Academiejaar 2011-2012
Coöperaties in de ambulante woonzorg voor volwassen personen met een mentale beperking Kansen, knelpunten en randvoorwaarden
Eindverhandeling ingediend door Karine Ruttens voor het behalen van het bachelordiploma in het sociaal werk
Woord vooraf
Onze verzorgingsstaat zoals we die kenden lijkt een nieuw tijdperk in te slaan. Enerzijds zien we een decentralisatie van de overheidstaken waarbij meer en meer een beroep wordt gedaan op de eigen kracht en zin voor initiatief van burgers en waarbij alles zoveel mogelijk lokaal wordt georganiseerd. Dit gegeven vraagt om meer samenwerking tussen bestaande organisaties en burgers. Anderzijds staan deze organisaties meer en meer onder druk en zien we een toenemende concurrentie voor schaarse overheidsmiddelen tussen organisaties die het financieel met steeds minder moeten doen. Hoe zouden we samen meer kunnen bereiken met minder middelen en hoe kunnen we de zorg zo dicht mogelijk in en met mensen in hun eigen buurt organiseren? Vanuit mijn eigen werkcontext in een dienst beschermd wonen merken we op dat het lokaal organiseren van woon/zorgvoorzieningen een meerwaarde kan betekenen naar begeleiding toe. Zoals de situatie nu is, worden cliënten uit hun onmiddellijke omgeving gehaald en haast aan eender welke vrijgekomen plaats in de provincie toegewezen. Het netwerk dat personen met een beperking hadden, verliezen ze en daarmee ook de bijhorende informele zorg en mantelzorg. Eenmaal toegekomen op hun nieuwe woonplaats dienen begeleiders opnieuw werk te maken van het uitbouwen van een netwerk voor de cliënt. Maar het gaat nog verder. Vanaf het moment dat cliënten meer zorg nodig hebben worden ze opnieuw verhuisd naar een meer op hun behoefte afgestemde leefgroep. Daar waar we een visie willen hanteren van vraaggestuurd werken, eigen initiatief bevorderen, volwaardig burgerschap, emancipatorisch werken en zorg in eigen regie, blijkt hier in de praktijk voorlopig weinig van over te blijven. Net die doelgroep die verandering als moeilijk kan ervaren, is het meest onderhevig aan het verhuizen van plaats tot plaats waar een aanbod kan passen bij de bestaande nood. Levenslang wonen op eenzelfde plaats zou een belangrijke kwalitatieve meerwaarde kunnen betekenen, ook naar inclusie toe. Daarnaast zien we dat wachtlijsten in de zorgsector blijven aangroeien en kunnen we niet blijven veronderstellen dat bestaande traditionele voorzieningen deze vraag kunnen invullen. Er dient zich een andere manier van denken aan. Het intramurale denken moet plaats ruimen voor een extramuraal denken. Naast de voorzieningen zouden we nieuwe kaders moeten creëren die mogelijkheden bieden aan personen die zelf (met begeleiding van ouders, familie, voogden of begeleiders) hun leven in eigen regie willen nemen. Een paternalistische houding van de overheid zal personen enkel afhankelijk maken en in een afwachtende houding plaatsen in plaats van hun eigen initiatief te bevorderen. Bij het maken van dit eindwerk wordt een periode van mijn leven afgesloten, die de basis vormt voor een nieuwe toekomst. Een ideaal moment om mijn erkentelijkheid uit te drukken ten aanzien van een aantal mensen die mij in de loop der jaren en in het bijzonder bij het tot stand komen van dit eindwerk gesteund hebben. Een eindwerk maak je met de hulp van anderen en vandaar dat allereerst mijn dank uitgaat naar mijn praktijklector en begeleider Véronique Debeys voor haar steun en motivatie, Jan Van Passel voor zijn inzichten in de bredere context van het gekozen onderwerp en Wim Van Opstal die me de voorbije maanden voortdurend kritisch en gefocust hield, me steeds te woord stond vanuit zijn expertise in de wereld van coöperaties en me bijstuurde met het nodige geduld. Aansluitend wil ik Nancy Bleys, Sandra Rosvelds, Willy Verbeeck, Lieve Jacobs en Agnes Rombauts bedanken voor de interviews en natuurlijk ook mijn collega’s op Borgerstein voor hun steun en motivatie doorheen de hele opleiding. i
De Sociale Hogeschool van Heverlee mag natuurlijk ook niet ontbreken. Elke docent en medestudent heeft onmiskenbaar, gedurende mijn opleiding, een invloed gehad op mijn ontwikkeling en ontplooiing als student maar zeker ook als mens. Zonder de hulp van mijn familie had dit eindwerk niet tot stand kunnen komen. Hun morele steun op moeilijke momenten maar ook praktische hulp zoals oppas voor mijn zoontje is niet onopgemerkt voorbij gegaan. Daarbij vergeet ik zeker niet al de momenten dat Jonathan zijn mama heeft moeten missen. Ik hoop met deze opleiding dan ook een waardevolle bijdrage te kunnen leveren aan zijn toekomst. "The sea is dangerous and its storms terrible, but these obstacles have never been sufficient reason to remain ashore... Unlike the mediocre, intrepid spirits seek victory over those things that seem impossible... It is with an iron will that they embark on the most daring of all endeavors... to meet the shadowy future without fear and conquer the unknown." Ferdinand Magellan, Explorer (c. 1520) Ik hou vooral van deze tekst omdat het de klemtoon legt op innerlijke kracht en doorzettingsvermogen. Het is van tel voor iedereen die iets nieuws wil beginnen. Nieuwe denkpistes uitwerken en innovatieve projecten tot realisatie kunnen brengen beoogt dat je je strijdvaardig en vol wilskracht kan inzetten om dag na dag vol te houden. Het gaat meestal om kleine groepen, enkele mensen die samen de strijd aangaan om verandering tot stand te brengen.
Karine Ruttens Augustus 2012
ii
Inhoudsopgave
WOORD VOORAF .............................................................................................................................................. I INHOUDSOPGAVE ........................................................................................................................................... III INLEIDING ......................................................................................................................................................... 1 1
COÖPERATIES EN WOONZORG ................................................................................................................. 3 1.1 COÖPERATIES ............................................................................................................................................. 3 1.1.1 Wat zijn coöperaties? ......................................................................................................................... 3 1.1.2 Waarom bestaan coöperaties? .......................................................................................................... 4 1.1.3 Juridisch kader.................................................................................................................................... 6 1.1.4 Coöperaties in zorg .......................................................................................................................... 10 1.2 WOONZORG............................................................................................................................................. 12 1.2.1 Begripsverduidelijking ...................................................................................................................... 12 1.2.2 Vormen van woonzorg ..................................................................................................................... 13 1.2.3 De klassieke financiering van wonen en zorg................................................................................... 15 1.2.4 Financiering van zorg via persoonlijke budgetten............................................................................ 15 1.3 WOONZORGCOÖPERATIES........................................................................................................................... 19 1.3.1 Voorbeelden uit het buitenland ....................................................................................................... 19 1.3.2 Woonzorgcoöperaties in ons land .................................................................................................... 22
2
KANSEN VOOR COÖPERATIEVE WOONZORG ......................................................................................... 27 2.1 DE COÖPERATIE ALS HEFBOOM VOOR CAPACITEITSUITBREIDING ........................................................................ 27 2.1.1 Hefboom voor eigen vermogen ...................................................................................................... 27 2.1.2 Hefboom voor vreemd vermogen ................................................................................................... 28 2.1.3 Minder bureaucratie ....................................................................................................................... 29 2.2 SCHAALVOORDELEN .................................................................................................................................. 29 2.2.1 Schaalvoordelen door samenaankoop van zorg ............................................................................ 29 2.2.2 Schaalvoordelen door samenwerking tussen voorzieningen ......................................................... 29 2.2.3 Schaalvoordelen en solidariteit ...................................................................................................... 29 2.2.4 Schaalvoordelen, diversiteit en inclusief werken ........................................................................... 30 2.3 KANSEN VOOR VRAAGGESTUURD WERKEN..................................................................................................... 30 2.4 KANSEN VOOR INCLUSIEF WONEN ................................................................................................................ 31 2.5 DE COÖPERATIE EN ECONOMISCHE ACTIVITEITEN ............................................................................................ 32
3
KNELPUNTEN BIJ COÖPERATIEVE WOONZORG ...................................................................................... 34 3.1 BELEIDSMATIG KADER NIET KLAAR................................................................................................................ 34 3.1.1 Erkenningen en subsidies ................................................................................................................ 34 3.1.2 Fiscale behandeling ......................................................................................................................... 34 3.2 FINANCIERING VAN DE ZORG ....................................................................................................................... 35 3.2.1 Dubbele organisatiestructuur ......................................................................................................... 35 3.2.2 Combineren van zorgbudgetten ..................................................................................................... 35 3.3 BETAALBAARHEID EN TOEGANKELIJKHEID ...................................................................................................... 36 3.4 DE PRIJS VAN RISICOKAPITAAL ..................................................................................................................... 37 3.4.1 Argumenten pro dividenden ........................................................................................................... 37 3.4.2 Argumenten contra dividenden ....................................................................................................... 37 3.5 ROLVERWARRING EN ROLAFBAKENING.......................................................................................................... 38 3.5.1 Rolverwarring bij gebruikers-vennoten ............................................................................................ 38 3.5.2 Rolafbakening bij vrijwilligers-vennoten ........................................................................................ 38 iii
3.6 4
RANDVOORWAARDEN VOOR COÖPERATIEVE WOONZORG ................................................................... 40 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
5
TRADITIES DOORBREKEN ............................................................................................................................ 39
DUIDELIJKE ROL EN VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE OVERHEID ......................................................................... 40 ZORG VOOR EEN VOLWASSEN TOEPASSING VAN HET VSO-STATUUT..................................................................... 41 VERDERE UITWERKING KADER VOOR VRAAGGESTUURDE ZORG ............................................................................ 41 KWALITEIT, BETAALBAARHEID EN TOEGANKELIJKHEID VRIJWAREN ........................................................................ 42 ZORG VOOR GOEDE AFSTEMMING MET BELEID SOCIALE HUISVESTING ................................................................... 42 ZORG VOOR GOEDE AFSTEMMING MET CRZ EN ZORGINSPECTIE .......................................................................... 43 VERSPREIDEN EN FACILITEREN VAN INTERESSANTE BUSINESS MODELLEN ............................................................... 43
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN .......................................................................................................... 45 5.1 AANBEVELINGEN VOOR INITIATIEFNEMERS...................................................................................................... 45 5.1.1 Zorg voor een duidelijke governance structuur ................................................................................ 45 5.1.2 Investeer in een duidelijke visie ........................................................................................................ 45 5.1.3 Denk cliëntgericht en vraaggestuurd ............................................................................................... 46 5.1.4 Werk samen tussen zorg en wonen, maar baken kerntaken duidelijk af ......................................... 46 5.1.5 Ga op zoek naar goede voorbeelden en investeer in kennisopbouw ............................................... 47 5.2 AANBEVELINGEN VOOR HET BELEID ............................................................................................................... 47 5.2.1 Overdenk subsidiëring en/of participatie vanuit de overheid .......................................................... 47 5.2.2 Zorg voor een verfijning van de werking van de CRZ ....................................................................... 48 5.2.3 Maak persoonlijke zorgbudgetten coöperatief combineerbaar....................................................... 48 5.2.4 Zorg voor een visie op het VSO-statuut ............................................................................................ 48 5.2.5 Werk een toekomstgerichte visie uit rond vastgoed voor personen met een handicap .................. 49
BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................................................. 50 SCHRIFTELIJKE BRONNEN .......................................................................................................................................... 50 GERAADPLEEGDE WEBSITES ...................................................................................................................................... 53 LIJST VAN BEVRAAGDE PERSONEN .............................................................................................................................. 54 BIJLAGE 1 ........................................................................................................................................................ 56 BIJLAGE 2 ........................................................................................................................................................ 60
iv
Inleiding
De wachtlijsten voor wonen en zorg in de gehandicaptensector zijn lang. Volgens de laatste cijfers van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) staan er in Vlaanderen 16.752 personen met een beperking op de wachtlijst voor een dringende zorgvraag. Dit zijn er 1.405 meer dan vorig jaar (VAPH, 2011). Ondertussen zijn 4.954 (of 31,71%) van deze zorgvragen ouder dan twee jaar. Daarnaast stijgt de vraag naar ambulante woonvormen binnen de sector onder invloed van huidige tendensen als het vraaggestuurd werken en inclusief wonen. Volwassenen met een mentale beperking wensen immers meer en meer een ambulante woonvorm en ook ouders en familie zien dit als een manier van volwaardig leven (Lambreghts, 2010). Ook in het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 wordt een vraaggestuurde ondersteuning voor personen met een beperking ingeschreven: “De ondersteuning wordt vraaggestuurd georganiseerd. De verdere ontwikkelingen in de sector personen worden geleid door het richtsnoer van een zo groot mogelijke zelfsturing bij de bepaling van de ondersteuning van en voor personen met een handicap.” (p. 63) In de conceptnota van juli 2010 “Perspectief 2020: nieuw ondersteuningsbeleid voor personen met een handicap” van Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Jo Vandeurzen spreekt men van: “Zoveel mogelijk gewoon in de samenleving en zo weinig mogelijk uitzonderlijk en afzonderlijk”. Duidelijke ambities in deze conceptnota: tegen 2020 wil men een zorggarantie voor die mensen in de doelgroep met de grootste ondersteuningsnood. Helaas beschikken onze verschillende beleidsniveaus over minder en minder budgettaire mogelijkheden om een antwoord te geven op deze zorgvragen. Het is in die context dat ik de mogelijkheid om woonzorg op een andere manier te organiseren, namelijk door middel van een coöperatie, wens te onderzoeken. Gezien het feit dat het Vlaamse zorglandschap historisch een typisch VZW-landschap is, betekenen coöperaties binnen de zorgsector immers een innovatie waarrond nog heel wat beleidsmatig werk te verrichten valt. In afwachting daarvan keurden de Vlaamse regering en het Europees Sociaal fonds (ESF), al twee rondes met projectvoorstellen goed waarbij pilootprojecten op zoek gaan naar blauwdrukken voor coöperatief ondernemen in verschillende beleidsdomeinen waar de Vlaamse Regering voor bevoegd is. Drie van deze pilootprojecten: Autiwoonzorg, Huis Biloba en Onafhankelijk Leven, hebben betrekking op coöperatieve woonzorg. Het beleid en het werkveld zijn nog volop in verkenning naar de kansen en knelpunten van coöperaties in de woonzorg. Met dit eindwerk wil ik een bijdrage leveren aan deze verkenning en dan specifiek voor de ambulante woonzorg voor volwassenen met een mentale beperking. Mijn centrale onderzoeksvraag luidt: in welke mate en op welke wijze kunnen coöperaties een duurzaam instrument zijn binnen ambulante woonzorg voor volwassenen met een mentale beperking? Het is een verkenning van kansen en knelpunten en geeft een overzicht van randvoorwaarden voor het werkveld als het beleid. Voorafgaand heb ik me eerst verdiept in een literatuurstudie naar coöperaties en zorg in het algemeen en specifiek naar coöperatieve woonzorg. Daarbij ben ik op zoek gegaan naar voorbeelden uit binnen- en buitenland waaruit we meer kunnen leren over de positieve en negatieve kanten van 1
coöperatieve woonzorg. Nadien werden diepte-interviews afgenomen bij respondenten uit werkveld en beleid om inzicht te krijgen in de wenselijkheid, de haalbaarheid, het draagvlak, de knelpunten en de kansen van coöperaties binnen deze (deel)sector 1. Daarbij komen zowel vraagstukken op micro-niveau (de voorziening) als op meso- (de sector) en macro-niveau (onze verzorgingsstaat) aan bod. Dit eindwerk is als volgt opgebouwd. Ik start met een conceptueel kader waarbij ik de lezer een inleiding geef in coöperaties enerzijds en woonzorg anderzijds. In hoofdstuk 2 belicht ik de kansen die kunnen ontstaan wanneer we coöperaties introduceren in woonzorg. Vervolgens bespreek ik in hoofdstuk 3 de knelpunten die daarbij optreden of kunnen optreden. De inzichten uit de literatuur en uit de gesprekken die ik gevoerd heb, leiden de lezer verder langs hoofdstuk 4 waar ik enkele randvoorwaarden bespreek om te kunnen komen tot een coöperatieve woonzorg. Tot slot confronteer ik deze inzichten met mijn visie op coöperatieve woonzorg in conclusies, aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek.
1
De lijst met bevraagde personen werd opgenomen in bronvermelding: lijst van bevraagde personen
2
1 Coöperaties en woonzorg
Het is de bedoeling dat ik in dit eerste hoofdstuk een inleiding geef tot de belangrijkste concepten die ik in dit eindwerk hanteer. Daarbij bespreek ik achtereenvolgens wat coöperaties zijn en wat de rol en betekenis van coöperaties in de zorgsector is en kan zijn. Daarna geef ik een overzicht van woonzorg, gevolgd door een inleiding in wat woonzorgcoöperaties zijn, met voorbeelden uit binnen- en buitenland.
1.1 Coöperaties 1.1.1 Wat zijn coöperaties? Gebaseerd op de definitie van de International Co-operative Alliance (ICA) definiëren we een coöperatie als “…een autonome organisatie van personen die zich vrijwillig verenigen om hun gemeenschappelijke economische, sociale en culturele behoeften en ambities te behartigen door middel van een onderneming waarvan ze samen eigenaar zijn en die ze democratisch controleren” (Van Opstal, 2012). Een coöperatie is dus een onderneming die zich richt op een gemeenschappelijk doel. Het doel is niet om winst te maken maar wel om oplossingen te vinden voor een gemeenschappelijk probleem waarvoor samenwerking noodzakelijk is. Op die manier is een coöperatieve onderneming een instrument voor haar leden-vennoten (van Dijk & Klep, 2005). Aandeelhouders treden vrijwillig toe en hun verwachtingen of ambities liggen bij het kopen of verkopen van goederen en/of diensten via de coöperatie. Het gaat dus over een economische activiteit waarbij er een duidelijke dubbele identiteit is van de aandeelhouder vermits hij zowel investeerder als gebruiker is (Van Opstal, Gijselinckx & Develtere, 2008). Deze dubbele identiteit kan een meerwaarde voor de coöperatie betekenen vermits deze stakeholders gemotiveerd en betrokken zijn. Dit nodigt elk van hen uit tot participatie en innovatie. Vandaar dat coöperaties nuttig kunnen zijn om marktfalingen op te vangen, schaalvoordelen te realiseren en/of te zorgen voor lokale en maatschappelijke verankering. Deze lokale verankering kan men realiseren door op lokaal vlak personen zoals buurtbewoners of plaatselijke organisaties aan te trekken als mede-eigenaar. Dit zorgt voor een bijkomende garantie dat de visie en missie van de coöperatie gehandhaafd blijven (Van Opstal, 2011). Volgens het referentiekader van de internationale coöperatieve beweging, vertolkt door de ICA, vertrekt coöperatief ondernemen van gedeelde waarden en principes. De 7 coöperatieve principes zijn voornamelijk een normatief kader, een leidraad om inspiratie uit te putten (Van Opstal, Gijselinckx & Develtere, 2008). Ze luiden als volgt: 1. Vrijwillig en open lidmaatschap 2. Democratische controle door de leden 3. Economische participatie door de leden 4. Autonomie en onafhankelijkheid 5. Onderwijs, vorming en informatieverstrekking 6. Coöperatie tussen coöperaties 7. Aandacht voor de gemeenschap
3
Wanneer we gaan zien hoe coöperaties zich organiseren, onderscheiden Van Opstal, Gijselinckx & Develtere (2008) vier verschillende types waarbij de leden-vennoten telkens een andere rol spelen: Consumentencoöperatie: In een consumentencoöperatie zijn de leden-vennoten tegelijk ook klant van de coöperatie. Consumentencoöperaties worden opgericht om in groep goederen en/of diensten aan te kopen om zo een sterkere onderhandelingspositie te verkrijgen. Voorbeelden hiervan zijn Selexion en Acco. Werknemerscoöperatie: In een werknemerscoöperatie zijn de leden-vennoten tegelijk ook de werknemer van de coöperatie. Volgens Defourny, Adam & Simon (2002) en Van Opstal, Gijselinckx & Develtere (2008) zijn daar in België weinig voorbeelden van te vinden. Producentencoöperatie: In een producentencoöperatie verkopen de leden-vennoten hun goederen via de coöperatie om zo een sterkere onderhandelingspositie te bekomen of een “eerlijke prijs” voor hun producten te verkrijgen. Bij producentencoöperaties zijn de ledenvennoten tegelijk ook leverancier. Voorbeelden hiervan zijn Milcobel (zuivelcoöperatie) en de Mechelse Veilingen (groenten en fruit). Multistakeholdercoöperatie: In een multistakeholdercoöperatie ligt eigenaarschap en zeggenschap in handen van verschillende stakeholders bij de activiteiten die ze uitoefenen. De aandeelhouders zijn divers en kunnen zowel verenigingen en gebruikers als werknemers, leveranciers of lokale besturen. De leden/vennoten hebben dus verschillende rollen. Een voorbeeld van een multistakeholdercoöperatie is Inclusie Invest, dat zowel particulieren als VZW’s als aandeelhouders heeft. De rechten en plichten, maar ook de prijs van de aandelen zijn daarbij anders voor de verschillende soorten stakeholders-vennoten (Jacobs & Van Opstal, 2011; Van Opstal, 2011). 1.1.2
Waarom bestaan coöperaties?
