Conseil supérieur de la Justice Hoge Raad voor de Justitie
HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE ________
JAARVERSLAG 2006
Goedgekeurd door de algemene vergadering op 30 mei 2007
INHOUDSTAFEL
DEEL 1 : INSTITUTIONELE ASPECTEN ............................................................................... 1 1. De fundamentele doelstellingen ..............................................................................1 2. Organisatiestructuur..............................................................................................2 2.1. Samenstelling van de Hoge Raad voor de Justitie................................................2 2.2. De werking van de Hoge Raad voor de Justitie....................................................3 2.2.1. De algemene vergadering ......................................................................3 2.2.2. De taalcolleges .....................................................................................4 2.2.3. Het Bureau ..........................................................................................4 2.2.4. De administratieve cel ...........................................................................4 2.2.5. De deontologische cel ............................................................................5 3. Mensen en middelen .............................................................................................5 3.1. Mensen.........................................................................................................5 3.2. Middelen .......................................................................................................6 4. Externe communicatie ...........................................................................................6 5. Externe samenwerking en overleg ...........................................................................7 6. Internationale relaties ...........................................................................................8 DEEL 2 : OVERZICHT VAN DE ACTIVITEITEN 2006 ............................................................ 10 1. De uitbouw van een humanresourcesbeleid voor de magistratuur - Verslag van de Verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie ................................................... 10 1.1. Inleiding ..................................................................................................... 10 1.2. De uitbouw van een humanresourcesbeleid voor de magistratuur........................ 10 1.2.1. Examens ........................................................................................... 10 1.2.1.1. Inleiding ................................................................................ 10 1.2.1.2. Organisatorische modaliteiten ................................................... 11 1.2.1.3. Programma’s .......................................................................... 11 1.2.1.3.1. Examen inzake beroepsbekwaamheid .......................... 11 1.2.1.3.2. Vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage .................................................. 12 1.2.1.3.3. Mondeling evaluatie-examen ...................................... 14 A) Commentaar ........................................................ 14 1.2.2. Voordrachten voor benoeming en aanwijzing .......................................... 16 1.2.2.1. Algemene statistieken .............................................................. 16 1.2.2.2. Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie....................... 25 1.2.2.2.1. Cijfergegevens ......................................................... 25 A) Beslissing van de commissie om geen kandidaat voor te dragen...................................................... 27 B) Beslissing van de Koning om de voordracht van een kandidaat te weigeren ........................................... 28 i
1.2.2.2.2. Commentaar ............................................................ 28 1.2.2.3. Nederlandstalige benoemings- en aanwijzingscommissie ............... 30 1.2.2.3.1. Cijfergegevens ......................................................... 31 A) De beslissing van de commissie geen kandidaat voor te dragen...................................................... 33 B) Beslissing van de Koning de voordracht te weigeren .. 34 1.2.2.3.2. Commentaar ............................................................ 35 1.2.2.4. Verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie ........................ 37 1.2.2.4.1. Cijfergegevens ......................................................... 37 A) Beslissing van de commissie om geen kandidaat voor te dragen...................................................... 38 B) Beslissing van de Koning om de voordracht van een kandidaat te weigeren ........................................... 38 1.2.2.4.2. Commentaar ............................................................ 39 1.2.2.5. Beroepen bij de Raad van State ................................................ 39 1.2.2.5.1. Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie .............................................. 39 1.2.2.5.2. Nederlandstalige benoemings- en aanwijzingscommissie .............................................. 40 1.2.2.6. Algemene commentaar op de benoemingen en aanwijzingen........................................................................... 41 1.3. De opleiding ................................................................................................ 44 1.3.1. De uitoefening van de bevoegdheid – Instelling van de subcommissie opleiding ....................................................................... 44 1.3.2. Activiteiten van de subcommissie opleiding............................................. 45 1.3.2.1. Permanente vorming van de magistraten en gerechtelijke stage ..................................................................................... 45 1.3.2.2. Stages in het buitenland voor magistraten .................................. 49 1.3.3. Problematiek van de conceptie en de uitvoering van een coherent opleidingsbeleid voor magistraten : naar een Instituut voor gerechtelijke opleiding.................................................................. 50 1.3.4. Het Europees Netwerk voor Justitiële Opleiding ....................................... 51 1.3.4.1. Algemene voorstelling.............................................................. 51 1.4. Belangrijkste Activiteiten ............................................................................... 52 1.4.1. Het uitwisselingsprogramma voor gerechtelijke overheden 2006 (PEAJ)............................................................................................... 52 1.4.2. Voorbereiding van het uitwisselingsprogramma voor gerechtelijke overheden 2007 (PEAJ)..................................................... 54 1.4.3. De catalogus van het EJTN ................................................................... 54 1.4.4. Strategisch plan (2007-2013) ............................................................... 56 1.4.5. Standaard opleidingsprogramma tot de gerechtelijke samenwerking in strafzaken ................................................................. 56 2. Het verstrekken van adviezen en voorstellen tot verbetering van de algemene werking van de rechterlijke orde ........................................................................... 57 ii
2.1. Stand van zaken .......................................................................................... 57 2.2. Samenvatting van de verstrekte adviezen en gevolg ......................................... 61 2.2.1. Advies over de wetsvoorstellen inzake de verhaalbaarheid : terugbetaling van kosten en erelonen van advocaten ............................... 61 2.2.2. Advies op het voorontwerp van wet tot wijziging van de mandaten van de korpschefs ................................................................ 62 2.2.3. Advies over twee wetsvoorstellen betreffende de klachtenprocedure m.b.t. de rechterlijke orde ......................................... 64 2.2.4. Advies over het voorontwerp van wet tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toegang tot de magistratuur ............................................................................. 65 2.2.5. Ambtshalve advies over de plaatsvervangende rechters............................ 66 2.2.6. Ambtshalve advies over de bepalingen inzake het mandaat en de evaluatie van de korpschefs vervat in het wetsontwerp tot wijziging van diverse bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de evaluatie van de magistraten en de mandaten van korpschef, en tot wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken................................................... 68 2.2.7. Ambtshalve advies over de “Oprichtingsnota van het Themisplan” bijgevoegd aan het wetsontwerp tot instelling van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde en de Algemene Raad van de partners van de Rechterlijke Orde ....................................... 68 2.2.8. Ambtshalve advies over de bepalingen inzake de evaluatie van magistraten vervat in het wetsontwerp tot wijziging van diverse bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de evaluatie van de magistraten en de mandaten van korpschef, en tot wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken......................................................................... 69 2.2.9. Advies over het voorontwerp van wet inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding ........................................................................................... 69 2.2.10. Advies over het voorontwerp van wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand. .................................................................... 70 2.2.11. Advies over het voorontwerp van wet inzake de openbaarheid van bestuur ....................................................................................... 71 2.2.12. Ambtshalve advies over het voorontwerp van wet tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van de personeelsleden van de rechterlijke organisatie van het niveau A, de griffiers en de secretarissen...................................................................................... 71 2.3. Nota........................................................................................................... 72 3. Het extern toezicht op de werking van de rechterlijke orde ....................................... 73 3.1. Klachtbehandeling ........................................................................................ 73 3.1.1. Concreet verloop van de klachtenbehandeling ......................................... 74 3.1.1.1. Ontvangst van een klacht ......................................................... 74 3.1.1.2. Ontvankelijkheidsonderzoek ..................................................... 74 3.1.1.3. Bevoegdheidsonderzoek ........................................................... 75 3.1.1.4. Onderzoek van de klacht .......................................................... 77 iii
3.1.1.5. Beoordeling en aanbeveling ...................................................... 77 3.1.2. Analyse van de klachtendossiers in 2006 ................................................ 79 3.1.2.1. Terminologische verduidelijkingen ............................................. 79 3.1.2.2. Algemeen overzicht van de klachtendossiers ............................... 81 3.1.2.3. Nieuwe dossiers in 2006........................................................... 81 3.1.2.4. Nieuwe dossiers per kalenderjaar: evolutie 2000-2006 ................. 82 3.1.2.5. Dossiers die in 2006 werden afgesloten ...................................... 82 3.1.2.6. Dossiers afgesloten per kalenderjaar : evolutie 2000-2006............ 83 3.1.2.7. Dossiers afgesloten in 2006 per jaar van indiening ....................... 84 3.1.2.8. Behandelingsduur van de in 2006 afgesloten dossiers................... 85 3.1.2.9. Waarover handelden de klachten waarvan de dossiers in 2006 werden afgesloten ? ......................................................... 86 3.1.2.10. Materies van de in 2006 afgesloten dossiers .............................. 89 3.1.2.11. De eindbeslissingen ............................................................... 90 3.1.2.11.1. Onontvankelijkheid als eindbeslissing ......................... 91 3.1.2.11.2. Onbevoegdheid als eindbeslissing .............................. 91 3.1.2.11.3. Beslissing tot afsluiting van het dossier wegens bevoegdheid........................................................... 94 3.1.2.11.4. Andere redenen van afsluiting ................................... 96 3.1.3. Bespreking van de gegronde klachten .................................................... 96 3.1.3.1. Nederlandstalige Advies- en onderzoekscommissie (AOC) ............. 96 3.1.3.1.1. Klachten betreffende traagheid in de rechtsgang ........... 97 3.1.3.1.2. Klachten lachten betreffende het verloop van de procedure ............................................................ 102 3.1.3.1.3. Klachten betreffende omgang en communicatie met justitie........................................................... 103 3.1.3.2. Andere klachten .................................................................... 107 3.1.3.2.1. Kritiek op de wetgeving ........................................... 107 3.1.3.2.2. Dossiers met klachten die om verschillende redenen gegrond werden verklaard .......................... 108 3.1.3.3. Franstalige advies- en onderzoekscommissie (commission d’avis et d’enquête - cae) ....................................................... 110 3.1.3.3.1. Klachten betreffende het traag verloop van de rechtsgang ........................................................... 110 3.1.3.3.2. Klachten betreffende omgang en communicatie met justitie........................................................... 115 3.1.3.3.3. Klacht betreffende een advocaat, stafhouder, notaris, gerechtsdeurwaarder.................................. 116 3.1.3.4. Andere klachten .................................................................... 117 3.1.3.4.1. Klachten betreffende kritiek op de wetgeving .............. 118 3.1.3.4.2. Klachten betreffende het verloop van de procedure ............................................................ 119
iv
3.1.3.4.3. Dossiers met klachten die om verschillende redenen gegrond werden verklaard .......................... 120 3.1.4. Aanbevelingen.................................................................................. 121 3.1.4.1. Aanbeveling inzake de overschrijding van de termijn van beraad ................................................................................. 121 3.1.4.1.1. Situatieschets......................................................... 121 3.1.4.1.2. Aanbeveling ........................................................... 121 3.1.4.2. Aanbeveling over de vergoedingen voor de gerechtsdeskundigen ............................................................. 122 3.1.4.2.1. Situatieschets......................................................... 122 3.1.4.2.2. Aanbeveling ........................................................... 123 3.1.4.2.3. Huidige stand van zaken .......................................... 123 3.1.4.3. Aanbeveling over de dienstverlening van de griffies van de rechtbanken van koophandel inzake de openbaarmaking van akten van vzw’s .............................................................. 123 3.1.4.3.1. Situatieschets......................................................... 123 3.1.4.3.2. Aanbeveling ........................................................... 124 3.1.4.3.3. Huidige stand van zaken .......................................... 125 3.1.5. Naar een gefaseerde klachtenbehandeling met een centrale registratie........................................................................................ 125 3.2. Andere toezichtsmiddellen ........................................................................... 131 3.2.1. Verslag over de algemene werking van de rechterlijke orde .................... 131 3.2.2. Algemeen toezicht op en bevordering van het gebruik van de middelen van interne controle binnen de rechterlijke orde ...................... 132 3.2.3. Het onderzoek naar de werking van de rechterlijke orde ......................... 132 3.2.4. De doorlichting van de werking van de rechterlijke orde ......................... 132 4. Het Meerjarenplan 2005-2008 van de Hoge Raad voor de Justitie ............................ 134 4.1. Programma “Relatie tussen de burger/de maatschappij en justitie verbeteren”.... 134 4.1.1. Eerste doelstelling : Bevorderen van de dialoog tussen de burger/de maatschappij en justitie ...................................................... 134 4.1.1.1. Projecten “Structureren van de (regionale) dialoog van justitie met de burgermaatschappij” ......................................... 134 4.1.2. Tweede doelstelling : de jeugd vertrouwd maken met justitie .................. 135 4.1.2.1. Project “Kennismaken met justitie op school” ............................ 135 4.2. Programma “Verbetering werking rechterlijke organisatie” ............................... 136 4.2.1. Eerste doelstelling : een visie voor de rechterlijke organisatie ontwikkelen ..................................................................................... 136 4.2.1.1. Project “Visie rechterlijke organisatie” ...................................... 136 4.2.2. Tweede doelstelling : verbetering werkprocessen rechterlijke organisatie....................................................................................... 137 4.2.2.1. Project “Interne auditing van de rechterlijke organisatie” ............ 137 4.2.2.2. Project “Oprichting van een auditdienst” ................................... 138
v
4.2.2.3. Project “Interne klachtenbehandeling rechterlijke organisatie” .......................................................................... 139 4.2.3. Derde doelstelling : verbetering personeelsbeleid rechterlijke organisatie....................................................................................... 139 4.2.3.1. Project “Reflectie op lange termijn inzake de werving, de benoeming, de vorming en de loopbaan van de magistraten”......................................................................... 139 4.2.3.2. Project “Selectie van magistraten (vóór de benoeming)” ............. 140 4.2.3.3. Project “Selectie van kandidaten voor vacante betrekkingen (benoeming en aanwijzing)”.................................................... 140 CONCLUSIES ........................................................................................................... 141
vi
DEEL 1 : INSTITUTIONELE ASPECTEN 1. DE FUNDAMENTELE DOELSTELLINGEN Artikel 151 van de Grondwet vermeldt de belangrijkste opdrachten van de Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) : -
de voordracht van de kandidaten voor een benoeming tot rechter of ambtenaar van het openbaar ministerie; de voordracht van de kandidaten voor een aanwijzing tot korpschef; de toegang tot het ambt van rechter of van ambtenaar van het openbaar ministerie; de vorming van de rechters en de ambtenaren van het openbaar ministerie; het opstellen van standaardprofielen voor de aanwijzing van de korpschefs; het geven van adviezen en voorstellen inzake de algemene werking en de organisatie van de rechterlijke orde; het algemeen toezicht op en de bevordering van het gebruik van de interne controlemiddelen; de behandeling van klachten met betrekking tot de werking van de rechterlijke orde en het instellen van een onderzoek naar de werking van de rechterlijke orde.
De artikelen 259bis-1 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek bepalen de draagwijdte van de opdrachten van de Hoge Raad. Deze opdrachten kunnen in drie grote categorieën worden ondergebracht: -
de opdrachten met betrekking tot de loopbaan van de magistraten : x x x x
-
de opdrachten met betrekking tot de externe controle op de werking van de rechterlijke orde: x x x x
-
de behandeling van de klachten met betrekking tot de werking van de rechterlijke orde ; toezicht op en bevordering van de aanwending van de middelen van interne controle via een jaarverslag ; de werking van de rechtscolleges en de korpsen via onderzoek van de werkingsverslagen, en het opmaken van een syntheseverslag ; doorlichting en bijzonder onderzoek - op verzoek of ambtshalve - met betrekking tot de werking van de rechterlijke orde.
de adviserende opdracht ten aanzien van de wetgevende en de uitvoerende macht : x x
1
de toegang tot de magistratuur via examens of vergelijkende examens ; de benoeming tot een ambt van magistraat van de zetel of van het parket via de voordracht van een kandidaat aan de minister van Justitie ; de aanwijzing tot een mandaat als korpschef via de voordracht van een kandidaat aan de minister van Justitie ; de opleiding van de magistraten door het samenstellen van opleidingsprogramma’s 1.
adviezen over voorontwerpen van wet, wetsontwerpen of -voorstellen betreffende de werking van de rechterlijke orde, op verzoek of ambtshalve; aanbevelingen en voorstellen door de Hoge Raad betreffende alles wat de werking van de rechterlijke orde aanbelangt.
Krachtens de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding zal de HRJ de richtlijnen voor de opleiding van de magistraten vastleggen, en zal het Instituut voor gerechtelijke opleiding instaan voor de opleidingsprogramma’s.
1
Voorliggend verslag maakt de synthese van de werkzaamheden van de Hoge Raad en zijn verschillende organen gedurende het jaar 2006 en binnen het bestek van de hierboven vermelde opdrachten. In de eerste plaats is het de bedoeling de lezer een totaaloverzicht te bieden van de activiteiten van de Hoge Raad. Het is evenwel niet onbelangrijk op te merken dat een deel van de output, zoals de adviezen en aanbevelingen, de verslagen over de werking van de rechtscolleges en korpsen, of nog de externe controle op het gebruik van de middelen van interne controle niet langer in dit jaarlijks verslag zijn opgenomen, omdat de volledige tekst ervan kan worden geraadpleegd via de website van de Hoge Raad op het volgende internetadres : www.hrj.be. Het is natuurlijk steeds mogelijk bij de Hoge Raad een uitprint aan te vragen.
2. ORGANISATIESTRUCTUUR 2.1. SAMENSTELLING VAN DE HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE De Hoge Raad voor de Justitie telt 44 leden die een mandaat van 4 jaar uitoefenen: 22 magistraten worden verkozen door hun collega’s en 22 niet-magistraten worden verkozen door de Senaat met een meerderheid van twee derde van de stemmen. De leden zijn onderverdeeld in twee taalcolleges, waarin telkens 22 leden zitten : 11 magistraten en 11 niet-magistraten. Voor alle organen van de Hoge Raad geldt taalpariteit en beroepspariteit. Binnen elk college zijn twee commissies ingericht : -
een benoemings- en aanwijzingscommissie (BAC), samengesteld uit 14 leden ; een advies- en onderzoekscommissie (AOC), samengesteld uit 8 leden.
Deze commissies komen ook samen in verenigde commissie : -
de Verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie (VBAC), samengesteld 28 leden ; de Verenigde advies- en onderzoekscommissie (VAOC), samengesteld uit 16 leden.
uit
Het voorzitterschap van de Hoge Raad wordt beurtelings waargenomen door één van de vier leden van het Bureau, die elk commissievoorzitter zijn voor de hele duur van hun mandaat. Edith Van den Broeck nam het voorzitterschap van de Raad waar tot 31 augustus 2006, waarna Jacques Hamaide, haar opvolgde voor een nieuw jaar.
2
Algemene vergadering 44 leden taal- en beroepspariteit verkozen magistraten en door de Senaat benoemde niet-magistraten Bureau Xavier De Riemaecker Edith Van den Broeck Jacques Hamaide Geert Vervaeke paritair samengesteld uit 4 permanente leden 2 Nederlandstaligen en 2 Franstaligen 2 magistraten en 2 nietmagistraten
Voorzitterschap ieder bureaulid neemt gedurende 1 jaar het voorzitterschap waar september 2004 : Xavier De Riemaecker september 2005 : Edith Van den Broeck september 2006 : Jacques Hamaide september 2007 : Geert Vervaeke
Verenigde advies- en onderzoekscommissie 2004-2005 : Xavier De Riemaecker 2006-2007 : Geert Vervaeke 16 leden taal- en beroepspariteit Franstalige AOC Xavier De Riemaecker 8 leden beroepspariteit
Verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie 2004-2005 : Jacques Hamaide 2006-2007 : Edith Van den Broeck 28 leden taal- en beroepspariteit
Nederlandstalige Franstalige BAC Nederlandstalige AOC Jacques Hamaide BAC Geert Vervaeke 14 leden Edith Van den 8 leden beroepspariteit Broeck beroepspariteit 14 leden beroepspariteit
2.2. DE WERKING VAN DE HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE 2.2.1. De algemene vergadering Tijdens 2006 is de algemene vergadering negen keer samengekomen. De volgende documenten werden besproken en goedgekeurd: -
de adviezen voorbereid en aangenomen door de Verenigde advies- en onderzoekscommissie ; de richtlijnen en programma’s voor de gerechtelijke stage en voor de permanente opleiding van de magistraten ; de programma’s van het examen inzake beroepsbekwaamheid, van het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage, en van het mondelinge evaluatie-examen ; het jaarverslag 2005 van de Hoge Raad ; het Meerjarenplan van de Hoge Raad voor de Justitie.
Geregeld worden haar door het Bureau verschillende punten voorgelegd die betrekking hebben op het humanresourcesbeleid van de Hoge Raad. Voorts heeft de algemene vergadering de rekeningen over het boekjaar 2005 en de begroting voor het jaar 2007 goedgekeurd.
3
Daarnaast dient te worden vermeld dat de voorzitters van de verenigde commissies regelmatig verslag hebben uitgebracht over hun commissie, zodat alle leden geïnformeerd werden over de activiteiten van de commissies waarvan ze geen deel uitmaken.
2.2.2. De taalcolleges Het Franse en het Nederlandse taalcollege van de Hoge Raad zijn meermaals samengekomen, meer bepaald om de leden in staat te stellen hun standpunten uit te wisselen over de Hoge Raad, alsook om de bezoeken aan de justitiële actoren van de verschillende gerechtelijke arrondissementen voor te bereiden. Leden van het Franse taalcollege hebben de arrondissementen Nijvel, Luik, Namen, Hoei, Bergen, Brussel en Charleroi bezocht. Leden van het Nederlandse taalcollege hebben de arrondissementen Brussel, Ieper, Veurne en Oudenaarde bezocht. De overige arrondissementen worden in 2007 bezocht. Door deze bezoeken kan men de justitiële actoren in hun werkomgeving ontmoeten, met name alle magistraten van de rechtbanken, parketten en auditoraten, de referendarissen en parketjuristen, de personeelsleden van de griffies en de parketsecretariaten, evenals de advocaten, om hun ideeën, voorstellen en prioriteiten en meer bepaald degene die ze door de Hoge Raad onderzocht en gesteund willen, te kennen. In 2007 wordt een volledige balans van die bezoeken opgemaakt nadat de leden van de HRJ alle gerechtelijke arrondissementen van het land bezocht zullen hebben.
2.2.3. Het Bureau Het Bureau is het uitvoerend orgaan van de Hoge Raad. Het is paritair samengesteld uit twee Franstalige en twee Nederlandstalige leden, telkens één magistraat en één nietmagistraat. Tijdens het jaar 2006 is het Bureau van de Hoge Raad achtentwintig keer bijeengekomen. Het Bureau coördineert de verschillende geplande activiteiten en bespreekt de werkzaamheden van het personeel. Tijdens zijn vergaderingen coördineert het Bureau de public relations en de externe vertegenwoordiging van de Hoge Raad. Ook de uitvoering van de beslissingen van de interne organen kan dan worden opgevolgd.
2.2.4. De administratieve cel De administratieve cel (artikel 22 van het huishoudelijk reglement) is bevoegd om het Bureau bij te staan in alle administratieve en/of logistieke aangelegenheden. Ter herinnering, de algemene vergadering heeft beslist, vanuit de bezorgdheid voor een doelmatig beheer van de personele en materiële middelen van de Hoge Raad, om de administratieve cel een mandaat te verlenen voor alle beslissingen daarover, onder voorbehoud van bekrachtiging zonder debat door de algemene vergadering. In 2006 is de administratieve cel zes keer bijeengekomen voor de behandeling van agendapunten over het humanresourcesbeleid en de voorbereiding van de begroting en de rekeningen. De jury’s die binnen deze cel werden samengesteld, zijn eveneens overgegaan tot de selectiegesprekken met de kandidaten in het kader van de aanwervingen van administratieve personeelsleden.
4
De commissarissen der rekeningen oefenden hun toezicht ex post op de regelmatigheid van de uitgaven uit. Daartoe voerden zij een grondig nazicht uit van de boekhoudkundige stukken die betrekking hebben op de rekeningen van het jaar 2005. Zij hebben hun conformiteitsverslag gerapporteerd aan de algemene vergadering van 31 mei 2006.
2.2.5. De deontologische cel De deontologische cel is belast met het onderzoek van de eventuele tekortkomingen aan de deontologische verplichtingen in hoofde van de leden van de Hoge Raad voor de Justitie. De cel maakt na zijn onderzoek een verslag op voor de algemene vergadering. Tijdens het jaar 2006 werd de deontologische cel met geen enkele zaak gelast.
3. MENSEN EN MIDDELEN 3.1. MENSEN In de loop van 2006 heeft de Hoge Raad zijn personeelsbestand aangevuld om met name tegemoet te komen aan de noden inzake administratieve ondersteuning van de verschillende commissies. Een momentopname van de administratieve structuur op 31 december 2006 levert volgend resultaat op : Leidinggevende ambtenaren - de heer Marc Bertrand, administrateur (F) - de heer Jean-Marie Siscot, administrateur (N) Secretariaat van de benoemings- en aanwijzingscommissies - 2 auditeurs (1 N en 1 F) - 5 administratief assistenten (2 F en 3 N) Secretariaat van de advies- en onderzoekscommissies (met inbegrip van de auditcel) - 2 opdrachthouders (1 N en 1 F) - 4 adjunct-auditeurs (3 N en 1 F) - 1 administratief deskundige (F) - 4 administratief assistenten (2 F en 2 N) Cel “magistratenopleiding” (met inbegrip van de internationale aangelegenheden) - 2 auditeurs (2 N) - 4 adjunct-auditeurs (2 F en 2 N) - 1 administratief deskundige (N) - 2 administratief assistenten (1 N en 1F) Secretariaat van het Bureau - 3 administratief deskundige (3 N) - 1 administratief assistent (1 F) Algemene diensten 1. Secretariaat van de administrateurs - 1 administratief assistent (F) 2. Vertaling - 2 adjunct-auditeurs (vertaler) (1 F en 1 N) - 2 adjunct-auditeurs (tolk) (1 F en 1 N)
5
3. Bibliotheek / Webmaster - 1 administratief deskundige bibliothecaris – preventieadviseur (F) 4. IT-department - 1 ICT-deskundige (F) - 1 administratief assistent (N) 5. Boekhouding - 1 financieel deskundige (F) 6. Onthaal - 1 administratief assistent (N) 7. Logistiek - 2 administratief medewerkers (1 F en 1 N) - 2 arbeiders voor de schoonmaak (2 F) Verschillende personeelsleden hebben bij het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid (OFO) opleidingen gevolgd, onder meer taal- en gespecialiseerde informaticacursussen.
3.2. MIDDELEN De Kamer van volksvertegenwoordigers kende de Hoge Raad voor het begrotingsjaar 2006 een begroting toe van € 6 387 696,98 (waarvan € 5 393 000,00 ingeschreven in de Begroting van de dotaties). Daarnaast keurde de algemene vergadering van de Hoge Raad de rekeningen van het boekjaar 2005 goed. De uitgaven bedroegen € 4 948 737,99. Het Rekenhof heeft de rekeningen 2005 nagezien en kwam in zijn verslag van 18 oktober 2006 tot volgende bevinding : “Na kennis te hebben genomen van het verslag van de rekeningcommissarissen van de Hoge Raad voor de Justitie ; de financiële toestand op 31 december te hebben geverifieerd ; steekproefgewijs via gekruiste verificaties de op het begrotingsjaar en/of in de loop van dat jaar vereffende uitgaven te hebben gecontroleerd ; is het Rekenhof van oordeel dat de voorgelegde rekeningen steunen op betrouwbare verantwoordingsstukken en een volledig, juist en getrouw beeld geven van de ontvangsten- en uitgavenverrichtingen alsmede van de thesaurietoestand. Het Rekenhof is van oordeel dat de voorgelegde rekeningen steunen op een passende boekhoudkundige organisatie.”
4. EXTERNE COMMUNICATIE 1. In 2006 werd de website van de Hoge Raad verder ontwikkeld. De Hoge Raad blijft de grootste aandacht besteden communicatiemiddel met de burger te versterken.
aan
zijn
website
om
dit
Het aantal bezoekers nam toe in vergelijking met de vorige jaren, met meer bepaald bijzondere interesse voor de infobladzijden over de modaliteiten inzake toegang tot de magistratuur, de procedure voor de indiening en de behandeling van de klachten, de adviezen. In 2006 kreeg de site maandelijks gemiddeld 4147 bezoeken.
6
Dankzij het contactformulier op de site kon worden geantwoord op honderden mails, vragen, opmerkingen, suggesties. Op dit niveau maakt de Hoge Raad er een erezaak van zo snel en zo volledig mogelijk te antwoorden. De website staat ook ten dienste van de beroepsmagistraten en de kandidaat-magistraten, door de publicatie van openstaande functies binnen de magistratuur en de vermelding, de dag zelf of de dag erna, van de naam van de kandidaten die door een van de benoemingscommissies werden voorgedragen voor een functie van magistraat. Deze dienst heeft aanzienlijk veel succes : er werden pieken vastgesteld tot 2435 bezoeken. Op te merken valt ook dat van de personen die toegang wilden hebben tot de magistratuur, er meer dan 1200 via de website informatie vroegen over de organisatie van de verschillende (vergelijkende) examens. Om die inspanningen op het vlak van de communicatie voort te zetten, heeft de Hoge Raad een gespecialiseerd universitair centrum mandaat verleend een advies te geven over de website, met als doel de site nog gebruiksvriendelijker, relevanter en toegankelijker voor iedereen te maken. In de loop van 2007 zullen de resultaten van deze audit worden omgezet in de praktijk. 2. Voorts heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2006 een persconferentie georganiseerd om het jaarverslag 2005 voor te stellen. De aanwezige journalisten hebben die gelegenheid benut voor een veel concretere benadering van de werkzaamheden van de Hoge Raad. 3. De Hoge Raad heeft, zoals elk jaar, de overheden van de wetgevende en uitvoerende macht, net zoals alle korpschefs van de rechtscolleges, parketten en auditoraten zijn jaarverslag bezorgd. 4. Er dient nog genoteerd dat de Hoge Raad voor de Justitie tijdens 2006 aanwezig was op de jobbeurzen van respectievelijk de Vrije Universiteit Brussel (20 februari), de Katholieke Universiteit Leuven (21 februari), de Universiteit Antwerpen (27 februari), de Universiteit Gent (1 maart) en de Université catholique de Louvain (29 november).
5. EXTERNE SAMENWERKING EN OVERLEG 1.De arbeidsrelaties met de minister van Justitie en met de leden van haar beleidscel vonden op regelmatige basis plaats. De dossiers die magistraten en magistraten, de voorbereid door
werden besproken hadden onder meer betrekking op de opleiding van de meer bepaald de oprichting van een instituut voor de opleiding van de gerechtelijke stage, de verschillende moderniseringsprojecten voor justitie de minister en in het bijzonder het Themisplan.
2. In de loop van 2006 werd – eindelijk - de Adviesraad van de magistratuur opgericht. Ter herinnering, de Adviesraad van de magistratuur kreeg een adviesbevoegdheid toegewezen inzake het statuut en de arbeidsvoorwaarden van de magistraten. De Hoge Raad voor de Justitie heeft de nieuwe verantwoordelijken van de Adviesraad uitgenodigd om in gezamenlijk overleg de voorwaarden van een samenwerking te bepalen. Die besprekingen leidden tot de ondertekening van een protocolakkoord in januari 2007, waarin beide Raden zich ertoe verbinden elkaar in te lichten over de ontvangen adviesaanvragen, met dien verstande dat de benadering van de Adviesraad van de magistratuur voor de opmaak van zijn adviezen, overeenkomstig de hem toevertrouwde opdrachten, bepaald is vanuit de invalshoek van de magistraten, met name hun statuut, hun rechten en hun arbeidsvoorwaarden, en dat de benadering van de Hoge Raad voor de Justitie, overeenkomstig de hem toevertrouwde opdrachten, wordt bepaald door de
7
invalshoek van de burgers, met name de weerslag op de werking van justitie, op het imago van justitie en de toegang tot justitie. 3. De Hoge Raad ontmoet op regelmatige basis de overheden van de vertegenwoordigers van de verschillende andere justitiële actoren. In 2006 heeft het Bureau van de Hoge Raad ontmoetingen georganiseerd meer bepaald met de vertegenwoordigers van de Orde van de Franstalige en Duitstalige balies, en van de Orde van Vlaamse Balies. 4. In 2006 heeft de Hoge Raad voor de Justitie twee vertegenwoordigers (de twee magistraat-bureauleden) aangeduid voor het Comité van gebruikers van Phenix. Dat comité moet het beheerscomité elk initiatief voorleggen dat het gebruik van Phenix kan bevorderen. Ter herinnering, Phenix is een informatiesysteem met als doel de interne en externe communicatie voor de werking van justitie, het beheer en de bewaring van gerechtelijke dossiers, de invoering van een nationale rol, de samenstelling van een gegevensbank over de rechtspraak, de opmaak van statistieken en de ondersteuning van het beheer en de administratie van de gerechtelijke instellingen 2. 5. Ook krijgt de HRJ geregeld het bezoek van studenten : in 2006 kwam een klas van het Xavieruscollege te Borgerhout en studenten van de rechtsfaculteit van de VUB en de KULeuven.
6. INTERNATIONALE RELATIES De internationale relaties van de Hoge Raad voor de Justitie namen in de werking van de Hoge Raad voor de Justitie een belangrijke plaats in. 1. De actieve deelname van de Hoge Raad aan de activiteiten van het Europees Netwerk voor Justitiële Opleiding 3 zorgde meer bepaald voor een bevestiging van de Europese dimensie van de opleiding van de magistraten. Verschillende Belgische magistraten konden deelnemen aan het Uitwisselingsprogramma van de justitiële actoren, dat de steun krijgt van de Europese Commissie, door een stage van twee weken in een rechtscollege in een andere lidstaat van de Europese Unie. 2. De Hoge Raad voor de Justitie is ook stichtend lid van het European Network of Councils for the Judiciary, dat de nationale instellingen verenigt van de lidstaten van de Europese Unie, die onafhankelijk zijn van de uitvoerende en wetgevende macht of autonoom, en verantwoordelijk voor de ondersteuning van de rechterlijke orde in zijn opdracht van onafhankelijke rechtsbedeling. De algemene vergadering van 2006 vond plaats in Wroclaw (PL), in de loop van de maand mei. Op die algemene vergadering werden de organen van het netwerk vernieuwd : het voorzitterschap wordt tot in april 2007 uitgeoefend door de hr. Berlinguer uit Italië, en hij wordt opgevolgd door Edith VAN DEN BROECK, Belgisch lid van het Stuurcomité van het netwerk en medestichter van het netwerk. Tijdens deze vergadering werd de Hoge Raad ook belast met de voortzetting van de coördinatie van de werkgroep over het thema “Missie en visie”, in het perspectief van een concrete benadering van de opmaak van een strategisch plan voor een Raad voor de Justitie.
2 3
Zie art. 2 van de wet van 10 augustus 2005 tot oprichting van het informatiesysteem Phenix. Zie hierna in het Verslag van de benoemings- en aanwijzingscommissies, p. 10.
8
De volgende algemene vergadering zal plaatsvinden in juni 2007 in Brussel over het thema van de scheiding der machten in de 21e eeuw. Een van de punten die er normaal gezien wordt besproken heeft betrekking op de structuren en de werking van het netwerk, meer bepaald voor het verwerven van de rechtspersoonlijkheid. Heel concrete erkenningsperspectieven – en bijgevolg van financiële steun - door de Europese Unie werden bevestigd. 3. In maart 2006 verwelkomde de Hoge Raad zes leden van de Spaanse Consejo General del Poder Judicial in het kader van een bilateraal seminarie. Tijdens dit seminarie konden de Spaanse en Belgische deelnemers met betrekking tot de organisatie, de werking en de opdrachten van de twee Raden, hun ervaringen inzake benoeming van de magistraten, alsook voor wat betreft de klachten van de rechtzoekenden uitwisselen. Het ging om de tweede formele vergadering van dit type. 4. In 2006 werd de Hoge Raad voor de Justitie ten slotte ook zeer geregeld door de Federale Overheidsdienst Justitie betrokken bij uitwisselingsprogramma’s met magistraten of justitiële actoren uit andere landen. Zo werden ondermeer buitenlandse delegaties ontvangen uit Burkina Faso (februari), Turkije (juni), Marokko met als delegatieleider de minister van Justitie (september), en Bulgarije (september).
9
DEEL 2 : OVERZICHT VAN DE ACTIVITEITEN 2006 1. DE UITBOUW VAN EEN HUMANRESOURCESBELEID VOOR VERENIGDE BENOEMINGS- EN AANWIJZINGSCOMMISSIE
DE MAGISTRATUUR
- VERSLAG
VAN DE
1.1. INLEIDING De verslagen met betrekking tot de activiteiten van de Nederlandstalige, de Franstalige en de verenigde benoemingscommissie zijn gebundeld in een gemeenschappelijk verslag (met voor elke commissie een onderscheiden afdeling) dat door de verenigde benoemingscommissie werd goedgekeurd vooraleer het aan de algemene vergadering werd voorgelegd. De VBAC, die 28 leden telt (14 van de CND en 14 van de BAC) en volgens de pariteit magistraten/niet-magistraten is samengesteld, is bevoegd om de programma’s vast te leggen van het examen inzake beroepsbekwaamheid en het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage, alsook om de richtlijnen en de programma’s voor de permanente opleiding van de magistraten en de gerechtelijke stage voor te bereiden. De VBAC is eveneens bevoegd om kandidaten voor te dragen voor een benoeming in het gerechtelijk arrondissement van Brussel als de wet vereist dat de kandidaat wettelijk tweetalig is, en voor de vacante betrekkingen bij het federale parket. Tot 6 september 2006 werd het voorzitterschap van de VBAC waargenomen door de voorzitter van de Franstalige CND. Sinds 6 september wordt voor een termijn van twee jaar het voorzitterschap van de VBAC waargenomen door de voorzitter van de Nederlandstalige BAC.
1.2. DE UITBOUW VAN EEN HUMANRESOURCESBELEID VOOR DE MAGISTRATUUR 1.2.1. Examens 1.2.1.1. Inleiding Tijdens het gerechtelijk jaar 2006-2007 staan de benoemingscommissies in voor de organisatie van drie examens 4 : -
het examen inzake beroepsbekwaamheid, het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage, het mondeling evaluatie-examen.
Deze examens zijn de toegangspoort tot de magistratuur, maar hebben elk een ander doelpubliek : -
4
5
het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage is gericht op jonge juristen die in principe slechts enkele jaren juridische beroepservaring hebben ; het examen inzake beroepsbekwaamheid is, gelet op de moeilijkheidsgraad, bedoeld voor de meer ervaren juristen ; het mondeling evaluatie-examen is gericht op advocaten met minstens 20 jaar balieervaring of minstens 15 jaar balie-ervaring + minstens vijf jaar functie die een gedegen kennis van het recht vereist 5. De organisatie van deze jaarlijkse examens werd aan de benoemingscommissies toegekend door de Grondwet (art. 151, G.W.). Het mondeling evaluatie-examen werd dit jaar voor het eerst georganiseerd.
10
1.2.1.2. Organisatorische modaliteiten De modaliteiten en de voorwaarden voor de organisatie van het examen inzake beroepsbekwaamheid en van het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage werden bepaald door het koninklijk besluit van 21 september 2000 (B.S., 30 september 2000). De wijze en de voorwaarden voor de organisatie van het mondelinge evaluatie-examen zijn vastgelegd in het koninklijk besluit van 19 april 2006 (BS, 12 mei 2006).
1.2.1.3. Programma’s De programma’s van het examen inzake beroepsbekwaamheid en van het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage voor het gerechtelijk jaar 2006-2007 werden voorbereid door de Verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie op 13 mei 2006. Zij werden op 31 mei 2006 goedgekeurd door de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie en bekrachtigd bij ministerieel besluit van 20 juli 2006 om te worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 5 september 2006. Het programma voor het mondeling evaluatie-examen werd voorbereid door de Verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie op 27 april 2005. De programma’s werden op 25 mei 2005 goedgekeurd door de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie en bekrachtigd bij ministerieel besluit van 4 mei 2006 om te worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 mei 2006. De programma’s van de examens kunnen worden geraadpleegd op onze website.
1.2.1.3.1. Examen inzake beroepsbekwaamheid Dit examen is bedoeld voor ervaren juristen. Hoewel de enige inschrijvingsvoorwaarde bestaat in het bezitten van een licentie in de rechten, moeten laureaten van dit examen een beroepservaring van ten minste 5 jaar doen gelden om nuttig te kunnen solliciteren voor een plaats bij het parket, en 10 jaar voor een plaats bij de zetel. Het getuigschrift van beroepsbekwaamheid is 7 jaar geldig nadat het werd behaald (te rekenen vanaf de datum van het proces-verbaal van het examen, cf. artikel 259bis-9, §1, van het Gerechtelijk Wetboek). Het schriftelijk deel van het examen is opgesplitst in twee proeven die op twee verschillende data plaatsvinden. Iedere proef is eliminerend. Tot slot dienen de kandidaten nog te slagen in een mondelinge proef. De examensessie 2006-2007 gaf de volgende resultaten: EXAMEN INZAKE BEROEPSBEKWAAMHEID Sessie Taalrol
Aantal inschrijv.
20062007
Opkomst (A)
Laureaten schriftelijk deel
1e proef schrift. deel
Laureaten Laureaten Opkomst na 1e en na e 2 proef e 2e proef 1 proef
Laureaten Slaagpermond. centage deel (B) (B/A)
N
244
205
96
95
30
14
6,86 %
F
225
175
76
75
28
13
7,43 %
11
Uit een vergelijking tussen de ingeschreven kandidaten en de laureaten van het examen blijken de volgende voorlopige statistische gegevens :
FRANSTALIG EXAMEN INZAKE BEROEPSBEKWAAMHEID INGESCHREVEN KANDIDATEN : 225 EFFECTIEVE DEELNEMERS : 175 Mannen: 35,56 % Vrouwen: 64,44 % Gemiddelde leeftijd: 35 jaar Eindresultaat voor de licentie rechten: Voldoening: 34,68 % Onderscheiding: 52,70 % Grote onderscheiding: 9,91 % Grootste onderscheiding: 0,45 % Niet meegedeeld: 2,25 % Van de 225 ingeschreven kandidaten had 75,56% balie-ervaring, 24,44 % niet.
