
4.8
1447
1503
221.9
222.4
94.8
153
209
278
444
9.9
2962
3083
GESLACHT
OPLEIDING
WOONPLAATS
GEWICHT (BMI)
SEIZOEN
TOTAAL
Gem_1: gewogen gemiddelde gecorrigeerd voor interviewdag en seizoen
Eenheid: g/dag (rauw product groenten)
Gem_2: gewogen gemiddelde gecorrigeerd voor interviewdag, seizoen, geslacht en leeftijd
% > 350: percentage met een voldoende inname volgens de
n: aantal respondenten die het voedingsmiddel minstens éénmaal consumeerden
aanbeveling (350 g rauw product/dag)
- 289 -
De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 - 2004
Referentielijst
1. De Voedingsdriehoek: een praktische voedingsgids. 2003. Brussel, Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie (VIG). 2. De actieve voedingsdriehoek. 2005. Brussel, Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie (VIG).
- 290 -