1.1.2.1 Historische roots Overal doorheen de geschiedenis zien we coöperaties ontstaan daar waar we collectief een probleem vaststellen, daar waar de markt faalt of waar een individu alleen niet voldoende mogelijkheden heeft om goederen of diensten aan te kopen. Het ontstaan en de groei van de coöperatieve beweging hangt dus nauw samen met maatschappelijke verhoudingen (Defourny, Simon & Adam, 2002). Deze verhoudingen waren halverwege de 19e eeuw uit evenwicht gegroeid. De opkomende industrialisatie veroorzaakte veel sociale mistoestanden. Uitgebuit door hun werkgevers leefden ze onder schrijnende omstandigheden, met lange werkdagen, lage lonen, geen sociale voorzieningen, kinderarbeid, slechte huisvesting, enz. Onder een groot deel van de bevolking heerste grote armoede. Daarnaast pasten veel werkgevers methoden toe om arbeiders aan hun fabriek te binden door vb. gedwongen aankoop van levensmiddelen bij de fabriekswinkel en kredietverlening. 4
Van bij het begin van de Industriële Revolutie waren er verlichte ondernemers en maatschappelijke groeperingen die zich het lot van de arbeidersklasse aantrokken en pogingen ondernamen om er verandering in te brengen. Zo ontstond in het Verenigd Koninkrijk er een coöperatieve winkel, "The Rochdale Society of Equitable Pioneers", opgericht in augustus 1844. Door samenaankoop kon deze consumentencoöperatie lagere prijzen vragen voor levensmiddelen. De winsten van deze coöperatie werden op het einde van het jaar opnieuw uitgekeerd aan de leden-vennoten naargelang de totale waarde van de aankopen die ze deden bij de coöperatie. We noemen dit een ristorno (van Dijk & Klep, 2005). In Duitsland zijn het Hermann Schultze- Delitzsch en Wilhelm Friedrich Raiffeisen die rond dezelfde periode elk een spaar- en kredietcoöperatie oprichtten. Hun drijfveer was een verbetering teweegbrengen voor landbouwers, handelaars en winkeliers die in armoedige omstandigheden moesten werken omdat ze geen toegang tot kredieten hadden. Later breidde de kredietmogelijkheden ook verder uit naar bredere lagen van de bevolking. Zo kwamen brede coöperatieve banken en spaarkassen tot stand, zoals Cera, BACOB, Landbouwkrediet en het Nederlandse Rabobank (van Dijk & Klep, 2005; Van Opstal, Gijselinckx & Develtere, 2008). 1.1.2.2 Sociale en economische logica In principe ligt de focus van de aandeelhouders in de eerste plaats bij hun hoedanigheid als gebruiker van de coöperatie. De coöperatie is immers een instrument dat hen in hun behoeften kan bevredigen en is dus niet in hoofdzaak gericht op het uitkeren van dividenden. Het spreekt voor zich dat aandeelhouders vanuit deze context zich sterk betrokken voelen bij de vooruitgang van hun coöperatie. Aandeelhouders nemen deel aan het beleid en de besluitvorming en hebben in principe gelijk stemrecht. Coöperatieve aandeelhouders hebben er alle baat bij om hun coöperatieve onderneming van dichtbij op te volgen opdat deze aansluit bij hun behoeften. Dit zorgt voor lokale verankering op sociaal vlak maar tevens op financieel vlak. Je kan bijvoorbeeld windmolens of coöperatieve woonvoorzieningen niet zomaar gaan verplaatsen en evenmin gaan aandeelhouders wegtrekken, zoals we soms in ondernemingen zien die in handen zijn van zogenaamde “externe investeerders”, aangezien ze naast investeerder ook gebruiker zijn. Binnen coöperaties wordt het gebruiksrecht van de diensten van de coöperatie immers vaak gekoppeld aan het hebben van coöperatieve aandelen en vice versa (Leys & Van Opstal, 2009). Nog een mogelijk voordeel van coöperatief werken is dat het kostenbesparend kan werken door het creëren van schaalvoordelen. Deze schaalvoordelen kunnen bijvoorbeeld behaald worden door samenaankoop van materiaal, grondstoffen, handelsgoederen, enz. Samenaankoop zorgt voor meer onderhandelingsmacht bij de leden. Schaalvoordelen kunnen ook betekenen dat er een gemeenschappelijk gebruik is van infrastructuur of administratie waardoor meer financiële middelen vrijkomen om te investeren in uitbreiding of innovatie (Van Opstal, 2010). Door schaalvoordelen kunnen coöperaties ook een toegang tot de markt openen of vereenvoudigen. Kleine ondernemingen die zich gaan verenigen, en toch hun zelfstandigheid behouden, kunnen door hun goederen en diensten samen te brengen in concurrentie gaan met grote bedrijven waar ze individueel niet tegen opgewassen zijn (van Dijk & Klep, 2005). Ten aanzien van VZW’s hebben coöperaties een aantal voordelen. Zo mogen coöperatieve ondernemingen aandelen uitschrijven om kapitaal te vergaren, mogen ze deze aandelen vergoeden met dividenden en kunnen ze als handelaar optreden daar waar een VZW dit in principe slechts als nevenactiviteit mag (Coates & Van Opstal, 2009 en 2010). 5
Coöperaties waren in het verleden ook al vaak een oplossing wanneer de markt geen antwoorden kon bieden voor bepaalde noden (van Dijk & Klep, 2005). Dit valt voor wanneer private investeerders te weinig winst maken en de overheid onvoldoende mogelijkheden bezit om aan noden te voldoen van burgers. Westerdahl & Westlund (1998) noemen dit ook wel de vacuümhypothese. Vanuit dit vacuüm of gebrek aan oplossingen voor bepaalde noden kunnen burgers zich geroepen voelen om zelf de verantwoordelijkheden op zich te nemen, zich actief gaan verenigen om samen antwoorden te vinden op noodzakelijke behoeften. Westerdahl & Westlund (1998) spreken van een invloedshypothese waarbij ze er vanuit gaan dat burgers zelf op zoek gaan naar oplossingen voor behoeften die ze ondervinden en waarvoor geen draagkracht bestaat vanuit de markt of de overheid. Betrokkenen gaan zich verenigen met eenzelfde gemeenschappelijk doel. Een voorbeeld hiervan is Ecopower CVBA, dat invloed wil uitoefenen door zelf coöperatief aandelenkapitaal te investeren in groene stroom. Ecopower is een erkende coöperatieve vennootschap die elke burger de kans geeft om te investeren in de productie van hernieuwbare energie en rationeel energiegebruik. Ze doet dit door zelf projecten te ontwikkelen, maar ook door te investeren in projecten die door anderen ontwikkeld worden: door lokale initiatiefgroepen, lokale coöperaties, gemeentebesturen en privébedrijven. 1.1.3 Juridisch kader Ons Belgisch rechtssysteem kent in grote lijnen twee soorten coöperatieve vennootschappen: een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (CVBA) en een coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid (CVOA). De basisregels zijn voor beide vormen dezelfde maar voor de CVBA heeft de wetgever, omwille van de beperkte aansprakelijkheid, strengere regels uitgewerkt. We bespreken beide rechtsvormen en vergelijken deze met de vereniging zonder winstoogmerk (VZW), omdat die traditioneel het meest gebruikt wordt in de zorgsector. We vermelden ook de vennootschap met sociaal oogmerk (VSO), een juridisch kader dat aan een vennootschap gekoppeld kan worden waardoor deze bepaalde kenmerken van een VZW krijgt. 1.1.3.1 De CVOA en de CVBA Een CVOA is een vennootschapsvorm met onbeperkte en hoofdelijke aansprakelijkheid. Met onbeperkte aansprakelijkheid wordt bedoeld dat elke vennoot kan aangesproken worden voor de schulden van de vennootschap. Hoofdelijke aansprakelijkheid houdt in dat de integrale schuld individueel bij elke vennoot kan gehaald worden. In een CVBA is de aansprakelijkheid van de vennoten beperkt tot wat ze inbrengen. Een CVBA vereist in tegenstelling tot een CVOA een notariële akte en een minimum kapitaal (Coates & Van Opstal, 2009). Het kapitaal in een CVBA bestaat uit een vast en een veranderlijk gedeelte. Dit veranderlijke gedeelte laat net toe dat toe- en uittreding van leden probleemloos kan verlopen zonder dat men statuten moet wijzigen omdat het kapitaal wijzigt. Het kapitaal kan dus toenemen door dat bestaande vennoten aandelen bijkopen of nieuwe vennoten toetreden. Het kapitaal neemt af wanneer bestaande vennoten hun aandelen terug verkopen en bestaande vennoten uittreden of uitgesloten worden (CoopConsult, 2010). Door je in te schrijven op één of meerdere aandelen bij de oprichting van een CVBA of CVOA, wordt je vennoot. Als nieuwe vennoot kan je toetreden door je in te schrijven op aandelen die het vaste of het variabele deel van het kapitaal verhogen. Als vennoot kan je de eerste zes maanden van het boekjaar aandelen terugnemen tenzij dit statutair beperkt werd om plots verlies aan kapitaal te voorkomen. Je kan in diezelfde periode als vennoot ook vrijwillig uittreden of opnieuw aandelen bijnemen en ook dit recht wordt 6
statutair geregeld. Naast vrijwillige uittreding kan een vennoot ook gedwongen worden om uit te treden (bv. in geval van overlijden) maar hij kan ook uitgesloten worden op grond van wat bepaald werd in de statuten (CoopConsult, 2010) In principe krijgen vennoten die de vennootschap verlaten het ingelegde (of nominale) bedrag terug van hun aandeel, maar ook hier kan statutair een andere berekeningswijze worden vastgelegd. Hoe dan ook moet er steeds rekening worden gehouden in de opmaak van de statuten met een evenwicht tussen wat aantrekkelijk is voor een aandeelhouder en de veiligheid van de coöperatie. Zo kan je aandeelhouders niet terugbetalen met kapitaal dat ondertussen werd geïnvesteerd in bijvoorbeeld gebouwen. De statuten kunnen echter zodanig opgemaakt worden dat aandeelhouders die hun aandeel willen verkopen een vastgelegd aantal jaren moeten wachten op hun terugbetaling of dat bijvoorbeeld maximum tien procent van het geïnvesteerde kapitaal in één jaar kan worden opgevraagd (CoopConsult, 2010). Het stemrecht binnen de algemene vergadering wordt bepaald in de statuten. Aandelen zonder stemrecht zijn niet toegelaten. Er zijn verschillende mogelijkheden om stemrecht aan aandelen te koppelen. Standaard voorziet de wetgever het principe “één aandeel, één stem”. In haar statuten kunnen de CVOA en de CVBA hier echter van afwijken door het principe “één vennoot, één stem”, of tussenvormen zoals een beperking van het stemrecht tot bv. maximaal 20% per vennoot in te voeren (Coates & Van Opstal, 2009). Binnen een coöperatie is het mogelijk om een onderscheid te maken tussen verschillende soorten vennoten. Dit vertaalt zich in de creatie van verschillende soorten aandelen, bv. A, B, C en D aandelen. Deze verwijzen dan telkens naar andere ledencategorieën, zoals bv. stichtende leden, gebruikers, externe investeerders, werkende leden, enz. Het bestaan van verschillende soorten aandelen maakt het mogelijk om verschillende rechten en plichten te verlenen per ledencategorie. Ook de waarde van een aandeel kan verschillen afhankelijk van het soort aandeel (bv. 2500 € per A-aandeel en 250 € per Baandeel) (Van Opstal, 2011). Een coöperatieve vennootschap kan bij de FOD Economie een erkenning aanvragen voor de Nationale Raad voor de Coöperatie (NRC). Dat betekent dat de FOD Economie bevestigt dat de coöperatie voldoet aan een aantal voorwaarden die geïnspireerd zijn door de coöperatieve principes van de ICA. Deze voorwaarden zijn de volgende 2:
2
de vennootschap heeft als doel in de behoeften van haar vennoten te voorzien, de toetreding tot de vennootschap is vrij, de vennoten-klanten genieten van ristorno's, alle vennoten hebben dezelfde rechten en verplichtingen, de stemming op de Algemene Vergadering is democratisch, de beheerders en commissarissen worden door de Algemene Vergadering benoemd, bij winst kunnen de vennoten maximaal 6 % op hun kapitaalsinbreng krijgen, de beheerders en commissarissen worden niet bezoldigd.
www.cooperatiefvlaanderen.be
7
Coöperaties die erkend zijn voor de NRC genieten van een aantal voordelen (Van Opstal, 2012):
Ze genieten van een versoepeling van de prospectusplicht bij het ophalen van kapitaal bij het grote publiek. Deze versoepeling betekend inhoudelijk dat het maximale bedrag dat je kan ophalen bij het publiek, zonder dat een prospectus noodzakelijk is, veel hoger ligt. Tot 2.500.000 euro volgens Artikelen 17 en 18 van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt. Dit geeft duidelijk een voordeel in administratieve rompslomp. Het dividend dat ze uitkeren is voor een matig bedrag (180 €), vrijgesteld van belastingen voor de erkende coöperatie zowel als voor de vennoot. Bestuurders die hun voornaamste activiteit wijden aan het dagelijkse beheer of de dagelijkse leiding van een erkende coöperatie, kunnen het sociaal statuut van werknemer aannemen met de daarbij horende sociale lasten.
Eind 2010 waren er in België 505 slechts erkende coöperaties op een totaal van 26.626 coöperatieve vennootschappen. Dit betekent volgens Van Opstal (2012) dat de Nationale Raad voor de Coöperatie nog heel wat potentieel heeft om zich beter kenbaar te maken, maar ook dat lang niet alle coöperatieve vennootschappen in België werken als een coöperatie zoals bedoeld door de ICA. Dit kan een bewuste keuze zijn vermits sommige grote aandeelhouders liever meer zeggenschap behouden of wanneer ze wel dividenden willen uitkeren die hoger liggen van 6% van het ingebrachte kapitaal. 1.1.3.2 De VZW Een VZW is een vereniging zonder winstoogmerk. De leden van een VZW mogen geen voordelen ontvangen die vanuit haar activiteiten voortkomen. Dat wil niet zeggen dat een vereniging zonder winstoogmerk geen winst mag maken bij de uitvoering van haar maatschappelijke doel. Ze mag deze winst niet uitkeren aan de leden van de vereniging. Dergelijke winsten mogen enkel gebruikt worden voor de realisatie van haar maatschappelijk doel (Coates, 2008). In tegenstelling tot de CVBA en CVOA is een VZW geen vennootschap, waardoor het dus ook geen aandelenkapitaal kan aantrekken. Een VZW mag wel giften ontvangen. Elk lid van de algemene vergadering heeft één stem (Coates, 2008). Een verschil tussen een coöperatie en een VZW is dat een VZW geen winst mag uitkeren en geen aandelenkapitaal heeft. De ingebrachte middelen kunnen niet teruggevorderd worden. Verder kan een VZW nooit als handelaar beschouwd worden, terwijl dit wel het geval is in een coöperatie (Coates, 2008). In tabel 1 geven we de voornaamste gelijkenissen en verschillen weer tussen een CVBA, een CVOA en een VZW.
8
Tabel 1
Gelijkenissen en verschillen tussen de VZW, CVBA en CVOA VZW
CVBA
CVOA
Registratieverplichting
Onderhandse akte
Notariële akte
Onderhandse akte
Minimumkapitaal
Geen minimumkapitaal vereist
18.550 € (6.150 € voor VSO)
Geen minimumkapitaal vereist
Financieel plan bij oprichting
Niet vereist
Vereist
Niet vereist
Faillietverklaring mogelijk
Neen
Ja
Ja
Soorten aandelen
Geen aandelen
Op naam Statutair bepaald
Op naam Statutair bepaald
Overdraagbaarheid aandelen
Geen aandelen
Beperkte overdracht (statutair bepaald)
Beperkte overdracht (statutair bepaald)
Dividendbeperking
Geen dividend mogelijk
Geen beperking
Geen beperking
max. 6% indien erkend voor NRC
max. 6% indien erkend voor NRC
Ja
Neen
Beperkte aansprakelijkheid
Voor leden, niet voor bestuurders
Bron: Coates & Van Opstal, 2010 1.1.3.3 De Vennootschap met Sociaal Oogmerk (VSO) Een VSO is een vennootschap die geen vermogensvoordelen voor haar vennoten nastreeft, maar een sociaal doel heeft. De VSO is geen aparte vennootschapsvorm, zoals de NV, de BVBA en de CVBA, maar is een rechtslabel dat toegevoegd aan een vennootschapsvorm. Op die manier spreken we van een NV-SO, een BVBA-SO, een CVBA-SO, enz. In feite is het de bedoeling om een mogelijkheid te creëren waarbij organisaties met een sociaal doel ook handel mogen drijven en aandelenkapitaal kunnen aantrekken (Coates & Van Opstal, 2010). Om dit statuut te mogen dragen, moet een vennootschap aan een aantal eisen voldoen. (Dujardin, Mertens & Van Opstal, 2008):
De statuten voorzien dat vennoten geen of slechts een beperkt vermogensvoordeel mogen nastreven; Sociale doelen dienen expliciet omschreven te worden en de activiteiten dienen overeenkomstig het doel te zijn. Statuten bepalen wat er met de winst zal gebeuren; Een beperking van stemrecht op de Algemene Vergadering. Niemand heeft meer dan 10% van het stemrecht. Indien een personeelslid vennoot is wordt dit maximum 20%; Wanneer de vennootschap een beperkt dividend uitkeert aan haar vennoten dan mag dit niet meer zijn dan de door de NRC vastgelegde maximale rentevoet (van momenteel 6%); Jaarlijkse verslaggeving over de realisatie van de sociale doelen van de vennootschap;
9
Bepalen hoe personeelsleden na één jaar de mogelijkheid krijgen om vennoot te worden; Bepalen hoe een ex-personeelslid kan uittreden als vennoot; De bestemming bepalen van datgene dat overblijft na vereffening, rekening houdend met het feit dat deze bestemming een gelijkaardig doel moet dienen dan de vennootschap.
Eind 2010 waren er in België 541 vennootschappen met sociaal oogmerk (Van Opstal, 2012). Maar liefst 78% hiervan waren coöperatieve vennootschappen. Volgens Dujardin, Mertens & Van Opstal (2008) is dit te wijten aan het feit dat het VSO-statuut overeenkomsten vertoont met de erkenningvoorwaarden voor de NRC en met het coöperatieve gedachtegoed. Maar door het aannemen van dit statuut kunnen coöperaties die het VSO-statuut aannemen ook rekenen op een gunstige regeling voor het minimum kapitaal (zie tabel 1) (Coates & Van Opstal, 2010). De voordelen van het VSO-statuut zijn eerder beperkt. Vennootschappen met sociaal oogmerk die een erkenning aanvragen bij de FOD Economie genieten eveneens van een vrijstelling op de roerende voorheffing tot 180 €, maar dit kan alleen indien de VSO actief is in een beperkt aantal sectoren (waaronder de zorgsector) en er statutair bepaald werd dat geen dividenden uitgekeerd mogen worden. In dat laatste geval (geen dividenduitkering) kan de VSO ook, net als de VZW, genieten van de rechtspersonenbelasting terwijl het in alle andere gevallen ook onder de vennootschapsbelasting valt (Walbers, 2011). 1.1.4 Coöperaties in zorg We kunnen ons de vraag stellen waarom coöperaties interessant zouden kunnen zijn voor de zorgsector. Klassiek komen we ze in ons land immers tegen in de landbouw, de financiële sector en de klein- en groothandel maar niet in de door VZW’s gedomineerde zorgsector. Van Opstal (2008), Van Opstal & Gijselinckx (2008), Van Opstal (2011), Jacobs & Van Opstal (2011) en Jacobs (2011) halen volgende voordelen aan voor coöperaties in de zorgsector:
Net zoals buiten de zorgsector, kan een samenwerking van voorzieningen via coöperaties zorgen voor schaalvoordelen. Samenaankoop of een gemeenschappelijk gebruik van infrastructuur kunnen leiden tot kostenbeparingen. Schaalvoordelen zijn bijvoorbeeld een reden waarom de mutualiteiten in ons land destijds coöperatieve apotheken opgericht hebben die vandaag nog steeds bestaan (bv. Multipharma en Escapo). Gebruikers die hun zorgnood niet of onvoldoende ingevuld zien door de overheid of de markt kunnen samen een coöperatie opstarten om deze zorg zelf te organiseren of in te kopen. Dit sluit aan bij de vacuümhypothese die ik eerder vermeld heb (Westerdahl & Westlund, 1998). Dit vacuüm kan ontstaan door een gebrek aan voldoende overheidsfinanciën, maar bv. ook in afgelegen gebieden waar weinig voorzieningen voorhanden zijn. Een marktvacuüm kan ook ontstaan voor zorgbehoevenden die in het bestaande zorgaanbod hun gading niet vinden omdat hun zorgnoden onvoldoende aansluiten bij het klassieke aanbod. Deze zorgbehoevenden, of hun familieleden, kunnen dan samen een zorgcoöperatie oprichten en zorg inkopen (bv. Autiwoonzorg wenst dit te doen voor personen met een autismespectrumstoornis). 10
Zorgcoöperaties kunnen ook opgericht worden door zorgverstrekkers (dokters, paramedici, verplegend en verzorgend personeel, opvoeders, …) die hun eigen voorziening in het leven willen roepen en daar zeggenschap en controle over willen. Een voorbeeld hiervan zijn coöperatieve huisartsenpraktijken. Zorgcoöperaties kunnen ook een antwoord zijn op een toenemende commercialisering binnen de sector. Wanneer de coöperatie in handen is van haar gebruikers of de vertegenwoordigers daarvan (familie, patiëntenverenigingen, …) is de garantie op een kwalitatieve zorg immers beter ingedekt dan wanneer de coöperatie in handen is van een buitenlandse beursgenoteerde investeringsmaatschappij waarvan de aandeelhouders zich niet bekommeren om de gebruikerswaarde van hun aandeel maar alleen op de financiële waarde ervan.
Om dit te illustreren geef ik drie voorbeelden van coöperaties in de zorgsector: Autiwoonzorg, het Biloba huis en Inclusie Invest. Deze laatste twee voorbeelden worden verderop meer uitvoerig besproken. Voorbeeld 1 Autiwoonzorg VZW Autiwoonzorg is een vereniging die zelfstandig wonen voor normaalbegaafde personen met autisme wil faciliteren. Deze doelstelling is gegroeid vanuit de zorg van ouders voor de toekomst van hun volwassen kinderen. Het is hun betrachting de oprichting van een coöperatieve te realiseren waarbinnen verschillende lokale woonzorg entiteiten samenwerken. Het doel van dit pilootproject is om personen met autisme de kans te geven in min of meerdere mate eigenaar te worden van een woning en de zorg zo autonoom en onafhankelijk mogelijk te organiseren. Op korte termijn is het hun betrachting een inloophuis in Hasselt en Leuven te organiseren. Dit inloophuis heeft de bedoeling laagdrempelig te werken naar personen met autisme door een ontmoetingsruimte te creëren waar personen met autisme en hun omgeving (maar ook andere geïnteresseerden) informatie kunnen opdoen en vorming kunnen verkrijgen. Verder in de toekomst wil Autiwoonzorg door het oprichten van een coöperatie betaalbare woningen realiseren die aangepast zijn aan de noden van personen met autisme. Bron: interview met Lieve Jacobs en www.autiwoonzorg.be
Voorbeeld 2 Het Biloba huis Dit coöperatieve project wil voorzien in woongelegenheid voor senioren, een solidaire leefruimte voor de bewoners en een onthaalruimte voor de multiculturele buurt waarin het gelegen is (Schaarbeek). Het project wordt uitgevoerd in de schoot van een in 2008 opgerichte coöperatie, E.MM.A CVBA SO. Leden van deze coöperatie zijn EVA vzw, Aksent vzw en het Maison Médicale du Nord. Bron: http://www.vzweva.be/Huis_BILOBA en Van Opstal (2011)
11
Voorbeeld 3 Inclusie Invest Inclusie Invest is een coöperatieve vennootschap met sociaal oogmerk dat middelen wil ophalen bij de bevolking om te investeren in woningen voor personen met een beperking. Deze middelen willen ze ophalen bij drie soorten aandeelhouders:
natuurlijke personen (bv. ouders, vrienden of familieleden van personen met een beperking), rechtspersonen (bv. kerkfabrieken en sociale bewegingen) en openbare instellingen rechtspersonen actief in de sector van personen met een beperking.