GESLAAGDEN : 13 Mannen: 38,46 % Vrouwen: 61,54 % Gemiddelde leeftijd: 36 jaar Eindresultaat voor de licentie rechten: Voldoening: 15,38 % Onderscheiding: 69,23 % Grote onderscheiding: 7,69 % Grootste onderscheiding: 7,69 % De 13 geslaagden hebben balie-ervaring.
NEDERLANDSTALIG EXAMEN INZAKE BEROEPSBEKWAAMHEID INGESCHREVEN KANDIDATEN : 244 EFFECTIEVE DEELNEMERS : 205 Mannen : 37,30 % Vrouwen : 62,70 % Gemiddelde leeftijd : 35 jaar Eindresultaat voor de licentie rechten: Voldoening : 57,38 % Onderscheiding : 38,11 % Grote onderscheiding : 4,51 % 77,87 % van de ingeschreven kandidaten had balie-ervaring, 22,13 % niet.
GESLAAGDEN : 14 Mannen: 64,29 % Vrouwen : 35,71 % Gemiddelde leeftijd : 36 jaar Eindresultaat voor de licentie rechten: Voldoening: 35,71 % Onderscheiding: 57,14 % Grote onderscheiding: 7,14 % Van de 14 geslaagden heeft 78,57 % balie-ervaring, en 24,43 % niet.
1.2.1.3.2. Vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage Dit vergelijkend examen is bedoeld voor jonge juristen met weinig beroepservaring (minimum 1 jaar juridische ervaring) die snel een loopbaan als magistraat willen beginnen. Het vormt een onrechtstreekse toegangspoort tot de magistratuur omdat de laureaten van dit examen eerst nog een stage moeten doorlopen voor ze kunnen solliciteren. De laureaten van dit examen kunnen tot gerechtelijk stagiair worden benoemd uiterlijk 3 jaar na het afsluiten van het examen. Voor het gerechtelijk jaar 2007-2008 zijn er 23 Nederlandstalige en 17 Franstalige plaatsen van gerechtelijk stagiair vacant (indiensttreding op 1 oktober 2007). De examensessie 2006-2007 gaf de volgende resultaten:
12
VERGELIJKEND TOELATINGSEXAMEN TOT DE GERECHTELIJKE STAGE LaureaSlaagper ten Aantal Opkomst Sessie Taalrol Laureaten schriftelijk deel mond. -centage inschrijv. (A) (B/A) deel (B) 1e proef LaureaLaureaten 2006Opkomst schrift. ten na 1e na 1e en e 2007 2 proef proef 2e proef deel N
247
191
80
80
33
12
6,24 %
F
243
196
70
68
23
16
8,1 %
Uit een vergelijking tussen de ingeschreven kandidaten en de laureaten van het examen blijken de volgende statistische gegevens :
FRANSTALIG VERGELIJKEND TOELATINGSEXAMEN TOT DE GERECHTELIJKE STAGE INGESCHREVEN KANDIDATEN: 246 EFFECTIEVE DEELNEMERS: 196
GESLAAGDEN: 16
Mannen: 28,81 % Vrouwen: 71,19 % Gemiddelde leeftijd: 30 jaar
Mannen: 18,75 % Vrouwen: 81,25 % Gemiddelde leeftijd : 28 jaar
Eindresultaat voor de licentie rechten Voldoening: 31,12 % Onderscheiding: 51,04 % Grote onderscheiding: 15,07 % Grootste onderscheiding: 0,83 % Niet meegedeeld: 1,24 % Van de 243 ingeschreven kandidaten had 70,78% balie-ervaring, 29,22 % niet.
Eindresultaat voor de licentie rechten Voldoening: 18,75 % Onderscheiding: 50,00 % Grote onderscheiding: 31,25 %
Van de 16 geslaagden heeft 56,25 % balieervaring, 43,75 % niet.
NEDERLANDSTALIG VERGELIJKEND TOELATINGSEXAMEN TOT DE GERECHTELIJKE STAGE INGESCHREVEN KANDIDATEN : 247 EFFECTIEVE DEELNEMERS : 191 Mannen: 40,24 % Vrouwen: 59,76 % Gemiddelde leeftijd: 29 jaar
Mannen: 75,00 % Vrouwen : 25,00 % Gemiddelde leeftijd : 28 jaar
Eindresultaat voor de licentie rechten: Voldoening: 46,53 % Onderscheiding: 44,90 % Grote onderscheiding: 8,57 % 68,02 % van de ingeschreven kandidaten had balie-ervaring; 31,98 % niet.
Eindresultaat voor de licentie rechten: Voldoening: 41,67 % Onderscheiding: 50,00 % Grote onderscheiding: 8,33 % Van de 12 geslaagden heeft 58,33 % balieervaring, en 41,67 % niet.
GESLAAGDEN : 12
13
1.2.1.3.3. Mondeling evaluatie-examen Uit een vergelijking tussen de ingeschreven kandidaten en de laureaten van het examen blijken de volgende statistische gegevens :
FRANSTALIG MONDELING EVALUATIE-EXAMEN Ontvankelijke kandidaturen: 3 Onontvankelijke kandidaturen: 2 Effectieve deelnemers : 3 Mannen: 33,33 % Vrouwen: 66,67 % Gemiddelde leeftijd: 50 jaar Gemiddelde balie-ervaring: 27 jaar
Laureaten: 2 Mannen: 50 % Vrouwen: 50 % Gemiddelde leeftijd: 51 jaar Gemiddelde balie-ervaring: 29 jaar
NEDERLANDSTALIG MONDELING EVALUATIE-EXAMEN Ontvankelijke kandidaturen: 14 Onontvankelijke kandidaturen: 1 Effectieve deelnemers : 14 Mannen: 92,86 % Vrouwen: 7,14 % Gemiddelde leeftijd: 52 jaar Gemiddelde balie-ervaring: 26 jaar
Laureaten: 3 Mannen: 66,66 % Vrouwen: 33,33 % Gemiddelde leeftijd: 50 jaar Gemiddelde balie-ervaring: 25 jaar
A) Commentaar a. Sinds de organisatie van de magistratuurexamens door de Hoge Raad vertoonde het aantal ingeschreven kandidaten en het aantal effectieve deelnemers een overwegend stijgende tendens. Sinds 2005 lijkt aan deze stijging voorlopig een einde te zijn gekomen. Toch kan worden vastgesteld dat ook in 2006 het ambt van magistraat nog aantrekkelijk blijkt te zijn voor een voldoende groot aantal kandidaten. b. De Hoge Raad voor de Justitie was ook opnieuw aanwezig op jobbeurzen die aan de universiteiten worden ingericht voor de rechtenstudenten. Tijdens deze jobbeurs werd aan de aanwezigen informatie verstrekt over de door de Hoge Raad voor de Justitie georganiseerde examens. Op deze manier kan men doelgericht en toekomstgericht bij waardevolle elementen, die anders misschien niet of moeilijk te bereiken zijn, de interesse opwekken voor een job binnen de magistratuur of als parketjurist en referendaris. c. Er wordt ook vaak opgemerkt dat het slaagpercentage van de door de Hoge Raad voor de Justitie georganiseerde magistratuurexamens vrij laag ligt. Iedere vorm van selectie d.m.v. een examen is onvermijdelijk afhankelijk van de kandidaten die zich uiteindelijk voor het examen aanbieden. Het kandidatenaanbod is zonder meer bepalend voor het uiteindelijke slaagpercentage van een examen dat gericht is op de selectie van de meest bekwame kandidaten. Gelet op de maatschappelijke relevantie van de taken van een magistraat, dient de lat zo hoog mogelijk te worden gelegd. Het niet slagen in het examen is waarschijnlijk voor een deel te wijten aan het feit dat men onvoorbereid of onvoldoende voorbereid aan het examen deelneemt. Zoals bij ieder examen verhoogt ook bij de toekomstige magistraten de slaagkans wanneer men zich terdege heeft voorbereid. De benoemingscommissies organiseren daarom jaarlijks informatievergaderingen, voorafgaand
14
aan de examens (slechts een honderdtal kandidaten per taalrol gingen in op onze uitnodiging – meer dan 500 inschrijvingen per taalrol). De huidige selectiewijze moet kritisch worden onderzocht en herbekeken. De leden van de benoemings- en aanwijzingscommissies zijn zich ervan bewust dat het huidige examensysteem kan worden verbeterd. Zo dient te worden nagegaan of het niet is aangewezen, naast de vereiste juridische basiskwaliteiten, meer aandacht te besteden aan de intellectuele capaciteiten (b.v. analytisch vermogen, juridisch inzicht) en aan de persoonlijkheidskenmerken van de kandidaten (b.v. besluitvaardigheid, stressbestendigheid, communicatieve vaardigheden, beoordelingsvermogen). Binnen de Hoge Raad voor de Justitie is een projectgroep opgericht die begin 2007 is opgestart. d. Het mondeling evaluatie-examen werd dit jaar voor het eerst georganiseerd. Om te kunnen deelnemen moet men hetzij minstens 20 jaar advocaat zijn geweest als voornaamste beroepsactiviteit, hetzij 15 jaar advocaat zijn geweest als voornaamste beroepsactiviteit en ten minste vijf jaar een functie hebben uitgeoefend die een gedegen kennis van het recht vereist. Het mondelinge evaluatie-examen wordt tweemaal per jaar georganiseerd en omvat een onderhoud met drie verhoorgroepen samengesteld binnen de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie. Elke groep telt drie tot vijf leden. Elke verhoorgroep is gelast met het evalueren van een specifiek domein : a. een groep is gelast met het beoordelen van de motivaties van de kandidaat en zijn opvatting over zijn toekomstige beroepsloopbaan ; b. een groep is gelast met het beoordelen van de kennis van het recht van de kandidaat ; c. een groep wordt gelast met het beoordelen van de vaardigheden van de kandidaat om de functie van magistraat uit te oefenen (communicatie, uitdrukkingsvaardigheid, besluitvaardigheid, collegialiteit, zelfbeheersing, aanpassingsvermogen, openheid van geest en engagement). Voor het onderhoud zoals bedoeld onder punt b) heeft de kandidaat de keuze uit vier materies : -
burgerlijk recht, met inbegrip van gerechtelijk recht, economisch en handelsrecht, met inbegrip van gerechtelijk recht, strafrecht, met inbegrip van strafprocesrecht, sociaal recht, met inbegrip van gerechtelijk recht.
Tijdens de gesprekken beschikt de kandidaat niet over notities. Hij mag zijn wetboeken gebruiken. Voor de beoordeling van de verschillende kandidaten beschikken de leden van de benoemings- en aanwijzingscommissie per kandidaat ook over een advies van de vertegenwoordiger van de balie waarvan de kandidaat lid is (geweest). Op basis van de prestatie van de kandidaten in de verschillende verhoorgroepen en de informatie die blijkt uit het advies van de balie en het curriculum vitae van de kandidaten. Neemt de benoemings- en aanwijzingscommissie de beslissing of de kandidaat al dan niet kan worden vrijgesteld van het examen inzake beroepsbekwaamheid. De geslaagden zijn van dit examen vrijgesteld gedurende drie jaar te rekenen vanaf de datum van de afgifte van de machtiging.
15
1.2.2. Voordrachten voor benoeming en aanwijzing 1.2.2.1. Algemene statistieken In 2003 werd beslist om statistieken bij te houden over bepaalde kenmerken van de kandidaten voor een benoeming in de magistratuur. Deze statistieken worden hieronder weergegeven in de vorm van tabellen, die een aantal gegevens over de kandidaten opnemen, met name : -
professionele herkomst van de kandidaat: magistraat, advocaat, gerechtelijk stagiair of andere (notaris, jurist, …); onderverdeling per geslacht.
Deze informatie betreft de kandidaturen voor alle vacante plaatsen behandeld in 2004. De betrokken ambten werden onderverdeeld in volgende categorieën : -
werkende magistraten, toegevoegde magistraten, plaatsvervangende magistraten.
Het is de bedoeling van de benoemingscommissies om deze gegevens aan te wenden voor verdere analyse. Dit gebeurde ondermeer reeds in het kader van een algemene reflectie over de loopbaan van de magistraten6.
6
Zie verder in punt 4 over het Meerjarenplan, punt 4.2. Programma “verbetering werking rechterlijke organisatie”.
16
Kandidaturen die de CND heeft ontvangen voor de plaatsen van werkende magistraten voor de zetel
100%
99%
Magistraten
100,00%
100%
Gerechtelijk Stagiair Advocaten
90,00%
Andere 80,00%
70,00%
57%
60,00%
57%
50,00%
43% 40,00%
32%
34% 29%
30,00%
20,00%
20% 14%
14% 10,00%
1% 0,00%
Rechter rechtbank Rechter rechtbank Rechter in de 1e aanleg koophandel arbeidsrechtbank
Raadsheer in het hof van beroep
Raadsheer in het arbeidshof
Raadsheer in het Hof van cassatie
80% 71%
64%
58%
57% 43%
50% 42%
36%
29% 20%
Vrouwen
17
Mannen
50%
Kandidaturen die de BAC heeft ontvangen voor de plaatsen van werkende magistraten van de zetel Magistraten
100,00%
100%
96%
Gerechtelijke stagiairs 90,00%
Advocaten Andere
80,00%
70,00%
66%
60,00% 50% 50,00% 40,00%
44% 40%
36%
34% 29%
30,00%
24%
20,00% 8%
10,00%
11%
9% 4% 0%
0,00% Raadsheer in het hof van Cassatie
Rechter in de politierechtbank
Raadsheer in het hof van beroep
Rechter in de rechtbank van koophandel
Rechter in de rechtbank van eerste aanleg
Vrederechter
92%
Vrouwen
Mannen
59%
59% 51% 49% 41%
78%
48%
52% 41% 22% 8%
18
Kandidaturen die de CND heeft ontvangen voor de plaatsen van werkende magistraten bij het parket 100%
Magistraten
100,00%
100%
Gerechtelijk Stagiair 89%
90,00%
Advocaten Andere
80,00%
70,00%
60,00%
54% 50,00%
40,00%
30,00%
23% 20,00%
10,00%
15% 9%
8% 2%
0,00%
Substituut-procureur des Konings
Substituut-arbeidsauditeur
Substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in fiscale zaken
Substituut-procureurgeneraal
100% 77%
77%
23%
75%
25%
23%
Vrouwen
Mannen
19
Kandidaturen die de BAC heeft ontvangen voor de plaatsen van werkende magistraten bij het parket 10 0 ,0 0 %
100%
100%
Magistraten
100%
100,00%
Gerechtelijke stagiairs 9 0 ,0 0 %
Advocaten Andere
8 0 ,0 0 %
70 ,0 0 %
6 0 ,0 0 %
50 ,0 0 %
4 0 ,0 0 %
3 0 ,0 0 %
2 0 ,0 0 %
16% 11%
10 ,0 0 %
0% 0% 0%
0%
0%
0%
0%
0% 0%
0 ,0 0 %
substituut-generaal bij het arbeidshof
Substituut-procureur des Konings (fiscale aangelegenheden)
Substituut-procureurgeneraal bij het Hof van beroep
Substituutarbeidsauditeur
Substituut-procureur des Konings
Advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie
80%
100%
100%
0%
0%
75%
73% 60%
20%
27%
40%
Vrouwen
25%
Mannen
20
Kandidaturen die de CND heeft ontvangen voor de plaatsen van toegevoegde magistraten (zetel en parket) Magistraten
100,00%
Gerechtelijk Stagiair Advocaten
90,00%
Andere 80,00%
70,00%
61% 60,00%
50,00%
38%
40,00%
39%
38%
30,00%
18%
20,00%
10,00%
6%
0,00%
Toegevoegd rechter voor het rechtsgebied van het hof van beroep
21
Toegevoegd substituut-arbeidsauditeur
Kandidaturen die de BAC heeft ontvangen voor de plaatsen van toegevoegde magistraten (zetel en parket)
10 0 , 0 0 %
Magistraten 90,00%
89%
Gerechtelijke stagiairs Advocaten
80,00%
Andere 70,00%
60,00%
48%
50,00%
36%
40,00%
30,00%
20,00%
11% 10 , 0 0 %
8%
8% 0%
0,00%
Toegevoegd rechter (Hof van beroep)
Toegevoegd substituut-procureur des Konings
74% 56% 44% 26%
Vrouwen
Mannen
22
Kandidaturen die de CND heeft ontvangen voor de plaatsen van plaatsvervangend magistraat van de zetel 100%
100,00%
100%
90,00%
100%
100%
100%
Magistraten Gerechtelijk Stagiair
80,00%
Advocaten Andere
70,00%
60,00%
50,00%
40,00%
30,00%
20,00%
10,00%
0,00%
Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van 1e aanleg
Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel
Plaatsvervangend rechter in de arbeidsrechtbank
Plaatsvervangend rechter in de politierechtbank
Plaatsvervangend vrederechter
100%
54% 46%
60%
57% 50%
43%
50% 40%
Vrouwen
Mannen
23
Kandidaturen die de BAC heeft ontvangen voor de plaatsen van plaatsvervangende magistraten van de zetel
100%
100,00%
100%
90,00%
100%
100%
100%
100%
Magistraten Gerechtelijke stagiairs
80,00%
Advocaten Andere
70,00%
60,00%
50,00%
40,00%
30,00%
20,00%
10,00%
0%
0% 0,00% Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van eerste aanleg
Plaatsvervangend rechter in de arbeidsrechtbank
Plaatsvervangend rechter in de politierechtbank
86%
Plaatsvervangend vrederechter
Plaatsvervangend raadsheer in het Hof van beroep
Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel
100%
80%
75% 67% 33%
20%
14%
25%
0% 0%
Vrouwen
Mannen
24
1.2.2.2. Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie De commissie kan, nadat zij de dossiers heeft onderzocht en, in voorkomend geval, de kandidaten heeft gehoord : -
hetzij een kandidaat voordragen omdat ze van oordeel is dat deze over de vereiste kwaliteiten beschikt; hetzij geen kandidaat voordragen (in dat geval wordt de vacante plaats opnieuw bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad door de Federale Overheidsdienst Justitie).
De voordracht wordt meegedeeld aan de Minister van Justitie. Vervolgens kan de Koning : -
hetzij “instemmen” met de keuze van de commissie door de kandidaat te benoemen; hetzij de voordracht weigeren bij gemotiveerd besluit (in dat geval wordt het dossier opnieuw overgemaakt aan de commissie die een nieuwe beslissing moet nemen); hetzij geen beslissing nemen binnen de voorgeschreven termijn van 60 dagen na de ontvangst van het proces-verbaal van voordracht (dit wordt geacht een afwijzende beslissing te zijn waartegen beroep bij de Raad van State kan worden ingesteld).
Twee gevallen worden nader toegelicht : -
de beslissing van de commissie geen kandidaat voor te dragen, de beslissing van de Koning de voordracht van een kandidaat te weigeren.
1.2.2.2.1. Cijfergegevens In 2006 heeft de Franstalige benoemingscommissie 31 maal vergaderd voor de behandeling van de benoemingsdossiers die de Minister van Justitie had overgemaakt. De commissie heeft de dossiers van 620 kandidaten voor 141 vacant verklaarde plaatsen onderzocht (sommige plaatsen werden meer dan een keer vacant verklaard), en heeft 129 voordrachten gedaan 7. 125 van de 129 voordrachten resulteerden in een benoeming of een aanwijzing bij koninklijk besluit. Aantal vacante plaatsen 141
Aantal kandidaten Aantal Aantal die vroegen om te kandidaten voordrachten worden gehoord 620
591
129
Aantal weigeringen
Aantal benoemingen of aanwijzingen
4
125
De 141 vacante plaatsen waren als volgt verdeeld :
7
Voor vier vacante plaatsen werd een tweede maal een voordracht gedaan, nadat de eerste voordracht door de Koning werd geweigerd. Voor 16 vacante plaatsen gebeurde geen voordracht.
25
Type van vacante plaats
Rechter in de rechtbank van 1e aanleg Rechter in de rechtbank van koophandel Rechter in de arbeidsrechtbank Toegevoegd rechter hof van beroep Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg Voorzitter van de rechtbank van koophandel Voorzitter van de arbeidsrechtbank Substituutprocureur des Konings Substituutprocureur des Konings gespecialiseerd in fiscale zaken Substituutarbeidsauditeur Toegevoegd substituutprocureur des Konings in het hof van beroep Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van 1e aanleg Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel
Aantal Aantal vacante kandidaten plaatsen
Aantal kandidaten Aantal die vroegen Aantal weigeom te voordrachten ringen worden gehoord
Aantal benoemingen of aanwijzingen
10
143
137
10
0
10
2
7
7
2
0
2
5
7
7
4
0
4
7
94
92
7
0
7
10
21
21
9
1
8
7
17
17
10
3
7
4
12
8
3
0
3
17
92
82
12
0
12
1
1
0
0
0
0
3
13
12
3
0
3
2
18
17
2
0
2
9
25
25
9
0
9
5
5
5
5
0
5
13
26
26
12
0
12
5
7
7
3
0
3
26
Type van vacante plaats
Plaatsvervangend rechter in de arbeidsrechtbank Plaatsvervangend rechter in de politierechtbank Plaatsvervangend vrederechter Raadsheer in het hof van beroep Raadsheer in het arbeidshof Raadsheer in het Hof van Cassatie Substituutprocureur-generaal Procureur-generaal bij het hof van beroep Procureur-generaal bij het Hof van Cassatie Eerste voorzitter van het hof van beroep Totaal
Aantal Aantal vacante kandidaten plaatsen
Aantal kandidaten Aantal die vroegen Aantal weigeom te voordrachten ringen worden gehoord
Aantal benoemingen of aanwijzingen
2
2
2
2
0
2
6
8
8
6
0
6
15
20
20
12
0
12
8
73
69
8
0
8
3
12
12
3
0
3
1
2
2
1
0
1
2
8
8
2
0
2
1
4
4
1
0
1
1
1
1
1
0
1
2
2
2
2
0
2
141
620
591
129
4
125
A) Beslissing van de commissie om geen kandidaat voor te dragen Voor 16 vacante plaatsen heeft de Franstalige commissie geen kandidaat voorgedragen. Verschillende redenen kunnen worden aangevoerd voor deze beslissing : 1. De kandidaten beantwoordden niet aan de wetgeving over het taalgebruik (2 gevallen). 2. De kandidaten werden al voorgedragen voor een andere vacante plaats (6 gevallen). Wanneer iemand voor meer dan een plaats kandidaat is en al voor een van die plaatsen werd voorgedragen (maar nog niet werd benoemd), heeft de commissie de gewoonte de kandidaat niet voor te dragen voor een andere vacante plaats. Die praktijk wordt ingegeven door de bekommernis om een coherent voordrachtenbeleid. Het spreekt voor zich dat het geen zin heeft een kandidaat voor te dragen die zeer waarschijnlijk binnenkort elders wordt benoemd. 3. De kandidaten beschikten niet over de vereiste bekwaamheden (3 gevallen). De commissie heeft die keuze gemaakt wanneer zij van oordeel was dat de geschiktheid en bekwaamheid niet of onvoldoende in overeenstemming was met het profiel van de beoogde functie.
27
4. Geen enkele kandidaat behaalde de vereiste meerderheid van tweederde van de stemmen binnen de commissie (3 gevallen). Het betrof twee plaatsen van plaatsvervangend vrederechter en een plaats van plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel. 5. De enige kandidaat voor de vacante plaats had zijn kandidatuur ingetrokken (2 gevallen).
B) Beslissing van de Koning om de voordracht van een kandidaat te weigeren Van de 129 voordrachten uit 2006 werden er 4 door de Koning (lees : de minister van Justitie) geweigerd. Zonder de keuze van de benoemings- en aanwijzingscommissie voor de voorgedragen kandidaat in twijfel te trekken, was mevrouw de minister van Justitie van oordeel dat de commissie de bekwaamheidsbewijzen en verdiensten onvoldoende had vergeleken. Voor de vier betrokken voordrachten (die betrekking hadden op 1 plaats van voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en op 3 plaatsen van voorzitter van de rechtbank van koophandel), had de commissie, volkomen overeenkomstig haar praktijk (die tot dan door de minister van Justitie werd gevolgd) rekening gehouden met de omstandigheid dat een van de kandidaten al was voorgedragen voor een andere vacante plaats van korpschef, waarvoor betrokkene later ook werd aangewezen. De commissie heeft voor die vier plaatsen van korpschef een nieuwe voordracht gedaan en de motivering aangevuld. De vier kandidaten die door de commissie werden voorgedragen, werden nadien aangewezen tot het mandaat van korpschef. Onderstaande tabel toont de evolutie van de weigeringen in de periode van 2001 tot 2006 :
Aantal voordrachten
Aantal benoemingen of aanwijzingen
Weigeringen
2001
99
89
10
2002
132
129
3
2003
150
147
3
2004
110
110
0
2005
105
103
2
2006
129
125
4
1.2.2.2.2. Commentaar a. 2006 was een bijzonder jaar omdat de commissie voor een groot aantal vacante plaatsen van korpschef kandidaten moest voordragen. In 2006 heeft de Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie 37 kandidaten voorgedragen voor vacante plaatsen van korpschef. In 21 gevallen werd het mandaat van de uittredende korpschef hernieuwd (vanaf 1 april 2007). In 15 van die 21 gevallen was de uittredende korpschef de enige kandidaat voor de vacante plaats. In 16 gevallen werd de uittredende korpschef vervangen. In 1 van die 16 gevallen was de uittredende korpschef kandidaat om zichzelf op te volgen, maar werd hij niet door de commissie voorgedragen.
28
Overzicht van de behandelde plaatsen en van de gevolgen voor de uittredende korpschefs Vacante plaats Procureur-generaal bij het Hof van Cassatie Eerste voorzitter bij het hof van beroep te Bergen Eerste voorzitter van het arbeidshof te Luik Procureur-generaal bij het hof van beroep te Bergen Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Charleroi Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Dinant Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Namen Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Hoei Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Marche-enFamenne Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Nijvel Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Eupen Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Aarlen Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Dinant Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Hoei Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Luik Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Marche-en-Famenne Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Doornik Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Verviers Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Eupen Voorzitter van de arbeidsrechtbanken te Dinant en Namen Voorzitter van de arbeidsrechtbanken te Aarlen, Marche-enFamenne en Neufchâteau Voorzitter van de arbeidsrechtbanken te Verviers en Eupen Voorzitter van de arbeidsrechtbank te Luik Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Charleroi Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Bergen Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Luik Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Nijvel Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbanken te Verviers en Eupen Voorzitter van de rechtbanken van koophandel te Aarlen en Neufchâteau Voorzitter van de rechtbank van koophandel te Charleroi Voorzitter van de rechtbank van koophandel te Bergen Voorzitter van de rechtbank van koophandel te Hoei Voorzitter van de rechtbank van koophandel te Nijvel Voorzitter van de rechtbanken van koophandel te Dinant en Marche-en-Famenne Voorzitter van de rechtbanken van koophandel te Verviers en Eupen
29
Uittredende korpschef Vervangen Vervangen Hernieuwd Vervangen Vervangen Hernieuwd Vervangen Vervangen Hernieuwd Hernieuwd Hernieuwd Hernieuwd Vervangen Vervangen Hernieuwd Vervangen Hernieuwd Hernieuwd Vervangen Vervangen Hernieuwd Hernieuwd Vervangen Hernieuwd Vervangen Hernieuwd Hernieuwd Hernieuwd Hernieuwd Hernieuwd Vervangen Hernieuwd Hernieuwd Hernieuwd Hernieuwd Vervangen Hernieuwd
b. De tendens van de afgelopen jaren dat zich steeds meer kandidaten aanboden voor de (niet tweetalige) plaatsen van magistraat van de zetel, en dan in het bijzonder voor de plaatsen van rechter in de rechbank van eerste aanleg en toegevoegd rechter voor het rechtsgebied van het hof van beroep, stabiliseerde zich. Voor de plaatsen van toegevoegd rechter kreeg de benoemings- en aanwijzingscommissie dossiers te behandelen waarin het aantal kandidaten opliep tot 10, 11, 14 en 15 (tegenover 16, 18 en 19 kandidaten in 2005). Voor de plaatsen van rechter in de rechtbank liep het aantal kandidaten in sommige dossiers op tot 15, 16, 17 en 21 (tegenover 20, 23, 29 en 33 kandidaten in 2005, waarbij dat laatste aantal een absoluut record is sinds de oprichitng van de Hoge Raad, in de cijfers van de beide commissies) c. Een andere vaststelling betreft de stijging van het aantal kandidaten voor de vacante plaatsen van substituut-procureur des Konings en toegevoegd substituut-procureur des Konings. Er boden zich tot 10, 11 en 14 kandidaten aan (dat laatste cijfer betrof een plaats van substituut bij het parket te Nijvel). Zo werd vastgestld dat er gerechtelijk stagiairs die de lange stage hadden vervuld, begonnen te solliciteren voor vacante plaatsen bij het parket, om zo hun kansen te vergroten ope en snellere benoemig in de magistratuur. d. Voor de tweetalige plaatsen van substituut-procureur des Konings te Brussel blijft het tekort aan kandidaten die in het bezit zijn van het tweetaligheidsattest, een terugkerend probleem. De wet van 18 juli 2002 8 heeft de voorwaarden inzake kennis van de andere landstaal versoepeld voor sommige magistraatsambten te Brussel, en heeft weliswaar voor een verbetering van de situatie gezorgd, maar ondanks de hervorming in de organisatie van de taalexamens is de personeelsformatie van tweetalige magistraten te Brussel niet volledig ingevuld. Op 31 december 2006 was de situatie dat 14 tweetalige plaatsen van substituut-procureur des Konings te Brussel niet konden worden ingevuld bij gebrek aan kandidaten e. Vanuit de vaststelling dat er zich een grotere aantal vrouwelijke dan mannelijke kandidaten aanbiedt voor plaatsen van zowel substituut als rechter (80% vrouwelijke en 20% mannelijke kandidaten voor de plaatsen van rechter in de rechtbank van eerste aanleg ; 77% vrouwelijke en 23% mannelijke kandidaten voor de plaatsen van substituutprocureur des Konings), stelt zich de vervrouwelijking van de magistratuur, alleszins waar het een eerste benoeming betreft. Dat gegeven moet in verband worden gebracht met de verhouding man/vrouw bij de inschrijvingen voor het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage (71,19% vrouwen tegenover 28 ,81% mannen) en voor het examen beroepsbekwaamheid (64,44% vrouwen tegenover 35,56% mannen). Zie ook de grafieken onder punt 1.2.2.1.
1.2.2.3. Nederlandstalige benoemings- en aanwijzingscommissie De commissie kan, nadat zij de dossiers heeft onderzocht en, in voorkomend geval, de kandidaten heeft gehoord : -
hetzij een kandidaat voordragen omdat ze van oordeel is dat deze over de vereiste kwaliteiten beschikt; hetzij geen kandidaat voordragen (in dat geval wordt de vacante plaats opnieuw bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad door de Federale Overheidsdienst Justitie).
De voordracht wordt meegedeeld aan de Minister van Justitie. Vervolgens kan de Koning : -
8
hetzij “instemmen” met de keuze van de commissie door de kandidaat te benoemen;
Wet van 18 juli 2002 tot vervanging van artikel 43quinquies en tot invoeging van artikel 66 in de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken (BS 22 augustus 2002).
30
-
hetzij de voordracht weigeren bij gemotiveerd besluit (in dat geval wordt het dossier opnieuw overgemaakt aan de commissie die een nieuwe beslissing moet nemen); hetzij geen beslissing nemen binnen de voorgeschreven termijn van 60 dagen na de ontvangst van het proces-verbaal van voordracht (dit wordt geacht een afwijzende beslissing te zijn waartegen beroep bij de Raad van State kan worden ingesteld).
Twee gevallen worden nader toegelicht : -
de beslissing van de commissie geen kandidaat voor te dragen, de beslissing van de Koning de voordracht van een kandidaat te weigeren.
1.2.2.3.1. Cijfergegevens In 2006 heeft de Nederlandstalige benoemingscommissie 29 maal vergaderd voor de behandeling van de benoemingsdossiers die de Minister van Justitie had overgemaakt. De commissie heeft de dossiers van 943 kandidaten voor 172 vacant verklaarde plaatsen onderzocht, en heeft 156 voordrachten gedaan 9. Voor 2006 resulteerden 155 van de 156 voordrachten in een effectieve benoeming of aanwijzing.
Aantal vacante plaatsen
Aantal kandidaten
Aantal kandidaten die gevraagd hebben om te worden gehoord
Aantal voordrachten
Aantal weigeringen
Aantal benoemingen of aanwijzingen
172
943
505
156
1
155
Verdeling van de 172 vacante plaatsen :
Type vacante plaats
Rechter in de rechtbank van eerste aanleg Rechter in de rechtbank van koophandel Toegevoegd rechter hof van beroep Vrederechter Politierechter Substituutprocureur 9
Aantal vacante plaatsen
Aantal kandidaten
Aantal kandidaten die gevraagd hebben om te worden gehoord
20
291
142
20
20
8
89
19
8
8
5
66
17
4
4
5
29
29
5
5
3
18
18
3
3
14
45
28
13
13
Aantal voordrachten
Aantal Weigeringen
Aantal benoemingen of aanwijzingen
Voor één vacante plaats werd een tweede maal een voordracht gedaan, nadat de eerste voordracht door de Koning werd geweigerd. Bij de tweede voordracht werd opnieuw dezelfde kandidaat voorgedragen, en werd de kandidaat toch benoemd.
31
Type vacante plaats
Aantal vacante plaatsen
Aantal kandidaten
Aantal kandidaten die gevraagd hebben om te worden gehoord
1
1
0
0
0
15
61
57
8
8
5
5
2
3
3
3
7
1
3
3
1
1
0
1
1
2
4
1
2
2
2
5
3
2
2
19
30
4
18
18
17
180
84
16
16
3
12
11
3
3
1
5
4
1
1
7
24
19
6
6
1
1
1
1
1
Aantal voordrachten
Aantal Weigeringen
Aantal benoemingen of aanwijzingen
des Konings Substituutprocureur des Konings fiscale aangelegenhed en Toegevoegd substituutprocureur des Konings in het hof van beroep Substituutarbeidsauditeur Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van eerste aanleg Plaatsvervangend rechter in de arbeidsrechtbank Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel Plaatsvervange nd rechter in de politierechtbank Plaatsvervangend vrederechter Raadsheer in het hof van beroep Raadsheer Hof van Cassatie Advocaatgeneraal Hof van Cassatie Substituutprocureurgeneraal bij het hof van beroep Substituutgeneraal bij het
32
Type vacante plaats
Aantal vacante plaatsen
Aantal kandidaten
Aantal kandidaten die gevraagd hebben om te worden gehoord
3
4
0
1
1
1
2
2
1
1
1
4
4
1
1
1
1
1
1
1
4
4
4
4
4
8
23
23
9
8
12
12
8
8
2
3
3
2
2
7
11
11
7
7
5
5
5
5
5
172
943
505
156
Aantal voordrachten
Aantal Weigeringen
Aantal benoemingen of aanwijzingen
arbeidshof Plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep Eerste voorzitter Hof van Cassatie Eerste voorzitter arbeidshof Eerste voorzitter hof van beroep Voorzitter rechtbank van koophandel Voorzitter rechtbank van eerste aanleg Voorzitter arbeidsrechtbank Procureurgeneraal hof van beroep Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank Totaal
1
1
8
155
A) De beslissing van de commissie geen kandidaat voor te dragen Voor 17 vacante plaatsen werd geen voordracht gedaan door de Nederlandstalige benoemingscommissie. Verschillende redenen kunnen worden aangevoerd voor deze beslissing : 1) Alle kandidaten werden reeds voor een andere vacante plaats voorgedragen, werden zeer recent op een andere plaats benoemd of hadden hun kandidatuur ingetrokken (11 gevallen).
33
2) De kandidaten werden door de commissie onvoldoende bekwaam en geschikt geacht om in aanmerking te komen voor een voordracht (3 gevallen). 3) De kandidatuurstelling van de kandidaten was niet in overeenstemming met de op straffe van verval voorgeschreven vormvereisten uit artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek (3 gevallen).
B) Beslissing van de Koning de voordracht te weigeren Van de in 2006 gedane voordrachten werd er 1 geweigerd omdat de benoemings– en aanwijzingscommissie volgens de Koning (lees: minister van justitie) de afweging van titels en verdiensten van al de onderscheiden kandidaten op onvoldoende wijze had doorgevoerd. In casu had de commissie bij haar voordracht voor een vacante plaats van voorzitter in een rechtbank van eerste aanleg uitdrukkelijk rekening gehouden met de voordracht van één van de kandidaten voor een andere vacante plaats van voorzitter in een rechtbank van eerste aanleg 10. De commissie heeft dezelfde kandidaat echter een tweede maal voorgedragen en de eigenlijke motivering van de voordracht in het proces-verbaal niet aangepast. De commissie heeft in haar tweede voordracht wel haar standpunt toegelicht en uiteengezet waarom zij van oordeel was dat er wel degelijk een afweging tussen de verschillende kandidaten was gebeurd. Het komt de benoemings- en aanwijzingscommissies toe om voor iedere vacante plaats te oordelen welke kandidaat het meest bekwaam en geschikt is voor deze vacante plaats, onder voorbehoud van de controle door de Raad van State. De Benoemings- een aanwijzingscommissies doen hun voordrachten "na afweging van de bekwaamheid en de geschiktheid" (artikel 151 van de Grondwet). Dat verwijst niet alleen naar titels en verdiensten, maar naar àlle mogelijke pertinente omstandigheden. Als een kandidaat bij voorrang voor één ambt wordt voorgedragen, omdat hij daarvoor het meest geschikt wordt geacht, is hij niet langer de "meest geschikte" voor een ander ambt. Het gegeven dat een kandidaat reeds is voorgedragen of benoemd, is voor alle kandidaten gelijk, objectief en duidelijk. Dit redelijk en pertinent criterium wordt door de benoemingsen aanwijzingscommissie steeds in rekening gebracht voor alle vacante plaatsen en voor alle kandidaten voor deze vacante plaatsen, en kadert in een coherent voordrachtenbeleid dat voldoet aan de beginselen van behoorlijk bestuur. Stellen dat men in de afweging ook de kandidaten die al voor een andere plaats werden voorgedragen moet opnemen getuigt niet van de nodige zin voor behoorlijk bestuur. Bovendien zou men hierdoor impliciet erkennen dat de benoemings- en aanwijzingscommissies voor verschillende plaatsen dezelfde kandidaat zou kunnen voordragen. Hierdoor zou de benoemings- en aanwijzingscommissie een deel van haar bevoegdheid afstaan aan de benoemende overheid, hetgeen als ongrondwettelijk kan worden beschouwd. Het komt immers toe aan de benoemings- en aanwijzingscommissies om door middel van een voordracht de beste kandidaat voor een bepaalde vacante plaats aan te duiden. De Koning kan slechts de unieke voorgedragen kandidaat benoemen of weigeren. Als de benoemings- en aanwijzingscommissies éénzelfde kandidaat voor meerdere ambten zou voorgedragen, zou zij de Koning geen andere keuze laten dan alle betreffende voordrachten te weigeren en de commissies om een nieuwe voordracht te verzoeken. De voorgedragen kandidaat werd uiteindelijk toch benoemd 11.
Onderstaande tabel geeft de evolutie weer van het aantal weigeringen van 2001-2006 :
10 11
Deze kandidaat werd bovendien ook effectief benoemd als voorzitter van deze rechtbank. Nadat de kandidaat van wie uitdrukkelijk werd verwezen naar diens voordracht voor een andere plaats, zijn kandidatuur voor de kwestieuze plaats had ingetrokken.
34
Aantal voordrachten
Aantal benoemingen of aanwijzingen
Weigeringen
2001 12
225
210
14
2002
172
167
22
2003
142
140
2
132
130
1
2005
128
126
2
2006
156
155
1
2004
13
1.2.2.3.2. Commentaar a. Bijzonder aan 2006 was het grote aantal vacante plaatsen van korpschef waarvoor de commissie werd verzocht om een voordracht te verrichten. In 2006 heeft de Nederlandstalige benoemings- en aanwijzingscommissie 37 voordrachten gedaan voor vacante plaatsen van korpschef. In 22 gevallen werd het mandaat van de uittredende korpschef hernieuwd (vanaf 1 april 2007). In de meeste van deze gevallen was de uittredende korpschef ook de enige kandidaat voor de vacante plaats. In 15 gevallen werd de uittredende korpschef vervangen. In 3 van deze 15 gevallen was de ook de uittredende korpschef zelf opnieuw kandidaat voor de vacante plaats. Overzicht van de behandelde vacante plaatsen en de gevolgen voor de uittredende korpschefs Uittredende korpschef
Vacante plaats Eerste voorzitter Hof van Cassatie
vervangen
Eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel
vervangen
Eerste voorzitter van het arbeidshof te Brussel
vervangen
Procureur-generaal bij het hof van beroep te Antwerpen
vervangen
Procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent
hernieuwd
Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen
hernieuwd
Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen
hernieuwd
Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt
vervangen
Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde
vervangen
Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Gent
vervangen
Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge
vervangen
Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Ieper
vervangen
Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk
vervangen
12
13
In één dossier had de voorgedragen kandidaat na het overmaken van de voordracht aan de FOD Justitie alsnog zijn kandidatuur ingetrokken. Idem.