Bestaande voorzieningen kunnen vervolgens bouwprojecten indienen bij Inclusie Invest, dat als eigenaar zal investeren in huisvesting voor de cliënten van deze voorzieningen. Op deze manier moet niet elke voorziening zelf als bouwheer optreden en wachten op subsidies om te kunnen bouwen. Bron: interview met Willy Verbeeck, Jacobs (2011) en www.inclusieinvest.be
1.2 Woonzorg De term 'woonzorg' omvat twee zaken: wonen en zorg. Vandaag kennen we diverse vormen van woonzorg, zoals woonzorg voor ouderen en woonzorg voor personen met een handicap. Het basisidee bestaat erin een geïntegreerd kader te bieden waar wonen en zorg onafhankelijk van elkaar afgestemd kunnen worden op de noden van de betrokkene. Concepten als levenslang wonen en vraaggestuurde zorg liggen mee aan de basis van deze evolutie. Ik licht hier ook de financiering van de woonzorg in Vlaanderen kort toe. 1.2.1 Begripsverduidelijking 1.2.1.1 Vraagsturing De belangstelling voor vraagsturing als sturingsmechanisme is in de laatste decennia sterk toegenomen toch bestaat er geen eenduidigheid wat betreft de invulling ervan. In de literatuur worden allerhande definities gehanteerd voor „vraagsturing‟ of „vraaggestuurde zorg‟ (Rijckmans et al., 2002) maar centraal in alle definities blijven het zelfbeschikkingsrecht en de keuzevrijheid van de zorgvrager. Bij vraagsturing kan de zorgvrager zelf bepalen welke zorg het best beantwoordt aan zijn of haar individuele noden. Geregeld kom je in de literatuur de termen „vraaggestuurde zorg‟ en „vraaggerichte zorg‟ als synoniemen tegen, maar toch is er volgens Rijckmans, et al. (2002) een fundamenteel onderscheid tussen de beide. Bij vraaggericht werken wordt de zorg afgestemd op de noden van de zorgvrager, maar de uiteindelijke controle blijft in handen van de organisatie die deze zorg aanbiedt. De controle bij vraagsturing gaat hierbij verder vermits de zorgvrager de volledige controle behoudt (Maes, et al. 2001). Hoe dan ook, er zijn verschillende vormen van vraagsturing in de praktijk en die zijn afhankelijk van hoeveel controle de zorgvrager krijgt voor de eigen regie van zijn zorg en de mate van ondersteuning van zijn organisatie (Caldwell, 2006). Volgens ervaringen die Caldwell heeft met directe financiering, bij personen met een mentale beperking, besluit hij dat dit een middel is dat maximale vraagsturing kan realiseren (Caldwell, 2007). Maar er wordt in de literatuur ook opgemerkt dat er een gevaar bestaat wanneer het overheidstoezicht op persoonsgebonden budgetten wegvalt. Er wordt gevreesd voor de kwaliteit van de ondersteuning en de veiligheid van de 12
budgethouders, vooral bij de meest kwetsbare groepen zoals personen met een verstandelijke beperking (Carlson et al., 2007). In de studie van Caldwell & Heller (2003), maar ook in de studie van Feinberg & Whitlatch (1998), werd aangetoond dat meer controle hebben over de eigen zorgregie geassocieerd werd met een grotere tevredenheid ten opzichte van de controlegroep en werden er opmerkelijk minder zorgtekorten gerapporteerd. “Het is van vitaal belang dat de mogelijkheid om controle over het eigen leven te nemen en een waardig leven te leiden, wordt gezien als een recht en niet als een privilege verleend door welwillende diensten” (Carmichael & Brown, 2002, p. 807) 1.2.1.2 Levenslang wonen Met 'levenslang wonen' wil de Vlaamse overheid duurzaam wonen in Vlaanderen promoten. Kenmerken van een levenslange woning omvatten toegankelijkheid, veiligheid en voldoende comfort. Meestal denkt men pas achteraf dat mensen ouder worden, langdurig of chronisch ziek kunnen worden of gehandicapt kunnen zijn. Zo houdt pas sinds kort 'levenslang wonen' ook rekening met het feit dat men ouder wordt chronisch ziek kan worden of fysiek een beperking kan krijgen. Vanuit deze context worden nieuwe woningen ontworpen. Het gaat dus over aanpasbare woningen die als het ware flexibel kunnen meegroeien met de noden die een bewoner gedurende zijn hele leven heeft. Maar breder in zijn context omvat het levenslang wonen ook de omgeving van de woning, de buurt,… Hiermee bedoelt men de toegankelijkheid en bereikbaarheid van bepaalde voorzieningen maar ook de mogelijkheid om een openbare ruimte te creëren waar een divers publiek welkom is. Er is een groeiende belangstelling naar het stabiliseren en flexibiliseren van wonen en het mobiliseren maar ook vermaatschappelijken van zorg. De Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) deed mee in een projectoproep rond levenslang wonen en besloot om enkele woningen uit te werken in 2000 volgens de toenmalige principes, vooropgesteld door het Platform Wonen van Ouderen (PWO). (www.meegroeiwonen.info) 1.2.2 Vormen van woonzorg In de ouderenzorg regelt het woonzorgdecreet (13 maart 2009) de erkenning en financiering van de residentiële ouderenzorg in Vlaanderen. Samen met het thuiszorgdecreet (14 juli 1998) wordt het geheel aan woon/zorgvoorzieningen voor ouderen wettelijk gekaderd. Zo hebben we vandaag de dag in de ouderenzorg woonzorgcentra (de vroegere rustoorden), assistentiewoningen (de vroegere serviceflats), aanleunwoningen (of kangoeroewoningen) en regelingen voor groepswonen, zorgwonen en clusterwonen (Departement WVG, 2011). Een bespreking van deze woonzorgvormen brengt me echter buiten de afbakening van dit eindwerk. In wat volgt gaan we dieper in op woonzorgvormen voor volwassen personen met een handicap. Daarbij maken we eerst een onderscheid tussen residentiële en semiresidentiële voorzieningen enerzijds en ambulante voorzieningen anderzijds. Daarnaast voorziet de Vlaamse Gemeenschap ondersteuning bij woningaanpassingen zodat personen met een handicap (langer) bij hun ouders of “brussen” (broers of zussen) kunnen blijven wonen. Residentiële opvang in de gehandicaptensector is in feite een opvang in een tehuis dat 24 uur op 24 opvang biedt, in principe 7 dagen op 7 en het hele jaar door met continue begeleiding. De voorzieningen ontvangen subsidies in de vorm van een dagprijs en de 13
cliënten betalen een financiële bijdrage. Voorbeelden van zulke voorzieningen zijn tehuizen voor niet-werkenden en tehuizen voor werkenden. In de huidige sfeer van vraaggestuurd werken en inspraak vanwege de cliënt wordt er meer gewerkt aan ambulante opvang. Ambulante diensten bieden begeleiding aan mensen in hun thuisomgeving. De personen met een handicap (of hun families) staan daarbij zelf in voor hun woon- en leefkosten. De zorg wordt wel mee gefinancierd vanuit de overheid. Deze zorg kan dan bestaan uit begeleiding bij de dag- en weekplanning, uit hulp bij de activiteiten van het dagelijks leven (ADL) of uit psychosociale ondersteuning. We zetten nu een aantal van deze ambulante en semi-residentiële woonvormen voor volwassen personen met een mentale handicap op één lijn, in orde van grote zelfstandigheid (en een beperkte ondersteuning) tot maximale ondersteuning (en dus minder zelfstandigheid). 1.2.2.1 Wonen onder Particulier In deze ambulante vorm van woonzorg, ook wel WOP genoemd, wonen personen met een handicap in hun eigen huis met begeleiding. Een particulier of vrijwilliger voorziet in hulp/begeleiding door wekelijks langs te gaan. Er worden dan samen zaken aangepakt die de WOP’er minder goed alleen kan, maar er worden evengoed activiteiten samen gepland. Het gaat hier om een langdurig engagement (VAPH,2007). 1.2.2.2 Begeleid wonen In een dienst begeleid wonen biedt een begeleider begeleiding op zowel psychosociaal vlak als bij de dagdagelijkse activiteiten. De nadruk van de begeleiding is individueel aangepast en de nadruk van begeleiding kan meer op het ene of op het andere vlak worden gelegd rekening houdend met een gemiddelde van 1 uur begeleiding per week. Hoe de begeleiding wordt ingevuld in de praktijk wordt vastgelegd in een begeleidingsplan. Deze begeleiding is ambulant. De woning kan een eigen woning zijn of een huurhuis waar één of meerder personen samen wonen. De begeleiding kan geboden worden voor max. 4 personen in één huis. De cliënten staan zelf in voor woon- en leefkosten (VAPH, 2007). 1.2.2.3 Beschermd wonen Wanneer de begeleiding in een begeleid wonen onvoldoende is maar men wel zelfstandig wil wonen, dan is een dienst voor beschermd wonen een mogelijke oplossing. Hier richt men zich tot een publiek dat een lichte tot matige mentale beperking heeft. Cliënten krijgen ondersteuning op vlak van de organisatie van het huishouden, psychosociaal, budgettair- en administratief vlak. Voor de dagbesteding zorgt de begeleiding. Deze dagbesteding kan gaan over werken in beschutte werkplaatsen, begeleid werken, arbeidszorgateliers of het ergo-ateliers. In de praktijk wonen personen met een licht tot matige mentale beperking vaak samen in een huis of appartement in de nabijheid van de voorziening. Er is een oproepbare permanentie voor zowel overdag als ‘s nachts. De cliënten staan zelf in voor woon- en leefkosten (VAPH, 2007). 1.2.2.4 Geïntegreerd wonen Wanneer door het ouder worden meer ondersteuning nodig is of wanneer de begeleiding in een dienst beschermd wonen onvoldoende is dan is geïntegreerd wonen een 14
mogelijkheid. De zorgbehoefte van deze cliënten is zwaarder (cliënten van tehuizen nietwerkenden en zelfs van het type nursing). De begeleidingsvorm geïntegreerd wonen is dan ook intensiever. Cliënten leven in een gewone woonomgeving, in kleine geïntegreerde wooneenheden van max. 10 personen. De voorziening staat in voor de zorg, de begeleiding en de eventuele dagbesteding. De cliënten staan zelf in voor woonen leefkosten. (VAPH, 2007). 1.2.3 De klassieke financiering van wonen en zorg In de huidige ambulante zorg is het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) verantwoordelijk voor de financiering van de diensten. Het VAPH reikt werkingssubsidies (dit omvat werkingskosten en personeelskosten) en investeringssubsidies uit. Ieder kwartaal ontvangen de door het VAPH erkende VZW’s een voorschot op hun werkingssubsidies. Deze werkingssubsidies veranderen naargelang de soort ambulante dienst. Zo ontvangt een dienst voor beschermd wonen jaarlijks per begeleide persoon 631,95 € voor de woonbegeleiding. Wanneer de dienst ook dagbesteding aanbiedt, dan krijgt deze hiervoor 778,29 € per persoon. Een dienst voor geïntegreerd wonen ontvangt jaarlijks een bepaald bedrag per persoon met een handicap. Op 1 januari 2008 bedroeg dit 1.977,31 € per persoon. (VAPH, financiering) De personeelssubsidies verlopen via een prefinanciering. Zo ontvangt elke ambulante dienst per kwartaal 24% van de vermoedelijke jaarsubsidie. Het uiteindelijke saldo wordt slechts uitbetaald na de indiening van het financieel verslag volgens een opgelegd model. De berekening van de subsidies voor personeelskosten kan teruggevonden worden op http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/4038145. Wanneer we spreken over de ambulante hulpverlening is er ook sprake van een eigen bijdrage van de persoon met een handicap die verschillend is al naargelang de woonvorm. Voor een dienst beschermd wonen betekent dit dat ze (op voorwaarde dat er dagbesteding wordt aangeboden) een bijdrage aan de persoon met een handicap mogen vragen van maximum 7,04 € als de dienst ook een warme maaltijd aanbiedt, zoniet mag de bijdrage 3,57 € bedragen. De cliënten moeten wel zelf instaan voor hun levensonderhoud. Voor een dienst geïntegreerd wonen spreken we dan over bedragen van respectievelijk 7,83 € en 3,71 €. Het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) verleent financiële steun aan welzijnsen gezondheidsvoorzieningen die infrastructuurwerken willen uitvoeren. Ze doen niet enkel aan de financiering van de infrastructuur maar ze zorgen ook voor de coördinatie, sturing en regie van de infrastructuur. Ze vallen onder het beleidsdomein van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) van de Vlaamse Gemeenschap. 1.2.4 Financiering van zorg via persoonlijke budgetten In 2001 ging het PAB (persoonlijk assistentie budget) van start. Later, op 1 september 2008 startten het VAPH en toenmalig Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Steven Vanackere, het PGB-experiment. Deze twee systemen betekenen een evolutie in de zorg omdat personen met een handicap meer keuzevrijheid en vraaggestuurde ondersteuning verkrijgen, maar ook veel administratie en budgetzorgen. Ook voor de voorzieningen is het een nieuwe uitdaging om met deze alternatieve financieringen om te gaan en te zien hoe ze kunnen inspelen op de nieuwe manier van financiering. Wat het personeel betreft is het nog wat uitkijken welke impact deze financiering kan hebben op het loon en de werkzekerheid. Vraaggestuurde zorg heeft niet enkel een impact op de taakinvulling maar ook op de werkomstandigheden van de begeleider. (Perspectief 2020, 2010) 15
Hoe dan ook is deze verandering een noodzaak om tot vraaggestuurd werken te kunnen komen. Maar wat houden die persoonsgebonden budgetten nu precies in? In de huidige financiering van de gehandicaptenzorg gaan de subsidies naar de erkende VZW’s die ondersteuning aanbieden aan de zorgvragers. Het PAB en PGB zijn bedoeld om direct de zorg te financieren van de zorgvrager. Het PGB gaat een stap verder dan het PAB. Bij het PGB gaan de middelen niet meer naar de voorziening maar naar de persoon met een handicap. 1.2.4.1 PAB: persoonlijk assistentiebudget Het persoonlijk assistentiebudget is een financiering die erkend is door het VAPH. Bij deze zorgvorm kan de persoon met een handicap een assistent aanwerven om ondersteuning te krijgen. Het VAPH bepaalt de mate van het budget dat tussen 8845€ en 41.250€ ligt. Het PAB mag gebruikt worden voor hulp bij het huishouden, voor lichaamsverzorging, de verplaatsingen, ondersteuning bij administratie, begeleiding thuis, op school en op het werk. De zorgvrager die in aanmerking komt voor het PAB, sluit zelf een arbeidscontract met één of meerdere persoonlijke assistenten. Op die manier wordt de persoon met een handicap (of zijn vertegenwoordiger) werkgever. Naast de mogelijkheden van het PAB zijn er ook beperkingen op de besteding van het budget. Het VAPH zal de besteding van het budget controleren vermits alle uitgaven moet bewezen worden. Vermits zo’n budget voor veel budgethouders een administratieve rompslomp betekent kan hij zich laten ondersteunen door een budgethoudersvereniging (bv. BOL-BUDIV). Deze budgethoudersverenigingen ondersteunen budgethouders bij het organiseren van de personeelsadministratie en organisatie van het budget maar de budgethouder kan hiervoor ook bij een sociaal secretariaat aankloppen. In feite is het PAB bedoeld om mensen meer keuzevrijheid te geven in de ondersteuning, maar tegelijk is het beperkt combineerbaar met andere zorgvormen van het VAPH. Daarnaast zijn de budgetten laag en worden de assistenten vaak aan het minimumloon betaald, wat begrijpelijk is omdat de budgethouder het budget natuurlijk optimaal wil inzetten. Persoonlijke assistentie vereist echter veel persoonlijke inzet van de begeleiders. De kwaliteit van de begeleiding moet gegarandeerd worden maar de werkomstandigheden van de assistenten en hun vergoeding zijn toch knelpunten. 1.2.4.2 PGB: persoonsgebonden budget Het PGB-experiment maakt deel uit van de beleidsnota “Perspectief 2020, Nieuw Ondersteuningsbeleid voor personen met een handicap”. De wettelijke basis voor het PGB werd in feite al goedgekeurd door het Vlaams Parlement in het decreet van 12 december 20013. De bepalingen voor het PGB-experiment die werden vastgelegd volgden
3
Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 12 december 2001 houdende wijziging van het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, met het oog op het toekennen van het persoonsgebonden budget en met het oog op het invoeren van de behoeftegestuurde betoelaging van de voorzieningen.
16
in het Besluit van de Vlaamse Regering van 7 november 2008 4 (Breda, Gevers, Vandervelden & Peeters, 2011). Het PGB-experiment sluit aan bij de VN-conventie voor de rechten van personen met een handicap. Deze conventie geldt in ons land sinds 1 augustus 2009 en zorgt op een juridisch onderbouwde manier dat het burgerschapsmodel uitgaat van gelijkheid en autonomie van personen met een beperking en dit op basis van sociale solidariteit. Het betekent dat we investeren in een volwaardige participatie aan de samenleving en dat personen met een handicap hun leven in eigen regie kunnen nemen. De visie is dat personen met een handicap niet naast, maar in de samenleving leven en dat ze deel nemen aan het ‘gewone’ maatschappelijke leven op alle vlakken (onderwijs, vrije tijd, mobiliteit, cultuur…). Normaal gezien liep het PGB-experiment af op 31 december 2011. Met de beslissing van de Vlaamse Regering van 16 december 2011 werd het experiment verlengd met twee jaar voor de huidige deelnemers. Voorlopig kunnen geen nieuwe kandidaten toetreden tot het stelsel. Het persoonsgebonden budget is net als het PAB een persoonlijke rugzak met financiële middelen die de persoon met een handicap toegewezen krijgt van het VAPH. Het PGB gaat hierin een stap verder dan het PAB omdat het budget aan alle zorgvormen besteed kan worden en niet alleen aan persoonlijke assistenten. Een voordeel naar gezamenlijke woonvormen is dat hier geen beperkte combineerbaarheid van zorgvormen is zoals bij het PAB. Het PGB kan gebruikt worden om zowel persoonlijke assistentie te betalen, maar ook om zorg bij welzijnsdiensten te financieren en zorg door voorzieningen die niet erkend zijn door het VAPH. Een verschil bij de houders van het PGB, in vergelijking met de budgethouder van het PAB, is dat er niet enkel budgethouders zijn maar ook licentiehouders zijn. Deze licentiehouder kan een dienst of voorziening zijn die van het VAPH de toelating krijgt om zorg aan te bieden gefinancierd met een PGB. Een voordeel van PGB is dat de autonomie van de persoon met een handicap op deze manier versterkt wordt omdat de zorgvrager zelf het budget beheert en niet de voorziening. Tegelijk kan de persoon met een handicap zorg en ondersteuning aankopen bij voorzieningen. De omvang van een PGB hangt af van de individuele behoefte aan ondersteuning. Bij de opstart van een PGB traject wordt de zorgvrager ingeschaald via een inschalingsinstrument. Het inschalingsinstrument voor personen met een fysieke handicap is verschillend van dat voor personen met een verstandelijke handicap. Een knelpunt hier is dat de budgetten bepaald worden op basis van wat de zorg in een voorziening kost. Zorg en ondersteuning die door een VZW georganiseerd wordt, is omwille van zijn schaalvoordeel totaal niet te vergelijken met de kosten die een individuele budgethouder heeft. De PGB budgetten liggen tussen ongeveer 4800€ en 48000€ en hierbij gaat het om een budget voor de ondersteuning zelf. Wanneer iemand zorg inkoopt bij een VZW, ontvangt hij of zij wel 15% meer budget, omdat voorzieningen ook andere kosten en onrechtstreekse personeelskosten dragen.
4
Besluit van de Vlaamse Regering van 7 november 2008 betreffende het opzetten van een experiment voor de toekenning van een persoonsgebonden budget aan bepaalde personen met een handicap.
17
1.2.4.3 De verschillen tussen PAB en PGB PAB en PGB zijn beide voorbeelden van directe financiering maar:
Het PAB is moeilijk te combineren met andere zorgvormen en met dit budget kan de budgethouder enkel persoonlijke assistentie aankopen. De PAB’er wordt werkgever of kan aankloppen bij organisaties die persoonlijke assistentie aanbieden en organiseren. Knelpunt is dan wel dat hij/zij dan weer door dit collectief organiseren van de assistentie zijn autonomie verkleint (VAPH 2010). Het PGB geeft meer mogelijkheden omdat de PGB’er naast persoonlijke assistentie ook zorg kan aankopen in een voorziening. De zorgvrager betaalt de voorziening zelf in tegenstelling tot de financiering aan de voorziening door het VAPH. Ook de verbeterde combineerbaarheid met andere zorgvormen versterkt de autonomie van de persoon met een handicap.
Toch moeten we kritisch zijn ten opzichte van deze budgetten. Kunnen deze individueel toegekende budgetten wel concurreren met budgetten die collectief worden ingezet? Een voorziening kan veel flexibeler omspringen met ingezette middelen. We kunnen ons ook afvragen of de evolutie van deze persoonlijke budgetten goed zijn voor de werkomstandigheid van de assistenten. De PAB budgetten zijn laag, personeel met weinig ervaring en dus weinig anciënniteit en een lager diploma zijn goedkoper. Men betaalt minimumlonen om het budget optimaal te kunnen benutten. Wanneer we de individuele budgetten collectief gaan organiseren brengt dit de vraagsturing en keuzevrijheid van de zorgvrager in gedrang. Het is dus de uitdaging om de pro’s en contra’s voor alle betrokken partijen af te wegen op welke manier deze evolutie in zelfsturing en vraagsturing in de praktijk kan worden gebracht zonder kwaliteitsverlies voor de budgethouders en hun begeleiders. 1.2.4.4 DIO en ZZI Recent in de persoonsgebonden budgetten zijn de Diensten Inclusieve Ondersteuning (DIO). Wat anders is aan DIO is dat er vooraf een analyse is wat betreft de zorgvraag van personen met een handicap aan de hand van een Zorgzwaarte Instrument (ZZI). Met het ZZI gebeurt een inschaling waarna een ondersteuningsplan wordt uitgewerkt. Personen met een handicap betalen zelf hun woon- en leefkosten net zoals in vb. een dienst beschermd wonen maar de ondersteuningskosten worden door de gemeenschap gedragen. Voorzieningen krijgen, naargelang de 'zorgzwaarte' van de mensen die zij in een DIO ondersteunen, personeelspunten toegekend. Er wordt zoveel mogelijk inclusief gewerkt wat betreft wonen, werken, dagbesteding, vrijetijdsbesteding, ondersteuning, ... en het netwerk van de personen met een beperking wordt zoveel mogelijk betrokken en ingezet. Het VAPH voorziet dat de diensten voor beschermd wonen en de diensten geïntegreerd wonen op 1 januari 2013 zullen ophouden te bestaan. Op die datum zullen die twee verschillende woonvormen dus vervangen worden door de diensten inclusieve ondersteuning. Op dit moment zijn er geen middelen voorzien voor 2013 en 2014 om bijkomende personeelspunten toe te kennen maar de inschaling van de huidige diensten gaat voorlopig wel gewoon door.