35
Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Leuven Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Gent
hernieuwd hernieuwd hernieuwd hernieuwd vervangen
Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Brugge
hernieuwd
Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Ieper
vervangen
Voorzitter van de arbeidsrechtbank te Antwerpen
hernieuwd
Voorzitter van de arbeidsrechtbank te Hasselt
hernieuwd
Voorzitter van de arbeidsrechtbank te Mechelen
hernieuwd
Voorzitter van de arbeidsrechtbank te Leuven
hernieuwd
Voorzitter van de arbeidsrechtbank te Dendermonde
vervangen
Voorzitter van de arbeidsrechtbank te Gent
hernieuwd
Voorzitter van de arbeidsrechtbank te Oudenaarde
hernieuwd
Voorzitter van de arbeidsrechtbank te Brugge
hernieuwd
Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Mechelen
hernieuwd
Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Hasselt
hernieuwd
Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Tongeren
hernieuwd
Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Oudenaarde
hernieuwd
Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Brugge
vervangen
Voorzitter van de rechtbank van koophandel te Hasselt
vervangen
Voorzitter van de rechtbank van koophandel te Tongeren
hernieuwd
Voorzitter van de rechtbank van koophandel te Dendermonde
hernieuwd
Voorzitter van de rechtbank van koophandel te Oudenaarde
hernieuwd
b. Opnieuw dient te worden vastgesteld dat voor de invulling van de effectieve plaatsen binnen de zittende magistratuur zich geen enkel probleem stelt op het niveau van eerste aanleg. Voor iedere vacante plaats zijn er ruim voldoende kandidaten. c. Een groot deel van de gevallen waarin de Nederlandstalige benoemings- en aanwijzingscommissie geen voordracht heeft gedaan omdat er geen of onvoldoende kandidaten waren, zijn nog steeds vacante plaatsen van (toegevoegd) substituut-procureur des Konings. Hetzelfde stelt men vast bij het aantal in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde vacante plaatsen die opnieuw dienen te worden gepubliceerd omdat zich geen kandidaten hebben gemeld. Vooral het vinden van kandidaten voor vacante plaatsen van toegevoegd substituut-procureur des Konings in het rechtsgebied van de hoven van beroep te Brussel en te Gent vormden ook in 2006 een blijvend probleem. In de toestand voor de vacante plaatsen van tweetalig substituut-procureur des Konings te Brussel is een duidelijke verbetering merkbaar. Deze is waarschijnlijk te wijten aan de inwerkingtreding van de wet
36
van 18 juli 2002 14, die de voorwaarden voor de kennis van de tweede landstaal voor bepaalde magistraatsambten in Brussel heeft versoepeld. Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat ook in 2006 blijkbaar nog steeds moeilijk kandidaten te vinden waren voor sommige vacante plaatsen van substituut-arbeidsauditeur en substituutprocureur des Konings te Dendermonde. Het probleem van een tekort aan kandidaten voor vacante (toegevoegde) plaatsen in sommige parketten stelt zich iets minder scherp dan in het verleden, maar blijft bestaan. De noodzaak van een structurele aanpak blijft dan ook actueel: het verbeteren van het huidige imago van de parketten ten aanzien van de kandidaat-magistraten, waarbij de nadruk dient te worden gelegd op het belang, de verantwoordelijkheid en het dynamische karakter van de functie van een parketmagistraat. Het in 2003-2004 reeds vastgestelde probleem van het tekort aan kandidaten voor de vacante plaatsen van plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep wordt opnieuw bevestigd in 2006. Dit blijkt onder meer uit het aantal in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde plaatsen die wegens een gebrek aan kandidaten werden geannuleerd. Deze problematiek blijkt dus niet van tijdelijke aard te zijn. De grootste problemen bij het vinden van kandidaten voor het ambt van plaatsvervangend raadsheer stellen zich nog steeds voor de vacante plaatsen in het hof van beroep te Gent (hetgeen in schril contrast is met de effectieve plaatsen van raadsheer binnen ditzelfde hof). d. Voor de meeste vacante plaatsen binnen de zittende magistratuur is het aantal mannelijke en vrouwelijke kandidaten enigszins gelijklopend. Voor de vacante plaatsen binnen de staande magistratuur zijn er zelfs overwegend meer vrouwelijke dan mannelijke kandidaten. e. Het weigeren van een voordracht blijft ook in 2006 eerder uitzonderlijk. 1 weigering op 155 voordrachten houdt in dat 0,65% van de gedane voordrachten werd geweigerd.
1.2.2.4. Verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie 1.2.2.4.1. Cijfergegevens In 2006 is de verenigde commissie 7 keer bijeengekomen voor de behandeling van de benoemings- of aanwijzingsdossiers die de minister van Justitie had overgezonden. De commissie heeft de dossiers behandeld van 41 kandidaten voor 16 vacante plaatsen, en heeft 13 kandidaten voorgedragen. Voor 2006 werden alle voordrachten bekrachtigd door een koninklijk besluit tot benoeming of aanwijzing.
Aantal vacante plaatsen
Aantal kandidaten
16
41
Aantal kandidaten Aantal dat vroeg om gehoord te worden voordrachten 37
13
Aantal weigeringen
Aantal benoemingen of aanwijzingen
0
13
De 16 vacante plaatsen waren als volgt verdeeld :
14
Wet van 18 juli 2002 tot vervanging van artikel 43quinquies en tot invoeging van artikel 66 in de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken (B.S. 22 augustus 2002).
37
Type van vacante plaats Federaal procureur Procureurgeneraal bij het hof van beroep Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg Voorzitter van de rechtbank van koophandel Voorzitter van de arbeidsrechtbank Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank Toegevoegd rechter in de politierechtbank Plaatsvervangend vrederechter Vrederechter Rechter in de politierechtbank Totaal
Aantal vacante plaatsen
Aantal Aantal kandidaten Aantal kandida- dat vroeg om te voordrachten ten worden gehoord
Aantal weigeringen
Aantal benoemingen of aanwijzingen
1
3
3
1
0
1
1
5
5
1
0
1
1
3
3
1
0
1
1
2
2
1
0
1
1
3
3
1
0
1
1
4
4
1
0
1
2
6
6
0
0
0
1
1
1
1
0
1
2
4
0
1
0
1
4
6
6
4
0
4
1
4
4
1
0
1
16
41
37
13
0
13
A) Beslissing van de commissie om geen kandidaat voor te dragen Voor 3 vacante plaatsen heeft de commissie geen kandidaat voorgedragen : -
in 2 gevallen ging het om de vacante plaats van arbeidsauditeur te Brussel (de plaats wordt in 2007 opnieuw bekendgemaakt) – zie hieronder bij commentaar ; voor een plaats van plaatsvervangend vrederechter was de commissie van oordeel dat de enige kandidaat niet over de vereiste kwaliteiten beschikte.
B) Beslissing van de Koning om de voordracht van een kandidaat te weigeren Geen van de voordrachten die de commissie in 2006 deed, werd geweigerd.
38
1.2.2.4.2. Commentaar a. In 2006 heeft de Verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie voor 7 vacante plaatsen van korpschef (vacant op 1 april 2007) 6 voordrachten gedaan. De commissie werd twee keer gevraagd om een kandidaat voor te dragen voor de vacante plaats van arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Brussel, maar twee keer heeft de commissie de kandidaten onvoldoende geschikt en bekwaam bevonden voor een voordracht (ook de uittredende korpschef was kandidaat). De commissie heeft dan ook twee keer beslist om geen kandidaat voor te dragen. b. De commissie stelt vast dat er zich weinig tot geen kandidaten aanbieden voor de vacante plaatsen van toegevoegd rechter in de politierechtbank te Brussel en van toegevoegd vrederechter voor de kantons van het gerechtelijk arrondissement te Brussel. Getuige daarvan het aantal vacante plaatsen in het Belgisch Staatsblad, dat bij gebrek aan kandidaten opnieuw in het Belgisch Staatsblad moest worden bekendgemaakt. Ook de plaats van Franstalig federaal magistraat met kennis van het Duits is een plaats die moeilijk in te vullen is. Overzicht van de vacante plaatsen die werden behandeld en van het gevolg voor de uittredende korpschefs Uittredende korpschef
Vacante plaats Federaal procureur Procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel
Vervangen Vervangen Vervangen
Voorzitter van de arbeidsrechtbank te Brussel
Vervangen
Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Brussel Voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel
Niet ingevuld Vervangen
Vervangen
1.2.2.5. Beroepen bij de Raad van State 1.2.2.5.1. Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie In 2006 werden de volgende vorderingen ingediend naar aanleiding van voordrachten van de Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie : a) aanwijzingen tot de mandaten van korpschef : -
één kandidaat heeft de volgende vorderingen ingediend : o
o
een vordering tot schorsing bij hoogdringendheid tegen « de vermelding sinds vrijdag 9 juni 2006 op de website van de HRJ, van de kandidaat die voor de vacante plaats van voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Nijvel werd voorgedragen (…) en van de aldus gedane voordracht ». De Raad van State heeft de vordering verworpen ; een vordering tot schorsing bij hoogdringendheid tegen « de vermelding sinds vrijdag 9 juni 2006 op de website van de HRJ, van de kandidaat die voor de vacante plaats van voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Namen werd voorgdragen (…) en van de aldus gedane voordracht » . De Raad van State heeft de vordering verworpen ;
39
o
o
-
een vordering tot schorsing en een vordering tot vernietiging tegen het koninklijk besluit tot aanwijzing van een kandidaat in de vacante plaats van voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Nijvel. De Raad van State heeft de vordering tot schorsing verworpen en heeft zich nog niet uitgesproken over de vordering tot vernietiging ; een vordering tot schorsing en een vordering tot vernietiging tegen een koninklijk besluit tot aanwijzing van een kandidaat in de vacante plaats van voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Namen. De Raad van State heeft de vordering tot schorsing verworpen en heeft zich nog niet uitgesproken over de vordering tot vernietiging.
een kandidaat heeft een vordering tot schorsing en een vordering tot vernietiging ingediend tegen het koninklijk besluit tot aanwijzing van een kandidaat in de vacante plaats van voorzitter van de rechbank van eerste aanleg te Charleroi. De Raad van State heeft de vordering tot schorsing verworpen en heeft zich nog niet uitgesproken over de vordering tot vernietiging.
b) benoemingen : -
-
een kandidaat heeft een vordering tot vernietiging ingediend tegen een koninklijk besluit waarbij een gerechtelijk stagiair werd benoemd in een vacante plaats van toegevoegd rechter voor het rechtsgebied van het hof van beroep te Luik, en een vordering tot vernietiging tegen een koninklijk besluit waarbij een advocaat die houder is van het getuigschrift van beroepsbekwaamheid werd benoemd in een vacante plaats van toegevoegd rechter voor het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel. De auditeur heeft zijn verslag nog niet gegeven ; een kandidaat heeft een vordering tot vernietiging ingediend tegen een koninklijk besluit waarbij een gerechtelijk stagiair werd benoemd in een vacante plaats van toegevoegd rechter voor het rechtsgebied van het hof van beroep te Bergen. De auditeur heeft zijn verslag nog niet gegeven.
1.2.2.5.2. Nederlandstalige benoemings- en aanwijzingscommissie Inzake de door de Nederlandstalige benoemings- en aanwijzingscommissie in 2006 gedane voordrachten werd volgende vorderingen ingediend : a) aanwijzingen tot de mandaten van korpschef -
-
een kandidaat heeft een vordering tot schorsing ingediend tegen een koninklijk besluit tot aanwijzing van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Gent. De Raad van State heeft de vordering bij arrest van 2 februari 2007 verworpen bij gebrek aan ernstige middelen; een kandidaat heeft een vordering tot schorsing ingediend tegen een koninklijk besluit tot aanwijzing van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde. De Raad van State heeft zich hierover nog niet uitgesproken; een kandidaat heeft een vordering tot schorsing en tot nietigverklaring ingediend tegen een koninklijk besluit tot aanwijzing van de voorzitter van de arbeidsrechtbank te Dendermonde. De Raad van State heeft zich hierover nog niet uitgesproken.
b) benoemingen Er werd bij de Raad van State geen enkele vordering ingediend tot schorsing of vernietiging inzake een in 2006 gedane voordracht.
40
1.2.2.6. Algemene commentaar op de benoemingen en aanwijzingen a. Sinds de oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie hebben de benoemings- en aanwijzingscommissies hun plaats binnen het institutionele landschap ten volle bevestigd. De benoemings- en aanwijzingscommissies leggen zichzelf bij het motiveren van de voordracht uiterst hoge kwaliteitseisen op inzake objectiviteit en juridische correctheid, gelet op het belang van de voordrachten zowel op maatschappelijk als op strikt juridisch vlak. De wet en de rechtspraak van de Raad van State dienen hierbij als leidraad. De benoemings- en aanwijzingscommissies hanteren een positieve motiveringsstijl die, vertrekkende vanuit de kwaliteiten van de meest bekwame en geschikte kandidaat, een vergelijking maakt met de niet voorgedragen kandidaten op basis van de motieven die tot grondslag van de keuze voor de voorgedragen kandidaat hebben gediend. Door blijvend te werken aan de verbetering van de kwaliteit van de wijze waarop de kandidaten worden voorgedragen, bevestigt de benoemings- en aanwijzingscommissie de hoge verwachtingen die op dit vlak in haar waren en zijn gesteld. b. Het lijkt er sterk op dat het aantal in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde vacante plaatsen in de zittende magistratuur, opnieuw niet zal volstaan om de gerechtelijke stagiairs van de lichting 2003 die de lange stage hebben doorlopen voor het einde van de tweede en laatste verlenging van hun stage (30 september 2007) te kunnen voordragen en te benoemen. De benoemings- en aanwijzingscommissies benadrukken nogmaals dat voor dit structureel probleem zo spoedig mogelijk een oplossing dient te worden gevonden. Opnieuw kan worden herhaald dat bovenstaande problemen deels lijken te zijn veroorzaakt door het gebrek aan een duidelijke visie bij het bepalen van het aantal vacante stageplaatsen voor gerechtelijke stagiairs. Om te vermijden dat men structureel een aantal gerechtelijke stagiairs krijgt die niet benoembaar zijn wegens een gebrek aan vacante plaatsen, lijkt het in de eerste plaats dan ook aangewezen dat de huidige berekeningswijze van het aantal vacante stageplaatsen voor gerechtelijke stagiairs wordt herbekeken en aangepast. Er moet op gewezen worden dat het merendeel van de vacante plaatsen van substituut-procureur des Konings worden ingevuld door de benoeming van gerechtelijke stagiairs die de korte stage hebben doorlopen (89% langs Franstalige kant en 60% langs Nederlandstalige kant).Er kan eventueel ook worden nagegaan of het niet aangewezen is om bij het openstellen van het aantal stageplaatsen rekening te houden met het aantal plaatsen dat beschikbaar is voor de korte stage (en die enkel kunnen leiden tot een benoeming tot parketmagistraat) en het aantal plaatsen beschikbaar voor de lange stage (mogelijke benoeming zetel/parket). Het voorontwerp van wet tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toegang tot de magistratuur, dat op 10 februari 2006 door de Ministerraad werd goedgekeurd, lijkt evenmin een oplossing voor die problematiek in te houden 15. Verder dient een oplossing te worden voorzien voor de gerechtelijke stagiairs die hun stage met gunstig gevolg hebben doorlopen, en die door een gebrek aan vacante plaatsen niet vóór het einde van de tweede verlenging van hun stage kunnen worden benoemd. Op dat moment eindigt hun stage immers onherroepelijk. Tot slot moet worden opgemerkt dat de benoemingscommissies de kandidaturen van alle kandidaten voor een vacante plaats steeds op gelijke voet behandelen, zodat de gerechtelijke stagiairs voor ieder vacante plaats ook in concurrentie treden met andere kandidaten die houder zijn van het getuigschrift van beroepsbekwaamheid voor de uitoefening van gerechtelijke functies, of van kandidaten die reeds magistraat zijn. Iedere categorie van kandidaten voor een vacante plaats (gerechtelijke stagiairs, beroepsbekwaamheid en magistraten) heeft zijn eigen specifieke kwaliteiten en bekwaamheden. Vanuit de zorg om voor iedere vacante plaats de meest bekwame en 15
In dat verband moet worden verwezen naar het advies dat de algemene vergadering van de HRJ op 26 april 2006 over dat wetsontwerp goedkeurde (www.hrj.be).
41
geschikte kandidaat voor te dragen, maken de benoemingscommissies voor iedere plaats afzonderlijk de delicate afweging tussen de verschillende kandidaten van de verschillende voormelde categorieën. Hierbij wordt onder meer rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van iedere vacante plaats en de bijzonder behoeften van het rechtscollege waar de plaats vacant is. De benoemingscommissies stellen echter vast dat het huidige aantal gerechtelijke stagiairs dat het einde van hun stage nadert, de afweging tussen de bijzondere en specifieke kwaliteiten van de kandidaten uit de verschillende categorieën er niet eenvoudiger op maakt. De optie een welbepaald aantal vacante plaatsen voor te behouden voor de gerechtelijke stagiairs dient dan ook serieus te worden onderzocht. In 2004, keurde de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie een Aanbeveling goed betreffende de gerechtelijke stage 16. Op voorstel van de Minister van Justitie, keurde de Ministerraad in februari 2006, een wetsontwerp betreffende de toegang tot de magistratuur 17 goed. Enkele krachtlijnen uit het voorontwerp : -
er wordt een verschil behouden tussen de korte stage (van 18 op 36 maanden gebracht) en de lange stage (van 36 op 48 maanden gebracht) ; een externe stage van zes maanden is voorzien bij de FOD Justitie ; twee evaluatiecommissies van de stage samengesteld uit twee magistraten en twee experts in onderwijs of in psychologie, aangewezen op voorstel van de HRJ en van de directeur-generaal van de rechtelijke organisatie van de FOD Justitie ; de ervaringsvereisten om deel te nemen aan de examens worden strenger (2 jaar stage, 7 jaar beroepsbekwaamheid).
Verschillende aanbevelingen van de HRJ werden ruimschoots beantwoord door de geplande hervormingen. Toch heeft de HRJ, in een advies aangenomen in februari 2006 18, een aantal essentiële opmerkingen geformuleerd : -
-
-
-
er wordt een verschil behouden tussen de korte stage (van 18 op 36 maanden gebracht) en de lange stage (van 36 op 48 maanden gebracht) : met een « enige » stage had de stagiair de mogelijkheid gehad een keuze te maken met kennis van zaken, alsook een betere mobiliteit binnen de magistratuur ; een externe stage van zes maanden is voorzien bij de FOD Justitie: de HRJ stelt zich vragen bij de noodzaak van een dergelijke stage die niet zal bijdragen tot het optimaliseren van de opleiding van de stagiair ; twee evaluatiecommissies van de stage samengesteld uit twee magistraten en twee experts in onderwijs of in psychologie, aangewezen op voorstel van de HRJ en van de directeur-generaal van de gerechtelijke orde van de FOD Justitie: de HRJ drukt het grootste voorbehoud uit bij deze samenstelling en oordeelt dat het beter is de stagemeesters verantwoordelijkheid te geven en de evaluatiecommissie samen te stellen uit 4 stagemeesters ; de HRJ oordeelt dat de wetgever zich zou moeten afvragen of het mogelijk is vacante plaatsen van magistraat prioritair voor te behouden aan de gerechtelijk stagiairs, behoudens bijzonder gemotiveerde beslissing van de BAC’s, die terzake uiteraard het laatste woord moeten behouden ; de voorwaarden om deel te nemen aan het beroepsbekwaamheidsexamen worden strenger: de HRJ benadrukt de noodzaak een samenhang te behouden tussen de
16
Aanbeveling betreffende de gerechtelijke stage, goedgekeurd door de algemene vergadering op 30 juni 2004 Zie www.hrj.be, Publicaties / Adviezen. 17 Senaat, zittingsperiode 2005-2006, doc. 3-1707/1. 18 Advies over het voorontwerp van wet tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toegang tot de magistratuur, goedgekeurd door de algemene vergadering op 26 april 2006 - Zie www.hrj.be, Publicaties / Adviezen.
42
verschillende toegangswegen tot de magistratuur. De HRJ dringt er nogmaals op aan dat het noodzakelijk is om, zowel in de verschillende toegangswegen tot de magistratuur als in de regels die toepasselijk zijn op de loopbaan van de magistraat, coherentie te behouden. Het voorontwerp werd ingediend bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Enkel de oprichting van de evaluatiecommissies voor de gerechtelijke stage werden uit het ontwerp gelicht en goedgekeurd. De eventuele bespreking en goedkeuring van de overige aspecten van het ontwerp werden doorgeschoven naar een volgende legislatuur. Waar 2006 een belangrijk jaar leek te worden voor de grondige hervorming van de toegang tot de magistratuur, blijkt dat net als bij eerdere pogingen ook nu de hervormingen niet over de hele lijn tot een goed einde konden worden gebracht. c. Volgens artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek moet een kandidatuur voor een benoeming in de rechterlijke orde of voor een aanwijzing tot korpschef, tot bijstandsmagistraat of tot federaal magistraat op straffe van verval bij een ter post aangetekend schrijven aan de Minister van Justitie worden gericht binnen een termijn van een maand na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad. Sinds begin januari 2004 dient elke kandidatuur voor een benoeming of voor een aanwijzing tot korpschef in de magistratuur op straffe van verval, ook in tweevoud vergezeld te zijn van : -
alle stavingstukken met betrekking tot de studies en beroepservaring ; een curriculum vitae overeenkomstig een door de Minister van Justitie, op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie, bepaald standaardformulier.
Deze wijziging van artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek kan bezwaarlijk een toonbeeld van administratieve vereenvoudiging worden genoemd. Zo wordt bijvoorbeeld een kandidaat die zich kandidaat stelt voor meerdere in eenzelfde Belgisch Staatsblad gepubliceerde vacante plaatsen, verplicht om al deze stukken te voegen bij al zijn kandidaturen. Doet de kandidaat dit niet, dan wordt zijn kandidatuur als niet bestaande beschouwd (op straffe van verval!). Hetzelfde doet zich voor wanneer niet alle vereiste stukken binnen de maand worden overgemaakt. Bovendien bestaat er momenteel bij vele kandidaten nog steeds onduidelijkheid over welke stavingstukken precies aan de minister van justitie dienen te worden overgemaakt. Ondanks het feit dat een eventuele tekortkoming aan de kandidatuurstelling reeds in het begin van de benoemingsprocedure kan worden vastgesteld, worden ook nu nog voor de kandidaten wiens kandidatuur de toets aan artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek niet heeft doorstaan adviezen gevraagd aan de verschillende bevoegde adviesverleners (korpschefs en vertegenwoordigers van de balie). Het volledige dossier voor de betrokken kandidaat wordt samengesteld en overgemaakt aan de benoemingsen aanwijzingscommissie met vermelding dat de kandidatuurstelling niet conform artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek is. De commissie herhaalt dat zij zich vragen stelt bij het feit dat de hele benoemingsprocedure wordt doorlopen voor een kandidatuur die als niet bestaande wordt beschouwd. Bovendien heeft de commissie vastgesteld dat kandidaten vaak niet op de hoogte zijn van enig probleem met hun kandidatuur, hetgeen een paar keer tot genante situaties heeft geleid wanneer dit tijdens de hoorzitting aan de kandidaten werd meegedeeld 19. Het verdient dan ook de voorkeur dat de kandidaten door de Federale
19
Naar aanleiding hiervan hebben de Nederlandstalige en de Franstalige BAC beslist om zelf de kandidaten van wie de kandidatuur niet conform artikel 287 Ger.W. blijkt, zo spoedig mogelijk hierover alsnog in te lichten, maar ze kunnen dit enkel doen eens in het bezit van het dossier.
43
Overheidsdienst Justitie zo spoedig mogelijk worden ingelicht over het bestaan van een eventueel probleem met hun kandidatuurstelling. De toepassing van artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek blijft er aldus voor zorgen dat een groot aantal kandidaten nutteloos hebben gekandideerd voor een vacante plaats, enkel en alleen omdat ze niet binnen de maand de juiste stukken hadden overgemaakt (stukken die ze vaak reeds meerdere malen hadden overgemaakt bij eerdere kandidatuurstellingen). Daarnaast heeft de commissie in een aantal gevallen niet kunnen overgaan tot een voordracht omdat de kandidatuurstelling van geen van de kandidaten voor een vacante plaats voldeed aan de vereisten van artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek. De commissie blijft betreuren dat artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek, of een te formalistische en rigide toepassing ervan, als nefast gevolg heeft dat een aantal valabele kandidaten geen kans krijgt om hun bekwaamheid en geschiktheid te laten afwegen tegen die van de andere kandidaten voor een vacante plaats. Bovendien leidt deze bepaling tot verwarring en kafkaiaanse toestanden, waarbij nutteloze inspanningen worden gevraagd van de bevoegde adviesverleners en van de gevatte benoemingscommissies, terwijl de kandidaten hierdoor ten onrechte in de veronderstelling blijven dat er voor hun kandidatuur geen vuiltje aan de lucht is. Een aanpassing van artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek dient dan ook te worden overwogen. Een mogelijke en eenvoudige aanpassing zou kunnen bestaan in het verlengen van de termijn waarbinnen de nodige stukken kunnen worden overgemaakt 20. d. In 2006 werden de benoemings- en aanwijzingscommissies geconfronteerd met een grote bijkomende werklast omdat zij naast de “gewone” dossiers ook de voordrachten voor de 81 ten einde gelopen mandaten van korpschef moesten behandelen (37 mandaten voor de Franstalige commissie, 37 mandaten voor de Nederlandstalige commissie en 7 mandaten voor de verenigde commissie). Voor de 81 vacante plaatsen van korpschef hebben slechts 6 kandidaten (3 Franstalige en 3 Nederlandstalige) een vordering tot schorsing en vernietiging tegen de koninklijke besluiten tot aanwijzing ingediend. De vorderingen tot schorsing waarover de Raad van State zich al heeft uitgesproken, werden zonder uitzondering verworpen. De Raad van State heeft zich nog niet uitgesproken over de vorderingen tot vernietiging.
1.3. DE OPLEIDING 1.3.1. De uitoefening van de bevoegdheid – Instelling van de subcommissie opleiding De richtlijnen en programma’s van de permanente vorming van de magistraten, goedgekeurd op 26 januari 2005 door de algemene vergadering van de Raad werden uitgewerkt door de subcommissie opleiding 21 met de bedoeling om tegemoet te komen zowel aan de doelstellingen nagestreefd door de HRJ, als aan de verwachtingen en behoeften die geuit werden door de effectieve en plaatsvervangende magistraten tijdens jaarlijkse peilingen en door hun korpschefs. De subcommissie opleiding heeft besloten geen nieuwe richtlijnen uit te werken voor het jaar 2006 voor zover de richtlijnen voor 2005 kaderen in een meerjarenperspectief en dat ze bijgevolg nog steeds actueel waren.
20
21
B.v. binnen een termijn van zestig dagen na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad, zoals voor het overmaken van het beleidsplan voor de vacante plaatsen van korpschef. De subcommissie opleiding, die op 9 september 2004 door de Verenigde Benoemings- en Aanwijzingscommissie werd opgericht op basis van het artikel 259bis-10, § 2 van het Gerechtelijk wetboek, is samengesteld uit acht leden en respecteert zowel de taalpariteit als de pariteit magistraten/niet-magistraten die binnen de HRJ bestaat.
44
De subcommissie opleiding heeft eveneens de in 2005 geformuleerde programma’s behouden, steeds in ditzelfde meerjarenperspectief. De richtlijnen en het programma voor de gerechtelijke stage, aangenomen in 2002, werden sindsdien niet meer gewijzigd want ze vertalen perfect de noodzaak een algemene opleiding te verlenen en de wil bij de opleiding op het terrein de theoretische lessen te voegen die van heel nabij de voortgang en de verschillende fases van de stage volgen.
1.3.2. Activiteiten van de subcommissie opleiding 1.3.2.1. Permanente vorming van de magistraten en gerechtelijke stage In de loop van het jaar 2006 heeft de subcommissie opleiding tot 83 keer toe werkgroepen bijeengebracht teneinde de programma’s van de hieronder vermelde opleidingen voor te bereiden: I. FUNCTIEGEBONDEN OPLEIDINGEN A. Opleidingen bij het opnemen van een functie -
Opleiding voor de recent benoemde magistraten van het parket arbeidsauditoraat (lenteseminarie van de gerechtelijk stagiairs); Basisopleiding voor de magistraten in/bij de strafuitvoeringsrechtbanken; Herfstseminarie van de gerechtelijk stagiairs; Basisopleiding voor toekomstige jeugdmagistraten; Basisopleiding voor toekomstige onderzoeksrechters.
en
het
B. Uitwisseling van beroepservaringen -
Uitwisseling van beroepservaringen tussen magistraten van de zetel en van het parket over het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden; Uitwisseling van beroepservaringen tussen parketmagistraten gespecialiseerd in het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden; Uitwisseling van beroepservaringen tussen onderzoeksrechters; Uitwisseling van beroepservaringen tussen referentiemagistraten inzake racisme en discriminatie; Uitwisseling van beroepservaringen omtrent specifieke problemen van strafrecht en strafprocesrecht; Uitwisseling van beroepservaringen tussen magistraten bevoegd in familiezaken.
II. BEGELEIDING VAN NIEUWE WETGEVING -
De hervorming van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming; Opleiding voor de correctionele rechters naar aanleiding van de hervorming van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming.
III. THEMATISCHE OPLEIDINGEN A. Samenleving en hedendaagse problemen -
Partnergeweld; Gelijke behandeling van vrouwen en mannen; Welzijn op het werk; Armoede en sociale uitsluiting.
45
B. Strafrecht, strafprocesrecht en criminologie -
Alternatieve straffen en maatregelen; Bewijs in strafzaken en technische en wetenschappelijke vooruitgang; Strafrechtelijke aspecten in het sportrecht; Militair recht; De politiediensten; Beheer van de politionele informatie met gerechtelijke finaliteit; Internationale samenwerking in strafzaken en in politiezaken; Economisch en financieel strafrecht; Plaats van het slachtoffer in het strafrechtelijk bestel; Mensenhandel; Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen; Bijzonder strafrecht; Strijd tegen het terrorisme; Inbeslagneming en verbeurdverklaring; Opleiding voor de leden van de kamers van inbeschuldigingstelling en van de parkettengeneraal.
C. Burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht -
Staat der personen; Medisch-juridische dialogen – Traumatische aantasting van de fysische en psychische integriteit; De bemiddeling; Intellectuele rechten; Uitwisseling van beroepservaringen over specifieke problemen van gerechtelijk recht.
D. Sociaal recht -
Uitwisseling van beroepservaringen tussen magistraten van de arbeidsgerechten; De strijd tegen de sociale fraude.
E. Economisch en handelsrecht -
Fiscaal recht; Vennootschapsrecht.
F. Grondwettelijk en administratief recht -
Milieurecht; De relaties tussen de administratieve rechter en de rechter van de rechterlijke orde.
G. Europees en internationaal recht -
De Verordening (EG) “Brussel II-bis”; Rechten van de mens; Samenwerking in strafzaken tussen België en Nederland; Bewijsverkrijging in de strafrechtelijke justitiële ruimte van de Europese Unie; Grensoverschrijdende burgerlijke geschillen.
H. Opleidingen die betrekking hebben op andere thema’s -
Plichtenleer van magistraten; Verhoudingen tussen de advocaten en de magistraten.
46
IV. METHODOLOGISCHE OPLEIDINGEN A. Gerechtelijk taalgebruik -
Redactie van vonnissen en arresten :vormelijke en inhoudelijke vereisten.
B. Communicatie -
Communicatie ter terechtzitting.
C. Management -
Managementtechnieken.
D. Psychosociale vaardigheden -
Zomerseminarie van de gerechtelijk stagiairs; Verhoortechnieken.
In de loop van het jaar 2006 werden de volgende opleidingen gehouden: I. FUNCTIEGEBONDEN OPLEIDINGEN A. Opleidingen bij het opnemen van een functie -
Opleiding voor de recent benoemde magistraten van het parket en van het arbeidsauditoraat (lenteseminarie van de gerechtelijk stagiairs); Basisopleiding voor de magistraten in/bij de strafuitvoeringsrechtbanken; Basisopleiding voor recent benoemde rechters; Basisopleiding voor toekomstige jeugdmagistraten; Herfstseminarie van de gerechtelijk stagiairs; Basisopleiding voor toekomstige onderzoeksrechters.
B. Uitwisseling van beroepservaringen -
Uitwisseling van beroepservaringen tussen parketmagistraten gespecialiseerd in het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden; Uitwisseling van beroepservaringen tussen magistraten van de zetel en van het parket over het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden; Uitwisseling van beroepservaringen omtrent specifieke problemen van strafrecht en strafprocesrecht; Uitwisseling van beroepservaringen tussen onderzoeksrechters; Uitwisseling van beroepservaringen tussen jeugdmagistraten; Uitwisseling van beroepservaringen tussen magistraten over specifieke vraagstukken inzake faillissement; Uitwisseling van beroepservaringen tussen magistraten bevoegd in familiezaken.
II. BEGELEIDING VAN NIEUWE WETGEVING -
De hervorming van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming.
III. THEMATISCHE OPLEIDINGEN A. Samenleving en hedendaagse problemen -
Partnergeweld; Sociaalrechtelijke aspecten van discriminatie : capita selecta; Seksuele geaardheid en gelijke behandeling.
47
B. Strafrecht, strafprocesrecht en criminologie -
Alternatieve straffen en maatregelen; Bewijs in strafzaken en technische en wetenschappelijke vooruitgang; Sektarische organisaties; De strijd tegen het terrorisme; Internationale samenwerking in strafzaken en in politiezaken; Economisch en financieel strafrecht; Plaats van het slachtoffer in het strafrechtelijk bestel; Verkeersveiligheid en verkeersrecht; De evolutie van het openbaar ministerie in het grondwettelijk kader; Minderjarige slachtoffers of getuigen van seksueel misbruik of van andere zware mishandeling : verhoor met video-opname, beheer van de wijze van openbaring en beheer van het bewijs; Informaticacriminaliteit; Inbeslagneming en verbeurdverklaring; De politiediensten; Mensenhandel; Strafrechtelijke aspecten in het sportrecht; Militair recht; Verdovende middelen.
C. Burgerlijk recht en burgerlijke procesrecht -
Uitwisseling van beroepservaringen over specifieke problemen van gerechtelijk recht; Staat der personen; De bemiddeling; Medisch-juridische dialogen – Traumatische aantasting van de fysische en psychische integriteit.
D. Sociaal recht -
Uitwisseling van beroepservaringen tussen magistraten van de arbeidsgerechten; De strijd tegen de sociale fraude.
E. Economisch en handelsrecht -
Fiscaal recht; Vennotschapsrecht.
F. Grondwettelijk en administratief recht -
Milieurecht; Reglementering inzake overheidsopdrachten; De Hoge Raad voor het Herstelbeleid; De relaties tussen de administratieve rechter en de rechter van de rechterlijke orde.
G. Europees en internationaal recht -
Bewijsverkrijging in de strafrechtelijke justitiële ruimte van de Europese Unie; De Verordening (EG) “Brussel II-bis”; Rechten van de mens.
H. Werkbezoeken -
Studiebezoek aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen; Rechtspraak van het Hof van Cassatie : actualia.
48
I.
Opleidingen die betrekking hebben op andere thema’s
-
Plichtenleer van magistraten; Taken en verantwoordelijkheden van de griffier; Verhoudingen tussen de advocaten en de magistraten; Tuchtrecht van de magistraten; Geschillen beslechten in een pluralistische samenleving; Ethische, economische en sociale overwegingen in de rechterlijke motivering.
IV. METHODOLOGISCHE OPLEIDINGEN A. Gerechtelijk taalgebruik -
Redactie van vonnissen en arresten : vormelijke en inhoudelijke vereisten; Het lezen van een cassatiearrest.
B. Informatica -
Juridische opzoekingen op het internet.
C. Communicatie -
Communicatie ter terechtzitting.
D. Psychosociale vaardigheden -
Verhoortechnieken; Zomerseminarie van de gerechtelijk stagiairs.
De programma’s van de geplande specifieke opleidingen worden bekendgemaakt op de website van de HRJ (www.hrj.be > Activiteiten > Opleiding > Programma’s), alsook de programma’s van de opleidingen die worden georganiseerd door de externe instanties die zijn goedgekeurd door de subcommissie “opleiding" in het kader van de opleiding van de magistraten en/of de gerechtelijke stagiairs.
1.3.2.2. Stages in het buitenland voor magistraten De Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) zet sinds 2003, met de steun van de Koning Boudewijnstichting, het project voort dat deze stichting gedurende vier jaar organiseerde. De jury die de ingediende projecten selecteert bestaat uit 4 leden aangewezen door de HRJ (Jacques Hamaide, Vincent Macq, Michel Rozie en Edith Van den Broeck) en 2 leden aangewezen door de KBS (Serge Brammertz en Yvette Merchiers). De jury beraadslaagt twee keer per jaar om de projecten te selecteren. In 2006 werden 9 projecten ingediend. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de geselecteerde en uitgevoerde projecten: Naam voornaam Kurz Frédéric
en
Functie
Titel van het project
Land
Substituut“Naar een groter begrip van het Zwitserland generaal bij het fenomeen mensenhandel in het kader Arbeidshof te Luik van economische exploitatie”
49
Naam voornaam
en
Haelewyn Wouter
Demoulin Anne
Kenis Paul
Biron Francine
Functie
Titel van het project
Land
Substituutprocureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk Kamervoorzitter in de rechtbank van eerste aanleg te Luik Advocaat-generaal bij het hof van beroep te Gent Jeugdrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Brussel
“Studie van de werking en de organisatie van het recent opgerichte landelijk “Functioneel parket” als centraal vervolgende instantie bij de bestrijding van strafrechtelijke milieudelicten in Nederland” “De organisatie van deskundigenonderzoeken in burgerlijke zaken – de Franse praktijk” "Naar een efficiëntere en effectievere verkeershandhaving onder leiding van het Openbaar Ministerie" “Nut van de aanwezigheid van nietberoepsmagistraten in het kader van de werking van de jeugdrechtbank”
Nederland
Frankrijk
Nederland
Italië
Tussen 2003 en 2006 hebben 27 magistraten een dergelijk stageproject uitgevoerd. In februari 2007 bedroegen de totale uitgaven voor de projecten 84185,75 euro.
1.3.3. Problematiek van de conceptie en de uitvoering van een coherent opleidingsbeleid voor magistraten : naar een Instituut voor gerechtelijke opleiding De Hoge Raad voor de Justitie pleit al lang voor de oprichting van een specifiek opleidingsinstituut voor de magistraten. De bevoegdheidsverdeling inzake opleiding tussen de Hoge Raad en de FOD Justitie heeft bij het organiseren van de opleidingen in alle stadia voor moeilijkheden en incoherenties gezorgd. De samenwerking werd regelmatig geëvalueerd en aangepast, maar desondanks kon de situatie niet worden opgelost, omdat het in hoofdzaak om een probleem van structurele aard gaat. De wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding 22 maakt een einde aan die disfunctie. De wet richt een federaal instituut in, dat instaat voor de initiële opleiding, de permanente opleiding, de loopbaanbegeleiding van de volgende actoren : beroepsmagistraten van de rechterlijke orde, plaatsvervangende magistraten, rechters en raadsheren in sociale zaken, rechters in handelszaken, assessoren in strafuitvoeringszaken, gerechtelijk stagiairs, referendarissen, parketjuristen, leden van de griffies, leden van de parketsecretariaten, personeelsleden van de griffies en de parketsecretariaten. Het Instituut zal de opleidingsprogramma’s opstellen en zal voor de uitvoering en de evaluatie ervan instaan. Het zal bestaan uit de volgende organen :
22
Zie het B.S. van 2 februari 2007.
50
-
-
-
een raad van bestuur, die is samengesteld uit twaalf leden (de voorzitters van de BAC’s van de HRJ, de directeur-generaal van het directoraat-generaal rechterlijke organisatie van de FOD Justitie of zijn vertegenwoordiger, de directeur-generaal van het Opleidingsinstituut van de federale overheid of zijn vertegenwoordiger, twee magistraten van de zetel en twee magistraten van het openbaar ministerie, en vier vertegenwoordigers van de personeelsleden van de griffies en de parketsecretariaten ; een directie, die is samengesteld uit een directeur van de gerechtelijke opleiding en twee adjunct-directeurs, die hun opdracht uitoefenen voor respectievelijk de magistraten (beroepsmagistraten en niet-beroepsmagistraten) en de gerechtelijk stagiairs enerzijds, en de personeelsleden die de rechterlijke macht bijstaan, anderzijds ; een wetenschappelijk comité, dat is samengesteld uit zeventien leden (de directeur van de gerechtelijke opleiding, twee magistraten van de zetel, twee leden van het openbaar ministerie, vier vertegenwoordigers van de personeelsleden van de griffies en de parketsecretariaten, twee advocaten, vier vertegenwoordigers van de universiteiten, twee leden van het Opleidingsinstituut van de federale overheid).
Het Instituut zal uiteraard beschikken over administratief personeel en begrotingsmiddelen, afkomstig uit de kredieten die ingeschreven staan op de administratieve begroting van de FOD Justitie. De wet waarborgt het bedrag van de jaarlijkse begroting voor het Instituut, dat overeenstemt met een bepaald percentage van de jaarlijkse loonmassa van de op te leiden leden van de rechterlijke organisatie (ten minste 0,9 % tijdens het eerste jaar, met een jaarlijkse stijging met 0,25 % gedurende vier jaar, om een drempel van 1,9 % te bereiken). De wet van 31 januari 2007 bevestigt bovendien het recht van elke beroepsmagistraat van de rechterlijke orde op vijf werkdagen opleiding per jaar. Die wet bepaalt eveneens dat commissies voor evaluatie van de gerechtelijke stage worden ingericht, die instaan voor het opstellen van de stageprogramma’s, de follow-up van de stagiairs en hun eindevaluatie.
1.3.4. Het Europees Netwerk voor Justitiële Opleiding 1.3.4.1. Algemene voorstelling Het Europees Netwerk voor Justitiële Opleiding (European Judicial Training Network - EJTN) werd opgericht op 13 oktober 2000, en is een internationale vereniging zonder winstoogmerk (IVZW), met zetel te Brussel, die de instellingen groepeert die binnen de Europese Unie belast zijn met de opleiding van rechters en procureurs. De statuten voorzien in verschillende besluitvormingsorganen die tot doel hebben een echte interne democratie te verzekeren, en de wil tot samenwerking tussen de leden maximaal te bevorderen. Die organen zijn : -
de Algemene Vergadering ; het Stuurcomité ; de Secretaris-generaal en het secretariaat: Sinds 14 maart 2005 is de Secretarisgeneraal Gilles CHARBONNIER, magistraat, voormalig opleidingsverantwoordelijke aan de Franse “Ecole Nationale de la Magistrature” ; drie werkgroepen: de werkgroepen “programma’s”, “website” (www.ejtn.net) en “externe betrekkingen”.
I. Het Stuurcomité bestaat uit 9 leden, instellingen voor justitiële opleidingen uit Duitsland, Engeland - Wales, België, Spanje, Ierland, Italië, Nederland alsook Portugal en ten slotte, de Academy of European Law Trier (ERA).
51
Het Stuurcomité is in 2006 zes keer samengekomen : in Trier op 23 januari 2006, in Madrid op 4 april 2006, in Wenen op 20 juni 2006, in Helsinki op 19 en 20 februari 2006 en in Brussel op 15 december 2006. Het stuurcomité ziet toe op de uitvoering van de beslissingen van de Algemene Vergaderingen, staat de Secretaris-generaal bij in het beheer van het netwerk oefent controle uit over deze wijze van beheer. II. De werkgroep “programma’s” bestaat uit 11 leden, instellingen voor justitiële opleiding uit Duitsland, België, Denemarken, Spanje, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Letland en Nederland, alsook de Academy of European Law Trier (ERA). De werkgroep is in 2006 drie keer samengekomen: in Trier op 24 januari, in Madrid op 5 april en in Brussel op 14 december 2006. De belangrijkste taken van deze werkgroep bestaan in het samenstellen van opleidingscatalogus van EJTN en de coördinatie van de projecten die de verschillende leden indienen in het kader van de financieringsprogramma’s van de Europese Commissie (Burgerlijk kaderprogramma, AGIS, mededinging)… III. De werkgroep “website” Deze werkgroep bestaat uit 5 leden, instellingen voor justitiële opleidingen uit Engeland – Wales, Spanje, Frankrijk, Italië en Portugal. De werkgroep “website” is samengekomen in Lissabon op 2 maart 2006, in Londen op 4 juli 2006 en in Rome op 9 november 2006. IV. De werkgroep “externe relaties” wordt gecoördonneerd door het Centro de Estudos Judiciarios van Portugal. Deze werkgroep bestaat uit 7 leden, instellingen voor justitiële opleidingen uit Duitsland, Oostenrijk, België, Spanje, Italië, Malta en Portugal. Deze werkgroep is samengekomen in Lissabon op 2 maart 2006 en in Rome op 9 november 2006. De werkgroep onderzoekt aanvragen tot lidmaatschap of tot waarnemer, en is bevoegd voor contacten met andere opleidingsnetwerken (bijvoorbeeld ECLAN, Netwerk van Lissabon). Op de Algemene Vergadering in Helsinki (zie hieronder) werd het Law Centre uit Estland als nieuw lid aanvaard en werd de “National Court Administration” van Noorwegen als waarnemer toegelaten. De volledige lijst van EJTN-leden en waarnemers kan op de website van EJTN worden geraadpleegd. V. De Algemene Vergadering De Algemene Vergadering (AV) 2006 van het EJTN vond plaats van 20 tot 22 september 2006, te Helsinki, tijdens het Fins voorzitterschap van de Europese Unie. 71 afgevaardigden uit 25 landen, evenals een vertegenwoordiger van de Europese Commissie, namen deel aan dit evenement. Tijdens deze vergadering werd het Strategisch Plan van het EJTN (2007-2013) en een werkplan voor 2006-2007 aangenomen. De Algemene Vergadering heeft bovendien het werkingsbudget van de structuur, dat aanzienlijk toenam ingevolge de invoering, ten voordele van het Netwerk, van een permanente lijn in de EU-begroting vanaf 1 januari 2007, goedgekeurd.
1.4. BELANGRIJKSTE ACTIVITEITEN 1.4.1. Het uitwisselingsprogramma voor gerechtelijke overheden 2006 (PEAJ) Het uitwisselingsprogramma dat in 2006 werd uitgevoerd door EJTN, met de financiële steun van de Europese Unie bevat 3 luiken: -
luik A, dat betrekking heeft op de eigenlijke uitwisseling van magistraten; luik B, dat betrekking heeft op de ontwikkeling van online “tools”;
52
-
luik C, dat betrekking heeft op de versterking van de samenwerking tussen opleidingsinstellingen.
i
Luik A : uitwisseling van rechters en procureurs
o
Algemeen overzicht
22 landen hebben aan het project deelgenomen, hetzij door het zenden hetzij door het ontvangen van magistraten. 215 uitwisselingen werden uitgevoerd. Meer inlichtingen zijn te vinden op de website van EJTN (www.ejtn.eu). Er kan onder meer kennis worden genomen van enkele bevindingen van stagiairs en stageverslagen. o
Buitenlandse magistraten die een stage in België hebben gelopen
In totaal hebben 24 buitenlandse magistraten een stage gelopen in een Belgisch rechtscollege of parket. De stages duurden telkens 2 weken, behalve voor de toekomstige magistraten (“Futur”) en de magistraten met minder dan 3 jaar anciënniteit (“Junior”), waarvan de stage 3 weken duurde. De eerste van deze drie weken volgden zij het herfstseminarie van de Belgische gerechtelijke stagiairs. Ten slotte dient nog te worden opgemerkt dat de uitwisselingen tussen de “hoogste gerechtshoven” werden gecoördineerd door het Netwerk van Voorzitters van de Hoogste Gerechtshoven van de Europese Unie. o
Belgische magistraten die een stage in het buitenland hebben gevolgd
In totaal hebben 20 Belgische magistraten een stage gelopen in het buitenland: 2 in Letland, 2 in Spanje, 6 in Frankrijk, 5 in Roemenië, 1 in Duitsland, 1 in Italië, 2 in Nederland, en 1 in Portugal. i
Luik B: Ontwikkeling van online tools
De doelstelling van dit luik van het programma was de ontwikkeling van online tools, zowel voor de verspreiding van inlichtingen onder de leden van het EJTN en onder de leden van de magistratuur (website, newsletter) als voor de opleiding van de Europese rechters en procureurs (afstandsonderwijs). Aldus bevat de site voortaan, voor de stagiairs, inlichtingen over de juridische systemen in alle Lidstaten. i
Luik C: Versterking van de samenwerking tussen opleidingsinstituten
Om een betere onderlinge kennis te bevorderen en de daadwerkelijke samenwerking tussen de opleidingsinstellingen te versterken, organiseerde het EJTN eveneens vergaderingen met de verantwoordelijken van de gerechtelijke opleidingsinstellingen in de EU-landen en de kandidaat-lidstaten en 25 uitwisselingen van lesgevers. -
Uitwisseling van lesgevers: 6 landen namen deel aan de uitwisseling van lesgevers, hetzij door het sturen, hetzij door het onthalen van lesgevers. In het totaal gebeurden er 11 uitwisselingen. De HRJ heeft 2 buitenlandse lesgevers ontvangen, een Oostenrijker en een Roemeen. Hun stageverslag is beschikbaar op de site van het EJTN.
-
Vergadering van de taaldocenten van het EJTN in Boekarest : de verbetering van de taalcompetenties van de leden van de magistratuur is essentieel voor een beter begrip, en dus voor het bevorderen van het onderling vertrouwen in de gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Het doel van deze tweedaagse vergadering, georganiseerd in de lokalen van het Nationaal Instituut van de Magistratuur in Roemenië (INM), op 4 en 5 oktober 2006, was de uitwisseling van inlichtingen en ervaringen over de taalopleiding van de rechters en procureurs, teneinde de beste praktijken te onderzoeken, de behoeften te bepalen op het vlak van taalopleiding en de problemen waarmee de taaldocenten kampen beter te vatten. Tijdens deze vergadering, waaraan leden van instituten voor gerechtelijke opleiding
53
deelnamen op nationaal en gedecentraliseerd niveau, taalkundigen en professoren betrokken bij de opleiding van rechters en procureurs, konden tevens belangrijke items worden aangehaald zoals de pedagogische methodes en de verschillende bestaande leermiddelen, meer bepaald online tools. De besluiten van deze vergaderingen stellen het Netwerk in staat concrete initiatieven te ontwikkelen inzake taalopleidingen in het kader van het Uitwisselingsprogramma in 2007. -
Vergadercyclus in Brussel : het EJTN organiseerde op zijn zetel te Brussel een cyclus van vier vergaderingen in de loop van de maanden november en december 2006 over het thema : «Inventarisering van de opleidingsbehoeften van de magistraten». Deze vergaderingen stonden open voor de rechters, de procureurs en de gerechtelijke lesgevers gekozen door de nationale opleidingsinstituten die partner zijn in het Uitwisselingsprogramma, teneinde de voornaamste behoeften te bespreken op het vlak van de gerechtelijke opleiding. In een nabije toekomst kan het EJTN aldus nieuwe activiteiten lanceren duidelijk toegespitst op de prioriteiten bepaald tijdens deze cyclus.
-
Vergadering « Jaarprogramma 2007 van de Commissie » in Düsseldorf : vanaf 2007 en tot 2013, wordt het Kaderprogramma «Grondrechten en Justitie» uitgevoerd in de Europese Unie. Jaarlijks wordt het omgezet in een jaarprogramma opgemaakt door de Commissie, dat de prioriteiten zal bepalen op het vlak van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid en de verschillende tot op heden via onderscheiden programma’s (AGIS, kaderprogramma in burgerlijke zaken, mededingingsrecht, Uitwisselingsprogramma, …) aangeboden financieringsmogelijkheden zal samenbrengen. Het zal ook een toename betekenen van de fondsen die de Europese Unie besteedt aan de gerechtelijke opleiding. Voor het EJTN was de doelstelling van deze vergadering, georganiseerd op 27 en 28 november 2006 op het ministerie van Justitie van Rijnland in Noord-Westfalen, dus de voorbereiding van een actieve strategie met de leden voor dit programma.
1.4.2. Voorbereiding van het overheden 2007 (PEAJ)
uitwisselingsprogramma
voor
gerechtelijke
Het Uitwisselingsprogramma wordt voortgezet in 2007. In 2006 werd de subsidieaanvraag voorbereid en ingediend bij de Europese Commissie en de voorbereidingen voor de uitwisselingen in 2007 werden reeds aangevat. De voornaamste kenmerken en innovaties van het project luiden als volgt : -
de toename van het aantal uitwisselingen van rechters, procureurs en lesgevers (400 tegen 275 in 2006); de opening voor de administratieve rechters en de procureurs niet-leden van de magistratuur; de uitbreiding tot andere actoren : meer bepaald Eurojust, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het European Network of Councils for the Judiciary; de voortzetting van de ontwikkeling van de website van het EJTN; de publicatie van inlichtingen over de gerechtelijke systemen en de methodes van gerechtelijke opleiding in Europa; de organisatie van vergaderingen tussen de instellingen van gerechtelijke opleiding en tussen de opleidingsverantwoordelijken op nationaal en gedecentraliseerd niveau.
1.4.3. De catalogus van het EJTN a. Algemeen Het Netwerk heeft ook in 2006 een catalogus opgesteld met nationale opleidingsactiviteiten van de leden van EJTN die open werden gesteld voor alle Europese magistraten en met internationale opleidingsactiviteiten die een Europese cofinanciering genieten. 54
De catalogus van het EJTN is toegankelijk in Engels- en Franstalige versie op de website van het Netwerk (www.ejtn.net) en van de HRJ (www.hrj.be). -
12 leden van EJTN hebben nationale opleidingsactiviteiten opgesteld voor buitenlandse magistraten (10 in 2005) ; 128 opleidingsactiviteiten werden opengesteld (100 activiteiten in 2005) ; 18 van deze activiteiten (zijnde 15%) werden gecofinancieerd door de Europese Unie ; Ongeveer 950 deelnemende magistraten (849 deelnemers in 2005 en 528 in 2004).
b. Belgische deelnemers aan buitenlandse EJTN-activiteiten In 2006 hebben 23 Belgische magistraten deelgenomen aan buitenlandse opleidingen die werden georganiseerd in het kader van het EJTN (noot: volgens de gegevens waarover de HRJ beschikt hebben in totaal 35 Belgische magistraten een opleiding in het buitenland gevolgd). c. Catalogus-activiteiten georganiseerd door de HRJ Van 3 tot 6 oktober 2006 organiseerde de HRJ, in samenwerking met verschillende leden van het EJTN, en met financiële steun van de Europese Commissie en de FOD Justitie een internationaal seminarie in Durbuy over “bewijsgaring in de strafrechtelijke ruimte van de Europese Unie”. Het aantal deelnemende magistraten en sprekers bedroeg 103, verdeeld als volgt: Land België Bulgarije Cyprus Tsjechië Duitsland Estland Spanje Frankrijk Kroatië Italië Litouwen Luxemburg Letland Nederland Polen Portugal Roemenië Zweden Slowakije Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten Totaal
Deelnemers
Sprekers 36 2 1 1 10 1 4 4 1 5 1 1 1 4 2 2 3 1 1
12
2
2
83
1 20
1 1 1
2
55
1.4.4. Strategisch plan (2007-2013) Het EJTN heeft een Strategisch Plan uitgewerkt voor de jaren 2007 tot 2013 teneinde meer zichtbaarheid te geven aan de initiatieven en de strategische positionering te verzekeren op Europees niveau, nu de Europese Commissie zijn rol als centrale partner voor de gerechtelijke opleiding in Europa (Mededeling van 29 juni 2006) en zijn «de facto monopolie» in de organisatie van het Uitwisselingsprogramma voor de gerechtelijke overheden (Beslissing van de Commissie van 11 juli 2006) zopas heeft erkend. In dit document zet het EJTN zijn visie uiteen over de behoeften van de magistratuur op het vlak van de opleiding, de te bepalen prioriteiten en de te bereiken resultaten tegen 2013 : -
Doelstelling 1: De kwaliteit van de gerechtelijke opleiding in Europa verzekeren door : i
i
i -
Doelstelling 2: Bijdragen tot de realisatie van de drie doelstellingen bepaald op Europees niveau voor de gerechtelijke opleiding (verbeteren van de kennis van de Europese gerechtelijke systemen, van het Europees recht en de samenwerkingsinstrumenten, alsook van de vreemde talen) door : i i i
-
de definitie en de toepassing van richtlijnen voor de opmaak van hoogstaande gerechtelijke opleidingsprogramma’s op Europees niveau, gebaseerd op gemeenschappelijke Europese criteria gedefinieerd door het EJTN en zijn leden; de regelmatige uitwisseling van de informatie onder lesgevers en opleidingsinstituten met betrekking tot de beste praktijken, de methodologieën en de didactische technieken; de ontwikkeling en de uitwerking van een referentiewebsite.
het concipiëren en de toepassing van een permanent uitwisselingsprogramma voor de rechters en de procureurs ; de organisatie van gemeenschappelijke opleidingsactiviteiten; de verspreiding van inlichtingen.
Doelstelling 3: Het EJTN versterken om zijn structuur en zijn werk in netwerk doeltreffender te maken door : i i
i
de versterking van de onderlinge steun tussen de leden; het afsluiten van partnerschappen met de organisaties en de gerechtelijke netwerken die tussenkomen op Europees niveau, evenals met de instellingen voor gerechtelijke opleiding van derde landen; de consolidatie van zijn financiële draagkracht.
1.4.5. Standaard opleidingsprogramma tot de gerechtelijke samenwerking in strafzaken In 2005-2006 werd een standaardopleidingsprogramma “gerechtelijke samenwerking in strafzaken” ontwikkeld door de Université Libre de Bruxelles (ULB) en het ECLAN (Réseau académique de droit pénal européen), in partnerschap met verschillende actoren, waaronder de HRJ, en dankzij de financiering van de Europese Commissie (AGISprogramma) en van het ministerie van Justitie van het Groot-Hertogdom Luxemburg. Het programma is opgesplitst in 8 modules die praktische problemen aanhalen (zoals het algemeen kader van de strafrechtelijke samenwerking binnen de EU, het Europees aanhoudingsbevel of de bewijsverkrijging) en bestemd voor de overheden belast met de gerechtelijke opleiding die het kunnen gebruiken voor infosessies in deze sector. Na het inschrijven kan men gratis de opleidingsmodule downloaden op http://www.copentraining.eu/. * * * 56
2. HET
VERSTREKKEN VAN ADVIEZEN EN VOORSTELLEN TOT VERBETERING VAN DE ALGEMENE
WERKING VAN DE RECHTERLIJKE ORDE
2.1. STAND VAN ZAKEN Tijdens het jaar 2006 werd door de Hoge Raad voor de Justitie over de volgende thema’s advies verstrekt :
ADVIEZEN
Ontwerp of voorstel 1. Advies over de wetsvoorstellen inzake de verhaalbaarheid : terugbetaling van kosten en erelonen van advocaten
Stand van de Goedkeuring behandeling door de door de Type wetgevende algemene vergaderingen vergadering 25 januari het wetsontwerp inzake de Op verzoek van de verhaalbaarheid van de voorzitter van de Senaat 2006 erelonen en de advocaatskosten (nr. 2891) werd aangenomen op 01/02/2007 in de Senaat en op 29/03/2007 in de Kamer. Het dient nog voorgelegd aan de bekrachtiging van de Koning en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het wetsvoorstel inzake de verhaalbaarheid van de erelonen en de advocaatskosten (nr. 2618) werd zonder voorwerp verklaard.
2. Advies op het Op verzoek van de voorontwerp van wet tot minister van Justitie wijziging van de mandaten van de korpschefs
57
22 februari 2006
OW nr. 2646 Stemming 07/12/2006 Stemming 13/07/2006 Datum van 18/12/2006 Datum 16/01/2007
Kamer Senaat de
wet
Staatsblad
ADVIEZEN Stand van de Goedkeuring behandeling door de door de Ontwerp of voorstel Type wetgevende algemene vergaderingen vergadering 3. Advies over twee Op verzoek van de 22 februari Voorstel nr. 286 (Senaat) wetsvoorstellen betreffende voorzitter van de Senaat 2006 Behandeling door de de klachtenprocedure Senaat. Verzonden aan de m.b.t. de rechterlijke orde Commissie Commissie Justitie : in behandeling 27/1/2004, 16/11/2005, 2/5/2006
4. Advies over het Op verzoek van de voorontwerp van wet tot minister van Justitie wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toegang tot de magistratuur
26 april 2006
Voorstel nr. 440 (Senaat) Behandeling door de Senaat. Verzonden aan de Commissie. Commissie In Justitie Senaat : behandeling 27/1/2004, 16/11/2005, 2/5/2006 Wetsontwerp tot wijziging van diverse bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toegang tot de magistratuur Voortgangstaat : VERVALLEN KAMER Datum van neerlegging : 11/07/2006 Het hoofdstuk betreffende de commissie van de stages werd aan de wet over de gerechtelijke opleiding en houdende de oprichting van een instituut voor de gerechtelijke opleiding toegevoegd
5. Ambtshalve advies over Ambtshalve de plaatsvervangende rechters
26 april 2006
58
ADVIEZEN
Ontwerp of voorstel
Stand van de Goedkeuring behandeling door de door de wetgevende algemene vergaderingen vergadering 28 juni 2006 OW NR 2646 Stemming Kamer 07/12/2006 Stemming Senaat 13/07/2006 Datum van de wet 18/12/2006 Datum Staatsblad 16/01/2007
Type
6. Ambtshalve advies over Ambtshalve de bepalingen inzake het mandaat en de evaluatie van de korpschefs vervat in het wetsontwerp tot wijziging van diverse bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de evaluatie van de magistraten en de mandaten van korpschef, en tot wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken 7. Ambtshalve advies over Ambtshalve de “Oprichtingsnota van het Themisplan” bijgevoegd aan het wetsontwerp tot instelling van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde en de Algemene Raad van de partners van de Rechterlijke Orde
28 juni 2006
8. Ambtshalve advies over Ambtshalve de bepalingen inzake de evaluatie van magistraten vervat in het wetsontwerp tot wijziging van diverse bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de evaluatie van de magistraten en de mandaten van korpschef, en tot wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
AANGENOMEN KAMER AANGENOMEN SENAAT Datum van neerlegging 17/05/2006 Stemming Kamer 13/07/2006 Stemming Senaat 29/06/2006 Datum van de wet 20/07/2006 Datum Staatsblad 01/09/2006
27 september OW nr. 2646 2006 Stemming 07/12/2006 Stemming 13/07/2006 Datum van 18/12/2006 Datum 16/01/2007
59
Kamer Senaat de
wet
Staatsblad
ADVIEZEN
Ontwerp of voorstel
Type
9. Advies over het Op verzoek van de voorontwerp van wet minister van Justitie inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding
10. Advies over het Op verzoek van de voorontwerp van wet tot minister van Justitie wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand
11. Advies over het Op verzoek van de voorontwerp van wet minister van Justitie inzake de openbaarheid van bestuur
60
Stand van de Goedkeuring behandeling door de door de wetgevende algemene vergaderingen vergadering 27 september OW nr. 2829 (Kamer) 2006 AANGENOMEN KAMER AANGENOMEN SENAAT Datum neerlegging 07/11/2006 Stemming Kamer 25/01/2007 Stemming Senaat 21/12/2006 Datum van de wet 31/01/2007 Datum Staatsblad 02/02/2007 27 september OW nr. 2811 (Kamer) 2006 AANGENOMEN KAMER AANGENOMEN SENAAT Datum van neerlegging 14/12/2006 Stemming Kamer 01/03/2007 Stemming Senaat 12/04/2007 Moet nog worden voorgelegd ter bekrachtiging door de Koning en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad 25 oktober Werd niet neergelegd. 2006
ADVIEZEN
Ontwerp of voorstel
Stand van de Goedkeuring behandeling door de door de wetgevende algemene vergaderingen vergadering 29 november Wetsontwerp tot wijziging 2006 van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van niveau A, de griffiers en de secretarissen, en inzake de rechterlijke organisatie AANGENOMEN KAMER AANGENOMEN SENAAT Datum neerlegging 23/12/2006 Artikel Grondwet 77 bicamerale procedure Stemming Kamer 29/03/2007 Stemming Senaat 15/02/2007 Moet nog worden voorgelegd ter bekrachtiging door de Konings en gepubliceerd in het Belgisch Staatsbald.
Type
12. Ambtshalve advies over Ambtshalve het voorontwerp van wet tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van de personeelsleden van de rechterlijke organisatie van het niveau A, de griffiers en de secretarissen
2.2. SAMENVATTING VAN DE VERSTREKTE ADVIEZEN EN GEVOLG Alle adviezen van de Hoge Raad voor de Justitie kunnen worden geraadpleegd op de website www.hrj.be > Publicaties > Adviezen.
2.2.1. Advies over de wetsvoorstellen inzake de verhaalbaarheid : terugbetaling van kosten en erelonen van advocaten De Hoge Raad beschouwt de rechtsonzekerheid, de procedurele verwikkelingen, en het verschil in behandeling omtrent de verhaalbaarheid van de gerechtskosten als een disfunctie in de rechterlijke orde. De Hoge Raad is daarom van oordeel dat de verhaalbaarheid dringend wettelijk moet worden geregeld. De Hoge Raad spreekt zich uit voor het principe van de verhaalbaarheid van erelonen en andere kosten van advocaten. Dit principe is van procesrechtelijke aard en moet bijgevolg worden ingeschreven in het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van Strafvordering. Om procedurele verwikkelingen te vermijden is de Hoge Raad er voorstander van forfaitaire bedragen te bepalen. Voor monetair-waardeerbare zaken staan zij in relatie tot het bedrag van de vordering, voor monetair niet-waardeerbare zaken in relatie tot de complexiteit van de zaak.
61
De Hoge Raad is er voorstander van dat de wetgever duidelijk bepaalt welke weerslag de invoering van de verhaalbaarheid heeft op het stelsel van de rechtsbijstand. De Hoge Raad pleit ervoor dat de invoering van de verhaalbaarheid na een relevante periode grondig wordt geëvalueerd, in het bijzonder inzake de impact ervan op de toegang tot de justitie. De Hoge Raad beklemtoont hierbij dat werk moet worden gemaakt van een betrouwbaar systeem van indicatoren, om de effecten van deze en andere wetshervormingen te kunnen inschatten. De Hoge Raad wijst er ook op dat in de beleidsnota van de minister gesproken wordt over een voorontwerp van wet met betrekking tot de invoering van een civiele boete voor de partij die misbruik maakt van de procedure of een eis instelt zonder enig ernstig middel. 23 De Hoge Raad is van oordeel dat men bij het indienen van een dergelijk voorontwerp rekening moet houden met de wetgevende initiatieven die betrekking hebben op de verhaalbaarheid van de kosten en erelonen van advocaten.
2.2.2. Advies op het voorontwerp van wet tot wijziging van de mandaten van de korpschefs Het voorontwerp van wet behandelt twee afzonderlijke thema’s : enerzijds de aanpassing van de wettelijke bepalingen die betrekking hebben op de evaluatie van de magistraten, om de wetgeving daarover af te stemmen op een vernietigingsarrest van de Raad van State, en anderzijds het systeem van de mandaten van korpschef (eerste voorzitter, procureur-generaal, federaal procureur, voorzitter van de rechtbank, procureur des Konings, en arbeidsauditeur). Over het eerstgenoemde thema verstrekte de Hoge Raad al een specifiek advies op 15 december 2005, naar aanleiding van het voorstel om de door de Raad van State vernietigde artikelen van het uitvoeringsbesluit in te voegen in het Gerechtelijk Wetboek. Het advies dat de Hoge Raad op 22 februari 2006 verstrekte, heeft betrekking op het tweede luik van het voorontwerp van wet, dat wil zeggen op de voorgestelde wijzigingen in het huidige stelsel van de mandaten van korpschef. i
Wat de looptijd van het mandaat betreft
Een van de belangrijkste hervormingen die de wetgever in 1998 in het kader van de justitiehervorming doorvoerde, behelsde de invoering, voor de uitoefening van de functie van korpschef, van een mandaat van zeven jaar dat niet onmiddellijk voor dezelfde functie hernieuwd kan worden. Het voorontwerp van wet bepaalt dat de looptijd van dat mandaat op 10 jaar wordt gebracht, met behoud van het principe dat het mandaat niet onmiddellijk kan worden hernieuwd. De Hoge Raad is er geen voorstander van de looptijd van het mandaat uit te breiden van 7 naar 10 jaar. Er zijn verschillende redenen die pleiten voor het behoud van het mandaat van 7 jaar. Voor de korpschef is een periode van 7 jaar lang genoeg om zijn beheersplan ten uitvoer te leggen. Na afloop van die 7 jaar kan de korpschef dan vlot opnieuw zijn basisfuncties in het korps opnemen zonder het contact met het gebruikelijke werk van magistraat te hebben verloren. Bovendien zal een systeem met mandaten van 10 jaar de mogelijke rotatie tussen de korpschefs nog verminderen en veel minder magistraten uitzicht op een functie als korpschef bieden. Een belangrijk probleem is ook de situatie van de korpschef na afloop van zijn mandaat.
23
Parl. St. Kamer, 2045/005, p. 6.
62
i
Wat de evaluatie van het mandaat betreft
De wetgever van 1998 heeft de mogelijkheid om de korpschefs aan een evaluatie te onderwerpen duidelijk uitgesloten. Het voorontwerp van wet daarentegen bepaalt wel een evaluatiesysteem voor de korpschefs : drie evaluaties tijdens het mandaat, de mogelijkheid het mandaat na vijf jaar te beëindigen en de inrichting van een college van beoordelaars, waarin naast andere korpschefs ook personen van buiten de rechterlijke macht zouden zitten. Steunend op het destijds door de wetgever gewenste en weloverwogen evenwicht – een in de tijd beperkt mandaat dat niet onmiddellijk hernieuwbaar is - pleit de Hoge Raad voor het behoud van het huidige systeem, dat wil zeggen geen evaluatie tijdens het mandaat. Aangezien de Hoge Raad het behoud van een mandaat van zeven jaar voorstelt, een korter mandaat dus dan in het voorstel van de minister, is een evaluatie minder noodzakelijk. Daarnaast valt te vrezen, gelet op het logge karakter van de voorziene evaluatieprocedures, dat de korpschef wordt afgeleid van de uitoefening van zijn functie om te beantwoorden aan de vereisten van die evaluatie. Voorts bestaat de kans dat de evaluatie van de korpschefs, ook al bevat het voorontwerp van wet een aantal waarborgen, op dezelfde kritiek zal stuiten als het huidige evaluatiesysteem van de magistraten (tijd- en energierovende procedures). Ook zou het voorgestelde systeem de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in het gedrang kunnen brengen, indien personen die afhangen van de uitvoerende macht een actieve rol in de evaluatie zouden spelen. De Hoge Raad merkt eveneens op dat het Gerechtelijk Wetboek nu al de mogelijkheid biedt om een korpschef die niet aan de plichten van zijn functie voldoet, tuchtrechtelijk te vervolgen. Tot slot beschikt de Hoge Raad nu al over middelen om de prestaties van de korpschefs te evalueren : in het kader van zijn wettelijke opdrachten is de Hoge Raad immers bevoegd om extern toezicht op de werking van de rechterlijke orde uit te oefenen, onder meer via de behandeling van klachten, het algemeen toezicht op de aanwending van de middelen van interne controle, of nog het bijzonder onderzoek en de doorlichting van de werking van de rechterlijke orde. In subsidiaire orde wil de Hoge Raad evenwel een aantal overwegingen aanreiken voor het geval de minister het principe van een evaluatie zou behouden. Vooreerst mag de evaluatie slechts betrekking hebben op het managementaspect van de uitgeoefende functie, en niet raken aan de onafhankelijkheid van de korpschef bij het nemen van rechterlijke beslissingen; voorts dient zij gebaseerd te zijn op de door de Hoge Raad in 2000 uitgewerkte korpschefprofielen. Ook lijkt het niet nuttig dat de evaluatie aan het einde van het mandaat gebeurt, aangezien het mandaat niet hernieuwbaar is binnen hetzelfde rechtscollege of korps. De Hoge Raad is immers voorstander van het behoud van een mandaat van zeven jaar, en een evaluatie drie jaar na het begin van het mandaat is in dat geval al voldoende. Als resultaat van die evaluatie kan worden gedacht aan hetzij de vermelding “goed”, waarbij het mandaat kan worden voleindigd, hetzij de vermelding “onder voorbehoud”, waarbij een jaar nadien opnieuw een evaluatie zou gebeuren, en de korpschef dan ofwel de vermelding goed ontvangt en zijn mandaat kan voleindigen, ofwel de vermelding “onvoldoende”. Ten slotte is de Hoge Raad van oordeel dat hij, gelet op het evenwicht tussen de staatsmachten en op zijn paritaire samenstelling (magistraten en niet-magistraten) de meest legitieme instantie is om die evaluaties te verrichten. i
Wat het einde van het mandaat betreft
Vanuit de vaststelling dat de wetgever in 1998 voor het einde van het mandaat een systeem heeft ingevoerd dat weinig voldoening schenkt, stelt mevrouw de minister van Justitie de volgende verbeteringen voor : de uittredende korpschef kan door de minister met een bijzondere opdracht worden belast, of opnieuw zijn vroegere adjunct-mandaat opnemen (bij voorbeeld ondervoorzitter of eerste substituut) zelfs wanneer hij nog niet definitief tot dat mandaat was aangewezen.
63
De Hoge Raad steunt die voorstellen maar stelt daarnaast een aantal andere maatregelen voor die de filosofie van de voorstellen van de minister van Justitie volgen.
2.2.3. Advies over twee wetsvoorstellen betreffende de klachtenprocedure m.b.t. de rechterlijke orde Al in 2001 startte de Hoge Raad voor de Justitie een reflectie over de mogelijkheden voor verbetering van de klachtenbehandeling, een bevoegdheid die hem van bij zijn oprichting door de wetgever was toegekend. Om zijn nieuwe concept van klachtenbehandeling uit te werken kreeg de Hoge Raad in 2003 de wetenschappelijke steun van een onderzoeksteam van de Universiteit Gent en de VUB, binnen het AGORA-programma van het Federaal Wetenschapsbeleid. De rechtzoekende die zich tot de Hoge Raad voor de Justitie richt met een klacht over de werking van het gerecht, is immers niet altijd tevreden met het antwoord van de Hoge Raad : ofwel verklaart de Hoge Raad zich onbevoegd om de klacht te behandelen om een van de vijf redenen die in de wet zijn bepaald (de advies- en onderzoekscommissies behandelen geen klachten 1)° die behoren tot de strafrechtelijke of tuchtrechtelijke bevoegdheid van andere overheden; 2) met betrekking tot de inhoud van een rechterlijke beslissing; 3) waarvan het doel via het aanwenden van een gewoon of buitengewoon rechtsmiddel kan of kon worden bereikt; 4) die reeds zijn behandeld en geen nieuwe elementen bevatten; 5) klachten die kennelijk ongegrond zijn), ofwel verklaart de Hoge Raad de klacht gegrond, zonder de klager evenwel een concrete oplossing te kunnen aanreiken. Bovendien bevat het huidige systeem geen centralisatie van de klachten, zodat de verschillende klachten niet op identieke wijze worden behandeld en het voor de Hoge Raad niet mogelijk is over voldoende ruime informatiebronnen te beschikken om de disfuncties in de rechterlijke organisatie nog beter te bevatten. Een van de basisprincipes van het voorstel van de HRJ bestaat in het centraliseren van de klachten binnen de Hoge Raad. Die centralisatie zal de Hoge Raad immers in staat stellen om over meer informatiebronnen te beschikken en zodoende over een breder “draagvlak” voor zijn aanbevelingen. Die visie wordt gedeeld door het parlement en de minister van Justitie. Het komt aan de Hoge Raad toe die centralisatiefunctie op te nemen, te meer daar het de Grondwetgever zelf is die de Hoge Raad, vanwege zijn onafhankelijke positie ten aanzien van de grondwettelijke machten, de bevoegdheid heeft verleend om de klachten over de werking van de rechterlijke orde te ontvangen en te behandelen. Een ander principe van het voorstel bestaat erin dat de klacht in prioritaire orde wordt behandeld op het niveau van het rechtscollege of korps (parket of auditoraat) waarop zij betrekking heeft. In het belang van de burger dient de Hoge Raad evenwel de controle op de behandeling van de klacht te behouden, moet hij de behandeling die de klacht kreeg kunnen analyseren, kunnen optreden “op de tweede lijn”, en tot slot aanbevelingen kunnen formuleren. De Hoge Raad stelt de volgende procedure voor klachtenbehandeling voor : 1) De burger dient zijn klacht in, bij voorkeur bij de Hoge Raad. 2) Alle instanties die een klacht over de werking van de rechterlijke organisatie ontvangen, moeten die doorsturen aan de Hoge Raad, die deze centraliseert en registreert. 3) De Hoge Raad stuurt de klacht aan het bevoegde rechtscollege of korps, en brengt de klager daarvan op de hoogte. 4) Het rechtscollege of korps behandelt de klacht binnen de 3 maanden en brengt de klager en de Hoge Raad op de hoogte van het gevolg dat aan de klacht werd verleend. 5) De Hoge Raad volgt dus de behandeling door het rechtscollege of het korps op en analyseert de klacht en de behandeling ervan: eventueel kan de Hoge Raad, op verzoek
64
van de klager die niet tevreden zou zijn over de behandeling die op de “eerste lijn” aan de klacht werd gegeven, optreden als “ombudsman” en een oplossing voor het opgeworpen probleem aanbevelen. 6) Tot slot formuleert de Hoge Raad, indien nodig, algemene aanbevelingen. De Hoge Raad is van mening dat dit systeem de burger een grotere kans op een concrete oplossing voor zijn vraag waarborgt, en de mogelijkheid van een tweede lectuur van zijn klacht voor het geval de behandeling “in de eerste lijn” hem geen voldoening schenkt. Wanneer een algemene aanbeveling aan de instanties wordt gestuurd, zou de burger door zijn klacht bovendien bijdragen tot een verbeterde werking van justitie. Voor de rechterlijke organisatie biedt het voorgestelde systeem het voordeel dat de betrokken overheid geresponsabiliseerd wordt, en dat de klachtenbehandeling efficiënter zal verlopen. Het systeem houdt ook een preventieve functie in, en draagt ten slotte ook bij tot een betere relatie tussen de burger en het gerechtelijk apparaat. De Hoge Raad voor de Justitie is ervan overtuigd dat dit voorstel, dat volkomen aansluit bij de wetsvoorstellen en bij de wens van mevrouw de minister van Justitie, de burger een grotere waarborg biedt om zijn klacht beantwoord te zien met een concrete oplossing. Omdat bovendien de rechterlijke organisatie zelf in het voorgestelde systeem een grotere verantwoordelijkheid wordt toegekend en de inforamtiebasis waaruit voorstellen voor een betere werking kunnen worden afgeleid, wordt uitgebreid, zal dit voorstel concreet bijdragen tot een groter vertrouwen van de burgers in hun justitiesysteem.
2.2.4. Advies over het voorontwerp van wet tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toegang tot de magistratuur De HRJ deelt de idee van een hervorming van de gerechtelijke stage, en heeft in 2004 overigens al een gedetailleerde aanbeveling in die zin gedaan. Op het eerste gezicht herneemt het voorontwerp verschillende suggesties die de HRJ hierin deed. Toch heeft de HRJ enkele bemerkingen, waarvan de belangrijkste hieronder worden weergegeven. i
De eenheidsstage
De HRJ pleit reeds jaren voor de afschaffing van het onderscheid tussen de korte stage (18 maanden), die enkel toegang verschaft tot het openbaar ministerie, en de lange stage (36 maanden), die toegang verschaft tot het openbaar ministerie en de zetel. De herinvoering van een "eenheidsstage" is helaas niet in het voorontwerp terug te vinden. De kortere stage voor de toegang tot het openbaar ministerie werd in 1994 ingevoerd vanwege de vrees voor schaarste van kandidaten voor deze ambten. Sinds enkele jaren stellen de benoemingscommissies evenwel een aanzienlijke stijging vast van het aantal kandidaten voor zowel de zetel als het openbaar ministerie. De HRJ is van oordeel dat om te komen tot een grotere eenvormigheid en tot een meer uitgebreide loopbaanmobiliteit binnen de magistratuur, de gerechtelijke stage een opleiding moet omvatten die een zo volledig mogelijk beeld geeft van de verschillende aspecten van de gerechtelijke ambten. Zo zou elke stagiair een gedeelte van zijn stage op het parket en op de zetel moeten doorlopen. De herinvoering van een "eenheidsstage" zal de stagiair er ten slotte toe in staat stellen om na afloop van zijn stage met kennis van zaken, zijn keuze te maken tussen het parket en de zetel. i
Verloop en duur van de stage
De HRJ is van mening dat het verloop van de eenheidsstage geënt kan worden op dat van de huidige lange stage, hetzij achtereenvolgens een periode van 15 maanden op het
65
parket, een periode van 6 maanden externe stage en een periode van 15 maanden op de zetel. De HRJ acht het niet nuttig periodes van 6 maanden verplichte externe stage bij de FOD Justitie of de politie te bepalen. Een dergelijke lange stageperiode van 6 maanden lijkt meer te zijn ingegeven door de wil om de stagiair te laten renderen dan door de wens om zijn opleiding te optimaliseren. Evenzo onderstreept de HRJ dat de mogelijkheid om voor iedere stagiair de praktische stage anders in te richten zou kunnen leiden tot problemen op het vlak van de theoretische opleiding van de stagiairs. Stagiairs met een ongelijke praktische bagage zouden zich immers voor eenzelfde theoretische opleiding kunnen aanmelden. i
De evaluatie van de stagiair
Het voorontwerp bepaalt de oprichting van een evaluatiecommissie "bij" de HRJ. De HRJ heeft het grootste voorbehoud bij de samenstelling van die commissie, en meent daarenboven dat het beter is de stagemeesters te responsabiliseren en een evaluatiecommissie in te richten die is samengesteld uit de 4 stagemeesters die in het kader van de eenheidsstage werden aangesteld. i
Het aflopen van de stage en de verlenging
De HRJ meent dat de stagiair die de stage met succes heeft doorlopen meer mogelijkheden zou moeten krijgen om binnen een redelijke termijn benoemd te worden, en dit als compensatie voor de uitbreiding van het aantal stageverplichtingen, het toegenomen toezicht en de soepelere mogelijkheid om de stage te beëindigen wegens ongeschiktheid. De wetgever zou zich kunnen afvragen of het mogelijk is vacante plaatsen van magistraat prioritair voor te behouden aan de gerechtelijk stagiairs, behoudens bijzonder gemotiveerde beslissing van de BAC’s, die terzake uiteraard het laatste woord moeten behouden. i
De coherentie tussen de toegangswegen tot de magistratuur
Naast de gerechtelijke stage, die vooral bedoeld is voor juristen met weinig beroepservaring, bestaan als toegangsweg tot de magistratuur ook nog het examen beroepsbekwaamheid, dat toegankelijk is voor juristen met enige beroepservaring, en het mondelinge evaluatie-examen, dat open staat voor advocaten met meer dan twintig jaar ervaring. De HRJ dringt er nogmaals op aan dat het noodzakelijk is om, zowel in de verschillende toegangswegen tot de magistratuur als in de regels die toepasselijk zijn op de loopbaan van de magistraat, coherentie te behouden: het voorontwerp brengt deze coherentie in gevaar en dit ten nadele van de stage. De HRJ wijst op de moeilijkheden die de werving via de stage tijdelijk zou kunnen ervaren naar aanleiding van de geplande wijzigingen.
2.2.5. Ambtshalve advies over de plaatsvervangende rechters De algemene vergadering van de HRJ heeft een ambtshalve advies verleend over de problematiek van de plaatsvervangende rechters. Het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de plaatsvervangende rechters of raadsheren kunnen worden benoemd om rechters of magistraten van het openbaar ministerie die verhinderd zijn, tijdelijk te vervangen, of om zitting te nemen wanneer de personeelsbezetting ontoereikend is voor een wettelijke samenstelling van de zetel.