18
1.3 Woonzorgcoöperaties In dit eindwerk leg ik de focus op coöperaties in de ambulante woonzorg voor volwassen personen met een mentale beperking. Om concreet te illustreren wat dit kan inhouden, bespreek ik enkele voorbeelden uit andere landen, maar ook uit ons land. Deze voorbeelden heb ik teruggevonden in Gijselinckx, Coates & Deneffe (2011). 1.3.1 Voorbeelden uit het buitenland 1.3.1.1 JAG (Zweden) In Zweden heb je als gebruiker van een persoonlijk assistentiebudget verschillende mogelijkheden. Je kan je zorgregie zelf bepalen, zoals bij het Vlaamse PAB, maar verder kan je ook terecht bij gebruikerscoöperaties, bij commerciële aanbieders van assistentie of bij je plaatselijke gemeentediensten. Eén van deze gebruikerscoöperaties is JAG. JAG is een coöperatie die zich toespitst op de doelgroep van personen met zware meervoudige beperkingen en mentale beperking. Letterlijk betekent “JAG “, “ik” of “mij” maar het woord staat ook voor een afkorting van “gelijkheid, assistentie en inclusie” (Van Hauwermeiren, 2010). In tegenstelling tot de bestaande aanbodgerichte voorzieningen kunnen personen met een handicap via het persoonlijk assistentiebudget individuele ondersteuning op maat krijgen. Via de coöperatieve vennootschap kunnen de gebruikers omkadering en organisatorische aspecten zoals opleiding en administratie collectief delen waardoor schaalvoordelen gecreëerd worden. Zelfbeschikking en zorg in eigen regie zorgen voor vraaggestuurd werk. Wie zijn de leden? Als organisatie telt de JAG 400 leden. Vermits het een gebruikersorganisatie is, zijn alle 400 leden personen met meervoudige en mentale beperkingen. Gezien de gebruikers een communicatieve en/of verstandelijke beperking bezitten maakt de JAG gebruik van “Service Guarantors” (SG) welke de wettelijke vertegenwoordigers zijn, ouders en familieleden of de persoonlijke assistenten (Van Hauwermeiren, 2010). Wie zijn de werknemers? Naast de 400 leden stellen ze 3500 persoonlijke assistenten te werk die aangebracht worden door een privaat bedrijf verbonden met de JAG. De JAG-Foundation is dan weer een aparte entiteit die zich bezig houdt met opleidingen van de persoonlijke assistenten en de Service Guarantors (Van Hauwermeiren, 2010). De JAG stelt zelf 10 personeelsleden te werk die de administratie van de gebruikers opvolgen, twee voltijdse en een halftijdse bediende die zoeken naar geschikte persoonlijke assistenten. Daarnaast werken er mensen die gespecialiseerd zijn in het geven van training voor persoonlijke assistenten aangezien ze de juiste houding en kennis met betrekking tot de ideologie van Independent Living heel belangrijk vinden (Van Hauwermeiren, 2010). Werkwijze Eens het contract is getekend tussen de gebruiker en JAG, worden assistenten gezocht. Bij JAG is het de persoon zelf samen met de SG’s die volledig vrij beslist wie de assistent wordt en hoe deze assistentie wordt ingevuld. De JAG kan indien nodig helpen bij het zoeken van assistenten. Vanaf het moment van de aanwerving zijn de persoonlijke 19
assistenten en de SG’s verplicht een opleiding te volgen waarin duidelijk gesteld wordt wat de principes zijn van JAG en wat verwacht wordt van de persoonlijke assistenten en de SG’s . Structuur De JAG is een behoorlijk omvangrijke organisatie bestaande uit 4 structuren (Van Hauwermeiren, 2010):
De JAG-vereniging. De raad van bestuur hiervan bestaat uit een vijftal gebruikers (bijgestaan door de SG’s), die enkele keren per jaar samenkomen. Hun taak is om politieke beslissingen die JAG-leden aanbelangen te beïnvloeden. De JAG-coöperatie. De raad van bestuur telt ook ongeveer vijf mensen die om de twee maand samenkomen. Hier zetelen niet de gebruikers, maar wel de Service Guarantors. Omdat de gebruikers allemaal een ernstig meervoudige communicatieve en mentale beperking hebben en er op het niveau van de coöperatieve snel beslissingen moeten genomen worden. Deze vertegenwoordigers worden door de leden (gebruikers) verkozen. Verder is een private for-profit organisatie verantwoordelijk voor de tewerkstelling van de persoonlijke assistenten. De JAG-Foundation (stichting) die zich onder andere bezig houdt met de verplichte opleidingen voor alle nieuwe Service Guarantors en persoonlijke assistenten.
Financiering en kosten Zoals reeds eerder vermeld werd worden de persoonlijke assistenten via een persoonlijk assistentiebudget vergoed. Deze budgetten zijn afkomstig van de sociale zekerheid. JAGleden hebben nood aan een gemiddelde van 120 uren assistentie per week. JAG krijgt 26 € per uur via de assistentie budgetten waarvan 7% naar administratieve kosten gaat, 85% naar de lonen van de assistenten en overige gedeelte gaat naar opleidingen, aanpassingen van de werkomgeving en verplaatsingskosten (Gijselinckx, Coates & Deneffe, 2011). Als we even een berekening maken van de omvang van de jaarlijkse kosten: 120 uren x 52 weken x 400 leden x 26 € = 64.896.000 €. Dan stellen we vast dat bij benadering de jaarlijkse kosten aan werkingsmiddelen dus om en bij de 65 miljoen € zijn. Wat betreft de winstbestemming laat JAG als non-profit organisatie de opbrengsten steeds ten goede van de gebruikers komen (Gijselinckx, Coates & Deneffe, 2011). 1.3.1.2 Sunshine care C.I.C. (Verenigd Koninkrijk) Sunshine care C.I.C. werd als werknemerscoöperatie opgericht door vier gezinshelpsters. Bij oorsprong werd de dienstverlening in Rochdale door de overheid aangeboden maar gaandeweg werd deze dienstverlening aan huis steeds meer en meer uitbesteed aan private ondernemingen. Deze private ondernemingen werkten voornamelijk winstgedreven, de kwaliteit van de dienstverlening was ondermaats en de arbeidsomstandigheden voor het personeel liet te wensen over met als gevolg een hoog personeelsverloop (Gijselinckx, Coates & Deneffe, 2011).
20
Financiering Met de steun van de budgethouder voor de Sociale Dienstverlening van het gemeentebestuur van Rochdale (40.000 €), de National Health Service (10.000 €) en Cooperatives UK (5.000 €) startten de vier vrouwen een pilootproject op dat gecoördineerd werd door Cooperatives UK (Gijselinckx, Coates & Deneffe, 2011). Sunshine Care biedt gezinshulp aan personen met een functiebeperking. De cliënten betalen de uurprijs van de dienstverlening al dan niet met Individuele Gezondheidsbudgetten van de Britse overheid. Gedurende de hele opstartfase hebben de oprichters zichzelf geen loon toegeëigend. Om de sociale doelstelling blijvend te garanderen werd er een “asset lock” ingebouwd om te voorkomen dat de coöperatie zou kunnen evolueren naar een for-profit organisatie. Dit betekent dat bij vereffening het saldo van de coöperatie naar een gelijkaardig doel moet gaan, zoals in België verplicht is voor elke VZW en VSO. Momenteel wordt er nog geen winst gerealiseerd maar de winst die op termijn zou kunnen gerealiseerd worden zal geïnvesteerd worden in opleiding en een verbetering van de werkomstandigheden van de werknemers en in de kwaliteit van de dienstverlening (Gijselinckx, Coates & Deneffe, 2011). Doelstelling De coöperatie heeft als doel om volwassenen kwaliteitsvolle zorg en ondersteuning te bieden waarbij de cliënt de regie heeft over zijn eigen dienstverlening. Dit garandeert een aanbod van dienstverlening op maat van de cliënt waarbij ingespeeld kan worden op veranderingen in de behoeften van zijn nood. Verder wil de coöperatie degelijke personeelsvoorwaarden bieden door flexibele werktijden toe te laten. De personeelsleden kiezen zelf hun tewerkstellingsregime waarbij ook deeltijdse arbeid wordt toegelaten. Na een inwerktijd van zes maanden worden de personeelsleden aangemoedigd om lid te worden van de coöperatie, waarbij men ervan uitgaat dat dit de kwaliteit maar tevens de betrokkenheid en het engagement van de leden versterkt. Er wordt geïnvesteerd in training om een hoge kwaliteit te garanderen en om hun potentieel aan te sterken (Gijselinckx, Coates & Deneffe, 2011). Werking Sunshine Care biedt personenzorg en huishoudelijke hulp aan hulpbehoevenden maar ook palliatieve zorg en begeleiding op vlak van ADL (Algemeen dagelijkse levensverrichtingen) en MDL (Maatschappelijke activiteiten van het dagelijkse leven). Cliënten kunnen dus ook een beroep doen op de dienstverlening voor gezelschap, bezoek aan familie of begeleiding bij het winkelen en andere activiteiten. Niet enkel thuiswonende cliënten die beschikken over een persoonlijk gezondheidsbudget kunnen terecht bij Sunshine Care ook hulpbehoevenden zonder dit budget kunnen terecht bij de dienst (Gijselinckx, Coates & Deneffe, 2011). Bestuur Het bestuur bestaat uit de vier oprichters en een vrijwillige human resources consultant. Ieder lid heeft één stem (Gijselinckx, Coates & Deneffe, 2011).
21
1.3.2 Woonzorgcoöperaties in ons land In de doelstellingen van Perspectief 2020 van Vlaams Minister Jo Vandeurzen staat op pagina 58: ”Er dient ook verder onderzoek te gebeuren naar de mogelijkheden van (coöperatieve) organisaties die, met inbreng van private middelen, wensen te voorzien in de bouw van woongelegenheid voor personen met een handicap die daarvan gebruik kunnen maken in formules van woonondersteuning.” Ook het Vlaams parlement vroeg in een voorstel van resolutie ingediend op 24 januari 2011 aan de Vlaamse regering om o.a. een kader te scheppen waardoor nieuwe concepten van wonen voor personen met een handicap kansen krijgen. (http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2010-2011/g902-1.pdf) In de volgende cases ga ik op zoek naar reeds woonzorgcoöperaties en hoe hun structuur is opgebouwd.
bestaande
voorbeelden
in
1.3.2.1 E.MM.A CVBA SO E.MM.A CVBA SO is een coöperatieve vennootschap met sociaal oogmerk die in 2007 opgericht werd om een betaalbare, kwalitatieve en culturele toegankelijkheid van zorg aan senioren te kunnen bieden. Hiervoor richtten in de Schaarbeekse Brabantwijk drie VZW’s (VZW EVA, VZW Maison Médicale du Nord en VZW Aksent) de CVBA SO E.MM.A op. Onder de naam Maison Biloba Huis VZW kochten ze een gebouw waarin een vijftiental aangepaste individuele woningen voor alleenstaanden of samenwonende senioren van diverse origine worden gerealiseerd. Verder is het hun betrachting een ontmoetingsplaats voor de bewoners te voorzien en een onthaalruimte die overdag open staat voor inwoners van de wijk. E.MM.A sluit een overeenkomst af met het sociaal verhuurkantoor "A.S.IS. " via de welke de woningen worden verhuurd middels een sociaal huurtarief (www.maisonbilobahuis.be) De oprichters E.MM.A is het samenvoegsel van de eerste letter(s) van haar oprichters. Deze zijn:
EVA VZW starte in 1995 en staat voor Emancipatie via Arbeid. Hun initiatief is werk te voorzien aan de inwoners in Brusselse wijken, dat tegelijk ook zinvol is voor hun buurt. Hun betrachting is dus enerzijds duurzame tewerkstelling te creëren en anderzijds de leefbaarheid in de wijken te optimaliseren of te ondersteunen. Maison Médicale du Nord VZW is een wijkgezondheidscentrum dat voorziet in algemene geneeskunde, verpleging, kinesitherapie, sociale hulp en psychiatrische consultaties. Ze werken preventiecampagnes uit zoals vaccinatiecampagnes en borstkankeronderzoek maar nemen ook een project rond thuiswonende ouderen onder hun hoede. Hiervoor werken ze samen met verschillende organisaties uit de regio. Maison Médicale du Nord wil experimenteren met nieuwe oplossingen voor de vergrijzingproblematiek van Marokkaans en Turkse families. Daar waar in het verleden vrouwen van de familie zorg konden dragen voor de ouder wordende ouders/schoonouders treedt er een evolutie op naar steeds meer buitenhuis werkende vrouwen. Hierdoor wordt de thuisopvang van ouderen een groeiend probleem. Verder zijn de thuiszorg diensten en bestaande rusthuizen niet afgestemd op de cultuur, de manier van leven en de zorgvraag van deze groep ouderen. 22
Aksent VZW is een dienstencentrum voor hulpbehoevenden en senioren. Senioren kunnen er samenkomen om de krant te lezen, koffie te drinken,… Maar daarnaast bieden ze ook informatieve, recreatieve en vormende activiteiten aan. Senioren kunnen er terecht met specifieke vragen naar begeleiding of hulp aan huis. (www.maisonbilobahuis.be)
Aanpak Dit schema vat samen op welke manier de realisatie van het project tot stand kwam. E.MM.A eigenaar
Recht van opstal aan Gewestelijke huisvestingsmaatschappij Brussel
Gewestelijke HVM Brussel renoveert pand volgens plannen E.MM.A
Gewestelijke gebruiksrecht haard
HVM Brussel geeft door aan Schaarbeekse
Gebruiksrecht terug aan E.MM.A
E.MM.A verhuurt collectieve ruimte aan Biloba huis
Betaalt 50% van de renovatiekost terug aan Gewestelijke HVM Brussel
Beheer en verhuur 15 woningen
Individuele huurders
Bron: www.web.verso.net.be/images/upload/2011-06-07workshop2-biloba.pdf
De E.MM.A CVBA SO verzamelt de nodige financiële middelen voor de realisatie van de infrastructuur. Daarna sloot ze een overeenkomst met de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij (BGHM) en geeft deze een recht van opstal5. De BGHM renoveert het pand volgens de plannen van E.MM.A en geeft het gebruiksrecht door aan
5
Recht van opstal is het tijdelijke recht om een onroerend goed te bewonen of in gebruik te nemen op de grond van iemand anders. 23
de Schaarbeekse haard6 die op haar beurt 50% van de renovatiekosten terugbetaalt aan de BGHM. De Schaarbeekse haard geeft het gebruiksrecht terug aan E.MM.A. Waarna EVA VZW het variabel kapitaal in E.MM.A verhoogt dankzij middelen van het Brusselsfonds om de renovatie van de gemeenschappelijke ruimten te financieren. De Schaarbeekse haard beheert en verhuurt de 15 woningen aan individuele huurders. E.MM.A verhuurt de collectieve ruimte aan VZW Maison BILOBA Huis en betaalt met deze huurinkomsten een lening aan Triodos7 terug. De VZW Maison BILOBA Huis organiseert de werking met de senioren, de buurt, mantelzorgers,… Ze stelt een personeelslid te werk en vraagt subsidies aan voor de operationele werking. Verder stellen ze een lijst op van mensen die zeker in het BILOBA Huis moeten kunnen komen wonen en ontvangen ze giften via de projectrekening van de Koning Boudewijnstichting (www.maisonbilobahuis.be) Verdeling van de aandelen In de statuten van CVBA SO E.MM.A worden vier aandelencategorieën omschreven. Maison Médicale du Nord bezit aandelen in categorie A en zorgde bij de start voor de inbreng van 706.000 €. EVA en Aksent bezitten beiden aandelen in categorie B en brachten respectievelijk 20.000 € en 5.000 € aan kapitaal in. Aandeelcategorieën A en B zijn dus de oprichters die het vast kapitaal aanbrachten. Ze kunnen hun aandelen niet zomaar verkopen. Deze oprichters hebben een vetorecht en zijn met twee bestuurders. Aandelencategorie C betreft toekomstige bewoners en buren van de Brabantwijk. Voor hen is er een vlotte uitstapmogelijkheid. Hun inbreng op dit moment is 500 €. Binnen categorie D vallen alle andere aandeelhouders. Het gaat hier over organisaties die werkzaam zijn in de wijk, privé personen, mutualiteiten en voor hen is de uitstapmogelijkheid moeizamer. Uit deze categorie kwam er voorlopig 67.700 €. Uit Categorie C en D komt 1 bestuurder (Gijselinckx, Coates & Deneffe, 2011). De waarde van 100 € per aandeel werd opzettelijk laag gehouden om iedereen de kans te geven mee te participeren. Het stemrecht is vastgesteld zodat één aandeel één stem krijgt, maar niemand mag aan de stemming in de algemene vergadering deelnemen met een aantal stemmen dat hoger is dan 1/10 van de vertegenwoordigde aandelen. Dit wordt 1/20 als er vennoten personeelsleden zijn (Gijselinckx, Coates & Deneffe, 2011). De prognose voor de financiering van de renovatie van huis Biloba voorziet 250.000 € door private fondsen en 2.100.000 € door publieke fondsen. Er werd een lening bij de Triodosbank toegekend en deze lening zal via toekomstige huurinkomsten terugbetaald worden. De operationele werking wordt uitgevoerd door de VZW Maison BILOBA Huis. Bij de Koning Boudewijnstichting kreeg de VZW een projectrekening toegekend en via deze rekening kan zij fiscaal aftrekbare giften ontvangen.
6
De Schaarbeekse haard is een sociale huisvestingsmaatschappij samengesteld uit vertegenwoordigers van de gemeente, het gewest, kleine aandeelhouders en de sociaal afgevaardigde van de BGHM. 7
Triodos is een bank die zich richt zich op duurzaam en ethisch bankieren. Ze verlenen o.a. microkredieten, spaarrekeningen en durfkapitaal. 24
Tabel 2
Soorten aandelen bij E.MM.A CVBA SO
Categorie
Omschrijving
Aantal bestuurders
Cat. A
Maison Médicale du Nord, Oprichter
Min. 2 uit Cat. A en B vetorecht
706.000 €
Cat. B
VZW EVA en AKSENT, Oprichters
Min. 2 uit Cat. A en B vetorecht
20.000 € en 5.000 €
Cat. C
Bewoners en buren
Min. 1 uit Cat. C en D
500 €
Cat. D
Organisaties werkzaam in de wijk, privé personen, mutualiteiten
Min. 1 uit Cat. C en D
67.700 €
VZW
Kapitaalsinbreng
Bron: Gijselinckx, Coates & Deneffe, 2011 1.3.2.2 Inclusie Invest Inclusie Invest is een project dat zich richt op het tekort aan huisvesting voor personen met een handicap in Vlaanderen en werkt hiervoor samen met vier partners uit de zorgsector: De VZW Stijn, VZW Emmaüs, VZW Pegode en VZW Ubuntu. Via deze CVBA SO willen ze financiële middelen mobiliseren om ze te investeren in aangepaste individuele en collectieve infrastructuur die nadien tegen een haalbare prijs aangeboden wordt aan de persoon met een handicap. Bij het verzamelen van financiële middelen is het hun betrachting zoveel mogelijke diverse financierders aan te trekken. De middelen zijn afkomstig van overheden, rechtspersonen en natuurlijke personen. Sympathisanten, buren, vrienden en familieleden van personen met een handicap en de plaatselijke overheden kunnen aangesproken worden om te investeren in aandelen en zo te helpen bij de realisatie van aangepaste huisvesting (www.inclusieinvest.be). Het voordeel van aandelen is dat men deze financiële middelen niet kwijt is, het is geen schenking of subsidiering. Het blijft hun kapitaal dat een beperkt rendement kan opbrengen. Doordat aan een aandeel een projectvoorkeur kan gekoppeld worden weten ze dat het gebruikt zal worden voor een project dat ze wensen. Voor een VZW blijven deze aandelen als bezittingen op het actief vermeld. Op deze manier kan Inclusie Invest een samenwerking realiseren tussen verschillende actoren uit de maatschappij. De overheid, bedrijven en particulieren kunnen aangesproken worden om een bijdrage te leveren en een maatschappelijk probleem op te lossen (www.inclusieinvest.be). Inclusie Invest biedt een juridisch kader waarin het mogelijk wordt voor plaatselijke initiatiefnemers om aangepaste huisvesting te realiseren. Het neemt de verantwoordelijkheid over voor het realiseren en het onderhouden van het bouwproject. De projectdrager blijft de bezieler en kan indien gewenst bijgestaan en ondersteund worden in de planning, opvolging, onderhoud en financiering van nieuwbouw of renovatie. Inclusie Invest zorgt dus voor lokale verankering door lokaal aangepaste gebouwen voor personen met een handicap te voorzien en ze komen tegemoet aan een vacuüm op de woningmarkt want dergelijke aangepaste woningen worden niet makkelijk of graag gebouwd. Op die manier wordt een marktvacuüm opgelost. Er worden ook schaalvoordelen gerealiseerd, want doordat het bouwen van aangepaste woningen op korte termijn de belangrijkste bezigheid wordt kunnen ze de prijzen drukken. Inclusie 25
Invest is bovendien niet onderworpen aan de regelgeving op de overheidsopdrachten waardoor het uitvoeringskosten kan drukken en tijd kan winnen (www.inclusieinvest.be). Verdeling van de aandelen Inclusie Invest heeft in zijn statuten drie categorieën van aandeelhouders voorzien. Elke partij kan intekenen op aandelen van 2000 € per stuk. De natuurlijke personen kunnen op één of meerder aandelen inschrijven, de rechtspersonen of openbare instellingen kunnen inschrijven op één of meerdere pakketten van telkens tien aandelen per pakket (dus 10 aandelen x 2000 € = 20000 €) en voorzieningen betrokken in de sector van personen met een beperking tekenen telkens voor één of meerdere pakketten van vijftig aandelen per pakket (dus 50 aandelen x 2000 € = 100.000 €). Op die manier wil Inclusie Invest enerzijds toegankelijk genoeg te blijven voor particuliere gezinnen, maar vraagt ze een substantieel financieel engagement aan rechtspersonen en voorzieningen die mee willen participeren. Los van wie het meest zal investeren in de toekomst, staat nu al vast hoe de mandaten verdeeld zullen worden. De vennootschap wordt bestuurd door een raad van bestuur die door de algemene vergadering wordt benoemd voor telkens maximum zes jaar. Vijf bestuurders zullen afgevaardigden zijn uit de voorzieningen die een directe link hebben met de sector voor personen met een beperking. Uit de groep van natuurlijke personen en openbare instellingen /rechtspersonen worden ook telkens twee bestuurders gekozen. Tabel 3
Soorten aandelen bij Inclusie Invest CVBA SO
Categorie
Omschrijving
Aantal bestuurders
Min. aantal aandelen
Cat. A
Rechtspersonen actief in gehandicaptensector
5 bestuurders
Pakket van 50 aandelen (100.000 €)
Cat. B
Rechtspersonen en openbare instellingen
2 bestuurders
Pakket van 10 aandelen (20.000 €)
Cat. C
Natuurlijke personen
2 bestuurders
aandeel (2.000 €)
Bron:www.inclusieinvest.be, eigen verwerking Intussen heeft Inclusie Invest ook aandelen van categorie D gecreëerd. Deze zijn in handen van Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV). Op die manier participeert de Vlaamse overheid mee in het aandelenkapitaal van Inclusie Invest. PMV zal 40% van de aandelen in de eerste vijf projecten in vijf verschillende Vlaamse provincies inbrengen. Met deze constructie worden vooraf goede afspraken gemaakt wie voor welke inbreng welke controle kan uitoefenen op het gebruik van de ingebrachte middelen. Omgekeerd zullen voorzieningen die projectdrager zijn als mede-eigenaar van Inclusie Invest ook actief betrokken blijven bij de ontwikkeling en het functioneel houden van de infrastructuur (www.inclusieinvest.be).