66
De vergoedingen van de plaatsvervangende rechters en raadsheren werden in verschillende ministeriêle besluiten vastgesteld. De plaatsvervangende magistraten worden door de Koning benoemd op voordracht van de Hoge Raad voor de Justitie. Om voor een benoeming in aanmerking te komen, hoeven de kandidaten niet te zijn geslaagd voor het examen beroepsbekwaamheid, zoals dat normaal gezien wel wordt vereist om rechtstreeks tot de magistratuur te kunnen toetreden. Het mandaat van plaatsvervangend magistraat is van onbepaalde duur. De plaatsvervangende magistraten zijn onderworpen aan het tuchtrechtelijk statuut van de magistraten, en tevens, wanneer zij het beroep van advocaat uitoefenen, aan de regels die toepasselijk zijn op de advocatuur (het merendeel van de plaatsvervangende magistraten is immers advocaat). In 2004 telde België meer dan 2000 plaatsvervangende magistraten voor 1555 beroepsrechters en 812 professionele parketmagistraten. Hun activiteit schatten is een vrijwel onmogelijke opdracht, aangezien de mate waarin zij aan de rechtsuitoefening deelnemen sterk varieert van rechtscollege tot rechtscollege. In sommige gerechtelijke arrondissementen en kantons krijgen de plaatsvervangende rechters juridische mandaten toegekend (voorlopig bewindvoerder, curator van een faillissement, curator van een onbeheerde nalatenschap, …). De vraag rijst dan ook of dat kan worden gezien als een tegenprestatie voor verleende diensten. Hoewel het systeem van de plaatsvervangende rechters momenteel noodzakelijk is voor de goede werking van justitie, omdat het verhindert dat de gerechtelijke achterstand toeneemt, is de Hoge Raad voor de Justitie evenwel van oordeel dat er fundamentele vragen rijzen over 1/ de werkelijke motivatie van de plaatsvervangende rechters ; 2/ de afwezigheid van de vereiste van het slagen voor een bekwaamheidsexamen ; 3/ de schijn van partijdigheid en het gevoel van verwarring over de rol van eenieder van de actoren die dit bij de rechtzoekenden teweegbrengt en 4/ de toekenning van juridische mandaten in ruil voor de verleende diensten. Volgens de HRJ mag een gerechtelijk systeem niet georganiseerd zijn op een manier die de goede werking ervan structureel afhankelijk maakt van vrijwilligerswerk en een indirect en moeilijk meetbaar bezoldigingssysteem. Hij is er dan ook voorstander van dat aan de hand van een studie wordt onderzocht of het noodzakelijk en opportuun is het huidige systeem te behouden. In afwachting van die studie formuleert de HRJ de volgende aanbevelingen. De HRJ doet de betrokken beroepsmagistraten de volgende aanbevelingen: 1) een plaatsvervangend magistraat mag nooit geroepen worden om zitting te nemen op een terechtzitting waarop hijzelf of een lid van zijn kantoor optreedt als raadsman van partijen in het geding ; 2) de plaatsvervangende magistraten dienen een bijzondere opleiding te volgen, onder meer over de regels van de gerechtelijke deontologie, en over de techniek voor de redactie van rechterlijke beslissingen ; 3) een beroepsmagistraat wijst het best geen plaatsvervangend magistraat aan voor een juridisch mandaat (van voorlopig bewindvoerder, curator van een opgevallen nalatenschap, curator van een faillissement, enz.), althans wanneer deze optreedt als plaatsvervangend magistraat in hetzelfde rechtscollege. De HRJ doet andere aanbevelingen aan de korpschefs :
67
1) de korpschefs dienen hun rechtscollege zo te organiseren dat de plaatsvervangende magistraten slechts zitting moeten nemen wanneer de beroepsmagistraten vanwege hun werklast onmogelijk kunnen optreden. Op het niveau van de hoven van beroep althans dient de korpschef er eveneens voor te zorgen dat de plaatsvervangende magistraten geen zitting nemen in een kamer die kennis neemt van geschillen waarin het merendeel van hun clientèle betrokken is. 2) een plaatsvervangend vrederechter of rechter in de politierechtbank die een vrij beroep uitoefent, mag niet worden benoemd in het kanton waar hij zijn kantoor of praktijk heeft. Tot slot richt de HRJ, met het oog op een wetswijziging, ook een aantal aanbevelingen tot de beleidsverantwoordelijken : 1) de mandaten van de plaatsvervangende magistraten dienen in de tijd beperkt te zijn, en moeten kunnen worden hernieuwd op basis van een positieve evaluatie (de HRJ doet dezelfde aanbeveling voor de magistraten in sociale zaken en in handelszaken) ; 2) de toegang tot het ambt van plaatsvervangend magistraat zou onderworpen moeten zijn aan het welslagen voor het examen beroepsbekwaamheid of het welslagen voor een examen dat wordt georganiseerd na het volgen van verplichte opleidingsprogramma’s ; 3) er zou een eenvormig en billijk vergoedingssysteem moeten worden georganiseerd volgens het werkelijk gepresteerde aantal zittingen en afhankelijk van de belangrijkheid ervan ; 4) een plaatsvervangende magistraat zou geen zitting mogen nemen op de de terechtzitting waarop hijzelf optreedt als raadman van partijen in een geding. Daaraan zou de sanctie moeten worden gekoppeld dat een beslissing die in dergelijke omstandigheden werd gewezen, nietig is.
2.2.6. Ambtshalve advies over de bepalingen inzake het mandaat en de evaluatie van de korpschefs vervat in het wetsontwerp tot wijziging van diverse bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de evaluatie van de magistraten en de mandaten van korpschef, en tot wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken De HRJ herhaalt in dit advies dat hij er voorstander van is de huidige wettelijke regeling te behouden (mandaat van 7 jaar niet onmiddellijk hernieuwbaar binnen hetzelfde korps) en dat een evaluatie niet wenselijk is (want ondermeer ongrondwettelijk). In ondergeschikte orde wijst de HRJ op wettechnische problemen met de voorgenomen verlengingsprocedure. Aangaande de evaluaties wijst de HRJ er op dat zijn bevoegdheden terzake niet mogen miskend worden en dat een evaluatiecollege met een samenstelling zoals het voorzien werd een ernstig risico inhoudt tot schending van de onafhankelijkheid van de korpschefs.
2.2.7. Ambtshalve advies over de “Oprichtingsnota van het Themisplan” bijgevoegd aan het wetsontwerp tot instelling van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde en de Algemene Raad van de partners van de Rechterlijke Orde De HRJ merkt op dat hij in 2005 24 al een advies verstrekte over de beleidsnota voor de hervorming van de rechterlijke organisatie, het “Themisplan”. Hij bevestigt de inhoud van dat advies. Wat de oprichtingsnota betreft, wil de HRJ de beheersstructuren van de rechtbanken zo eenvoudig mogelijk geïmplementeerd zien met duidelijke eindverantwoordelijken. 24
Zie Jaarverslag 2005 van de HRJ, p. 59.
68
Naar zijn gevoelen wordt niet afdoende ingegaan op de huidige voorstellen nu immers zeer talrijke nieuwe beheersstructuren worden ingevoerd wat het geheel zeer complex maakt en het bovendien niet gemakkelijker maakt de verantwoordelijkheden inzake beheer duidelijk vast te stellen. Er blijft ook heel wat onduidelijkheid bestaan omtrent het aspect “begroting” in het Themisplan, ondermeer betreffende de toewijzing van de budgettaire middelen aan de beheersentiteiten.
2.2.8. Ambtshalve advies over de bepalingen inzake de evaluatie van magistraten vervat in het wetsontwerp tot wijziging van diverse bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de evaluatie van de magistraten en de mandaten van korpschef, en tot wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken Evalueren van magistraten behoort een beoordeling te zijn van het functioneren van de magistraat, zowel op kwalitatief als op kwantitatief vlak. Een dergelijke evaluatie is een managementinstrument voor de korpschef en is totaal verschillend van de tuchtprocedure. Vandaar dat financiële en andere sancties hun plaats vinden in de tucht (waar overigens de juiste procedurele waarborgen aanwezig zijn) en niet in de evaluatie (want contraproductief). De evaluatieprocedure is daarom dringend toe aan vernieuwing (mag dus niet meer louter repressief opgevat worden) en aan vereenvoudiging : eénzelfde procedure voor alle magistraten (doch niet noodzakelijk dezelfde evaluatiecriteria), zonder onderscheid naar mandaat, functie of omvang van het korps. Voor de HRJ dient de nadruk gelegd op het functioneringsgesprek tussen korpschef en magistraat (en daardoor dus het ontlasten van magistraten-evaluatoren). Het eindproduct blijft een intern document.
2.2.9. Advies over het voorontwerp van wet inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding Sinds zijn oprichting heeft de Hoge Raad voor de Justitie regelmatig aangedrongen op de oprichting in België van een Instituut voor de opleiding van de magistraten. i
Een instituut voor de opleiding van de magistraten
Prioritair is de HRJ vóór de oprichting van een opleidingsinstituut voor de magistraten. De Hoge Raad voor de Justitie is bijgevolg geen voorstander van de oprichting van één opleidingsinstituut voor de magistraten én de andere personeelscategorieën van de rechterlijke orde. In subsidiaire orde, indien wordt beslist om voor de magistraten en de andere personeelscategorieën van de rechterlijke orde één opleidingsinstituut op te richten, is de HRJ voor de inrichting van twee afzonderlijke afdelingen in dit instituut : -
de afdeling “magistratuur”, die bevoegd is voor de magistraten en de gerechtelijk stagiairs ; de afdeling “andere categorieën”, die bevoegd is voor het personeel van de griffies en de parketsecretariaten, en voor de parketjuristen en de referendarissen. De beide autonome afdelingen van het instituut moeten naargelang de doelgroep specifieke opleidingsprogramma’s kunnen ontwikkelen, en tegelijk de mogelijkheid hebben om opleidingsprogramma’s te organiseren die gemeenschappelijk zijn voor de
69
magistraten en de overige personeelsleden van de rechterlijke orde, evenals voor andere gerechtelijke beroepen, zoals de advocaten en de gerechtsdeurwaarders. i
De plaats van het instituut
Prioritair moet voor de HRJ het instituut worden ingericht bij de HRJ : -
een autonome afdeling binnen de HRJ die tevens autonoom is ten overstaan van de HRJ ; de opdrachten betreffende de opleiding van de magistraten worden aan het Instituut gedelegeerd door de HRJ en die betreffende de opleiding van de andere personeelscategorieën door de minister van Justitie.
-
In subsidiaire orde kan het instituut worden opgericht als een instelling van openbaar nut, voor zover die beantwoordt aan de internationale aanbevelingen inzake de voorwaarden om de onafhankelijkheid van de magistratuur te waarborgen. i
De begroting
-
Wanneer er een instituut voor de magistratenopleiding in of bij de HRJ komt, moet het huidige budget worden overgedragen aan de HRJ. Wanneer er een instituut komt dat gemeenschappelijk is voor alle personeelscategorieën van de rechterlijke orde, moet de wet de criteria vastleggen die het mogelijk maken de minimumenveloppe voor de opleiding van de magistraten te stabiliseren op basis van de bedragen die er momenteel voor worden toegekend.
-
Hoe dan ook verheugt de HRJ zich modaliteiten voor de berekening van schrijven (waarbij een percentage van orde wordt genomen) en bijgevolg middelen te waarborgen. i
over de wil van de regering om in de wet de de begroting voor de gerechtelijke opleiding in te de loonmassa van het personeel van de rechterlijke een bepaalde duurzaamheid van de budgettaire
De verdeling van de verantwoordelijken
Als het instituut buiten de HRJ wordt opgericht, moeten de verantwoordelijkheden als volgt worden verdeeld tussen de onderscheiden partners die zich met de opleiding bezighouden : -
de richtlijnen voor de initiële en de permanente opleiding van de magistraten en de opleidingsprofielen worden door de HRJ vastgesteld ; de voorbereiding, de uitvoering (met inbegrip van de concrete modaliteiten voor de organisatie van de opleiding) en de permanente evaluatie van de programma’s, behoren tot de bevoegdheid van het instituut ; de evaluatie van de toepassing van de richtlijnen en van de weerslag van de uitvoering van zijn opdrachten op de werking van de rechterlijke orde, dient te ressorteren onder de HRJ.
2.2.10. Advies over het voorontwerp van wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand. De Hoge Raad voor de Justitie staat volledig achter de doelstelling van het voorontwerp, met name de bestrijding van de gerechtelijke achterstand. Algemeen gesproken gaat het voorontwerp in de richting van de nagestreefde doelstelling, en met enig voorbehoud en met opgave van enkele suggesties die in het corpus van het advies in detail worden uiteengezet, hecht de HRJ goedkeuring aan dit voorontwerp.
70
Hij wenst evenwel te herinneren aan de fundamentele opmerking uit zijn advies over de kadernota die aan het voorontwerp voorafgaat, met name dat de moeilijkheden die voortvloeien uit de instaatstelling van de zaken en de lengte van de gerechtelijke procedures slechts kunnen worden weggewerkt indien de gerechtelijke achterstand die al bestaat, wordt opgelost. De bepalingen die vervat zitten in het voorontwerp zijn ontoereikend om de achterstand die al vroeger bestond, weg te werken. De HRJ heeft al een belangrijke reflectie gevoerd over de gerechtelijke achterstand, die als basis heeft gediend voor een colloquium over dat thema in juni 2004. Vertrekkende van die reflectie doet de HRJ de wetgever de aanbeveling om een debat te openen over de grondwettelijke verplichting van motivering.
2.2.11. Advies over het voorontwerp van wet inzake de openbaarheid van bestuur Dat voorontwerp van wet wil de principes die voor het algemeen bestuur gelden uitbreiden naar de organen en instellingen met een rechterlijke functie. Hoewel de HRJ algemeen genomen achter de doelstelling van dat voorontwerp van wet staat, onder meer omdat hij een merkelijke verbetering van de informatieverstrekking aan de burger noodzakelijk acht, kan hij zich niet vinden in de tekst van het hem voorgelegde voorontwerp van wet. Het toepassingsveld van het voorontwerp van wet is immers bijzonder onduidelijk en geeft dan ook aanleiding tot problemen : het ontwerp preciseert dat de verplichtingen inzake openbaarheid niet gelden wanneer de rechterlijke instellingen optreden in een andere functie dan de rechterlijke. Doordat een systeem wordt gebruikt van artikelen die naar weer andere artikelen verwijzen, wordt een duidelijke afbakening van het toepassingsveld verhinderd. Die onduidelijkheid zal er beslist toe leiden dat beroepsprocedures worden ingesteld voor een administratieve commissie, die uiteindelijk het laatste woord zal hebben over de vraag of de rechterlijke macht al dan niet in een rechterlijke functie heeft gehandeld. Het spreekt voor zich dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht daardoor wordt aangetast. Tot slot is de HRJ van oordeel dat het voor de gerechtelijke instanties onmogelijk zal zijn procedures in te voeren die de openbaarheid van bestuur waarborgen. Omdat de meeste zaken betrekking hebben op individuen – en bijgevolg de voorafgaande toestemming van die individuen dient te worden gevraagd – is het vrijwel onmogelijk een procedure in te richten met garanties voor de bescherming van de privacy. De HRJ is dan ook van oordeel dat werk moet worden gemaakt van een bijzondere wet die de lijst vaststelt van handelingen van de rechterlijke macht die aan openbaarheid onderworpen zijn, evenwel niet zonder uitgebreid voorafgaand overleg met de betrokken actoren
2.2.12. Ambtshalve advies over het voorontwerp van wet tot herziening van de loopbanen en de bezoldiging van de personeelsleden van de rechterlijke organisatie van het niveau A, de griffiers en de secretarissen Dat wetsontwerp sluit aan bij de reeks hervormingen die de diensten van de rechterlijke organisatie willen moderniseren. Meer in het bijzonder vormt dat wetsontwerp een
71
aanvulling op de hervorming van de loopbaan en het geldelijk statuut van de personeelsleden van de rechterlijke orde. Uiteraard bevatten sommige bepalingen uit het voorontwerp interessante pluspunten : de mogelijkheid om een steundienst bij de rechterlijke instanties op te richten, met de mogelijkheid om specialisten in dienst te nemen, de invoering van een reële loopbaan voor de referendarissen en de parketjuristen, de toekenning aan de korpschef van het gezag en het toezicht op de griffie of het parketsecretariaat, en voorts ook een betere objectivering van de benoemingen en de meer professionele benadering dankzij doelgerichte opleidingen. De HRJ betreurt evenwel dat aan die hervorming niet een totaalvisie op de gerechtelijke diensten is voorafgegaan. Zo lijkt geen voorafgaande en duidelijke analyse te zijn gebeurd van de bijdrage die de referendarissen en parketjuristen kwantitatief en kwalitatief leveren, noch van hun ondersteuning getoetst aan de rol van de griffiers en de parketsecretarissen. Voorts is de HRJ begaan met het toekomstige statuut van de griffiers : zij zijn lid van de rechterlijke orde en zijn verantwoordelijk voor tal van taken waarvoor zij dienen te beschikken over bekwaamheden van juridische aard, maar ook over competenties op het vlak van organisatie, financiën en informatica. Welnu, de geplande hervorming brengt de functie van griffier onder in het niveau B van de administratieve hiërarchie, en niet in het niveau A, bij de academici. De HRJ vraagt dan ook dat, algemeen, een functieanalyse wordt gemaakt van alle essentiële actoren van de diensten van de rechterlijke orde, om daaruit een rangschikking en een betere taakverdeling te halen, en dit met het oog op een reële verbetering van justitie als openbare dienst.
2.3. NOTA De HRJ heeft eveneens een nota opgesteld over de problematiek van het gerechtelijk akkoord en het faillissement. Net zoals alle adviezen kan dat document worden geraadpleegd op de website van de HRJ.
*
* *
72
3. HET EXTERN TOEZICHT OP DE WERKING VAN DE RECHTERLIJKE ORDE 3.1. KLACHTBEHANDELING De klachtenbehandeling maakt deel uit van het bevoegdheidspakket van de Verenigde Advies- en Onderzoekscommissie (VAOC) van de Hoge Raad, en vormt één van de instrumenten waarover deze commissie beschikt om haar toezichtbevoegdheid op de werking van de rechterlijke orde uit te oefenen. De klachtbevoegdheid ligt vervat in artikel 259bis-15 van het Gerechtelijk Wetboek. Elke klacht die betrekking heeft op disfuncties in het gerecht, kan bij de Hoge Raad ingediend worden. Het is de taak van de Hoge Raad om die klachten te behandelen, de opvolging ervan te verzekeren en aanbevelingen te formuleren. Binnen de VAOC gebeurt de klachtenbehandeling per taalcommissie, namelijk door de Franstalige klachtencommissie (CAE) en de Nederlandstalige klachtencommissie (AOC). De klachten over de werking van de rechterlijke orde langs Nederlandstalige kant worden behandeld door de AOC. De klachten die betrekking hebben op de rechterlijke orde langs Franstalige en Duitstalige kant worden door de CAE behandeld. De klachten die zowel de Nederlandstalige als de Franstalige taalrol betreffen, worden voorgelegd aan de VAOC, die kan beslissen om zelf de klacht te behandelen dan wel om ze door te verwijzen naar de Franstalige of de Nederlandstalige commissie. De communicatie met de klager verloopt in de taal waarin de klacht werd opgesteld.
73
3.1.1. Concreet verloop van de klachtenbehandeling
3.1.1.1. Ontvangst van een klacht Elke binnenkomende klacht wordt door het secretariaat geregistreerd en voorzien van een referentienummer. Binnen de tien dagen wordt er een ontvangstbevestiging van de klacht, samen met een informatiebrochure over de klachtenprocedure bij de Hoge Raad, aan de klager bezorgd.
3.1.1.2. Ontvankelijkheidsonderzoek Het ontvankelijkheidsonderzoek filtert de klachten hoofdzakelijk op grond van de vorm: enkel schriftelijke, ondertekende en gedagtekende klachten die de volledige identiteit van de klager bevatten, komen in aanmerking voor behandeling (art. 259bis-15, §2, Gerechtelijk Wetboek). Deze vormvoorwaarden worden niettemin zo ruim mogelijk geïnterpreteerd om de drempel tot de Hoge Raad voor iedereen zo laag mogelijk te houden. Zo wordt bijvoorbeeld een fax met handtekening aanvaard.
74
Bij een klacht die niet aan één van de formele voorwaarden voor ontvankelijkheid beantwoordt, krijgt de klager gedurende een maand de gelegenheid om zijn klacht te regulariseren. Daarna is de klacht ofwel ontvankelijk (wanneer de klager de gevraagde regularisatie heeft uitgevoerd), ofwel definitief onontvankelijk. Een klacht per e-mail is in principe niet ontvankelijk wegens het ontbreken van de handtekening. In dat geval wordt de klager gevraagd zijn klacht schriftelijk te bevestigen: een gehandtekende afdruk van de e-mail volstaat daarvoor. Bij de ontvankelijkheidstoets van een klacht zullen de klachtencommissies ook het rechtmatig belang van de klager onderzoeken. Wanneer bijvoorbeeld een klacht wordt ingediend over het trage verloop van een procedure door iemand die zelf niet betrokken is bij het geding, ook niet zijdelings, oordeelt de commissie dat er geen rechtmatig belang is. Anonieme klachten zijn veeleer zeldzaam en kunnen per definitie niet geregulariseerd worden. 3.1.1.3. Bevoegdheidsonderzoek 25 Het bevoegdheidsonderzoek is de tweede filter en betreft de grond van de klacht. De Hoge Raad is alleen bevoegd voor klachten die de werking van de rechterlijke orde betreffen (artikel 259bis-15, §1, Gerechtelijk Wetboek). Zelfs indien een klacht duidelijk de werking van de rechterlijke orde betreft, moet de klachtencommissie nog vijf bijkomende onbevoegdheidsgronden in acht nemen. Zo moet zij zich krachtens artikel 259bis-15, §3, van het Gerechtelijk Wetboek in de volgende gevallen onbevoegd verklaren:
1) Klachten die behoren tot de strafrechtelijke of tuchtrechtelijke bevoegdheid van andere overheden (art. 259bis-15, § 3, 1° Gerechtelijk Wetboek) Het betreft hier klachten die onder de strafrechtelijke bevoegdheid van de procureur des Konings of onder de tuchtrechtelijke bevoegdheid van de korpschef of andere overheden vallen (vb. de syndicus van de gerechtsdeurwaarders, de stafhouder van de advocaten, …) 26. De wet voorziet dat de klager in dergelijke gevallen doorverwezen wordt naar de bevoegde overheden. Indien de klacht duidelijk en welomschreven is, stuurt de Hoge Raad ze zelf rechtstreeks door aan de bevoegde overheid. Meestal wordt hiervoor eerst de goedkeuring van de klager gevraagd, tenzij de klachtencommissie meent dat de beweerde feiten absoluut voor onderzoek aan de bevoegde overheid moeten worden aangegeven. 27 Die overheid is overeenkomstig de bepaling van artikel 259bis-15, §3, laatste lid van het Gerechtelijk Wetboek - op haar beurt gehouden de Hoge Raad op gemotiveerde wijze in te lichten over het gevolg dat aan de klacht werd gegeven. De mogelijkheid tot doorverwijzing is niet beperkt tot de klachtbevoegdheid, maar wordt herhaald in artikel 259bis-19, §2bis van het Gerechtelijk Wetboek dat betrekking heeft op al de bevoegdheden van de Hoge Raad. Wanneer de Hoge Raad bij het uitvoeren van zijn 25 26
27
Concrete voorbeelden zijn te vinden in punt 3.1.2.11.2. “Afsluiting wegens onbevoegdheid ”. Artikel 404 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt: “Op diegenen die hun ambtsplichten verzuimen of door hun gedrag afbreuk doen aan de waardigheid van hun ambt, kunnen de tuchtstraffen […] worden toegepast. De tuchtstraffen […] kunnen tevens worden opgelegd aan personen die de taken van hun ambt verwaarlozen en zodoende afbreuk doen aan de goede werking van justitie of aan het vertrouwen in die instelling.” Artikel 259bis-19, §2 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt: “Wanneer een lid van de Hoge Raad bij de uitoefening van zijn opdrachten kennis krijgt van een misdaad of wanbedrijf, moet hij overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering de bevoegde procureur des Konings onverwijld in kennis stellen”.
75
opdrachten vaststelt dat de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van een lid van de rechterlijke orde mogelijks in het gedrang komt, moeten deze gegevens worden overgemaakt aan de bevoegde tuchtoverheid. De tuchtoverheid beslist autonoom welk gevolg hieraan gegeven wordt, maar moet de Hoge Raad hierover op gemotiveerde wijze informeren.
2) Klachten met betrekking tot de inhoud van een rechterlijke beslissing (art. 259bis-15, §3, 2° Gerechtelijk Wetboek) De Hoge Raad mag zich niet inlaten met klachten aangaande de inhoud van rechterlijke beslissingen vermits dit zou indruisen tegen de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Het begrip ‘rechterlijke beslissing’ wordt ruim geïnterpreteerd en omvat niet alleen beschikkingen, vonnissen en arresten uitgesproken door een rechter, maar slaat op iedere gerechtelijke beslissing die in het kader van een gerechtelijke procedure wordt genomen 28.
3) Klachten waarvan het doel via het aanwenden van een gewoon of buitengewoon rechtsmiddel kan of kon worden bereikt (art. 259bis-15, §3, 3° Gerechtelijk Wetboek) Een klacht komt in principe slechts in aanmerking voor behandeling wanneer alle andere ter beschikking staande wettelijke middelen en procedures zijn uitgeput. “Hieronder worden niet alleen de klassieke rechtsmiddelen begrepen, maar al de rechtsmiddelen en procedures die de burger ter beschikking heeft (of had) om het gewenste doel te bereiken.”29 De Hoge Raad moet zich dus onbevoegd verklaren indien de klager zijn doel kan of kon bereiken via het aantekenen van verzet, hoger beroep of cassatieberoep, maar bijvoorbeeld ook indien overeenkomstig de artikelen 793 tot 801 van het Gerechtelijk Wetboek een vordering tot uitlegging of verbetering van een beslissing kan worden ingesteld, in het geval er in de gewezen beslissing verschrijvingen of misrekeningen voorkomen.
4) Klachten die al zijn behandeld en die geen nieuwe gegevens bevatten (art. 259bis-15, §3, 4° Gerechtelijk Wetboek) Indien een klager na een beslissing van de klachtencommissie in een schrijven aandringt om de beslissing te herzien, zal dit eerder als een navolgend stuk in het oorspronkelijk dossier worden behandeld. Er wordt met andere woorden geen nieuw dossier geopend. De commissie zal dan nagaan of er in dit navolgend schrijven door klager voldoende elementen worden aangereikt om het dossier eventueel te heropenen. Is dit het geval, dan wordt de klager op de hoogte gebracht van de heropening van het dossier. Is dit niet het geval, dan wordt meegedeeld dat de commissie haar beslissing handhaaft.
5) Klachten die kennelijk ongegrond zijn (art. 259bis-15, §3, 5° Gerechtelijk Wetboek) Wanneer niet duidelijk is waarop een klacht slaat of de klacht moeilijk te begrijpen is, zal de commissie steeds om verduidelijking binnen een bepaalde termijn vragen. Die werkwijze is nuttig gebleken want meestal komt hierop binnen de gevraagde termijn een antwoord en wordt de klacht verder in overweging genomen. Blijkt uit de overgemaakte stukken dat de klager wordt bijgestaan door een advocaat, dan vraagt de commissie de toestemming van de klager om met die advocaat contact op te nemen teneinde de klacht te laten verduidelijken.
28 29
Voor concrete voorbeelden, zie punt 3.1.2.11.2. c). Parl. St. Kamer 1997-98, nr. 1677/1, 13.
76
Aan de klager wordt soms ook aangeraden om zich te laten bijstaan door een familielid of een justitiehuis om de klacht helder te formuleren. Slechts indien de indiener van de klacht (of zijn raadsman) – ondanks herhaaldelijk aandringen – niet reageert binnen de opgegeven termijn of indien de aanvullende informatie geen verduidelijking brengt, wordt de klacht kennelijk ongegrond bevonden.
3.1.1.4. Onderzoek van de klacht Voor elk klachtdossier wordt een fiche opgesteld (voor intern gebruik). Op deze fiche worden de gegevens genoteerd die nodig zijn voor de registratie van de klacht, zoals bijvoorbeeld de toepasselijke trefwoorden en de onderliggende rechtsmaterie van de klacht. Deze fiche bevat een synthese van de klacht. Vervolgens komt het volledige dossier op de klachtencommissie en nemen de leden een beslissing. Wanneer de commissie zich bevoegd verklaart voor het behandelen van de klacht, wordt er meestal in een volgende fase informatie opgevraagd bij de gerechtelijke instanties, de klager en/of zijn advocaat. Wanneer al de gevraagde informatie is verzameld, wordt het volledige dossier opnieuw op commissie gebracht met een voorstel van beslissing over de gegrondheid. Als de commissie meent dat het onderzoek volledig is gevoerd, wordt er een eindbeslissing genomen. Al de stappen en beslissingen die worden genomen in het dossier worden genoteerd op de dossierfiche, zodat de leden op elk ogenblik op de hoogte zijn van het verloop van het klachtdossier. In eerste instantie tracht de klachtencommissie steeds zoveel mogelijk informatie op te vragen bij de klager zelf. Zo wordt regelmatig een kopie gevraagd van rechterlijke beslissingen of van officiële stukken. De klager is evenwel niet steeds in het bezit van deze documenten. Vaak vraagt de commissie dan aan de klager of ze voor verdere informatie contact mag opnemen met zijn of haar raadsman. In eerder uitzonderlijke gevallen wordt de klager uitgenodigd om zijn klacht mondeling te komen toelichten. Wanneer de klacht handelt over bijvoorbeeld een strafonderzoek, het verloop van een procedure of de houding van een magistraat, heeft de klager dikwijls niet zelf de nodige informatie of gegevens. De commissie neemt dan contact op met de gerechtelijke overheden om de nodige informatie te bekomen. Deze uitwisseling van informatie verloopt meestal vlot. De commissie is van oordeel dat, zo nodig, rechtstreeks informatie kan gevraagd worden aan de betrokken magistraat zelf. Uiteraard wordt de directe korpschef hiervan ook steeds op de hoogte gebracht.
3.1.1.5. Beoordeling en aanbeveling Bij de beoordeling van de gegrondheid van de klacht gaan de klachtencommissies na of er een disfunctie in de werking van de rechterlijke orde heeft plaatsgevonden. Voor de HRJ is er sprake van een disfunctie wanneer de aan de rechtzoekende geleverde dienst niet conform is met wat legitiem kan verwacht worden van de openbare dienstverlening door de rechterlijke orde 30. De HRJ is immers van mening dat het zoeken naar een fout of verantwoordelijkheid van de magistraat een te enge visie is op het begrip “disfunctie”. Ook 30
Deze definitie van een “disfunctie” werd aangenomen op de Verenigde Advies- en Onderzoekscommissie van 29 september 2005.
77
andere aspecten kunnen aan de basis liggen van een gegronde klacht, zoals bij voorbeeld de werking van de dienst, de formulering van wetgeving, het bestaan van tegenstrijdige instructies, gewoontes of wettelijke bepalingen. Indien er geen disfunctie wordt vastgesteld, wordt de klacht door de klachtencommissie als ongegrond afgewezen. Deze beslissing wordt schriftelijk meegedeeld aan de klager samen met de redenen voor deze beslissing. Het dossier wordt hiermee afgesloten. Volgens de wet bestaat tegen deze beslissing van de commissie geen rechtsmiddel. Reacties van klagers en de magistraten-korpsoversten op de beslissing worden evenwel steeds met de nodige ernst geanalyseerd en kunnen leiden tot de heropening van het klachtdossier. Wordt de klacht gegrond verklaard, dan stelt de klachtencommissie de klager uiteraard in kennis van deze beoordeling. De commissie kan aan de betrokken instanties (en zodoende indirect ook de andere rechtscolleges) en de minister van Justitie aanbevelingen doen die het bedoelde probleem kunnen oplossen, en voorstellen formuleren ter verbetering van de algemene werking van de rechterlijke orde. Deze aanbevelingen en voorstellen worden rechtstreeks ter kennis gebracht van de betrokken instanties en tevens gepubliceerd op de website en in het jaarverslag. 31 Zo worden de inzichten van de Commissie ook dienstig bij het parlementair werk. Soms is het niet aangewezen om een probleem dat wordt aangeklaagd bij de Hoge Raad te beoordelen op zijn gegrondheid. De wetgever heeft aan de Hoge Raad de bevoegdheid gegeven om disfuncties die aan het licht komen te remediëren. Zo kunnen de klachtencommissies pogen de standpunten van de klager en de betrokken instantie uit te klaren teneinde tot een oplossing te komen voor het gestelde probleem 32. Indien het probleem betrekking heeft op een persoonlijk conflict tussen twee partijen is het vaak niet mogelijk of wenselijk om de klacht van één der partijen gegrond te verklaren. Indien het probleem kan worden opgelost door de tussenkomst van de klachtencommissie – eventueel via bemiddeling – dan zal het dossier worden afgesloten zonder een beoordeling over gegrondheid, maar wordt het dossier geregistreerd als opgelost via bemiddeling. Het afsluiten van een klachtdossier als afgehandeld via bemiddeling werd in 2005 voor het eerst toegepast door de Nederlandstalige klachtencommissie. Klachten over de werking van justitie inspireren de Hoge Raad tevens in het kader van zijn ambtshalve adviezen. Zij kunnen eveneens een bron van inspiratie zijn voor het Parlement en de minister van Justitie wanneer deze de aanbevelingen en voorstellen van de Hoge Raad aanwenden om voor de aangeklaagde problemen meer algemene oplossingen te ontwikkelen. De behandeling van een klacht kan tenslotte ook aanleiding geven tot het opstarten van een bijzonder onderzoek. We zien dus dat een klacht aanleiding kan geven tot verschillende initiatieven vanuit de Hoge Raad, maar dat betekent niet automatisch dat de klager hiermee geholpen is in zijn individuele geval. Het individuele geval wordt hier overstegen en de klager ziet dat niet steeds. Aan de beoordeling van de Hoge Raad zijn immers geen rechtsgevolgen verbonden: zijn bevoegdheden zijn louter van bemiddelende en adviserende aard. Het is belangrijk dat de mensen dit op voorhand weten en tijdens de procedure voor ogen houden. Anders kan dit voor de klager die zich met (te) hoge verwachtingen tot de Hoge Raad heeft gewend tot teleurstelling of ergernis leiden.
31 32
Zie punt 3.1.4. “Aanbevelingen”. Parl. St. Kamer 1997-98, nr. 1677/1, 62.
78
3.1.2. Analyse van de klachtendossiers in 2006 3.1.2.1. Terminologische verduidelijkingen
Een dossier kan bestaan uit een of meerdere klachten. Nemen we het voorbeeld van iemand die klaagt : -
over de traagheid van een rechtsgang; over het tussengekomen vonnis ; over de vermeende partijdigheid van de rechter.
In dit geval zal de commissie slechts één enkel dossier openen, dat drie klachten omvat die binnen hetzelfde dossier worden behandeld. 33 Het voordeel van dit onderscheid bestaat erin dat de klager per aparte klacht binnen zijn dossier een antwoord ontvangt, zodat hij de diverse aspecten van zijn dossier kan begrijpen, en een duidelijke toelichting kan krijgen over het type klachten waarvoor de Hoge Raad bevoegd is. We verduidelijken dat het niet altijd gemakkelijk is om de diverse klachten binnen eenzelfde dossier van elkaar te onderscheiden en ze in categorieën op te delen. Een dossier dat diverse klachten omvat, wordt pas afgesloten wanneer voor elk van de klachten in het dossier een eindbeslissing gewezen is. De dossiers waarin tenminste één klacht nog niet afgesloten is op 31 december 2006, worden dus in de tabel vermeld als "hangende" 34. Het feit dat verschillende eindbeslissingen worden genomen binnen eenzelfde dossier, verklaart dat men meer eindbeslissingen dan afgesloten dossiers heeft. 35 We verstaan onder : -
33
34 35
nieuwe dossiers : de dossiers die binnen het kalenderjaar worden geregistreerd. Daarbij geldt de datum van ontvangst van de klacht bij de Hoge Raad als criterium;
Indien de klager met tussenpozen echter diverse klachtenbrieven naar de Hoge Raad stuurt, die allen betrekking hebben op verschillende zaken, zullen er verschillende dossiers worden geopend. Zie tabel 1, kolom 3. De 331 afgesloten dossiers (tabel 1) bevatten 443 klachten (tabellen 2 en 3) en dus 443 eindbeslissingen (tabel 4).
79
-
afgesloten dossiers : de dossiers waarbij voor elk van de klachten een eindbeslissing is gewezen uiterlijk op 31 december van het jaar. Deze dossiers kunnen ofwel in datzelfde jaar of in de voorgaande jaren geopend zijn; hangende dossiers : de dossiers die nog niet waren afgesloten op 31 december van het jaar, en die ofwel in datzelfde jaar, ofwel in één van de voorgaande jaren geopend waren ; behandelingsduur : de termijn tussen de datum waarop een dossier is geopend en de datum van afsluiting van een dossier. Trefwoorden: geven kernachtig weer waarover de klachten handelen, de verschillende mogelijkheden worden hierna opgesomd : o
o
o
o
o o o
o o o o o o
kritiek op een rechterlijke beslissing : wanneer de klager het oneens is met een vonnis of arrest, met de aanstelling van een deskundige, met het sepot van een klacht door de procureur, met het niet uitvoeren van onderzoeksdaden door de onderzoeksrechter, enz… wordt zijn klacht in deze categorie ondergebracht ; traagheid van de rechtsgang : klachten met betrekking tot de lange duur van de rechtsgang, bijvoorbeeld door het overschrijden van de termijn van beraad, het meermaals uitstellen van de uitspraak, het lang wachten op de vaststelling van een pleitdatum, de lange duur van een deskundigenonderzoek, … worden in deze categorie ondergebracht ; geen betrekking op de werking van de rechterlijke orde : deze klachten handelen bijvoorbeeld over het optreden van de politie, de behandeling van een gedetineerde of geïnterneerde in een gevangenis of instelling, beslissingen van de Commissie voor voorwaardelijke invrijheidstelling en de Commissie tot bescherming van de maatschappij, administratieve beslissingen, … ; grieven ten aanzien van een advocaat/stafhouder/notaris/gerechtsdeurwaarder: betreft klachten van allerlei aard betreffende het optreden van een advocaat, zoals bijvoorbeeld het niet beantwoorden van brieven, onduidelijke of te hoge ereloonnota, … ; verloop van de procedure: betreft klachten over bijvoorbeeld de volgorde van pleiten voor de rechtbank, verlies van een dossier, … persoonlijke grieven: hieronder vallen de klachten van personen die zich onheus behandeld voelen door de rechter, bijvoorbeeld omdat zij vinden dat de rechter onpartijdig was, … ; omgang en communicatie met justitie: betreft klachten over bijvoorbeeld het niet antwoorden op brieven van klagers, het foutief of laattijdig antwoorden op brieven, uitspraken die de rechter zou gedaan hebben ter terechtzitting, het niet betonen van het nodige respect door de rechter, … ; tenuitvoerlegging van de beslissing: betreft bijvoorbeeld klachten die in verband staan met de betekening van vonnissen. toegang tot het gerecht: slaat op klachten over onder meer justitiehuizen, bureaus voor juridische bijstand, … ; kritiek op de wetgeving: wanneer de rechtsonderhorige zich beklaagt over onredelijkheid van of discrepanties of lacunes in de wetgeving wordt zijn klacht in deze categorie ondergebracht ; verzoek om juridisch advies: het betreft hier vragen van klagers van allerlei aard, bijvoorbeeld: hoe verloopt een procedure, wat te doen indien men niet akkoord gaat met een seponering, is het opportuun dat ik hoger beroep instel, … ; niet begrijpen van de rechterlijke beslissing: het betreft hier klachten waarbij de klager de beslissing van de rechter niet begrijpt, bijvoorbeeld door gebruik van het juridisch jargon ; materies: hiermee worden de rechtstakken (of aanverwanten, in tabel 3 als “diversen” vermeld) bedoeld waarop de klacht betrekking heeft.
80
3.1.2.2. Algemeen overzicht van de klachtendossiers Tabel 1: Nieuwe dossiers, afgesloten dossiers en hangende dossiers in 2006 2006 NIEUWE DOSSIERS
AFGESLOTEN DOSSIERS
HANGENDE DOSSIERS
op 31/12/2006
CAE AOC
176 163
CAE AOC
173 158
CAE AOC
TOTAAL
339
TOTAAL
331 36
TOTAAL
84 34 37 118
3.1.2.3. Nieuwe dossiers in 2006 In de loop van het jaar 2006 werden 339 nieuwe dossiers geopend: 163 bij de AOC en 176 bij de CAE. 94,69% (n=321) van deze dossiers werden door burgers ingediend. 2,35% (n=8) van de nieuwe dossiers werden door advocaten ingediend. 1,76% (n=6) van de nieuwe dossiers werden door de Federale ombudsmannen ingediend. 1,23 % (n= 2) van de nieuwe dossiers werd door deskundigen ingediend. 0,29 % (n = 1) van de nieuwe dossiers werden door het Comité P ingediend. 0,29 % (n = 1) van de nieuwe dossiers werden door de Minister van Justitie ingediend.
36 37
De 331 afgesloten dossiers bevatten 443 eindbeslissingen. Zie verder 3.1.2.11. Waarvan 1 dossier geschorst is.