26
2 Kansen voor coöperatieve woonzorg
Innovaties komen vaak maar tot stand door eerst en vooral te kijken naar kansen en niet in eerste instantie ons blind te staren op knelpunten en randvoorwaarden. Daarom bespreek ik ook eerst de kansen die het coöperatieve ondernemingsmodel kan bieden binnen de woonzorg voor volwassenen met een mentale beperking. Ik maak voor deze analyse gebruik van literatuur enerzijds, maar ook van inzichten uit diepte-interviews met enkele respondenten en bevoorrechte getuigen uit het werkveld en het beleid. Daarbij kwamen zowel vraagstukken op micro-niveau (de voorziening) als op meso- (de sector) en macro-niveau (onze verzorgingsstaat) aan bod. De personen die voor dit deel geïnterviewd werden zijn: Lieve Jacobs (coördinator Coopburo en voorzitter Autiwoonzorg) Willy Verbeeck (mede-oprichter Inclusie Invest) Sandra Rosvelds (diensthoofd studiedienst ACW) Nancy Bleys (adviseur, kabinet Vandeurzen) Daarnaast werden deze inzichten afgetoetst bij enkele personen uit de zorgsector en bij Wim Van Opstal, coördinator van het Centrum voor Sociaal en Coöperatief Ondernemen (CESOC) en lector aan de KHLeuven 8. De respondenten werden telkens met naam benoemd wanneer het gaat om feitelijke informatie. Bij uitspraken die gevoelig kunnen liggen of die de respondent in verlegenheid kunnen brengen, spreek ik over “een respondent”.
2.1 De coöperatie als hefboom voor capaciteitsuitbreiding Door kapitaal te verzamelen kunnen de huidige wachtlijsten voor een stuk weggewerkt worden in die zin dat coöperatieve woonzorg de vraag naar overheidsmiddelen voor de bouw of aankoop van woonzorgvoorzieningen kan ontlasten. Op die manier kan het voor een uitbreiding van woonvormen zorgen binnen de zorgsector. Het gaat daarbij om een capaciteitsuitbreiding van de woningen. De zorg zelf dient dan wel nog steeds betaald te worden langs de klassieke weg. 2.1.1 Hefboom voor eigen vermogen Coöperaties kunnen meer middelen mobiliseren dan een VZW. Het eigen vermogen van een VZW bestaat immers uit fondsen die opgebouwd zijn uit giften en legaten, en uit historisch opgebouwde reserves. Het eigen vermogen van een coöperatie bestaat uit aandelenkapitaal en historisch opgebouwde reserves. Het lijkt logisch dat je makkelijker een particulier of organisatie kan overtuigen om een aandeel te kopen (waardoor je het dit aandeel later opnieuw terug kan in ruilen tegen nominaal bedrag) dan om een gift te doen voor eenzelfde bedrag dat je kwijt bent.
8
Een meer gedetailleerd overzicht van de bevraagde personen is opgenomen in een lijst van bevraagde personen, achteraan dit eindwerk. 27
Willy Verbeeck (Inclusie Invest) verwoordt het als volgt:
“Wij stelden vast dat we in onze VZW moeten gaan bedelen en dat mensen giften moeten geven en dan zijn ze hun geld kwijt. Via giften, fancy fairs en giften met fiscale aftrek geraken we er niet. Als je dan ziet naar hoe groot de nood is […], dan hebben we 200 miljoen € nodig. Dit kunnen we niet met giften. Als je werkt met aandeelhouders dan kan je zeggen: mensen we zullen proberen u het rendement van een spaarboekje te geven, dan maak je de banken niet rijk en dan help je mee te werken aan een sociaal probleem. Doordat we een coöperatieve vennootschap zijn met een SO is men ook vrijgesteld van de roerende voorheffing. Dus eigenlijk krijg je dezelfde voorwaarden als een spaarboekje. Op de koop toe denken wij dat we veel meer zekerheid kunnen bieden dan een bank. Want het zit in vastgoed.” Een bedenking die ik hierbij maak is dat aandelenkapitaal risicokapitaal is, terwijl het risico op een lening kleiner is (en al zeker op een spaarboekje). Het ingebrachte geld kan immers slecht besteed worden of het vastgoed waarin het belegd werd kan in waarde verminderen. In de gehandicaptenzorg is het risico op waardevermindering echter klein gezien de groep personen met een handicap niet dalen maar net stijgen. Sandra Rosvelds (ACW) verwoordt het als volgt:
“We moeten dus zeker rekening houden met het groeiritme, de uitstroom is beperkt vermits deze mensen heel hun leven met deze beperking zullen blijven zitten, daar komt geen verandering in.” In Perspectief 2020 van Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Jo Vandeurzen wordt ook gewag gemaakt van een “natuurlijke”, spontane groei van de groep van personen met een handicap. Hierbij worden redenen aangehaald als het groeiende geboortecijfer in het algemeen en een snel stijgende levensverwachting bij alle doelgroepen als gevolg van de vooruitgang van medische en wetenschappelijke ontwikkelingen (Perspectief 2020). Inclusie Invest is er zeker van dat hun woningen bezet zullen zijn vermits er een tekort is aan dit soort woningen. Zelfs indien de woningen niet door personen met een handicap bewoond kunnen worden, kunnen deze woningen alsnog verhuurd worden aan bejaarden of alleenstaanden. 2.1.2 Hefboom voor vreemd vermogen Deze hefboom voor het aantrekken van eigen vermogen zorgt ook voor een financiële hefboom voor het vreemd vermogen, zoals leningen en obligaties. Lieve Jacobs (Coopburo en Autiwoonzorg) verduidelijkt dit met het volgende voorbeeld:
“Als je als VZW 10.000 € in kas hebt en je moet een huis van 500.000 € kopen en je moet 490.000 € gaan lenen, dan gaat een bank je nooit een lening geven. Als je 100.000 € in kas hebt als kapitaal en je moet maar 400.000 € lenen, dan krijg je het misschien wel betaalbaar en op het moment dat je lening afbetaald is dan kan je ofwel die 100.000 € terug betalen aan je investeerders of je kan een nieuw pand beginnen aankopen.”
28
2.1.3 Minder bureaucratie Wanneer de zorgsector kan investeren in haar patrimonium zonder een beroep te moeten doen op subsidies, kunnen de soms zeer lange wachttijden bij het VIPA vermeden worden: de coöperatie trekt immers het kapitaal aan dat nodig is voor de bouw van de woningen. Willy Verbeeck (Inclusie Invest) verwoordt dit voordeel als volgt: “Een coöperatie als de onze heeft het voordeel dat het flexibel kan werken: de coöperatie hoeft geen openbare aanbesteding te maken en hoeft de wetgeving op de overheidsopdrachten niet te volgen, zoals een voorziening dat wel moet doen. Als je geen openbare aanbesteding moet doen dan kan je ook veel sneller werken.”
2.2 Schaalvoordelen Coöperaties kunnen niet alleen zorgen voor een capaciteitsuitbreiding van de zorg. Ze kunnen ook zorgen voor verschillende soorten schaalvoordelen. 2.2.1 Schaalvoordelen door samenaankoop van zorg Wanneer het PGB-experiment uitgebreid zou worden, zouden schaalvoordelen kunnen ontstaan wanneer PGB-gebruikers samen zorg aankopen door hun budgetten en zorgvragen samen te leggen. Coöperatief samenwonen biedt het voordeel dat permanentie haalbaar en betaalbaar is. Wanneer personen ouder worden en meer nood aan zorg hebben kan die zorg efficiënter georganiseerd worden voor alle betrokkenen wanneer deze zorgvragen gebundeld worden. Lieve Jacobs refereert wat betreft de combineerbaarheid budgetten PAB / PGB voor de samenaankoop van zorg naar het Centrum Onafhankelijk Leven. Zo werd BOL-BUDIV opgericht om budgethouders samen te brengen en samen zorg in te kopen. Wanneer we vertrekken vanuit de zorgvragen, deze samen leggen en dan samen zorg aankopen kunnen we op een efficiëntere manier omgaan met budgetten en werkingskosten. Deze manier van werken biedt dus schaalvoordelen en hoeft daarom niet noodzakelijk een inlevering op de kwaliteit van de begeleiding te betekenen. 2.2.2 Schaalvoordelen door samenwerking tussen voorzieningen Door samen te werken tussen voorzieningen kunnen ook schaalvoordelen gerealiseerd worden. Van Opstal (2011) geeft enkele voorbeelden: een gezamenlijke administratie, een gezamenlijke aanwervingscampagne voor personeel, een gemeenschappelijke ICTondersteuning of platformen, enz. Inclusie Invest richt zich op deze schaalvoordelen door gemeenschappelijk organiseren van bouwprojecten voor zorgvoorzieningen. Zo moet niet elke voorziening afzonderlijk het bouwproces van A tot Z opvolgen, maar neemt Inclusie Invest personeel aan met expertise op vlak van aangepaste woningbouw, die dit voor vele bouwprojecten kan doen. 2.2.3 Schaalvoordelen en solidariteit Schaalvoordelen kunnen ook solidariteit mogelijk maken. Het is door een voldoende grote schaal dat lagere tarieven voor bepaalde personen mogelijk kunnen zijn met de 29
middelen die ingebracht worden door de gebruikers met meer financiële draagkracht en met de kostenbesparingen die gerealiseerd worden door de schaalgrootte. Inclusie Invest bepaalde zo in haar huishoudelijk reglement een sociaal huurtarief dat max. van 1/3 van het inkomen beslaat.
“De meeste huurders met een handicap hebben een inkomen van 900 € tot 1600 €. Diegene met het hoogste inkomen heeft ook de zwaarste zorgbehoefte en vandaar ook meer nood aan aangepaste voorzieningen in de woning. Dus willen we dat realiseren dan zullen we op alle niveaus de kosten moeten drukken.” 2.2.4 Schaalvoordelen, diversiteit en inclusief werken Met een coöperatie kunnen verschillende doelgroepen investeren in de woonzorg (bv. personen met een handicap, ouderen, …). Dit is haalbaar wanneer je op een voldoende grote schaal werkt en duidelijke kaders kan aanbieden voor deze verschillende doelgroepen. Nancy Bleys spreekt daarbij zowel over kansen voor diversiteit als over werken naar meer inclusie:
“We moeten ook misschien proberen van een aantal functies te vermengen, zoals woonzorg voor mensen met een mentale handicap of voor oudere mensen met andere noden, maar dat kan ook naar kinderopvang toe. Er is toch wel een tendens om die dingen te gaan vermengen. Ook in één project, om meer inclusief te gaan en om vermenging te krijgen zodat je geen eilanden krijgt in de samenleving. Ik denk dat coöperaties daar een heel nuttige organisatievorm voor kunnen zijn.” Inclusief werken en diversiteit creëren vergroot trouwens de haalbaarheid van het project. Generaties samen brengen geeft een mix aan mogelijkheden. Werken over de generaties en de grenzen van de “zorgmuren” heen kan er ook voor zorgen dat de bezettingsgraad van het vastgoed op peil blijft.
2.3 Kansen voor vraaggestuurd werken Wanneer we traditioneel subsidies willen aanvragen dan aanvaard je uiteindelijk ook de controle van de overheid op die subsidies. Anderzijds is coöperatief werken net het heft in eigen hand nemen. Een oplossing geven aan een vacuüm in de markt. Het aannemen van subsidies ontneemt net die kracht van empowerment die het coöperatieve denken meedraagt, ontneemt mensen hun verantwoordelijkheid en zet dit alles in een paternalistisch kader door opnieuw afhankelijk te zijn van wat de overheid geeft. “Als men het volwaardig burgerschap, de zelfbeschikkingsrechten en emancipatie van personen met een verstandelijke beperking daadwerkelijk wil realiseren is een doorleefde visie en geloof in deze waarden bij het beleid, de organisatie, alle medewerkers, cliënten en hun netwerk noodzakelijk. In de praktijk blijkt dit nog steeds een knelpunt te zijn. Daartoe is het aangewezen om positieve acties te ondernemen om deze visies op te waarderen.” (Degand A. 2011). Ortho-agogische concepten zoals zorg op maat, inspraak en keuzevrijheid, het bieden van ontplooiingskansen en inclusie, volwaardig burgerschap, empowerment en emancipatorisch werken zijn allemaal termen die in theorie mooi zijn maar in praktijk niet steeds evident om mee te werken in een aanbodsgestuurde voorziening. Vermits coöperaties inspraak en zeggenschap geven en tegelijk ook empoweren sluiten ze erg goed aan bij deze ortho-agogische concepten. Ook het volwaardig burgerschap dat 30
bereikt kan worden via deelname en door zelf het recht op huren te verwezenlijken, sluiten goed aan bij het coöperatieve gedachtegoed De coöperatie is het instrument bij uitstek om vraaggestuurd te werken, omdat mensen zelf middelen samenbrengen, ingegeven vanuit hun noden en voorkeuren. Dat is nu net waarmee een coöperatie start, ze is er om tegemoet te komen aan de noden en het doel van haar vennoten. Er wordt gestart vanuit een vraag om samen een antwoord te vinden. Aandeelhouders zijn er eigenaar van, bewaken visie en missie, en behouden de controle over hun organisatie. Door geen voorziening te worden, maar door samen te werken met voorzieningen, kunnen coöperaties flexibeler inspelen op zorgnoden van haar leden-vennoten en eigendommen verwerven en beheren die inspelen op hun behoeften en aansluiten bij hun voorkeuren. De mogelijkheid om levenslang in één setting te verblijven en zorg in eigen regie te stellen is een bijkomend voordeel aan coöperaties. Die lokale vestiging geeft meer kansen naar inclusie, de vermaatschappelijking van zorg en voorkomt vereenzaming of isolatie van personen in zorgnood. Het is net die diversiteit aan zorgvragen en noden die een wooncoöperatie kan clusteren (vb. ouderen en personen met een handicap samenbrengen) Een respondent vermeldt ook het ontnemen van de kracht en verantwoordelijkheid van ouders voor hun kinderen door overheidswege. Heel vaak komen projecten rond inclusie e.d. vanuit NAH-ouders9. Deze ouders zijn niet vanaf het kraambed geconfronteerd met een allerlei overheidssteun die je de taak van ouder deels ontnemen. Ouders met een kind met een handicap geraken misschien te afhankelijk van overheidssteun en kunnen soms niet meer denken buiten het kader van de geboden hulp. Zo ontneem je hen ook die kracht en verantwoordelijkheid op eigen initiatief. Coöperaties kunnen empowerend werken, vanuit de kracht van mensen in tegenstelling tot het ontnemen van verantwoordelijkheid en een paternalistische houding. Niet enkel voor de persoon met een handicap maar ook voor de ouders werkt dit versterkend. In voorzieningen is het moeilijk om op individuele basis vraaggestuurd te werken. Een respondent verwoordt het zo:
“Die ouders zijn al blij dat de voorzieningen dat aanbod geven en ze zijn al blij als ze de kleur van de muren kunnen kiezen. Ze geven hun kinderen af aan de voorzieningen.” Coöperaties geven dus het voordeel van inspraak, zeggenschap en werken als dusdanig vraaggestuurder. Dit natuurlijk op voorwaarde dat de coöperatie ook goed ingezet wordt als instrument en de statuten met dit oogmerk zijn opgesteld.
2.4 Kansen voor inclusief wonen Vanuit de overheid zijn er sterke signalen om die zorg zo dicht mogelijk bij de maatschappij te brengen zodat levenslang thuis wonen, inclusie en vermaatschappelijking van zorg meer kans maakt. Nancy Bleys:
9
Ouders van kinderen met een niet-aangeboren hersenletsel (NAH). 31
“We moeten proberen dat mensen zoveel als mogelijk die zorg ontvangen in hun thuissituatie. De thuissituatie te ondersteunen of, als we het hebben over residentiële zorg, zoveel mogelijk de thuissituatie proberen te benaderen.” Vermits coöperaties de bedoeling hebben om zich lokaal te verankeren geven ze het voordeel dat bestaande netwerken een zorgfunctie op zich kunnen nemen. We kijken dan naar vb. familieleden die betrokken blijven en bepaalde functies in begeleiding in handen kunnen nemen daar waar in bestaande voorzieningen dit door professioneel personeel wordt uitgevoerd. Een belangrijk aspect van een coöperatie is de lokale verankering die niet enkel voor inclusie zorgt maar ook de bestaande netwerken kan bewaren. Deze netwerken zorgen niet enkel voor een emotionele basis van de cliënten maar betekenen een meerwaarde aan vrijwillige hulpverlening door ouders, familie, enz. Hierdoor heb je minder professionele begeleiding nodig en vermaatschappelijk je de zorg. Bij onze bewoners op Borgerstein steken we net extra uren begeleiding om hun netwerken uit te breiden, te onderhouden of op zoek te gaan naar oude en nieuwe netwerken en dit net omdat onze bewoners uit hun oorspronkelijke omgeving zijn gehaald en van overal uit Vlaanderen komen. Anderzijds willen ouders tegenwoordig ook dat hun kind zelfstandig en volwaardig kan wonen en tegelijk willen ze hen kunnen ondersteunen en betrokken zijn in hun leven. Uiteindelijk moeten we ons ook de vraag stellen wie die professionele begeleiding kan blijven betalen? Inclusief wonen kan omdat je, zoals eerder gezegd, met een coöperatie kaders kan geven om een diversiteit aan eigenaars aan te trekken. Inclusie Invest ijvert voor meer inclusie door aangepaste woonvoorzieningen te organiseren voor verschillende soorten beperkingen. Hun focus ligt op mensen met een beperking maar ze sluiten niet uit dat als er ruimte is die niet direct verhuurd kan worden dat daar iemand kan wonen die geen beperking heeft. Dat hoort bij het inclusief wonen. Dit kan ook in het kader van begeleiding, zodat er bv. een vrijwilliger woont die tegelijk de begeleiding of permanentie voorziet. Bij Inclusie Invest werd die verhouding vooraf vastgelegd in de statuten: Max. 20% van de bewoners zijn personen zonder beperking. Willy Verbeeck: “We sluiten zelfs ook geen ouderen en bejaarden uit. Het gaat ons om mensen met een beperking en die een beperkt inkomen hebben. Het gaat over sociale huisvesting voor personen met een beperking in het algemeen. We sluiten zelfs niet uit dat er ook niet- gehandicapten tussen kunnen zitten want anders zijn we niet inclusief, maar dat mag niet het hoofddoel zijn. “
2.5 De coöperatie en economische activiteiten Om aandeelhouders te vergoeden met een dividend en een eventuele lening af te betalen, dient de coöperatie een positieve kasstroom na te streven. Deze middelen kunnen komen uit de huurinkomsten. De coöperatie heeft echter nog een bijkomende troef bovenop de VZW. Als coöperatieve vennootschap mag je immers economische activiteiten uitoefenen, waarvan de opbrengst geïnvesteerd kan worden in de zorg. Deze activiteit moet natuurlijk wel voldoende winstgevend zijn om er ook werkelijk rendement uit te kunnen halen.
32
Sandra Rosvelds ziet de denkpiste om een economische activiteit te combineren met een zorgactiviteit meer en meer op de voorgrond treden. Zo wordt de mogelijkheid bekeken om kinderdagverblijven in combinatie met strijkwinkels te combineren om de verliezen van de ene met de andere goed te maken. Met het nieuwe maatwerkdecreet dat in de steigers staat, zijn er hier kansen voor bedrijven uit de sociale economie. Sociale en beschutte werkplaatsen kunnen hierdoor immers ook een coöperatie worden indien ze het VSO-statuut aannemen.
33
3 Knelpunten bij coöperatieve woonzorg
Naast de mogelijke kansen, treden er ook heel wat knelpunten op om werk te kunnen maken van coöperatieve woonzorg. Ook hier maak ik voor deze analyse gebruik van literatuur en van de interviews die vermeld werden in hoofdstuk 2 en die opgelijst staan in de lijst van bevraagde personen achteraan dit eindwerk.
3.1 Beleidsmatig kader niet klaar 3.1.1 Erkenningen en subsidies Als knelpunt haalt Nancy Bleys aan dat coöperaties overal buiten vallen als het gaat om subsidieregelingen. Enerzijds komen coöperatieve woonzorgprojecten niet in aanmerking voor tal van subsidies die een VZW omwille van haar niet winstgevend karakter wel kan verkrijgen. Anderzijds vallen ze dikwijls ook uit de boot van projectoproepen van de Vlaamse regering die het ondernemen in de zorg aantrekkelijker wil maken. Die projectoproepen hebben de bedoeling om een meerwaarde te creëren die economisch is voor de overheid (zoals Flanders Care). Op die manier passen coöperatieve woonzorgvoorzieningen niet in het subsidieplaatje. Dit geldt evenzeer voor coöperaties met VSO-statuut: ook zij vallen bijna steeds uit de boot qua subsidiëring (Coates & Van Opstal, 2009). 3.1.2 Fiscale behandeling Coöperaties kunnen geen attest van fiscale aftrek afleveren bij schenkingen zoals een VZW dat kan na een erkenning door de minister van financiën. Een VZW moet wel aan een aantal voorwaarden voldoen alvorens ze een fiscaal attest kunnen uitreiken. Een respondent ziet hier echter een omweg: “Dat we geen attesten van fiscale aftrek kunnen afleveren, dat is een nadeel. Dat lossen we dan op door dat naar de [VZW] te laten storten en dat de [VZW] dan aandelen neemt. En dan is dat ook weer opgelost.” Een ander verschil zijn de verschillende registratierechten bij de schenking van gebouwen of gronden. Ook hier ziet een respondent omwegen: “…dan zouden we [een nieuw] opgestarte VZW inschakelen zodat zij dan de eigenaar worden van de schenking en dat zij die beschikbaar stelt aan de coöperatie.” Coöperaties zijn als vennootschap onderworpen aan de vennootschapsbelasting. Als ze winsten maken betalen ze hierop belastingen behalve als ze die winsten opnieuw investeert. Een respondent: ”Nu we gaan proberen te zorgen dat we voortdurend gaan investeren zodat we geen belastingen zullen moeten betalen en we hopen dat de notionele interest nog een beetje overeind blijft want dan zal dat voor ons een positief element betekenen.”