81
3.1.2.4. Nieuwe dossiers per kalenderjaar: evolutie 2000-2006 Grafiek 1: Nieuwe dossiers per kalenderjaar : evolutie 2000 38 - 2006 AOC
450
CAE
Totaal
410
400
352
350 339
300
288
Nieuwe dossiers
282
290 254
250 222
200
188
181 171
167 157
150
133
146
142
176 163
138 116
115
100
50
0
2000 (5m)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
AOC
167
222
157
142
138
181
163
CAE
115
188
133
146
116
171
176
Totaal
282
410
290
288
254
352
339
In vergelijking met 2005 (352 nieuwe dossiers) wordt voor 2006 (339 nieuwe dossiers) een lichte daling van het aantal nieuwe dossiers vastgesteld.
3.1.2.5. Dossiers die in 2006 werden afgesloten In de loop van 2006 werden 331 dossiers afgesloten : 158 voor de AOC en 173 voor de CAE.
38
De klachtencommissies begonnen hun werkzaamheden op 2 augustus 2000, zodat de statistieken voor 2000 maar vijf maanden beslaan.
82
3.1.2.6. Dossiers afgesloten per kalenderjaar : evolutie 2000-2006 Grafiek 2: Dossiers afgesloten per kalenderjaar : evolutie 2000 39 – 2006 450
AOC
442
CAE
Totaal
400
350
334 331 312
300
306
Afgesloten dossiers
287 241
250 204
201
200
188 173
172 158 146
150
144
143 134
108
100 67
50
0
36
31
2000 (5m)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
AOC
31
108
201
188
144
172
158
CAE
36
204
241
146
143
134
173
Totaal
67
312
442
334
287
306
331
Men kan een lichte stijging zien van het aantal in 2006 afgesloten dossiers ten opzichte van 2005 (306 dossiers afgesloten in 2005 – 331 dossiers afgesloten in 2006).
39
De klachtencommissies begonnen hun werkzaamheden op 2 augustus 2000, zodat de statistieken voor 2000 maar vijf maanden beslaan.
83
3.1.2.7. Dossiers afgesloten in 2006 per jaar van indiening Grafiek 3: Dossiers afgesloten in 2006, per jaar van registratie 40 300
AOC
250
CAE
Totaal
240
Afgesloten dossiers in 2006
200
150
129 111
100 84
50
56
28 1
0
1
6 1
5
Geregistreerd in 2003
Geregistreerd in 2004
Geregistreerd in 2005
Geregistreerd in 2006
AOC
0
1
28
129
CAE
1
5
56
111
Totaal
1
6
84
240
240 (=72,51%) van de in 2006 afgesloten dossiers waren nieuwe dossiers van 2006. 84 (=25,38%) van de in 2006 afgesloten dossiers waren dossiers die in 2005 waren geopend. 6 (=1,81%) van de in 2006 afgesloten dossiers waren dossiers die in 2004 waren geopend. 1 (=0,30%) van de in 2006 afgesloten dossiers waren dossiers die in 2003 waren geopend.
Deze resultaten zijn in grote mate gelijklopend met 2005, met dat verschil dat in 2005 nog één dossier afgesloten werd dat 4 jaar eerder was geopend. Voor de in 2006 afgesloten dossiers kan vastgesteld worden dat geen enkel dossier deze behandelingsduur nog overschrijdt.
40
Ter vergelijking is dezelfde grafiek voor 2004 en 2005 opgenomen in bijlage.
84
3.1.2.8. Behandelingsduur van de in 2006 afgesloten dossiers Grafiek 4 : Behandelingsduur van de in 2006 afgesloten dossiers 200
AOC
190
CAE
Totaal
180
160
Afgesloten dossiers in 2006
140
120 115
100
80
71 75
60 39
48
40
29
20
10
0
0 tot 3 mnd
15
14
23
3 tot 6 mnd
8
6
6 tot 9 mnd
9 tot 12 mnd
11
1
4
12 tot 24 mnd
1
24 tot 36 mnd
1
1
36 tot 48 mnd
AOC
115
23
10
6
4
0
0
CAE
75
48
29
8
11
1
1
Totaal
190
71
39
14
15
1
1
190 (57,40%) van de in 2006 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 0 tot 3 maanden. 71 (21,45%) van de in 2006 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 3 tot 6 maanden. 39 (11,78%) van de in 2006 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 6 tot 9 maanden. 14 (4,23%) van de in 2006 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 9 tot 12 maanden. 15 (4,53%) van de in 2006 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 12 tot 24 maanden. 1 (0,30%) van de in 2006 afgesloten dossiers werd afgesloten binnen een termijn van 24 tot 36 maanden. 1 (0,30%) van de in 2006 afgesloten dossiers werd afgesloten binnen een termijn van 36 tot 48 maanden. De Commissies streven er naar om de klager binnen de 3 maanden na ontvangst van zijn klacht in te lichten over de eindbeslissing die in zijn dossier genomen werd. Dit uiteraard zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van de behandeling van het dossier.
85
Vanzelfsprekend staren de Commissies zich niet blind op deze termijn. Het mag duidelijk zijn dat sommige dossiers van dermate complexe aard zijn dat zij een grondig onderzoek of bijvoorbeeld hoorzittingen vergen. Dit alles brengt onvermijdelijk een verlenging van de termijnen met zich mee. In bovenstaande grafiek kan men echter vaststellen dat in de meerderheid van de gevallen (n=115 voor de AOC en n=75 voor de CAE) de commissies er daadwerkelijk in slagen om de dossiers binnen de 3 maanden af te sluiten. Een kleiner aantal dossiers (n=23 voor de AOC en n=48 voor de CAE) kon binnen de 6 maanden afgehandeld worden. Enige vertraging werd opgelopen omdat de gevraagde informatie haar niet tijdig bezorgd werd, hetzij door de klager, hetzij door een actor van justitie. 10 dossiers voor de AOC en 29 voor de CAE kenden een behandelingduur van 6 tot 9 maanden. Ook hier ligt de oorzaak van de vertraging bij het laattijdig ontvangen van informatie. In 6 gevallen voor de AOC en 8 gevallen voor de CAE kon het dossier slechts gesloten worden na verloop van 9 tot 12 maanden. De reden hiervan is onder andere gelegen in het feit dat vragen om informatie niet beantwoord werden, zelfs niet nadat meerdere herinneringen verstuurd werden zodat uiteindelijk telefonisch contact opgenomen werd om de nodige informatie te bekomen. Ook kwam het voor dat de AOC de gevraagde informatie wel tijdig mocht ontvangen, maar dat de informatie te onduidelijk was om gebruikt te kunnen worden zodat om verduidelijking moest gevraagd worden. Soms breidde de klager zijn klacht nog uit in de loop van het onderzoek wat ook een verlenging van de behandelingsduur met zich meebrengt. Tot slot sloot de AOC in 2006 nog 4 dossiers af en de CAE nog 11 die gedurende 12 tot 24 maanden in behandeling zijn geweest. Het betreft in alle gevallen uiterst complexe dossiers waarbij aan zeer veel verschillende instanties informatie diende gevraagd te worden en waarbij verschillende partijen gehoord werden. De redenen die hierboven aangehaald werden zijn ook in deze dossiers van toepassing. Bij de CAE beliep voor een klachtdossier de behandelingstermijn 26 maanden wegens de vertraging van het parket om voor een correctioneel dossier een rechtsdag te laten bepalen en het herhaaldelijk aandringen van de commissie bij dat parket tot eindelijk een rechtsdag werd vastgelegd. Bij de CAE beliep voor een klachtdossier de behandelingstermijn 44 maanden omdat de klacht bijzonder complex was en er naast zeer lange onderzoekingen ook belangrijke documenten moesten worden opgevraagd bij een advocaat op wie de klager vroeger een beroep had gedaan en die, na als advocaat te zijn geschrapt, naar het buitenland was verhuisd zonder eerst die belangrijke dossierstukken terug te bezorgen aan zijn cliënt.
3.1.2.9. Waarover handelden de klachten waarvan de dossiers in 2006 werden afgesloten ? Tabel 2 geeft de uitsplitsing per trefwoord van de klachten waarvan de dossiers in 2006 werden afgesloten. Wij merken op dat in eenzelfde dossier meer dan één klacht aan bod kan komen en iedere klacht onder een trefwoorden wordt geregistreerd. Iemand kan bijvoorbeeld klagen over het steeds uitstellen van de uitspraak en de uitlatingen die de rechter zou gedaan hebben. De eerste klacht zal dan onder het trefwoord “traagheid van de rechtsgang” vallen, terwijl
86
de tweede klacht onder het trefwoord “omgang en communicatie met justitie” valt. Voor 2006 werden inderdaad 443 trefwoorden (aantal klachten = 443) genoteerd (zie tabel 2 hierna) voor 331 41 afgesloten dossiers. Tabel 2 : Aantal trefwoorden voor in 2006 afgesloten dossiers TREFWOORDEN (in volgorde van voorkomen)
Totaal
AOC
CAE
aantal
%
aantal
%
aantal
%
105
23,70
54
25,59
51
21,98
Traagheid van de rechtsgang
73
16,48
37
17,54
36
15,52
Geen betrekking op de werking van de rechterlijke orde
61
13,77
38
18,01
23
9,91
Omgang en communicatie met justitie
51
11,51
29
13,74
22
9,48
Grieven ten aanzien van een advocaat/stafhouder/notaris/gerechts deurwaarder
42
9,48
14
6,64
28
12,07
Verloop van de procedure
41
9,26
13
6,16
28
12,07
Persoonlijke grieven, partijdigheid van de rechter/PK/deskundige
33
7,45
17
8,06
16
6,90
Andere
12
2,71
0
0,00
12
5,17
Onmogelijk te bepalen
10
2,26
3
1,42
7
3,02
Tenuitvoerlegging van de beslissing
7
1,58
0
0,00
7
3,02
Verzoek om juridisch advies
3
0,68
3
1,42
0
0,00
Kritiek op de wetgeving
3
0,68
2
0,95
1
0,43
Toegang tot het gerecht
2
0,45
1
0,47
1
0,43
443
100
211
100
232
100
Kritiek op de rechterlijke beslissing
Totaal aantal trefwoorden
Opvallend is dat deze volgorde zeer sterk aansluit bij deze van vorige jaren. 42 In de vergelijkende tabel in bijlage (tabel 1) vindt men nog andere trefwoorden terug die niet in bovenstaande tabel opgenomen zijn. Dit komt omdat sommige van de in vorige jaren voorkomende trefwoorden in geen enkel dossier van toepassing waren in 2006. Ook in 2006 gaat het grootste deel van de klachten over een rechterlijke uitspraak waarmee men het niet eens is, al wordt voor 2006 een lichte daling vastgesteld. De klager ziet het sepot door het parket vaak als een weigering om een ingediende klacht ernstig te
41 42
Zie tabel 1. Voor de gegevens van 2003, 2004 en 2005: zie tabel 1 van de bijlage.
87
onderzoeken. De indruk ontstaat dan dat het parket de persoon tegen wie de klacht gericht is, vrijpleit. Vervolgens komen de klachten over de traagheid van de rechtsgang. Procedures slepen vaak lang, soms zelfs onaanvaardbaar lang aan. Meerdere redenen kunnen hier aan de basis liggen, en dikwijls blijkt de oorzaak niet of niet alleen bij de rechterlijke orde te liggen (we verwijzen hier naar de analyse van de afgesloten klachten waarvoor de klachtencommissie zich bevoegd heeft verklaard) 43. Daarna komen de klachten die geen betrekking hebben op de werking van de rechterlijke orde. Wanneer we de vergelijking maken met vorige jaren valt op dat hun aandeel in de klachten steeds groter wordt. Men zou hieruit kunnen concluderen dat voor de burgers de draagwijdte van het begrip “rechterlijke orde” niet helemaal duidelijk is. Een ander punt – dat eveneens tijdens vorige werkjaren werd vastgesteld, is de omgang en communicatie met justitie. Hier wordt vooral de "klantonvriendelijkheid van justitie" op de korrel genomen : mensen voelen zich beledigd of onheus behandeld door een magistraat, krijgen geen antwoord op brieven, worden niet ontvangen door een magistraat, enz. Hoewel het resultaat voor 2006 terug iets hoger ligt dan vorig jaar, kan men anderzijds toch ook vaststellen dat dit resultaat nog steeds onder de percentages ligt van 2003 en 2004. De volgende categorie van klachten valt te catalogeren onder de noemer grieven ten aanzien van een advocaat, stafhouder, notaris, gerechtsdeurwaarder. Het aantal klachten dat onder deze noemer valt, verschilt niet noemenswaardig ten opzichte van vorige jaren. De commissies zijn niet bevoegd om deze klachten zelf te behandelen, maar sturen de klagers steeds door naar de bevoegde instantie. Daarna komen de klachten over het verloop van de procedure. Dit percentage klachten ligt in de lijn van de vorige jaren. Hetzelfde kan gezegd worden van de categorie klachten die daarop volgt met name de klachten die eigenlijk persoonlijke grieven inhouden of slaan op de partijdigheid van de rechter, procureur des Konings of een deskundige, hoewel er toch een lichte stijging vast te stellen is in vergelijking met 2005. De volgende categorie van klachten wordt samengevat onder de term “andere” en slaat op klachten die slechts in zeer beperkte mate voorkwamen en waarvoor geen apart trefwoord werd voorzien in de tabel. Het gaat bijvoorbeeld over een schuldenaar die zich bedrieglijk onvermogend maakt, een vraag om hulp bij een hangende procedure, problemen bij automatische gegevensverwerking, … De 45 klachten 44 die de AOC gegrond verklaarde, staan in verband met de trefwoorden op volgende wijze: -
21 klachten werden gegrond verklaard omwille van de traagheid van de rechtsgang; 18 klachten werden gegrond verklaard omwille van een gebrek in de omgang en communicatie met justitie; 3 klachten werden gegrond verklaard omwille van een gebrek in het procedureverloop; 2 klachten werden gegrond verklaard omwille van een terechte kritiek op de wetgeving; 1 klacht werd gegrond verklaard onder het trefwoord “andere”.
De 34 klachten die de CAE gegrond verklaarde, staan op de volgende wijze in verband met de trefwoorden : 43 44
Zie punt 3.1.2.11.3. Zie tabel 4.
88
-
18 klachten met betrekking tot de traagheid van de rechtsgang; 7 klachten in verband met een gebrek in de omgang en communicatie met justitie; 3 klachten in verband met een gebrek in het procedureverloop; 1 klacht in verband met kritiek op de wetgeving; 3 klachten werden onder het trefwoord “andere” gebracht; 2 klachten werden onder het trefwoord “grieven ten aanzien van een advocaat, stafhouder, procureur des Konings, deskundige” gebracht.
3.1.2.10. Materies van de in 2006 afgesloten dossiers De commissies hanteren een lijst met materies geënt op de grootste rechtstakken waarop de dossiers betrekking hebben. Elke klacht heeft betrekking op een welbepaalde materie zodat in totaal 443 materies 45 werden geregistreerd, voor 331 afgesloten dossiers. Tabel 3 geeft de afgesloten dossiers in functie van de materies. Tabel 3 : Aantal materies voor de in 2006 afgesloten dossiers MATERIES (in volgorde van voorkomen)
Totaal aantal
AOC %
aantal
CAE %
aantal
%
Strafrecht
171
38,60
89
42,18
82
35,34
Algemeen burgerlijk recht
100
22,57
35
16,58
65
28,02
FamilieEchtscheidingsrecht 46
57
12,87
24
11,37
33
14,22
Diversen 47
28
6,32
12
5,69
16
6,90
Onmogelijk vast te stellen 48
27
6,09
10
4,74
17
7,33
Handels- en economisch recht
16
3,61
14
6,64
2
0,86
Arbeids- en Sociaal recht
15
3,39
9
4,27
6
2,59
Strafuitvoeringsrecht /penitentiaire politie 49
10
2,26
10
4,74
0
0,00
9
2,03
2
0,95
7
3,02
Jeugdrecht 50
45 46
47
48 49
50
Evenveel als het aantal eindbeslissingen (zie tabel 4). "Familie- en -echtscheidingsrecht" wordt onderscheiden van "algemeen burgerlijk recht", gezien zijn eigen kenmerken en de frequentie van het aantal klachten dat daarop betrekking heeft. De categorie "Diversen" omvat onder andere de klachten waarvan de materie kon worden bepaald, maar die niet in één der grote rechtstakken passen, zoals bijvoorbeeld het vreemdelingenrecht. Valt ook nog onder deze categorie: klachten over erelonen van advocaten of notarissen,… Omdat deze materies niet frequent voorkomen worden zij gebundeld onder de noemer “Diversen”. "Onmogelijk vast te stellen" omvat de klachten waarvan de materie niet duidelijk vastgesteld kon worden. Het "strafuitvoeringsrecht" omvat zowel de externe rechtspositie van de gedetineerde (de bijzondere modaliteiten van de strafuitvoering en de mogelijkheden tot vervroegde invrijheidstelling) als zijn interne rechtspositie (de intramurale voorwaarden van de hechtenis en de strafuitvoeringsvoorwaarden. De materie "jeugd" omvat zowel de maatregelen die ter bescherming van de minderjarige in gevaar worden genomen, als de maatregelen die tegenover de delinquente minderjarige worden genomen.
89
MATERIES (in volgorde van voorkomen)
Totaal aantal
AOC %
CAE
aantal
%
aantal
%
Fiscaal recht
4
0,90
3
1,42
1
0,43
Gerechtelijk recht
3
0,68
3
1,42
0
0,00
Regeling van burgerlijke belangen in een strafrechtelijke zaak
2
0,45
0
0,00
2
0,86
Publiekrecht
1
0,23
0
0,00
1
0,43
443
100
211
100
232
100
Totaal van de materies
Uit tabel 3 blijkt dat de meeste afgesloten dossiers te maken hebben met het strafrecht (38,60%, n=171) en met het algemeen burgerlijk recht (22,57%, n=100). Zijn eveneens frequent, de klachten met betrekking tot het familie- en echtscheidingsrecht (12,87 %, n=57). In mindere mate volgen de klachten met betrekking tot het handels- en het economisch recht (3,61%, n=16) alsook de klachten met betrekking tot het Arbeids- en sociaal recht (3,39 %, n=15 ). De tendensen van de afgelopen jaren worden daarmee in grote mate bevestigd 51. We merken tot slot op dat de cijfers die in de tabel voorkomen, louter een beeld geven van de juridische materies in het kader waarvan de rechtzoekenden uiting hebben gegeven aan hun ongenoegen door een klacht in te dienen bij de Hoge Raad.
3.1.2.11. De eindbeslissingen We herinneren eraan dat een dossier één of meerdere klachten kan omvatten, en dat voor elke klacht een eindbeslissing wordt gewezen. Dat er verschillende eindbeslissingen in eenzelfde dossier worden genomen, verklaart dat men meer eindbeslissingen dan afgesloten dossiers in de overzichtstabel kan aantreffen. 52 We herinneren er ook aan dat het hier gaat om eindbeslissingen voor in 2006 afgesloten dossiers, maar die in de loop van de periode 2003-2006 kunnen ingediend geweest zijn. De eindbeslissingen worden hierna opgesomd en besproken. Tabel 4 : Aantal eindbeslissingen in 2006 TOTAAL
EINDBESLISSING
aantal
AOC
%
aantal
CAE %
aantal
%
Onontvankelijk
14
3,16
11
5,21
3
1,29
Onbevoegd
242
54,63
102
48,34
140
60,34
Bevoegd
168
37,92
86
40,76
82
35,34
51 52
Voor vergelijking kan tabel 2 in bijlage geconsulteerd worden. Zie tabel 1, kolom 2 (331 afgesloten dossiers) en tabel 4 (443 eindbeslissingen).
90
TOTAAL
EINDBESLISSING
aantal
%
aantal
CAE %
aantal
%
Gegrond
79
47,02
45
52,33
34
41,46
Ongegrond
89
52,98
41
47,67
48
58,54
0
0,00
0
0,00
0
0,00
Bemiddeling
Andere reden afsluiting Totaal
AOC
van
19
4,29
12
5,69
7
3,02
443
100
211
100
232
100
3.1.2.11.1. Onontvankelijkheid als eindbeslissing Het aantal onontvankelijk verklaarde klachten (3,16%, n=14) is toegenomen tegenover 2005 (1,96%, n=9). Zowel voor de AOC (n= 11) als voor de CAE (n=3) gaat het over anonieme klachten of klachten die niet ondertekend werden en waarbij de klager ook geen gevolg gaf aan de vraag tot regularisatie.
3.1.2.11.2. Onbevoegdheid als eindbeslissing De klachtencommissies dienden zich in 54,63 % van de gevallen (n= 242) onbevoegd te verklaren, tegenover 66,01 % van de gevallen (n= 303) in 2005. Deze vrij grote daling zou te wijten kunnen zijn aan het feit dat de rechtsonderhorigen intussen beter geïnformeerd zijn over de concrete bevoegdheden van de klachtencommissies.
91
Grafiek 5: Verdeling van de klachten per onbevoegdheidsgrond in 2006 120 AOC
CAE
Totaal
96
100
Afgesloten dossiers in 2006
80
56
60
55 39
40
41 33
33
32
20
17
23 19 14
10 7
7
0
a) Niet werking rechterlijke orde
b) Andere overheden
c) Inhoud rechterlijke beslissing
d) Andere rechtsmiddelen
1
1
e) Kennelijk ongegrond
f) Geen nieuwe elementen
AOC
33
7
41
14
7
0
CAE
23
32
55
19
10
1
Totaal
56
39
96
33
17
1
a) Klachten die geen uitstaans hebben met de werking van de rechterlijke orde (artikel 259bis-15, § 1 Gerechtelijk Wetboek) In 2006 werden 23,14 % (n=56) van de klachten afgesloten die geen betrekking hadden op de werking van de rechterlijke orde, en die dus niet tot de bevoegdheid van de Hoge Raad behoren. In 2005 werd nog 48,35% van de dossiers onbevoegd verklaard om deze reden53. Deze klachten handelen bijvoorbeeld over het optreden van de politie, de behandeling van een gedetineerde of geïnterneerde in een gevangenis of instelling, beslissingen van de Commissie voor voorwaardelijke invrijheidstelling en de Commissie tot bescherming van de maatschappij, administratieve beslissingen, ... De Hoge Raad legt in voorkomend geval steeds uit waarom hij niet bevoegd is en verwijst de klager door naar de instelling die wel bevoegd is om zijn klacht te behandelen. Zo zal bij klachten over de politie doorverwezen worden naar het Comité P of de Algemene Inspectie van de federale politie en de lokale politie, en bij elke klacht over een advocaat zal naar de bevoegde stafhouder worden doorverwezen. Klachten over de behandeling in de penitentiaire instelling of inrichting tot bescherming van de maatschappij worden doorverwezen naar de Federale Overheidsdienst Justitie, Directoraat-generaal Penitentiaire Instellingen en de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen en de Commissies van Toezicht. Vaak wordt ook naar een advocaat of een justitiehuis doorverwezen. Het aantal klachten van dit type is zeker niet problematisch. Belangrijk is immers dat de klachten van de burger zo spoedig mogelijk bij de juiste instantie terechtkomen zodat zij daar kunnen behandeld worden. Door de klachten door te verwijzen indien nodig draagt de Hoge Raad voor de Justitie ook bij in de behandeling van de klacht, zij het dan onrechtstreeks. 53
Voor de concrete cijfers: zie tabel 3 in bijlage, p. 130.
92
b) Klachten die behoren tot de strafrechtelijke of tuchtrechtelijke bevoegdheid van andere overheden (artikel 259bis-15, § 3, 1° Gerechtelijk Wetboek) Deze categorie vertegenwoordigt voor de AOC 6,86 % (n = 7) en voor de CAE 22,86 % (n = 32) van alle klachten waarvoor deze commissies onbevoegd zijn. Deze cijfers liggen in dezelfde lijn als vorig jaar. 54 Het valt zelden voor dat een klager de Hoge Raad in kennis stelt van strafbare feiten die nog niet werden gemeld aan de politie of aan het openbaar ministerie. Indien dit toch het geval is, wordt de klacht meteen voor verder gevolg overgemaakt aan het openbaar ministerie. Het komt vaker voor dat de Hoge Raad kennis krijgt van feiten die zich mogelijk situeren in de tuchtrechtelijke sfeer. Hierbij valt op te merken dat tuchtrechtelijke inbreuken geen welomschreven definities kennen, zodat de afbakening tussen de klachtbevoegdheid van de Hoge Raad en tuchtbevoegdheid van de korpschef niet steeds duidelijk te maken is. Bij twijfelgevallen zal de Hoge Raad ofwel eerst meer informatie vragen bij de klager, ofwel de klacht meteen overmaken aan de tuchtrechtelijke overheid (bijvoorbeeld de korpschef indien het over magistraten gaat), met het verzoek om na te gaan of er aanleiding is tot het instellen van een tuchtonderzoek. De tuchtoverheid dient de Hoge Raad in elk geval in te lichten over het resultaat van het onderzoek. c) Klachten met betrekking tot de inhoud van een rechterlijke beslissing (artikel 259bis-15, § 3, 2° Gerechtelijk Wetboek) Deze categorie vertegenwoordigt 40,20 % (n = 41) van de gevallen voor de AOC en 39,29 % (n = 55) voor de CAE. Deze cijfers liggen voor de beide commissies iets hoger dan in 2005. 55 Nog steeds zijn de meeste klachten te herleiden tot een kritiek op een rechterlijke beslissing: men is het oneens met een vonnis of arrest, met de aanstelling van een deskundige, met het sepot van een klacht door de procureur, met het niet uitvoeren van onderzoeksdaden door de onderzoeksrechter, enz. Er kan uit worden geconcludeerd dat sommige burgers de Hoge Raad– verkeerdelijk – zien als een soort "beroepsinstantie", die rechterlijke beslissingen kan wijzigen of ongedaan maken. Vermelden we tenslotte dat het niet steeds ondubbelzinnig uit te maken valt of de klacht gaat over een beslissing waarmee men zich niet kan verzoenen, dan wel over de manier waarop de zaak is verlopen, de luisterbereidheid die men ondervond bij justitie, de bejegening en de informatie/communicatie doorheen de rechtsgang. Bij klachten over een "partijdige behandeling ter zitting" of een "partijdige rechterlijke beslissing" is het bijvoorbeeld dikwijls moeilijk uit te maken of de klacht in essentie gaat over de inhoud van de rechterlijke beslissing, waarmee de klager zich niet kan verzoenen, dan wel over het gedrag van de betrokken magistraat. De praktijk wijst uit dat na het bekomen van meer concrete informatie, de klacht te herleiden is tot een ongenoegen over de beslissing. De Commissie probeert dit bij elke klacht goed uit te maken ten behoeve van de burger.
54 55
Voor de concrete cijfers: zie tabel 3 in bijlage, p. 130. Idem.
93
d) Klachten waarvan het doel via het aanwenden van een gewoon of buitengewoon rechtsmiddel kan/kon worden bereikt (artikel 259 bis-15, § 3, 3° Gerechtelijk Wetboek) Deze categorie van onbevoegdheid vertegenwoordigt 13,73 % van de gevallen (n = 14) voor de AOC en 13,57 % (n = 19) voor de CAE van de klachten. Deze cijfers liggen in dezelfde lijn als vorig jaar. 56 Ook deze eindbeslissing moet ruim worden geïnterpreteerd. Ze komt in werkelijkheid meer voor dan de bovenstaande cijfers weergeven. Dit heeft te maken met de wijze van registratie. Wanneer een klager niet tevreden is met een rechterlijke beslissing kan de commissie zich enerzijds onbevoegd verklaren op grond van het feit dat het over de inhoud van een rechterlijke beslissing gaat. Anderzijds is het in vele gevallen ook zo dat de klager tegen de rechterlijke beslissing nog een rechtsmiddel kan instellen zodat de commissie zich in theorie ook onbevoegd zou kunnen verklaren op die grond. In dergelijke gevallen echter deelt de commissie aan de klager mee dat zij onbevoegd is omdat het over de inhoud van een rechterlijke beslissing gaat en wijst zij op de mogelijkheid om een rechtsmiddel in te stellen. Om redenen van statistische verwerking, wordt in dit geval de klacht enkel geregistreerd onder "klachten met betrekking tot de inhoud van een rechterlijke beslissing". e) Klachten die kennelijk ongegrond zijn (artikel 259bis-15, § 3, 5° Gerechtelijk Wetboek) Deze categorie komt weinig voor, namelijk 6,86 % (n=7) voor de AOC en 7,14 % (n = 10) voor de CAE. Deze categorie komt, net als in 2005, weinig voor, hoewel we voor de CAE toch een opvallende daling kunnen waarnemen. 57 Het betreft hier in hoofdzaak klachten die niet duidelijk of concreet genoeg zijn, en waarbij de klager niet reageert op de herhaalde vragen van de commissies om toelichting. f) Klachten die reeds behandeld zijn en die geen nieuwe elementen bevatten (artikel 259bis-15, § 3, 4° Gerechtelijk Wetboek) Ook deze categorie komt in 2006 weinig voor : niet bij de AOC en 0,71 % (n=1) bij de CAE. Ook in 2005 kwam deze categorie weinig voor: we vinden slechts 2 gevallen bij elk van de Commissies terug. 58 Het gebeurt dat een klager, die zich niet kon neerleggen bij de eindbeslissing van de commissie, in een nieuwe brief dezelfde feiten nog eens aanklaagt. Dergelijk schrijven wordt door de commissies echter beschouwd als een stuk dat tot het oorspronkelijke dossier behoort. De klager wordt er dan van op de hoogte gebracht dat dit stuk geen nieuwe elementen aanbrengt op basis waarvan het dossier zou kunnen worden heropend. Er wordt voor deze nieuwe brief dus geen nieuw dossier geopend en geen nieuwe eindbeslissing genomen.
3.1.2.11.3. Beslissing tot afsluiting van het dossier wegens bevoegdheid Wanneer de klachtencommissies zich bevoegd hebben verklaard, rijst de vraag naar de gegrondheid van de klacht(en) in het dossier.
56 57 58
Voor de concrete cijfers: zie tabel 3 in bijlage. Voor de concrete cijfers: zie tabel 3 in bijlage. Voor de concrete cijfers: zie tabel 3 in bijlage.
94
Tabel 5 geeft de verdeling weer van de afgesloten klachten waarvoor de commissies bevoegd waren, met een onderscheid tussen gegronde klachten en ongegronde klachten. Dat geeft het volgende beeld: van de 168 klachten waarvoor de commissies bevoegd waren, waren 89 (52,98 % van de klachten waarvoor de commissies bevoegd waren) niet gegrond, en 79 (dus 47,02% van de klachten waarvoor de commissies bevoegd waren) wel gegrond. Ter vergelijking: in 2005 waren de Commissies bevoegd voor 123 dossiers. Daarvan werden er 42 (34,15 %) gegrond verklaard, 80 (65,05 %) ongegrond verklaard en 1 dossier (0,80 %) werd afgehandeld d.m.v. bemiddeling. Op te merken valt dat de Commissies in 2006 meer dossiers te verwerken kregen waarvoor zij daadwerkelijk bevoegd waren. Mogelijks kan dit verklaard worden door het feit dat de Hoge Raad voor de Justitie en haar concrete bevoegdheden beter gekend zijn geworden bij de rechtsonderhorigen. Tabel 5: aantal gegronde/ongegronde klachten in 2006 TOTAAL aantal
%
AOC aantal
CAE %
aantal
%
KLACHTEN WAARVOOR
DE
COMMISSIES BEVOEGD
ZICH
168
100,00
86
51,19
82
48,81
HEBBEN
VERKLAARD
waarvan: ¾
GEGROND
79
47,02
45
52,33
34
41,46
¾
ONGEGROND
89
52,98
41
47,67
48
58,54
De AOC heeft zich voor 51,19 % (n = 86) van de klachten bevoegd verklaard, en de CAE voor 48,81 % (n = 82) van de gevallen 59. De cijfers liggen hoger dan deze van de vorige jaren. De AOC had zich in 2005 immers voor 27,48 % (n = 72) van de klachten, en in 2004 voor 29,81% (n = 62) van de klachten bevoegd verklaard. De CAE had zich in 2005 voor 25,89 % (n = 51) van de gevallen, en in 2004 voor 27,75% (n = 48) van de gevallen bevoegd verklaard. Van de klachten waarvoor de AOC zich bevoegd heeft verklaard, bleek 47,67% (n = 41) niet gegrond (tabel 5). Van de klachten waarvoor de CAE zich bevoegd heeft verklaard, bleek 58,54% (n = 48) niet gegrond (tabel 5). Het gaat ofwel om klachten waarvan men heeft kunnen aantonen dat ze onterecht waren, vermits het onderzoek van de klacht geen onregelmatigheden heeft aangetoond, ofwel om klachten waarvoor de commissies niet met zekerheid hebben kunnen vaststellen of ze 59
Zie tabel 5.
95
terecht of onterecht waren. Dat is vaak het geval wanneer een klager beweert onbeleefd te zijn aangesproken door een magistraat. Indien de magistraat in kwestie zich hiervan niets meer herinnert of de beweerde feiten ten stelligste ontkent, en er geen andere getuigen van het beweerde "incident" zijn, dan kunnen de klachtencommissies niet anders dan de klager antwoorden dat er onvoldoende elementen zijn om de klacht gegrond te verklaren. De klager kan bij dergelijke beslissingen de indruk hebben dat de commissies de magistraten de hand boven het hoofd houden. In de statistieken worden deze klachten als ongegrond opgenomen. Net zoals de voorgaande jaren, werd er vaak geklaagd over de traagheid van de gerechtelijke procedure. Hoewel in bepaalde gevallen de lange duur wel degelijk toegeschreven kan worden aan de gerechtelijke instanties zelf, stelt men regelmatig vast dat de partijen zelf, of hun raadslieden, mee verantwoordelijk zijn voor de trage rechtsgang. In een civiele procedure blijven de partijen immers meester van het geding. Als zij geen actie ondernemen kan de rechtbank de zaak ook niet bespoedigen. Zo kan in het onderzoek van een klacht over het procedureverloop blijken dat uitstel herhaaldelijk op vraag van de (raadsman van de) klager zelf werd verleend. De rechtbank kan dan vanzelfsprekend weinig verweten worden. De gegronde klachten worden hierna inhoudelijk besproken onder punt 3.1.3. 3.1.2.11.4. Andere redenen van afsluiting 60 5,69 % (n = 12) van de Nederlandstalige klachten, en 3,02 % (n = 7) van de Franstalige klachten werden afgesloten om een andere reden dan de onontvankelijkheid van de klacht, onbevoegdheid van de Hoge Raad, gegrondheid of ongegrondheid van de klacht. Het gaat om : -
klachten die bij nader inzien geen echte klachten bleken te zijn ; klachten die zonder voorwerp zijn (geworden).
In het eerste geval gaat het om brieven die op het eerste gezicht een klacht lijken, of zelfs uitdrukkelijk vermelden dat het om een klacht gaat, maar die bij nader inzien geen concrete klacht bevatten. De klager wordt bijvoorbeeld geconfronteerd met een bepaald probleem en vraagt aan de Hoge Raad welke procedure hij best opstart, welke de toepasselijke wetgeving is, welke zijn kansen zijn, enz. Deze klacht is eerder een vraag om juridisch advies. De Hoge Raad kan dan wel algemene informatie geven en de klager doorverwijzen, maar kan uiteraard niet zelf in de plaats treden van advocaten of andere adviesverlenende instanties. In het tweede geval gaat het bijvoorbeeld om klachten die zonder voorwerp zijn geworden omdat het probleem werd opgelost vooraleer de Hoge Raad over voldoende elementen beschikte om zijn bevoegdheid te onderzoeken.
3.1.3. Bespreking van de gegronde klachten 3.1.3.1. Nederlandstalige Advies- en onderzoekscommissie (AOC) Van de klachten waarvoor de AOC zich bevoegd heeft verklaard, werden 52,33% (hierna genummerd van 1 tot 45) gegrond verklaard 61. Hierna volgt een korte samenvatting van deze klachten.
60 61
Zie tabel 4. Zie tabel 5.
96
3.1.3.1.1. Klachten betreffende traagheid in de rechtsgang ¾
Twee klachten inzake de duur van de procedure (1,2) : Klager wordt in 1986 gedagvaard voor de vrederechter wegens ‘vermeende’ huurachterstand van de huur op zijn woning en handelszaak. De uitspraak van de vrederechter is negatief voor klager en hij wordt uit zijn woning en handelszaak gezet. Dit vonnis wordt bevestigd in hoger beroep. Klager gaat in Cassatie tegen deze uitspraak. Intussen was de klager failliet verklaard bij vonnis van 10/11/1987 en werd een curator aangesteld. In 1991 verbreekt het Hof van Cassatie het vonnis en verwijst de zaak terug naar de Rechtbank van Eerste Aanleg, zetelend in hoger beroep, waar de zaak van 1991 tot 2001 hangende is. Nadat de besluiten zijn neergelegd, werd op 27/12/1994 om vaststelling van de zaak gevraagd op grond van artikel 751 Ger. W. waarna er pas rechtsdag verleend werd voor de zitting van 15/04/1996. Op 30/03/1998 wordt de heropening van de debatten bevolen. In 2001 wordt de zaak eindelijk uitgesproken en wordt er beslist dat de klager onrechtmatig uitgedreven werd. Als gevolg daarvan stelt de klager een vordering tot schadeloosstelling in. In 2005 beslist de rechtbank om een deskundige aan te stellen om de schade als gevolg van de onrechtmatige uitdrijving en het faillissement te berekenen. De klacht wordt gegrond geacht ten opzichte van de curator : hieruit blijkt dat de achterstand in de afhandeling van het faillissement te zijner laste valt (hij had 3 jaar nodig om de besluiten voor de Rechtbank van Eerste Aanleg op te stellen, 1 jaar voor de antwoorden op de besluiten, 1 ½ jaar voor de besluiten na de heropening van de zaak). Ze wordt ook gegrond verklaard ten opzichte van de rechtbank van eerste aanleg met als reden dat een aanvraag tot vaststelling op grond van het artikel 751 Ger.W ingediend in december 1994 wordt vastgesteld in april 1996.
¾
Klacht inzake de duur van een gerechtelijke expertise (3) : de klager was op 14 juni 2001 het slachtoffer van een ernstig verkeersongeval terwijl hij zich naar het werk begaf. De politierechtbank heeft op 24 september 2002 een vonnis geveld dat hem tegen 100 % gelijk gaf. De arbeidsongevallenverzekeraar had intussen een expert aangesteld voor de bepaling van de graad van permanente arbeidsongeschiktheid. Deze werd op 16.11.2002 vastgesteld op 20%. De klager ging daarmee niet akkoord en betwiste dit voor de Arbeidsrechtbank. Bij vonnis van 06.05.2003 besliste de Arbeidsrechtbank om een andere expert aan te stellen die zijn verslag binnen de 3 maanden moet neerleggen. De eerste zitting bij deze expert vond echter pas 7 maanden na zijn aanstelling plaats. Tijdens deze zitting werd beslist dat bijkomende onderzoeken nodig waren, die kort daarna uitgevoerd werden. Desondanks vindt de tweede zitting met deze deskundige pas 10 maanden na de eerste bijeenkomst plaats. Na deze zitting beveelt de expert opnieuw bijkomend onderzoek op vraag van de verzekeraar. De AOC verklaart deze klacht gegrond omdat zij meent dat de aangestelde arts als deskundige niet de dienstverlening verschafte welke de klager legitiem mocht verwachten en met name meent de commissie dat de expertise niet op de meest diligente manier afgewerkt werd.
¾
Klacht inzake de abnormale duur van een beraadslaging in kort geding (4) : de klager is aan het scheiden sinds de maand oktober 2004. Hij beklaagt zich erover dat een zaak in kort geding sinds één jaar hangende is voor de rechtbank en dat de uitspraak van de beschikking systematisch wordt uitgesteld van zitting tot zitting met als reden dat er achterstand is. De AOC heeft de klacht gegrond verklaard omwille van de lange duur die een kortgeding niet zou mogen kennen.
97
¾
Klacht betreffende de traagheid van een procedure voor schuldbemiddeling (5): sinds 2000, is de klager in collectieve schuldregeling. Hoewel in oktober 2004 de laatste schulden werden aangezuiverd, laat de afsluiting van de procedure nog op zich wachten. Ingevolge hiervan, wordt het loon van de klager en zijn echtgenoot eerst overgeheveld naar de schuldbemiddelaar, die het nadien moet storten aan de klager. De klager en de schuldbemiddelaar hebben reeds meermaals aangedrongen bij de rechtbank om de afsluiting van de procedure te regelen, maar het dossier zou blijven hangen bij de beslagrechter. Uit het onderzoek is gebleken dat deze rechtbank met een enorme achterstand in het afsluiten van de procedures inzake collectieve schuldenregeling kampt. Om deze reden verklaart de Nederlandstalige AOC de klacht gegrond.
¾
Klacht inzake de duur van de verwerking van een procedure op basis van het artikel 747 § 2 Ger.W. (6) : op 7 juli 2005, heeft de klager een verzoek ingediend om een vaststelling van de conclusietermijnen te bekomen. De beschikking op basis van het artikel 747§2 wordt gegeven op 28 oktober 2005. De AOC meent dat dit verzoek niet met de nodige diligentie behandeld werd en verklaart de klacht gegrond.
¾
Klacht inzake de vaststellingstermijn betreffende de poging tot verplichte voorafgaande verzoening inzake huurovereenkomsten (7): de klager maakt zijn beklag over de lange vaststellingstermijn (bijna 2 maanden) bij een Vredegerecht tussen het neerleggen van het verzoekschrift in verzoening en de datum van de zitting. De AOC is van mening dat het niet aanvaardbaar is dat een rechtzoekende twee maanden moet wachten vooraleer zijn verzoeningspoging voor de vrederechter wordt behandeld, wetende dat de verzoeningspoging in huurgeschillen verplicht moet plaatsvinden vooraleer eventueel een geschilprocedure ten gronde kan worden opgestart en verklaart de klacht gegrond.