34
Een coöperatie kan onder de rechtspersonenbelasting vallen (net zoals VZW’s) wanneer deze het statuut van sociaal oogmerk aanneemt en in haar statuten inschrijft dat er geen dividenden uitgekeerd kunnen worden (Walbers, 2011). Nadeel daarbij is wel dat de coöperatie niet zo vlot kapitaal zal kunnen aantrekken.
3.2 Financiering van de zorg Coöperaties kunnen hun eigen vermogen (en het daarmee eventueel gemobiliseerde vreemd vermogen) inzetten om een eigendom te verwerven. Deze eigendom kan huurinkomsten opleveren, wat voor een inkomstenstroom zorgt, en behoudt mits onderhoud min of meer haar waarde. Het coöperatieve aandelenkapitaal kan echter niet ingezet worden voor het financieren van de zorg als dusdanig. Het verstrekken van zorg is een permanente kost die niet gefinancierd kan worden met eigen en vreemd vermogen. Deze kost moet daarom betaald met andere middelen, zoals een bijdrage van de gebruiker en subsidies van de overheid. 3.2.1 Dubbele organisatiestructuur Ook Sandra Rosvelds stelt vast dat je een project waarbij zorg een belangrijk gegeven is niet rond kan krijgen zonder subsidies. Ze merkt wel op dat de overheid actief pistes van het coöperatieve ondernemen onderzoekt maar ze betwijfelt of coöperaties als mogelijke oplossing voor woonzorgvoorzieningen uiteindelijk goedkoper gaan zijn voor de overheid. Daar tegenover staat ook dat wanneer je subsidies aanvaard, dat je dan ook controle van de overheid moet aanvaarden. “Maar als we het hebben over coöperaties dan spreken we vooral over ondernemen, dit betekent dat je “zelfbedruipend” zou moeten zijn met en voor je gebruikers. Als je daarvan af wil stappen dan moet je de vraag stellen of een coöperatie wel de juiste structuur is. Op dit probleem stuiten tegenwoordig vele initiatieven.” Omwille van de huidige erkenningregels zal het vaak nog nodig zijn dat coöperatieve woonzorg gelijktijdig een VZW opgericht die de nodige erkenningen kan aanvragen bij het VAPH. De VZW kan daarbij instaan voor de bemiddeling van de zorg en de werking daar waar de coöperatie instaat voor de financiering van de gebouwen en faciliteiten. Het voordeel is dat je privégeld samen legt om een gebouw te kopen en dat je dat terugbetaalt aan de coöperanten via huurgelden. De werking in die gebouwen staat er juridisch los van en wordt in een VZW gegoten. Dat ook omdat de Vlaamse overheid werkingsmiddelen en subsidies koppelt aan die VZW structuur. Van Opstal (2011) vindt deze dubbele organisatiestructuur begrijpelijk, maar stelt ook dat deze tegelijk zorgt voor een zwaardere administratieve last vermits er twee boekhoudingen, twee raden van bestuur, twee algemene vergaderingen, … nodig zijn. 3.2.2 Combineren van zorgbudgetten Een respondent is er niet van overtuigd dat een persoonlijk budget oplossing kan bieden. Hij/zij stelt zich de vraag of een persoonlijk budget goedkoper zal uitkomen aan het einde van de rit in vergelijking met datzelfde budget uit te betalen aan een VZW die dan de zorg regisseert. Verder stelt hij/zij ook de mogelijkheid van eigen zorgregie in vraag. Wanneer de personen met een handicap niet in staat zijn die zorg zelf te organiseren dan zijn ze genoodzaakt zich te laten begeleiden in die zorgregie. Op die manier gaan er weer extra kosten naar die begeleiding en de vraag is dan ook hoe vraaggestuurd je dan nog werkt. 35
Nancy Bleys stelt vast dat we anders naar zorg gaan kijken en hierdoor niet zozeer de subsidie aan de voorziening te gaan koppelen maar gaan evolueren naar een subsidiëring waarbij personen zelf budget krijgen en zelf zorg kunnen inkopen. Op die manier valt het knelpunt rond betaalbaarheid in zorg voor een stuk weg. “In de Vlaamse regering spelen er allerlei concepten zoals ook de kindpremie die elk kind een rugzak wil geven om bijkomende zorg zoals kinderopvang te bekostigen. Het zijn allerlei concepten die spelen, die binnen de Vlaamse regering niet noodzakelijk een draagvlak hebben maar dat zijn wel zaken waarover men nadenkt.” Wanneer we de combineerbaarheid van Persoonlijke Assistentie Budgetten bekijken dan blijkt dat in de praktijk mogelijk wanneer je in eigen gebouwen kan combineren met verschillende PAB’s. Een respondent: “Wij doen niet anders dan PAB’s combineren! […] We hebben er wel voor gezorgd dat we gebouwen hebben die we zelf hebben gebouwd.” Voorwaarde hierbij is uiteraard dat de doelgroep in aanmerking komt voor een PAB. Lieve Jacobs vermeldt daarbij in het bijzonder de moeilijkheid voor de doelgroep van Autiwoonzorg: volwassenen met een autismespectrumstoornis (ASS): “… een groot deel van onze mensen hebben geen VAPH erkenning. En hoe langer hoe minder mensen met autisme krijgen een VAPH erkenning. Dat is een bijkomend knelpunt want we gaan mensen hebben met een erkenning en tickets en mensen met een PAB en mensen zonder erkenning maar wel met diagnose.” We mogen ook niet vergeten dat er een heleboel administratie en budgetzorgen bij komen kijken. Zorg in eigen regie is ook niet voor iedere persoon met een handicap haalbaar zonder hierin begeleidt te worden. Tegelijk is het ook voor de voorzieningen een nieuwe uitdaging om met deze alternatieve financieringen om te gaan, en te zien hoe ze kunnen inspelen op de nieuwe manier van financiering. Wat het personeel betreft is het nog wat uitkijken welke impact deze financiering kan hebben op het loon en de werkzekerheid. Vraaggestuurde zorg heeft niet enkel een impact op de taakinvulling maar ook op de werkomstandigheden van de begeleider (Perspectief 2020, 2010).
3.3 Betaalbaarheid en toegankelijkheid Een ander nadeel is dat er zorg in twee snelheden kan ontstaan wanneer enkel personen die kapitaalkrachtig genoeg zijn kunnen instappen in een coöperatie. Personen met onvoldoende mogelijkheden om kapitaal in te brengen dreigen uit de boot te vallen. Eén respondent stelt dit nadrukkelijk en merkt op dat je veel marktgerichter moet gaan werken en dat je enkel mensen kan toelaten die over voldoende financiële draagkracht beschikken om de huur te betalen. Er zal dus zeker een groep zijn die een negatief antwoord gaat krijgen omdat ze over onvoldoende middelen beschikt. Dit probleem kan deels opgevangen worden door verhoudingsgewijs steeds vb. twee personen van de wachtlijst mee te integreren die een sociaal huurtarief betalen. Je bouwt met vier personen vb. zes wooneenheden en verhuurt de twee extra wooneenheden aan twee personen die op de wachtlijst staan. In ruil hiervoor kan de CRZ sneller zorg toewijzen. Maar het knelpunt hier is de volgorde van de CRZ. Een andere manier om aan zorg te geraken is dat personen particulier huren (en dus niet de voorziening die huurt). Op die manier hebben ze ook recht op zorg voor particulieren (thuishulp, familiehulp,…). Dit is zorg waar personen in een ambulante setting van een 36
voorziening geen recht toe krijgen. Knelpunt hierbij is dat voorzieningen deze loskoppeling niet zelf gaan promoten. Enkel initiatieven van buiten de VZW’s (bv. door ouders) maken kans op deze manier van werken.
3.4 De prijs van risicokapitaal Coöperatieve aandelen zijn risicokapitaal. Dit betekent dat aandeelhouders normaal gezien zullen verwachten dat ze een vergoeding krijgen voor het risicokapitaal dat ze verstrekt hebben. Daarnaast is er ook nog de inflatie waar aandeelhouders zich zullen tegen willen indekken. Maar ligt bij die dividenden ook niet het gevaar voor commercialisering? 3.4.1 Argumenten pro dividenden Coöperaties met het VSO-statuut moeten hun dividend beperken tot max. 6% van de inbreng. Je zou strenger kunnen zijn en dit dividend schrappen tot 0%. Dit levert een fiscaal voordeel op (zie eerder). Lieve Jacobs ziet hierin een knelpunt vermits het kapitaal dat aandeelhouders geven in feite risicokapitaal is. Het is uiteindelijk kapitaal waarvan aandeelhouders veronderstellen dat ze het terug kunnen krijgen maar het risico bestaat dat ze het evengoed kunnen verliezen. Het is in haar ogen oneerlijk om een vennootschap de kans te geven om dit kapitaal te kunnen gebruiken zonder dat hiervoor een vergoeding wordt geboden voor het risico dat aandeelhouders nemen. Volgens haar mag je het niet zien als deelname in de winst, maar als een vergoeding voor het aanbieden van goedkoop kapitaal (bv. zoals bij een spaarboekje). Verder mag een VSO geen reserves uitkeren aan haar leden bij vereffening (de asset lock) Gijselinckx et al. Wat betekent dat er geen groei zit in het kapitaal dat aandeelhouders geven. Lieve Jacobs: ”Als ik vandaag 100 € geef en binnen 10 jaar stap ik eruit, in het allerbeste geval krijg ik er 100 € terug. Ik kan nooit meer krijgen, misschien krijg ik minder. Ik heb ook geen enkel jaar dividend gekregen, dus m’n geld is minder waard geworden.” Dit motiveert aandeelhouders niet om te investeren en op die manier draag je ook geen zorg voor je leden. Op een gewone zichtrekening had hetzelfde geïnvesteerde kapitaal geen risico gelopen en had je in elk geval meer rente gekregen.
3.4.2 Argumenten contra dividenden De reden dat alleen maar VZW’s in aanmerking komen voor tal van subsidies in de zorgsector heeft net te maken met het verbod voor een VZW om dividenden uit te keren. Een VZW wordt verondersteld de ontvangen overheidsmiddelen volledig te gebruiken voor de zorg en niet ter verrijking van haar eigenaars. Het afstappen van het principe om subsidies voor te behouden aan VZW’s zou de deur kunnen openzetten voor forprofitorganisaties en daarmee ook op een commercialisering van de zorg. Wanneer er geen rem staat op de omvang van de dividenden, kan de focus helemaal komen te liggen op winst en niet op kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg.
37
Met vennootschappen in de zorg hebben we in Vlaanderen weinig ervaring en dat zorgt voor koudwatervrees. Onze zorgvisie in Vlaanderen wordt immers traditioneel bepaald vanuit het middenveld. De visie op zorg vanuit het maatschappelijk middenveld is traditioneel één die niet winstgevend is. Hoe kan je een vennootschap verenigen met deze traditionele visie? Hoe dan ook dient de overheid de kwaliteit van de zorg te garanderen.
3.5 Rolverwarring en rolafbakening 3.5.1 Rolverwarring bij gebruikers-vennoten Een sterkte van een zorgcoöperatie is het feit dat gebruikers en hun familie mee eigenaar zijn en daardoor zeggenschap en controle hebben. Dit klinkt mooi, maar brengt ook knelpunten met zich mee. Van Opstal (2011) formuleert het zo: “Zo moeten er bijvoorbeeld duidelijke afspraken gemaakt worden om te vermijden dat gebruikers-eigenaars met een bestuursmandaat een onevenredige zeggenschap krijgen ten aanzien van zorginhoudelijke aspecten voor hun eigen situatie. De positie van gebruikers-eigenaars ten aanzien van zorgverstrekkers is vanuit governance-perspectief alvast een uitdaging om ter harte te nemen bij het uittekenen van een gebruikerscoöperatie. Een gezonde afstand tussen een door gebruiker-eigenaars gedomineerde raad van bestuur en het management van de zorginstelling op het vlak van operationele en zorginhoudelijke beslissingen is daarom ook wenselijk. Dit sluit echter niet uit dat gebruikersparticipatie voor deze aspecten kan blijven doorgaan op het niveau van gebruikersgroepen.” Ouders zijn in feite experten, de vraag is of een bestuurdersrol wel de beste plaats is voor oprichtende ouders die enorm veel ervaring meedragen. Een respondent stelt voor om hen op te nemen in een adviesgroep: “Wat doe je dan met de oprichtende ouders die niet in de raad van bestuur zitten? Geef de andere mensen een plaats door met adviesgroepen te werken (adviesfunctie i.p.v. bestuurdersrol). Oprichters zijn niet altijd goede bestuurders.” 3.5.2 Rolafbakening bij vrijwilligers-vennoten Eén van de oplossingen voor het probleem van de betaalbaarheid van personeel voor zorg en wonen is het gebruik van vrijwilligers. De vraag daarbij is hoe zwaar je deze vrijwilligers kan en mag belasten. Deze vraag is nog complexer wanneer deze vrijwilligers ook vennoten zijn. Een respondent stelt de draagkracht maar tevens ook de motivatie van en tegemoetkoming naar vrijwilligers in vraag: “Vrijwilligers? Die mag je ook niet te zwaar belasten, die verantwoordelijkheden moeten beperkt zijn, we zouden sowieso ook voor zorg met vrijwilligers willen werken. Al is het om een deel noodpermanentie op zich te nemen. Maar ook daar zitten we met: hoe zwaar belast je ze en als je ze zwaar belast, wat geef je dan in ruil? Stel dat je een vrijwilliger laat mee inwonen en minder huur laat betalen: Wat is de motivatie voor iemand om in ruil voor minder huur iets te doen? Hoe krijg je dat spel ooit rendabel als je mensen goedkoper laat wonen?”
38
3.6 Tradities doorbreken Hoe kunnen we een vennootschap verenigen met een traditionele visie op zorg die niet winstgevend mag zijn en die in grote mate georganiseerd wordt vanuit het maatschappelijke middenveld? Nancy Bleys: “[…] één van die knelpunten die daarbij opduiken is dat wij bij onze zorg nog altijd de traditie hebben in Vlaanderen om onze zorg te organiseren vanuit een niet winstgevend oogmerk en zorg wordt hier ook heel fel georganiseerd vanuit het middenveld. Dat is niet gelijklopend in Vlaanderen als in andere landen. In andere landen zien we inderdaad dat daar meer zorgondernemingen zijn. Ik denk dat onze Vlaamse maatschappij daar geen vragende partij in is in het algemeen.” Dus wat betreft coöperatieve zorgondernemingen moeten we kijken hoe we dat kunnen verenigen met ons Vlaams zorgmodel en binnen de context van de Europese regelgeving tegelijk wakend over de kwaliteit van de geboden zorg en voorkomen dat zorg een winstgedreven business wordt. Als we het daarnet hadden over onze traditionele Vlaamse visie op zorg die vanuit die VZW’s wordt geboden, dan zien we toch ook dat de samenwerking tussen die VZW’s niet evident is. Op dit moment is het zeer moeilijk om VZW’s uit eenzelfde regio te laten samen werken om een coöperatie op te starten vermits er eerder sprake is van concurrentiestrijd. Coöperaties kunnen, door samen te werken met meerdere VZW’s, schaalvoordelen realiseren, maar de verschillen in missie, visie, identiteit van organisaties (bv. ingegeven vanuit hun ideologische visie of geloofsovertuiging) kan hun samenwerking hypothekeren. Anderzijds kan dit ook aangegrepen worden als een uitdaging. Een respondent illustreert dit als volgt: “VZW’s vinden het heel bedreigend als we niet samenwerken met VAPH. Ze zijn heel verzuild wat ook voor problemen zorgt. Wij hebben onze eigen visie en missie waardoor we met niemand exclusief gaan. Dus als een verzuilde thuiszorgdienst zegt: we willen wel dat je exclusief met ons werkt, dan moeten we zeggen dat dat niet gaat, dat doen we niet. We gaan geen exclusieve partnerschappen aan, dat is één van onze basisprincipes.” Een andere respondent: “Die loskoppeling van de VZW kan je enkel doorbreken door de machtstructuur en financiële structuur te doorbreken. VZW’s zijn het niet gewoon om hun denken te veranderen van aanbodsgestuurde naar vraaggestuurd werken. Die ideeën zijn nog ingebakken en kunnen enkel doorbroken worden door eigen initiatieven op te starten los van de organisatie. Door vb. voogden en ouders samen te brengen.”
39
4 Randvoorwaarden voor coöperatieve woonzorg
Uit de besproken kansen en knelpunten kunnen we een aantal randvoorwaarden afleiden voor het gebruiken van een coöperatie in de ambulante woonzorg voor volwassenen met een mentale beperking. Ook hier baseer ik me op literatuur en de eerder besproken interviews.
4.1 Duidelijke rol en verantwoordelijkheid van de overheid Een belangrijke voorwaarde voor coöperatieve woonzorg is dat initiatiefnemers zich duidelijk bewust zijn van de rol die de overheid kan en mag spelen in de coöperatie die ze wensen op te richten. Het gaat daarbij over de financiële rol van de overheid, maar ook over de daarbij horende inspraak en controle. Ook voor beleidsmakers is het belangrijk om zich bewust te zijn van de rol die de overheid kan of zou moeten spelen bij verschillende pistes die overwogen worden om coöperatieve woonzorg te ondersteunen. Het is op dat niveau belangrijk goed na te denken over de gevolgen van beleidsbeslissingen, zowel financieel als op het vlak van het beheren en beheersen van lopende en toekomstige engagementen en wetgeving, zoals het deelnemen aan raden van bestuur of het controleren van kwaliteitsvereisten. De respondenten spreken zich op dit vlak vooral uit over de rol die de overheid kan spelen als aandeelhouder in een woonzorgcoöperatie, als alternatief voor het verstrekken van subsidies via VIPA. Uitgangspunt is een wooncoöperatie waarin de overheid participeert, naast een klassieke VZW die de zorgtaken uitvoert. Een respondent vindt het principieel zelfs moeilijk om VIPA-middelen te combineren met een coöperatieve onderneming: “Coöperatief ondernemen is net zelf het heft in handen nemen is en net zelf je ding gaan doen. Op het moment dat je aan de overheid subsidies vraagt, zet je jezelf weer in die afhankelijke positie.” Inclusie Invest koos er bewust voor om geen gebruik te maken van VIPA-middelen. Op die manier zijn ze vrij en onafhankelijk om hun project uit te voeren aan de hand van hun eigen visie. Anderzijds sloten ze wel een contract af met de PMV (Participatie Maatschappij Vlaanderen) waarbij de PMV 40% van de aandelen in de eerste vijf projecten zullen inbrengen die door Inclusie Invest gelanceerd wordt in vijf verschillende Vlaamse provincies. De visie vanuit het kabinet is gelijklopend, zoals Nancy Bleys zegt: ”We onderzoeken vb: hoe kunnen we als overheid subsidies die we geven aan bouwstenen, die zijn we eens gegeven weer kwijt, we kunnen eventueel als overheid participeren om het bouwen van die woongelegenheden te ondersteunen.” De overheid zou dus kunnen participeren als aandeelhouder, waardoor het haar kapitaal niet kwijt is maar tegelijk tegemoet komt aan de vraag naar aangepaste woningen. Zoals net gesteld is het daarbij belangrijk dat zowel de initiatiefnemers als de overheid zich goed bewust zijn van de gevolgen die hiermee gepaard gaan. Wie zal bijvoorbeeld de overheid vertegenwoordigen in de Raad van Bestuur van deze coöperatie? En is dit goedkoper dan het betalen van een VIPA-ambtenaar die subsidiedossiers slechts tijdelijk 40
moet opvolgen, terwijl participeert?
de overheid
als aandeelhouder
structureel
en
langdurig
4.2 Zorg voor een volwassen toepassing van het VSO-statuut Voor het beleid is er nog de uitdaging om het VSO-statuut grondig te bestuderen en na te gaan op welke manier de VSO toch opgenomen kan worden in erkenningsregels en subsidiebesluiten. Volgens Coates & Van Opstal (2009) is het VSO-statuut een blinde vlek voor het beleid en worden de mogelijkheden ervan onderbenut. Een volwassen toepassing ervan in de regelgeving zou de mogelijkheid om via coöperaties zorg te organiseren gemakkelijker maken. Even belangrijk is dat ook voorzieningen en het maatschappelijke middenveld het VSO-statuut leren kennen en de voor- en nadelen ervan bestuderen. Daarnaast is het aan de federale overheid om te kijken hoe het VSO-statuut bijgestuurd kan worden zodat het aantrekkelijker wordt voor VZW’s. Met slechts 541 VSO’s eind 2010 is het VSO-statuut momenteel niet echt een succes (Van Opstal, 2012). Coates en Van Opstal (2010) halen ook verschillende gebreken aan wat het VSO statuut betreft. Het statuut vertoont volgens hen geen beperkingen op wat men verstaat onder het sociale doel en de controle op de uitvoering van dat sociale doel is te beperkt en er zou geen opvolging zijn van het jaarlijkse verplichte bijzondere verslag. Verder blijkt een knelpunt de verplichte mogelijkheid die geboden moet worden aan elk personeelslid om, na één jaar in dienst te zijn, de kans te krijgen om vennoot te worden.
4.3 Verdere uitwerking kader voor vraaggestuurde zorg Het lijkt een oplossing om subsidies te koppelen aan personen door directe financiering als PGB en PAB i.p.v. aan VZW’s. Al moeten we wel steeds bedenken in hoeverre de persoon die dit zorgbudget ontvangt kan instaan voor de bepaling van de zorgregie. Een respondent geeft volgende beperkingen aan van thuiszorg binnen gezamenlijke woonvormen: “Thuiszorg is voor particulieren, maar vallen deze gezamenlijke woonvormen onder het particuliere stelsel? Ze wonen wel samen maar moeten benaderd worden als particulieren. Indien niet dan is dat wel een werkpunt voor de overheid. Op dit moment werkt men zo ook projecten uit met ouderen die in een te groot huis leven. Men brengt ze samen onder één dak met ieder een eigen kamer en kookt al dan niet samen, enz. maar wat betreft de huishoudelijke hulp moeten ze als particulier benaderd worden.” Op een dienst beschermd wonen kan men niet werken met familiehulp vermits de cliënten onder de voorziening vallen. Dit zou nog thans ook voor familiehulp een veel efficiëntere manier van werken zijn indien ze in een huis ineens vijf personen kan helpen i.p.v. één op één. Met de komst van de Diensten Inclusieve Ondersteuning (DIO) zouden in de toekomst ook ambulante woonvoorzieningen de mogelijkheid kunnen hebben om aanspraak te maken op deze zorg voor particulieren. Op die manier zou ambulante zorg losgekoppeld kunnen worden van de organisatie of VZW. De persoon met een handicap kan op een zelfstandige basis een woning zoeken en zorg via thuiszorg laten voorzien. In zijn Perspectiefnota 2020 stelt minister Vandeurzen dat een Persoonsvolgend Budget het instrument bij uitstek is voor de eigen sturing vanuit de persoon met een handicap. Momenteel is nog niet duidelijk hoe het systeem van 'Persoons Volgende Financiering' er in de toekomst concreet zal uitzien. De bedoeling is om vanuit de ervaringen met het 41
PAB, PGB-experiment en het pilootproject DIO, een systeem van Persoonsvolgende financiering uit te werken10. Daarbij zou dan wel duidelijkheid moeten worden hoe zulke budgetten gecombineerd kunnen worden in het kader van een coöperatie.
4.4 Kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid vrijwaren Zowel voor initiatiefnemers als voor beleidsmakers is het belangrijk om vooraf goed na te denken hoe kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid gegarandeerd kunnen blijven in coöperatieve woonzorginitiatieven. De mogelijkheid tot dividenduitkeringen kan immers prikkels geven om toch winstgedreven te gaan werken. Volgens Jacobs & Van Opstal (2011) zijn er mogelijkheden om je als coöperatie met sociaal oogmerk in te dekken en zo te voorkomen dat er een winstgedreven visie en missie zou kunnen ontstaan. Zulke mogelijkheden zouden beleidsmatig kunnen gebruikt worden in regelgeving en door initiatieven bestudeerd moeten worden zodat oprichters kunnen voorkomen dat latere bestuurders de oorspronkelijke doelstelling om niet winstgevend te zijn gaan negeren. Een andere randvoorwaarde is dat coöperatieve woonzorg niet wil zeggen dat alleen vennoten (en dus mensen die voldoende middelen hebben om aandelen te kopen) nog toegang hebben tot de zorg. Zowel het beleid als initiatiefnemers moeten kijken of en hoe solidariteitsmechanismen ingebouwd kunnen worden. Daarnaast moet voor vennoten-gebruikers de zekerheid blijven bestaan dat ze een vooruitzicht hebben op een plaats. Zoniet zal de coöperatie moeilijk vennoten-gebruikers kunnen aantrekken.
4.5 Zorg voor goede afstemming met beleid sociale huisvesting Aansluitend bij het vorige punt komen we op het domein van de sociale huisvesting. Binnen de Vlaamse Regering is tussen het kabinet Vandeurzen en het kabinet Vanden Bosche een afsprakenkader gemaakt (2010) dat duidelijkheid schept naar de bevoegdheden tussen wonen en welzijn. Die conceptnota tussen minister van welzijn Vandeurzen en minister Vanden Bosche, bevoegd voor wonen, is belangrijk naar de realisatie van de toegankelijkheid van de woningen toe. Het komt de samenwerking ten goede te weten wanneer het gaat over infrastructuurwerken aan woningen (bv. om deze toegankelijk te maken) dat de verantwoordelijkheid is van het beleidsdomein wonen. Wanneer het over hulpmiddelen gaat dan is het domein welzijn bevoegd. Dat neemt echter volgende uitdaging niet weg, zoals geformuleerd door een respondent: “We zien dat de sociale huisvesting al zoveel werk heeft al voor de gewone mensen. Dus vrezen wij dat gehandicapten uit de boot gaan vallen. Ten tweede gaat de sociale huisvesting niet zo gespecialiseerd zijn dat ze er aan denkt dat er ook zorg moet verleend worden.” Eén van de pistes die bewandeld wordt is die van een doelgroepenbeleid in de sociale huisvesting. De sociale huisvesting is in principe voor personen met een beperkt inkomen. Wanneer andere doelgroepen deze markt gaan betreden moeten we ervoor waken dat de oorspronkelijke doelgroep niet verdrongen wordt. Extra wooneenheden zullen moeten voorzien worden. Nancy Bleys:
10
Vanaf 1 januari 2013 wordt een persoonsvolgende financiering ingevoerd voor mensen die wonen in een DIO, beschermd en geïntegreerd wonen. Tegen 1 januari 2013 wordt een persoonsvolgende financiering stapsgewijs ingevoerd voor iedereen in de zorg. 42
“We zien enerzijds dat het publiek dat in de sociale huisvesting terecht komt steeds mensen zijn die meer behoefte hebben aan begeleiding. De mensen die dus meer ondersteuning nodig hebben en anderzijds zien we ook dat er een mogelijkheid zou moeten zijn voor mensen met een specifieke behoefte. Zodat deze ook toegang zouden moeten kunnen krijgen tot die sociale huisvesting.” Knelpunt is hier ook dat de sociale huisvestingsdienst geen begeleiding geeft in de zorg en dat de bestaande woningen niet aangepast zijn aan de noden van de persoon met een mentale beperking. Dus het afsprakenkader (2010) tussen wonen en welzijn schept duidelijkheid naar bevoegdheden en er is een trend van sociale huisvesting voor beperkte inkomens naar toegankelijkheid voor doelgroepen. Toch zijn er nog knelpunten voor vb. een persoon met een niet aangeboren handicap (NAH). Deze heeft geen toegang tot een sociale woning vermits zijn gezin nog woont in een huis waarvan ze eigenaar zijn en je geen huis in eigendom mag hebben.
4.6 Zorg voor goede afstemming met CRZ en zorginspectie Wooncoöperaties voor personen met een mentale beperking zouden voor een discrepantie kunnen zorgen tussen zij die vertegenwoordigd worden door een betrokken partij (aandeelhouder) en zij die geen deel uit maken van een netwerk waarin aandeelhouders zitten. Maar volgens een respondent kan dit gedeeltelijk worden rechtgetrokken door een verhouding van 4/2 aan te nemen in een woongelegenheid. Vier personen kopen een woning en nemen twee personen mee van de wachtlijst om op die manier te kunnen opschuiven op de lijst voor zorg. Het probleem stelt zich dat wanneer je werkt met mensen die op de CRZ staan dat je de volgorde van de CRZ moet respecteren. “Eigenlijk zou je naar het beleid moeten zeggen: per twee personen waarvoor wij een woning zorgen, willen we iemand van de CRZ meepakken. Je hebt zo ouders die voor wonen willen zorgen voor kinderen met een hele zware handicap, die meerderjarig worden maar helemaal achteraan op de wachtlijst staan. Dat zijn ouders die willen instaan voor de woning, dus de overheid moet daar niet langer voor zorgen, ze willen dit ook coöperatief organiseren zodanig dat ze met geld van 4 ouders 6 woningen kunnen realiseren (dat is dat hefboomeffect). Maar die 4 kinderen kunnen nog geen zorg krijgen want ze staan vanachter op de CRZ. Dan zou je eigenlijk bij het beleid moeten kunnen zeggen: wij geven voor die vier voorrang en we nemen er twee van de wachtlijst mee.” Hiermee start dan ook de moeilijke discussie over zorg in twee snelheden. Enerzijds wil de overheid mensen motiveren om meer verantwoordelijkheid op te nemen, anderzijds wanneer ouders die verantwoordelijkheid nemen en voor woningen zorgen zou de mogelijkheid er toch moeten zijn om met zorgverlening daarin tegemoet te kunnen komen en dat ouders zelf de mate van luxe mogen bepalen in die woningen. Wanneer een coöperatie plaats biedt aan twee personen van de CRZ betekent dit toch ook een meerwaarde. Er moet vooral een goed evenwicht gevonden worden waarin de kwaliteit van de zorgverlening centraal blijft staan voor alle personen met een handicap.
4.7 Verspreiden en faciliteren van interessante business modellen Zoals reeds eerder gesteld in de inleiding, zetten de Vlaamse Regering en het Europees Sociaal Fonds anno 2012 middelen in om te investeren in blauwdrukken voor coöperatief ondernemen. Van zodra hieruit interessante business modellen ontstaan is het belangrijk 43
dat deze verspreid en ondersteund worden zodat andere initiatiefnemers hier uit kunnen leren. Daarnaast is het belangrijk dat ook interessante business modellen die buiten deze oproepen vallen ook verspreid kunnen worden. Een voorbeeld hiervan in de Community Land Trust. Community Land Trust11 Bij een Community Land Trust (CLT) wordt er een (juridisch) onderscheid gemaakt tussen de bouwgrond en de woning. Een VZW koopt een huis met grond maar verkoopt alleen het huis (aan lager tarief) aan een bewoner en houdt de grond in eigen bezit. Dit kan door toepassing van het recht van opstal. Op die manier kunnen gezinnen met lage inkomens een woning kopen tegen een sociaal tarief waarbij ze niet mee de (vaak dure) bouwgrond moeten aankopen. Dat is op zich al een verschil met de klassieke sociale woningbouw. Een tweede verschil zit in het feit dat als die eigenaar zijn huis terug verkoopt, hij het voordeel dat hij destijds genoot van de lagere aankoopprijs moet terugbetalen aan de CLT. De CLT strijkt ook 75% van de gerealiseerde meerwaarde op de woning op. 25% van de meerwaarde is voor de eigenaar. Op die manier heeft de CLT opnieuw middelen om die woning (of een andere) tegen een lagere prijs te verkopen aan een volgende eigenaar. Naar het voorbeeld van Community Land Trust zou een coöperatie woningen kunnen kopen en deze verdelen in vijf delen. Deze vijf wooneenheden kunnen dan verhuurd of verkocht worden aan de bewoners. De grond blijft van de coöperatie en de bewoners kunnen eigenaar worden van een woning of blijven huren.
11
http://www.kenniscentrumvlaamsesteden.be/samenwerken/participatie/interessante%20 participatietrajecten/vernieuwende%20participatie%20op%20de%20woonmarkt/docume nts/cvp2%20091111%20community%20land%20trust%20in%20brussel%20tekst%20co lloquium.pdf 44
5 Conclusies en aanbevelingen In dit hoofdstuk trek ik conclusies en formuleer ik deze als aanbevelingen. Daarbij maak ik enerzijds aanbevelingen voor initiatiefnemers die het pad van de coöperatieve woonzorg wensen te bewandelen (al dan niet voor volwassenen met een mentale beperking), en anderzijds aanbevelingen voor het beleid.
5.1 Aanbevelingen voor initiatiefnemers 5.1.1 Zorg voor een duidelijke governance structuur Maak duidelijke afspraken in de te vervullen rollen. Maak een onderscheid tussen het strategische en operationele niveau en leg de taken vast. Dit voorkomt onduidelijkheden en rolverwarring. Doorheen dit werk kwam het belang van het bewust kiezen van je bestuurders naar boven en het bepalen van hun zeggenschap. Ga na wie het beste kan besturen en niet wie het meeste ervaring met de zorgproblematiek heeft. Het zijn niet steeds de oprichters die de beste bestuurders zijn. Verder maak je best vooraf profielen op van wat goede bestuurders moeten zijn. Een goede bestuurder hanteert een visie wat impliceert dat hij het vermogen heeft om de gevolgen van eenmaal genomen beslissingen op langere tijd in te kunnen schatten. Zeker wanneer je wil innoveren is een pro actieve houding bij bestuurders van belang. Zo is een goed bestuurder in staat om zelfstandig een mening te vormen en daar ook achter te blijven staan. Wat van belang is, is dat hij niet vastklampt aan één mening maar steeds weloverwogen een oordeel kan vormen door kritisch af te tasten wat de keerzijde van de medaille is. Maar tegelijk kan hij de genomen beslissingen, ook al zijn ze onpopulair wel doorvoeren. Een goede dosis enthousiasme kunnen overbrengen op anderen en kunnen werken met de middelen die voor handen zijn, zijn belangrijke eigenschappen vermits een goede synergie maakt dat mensen meer voor elkaar krijgen. Hij houdt dus rekening met de praktische haalbaarheid en legt prioriteiten die het doel nuttigen. Maar een goed bestuurder is ook creatief en bezit het vermogen om nieuwe ideeën en plannen vorm te geven. Tegelijk bezit hij voldoende inlevingsvermogen om waar te nemen wat leeft bij de ander maar ook op het terrein van innovatie en is het iemand die contactvaardig is op verbaal en schriftelijk vlak, het is een netwerker zowel binnen de organisatie als daarbuiten. Bepaal verder ook het nut van een adviesraad. Wanneer je vb. met ouders werkt of met cliënten zelf, dan brengen zij enorm veel expertise mee. Laat die expertise niet verloren gaan maar maak gebruik van hun inzichten en meningen via een adviesraad zonder dat het de werking van een raad van bestuur hoeft te blokkeren. Een adviesraad maakt zich sterk door over de kwaliteit te waken. Het biedt een platform maar is tevens denktank en ondersteunt het strategische niveau bij beslissingen. In een team van adviseurs kan elk van de leden vanuit zijn eigen invalshoek een meerwaarde bieden over de optimalisatie van de kwaliteit. 5.1.2 Investeer in een duidelijke visie Maak een duidelijke visie en blijf erbij. Het zijn de fundamenten van de gezamenlijke onderneming van de leden. De visie wordt in een coöperatie gezamenlijk vastgelegd wat een langzaam proces geeft maar het voordeel hiervan is dat er door dit proces automatisch draagvlak ontstaat van alle leden voor de keuzes die gemaakt moeten worden. Het denken kan misschien wel wat langer kan duren maar het handelen zal sneller kunnen verlopen vermits iedereen op één lijn zit. Uiteindelijk kunnen veel 45
discussies tussen onderlinge aandeelhouders in de loop van een project ontstaan omdat iedereen zijn eigen mening of richting kan uiten. Een duidelijke visie bepaalt vanaf het begin de basis van de coöperatie en geeft richting en kader om beslissingen te maken. De visie die je bepaalt geeft een antwoord op de vraag: hoe zien wij onszelf in de wereld van morgen en welke richting willen we opgaan? Een visie kan je ook onderscheiden van andere soortgelijke projecten. Dit onderscheiden kan van belang zijn om je visie te gaan verspreiden, leden aan te trekken en investeerders warm te maken voor deze visie. Een vb. van een visietekst van Autiwoonzorg kan je terugvinden in bijlage 2. Zorg ervoor dat je visie concreet en krachtig, inspirerend en helder is. Geef het doel aan en niet de weg er naar toe en maak dat de visie gedragen wordt door alle leden. Nadien dien je deze visie te vertalen naar het uitwerken van strategieën. Overweeg je te laten begeleiden door een extern adviesbureau vermits je onbekend terrein betreedt en specifieke expertise op dit terrein een belangrijke meerwaarde kan betekenen. 5.1.3 Denk cliëntgericht en vraaggestuurd VZW’s zouden samen moeten gaan werken i.p.v. elkaar te beconcurreren, de cliënt op de voorgrond plaatsen door cliëntgericht te denken en niet vanuit de voorziening. Aanbodgestuurd denken maakt plaats voor vraaggestuurd denken. Wanneer we zorg en wonen van elkaar gaan ontkoppelen dan moeten we ook gaan afstappen van het intramuraal denken. Als personen met een handicap hun eigen woningen gaan huren, zal het bestaande ‘intramurale denken’ moeten veranderen en zullen vooral aanbodgestuurde voorzieningen een ommekeer moeten maken in hun denken. Vraaggestuurd werken wordt dan een realiteit en deze manier van werken vergt een nieuwe inspanning. Van “onder moeders vleugels” naar loslaten zal geen evidentie zijn. De zorgregie start dan vanuit de cliënt en niet vanuit de VZW. Emancipatorisch werken zal niet langer een theoretisch gegeven zijn maar een instrument om onze cliënten naar een volwaardig burgerschap te begeleiden. VZW’s zouden er goed aan doen om marktgerichter te werken door pro actieve visies te hanteren. Het hanteren van een toekomstgerichte visie voorkomt moeilijkheden zorgt ervoor dat je niet achterop geraakt wanneer problemen zich stellen (bv. VZW’s die huren bij eigenaars die later hun huis willen verkopen). Ondernemingsgerichter werken maakt dat VZW’s economisch en creatief moeten leren handelen. VZW’s kunnen samen kapitaal verzamelen om coöperatief een woonvoorziening op te starten en personeel flexibel in te zetten en te delen. Integreer een nieuwe manier van denken waarbij VZW’s zorgvennoten kunnen zijn die de zorg aanbieden en dit buiten de bestaande voorziening. 5.1.4 Werk samen tussen zorg en wonen, maar baken kerntaken duidelijk af Wanneer we de kerntaak van zorg bij de zorgvoorzieningen kunnen leggen dan zouden die voorzieningen zich ook duidelijker kunnen gaan profileren en op de kaart kunnen zetten door zich te gaan concentreren op hun deskundigheid: zorg. Sociale huisvestingsmaatschappijen en woningcoöperaties zouden een nieuwe niche kunnen betreden in de vastgoedmarkt door aangepaste woningen te voorzien voor personen met een (mentale) beperking. Voorzieningen kunnen door deze duidelijke scheiding van wonen en zorg, bewuster werken rond die zorgverlening en zich concentreren op vraaggestuurd werken en zorg bieden op maat. De zorgverlener kan via een coöperatie tevens zorgvennoot worden. Het zou ook nuttig zijn om woonzorgconsulenten op te leiden die het traject van cliënten kunnen begeleiden vanuit hun expertise. Coöperatieve woonmogelijkheden zijn niet de enige manier van 46
wonen en begeleiders kunnen deze taak van woonzorgconsulent onmogelijk op zich nemen. Trajectbegeleiders die samen de noden en wensen bekijken met de cliënt en binnen de financiële mogelijkheden tot een wenselijk resultaat kunnen komen, zouden een meerwaarde kunnen betekenen naar de kwaliteit en de tevredenheid van de cliënt. 5.1.5 Ga op zoek naar goede voorbeelden en investeer in kennisopbouw Om innovatief in te kunnen spelen op de huidige tendensen in de sector voor personen met een handicap is het voor initiatiefnemers aangewezen om goede praktijken te verkennen en te investeren in kennis over vernieuwende organisatiestructuren binnen de zorgsector. Op financieel, fiscaal en juridisch vlak is er een tekort aan voorbeelden en kennis. De ontwikkeling van businessmodellen en het benchmarken in andere voorzieningen in binnen- en buitenland kan ondernemers motiveren om de uitdaging aan te gaan. Neem deel aan netwerkmomenten, studiedagen en focusgroepen, waar geïnteresseerden ideeën uitwisselen en contacten leggen. Innovaties, zoals de Community Land Trust dienen verder onderzocht te worden op hun toepasbaarheid in een woonzorgcontext en dat zowel naar haalbaarheid als naar betaalbaarheid. Ook pistes in de richting van economische complementaire activiteiten gekoppeld aan zorg lijken een uitdaging die de zorg op een nieuwe manier betaalbaar zou kunnen maken. Kan de sociale economie op die manier samenwerken met een woonzorgcoöperatie of niet? Zou een strijkatelier of een groendienst een vorm van inkomsten kunnen bieden die kan voortvloeien naar de coöperatie? Tegelijk zou deze vorm van werken een zinvolle, betaalde dagbesteding kunnen zijn voor bepaalde personen in de ambulante hulpverlening. Wat we trouwens niet mogen vergeten is dat, naast het financiële aspect, het debat over nieuwe business modellen ook gaat over ergens bij horen, aandacht, geborgenheid, zorg, relaties en betrokkenheid.
5.2 Aanbevelingen voor het beleid 5.2.1 Overdenk subsidiëring en/of participatie vanuit de overheid Wat de zorg betreft zou een persoonlijk zorgbudget een mogelijkheid kunnen bieden voor de betaalbaarheid van begeleiding. Hierin zouden we kunnen opteren om geen vast budget te stellen maar eerst een zorgzwaartebepaling (VAPH) af te nemen en afhankelijk van de score, personeelssubsidies verdelen. De ene persoon heeft meer ondersteuning nodig dan de andere. De Diensten Inclusieve Ondersteuning (DIO) zouden ook voor de zorg in coöperatieve woonvormen een mogelijke piste kunnen zijn. De zorgzwaartemeting brengt de begeleidingsintensiteit en de nood aan permanentie en nachtpermanentie in kaart via een uitgebreid interview met de persoon zelf en een familielid of begeleider. Wanneer we zien naar de financiering van de woningen zelf dan zou de overheid kunnen participeren door als aandeelhouder te investeren in woningen, bv. via het PMV. Op die manier blijft de overheid betrokken, worden de middelen niet weggegeven zoals bij subsidies en kunnen eventuele winsten opnieuw geïnvesteerd worden in nieuwe woongelegenheden. Vooral het investeren in lokale initiatieven die bestaande informele zorgnetwerken in stand houden draagt de voorkeur. Verder zou men kunnen nagaan of er een mate van fiscale tegemoetkoming kan ontwikkeld worden voor het bouwen of faciliteren van aangepaste woningen. De overheid zou haar rol als facilitator van de vernieuwing in de woon/zorgvoorzieningen kunnen waarmaken door zich te concentreren op het stimuleren van business modellen. 47
Er is een nood aan cijfermateriaal, een globale analyse van de kosten en blauwdrukken. Inzichten in effectiviteit en op de directe kosten kunnen helpen om projecten van de grond te krijgen en om investeerders aan te trekken. Projectsubsidies aanbieden om kaders, modellen of blauwdrukken voor het toekomstige ondernemen in de zorg zijn een investering naar zorgvernieuwing en innovatie. 5.2.2 Zorg voor een verfijning van de werking van de CRZ12 De huidige voorrangsregeling kan starheid veroorzaken wanneer coöperatieve woonzorginitiatieven aan capaciteitsuitbreiding willen werken. De eerste vrijgekomen plaats is immers niet noodzakelijk de beste plaats voor elke persoon. De voorrangsregeling naar de hoogste urgentiecode is een begrijpelijke keuze maar een keuze die het moeilijk maakt om op te schuiven op de lijst wanneer er woongelegenheden kunnen aangeboden worden aan wachtenden die via ambulante zorg kunnen geholpen worden. De eerst volgende op de wachtlijst moet bij coöperatieve woonzorg immers in de mogelijkheid zijn om het financiële plaatje van woonvoorziening en zorg te kunnen betalen. Daarom is het belangrijk om waakzaam te zijn voor een zorg in twee snelheden wanneer dit de kwaliteit van de zorg in het gedrang zou brengen. Personen die nu ver in de wachtlijst staan voor zorg maar wel reeds een woning voorzien blijven wachten. Zou er geen mogelijkheid kunnen voorzien worden dat wanneer er extra ruimte vrij is in een gemeenschappelijke coöperatieve woning hier een solidair principe op toe te passen? Gesteld dat een coöperatie 2 wachtenden van de wachtlijst zou mee nemen tegen een sociaal huurtarief en in ruil voor een snellere bedeling van zorg. 5.2.3 Maak persoonlijke zorgbudgetten coöperatief combineerbaar VZW’s zouden van een gesloten model naar een gezonde concurrentie moeten evolueren. Een model dat de cliënt toelaat om in eigen regie zorg in te kopen en hem vrij laat om naar eigen keuze en mogelijkheid een woning te kunnen kiezen zonder verlies of vermindering van zijn of haar zorgbudget. Verder zou hij de mogelijkheid moeten krijgen om zorg samen met anderen aan te kopen in woongemeenschappen. De combinatie van verschillende zorgbudgetten onder één wooneenheid of een cluster van wooneenheden kan een manier zijn om efficiënt én kwalitatief zorg te bieden. De mogelijkheid om persoonlijke budgetten te combineren zou een meerwaarde kunnen betekenen in de werkingskosten. 5.2.4 Zorg voor een visie op het VSO-statuut Het VSO-statuut valt momenteel tussen twee stoelen in. Het wordt niet bekeken als een volwaardige onderneming, maar tegelijk ook niet als een VZW. De controle op het nastreven van het sociale doel is te beperkt. Het bijzondere verslag, dat jaarlijks wordt opgemaakt zou beter opgevolgd kunnen worden en de omschrijving van wat een sociaal doel inhoudt zou duidelijker en mogelijks met de nodige beperkingen omschreven kunnen worden. Het beleidsdomein Welzijn dient na te gaan of te onderzoeken hoe het VSO-statuut te gebruiken en aan welke voorwaarden voldaan moet worden om recht op erkenning en subsidie te verkrijgen. Het VSO statuut zou zo maximaal mogelijk benut moeten worden zonder dat ongewenste effecten mogelijk zijn.