¾
Klacht inzake de vaststellingstermijn betreffende de poging tot verplichte voorafgaande verzoening inzake huurovereenkomsten (8) : de klager maakt zijn beklag over het feit dat de (gedwongen) verzoeningszittingen inzake huurgeschillen soms twee maanden later worden vastgesteld met de gekende effecten voor de verhuurders. De AOC heeft de klacht gegrond verklaard en vond het wenselijk om in de toekomst proactieve maatregelen te treffen (b.v. meer terechtzittingen organiseren) voor er achterstand kan worden opgebouwd.
¾
Klacht inzake de duur van een procedure in kort geding (9): de klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Vermits hij de dringende toelating nodig heeft om beroepsgoederen en fiscale attesten te kunnen recupereren diende hij in mei 2005 een verzoek in kort geding in. De eerste zitting kon niet worden vastgesteld voor 21 september (16 weken later !). Drieëntwintig weken later, is de beschikking nog steeds niet uitgesproken. De AOC is van oordeel dat een dergelijke termijn voor de vaststelling van een kortgeding niet getuigt van een goede werking. Bij onderzoek is verder gebleken dat binnen die rechtbank een enorme achterstand bestond voor de zaken in kort geding. Om deze redenen verklaart de AOC de klacht gegrond en dringt bij de voorzitter aan op een kordate aanpak van deze problemen.
¾
Klacht inzake de duur van een procedure inzake fiscaal beroep (10): de klager maakt zijn beklag over het feit dat voor een fiscale procedure ingeleid voor het hof van beroep op 08/05/1998, het arrest maar op 17/03/2005 wordt uitgesproken. Het hof
98
bevestigt deze duur en verantwoordt ze door het feit dat de fiscale geschillen behandeld worden door een vaste en een aanvullende kamer waarvan de bijzitters plaatsvervangers zijn. De AOC is van oordeel dat een wachttijd van bijna drie jaren de redelijke termijn ruimschoots overschrijdt en verklaart deze klacht gegrond. ¾
Klacht inzake de duur van een strafrechtelijke procedure met aanzienlijke burgerlijke belangen (11): op het ogenblik dat de klager zijn klacht indient is een periode van 16 jaar verlopen sinds zijn vrouw het slachtoffer werd van een ongeval in 1990. De voorzitter van de betrokken rechtbank erkent dat veel tijd werd verloren bij het begin van de procedure ingevolge de expertise (aanwijzing bij vonnis van 19.03.91 – vervanging op 11.06.91. Tijdens de zittingen van 10.12.91, 7.04.92, 10.10.92 en 2.03.93, was het verslag nog niet ingediend en de zaak kon niet worden behandeld. Tijdens de laatste zitting, werd de zaak uitgesteld tot onbepaalde datum). Op 15.03.96, verscheen de (klagende) burgerlijke partij om de burgerlijke belangen te behandelen. Op 4.06.96, valt een voorlopig vonnis met de toekenning van 700.000 BEF en er wordt vastgesteld dat de zaak nog niet in staat van wijzen is. Op 23.08.99, verschijnt de burgerlijke partij opnieuw. Definitief vonnis bij verstek wordt gewezen op 26.10.99. Verzet daartegen wordt ingeleid op 29.10.99. De zaak wordt gepleit op 30.11.99 en uitgesteld tot 1.02.2000 met als reden dat het dossier ter zitting ontbrak. Ook op deze laatste datum werd het dossier nog steeds niet teruggevonden en de zaak wordt uitgesteld tot onbepaalde datum. Sindsdien, vorderde het dossier niet meer, hoewel het dossier reeds lang werd teruggevonden. De AOC is van mening dat de rechtbanken het verloop van deskundigenonderzoeken actiever moeten opvolgen om eventuele vertragingen op te sporen en te remediëren. Zij is tevens van oordeel dat de rechtbank de zaak niet voor onbepaalde tijd had moeten uitstellen, maar beter had verschoven naar een vaste datum op korte termijn om een minimale controle te houden. Verlies van een dossier getuigt evenmin van een goede werking. Om deze redenen verklaart de AOC de klacht gegrond.
¾
Klacht inzake de duur van een strafrechtelijke procedure met aanzienlijke burgerlijke belangen (12) : de vader van de klager is overleden op 2 januari 2003 in een verkeersongeval. De politie heeft vastgesteld dat de tegenpartij teveel had gedronken op het ogenblik van het ongeval. De zaak werd gepleit op 26/10/2004 voor de politierechtbank. Na oproep van de verdachte komt de zaak op 15/04/2005 voor de correctionele rechtbank met de belofte dat het vonnis zou worden uitgesproken op 13/05/2005. Op de dag van de indiening van de klacht (6 februari 2006), werd nog geen vonnis uitgesproken en geen enkele reden wordt gepreciseerd. De AOC oordeelt dat het onaanvaardbaar is dat een vonnis niet geveld wordt binnen de wettelijk voorziene termijn, eenmaal de zaak in beraad genomen werd en verklaart de klacht gegrond. Ook deze klacht was aanleiding tot het formuleren van een aanbeveling. 62
¾
62 63
Klacht inzake de duur van een strafrechterlijke procedure met aanzienlijke burgerlijke belangen (13 63) : de klager verdedigt de belangen van de burgerlijke partijen die het slachtoffer werden van een ernstig verkeersongeval met doden en zwaargewonden, voor een Correctionele rechtbank. De zaak werd ingeleid in beroep op 06/04/2005 voor de Correctionele rechtbank en uitgesteld voor behandeling op 01/06/2005. Het vonnis diende uitgesproken op 29/06/2005 maar deze uitspraak werd evenwel tot 9 maal toe uitgesteld : op 07/09/2005; 21/09/2005; 19/10/2005; 16/11/2005; 23/12/2005; 18/01/2006; 15/02/2006 en 15/03/2006, datum waarop het Zie “Aanbevelingen” hierna. Zie “Aanbevelingen” hierna.
99
vonnis wordt uitgesproken. Deze klacht blijkt bovendien geen alleenstaand geval te zijn. Immers, diezelfde dag wordt nog een andere zaak door deze kamer gevonnist die dezelfde lange beraadslagingstermijn kende. Het gaat telkens om zaken toegekend aan een jonge magistraat, onlangs benoemd en al in zwangerschapsverlof sinds half november. Deze magistraat was ook belast met een aantal burgerlijke zaken waar de beraadslagingtermijn niet werd nageleefd omdat ze haar zwangerschapsverlof met twee weken diende te vervroegen. Hoewel het om een incidenteel geval gaat, heeft de AOC deze klacht gegrond verklaard wegens de duur van de procedure en omdat de betrokken magistraat de korpschef eerder op de hoogte had kunnen brengen van de ontstane achterstand. Deze klacht werd eveneens in aanmerking genomen voor het formuleren van een aanbeveling. 64 ¾
Klacht inzake de duur van een strafrechtelijke procedure met aanzienlijke 65 burgerlijke belangen (14 ): in een zaak betreffende een verkeersongeval (dat plaatsvond op 14 november 1989), is een beroepsprocedure lopende sinds 11 oktober 1999. De procedure is als volgt samen te vatten : -
24 maart 2003 : eerste zitting : de eiser in hoger beroep heeft geen syntheseconclusies opgesteld, de zaak wordt niet in beraad genomen. 19 april 2003 : de zaak wordt in beraad genomen en de uitspraak is voorzien op 17 juni 2003. 17 juni 2003 : de uitspraak uitgesteld tot 23 september 2003, vervolgens tot 28 oktober 2003 en tot slot tot 18 november 2003. 18 november 2003 : tussentijds arrest gelastend de heropening van de debatten (heropening van de debatten voorzien op 24 mei 2004). 24 mei 2004 : de zaak wordt uitgesteld tot 25 oktober 2004 door overbelaste rol, nadien tot 08 februari 2005 en nog tot 31 mei 2005 en tot slot tot 31 oktober 2005, door overbelaste rol. 31 oktober 2005 : de zaak wordt in beraad genomen, het arrest was voorzien op 06/12/2005. Op 6 december 2005, kon het Hof zijn arrest niet geven en de uitspraak werd uitgesteld tot 24 januari 2006, vervolgens tot 07 maart en tot slot tot 11 april 2006.
De klager verwijst naar het Gerechtelijk wetboek dat bepaalt dat een vonnis binnen de maand moet worden uitgesproken ; hij is verbaasd dat een periode van 17 jaar is verlopen om de burgerlijke belangen te regelen in het kader van een verkeersongeval. Komt hierbij dat het hier om een strafrechterlijke procedure gaat, waarbij de te volgen termijnen precies zijn en waarbij de voortdurende aanwezigheid van een advocaat essentieel is, wat de advocatenkosten voor de cliënt aanzienlijk verhoogt. De klacht over de overschrijding van de termijn van beraad in deze zaak werd door de AOC gegrond bevonden, aangezien zowel voor het uitspreken van het tussenarrest als voor het vellen van het eindarrest de wettelijke termijn van één maand op een onbehoorlijke wijze werd overschreden. Deze klacht werd tevens in aanmerking genomen voor het formuleren van een aanbeveling.66 ¾
64 65 66
Klacht inzake de duur van een onderzoek dat uitmondde tot het dragen door de burgerlijke partij van de expertisekosten ten belope van 30.000 € (15): de klager beklaagt zich over het feit dat de Kamer van Inbeschuldigingstelling bij arrest van 26.06.2003 de verjaring vaststelt van misdrijven waarvoor door de klager in 1991 klacht neerlegd was en hem vervolgens veroordeelt tot de gerechtskosten ten belope Zie “Aanbevelingen” hierna. Zie “Aanbevelingen” hierna. Zie “Aanbevelingen” hierna.
100
van 30.000 €, en dit terwijl de klager tijdens de procedure herhaalde malen aangedrongen heeft op een spoedige behandeling van zijn klacht en terwijl de aangestelde deskundige onomstotelijk tot de vaststelling kwam dat fraude gepleegd werd. Het onderzoek van de klacht maakt duidelijk dat de klager klacht heeft ingediend wegens diefstal, misbruik van vertrouwen, oplichting en fraude. De klacht werd bevestigd tussen 12/1991 en 20/02/1992. 3 onderzoeksrechters zijn elkaar opgevolgd en 3 deskundigen werden aangewezen. Eens de expertiseverslagen ingediend, wordt de zaak een jaar later vastgesteld voor de Raadkamer. Deze spreekt op 9.01.2002 een beschikking van buitenvervolgingstelling uit. De zaak komt daarna op 06.06.2002 voor de Kamer van Inbeschuldigingstelling waar ze systematisch wordt uitgesteld. Uiteindelijk wordt er op 21.05.2003 gepleit en doet de Kamer van Inbeschuldigingstelling uitspraak op 26.06.2003. Het arrest bevestigt de buitenvervolgingstelling en veroordeelt de burgerlijke partijen tot de betaling van de gerechtskosten. De klagers stelden een voorziening in Cassatie in, onder meer betreffende de veroordeling tot de gerechtskosten, maar deze werd bij arrest van 11.05.2004 verworpen. Uit onderzoek door de AOC blijkt dat de onderzoeksrechter onvoldoende toezicht heeft gehouden op het verloop van de expertise, ook al schijnen de burgerlijke partijen ook het resultaat van de procedure te hebben vertraagd. ¾
Klacht over de omstandigheid dat een vordering tot verwijzing van een parket zeer veel tijd vergde (16): de klager diende in juni 1999 en in februari 2000 bij de onderzoeksrechter klacht in met burgerlijke partijstelling. In 2003 krijgt hij een bericht van het parket dat de onderzoeksrechter zijn dossier heeft meegedeeld voor eindvordering. Bij onderzoek blijkt dat vier verschillende onderzoeksrechters de klacht hebben behandeld. Het dossier wordt op 2 september 2003 aan het parket gestuurd, dat het dossier vervolgens op 7 december 2004 voor vertaling overzendt. Wanneer het dossier op 2 maart 2005 na vertaling terugkeert, wordt het aan een parketjurist toevertrouwd, die het slechts op 30 maart 2006 met de substituut-titularis kan bespreken. De vordering van verwijzing naar de raadkamer wordt opgemaakt voor de terechtzitting van 20 juni 2006. De AOC verklaart de klacht gegrond vanwege de tijd (2,5 jaar) die vereist was om voor de raadkamer de vordering tot verwijzing op te stellen.
¾
Twee klachten over de duur van een procedure, zowel voor de rechtbank als voor het hof (17, 18): de betrokken procedure werd ingesteld na een vliegtuigongeval met dodelijke slachtoffers in 1986. Bij het ongeval was zowel een vliegtuig van de Belgische luchtmacht als een burgervliegtuig betrokken. Toen de klager zijn klacht indiende bij de HRJ, in 2001, was nog geen eindvonnis uitgesproken. In dit complex dossier (40 partijen, verschillende eisen en tegeneisen) werd in 1993 een zeer omstandig tussenvonnis gewezen, en werd een deskundige aangesteld om de rol van de militaire piloot in het ongeval van naderbij te onderzoeken. In 1996 werd de deskundige vervangen omdat hij zijn opdracht niet uitvoerde. De nieuw aangestelde deskundige diende in 2000 zijn verslag in. Na onderzoek is gebleken dat de lange looptijd van de procedure hoofdzakelijk te wijten was aan de achterstand in de deskundigenonderzoeken en in mindere mate aan het uitwisselen van de besluiten, gelet op het grote aantal partijen. De klacht werd gegrond verklaard. Hoewel de rechtbank wettelijk gezien geen enkele tekortkoming op het vlak van toezicht op het deskundigenonderzoek kon worden
101
verweten, heeft de AOC geoordeeld dat de rechtbank het deskundigenonderzoek van nabij had kunnen opvolgen zonder af te wijken van de wettelijke principes. Er werd eveneens verwezen naar de eerdere aanbevelingen van de VAOC inzake de problematiek van het deskundigenonderzoek. 67 In 2003 vult de klager zijn klacht aan : in november 2003 werd een vonnis gewezen waarbij Defensie werd veroordeeld. Na verschillende maanden gaat Defensie in hoger beroep en uiteindelijk, in januari 2006, hebben alle partijen hun besluiten neergelegd voor het hof van beroep. De klager beklaagt zich erover dat hij al 7 maanden op een rechtsdag wacht. De AOC is van oordeel dat een termijn voor rechtsdagbepaling van 14 maanden voor de burger te lang is om zijn zaak te kunnen pleiten, al is voor het betrokken hof van beroep die termijn niet zo lang. ¾
Klacht over de lange duur die de afhandeling van een faillissement kende (19): de klager werkte bij een firma die in 1979 failliet werd verklaard. De klager diende zijn schuldvordering in en de arbeidsrechtbank kende hem een vergoeding van 662.316 BEF toe. In maart 1982 ontving de klager van het Fonds Sluiting Ondernemingen een postassignatie voor een bedrag van 379.345 BEF. De klager vroeg de curator herhaaldelijk om hem het nog verschuldigde bedrag te betalen. Eind 2006 had de curator bij de rechter-commissaris nog geen verzoekschrift ingediend om dat saldo te betalen, hoewel de activa nog toereikend waren. De AOC verklaart deze klacht gegrond t.a.v. de curator wegens de lange duur die de afhandeling van het faillissement kent.
3.1.3.1.2. Klachten lachten betreffende het verloop van de procedure ¾
Klacht inzake het verloop van een onderzoek (20): de klagers hebben op 12 juli 2005 een klacht met burgerlijke partijstelling ingediend bij een onderzoeksrechter. De verdachte is woonachtig te Spanje, maar verblijft tijdelijk in België. Reeds op 13 juli 2005 stuurde deze onderzoeksrechter het dossier naar een ander arrondissement omdat zij meende dat de plaats van de feiten zich in dat arrondissement bevond. Op 18 juli 2005 echter stuurde de onderzoeksrechter van dit tweede arrondissement het dossier terug naar haar omdat hij vond dat hij geen enkele aanwijzing of reden had om dit dossier te behandelen. Op 9 november 2005 werd aan de klagers telefonisch meegedeeld dat hun dossier in opdracht van de eerste onderzoeksrechter opnieuw naar het tweede arrondissement gestuurd werd omdat de verdachte te Spanje woonachtig is. Vervolgens raakte het dossier verloren tussen beide arrondissementen ingevolgde de vermelding van foutieve referenties bij het overmaken. Uiteindelijk werd het dossier teruggevonden op het parket van het tweede arrondissement en op 9 januari 2006 toebedeeld aan een andere onderzoeksrechter. De klagers beklagen zich erover dat er gedurende deze maanden kostbare tijd is verloren en bovendien wist de onderzoeksrechter bij wie de klacht initieel werd neergelegd van in het begin dat de verdachte woonachtig te Spanje was. De AOC was van oordeel dat het dossier met een abnormale vertraging bij de bevoegde rechter is terechtgekomen, waardoor uiteraard veel tijd verloren is gegaan om de nodige onderzoekshandelingen te kunnen stellen.
67
Advies met betrekking tot het voorontwerp van wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de rechtspleging, goedgekeurd tijdens de Algemene Vergadering van 9 oktober 2002, Aanbeveling over het deskundigenonderzoek in strafzaken en in sociale zaken, goedgekeurd tijdens de Algemene Vergadering van 14 mei 2003 en Advies over zeven wetsvoorstellen tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot het deskundigenonderzoek, goedgekeurd tijdens de Algemene Vergadering van 29 juni 2005.
102
¾
Klacht inzake de verwerking van een verkeersovertreding (21) : de klager heeft een boete gekregen voor een snelheidsovertreding. Hij betwist deze overtreding vermits hij, noch zijn zoon, ooit naar de plaats gegaan zijn waar de overtreding werd vastgesteld. Hij meldt dit aan het parket waar hij vraagt de foto te mogen zien om na te gaan of inderdaad zijn voertuig werd geflitst. Het parket heeft gereageerd met het verzenden van een overschrijvingsformulier. De klager is dan ter plaatse gegaan om het dossier te raadplegen, waar geen foto aan was toegevoegd. De boete werd toch betaald maar de klager eist de terugbetaling ervan omdat hij het niet eens is met deze situatie en zeker niet met het ontbreken van de foto’s in het dossier, wat elke verdediging bemoeilijkt. De klacht werd gegrond verklaard omdat de verschillende praktijken die de parketten hanteren niet getuigen van een goede dienstverlening naar de burger toe. In afwachting van een meer performant systeem (bijvoorbeeld via een beperkte computertoegang van de vermoedelijke overtreder tot de flitsfoto die hem aanbelangt) wordt aanbevolen om slechts aan de verdachten die er om vragen de gelegenheid te bieden de flitsfoto te bekijken bij het vaststellende politiekorps of politieparket. Bij betwisting na inzage van de foto bij de politie wordt de foto dan steeds aan het dossier toegevoegd en aan het parket overgemaakt. Als uit de antwoordformulieren, die samen met een afschrift van het proces-verbaal aan de vermoedelijke overtreder worden toegezonden, blijkt dat de verdachte moet verhoord worden aan de hand van de flitsfoto, wordt die best opgevraagd bij de vaststellende politiedienst en samen met de bundel toegezonden opdat de politie van de verblijfplaats de foto zou kunnen voorleggen aan de vermoedelijke overtreder.
3.1.3.1.3. Klachten betreffende omgang en communicatie met justitie ¾
Klacht inzake een gebrekkige communicatie met een parket (22): de klager is Nederlandstalig en pleegt een inbreuk op de verkeerswet met een leasingwagen. Hoewel hij als Nederlandstalige staat geregistreerd bij de leasingmaatschappij, stuurde de politie van deze gemeente hem een PV in het Frans. Als hij telefoneert om een exemplaar in het Nederlands te ontvangen, wordt hem gevraagd deze aanvraag te faxen, wat hij ook doet. Er wordt evenwel geen gevolg aan gegeven. Enkele maanden later ontvangt de klager een antwoordformulier van het parket, wederom in het Frans. Hierna stuurt hij een aangetekende brief naar de procureur des Konings met de vraag de stukken van de procedure in het Nederlands te ontvangen. In antwoord op deze vraag krijgt de klager korte tijd later een voorstel tot minnelijke schikking (in het Nederlands) van € 185. Als hij een tweede keer vraagt aan het parket het antwoordformulier in het Nederlands te krijgen, wordt hem opnieuw gezegd de aanvraag te faxen. Aangezien hij het voordien reeds had gefaxt, tevergeefs, vraagt hij de naam van de gesprekspartner. Zij weigert haar naam te geven. De klager verklaart, als Nederlandstalige, zich achtergesteld te voelen door het betrokken parket en maakt tevens zijn beklag over de onbeleefdheid van de administratieve diensten van het parket. Het betrokken parket stelt dat ingevolge een fout van de verbalisant, het oorspronkelijke PV van 11/08/2005 in het Frans werd opgesteld. De AOC is van oordeel dat de diensten van het parket het verzoek van de klager om een antwoordformulier in het Nederlands te ontvangen onmiddellijk hadden kunnen beantwoorden, dat is wat van een goed functionerende organisatie wordt verwacht, en verklaart de klacht daarom gegrond. Het parket werd tevens herinnerd aan de aanbeveling inzake deugdelijke communicatie 68.
68
Zie hiervoor het jaarverslag van 2005.
103
¾
Klacht inzake een gebrekkige communicatie met de griffie van een rechtbank van koophandel (23) : de klager doet zijn beklag over een onwettige weigering tot publicatie in het Belgisch Staatsblad door de griffie van een Rechtbank van Koophandel (rechtspersonenregister). De vereniging heeft op 24 januari 2005 een dossier gestuurd aan de Rechtbank van Koophandel met het oog op de publicatie in het Staatsblad. Vermits dit nog niet gebeurd was op 30 juni 2005 werd een herinnering verstuurd. Kort nadien ontvangt de vereniging een brief van de griffie waarin wordt gesteld dat de documenten niet kunnen worden aanvaard ter publicatie omdat één of ander stuk ontbreekt. De griffie lichtte de klager niet spontaan in over de onvolledige aard van zijn dossier nadat zij dit ontvangen had. Uiteindelijk vindt de publicatie plaats op 27 oktober 2005. Uit het onderzoek van de AOC blijkt dat in januari/februari 2005, de publicatie van akten van rechtspersonen een achterstand had opgelopen. In juni/juli 2005, wordt opnieuw een voorlopige achterstand geregistreerd ingevolge de massale toevloed van akten van de AV van de rechtspersonen. Dat was, samen met de omstandigheid dat de griffie zo laat melding heeft gemaakt van het feit dat het dossier onvolledig was, de reden waarom de AOC de klacht gegrond heeft verklaard. 69
¾
Klacht inzake een gebrekkige informatie vanwege het parket (24): de klager werd het slachtoffer van een gewapende overval op 12/07/2003. Een PV werd door de politiediensten opgesteld. Sindsdien heeft de klager geen nieuws meer over de evolutie van zijn dossier en hij weet zelfs niet of een onderzoeksrechter werd aangewezen. Er was uitspraak in de zaak op 29/08/2003, maar « spijtig genoeg » werd het slachtoffer niet behoorlijk ingelicht van de dag van de zitting. De AOC is van oordeel dat dit dossier niet op de meest diligente wijze werd behandeld en verklaart de klacht gegrond.
¾
Klacht inzake een gebrekkige communicatie met de griffie van de rechtbank van koophandel (25): ingevolge een slechte informatie vanwege de griffie van een rechtbank van koophandel, diende de klager bijkomende kosten te dragen voor de publicatie in het Belgisch Staatsblad. De Griffie verschuilt zich achter een administratieve omzendbrief om het gebrek aan informatie dat verschaft werd aan de klager te verantwoorden; zij meent niet dienstvaardig te moeten zijn ten opzichte van de burger. De AOC oordeelt dat deze klacht gegrond is omdat de griffie zich bij de invulling van haar taken als administratieve overheid ook als zodanig dient te gedragen en ten dienste moet staan van de rechtzoekende . 70
¾
Klacht inzake een gebrekkige communicatie met het parket (26) : de klager maakt zijn beklag over de manier waarop een proces-verbaal werd opgesteld: de naam van de verbalisanten werd niet vermeld, het PV is niet ondertekend en de datum van verzending aan de procureur des Konings is niet vermeld. Het gaat om een PV voor een inbreuk op het verkeersreglement (rechts inhalen van een file over het fietspad), overtreding klaarblijkelijk begaan door zijn dochter. Hij maakt zijn beklag over het uitblijven van antwoord van de procureur des Konings, die erkent met veel vertraging geantwoord te hebben. De klacht dat klager geen antwoord kreeg op zijn brieven aan de procureur des Konings werd door de AOC gegrond verklaard.
69 70
Zie “Aanbevelingen” hierna. Zie “Aanbevelingen” hierna.
104
De Commissie is immers van mening dat iedere brief van een rechtzoekende dient beantwoord te worden binnen een redelijke termijn. In dit verband werd de procureur des Konings herinnerd aan de eerdere aanbevelingen hieromtrent. 71 ¾
Klacht inzake een gebrekkige communicatie met het parket (27): de klager werd op 10 januari 2006 het slachtoffer van een inbraak met diefstal, tezelfdertijd als zijn buren. De politie is ter plaatse geweest en 2 PV’s werden opgesteld. Toen de klager zich in maart wou aanbieden als benadeelde partij, bleek zijn klacht zonder gevolg geklasseerd, terwijl de dader bekend en gearresteerd was (in het kader van het onderzoek van het andere PV). Nadien bleek dat de 2 PV’s toevallig werden gescheiden. Het eerste PV (dat van de buren van de klager) was in onderzoek bij een onderzoeksrechter, terwijl het PV van de klager zonder gevolg werd geklasseerd. Zijn klacht blijft evenwel geklasseerd zonder gevolg. De Procureur des Konings verklaart dat er geen enkele fout noch communicatiegebrek in dit dossier werd vastgesteld. Het oorspronkelijke PV werd effectief onmiddellijk geklasseerd zonder gevolg voor onbekende dader. Het is maar later gevoegd bij het onderzoek toen bleek dat de verdachte waarschijnlijk ook verantwoordelijk was voor de diefstal bij de klager. Hij werd door een gerechtsassistente ingelicht over de toevoeging en zou schriftelijk worden geïnformeerd van de zittingsdatum waar hij zich vervolgens burgerlijke partij kan stellen. De AOC vindt het eigenaardig dat een gelijkaardige inbraak op hetzelfde moment in een koppelwoning een onderscheiden behandeling krijgt door de politie met de gekende gevolgen. Bovendien krijgt de klager op 5 april een brief van het parket met de melding dat zijn dossier zonder gevolg werd geklasseerd, terwijl de politie reeds schreef, in een e-mail van 22 maart, dat deze diefstal ook aan het onderzoek werd toegevoegd De AOC is van oordeel dat de communicatie met de rechtzoekende gebrekkig is verlopen en verklaart deze klacht daarom gegrond.
¾
Klacht inzake het gebrek aan antwoord op de brieven vanwege een parket (28): De klager heeft een confectiebedrijf. Een voormalige bediende zou goederen gestolen hebben voor een aanzienlijk bedrag. Op een bepaald ogenblik wordt de klager gemeld dat, ergens in een winkel, goederen uit zijn productie worden verkocht. De handelaar van deze winkel verklaart de goederen in consignatie te hebben genomen van een voormalig personeelslid van de klager. In 2004 richt de klager een klacht aan de procureur des Konings, die zonder antwoord bleef. Sindsdien, tracht hij de zaak te volgen via slachtofferhulp, maar behoudens de voortdurende belofte van een dagvaarding door de procureur des Konings, ziet de klager niets concreet. De AOC verklaart de klacht gegrond wegens het uitblijven van een reactie op de brieven vanwege klager, hetgeen ook door de Procureur des Konings erkend werd. De AOC bracht de aanbevelingen inzake deugdelijke communicatie ter kennis van de Procureur des Konings. 72
¾
Klacht inzake een gebrekkige communicatie met een parket-generaal (29): de klager heeft in april klacht ingediend bij een procureur generaal tegen een onderzoeksrechter. Vier maanden later, heeft hij nog altijd geen antwoord gekregen. Uit de gevoerde onderzoeken blijkt dat het parket generaal vijf maanden gewacht heeft vooraleer de klager een antwoord te verschaffen. De AOC is van oordeel dat er minstens een ontvangstmelding gestuurd had moeten worden aan de klager waarin hem gemeld werd dat zijn klacht zou onderzocht worden. Op grond van het ontbreken van een ontvangstmelding verklaart de AOC de klacht
71 72
Voor de volledige inhoud van deze aanbevelingen wordt verwezen naar het jaarverslag van 2005. Voor de volledige inhoud van deze aanbevelingen wordt verwezen naar het jaarverslag van 2005.
105
gegrond en brengt herinnering. 73 ¾
zij
de
aanbevelingen
inzake
deugdelijke
communicatie
in
Klacht inzake een gebrekkige communicatie met het parket (30): de klager woont in Nederland en heeft een boete gekregen van de Belgische politie voor verkeerd parkeren. Hij verklaart deze inbreuk evenwel niet begaan te hebben en heeft dit vermeld op de vragenlijst die bij de boete gevoegd is. Hij heeft ook het punt aangekruist waarbij hij elke minnelijke schikking aanvaardt. Vervolgens ontving hij geen enkele reactie meer, ondanks veelvuldige herinneringsbrieven die hij aan het parket zou hebben gestuurd. Nadien kreeg hij een dagvaarding om te verschijnen voor de Politierechtbank. Hij kon er niet naartoe gaan en werd bij verstek veroordeeld. Sindsdien heeft hij geen enkel verzoek tot betaling van een minnelijke schikking ontvangen. De commissie is van mening dat het communiceren van minnelijke schikkingen en de communicatie rond de mogelijke gevolgen van het aanvaarden of weigeren van een minnelijke schikking niet voldoen aan de normen van een behoorlijke, actieve dienstverlening. In dit kader beschouwt de AOC deze klacht als gegrond. De AOC dringt er bijgevolg op aan bij het openbaar ministerie dat in de toekomst de gemotiveerde opmerkingen van een vermoedelijke dader over de omstandigheden waarin een overtreding werd begaan, het voorwerp zouden uitmaken van een gepast antwoord en dat niet meer louter een overschrijvingsformulier aan de overtreder zou verstuurd worden.
¾
Klacht inzake een gebrekkige communicatie met het parket (31): de klager, gedomicilieerd in Nederland, ontving in februari 2006 van het parket van de Procureur des Konings een aanmaning tot betaling van een boete. Het betrof een snelheidsovertreding begaan op 13/11/2005. Het voertuig waarmee de overtreding werd begaan zou onder zijn naam geregistreerd zijn. De klager beweert evenwel sinds 10 jaar niet meer in België te zijn geweest en dat het geenszins om zijn wagen gaat. Hij vermoedt dat de politie een vergissing heeft begaan in de identificatie van de eigenaar van het voertuig. Hij heeft immers vroeger wel degelijk een voertuig gehad met dergelijk kenteken. Hij heeft dit reeds tweemaal aan het parket gemeld, maar heeft nog geen antwoord gekregen. Uit het onderzoek blijkt dat op het niveau van het parket de fout werd rechtgezet op 14 juni 06 door het verzenden van een voorstel tot minnelijke schikking aan de echte eigenaar. Vanwege een vergetelheid werd de klager niet ingelicht en heeft hij geen antwoord ontvangen op zijn verantwoordingsstaat. Om die reden heeft de AOC gegrond verklaard. Een strak beheer van de communicatie met de burger is immers een noodzaak in een modern justitieapparaat. Ook in deze klacht werd de aanbeveling inzake deugdelijke communicatie in herinnering gebracht. 74
¾
73 74
Klacht inzake een gebrekkige communicatie met het parket (32): ingevolge een ongeval met materiële schade en vluchtmisdrijf heeft de klager (gedomicilieerd in Nederland) klacht ingediend op 05/12/2004. Op 24/03/2005, heeft hij het parket een aangifte van benadeelde persoon bezorgd. Hij zou vervolgens het parket drie keer geïnterpelleerd en meermaals gebeld hebben zonder dat men hem enige informatie wou geven over de follow-up van zijn klacht. Uit onderzoek van de AOC blijkt dat het dossier zonder gevolg werd geklasseerd op 17/07/2006 vermits de dader onbekend was. Ingevolge zijn « aangifte van benadeelde persoon » van 24/03/2005, werd de klager automatisch ingelicht over deze beslissing op 11/08/2006. Dit antwoord werd evenwel
Voor de volledige inhoud van deze aanbevelingen wordt verwezen naar het jaarverslag van 2005. Voor de volledige inhoud van deze aanbevelingen wordt verwezen naar het jaarverslag van 2005.
106
verstuurd naar zijn eerste (onjuiste) adres. adresgegevens was effectief nog niet gebeurd.
De
rechtzetting
van
zijn
nieuwe
De aanpassing van de nieuwe adresgegevens van de klager in de computer was nog niet gebeurd zodat de kennisgeving naar het verkeerde adres werd gestuurd. Om deze reden verklaart de AOC deze klacht gegrond. ¾
Twee klachten inzake het gebrek aan follow-up van een klacht en een antwoord op de briefwisseling vanwege een parket (33, 34): ingevolge het overlijden van zijn moeder, dient de klager klacht in bij drie instanties, waaronder het Parket in februari 2004. Hij beklaagt zich over het feit dat het parket geen enkel gevolg geeft aan zijn brieven. De AOC heeft de klacht gegrond verklaard omdat zij vaststelde dat de brieven van klager inderdaad niet beantwoord werden en de enige keer dat ze beantwoord werden, werd hem dan nog verkeerde informatie verschaft. Bovendien constateerde de Procureur des Konings zelf ook dat de titularis van het dossier niet op de meest diligente wijze heeft gereageerd op de brieven van de klager.
¾
Klacht over een zaak van voorlopig bewind (35): de klager noch zijn moeder werden door de vrederechter opgeroepen voor een terechtzitting waar uitspraak zou worden gedaan over een verzoek tot beëindiging van het voorlopig bewind, terwijl de beschikking preciseert dat zij beiden bij gerechtsbrief werden opgeroepen. Uit het onderzoek van de AOC is gebleken dat enkel de bewindvoerder en de klager werden opgeroepen, en niet de persoon over wie voorlopig bewind werd gevoerd. Die situatie was te wijten aan een vergetelheid of een vergissing van de griffie
3.1.3.2. Andere klachten ¾
Klacht inzake een ononderbroken verbalisering die in ieder geval uitmondt in een vrijspraak (36): de klager werd meer dan 50 keer geverbaliseerd door de politie voor verkeerd parkeren tussen 18 maart 2002 en 14 mei 2004. Hij werd evenwel telkens vrijgesproken. Voor de eerste vrijspraak ging het parket in beroep, maar de vrijspraak werd bevestigd. De politie bleef evenwel hardnekkig verbaliseren. Hij nam contact op met de substituut belast met deze dossiers om de vervolgingen vanwege het parket stop te zetten, tevergeefs. Hij diende 19 keer te verschijnen voor de politierechtbank waarvan 1 keer in beroep. De doorgedreven automatisering van de verwerking van processen-verbaal tot dagvaardingen is er de oorzaak van dat diverse dossiers toch tot een dagvaarding geleid hebben. De AOC is van mening dat automatisering voordelen heeft op voorwaarde dat controles worden ingebouwd. Eén van deze controles kan het ernstig nemen zijn van signalen van de burger.
3.1.3.2.1. Kritiek op de wetgeving ¾
Klacht inzake de beperkte bezoldiging van een geneesheer om een staat van dronkenschap vast te stellen (37) : de klager maakt zijn beklag over het kleine bedrag van de vergoeding toegekend aan een geneesheer die ’s nachts wordt opgeroepen. De vergoeding die hij de politie kan vragen bedraagt sinds jaren 45 euro terwijl het tarief voor de dringende medische zorgen momenteel 70 euro bedraagt. Dit verschil lijkt hem enorm en hij vindt het onterend bijna gratis te moeten werken. De minister heeft reeds gereageerd op een parlementaire vraag terzake en geantwoord dat er geen middelen zijn voor de verhoging van de vergoedingen, maar de klager vindt dat naast de kwestie vermits het de dronken bestuurder is die de vergoeding moet betalen. 107
De AOC verklaart deze klacht gegrond omdat zij meent dat de onderbetaling van experten de goede werking van justitie in het gedrang kan brengen. 75 ¾
Twee klachten betreffende de niet toepasselijkheid van art. 792 Ger. W. in strafzaken en de volgorde van behandeling ter terechtzitting (38, 39): klager beklaagt zich er over dat men in strafzaken niet automatisch een afschrift van het vonnis ontvangt, maar dat men dit zelf op de griffie moet aanvragen. Volgens klager kan dit nefaste gevolgen hebben. De AOC meent dat deze klacht gegrond is omdat zij van mening is dat ook in strafzaken aan partijen automatisch en kosteloos een afschrift van het vonnis zou moeten worden bezorgd. De HRJ formuleerde in dit verband een aanbeveling. Reeds in het advies op het wetsvoorstel houdende het Wetboek van Strafprocesrecht (Franchimont) had de HRJ zich al positief uitgesproken over het kosteloos toezenden van een afschrift van het vonnis of arrest in strafzaken.76 Naar analogie met het verzenden van een ongetekend afschrift in burgerlijke zaken zoals voorzien in artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek, zouden de partijen ook in strafzaken automatisch en kosteloos een afschrift van het strafvonnis moeten ontvangen. In 2006 heeft de HRJ in het kader van de klachtenbehandeling deze aanbeveling regelmatig herhaald. Klager klaagt ook het gebrek aan van een passende wettelijke regeling voor het bepalen van de volgorde waarin de strafzaken ter zitting worden behandeld. Hij klaagt het systeem aan dat door de meeste (straf)rechtbanken in acht wordt genomen en dat inhoudt dat de zaken worden behandeld rekening houdend met de anciënniteit van de advocaten die in de zittingszaal van de rechtbank aanwezig zijn. Er is volgens klager geen enkele regel die de rechtbank oplegt dat ze dit systeem moeten hanteren. Hij meent dat deze werkwijze strijdig is met het principe van de wapengelijkheid. De AOC is van mening dat het zittingsmanagement momenteel in vele rechtbanken te wensen overlaat. Zij is geen voorstander van het algemene gebruik om alle partijen op het aanvangsuur uit te nodigen en vervolgens eerst de zaken met advocaten die aanwezig zijn te behandelen. Vandaar dat zij deze klacht dan ook gegrond verklaart. Er moet voor het optimaliseren van de dienstverlening dan ook nagedacht worden over het zittingsmanagement. Dit dient dan zonder meer ook aan de burger te worden gecommuniceerd. 77
3.1.3.2.2. Dossiers met klachten die om verschillende redenen gegrond werden verklaard ¾
Klacht inzake de duur van een strafrechtelijke procedure en klacht inzake het ontbreken van communicatie van een vrij afschrift van het correctionele vonnis (40, 41): eind 1996 zijn de klagers het slachtoffer van een diefstal in hun winkel. Drie maanden later zien ze de daders opnieuw en noteren hun nummerplaat. Ze wordt meegedeeld aan de politiediensten. Na ongeveer één jaar zonder nieuws, worden de daders aangehouden voor een andere diefstal. Op advies van de politie nemen de klagers een advocaat omdat de dieven intussen vrij bemiddeld zijn geworden door o.a. de vele diefstallen. De klagers stellen zich burgerlijke partij om de herstelling te bekomen van hun schade. In 2001 stoppen ze hun handelszaak en vragen ze via hun advocaat een schadeloosstelling in geld in plaats van de restitutie. De zaak wordt
75
Zie « Aanbevelingen » hierna. Advies op het wetsvoorstel houdende het Wetboek van Strafprocesrecht (Franchimont), goedgekeurd tijdens de Algemene Vergadering van 23 juni 2004. Momenteel wordt in dit verband een aanbeveling uitgewerkt.
76
77
108
vervolgens voor een correctionele rechtbank gebracht op 08/01/2001, maar tijdens de zitting blijkt dat de verdachten reeds werden gedagvaard voor twee andere correctionele rechtbanken voor dezelfde feiten en de zaak wordt uitgesteld ter zitting van 12/03/2001, 28/05/2001 en 03/12/2001. Intussen spreekt één van de andere correctionele rechtbanken een tussenvonnis uit waartegen de daders hoger beroep aantekenen. De zaak die door de klagers ingeleid was op 8/01/2001 werd gedurende deze procedure in hoger beroep uitgesteld in afwachting van de uitspraak van het Hof van Beroep. Een eerste keer werd de zaak uitgesteld naar 04/10/2004 en een tweede keer naar 31/01/2005 omdat er nog een proceduregeschil bij het Hof van Beroep hangende was. Bij tussenarrest van het Hof van Beroep van 26/10/2004 trekt het Hof van Beroep de zaak van de klagers aan zich en de zaak wordt vastgesteld op 21/03/2005. Het definitief arrest valt op 04/10/2005. Bovendien werden klagers er niet van verwittigd dat er een vonnis geveld werd op 4/10/2005. Deze klacht werd door de AOC gegrond bevonden omdat er te veel tijd verstreken is a) tussen het afsluiten van het onderzoek en de beschikking van verwijzing, b) tussen het instellen van het hoger beroep en de dagvaarding van de beklaagden voor het hof, c) tussen het eerste in beraad nemen en de uitspraak voor het hof in oktober 2004 78, en d) tussen het nieuwe beraad en het definitieve arrest in oktober 2005. Verder meent de AOC dat ook in strafzaken aan partijen automatisch en kosteloos een afschrift van het vonnis zou moeten worden bezorgd 79. De aanbeveling die daaromtrent werd gedaan, werd herhaald. ¾
Twee klachten inzake het verlies van een dossier door het parket (42, 43): de klager heeft materiële schade ervaren ter gelegenheid van een verkeersongeval op 13 april 1997. Voor de politierechtbank wordt de zaak talrijke keren uitgesteld om het parket toe te laten bijkomende onderzoeksverrichtingen uit te voeren. Nadat de zaak sine die werd uitgesteld op 1 februari 1999 moet de klager 11 brieven aan het parket sturen om de zaak her op te starten. Uiteindelijk, zeven jaar na het ongeval, zal het parket hem telefonisch melden dat het dossier kwijtgeraakt was. De klager wordt verzocht de stukken in zijn bezit op te sturen om een nieuw dossier te kunnen samenstellen. Als het dossier opnieuw is vastgesteld, merkt de politierechter de verjaring op en geen enkele veroordeling wordt burgerrechterlijk uitgesproken. De Commissie is van oordeel dat- door verlies van het dossier - het ambt van de heer Procureur des Konings terzake niet de dienst verleend heeft welke door de burger legitiem verwacht mag worden. Bovendien stelt de commissie vast dat de communicatie met de klager volledig mank liep doordat de veelvuldige geschreven en telefonische berichten onbeantwoord bleven. Op grond daarvan werd deze klacht gegrond bevonden.