12
Centrale Registratie van Zorgvragen. Aanvragen tot zorg worden in de databank geregistreerd met bijhorende urgentiecode, een contactpersoon begeleid het traject en het Provinciaal Coördinatiepunt Handicap regelt de CRZ. 48
5.2.5 Werk een toekomstgerichte visie uit rond vastgoed voor personen met een handicap Ontwikkel een vastgoedvisie waarbij de cliënt centraal staat door de cliënt (of ouders, voogden,…) zelf de mogelijkheid te geven een woning te kiezen die toegankelijk en betaalbaar is en in de omgeving van zijn netwerk ligt. Maatschappelijke integratie door lokale verankering zorgen ervoor dat bestaande netwerken worden behouden en zorg een maatschappelijke plaats krijgt. Ouders en familie kunnen zorg bieden aan hun kinderen. Door familiebanden niet te verweken of te verbreken zorgen deze netwerken voor begeleiding die niet door betaalde professionele begeleiding dient plaats te vinden. Sociale huisvestingsmaatschappijen kunnen hier ook een mogelijke piste zijn. Zorg er tevens voor dat de zorgvisie een plaats krijgt in de vastgoedstrategie. Ontkoppelen van wonen en zorg betekent niet dat dit de samenwerking moet stopzetten. Zorgverleners en woonvoorzieningen stemmen hun visie af op elkaar in samenwerking. Ook hier past een trajectbegeleider als mogelijke brugfunctie. De vergrijzing in onze samenleving is een feit maar ook personen met een mentale handicap worden ouder. We staan voor een nieuwe uitdaging wat betreft deze doelgroep. Wanneer we een toekomstgerichte visie willen uitstippelen dan dienen we hier gewag van te maken.
49
Bibliografie Schriftelijke bronnen Breda, J., Gevers, H., Vandervelden, M., & Peeters, S. (2011), Het experiment Persoonsgebonden Budget: Eindverslag van de wetenschappelijke evaluatie. Antwerpen: Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen, Departement Sociologie, Onderzoeksgroep Welzijn en de Verzorgingsstaat, Universiteit Antwerpen. Caldwell, J. (2006), Consumer-directed supports: Economic, health, and social outcomes for families. Mental Retardation, p405-417 Caldwell, J. (2007). Experiences of families with relatives with intellectual and developmental disabilities in a consumer-directed support program. Disability & Society, p549-562 Caldwell, J., & Heller, T. (2007). Longitudinal outcomes of a consumer-directed program supporting adults with developmental disabilities and their families. Intellectual and Developmental Disabilities, p161-173 Carlson, B. L., Foster, L., Dale, S. B., & Brown, R. (2007). Effects of Cash and Counseling on personal care and well-being. Health Services Research, p467-487 Coates, A. (2008), Juridische aspecten eigen aan de sociale economie. Steunpunt WSE, Antwerpen, 128p. Coates, A. & Van Opstal, W. (2009), The Joys and Burdens of Multiple Legal Frameworks for Social Entrepreneurship – Lessons from the Belgian Case. Working Paper on Social and Co-operative Entrepreneurship 09.03, 68p. Coates, A. & Van Opstal, W. (2010), Juridische kaders in de sociale economie: een rechtseconomische doorlichting. Over.Werk, Tijdschrift van het Steunpunt WSE, p51-65. Coopconsult (2010), Startersgids. Licht op groen voor coöperaties. 64p. Defourny, J., Simon, M. & Adam, S. (2002), The Cooperative Movement in Belgium: Perspectives and Prospects. Brussel: Pire. Degand A. (2011), Ethisch-deontologische dilemma’s: een onderzoek bij Vlaamse orthopedagogen, werkzaam bij personen met een verstandelijke beperking. Masterproef UG, Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen, 99p. Departement WVG (2011), 60-plusgids. Gids voor wie het pensioen nadert of bereikt heeft. Brussel: Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 267p. Devos M., (2011), Masterproef: Vraagsturing systematisch literatuuronderzoek. p 52.
in
de
gehandicaptensector,
Een
Dujardin, A., Mertens, S. & Van Opstal, W. (2008), De vennootschap met sociaal oogmerk. In: Van Opstal, W., Gijselinckx, C. & Develtere, P. (red.) Coöperatief ondernemen in België: theorie en praktijk. Leuven: ACCO, p 121-154. Feinberg, L. F., & Whitlatch, C. J. (1998). Family caregivers and in-home respite options: The consumer-directed versus agency-based experience. Journal of Gerontological Social Work, p 9-28. 50
Galle, R.C.J. (2010), De coöperatie: een inleidende verkenning. In: Galle, R. (red.), Handboek Coöperatie. Dordrecht: Convoy Uitgevers, p 25-42. Gijselinckx, C. & Van Opstal, W. (2008), Coöperatief verantwoord ondernemen. Cera Steunpunt Coöperatief Ondernemen in samenwerking met de Chaire Cera, E-note 5, 6p. Gijselinckx, C., Coates, A. & Deneffe, P. (2011), Coöperatieve antwoorden op maatschappelijke uitdagingen. Leuven: HIVA-KULeuven. Inclusie Invest (2011), Prospectus, 89p. Jacobs, L. (2011), Coöperaties in de zorg. Waar economische en maatschappelijke winst elkaar kunnen ontmoeten. Alert. (Tijdschrift). Jacobs, L. & Van Opstal, W. (2011), Introducing Co-operatives in Belgian Social Care: Safeguards and Comparative Advantages, paper presented at the ICA Global Research Conference. August 2011, Finland. Kuiper, W.E. & van der Winden, C.Ph. (2010), De coöperatie in de zorgsector. In: Galle, R. (red.), Handboek Coöperatie. Dordrecht: Convoy Uitgevers, p 665-687. Lambreghts, P. (2010), Marktwerking in de gehandicaptenzorg. Een afgewogen keuze voor vraagsturing. Alert. (Tijdschrift). Leys, J. & Van Opstal, W. (2009), A Puzzle in SRI: Stakeholders in the Mist. Philosophy of Management. p 81-96. Maes, B., Van Hove, G., Van Puyenbroeck, J., Vanderveken, K., Van Driessche, C., & Boone, M. (2001). Een kader voor de organisatie van vraaggestuurde ondersteuning voor mensen met een handicap en hun omgeving. Gent: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Vakgroep Orthopedagogiek, Universiteit Gent. Perspectief 2020, (2010) Nieuw ondersteuningsbeleid voor personen met een handicap. Conceptnota Minister Vandeurzen, p 77. Rijckmans, M., Garretsen, H., Van de Goor, I., & Bongers, I. (2002). Demand-orientation and demand-driven care: Conceptual confusion in health care. Eurohealth, p 33-36. van Dijk, G. & Klep, L.F.M. (2005), Als de markt faalt. Inleiding tot coöperatie. Den Haag: Sdu Uitgevers, 225p. Van Hauwermeiren (2010), Bezoek van het expertisecentrum ‘onafhankelijk leven’ aan Zweden: Een verslag. Januari 2010. 11p Van Opstal, W., Gijselinckx, C. & Develtere, P. (red.) (2008), Coöperatief ondernemen in België: theorie en praktijk. Leuven: ACCO, 185p. Van Opstal, W. (2008), Coöperaties in de Social Profit? Een verkenning. In: Verso, Social Profit Jaarboek Vlaanderen 2008-2009, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, p 76-82 Van Opstal, W. & Gijselinckx, C. (2008), “The co-operative provision of public services in an evolving welfare state”, The Third Sector and Sustainable Social Change: New Frontiers for Research, ISTR-EMES 8th international conference, Barcelona, 9-12 juli 2008, 40p 51
Van Opstal, W. (2010), De coöperatie, organisatievorm uit het verleden voor onze samenleving van morgen? Aktief 2-2010, p 8-12. Van Opstal, W. (2011), Coöperaties in zorg. Een verkenning van vraagstukken en goede praktijken in binnen- en buitenland. Rapport EFRO project 563 02.04, 34p. Van Opstal, W. (2012), Coöperaties in België. Profielschets 2005-2010. Leuven: CESOCKHLeuven & Coopburo, 8p. VAPH (2007), Handblad nr 30 ( juni). Ambulante en residentiële woonvormen voor volwassenen. 8p. VAPH (2010), Jaarverslag. Het zorgzwaarte-instrument (ZZI) en diensten inclusieve ondersteuning. VAPH (2010). Persoonsgebonden budget (PGB): Richtlijnen voor PGB-budgethouders. Brussel: Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. VAPH (2011), cijfers Zorgregie 30 november, 105p. Walbers, K. (2011), De vennootschap met een sociaal oogmerk, Masterproef Toegepaste Economische Wetenschappen, Universiteit Hasselt, 161p. Westberg, K. (2010), Persoonlijke assistentie in Zweden. Expertisecentrum Onafhankelijk leven, 91p. Westerdahl, S. & Westlund, H. (1998), Social Economy and New Jobs: A Summary of Twenty Case Studies in European Regions, Annals of Public and Cooperative Economics. p 193-218.
52
Geraadpleegde websites http://www.autiwoonzorg.be http://www.coopburo.be http://www.coopconsult.be http://www.coöperatiefondernemen.be http://www.cooperatiefvlaanderen.be http://www.coopkracht.be http://www.ica.coop http://www.gripvzw.be http://www. inclusieinvest.be http://www.independentliving.org/assistanskoll/profil-sverige-STIL.html http://www.lerenondernemenVZW.org http://www.maisonbilobahuis.be http://www.meegroeiwonen.info/item.asp?ID=2 http://www.passwerk.be http://www.socialeeconomie.be http://www.trivident.be http://www.vaph.be http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/776881-Financiering+door+VAPH+-+ambulant.html http://www.verso-net.be http://www.vosec.be
53
Lijst van bevraagde personen
Lieve Jacobs Programmacoördinator Coopburo, Cera cvba en Voorzitter Autiwoonzorg
[email protected] 016/27.96.18 Diepte-interview vond plaats op 2 mei 2012, 10u.
Nancy Bleys Adviseur, Kabinet Jo Vandeurzen
[email protected] 02/552.64.54 Diepte-interview vond plaats op 2 mei 2012, 14u30.
Sandra Rosvelds Diensthoofd studiedienst ACW
[email protected] Diepte-interview vond plaats op 4 mei 2012, 15u.
Willy Verbeeck Mede-oprichter Inclusie Invest
[email protected] 011/35.01.00 Diepte-interview vond plaats op 9 mei 2012, 14u
Agnes Rombauts Coördinator Inclusief leven Borgerstein VZW
[email protected] Diverse informele gesprekken
Wim Van Opstal Coördinator CESOC en docent SSH-KHLeuven
[email protected] Diverse gesprekken doorheen het academiejaar 2011-2012
Jan Vorstenbosch Directeur-bestuurder Stichting Amaliazorg en directeur SDB Groep Forum gesprekken via LinkedIn (groep: zorgvastgoed Nederland) mei- juni 2012
54
Bruno Aerts Directeur Verso
[email protected] 02/739.10.73 Geraldine Clarke 02/739.10.71 Telefonisch contact gehad op 23 april 2012 met Geraldine Clarke, geen mogelijkheid tot een afspraak. Wegens drukke agenda.
Frank Cuyt Directeur Vlaams Welzijnsverbond
[email protected] 02/50 70 137 of 0477/ 75 31 90 Via mail bericht gekregen dat er geen mogelijkheid is tot een afspraak. Wegens drukke agenda.
55
Bijlage 1
Leidraad diepte-interviews werkveld (micro-niveau) Deze leidraad wordt voorgelegd aan respondenten uit het werkveld die betrokken zijn bij een concreet initiatief. Het gaat daarbij om Lieve Jacobs (Autiwoonzorg) en Willy Verbeeck (Inclusie Invest). 1. Wat is jullie doelstelling en hoe trachten jullie die te bereiken? 2. Waarom kozen jullie voor een coöperatie als organisatiemodel? 3. Waar komen de middelen vandaan voor het aspect zorg en waar voor het aspect wonen? Wat is daar specifiek aan bij het werken met een coöperatie? 4. Welke nadelen komen er kijken bij het werken met een coöperatie in vergelijking met de traditionele aanpak? 5. Welke tips zou je geven aan collega’s die met een gelijkaardig coöperatief initiatief willen starten? 6. Welke suggesties zou je geven aan het beleid om coöperatieve woonzorg beter mogelijk te maken? 7. Welke knelpunten liggen er nog concreet in de weg om de vlucht voorwaarts te kunnen nemen met coöperatieve ambulante woonzorg voor volwassenen met een mentale handicap? Enkele specifieke vragen, af te toetsen indien ze nog niet ter sprake kwamen bij de antwoorden op de hoofdvragen: a) Ambulante woonvoorzieningen werken meer en meer samen met sociale huisvestingsmaatschappijen. Is dit geen betere oplossing vermits de VZW dan ook geen verantwoordelijkheid moet nemen naar de kosten van onderhoud van de woningen toe? b) Kunnen verschillende Persoonlijke Assistentie budgetten gecombineerd worden om zo samen zorg in te kopen? Indien dit niet kan bij een PAB, kan dit wel bij een PGB? c) Hoe verzamel je het nodige kapitaal? Hoe pak je dat aan? d) Zorgen wooncoöperaties voor woonmogelijkheden voor alle personen met een mentale beperking of kan er een discrepantie ontstaan tussen zij die vertegenwoordigd worden door een betrokken partij (aandeelhouder) en zij die geen deel uit maken van een netwerk waarin aandeelhouders zitten? e) De wachtlijst (CRZ) bepaalt dat aan de hand van bepaalde urgentiecodes de voorkeur van opvangplaats wordt gegeven aan de persoon met de hoogste nood. Zijn deze regels ook van toepassing bij een coöperatie? Hoe ga je daar als coöperatie mee om?
56
f)
De zorgverstrekking in een voorziening gebeurt voornamelijk door personeel gesubsidieerd vanuit de betrokken VZW’s. Welke zijn de mogelijkheden om dit te combineren met PAB/PGB-budgetten?
g) Democratische participatie is in theorie een mooi gegeven maar hoe loopt dit in de praktijk en zorgt het er net niet voor dat projecten moeilijk uit de startblokken komen? Hoe zorg je voor een goede mix tussen democratie en besluitvoering in de statuten? h) Welke ondersteuning gaf de overheid voor het opstarten van jullie coöperatie en is deze ondersteuning voldoende?
57
Leidraad diepte-interviews werkveld (meso-macro) Deze leidraad wordt voorgelegd aan respondenten uit het werkveld die in eerste instantie sectorbrede kennis hebben van de zorgsector in het algemeen en de zorg voor personen met een handicap in het bijzonder. Sandra Rosvelds (ACW). 1. Hoe staat jullie organisatie tegenover coöperaties in de zorgsector in het algemeen in Vlaanderen? Welke kansen en bedreigingen zie je daarin? 2. Hoe zou het beleid het gebruik van coöperaties in de zorgsector in het algemeen kunnen ondersteunen? Welke valkuilen moet het daarbij trachten te vermijden en hoe? 3. Hoe staat jullie organisatie tegenover het idee van coöperaties in de ambulante woonzorg voor volwassenen met een mentale handicap? Welke kansen en bedreigingen zie je daar specifiek in? 4. Hoe zou het beleid het gebruik van coöperaties in de ambulante woonzorg voor volwassenen met een mentale handicap kunnen ondersteunen? Welke valkuilen moet het daarbij trachten te vermijden en hoe? 5. Welke knelpunten liggen er nog concreet in de weg om de vlucht voorwaarts te kunnen nemen met coöperatieve ambulante woonzorg voor volwassenen met een mentale handicap? Enkele specifieke vragen, af te toetsen indien ze nog niet ter sprake kwamen bij de antwoorden op de hoofdvragen: a) De zorgverstrekking in een voorziening gebeurt voornamelijk door personeel gesubsidieerd vanuit de betrokken VZW’s. Welke zijn de mogelijkheden om dit te combineren met PAB/PGB-budgetten? b) Ambulante woonvoorzieningen werken meer en meer samen met sociale huisvestingsmaatschappijen. Is dit geen betere oplossing vermits de VZW dan ook geen verantwoordelijkheid moet nemen naar de kosten van onderhoud van de woningen toe?
58
Leidraad diepte-interviews beleid (meso-macro) Deze vragenlijst wordt voorgelegd aan het kabinet Vandeurzen, Nancy Bleys (juridisch adviseur). 1. Hoe staat het kabinet tegenover coöperaties in de zorgsector in het algemeen in Vlaanderen? Welke kansen en bedreigingen ziet het daarin? 2. Hoe wenst de Vlaamse Regering het gebruik van coöperaties in de zorgsector in het algemeen kunnen ondersteunen? Welke valkuilen moet het daarbij trachten te vermijden en hoe? 3. Wat is de rol die andere stakeholders in de samenleving zouden moeten spelen om van coöperaties in de zorgsector een succes te maken (bv. maatschappelijk middenveld, de voorzieningen zelf, de academische wereld, enz.). 4. Hoe staat het kabinet tegenover het idee van coöperaties in de ambulante woonzorg voor volwassenen met een mentale handicap? Welke kansen en bedreigingen zie het daar specifiek in? 5. Hoe zou de Vlaamse Regering het gebruik van coöperaties in de ambulante woonzorg voor volwassenen met een mentale handicap kunnen ondersteunen? Welke valkuilen moet het daarbij trachten te vermijden en hoe? 6. Welke knelpunten liggen er nog concreet in de weg om de vlucht voorwaarts te kunnen nemen met coöperatieve ambulante woonzorg voor volwassenen met een mentale handicap? Enkele specifieke vragen, af te toetsen indien ze nog niet ter sprake kwamen bij de antwoorden op de hoofdvragen: a) De zorgverstrekking in een voorziening gebeurt voornamelijk door personeel gesubsidieerd vanuit de betrokken VZW’s. Welke zijn de mogelijkheden om dit te combineren met PAB/PGB-budgetten? b) Ambulante woonvoorzieningen werken meer en meer samen met sociale huisvestingsmaatschappijen. Is dit geen betere oplossing vermits de VZW dan ook geen verantwoordelijkheid moet nemen naar de kosten van onderhoud van de woningen toe? c) Vermits een VSO-statuut een sociaal oogmerk heeft net als een VZW zou het dan niet mogelijk kunnen zijn om werkingssubsidies waar een VZW recht op heeft ook open te stellen voor een VSO? Waarom niet of onder welke modaliteiten wel? (Dus subsidies voor coöperaties afhankelijk maken van het aannemen van het VSO-statuut)
59
Bijlage 2
Visie Autiwoonzorg Autiwoonzorg is een ouderinitiatief dat uitgaat van volgende uitgangspunten met betrekking tot wonen en zorg voor personen met autisme: 1. Volwassen personen met autisme hebben hun eigen krachten en sterktes. Dit willen we ten volle respecteren. 2. Personen met autisme hebben echter ook nood aan ondersteuning om zelfstandig te kunnen leven. Deze ondersteuning heeft betrekking op wonen, inkomen en werk, gezondheid en zorg, vorming en opleiding en deelname aan het maatschappelijke leven. Aandacht voor het geheel van deze levensdomeinen is noodzakelijk voor de sociale inclusie van personen met autisme in onze samenleving. 3. Het zorgaanbod in Vlaanderen is rijk en verscheiden, maar is niet aangepast aan de specifieke noden van personen met autisme. Dit zorgt er ook voor dat personen met autisme vaak hun weg niet vinden naar bestaande aanbieders en/of ze (nog) niet bereid zijn deze zorg te accepteren. 4. De nood aan ondersteuning voor personen met autisme kan in intensiteit heel erg variëren. Individuele kenmerken, begaafdheid en een gebrek aan aanpassingsvermogen verhinderen één specifieke woon- en/of zorgvorm die geschikt is voor iedereen met autisme. 5. Zorg op maat is daarom voor Autiwoonzorg een centrale waarde[1] en tegelijk ook een verwachting die we hebben ten aanzien van de hulp- en dienstverlening. 6. Autiwoonzorg beschouwt de zorg voor personen met autisme niet als een exclusieve verantwoordelijkheid van de overheid. Ook ouders en hun naaste omgeving (bv. brussen[2]) wensen vaak mee te investeren in de toekomst van personen met autisme, net zoals ze dit wensen te doen voor hun kinderen zonder autisme.
[1] Deze visiecomponent vloeit voort uit een strategische oefening van de Raad van Bestuur van Autiwoonzorg vzw in het voorjaar van 2011. [2] “Brussen” is een verzamelterm voor broers en zussen van personen met een handicap.
60