¾
Twee klachten inzake de werking van een Parket (44, 45): de klager is in geschil met meerdere personen die deel uitmaken van een sportvereniging. Een strafdossier is geopend. Het parket laat na te antwoorden op de verschillende brieven die de klager stuurde. Bovendien heeft de beroepsprocedure die de klager instelde voor de Kamer van Inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep tegen de beschikking van de raadkamer 11 maanden vertraging gekend. De AOC heeft de eerste klacht gegrond verklaard omwille van de gebrekkige communicatie.
78 79
Zie “Aanbevelingen” hierna. Zie ook klacht nr. 38.
109
Ook de klacht over de duur van de procedure werd gegrond verklaard omdat uit onderzoek is gebleken dat het niet overzenden van het dossier naar het Hof gelegen is in een vergetelheid/onachtzaamheid van de administratie van het parket.
3.1.3.3. Franstalige advies- en onderzoekscommissie (commission d’avis et d’enquête cae) Van de klachten waarvoor de CAE zich bevoegd heeft verklaard, bleek 41,46 % gegrond (hierna genummerd van 1 tot 34 80). Hierna volgt de beknopte samenvatting van die klachten.
3.1.3.3.1. Klachten betreffende het traag verloop van de rechtsgang ¾
Klacht over de trage behandeling van een strafdossier door een parket (1). Uit onderzoek bij de bevoegde overheid is gebleken dat voor een klacht wegens mobbing die in juni 2002 werd ingediend, het opsporingsonderzoek nog steeds aan de gang was in mei 2005. Bovendien was het volledige dossier zoek geraakt toen het door het ambt van de procureur des Konings aan de politiediensten werd overgezonden, zodat het opnieuw diende te worden samengesteld. Omdat de CAE tegenover de politionele overheid geen bevoegdheid heeft, heeft zij een kopie van het dossier aan het Comité P gestuurd. Gelet op de ingediende klacht en op de te verrichten onderzoeksdaden heeft de commissie evenwel opgemerkt dat het opsporingsonderzoek bijzonder traag verliep, en heeft zij de klacht gegrond verklaard
¾
Klacht over het uitstellen van de uitspraak van een vonnis van een politierechtbank in een dossier betreffende een verkeersongeluk (2). De vertraging in de uitspraak leidde ertoe dat ook het vergoeden van de slachtoffers werd uitgesteld. Uit de verklaringen van de betrokken overheid blijkt dat de vertraging in de uitspraak toe te schrijven is aan de langdurige ziekte van de politierechter die de zaak behandelde. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard en is een meer algemeen onderzoek gestart naar de werking van de betrokken politierechtbank.
¾
Klacht over het trage optreden van het parket in een dossier betreffende een brand (3). Vier jaar na het schadegeval wachtten de klagers nog steeds de uitslag van het opsporingsonderzoek af. Zolang dat onderzoek niet was afgerond, konden zij niet worden vergoed door hun verzekeringsmaatschappij. Uit het onderzoek is gebleken dat het deskundigenonderzoek abnormaal veel tijd had gevergd, ook al maakten de omstandigheden die eigen waren aan het schadegeval dat deskundigenonderzoek niet eenvoudig. Ook is gebleken dat de onderzoeker die instond voor het dossier lange tijd afwezig was en dat hij gedurende die periode niet werd vervangen.
80
Zie tabel 5.
110
De CAE heeft de klacht gegrond verklaard. ¾
Klacht over het ontbreken van een rechtsdag voor een verkeerszaak die hangend was voor een rechtbank van eerste aanleg (4). Bij onderzoek is gebleken dat de betrokken rechtbank met een gerechtelijke achterstand kampte en dat de termijn voor een rechtsdagbepaling opliep tot tweeëneenhalf jaar of zelfs langer. Op vraag van de voorzitter van de rechtbank werd het betrokken dossier sneller voor rechtsdag bepaald. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard omdat zij van oordeel was dat een wachttijd van meer dan 2 jaar terwijl de zaak in staat was om te worden gepleit, onaanvaardbaar was. De betrokken klacht hield verband met de meer algemene problematiek van de achterstand van de betrokken rechtbank van eerste aanleg. Die achterstand werd stilaan kleiner, onder meer door de inrichting van speciale kamers : sommige kamers bepalen een rechtsdag binnen de 4 maanden.
¾
Klacht over de termijn voor rechtsdagbepaling inzake verzoening voor een vredegerecht (5). In augustus werd de oproep tot verzoening met het oog op ontruiming door de huurder die zijn huurgeld niet betaalde, ingediend. De voorafgaande zitting voor verzoening werd voor rechtsdag bepaald in oktober 2005, zodat de huurder gedurende ten minste drie bijkomende maanden gratis kon wonen. Uit onderzoek bij de bevoegde overheid is gebleken dat zich in de betrokken gemeente veel huurgeschillen voordeden en dat de verplichte voorafgaande verzoening de werklast van het betrokken kanton extra verzwaarden. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard niettegenstaande de werklast van het betrokken rechtscollege. Zij was van oordeel dat het ontoelaatbaar was dat de rechtzoekende twee maanden moet wachten vooraleer de vrederechter zijn verzoeningsprocedure behandelt, terwijl men weet dat een dergelijke verzoening verplicht moet voorafgaan aan de rechtspleging van het eigenlijke geschil.
¾
Klacht over de duur van de beraadslaging in een zaak over beslag, die hangend was voor een rechtbank van eerste aanleg (6). De zaak werd op 11 augustus 2005 in beraad genomen en het vonnis werd pas uitgesproken op 15 november 2005. De bevoegde overheid heeft gepreciseerd dat de lange termijn tussen het in beraad nemen van de zaak en de uitspraak van het vonnis toe te schrijven was aan de terugkerende werkoverlast van de rechtbank inzake collectieve schuldenregeling en aan de bekommernis van de magistraat om in een vrij complex dossier een beslissing te wijzen die begrijpelijk is voor een rechtzoekende die zijn eigen verdediging voert. De bevoegde overheid preciseerde eveneens dat een bijkomende magistraat aan de betrokken dienst zou worden toegewezen vanaf 1 februari 2006. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard. Zij was van oordeel dat een termijn van 3 maanden overdreven was om een uitspraak te verkrijgen.
111
¾
Klacht over onder meer de omstandigheid dat een zaak over wegverkeer een rechtsdag op bijna 2 jaar kreeg, na verzoek tot rechtsdagbepaling op grond van artikel 750, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek (7). Uit onderzoek bij de betrokken overheid is gebleken dat de lange termijn tot de rechtsdag toe te schrijven was aan de gerechtelijke achterstand van dat rechtscollege. Ondertussen kreeg het rechtscollege een toegevoegd rechter toegewezen om te helpen die achterstand weg te werken. De CAE heeft de klacht op dat punt gegrond verklaard.
¾
Klacht over onder meer vertraging van een parket in het afleveren van een kopie van dossierstukken (8). Uit de toelichting door de betrokken overheid is gebleken dat de klager 5 maanden na zijn verzoek de gewenste kopie van dossierstukken heeft kunnen verkrijgen. De CAE heeft de klacht voor dat punt gegrond verklaard, omdat een dergelijke termijn niet te rechtvaardigen is.
¾
Klacht over het ontbreken van een rechtsdag Inbeschuldigingstelling in een strafdossier (9).
voor
de
Kamer
van
De klager was slachtoffer van een agressie met pijnlijke nawerkingen, en indien er geen reden was om de zaak te schorsen dreigde het dossier te verjaren. Uit onderzoek bij de bevoegde overheid is gebleken dat het dossier gedurende vijf jaar niet behandeld werd zoals het eigenlijk behandeld diende te worden. Die omstandigheid was niet het resultaat van een opzet om vervolging te belemmeren, maar wel van nalatigheid die wellicht verband hield met de ernstige gezondheidsproblemen van de magistraat die het dossier behandelde. Het verjaarde dossier kreeg een rechtsdag op een terechtzitting van de Kamer van Inbeschuldigingstelling, waarbij het openbaar ministerie de buitenvervolgingstelling wegens verjaring van de strafvordering vorderde. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard. Zij is van oordeel dat het ontoelaatbaar is, zelfs al wordt onderstreept dat het hier een alleenstaand geval betrof, dat de behandeling van een dossier zoveel vertraging oploopt. De korpschef dient er regelmatig op toe te zien dat de dossiers waarvoor hij verantwoordelijk is worden opgevolgd. Na het optreden van de CAE heeft de procureur-generaal zijn diensten een informaticaprogramma laten uitwerken om steeds de stand van zaken te kunnen nagaan van de dossiers die voor de kamer van inbeschuldigingstelling een rechtsdag moeten krijgen. ¾
Klacht over de duur van het beraad in een zaak die aanhangig was voor een rechtbank van eerste aanleg (10). Uit de verklaringen van de bevoegde overheid is gebleken dat het beraad zo lang (bijna vier maanden) heeft geduurd omdat de auteur van het ontwerp van vonnis te kampen had gehad met werkoverlast en omdat tegelijk sommige magistraten afwezig waren wegens ziekte en een andere magistraat in een ander arrondissement werd benoemd. Er werden vervangingen geregeld, maar niettemin had de productiviteit van de rechtbank te lijden onder die afwezigheden. De CAE achtte de klacht gegrond omdat het niet toelaatbaar is dat de rechtzoekende bijna vier maanden moet wachten om – nota bene na een initiatief van de Franstlalige
112
advies- en onderzoekscommissie – een vonnis te verkrijgen in een zaak over onderhoudsgeld. ¾
Klacht over de omstandigheid dat een parket traag was met de behandeling van een zaak (11). De betrokken rechtbank van eerste aanleg had een verzoek tot verwerving van de Belgische nationaliteit van de klager behandeld en had verklaard dat de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand het verzoek mocht overschrijven in de registers van de burgerlijke stand. Zes maanden na het verzenden van het ontvangstbewijs van de kennisgeving van het vonnis aan het betrokken parket voor passend gevolg wachtte de klager nog steeds op een regularisatie van haar situatie. Bij onderzoek is gebleken dat het verzoek van het parket van de procureur des Konings tot aflevering van een attest dat geen hoger beroep werd ingesteld bij vergissing op de correctionele griffie was aangekomen, vier maanden nadat het ambt van de procureur des Konings het behoorlijk door de klager ondertekende ontvangstbewijs van kennisgeving in zijn bezit had. Bovendien is gebleken dat het ontvangstbewijs niet bij het verzoek van de procureur des Konings was gevoegd, en dat de griffiediensten dat ontvangstbewijs dus nog dienden te vragen. De CAE was van oordeel dat de klacht gegrond was. Zij vond dat de overdreven lange termijn, die te wijten was aan de fouten van de procureur des Konings, de uitkomst van een procedure over de staat van personen had vertraagd, terwijl de klager toch een snelle uitkomst mocht verwachten. Na het ontvangen van het ontvangstbewijs waren bijna negen maanden verlopen vooraleer die stukken, die noodzakelijk zijn om de Belgische nationaliteit te kunnen verwerven, werden overgezonden aan de FOD Buitenlandse Zaken om aan het Belgische consulaat te Straatsburg te worden gestuurd, waar de klager haar verblijfplaats heeft.
¾
Klacht over de termijn voor beraad van een zaak die bij een vredegerecht aanhangig was gemaakt (12). Bij onderzoek is gebleken dat de plaatsvervangende vrederechter die het betrokken dossier behandelde, te kampen had met een werkoverlast die vooral tijdens het laatste kwartaal van 2005 vrij aanzienlijk was. Bovendien had hij ook ernstige gezondheidsproblemendie hem gedurende twee maanden hadden verhinderd om zijn beroepsbezigheden op een normale manier uit te oefenen. De beslissing werd gewezen en ter kennis van de partijen gebracht bijna 8 maanden na het in beraad nemen van de zaak, terwijl de wet een termijn van een maand voorschrijft. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard. Zij heeft bijzondere aandacht geschonken aan de noodzaak om een toezichtsysteem in te voeren. De Hoge Raad voor de Justitie heeft in dit verband een aanbeveling gedaan aan alle magistraten.
¾
Klacht over het trage verloop van de vereffening van een faillissement (11 jaar) en bijgevolg ook over de omstandigheid dat de betrokken rechtbank van koophandel geen uitspraak kan doen op een verzoekschrift (13). De klager was geen rechtstreekse klant van de vennootschap die failliet werd verklaard, maar was klant bij een andere vennootschap die uit eigen initatief haar portefeuille had toevertrouwd aan de failliet verklaarde vennootschap. Desalniettemin was de klager rechtstreeks betrokken bij het lot van het faillissement omdat in de procedure waarin hij tegenstrever was van die andere vennootschap, de rechter had bevolen dat hij, alvorens uitspraak te doen over de gegrondheid van de vordering van de klager, diende te worden ingelicht over het eindresultaat van de verrichtingen van het faillissement.
113
Bij onderzoek is gebleken dat de curator prioriteit had gegeven aan andere verrichtingen die haar dringender leken dan het opmaken van de rekeningen met het Beschermingsfonds. De curator heeft toegegeven dat zij zo opgeslorpt werd door haar taken dat zij er niet had op gelet dat het Beschermingsfonds niet had gereageerd op haar brief van februari 2003. Zij heeft evenwel onderstreept dat de problemen die zij diende op te lossen net zo belangrijk waren om het faillissement te kunnen afsluiten als het oplossen van de moeilijkheden met het Beschermingsfonds. De voorzitter van de faillissementskamer heeft verduidelijkt dat de twee curators – later werd ook een medecurator aangesteld – die door de rechtbank werden aangesteld het Beschermingsfonds hebben ontmoet in maart 2006. Na een nieuwe schriftelijke herinneringsbrief van de curators heeft het Beschermingsfonds hen de informatiegegevens verstrekt die zij nodig hadden om de rekeningen te kunnen opmaken. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard omdat is gebleken dat de curator gedurende drie jaar onvoldoende inspanningen had geleverd om de rekeningen te kunnen opmaken met het Beschermingsfonds. ¾
Klacht over onder meer het niet snel behandelen door een vredegerecht van een verzoekschrift tot vervanging van een voogd en een toeziend voogd voor een persoon die in staat van verlengde minderjarigheid werd geplaatst (14). De partijen werden gehoord in raadkamer en meer dan vijf maanden later was nog steeds geen beschikking uitgesproken. Uit de verklaringen van de bevoegde instanties is gebleken dat de plaatsvervangend vrederechter die het dossier behandelde na het horen van de partijen enige tijd heeft willen uittrekken om na te denken over een beslissing die de aanhoudende twisten tussen de verzoekster en de voogd eens en voor altijd zou beëindigen. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard omdat zij van oordeel was dat de magistraat inderdaad zijn beslissing binnen de wettelijke termijn diende uit te spreken en dat een termijn van zeven maanden om uitspraak te doen op geen enkele wijze gerechtvaardigd was.
¾
Klacht over het uitstel in een dossier inzake het niet betalen van huurgeld (15). De klagers wensten dat hun zaak binnen de acht dagen gepleit zou kunnen worden. Uit de verklaringen van de vrederechter is gebleken dat hij de zaak maar moeilijk acht dagen kon uitstellen omdat hij alleen instond voor twee afdelingen van het vredegerecht binnen eenzelfde kanton en die twee afdelingen niet over voldoende griffiepersoneel beschikten. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard, nu zij van de betrokken magistraat geen overtuigende verklaring heeft ontvangen om te rechtvaardigen dat een zaak die in juni 2005 werd ingeleid, werd uitgesteld met 6 maanden tot december 2005, terwijl uit de briefwisseling blijkt dat de advocaten van de partijen uitdrukkelijk hadden gevraagd om een uitstel op korte termijn te verkrijgen, aan de vooravond van het gerechtelijk verlof. De commissie heeft bovendien opgemerkt dat het geval waarop de klacht betrekking had, enorm afweek van de gegevens uit het werkingsverslag van het betrokken rechtscollege, waarin gewag wordt gemaakt van een gemiddelde termijn van uitstel van 3 maanden.
114
3.1.3.3.2. Klachten betreffende omgang en communicatie met justitie ¾
Klacht over het niet beantwoorden van brieven aan een politieparket in een dossier inzake verkeersovertreding wegens ongeoorloofd parkeren (16). De klager betwistte de gegrondheid van het proces-verbaal. Uit de verklaringen van de betrokken overheid is gebleken dat het parket de betwisting van het proces-verbaal door de klager had beantwoord met een verzoek tot voorlegging van het bewijs van betaling. Bij ontvangst van de betaling heeft het parket het dossier zonder gevolg gerangschikt wegens verval van de strafvordering. Het ambt van de procureur des Konings heeft erkend dat het een aangetekende brief waarin de klager om terugbetaling van het bedrag van de minnelijke schikking verzocht, onbeantwoord heeft gelaten. Al heeft de CAE van de betrokken overheid de verzekering gekregen dat het veeleer een alleenstaand geval betrof en geen structureel probleem, toch heeft zij de klacht gegrond verklaard. Zij was immers van oordeel dat de rechtzoekende binnen een redelijke termijn een antwoord mag verwachten op een brief die hij aan de gerechtelijke overheid richt. De commissie heeft de procureur des Konings de aanbeveling gedaan om zijn ambt te herinneren aan de administratieve instructies dat iedere brief van de rechtzoekende moet worden beantwoord.
¾
Klacht over het buitensporig taalgebruik terechtzitting in kortgeding (17).
van
een
voorzitter
van
een
Uit de verklaringen van de betrokken overheid is gebleken dat de gelaakte magistraat wel degelijk de bewuste uitlatingen had gedaan. Hij had er veel spijt van, maar er werd ook opgemerkt dat hij reageerde op uitlatingen van de klager die als agressief en arrogant worden omschreven. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard, nu de gelaakte magistraat toegaf dat hij die uitlatingen had gedaan. De commissie heeft de klager geantwoord dat de rechtzoekende op de openbare terechtzitting vanwege de magistraat een hoffelijke houding mag verwachten, zelfs al had men haar verzekerd dat die situatie zich niet opnieuw zou voordoen. ¾
Klacht over onder meer het niet beantwoorden door de procureur des Konings van 27 brieven in een strafdossier (18). De CAE heeft de klacht gegrond verklaard. Het ambt van de procureur des Konings heeft de klager immers pas 28 maanden na het indienen van de klacht bij de procureur des Konings geantwoord. De commissie heeft er bij de procureur des Konings op aangedrongen dat hij de brieven die hem worden gericht, zou beantwoorden.
¾
Klacht over het ontbreken van informatieverstrekking over een dossier dat zich op een parket bevond (19). De klager had een klacht ingediend omdat hij vond dat hij bij de verkiezingen het slachtoffer was geworden van fraude. Uit de verklaringen van de bevoegde overheid is gebleken dat het onderzoek op normale wijze was verlopen : de klacht met burgerlijke partijstelling die in april 2002 werd neergelegd, werd onmiddellijk onderzocht en 10 dagen later wees de onderzoeksrechter een beschikking tot mededeling.
115
Tot juni 2004 bleef het dossier onbehandeld bij de diensten van de procureur des Konings. Het ambt van de procureur des Konings vond het niet opportuun om een aangetekende brief van klager van september 2004 te beantwoorden, terwijl de klager toch een antwoord mag verwachten. Ondanks de vertraging in de behandeling van het betrokken dossier, heeft de procureur des Konings pas in maart 2005 zijn eindvordering opgesteld. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard. De procureur des Konings heeft de magistraat en de leden van zijn parketsecretariaat erop attent gemaakt dat het noodzakelijk is de brieven die hen worden gericht binnen een gepaste termijn te beantwoorden. ¾
Klacht over het ontbreken van informatie over de evolutie van een dossier (20). De klagers hadden meer dan 4 jaar terug, in november 2000, een klacht ingediend, en wachtten nog steeds op een beslissing. Uit onderzoek bij de bevoegde overheid is gebleken dat de behandeling van het dossier vertraging had opgelopen omdat het kabinet van de betrokken magistraat het verzadigingspunt inzake te behandelen dossiers had bereikt. De situatie werd in 2005 rechtgezet: de zaak werd in december 2005 ingeleid voor de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg en in maart 2006 werd een beschikking van verwijzing uitgesproken. Het dossier kreeg uiteindelijk een rechtsdag om te worden gepleit in mei 2006. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard. Zij was van oordeel dat de grieven van de klagers over het ontbreken van informatie volkomen terecht waren. De commissie is van oordeel dat iedere burger het recht heeft informatie te krijgen over de evolutie van zijn dossier en heeft de betrokken overheid dan ook de aanbeveling gedaan iedere eerste brief van de burger te beantwoorden om te vermijden dat de diensten overspoeld worden door herinneringsbrieven van de rechtzoekenden.
3.1.3.3.3. Klacht betreffende een advocaat, stafhouder, notaris, gerechtsdeurwaarder ¾
Klacht over het niet teruggeven van documenten door een voorlopig bewindvoerder van wie de opdracht beëindigd was, aan de persoon van wie hij voorlopig bewindvoerder was geweest en aan wie die documenten toebehoorden (21). De CAE heeft de klacht gegrond verklaard omdat bij onderzoek is gebleken dat de voorlopig bewindvoerder, hoewel zijn opdracht beëindigd was, documenten van de persoon van wie hij bewindvoerder was geweest niet terugbezorgde zonder dat er reden toe was die documenten nog langer bij te houden. De commissie vond de klacht eveneens gegrond vanuit de vaststelling dat de betrokken voorlopig bewindvoerder zich nogal vrijpostig had gedragen tegenover de vrederechter en de commissie zelf. De brieven die hem werden gericht, beantwoordde hij slechts met veel vertraging en na tal van herinneringsbrieven. De mening van de commissie werd nog bevestigd door een brief waarin de voorlopig bewindvoerder zelf haar de opdracht gaf de betrokken documenten over te zenden aan de persoon van wie hij bewindvoerder was geweest.
116
¾
Klacht over de procedure die wordt gevolgd bij de aanwijzing als jurylid van een hof van assisen (22). Omdat de klager niet thuis was, werd in zijn brievenbus een bericht achtergelaten dat hij zich diende te aan te melden op het politiecommissariaat voor de betekening van een procedureakte. De klager was van oordeel dat dergelijke brieven de ontvanger belasten met tal van vragen, angsten en veel argwaan. Bovendien kon de klager van de gerechtsdeurwaarder geen bijkomende informatie loskrijgen. Pas na twee dagen wachten wist hij wat er precies aan de hand was. De klager was van oordeel dat het aangewezen is om de burger via een gewone brief te verwittigen van zijn aanwijzing als jurylid en van de omstandigheid dat kort daarna een gerechtsdeurwaarder bij hem langs zal komen om hem de dagvaarding te betekenen. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard en heeft de klager meegedeeld dat zij een project heeft opgestart dat uitsluitend is gewijd aan die communicatieproblematiek. Zij meldde hem ook dat zij mevrouw de minister van Justitie speciaal zal attenderen op de mogelijkheid om voor het geval van oproeping als jurylid van een hof van assisen te bepalen dat de gerechtsdeurwaarders die vermelding aanbrengen op het bericht dat zij bij de afwezige burger achterlaten om hem ervan in kennis te stellen dat bij de politie voor hen een document werd neergelegd, te meer daar het om een daad van burgerschap gaat.
3.1.3.4. Andere klachten ¾
Klacht over het optreden van een curator die door een rechtbank van koophandel was aangesteld om een failliet verklaarde vennootschap te vereffenen (23). De CAE heeft de klacht gegrond verklaard nu gebleken was dat de betrokken gerechtelijk mandataris werd vervolgd voor daden van ontrouw die hij jarenlang zou hebben gepleegd als gerechtelijk mandataris. De commissie achtte het betreurenswaardig dat die feiten van ontrouw niet sneller aan het licht waren gekomen vanwege het gebrekkig toezicht op de werkzaamheden van de gerechtelijke mandatarissen. Uit verschillende klachten die de Hoge Raad voor de Justitie in 2002 ontving, bleken tal van problemen te bestaan in verband met de aanwijzing van curatoren en de opvolging van de faillissementen. De Hoge Raad heeft die problematiek onderzocht en opmerkingen geformuleerd. Op de website van de Hoge Raad werd in dat verband een nota bekendgemaakt met de titel « Opmerkingen over het gerechtelijk akkoord en het faillissement ».
¾
Klacht over het niet terugbetalen van een som die bij een griffie van een hof van beroep in consignatie was gegeven voor het betalen van erelonen (24). De klager had een expertiseopdracht uitgevoerd. De hoofdgriffier van het hof had hem meegedeeld dat om het bedrag van de consignatie - die niet meer voorhanden was - te recupereren, gewacht moest worden op het resultaat van de procedure die tegen de boekhouder was geopend. Uit onderzoek is gebleken dat sinds 1995, en misschien zelfs langer, provisies werden verduisterd. Door de informatisering was controle amper bestaande, en frauderen des te makkelijker. De ambtenaren van de administratie van de registratie en de domeinen oefenen slechts occasionele controles uit, want om hun controles zeer grondig te kunnen uitvoeren beschikken zij over te weinig tijd.
117
Bij gebrek aan adequate controlemiddelen is het toezicht dat de procureurs-generaal krachtens artikel 403 van het Gerechtelijk Wetboek dienen uit te oefenen op de activiteit van de griffie van het hof van beroep van hun rechtsgebied en meer in het bijzonder het toezicht op de boekhouding van die griffie, lastig tot zelfs volledig illusoir. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard vanuit de overweging dat het ontoelaatbaar is dat fondsen die op de griffie worden gedeponeerd niet kunnen worden uitbetaald aan de personen voor wie zij bestemd zijn. In zijn verschillende jaarlijkse verslagen heeft de Hoge Raad voor de Justitie al bij herhaling gewezen op het belang van een streng toezicht op de boekhouding van de griffies van de hoven en rechtbanken. De CAE heeft de procureur-generaal bij het betrokken hof van beroep gevraagd om haar op de hoogte te houden van de initiatieven die het College van procureursgeneraal van plan is te nemen om het toezicht op de griffies dat bepaald is in artikel 403 van het Gerechtelijk Wetboek daadwerkelijk uit te voeren. De commissie heeft het onderzoek van die problematiek overigens toevertrouwd aan een interne werkgroep van de Hoge Raad voor de Justitie. ¾
Klacht over moeilijkheden die een rechtzoekende ondervond om bij een rechtbank van eerste aanleg een vonnis te verkrijgen dat hem ertoe in staat stelt een geboorteakte te laten verbeteren (25). De klager meldt dat zij de betrokken rechtbank had gevraagd om een kopie van een vonnis van december 1977 inzake weigering van vaderschap. Men had haar geantwoord dat het leger had geëist dat de dossiers burgerlijke stand van voor 1985 werden opgeslagen in containers die bewaard werden in een ruimte die enkel voor het leger toegankelijk was. Bij onderzoek is gebleken dat het vanwege de verouderde staat van de gebouwen waar de archieven van de betrokken rechtbank van eerste aanleg werden bewaard, noodzakelijk was gebleken die archieven op te slaan in containers die in een oude rijkswachtkazerne werden bewaard, in afwachting dat de Federale Overheidsdienst Justitie voor nieuwe opslagruimte voor die dossiers zou zorgen. Het leger heeft bij die verhuizing geholpen en de dossiers van voor 1990 zouden opnieuw toegankelijk moeten zijn wanneer de Federale Overheidsdienst Justitie het programma voor rangschikking van die archieven heeft opgestart. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard omdat het ontoelaatbaar is dat de rechtzoekende het slachtoffer wordt van de verouderde staat van de gebouwen voor rechtsbedeling en de omstandigheid dat ten gevolge daarvan de archieven niet vlot toegankelijk zijn. De commissie heeft de klager ter kennis gebracht dat zij de mogelijkheid heeft om voor het Belgische gerecht een vordering tegen de Staat in te stellen. Bovendien heeft de klager mevrouw de minister van Justitie daarover een vraag gesteld.
3.1.3.4.1. Klachten betreffende kritiek op de wetgeving ¾
Klacht over de procedure voor de rechtbank van eerste aanleg voor erkenning van vaderschap, die bijzonder log en pijnlijk is en bovendien financieel zwaar (26). Nadat de klager zelf bij de griffie van de betrokken rechtbank een verzoekschrift tot erkenning van vaderschap had ingediend voor het kind dat zijn partner verwachtte, en hij het door de griffie gevraagde bedrag had gedeponeerd, werd de klager er door de griffie telefonisch van op de hoogte gebracht dat zijn verzoekschrift niet ontvankelijk was omdat het niet door een advocaat werd ingediend.
118
De klager diende een nieuw verzoekschrift in, dit keer zoals voorgeschreven wordt, en de rechtbank wees een vonnis waarin een materiële fout stond zodat de klager een verzoekschrift tot verbetering van vonnis diende in te dienen en voor die nieuwe procedure ook de kosten diende te dragen. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard. Uit de dossierstukken is immers gebleken dat de familienaam van de moeder van het kind twee keer verkeerd werd gespeld: zowel de oproeping als het vonnis bevatten een afwijkende schrijfwijze van de familienaam. De commissie was van oordeel dat het aan de magistraat behoort om bijzonder oplettend te zijn op de correcte schrijfwijze van de familienaam van de partijen, vooral voor akten die dienen te worden overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De commissie heeft de klager overigens meegedeeld dat dergelijke procedures zonder advocaat kunnen worden gevoerd.
3.1.3.4.2. Klachten betreffende het verloop van de procedure ¾
Klacht over het niet versturen van een kopie van een bij verstek gewezen vonnis van een arbeidsrechtbank (27). De wettelijke bepalingen schrijven voor dat wanneer een partij die verschijnt door vóór de pleitzitting conclusies neer te leggen maar niet in persoon op die terechtzitting te verschijnen, de griffie die partij die verstek laat gaan binnen de 8 dagen een kopie van het vonnis dient te sturen. Uit de toelichting van de betrokken overheid is gebleken dat de reden voor het niet ontvangen van een kopie van het vonnis binnen de door het Gerechtelijk Wetboek voorgeschreven termijn (van 8 dagen) moet worden gezocht in de omstandigheid dat de praktische verwerking van het dossier van de rechtspleging met de minuut van het verstekvonnis meer tijd vergt dan de verwerking van de andere zaken omdat enerzijds bij die verstekvonnissen geen gebruik kan worden gemaakt van op voorhand voorbereide uitspraken, en anderzijds er een aanzienlijk tekort is aan zittingsgriffiers. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard vanuit de vaststelling dat de vrije kopie van het vonnis niet binnen de wettelijke termijn van 8 dagen aan de klager werd gestuurd.
¾
Klacht over het verloop van een procedure voor een arbeidshof (28). De klager bekloeg zich erover dat de advocaat van de tegenpartij op de inleidende zitting optrad als vertegenwoordiger van het openbaar ministerie. Omdat de klager Duitse is, begreep zij bovendien niet dat een Duitstalige advocaatgeneraal geen zitting kon nemen in haar zaak. De Franstalige advocaat-generaal die zitting nam, had gevraagd dat alle debatten in het Frans zouden worden gevoerd, terwijl de klager die taal niet kent. Uit de verklaringen van de betrokken overheid is gebleken dat het arbeidshof kampt met een tekort aan tweetalige magistraten voor de Duitstalige kamer en een beroep dient te doen op plaatsvervangende magistraten die ook als advocaat werkzaam zijn. Wanneer die twee plaatsvervangende rechters geen zitting kunnen nemen, wordt de rechtspleging, na vertaling van de dossiers, voortgezet in het Frans. In casu had het hof vastgesteld dat het openbaar ministerie op de zitting niet kon worden vertegenwoordigd door een van de twee plaatsvervangende rechters die afgevaardigd zijn naar het openbaar ministerie, net omdat een van hen de raadsman van de tegenpartij was. Het hof heeft daarom beslist om de zaak naar de rol te verwijzen, zodat het dossier in het Frans kon worden vertaald.
119
De CAE heeft de klacht gegrond verklaard omdat de situatie wel eens een schijn van partijdigheid zou kunnen opwekken en bij de rechtzoekende tot verwarring zou kunnen leiden.
3.1.3.4.3. Dossiers met klachten die om verschillende redenen gegrond werden verklaard ¾
Twee klachten over het lang duren van het beraad over een zaak die bij een vredegerecht werd aanhangig gemaakt en over het zoek raken van het dossier (29, 30). Uit de verklaring van de betrokken overheid is gebleken dat het dossier zoek geraakt was en volledig opnieuw werd samengesteld dank zij de medewerking van de advocaten van de twee partijen. De CAE heeft de klachten gegrond verklaard. Zij was van oordeel dat zowel de magistraat als de griffie de nodige maatregelen dienen te nemen opdat een dossier waarvoor zij verantwoordelijk zijn niet zoek raakt, ongeacht de reden daartoe.
¾
Klacht over de termijn van het beraad van een zaak die door een vredegerecht werd behandeld, en over het niet beantwoorden van brieven aan de vrederechter (31, 32). Uit onderzoek bij de bevoegde autoriteit is gebleken dat de plaatsvervangende rechter op wie de klacht betrekking heeft, in het betrokken dossier werd geconfronteerd met een bijzondere juridische situatie. De vertraging in de uitspraak werd gerechtvaardigd door enerzijds juridische opzoekingen en anderzijds door werkoverlast in zijn werkzaamheden als advocaat. Hoewel de CAE de verzekering kreeg dat het hier een bijzonder vervelend en uitzonderlijk geval ging, was zij van oordeel date en dergelijke vertraging (van 13 maanden) ontoelaatbaar is en niet strookt met wat de burger mag verwachten van het gerecht, niet in het minst van een vredegerecht dat in principe dicht bij de burger staat. Voorts was de commissie van oordeel dat het onaanvaardbaar was dat de brieven van de betrokken partijen onbeantwoord bleven. De commissie heeft de klacht dan ook gegrond verklaard.
¾
Twee klachten over de trage behandeling van twee strafdossiers door een parket en een gebrek aan informatie (33, 34). De klachten hadden eveneens betrekking op het ontbreken van informatie over de evolutie van de dossiers. De klagers hadden klacht ingediend tegen een politie-inspecteur vanwege het niet verlenen van bijstand aan een persoon die in gevaar was, verbale bedreigingen en slagen, en het weigeren een klacht voor slagen en verwondingen te akteren De CAE heeft de klachten gegrond verklaard omdat is gebleken dat het ambt van de procureur des Konings geen gevolg had verleend aan verschillende brieven van de klagers. De gegrondheid van de klachten werd evenwel gerelativeerd door de omstandigheid dat de klagers de diensten van het parket een buitensporig aantal brieven hadden verstuurd in een enkel dossier. De procureur des Konings heeft de leden van zijn parket bewust gemaakt van de noodzaak om brieven van onder meer particulieren te beantwoorden. Er werden instructies uitgevaardigd, onder meer dat elke herinneringsbrief aan de procureur des Konings persoonlijk diende te worden voorgelegd.
120
3.1.4. Aanbevelingen Ook dit jaar kwamen er in het kader van de klachtenbehandeling problemen naar boven die al gekend waren bij de HRJ. Er werd dan ook regelmatig verwezen naar de aanbevelingen die de HRJ reeds in de voorgaande jaren heeft geformuleerd. Enkele volstrekt nieuwe aanbevelingen werden geformuleerd.
3.1.4.1. Aanbeveling inzake de overschrijding van de termijn van beraad 3.1.4.1.1. Situatieschets Artikel 259bis-14, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek vertrouwt de VAOC de opdracht toe om op algemene wijze toezicht te houden op de aanwending van sommige mechanismen van interne controle en deze te bevorderen. Meer bepaald betreft het de mechanismen van interne controle die bepaald zijn in de artikelen 140 (toezicht van het openbaar ministerie op de regelmatigheid van de dienst van de hoven en rechtbanken), 398 tot 414 (tucht), en 652 van datzelfde wetboek, dat de procureur-generaal bij het hof van beroep en de partijen bevoegdheid verleent een procedure tot onttrekking van de zaak aan de rechter op te starten indien deze gedurende meer dan zes maanden nadat hij de zaak in beraad heeft genomen nog geen uitspraak heeft gedaan. De AOC en de CAE hebben sinds 2004 tien klachten van rechtzoekenden of advocaten ontvangen over de vertraging van sommige rechters in de uitspraak van hun beslissing. Die situatie werd overigens in het verslag van de Hoge Raad onderstreept. 81 Het is de verantwoordelijkheid van de korpschefs om erover te waken dat bij de organisatie van de terechtzittingen rekening wordt gehouden met een harmonieuze en redelijke verdeling van de werklast. Behoudens bijzondere omstandigheden is het moeilijk te verantwoorden dat vertraging in de uitspraak bij sommige magistraten, met miskenning van artikel 770 van het Gerechtelijk Wetboek, een gewoonte lijkt te worden. In de regel moet, wanneer de rechter de zaak in beraad houdt, de datum van de uitspraak vastgesteld worden. Die uitspraak moet gebeuren binnen de maand te rekenen vanaf het sluiten van de debatten. Indien de uitspraak niet binnen die termijn kan gebeuren, wordt op het zittingsblad melding gemaakt van de oorzaak van de vertraging. Indien de vertraging van de rechter langer duurt dan drie maanden, moet hij de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof daarvan op de hoogte brengen. Hoewel het niet naleven van die vereisten geen weerslag heeft op de regelmatigheid van het vonnis, is er toch, eventueel, een tekortkoming aan de plichten van het ambt. De VAOC is van oordeel dat de professionele aansprakelijkheid van de betrokken magistraat in het geding kan zijn, net zoals – in extreme gevallen – de aansprakelijkheid van de hiërarchische overheid die zou verzuimen het haar door de wet toevertrouwde interne toezicht uit te oefenen.
3.1.4.1.2. Aanbeveling De VAOC heeft bijgevolg aanbevolen aan om er nauwlettend op toe te zien dat die teksten worden toegepast. Zij suggereerde de volgende praktische modaliteiten, die in sommige rechtscolleges al jarenlang worden toegepast:
81
Zie jaarverslag 2004, p. 71 (www.hrj.be).
121
1. De procureurs-generaal en de procureurs des Konings zullen de hoofdgriffiers vragen – of in voorkomend geval herinneren aan de richtlijnen die zij vroeger in die zin zouden hebben ontvangen – om de zittingsgriffiers in twee exemplaren de lijst te laten opstellen van de zaken waarin de uitspraak met meer dan een maand werd uitgesteld, waarbij die lijst voor ondertekening moet worden voorgelegd aan de betrokken magistraat/magistraten, die dan de gelegenheid hebben schriftelijk hun opmerkingen bij de inhoud van de lijst te maken. 2. De aldus opgestelde lijsten worden dan gestuurd, enerzijds, volgens de graad van het betrokken rechtscollege, aan de eerste voorzitters of de voorzitters, en anderzijds aan het openbaar ministerie van hetzelfde niveau. Een kopie wordt op de griffie bewaard. 3. De lijsten worden later bijgewerkt naarmate de uitspraak opnieuw wordt uitgesteld naar een latere datum dan eerst aangekondigd, en opnieuw voor ondertekening aan de betrokken magistraten voorgelegd. 4. Op de wijze die zij het meest aangewezen achten, waken de hiërarchische overheden erover dat de rechter die zijn beraad langer dan drie maanden aanhoudt, de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof (artikel 770, 4e lid) daarvan onverwijld op de hoogte brengt. De hiërarchische overheid zal bijzondere aandacht moeten schenken aan de zaken waarin die termijn wordt overschreden. 5. De vermelding van de reden van de achterstand op het zittingsblad moet op objectieve wijze kunnen worden verantwoord aan de hiërarchische overheid die een toezicht wenst uit te oefenen. Deze aanbevelingen moeten aanzetten tot snel handelen. Het is niet de bedoeling de rechters onder druk te zetten zodat hun beslissingen minder zouden kunnen “rijpen”. Het is de bedoeling de voorwaarden te creëren voor een redelijk arbeidsritme, dat gebaseerd is op terechtzittingen waarvan het aantal zaken binnen de wettelijke termijnen kan worden behandeld en een uitspraak kan krijgen binnen een termijn die voor de rechtzoekenden op basis van de wettelijke bepalingen aanvaardbaar is. Verscheidene van de aangeschreven korpschefs lieten intussen weten dat zij de aanbeveling lieten verspreiden onder de leden van hun korps met het verzoek voldoende aandacht aan deze problematiek te besteden.
3.1.4.2. Aanbeveling over de vergoedingen voor de gerechtsdeskundigen 3.1.4.2.1. Situatieschets In het kader van haar bevoegdheid op grond van artikel 259bis-15 van het Gerechtelijk Wetboek ontving de AOC een klacht van een geneesheer over de vergoeding voor een dringende nachtelijke oproep door de politie om een alcoholtest af te nemen bij een autobestuurder. De geneesheer beklaagde zich er over dat het gangbare tarief voor een nachtelijke dringende verzorging momenteel 70 euro bedraagt, terwijl een vergoeding voor een behandeling bij nacht op vraag van de politiediensten slechts 45 euro bedraagt. De geneesheer stelde dat het vernederend is voor een arts om voor een dronken autobestuurder bijna gratis te moeten werken.
122
3.1.4.2.2. Aanbeveling De AOC heeft aanbevolen dat de vergoeding voor gerechtsdeskundigen in strafzaken dringend aantrekkelijker moet worden gemaakt, zoniet zal de goede dienstverlening door justitie in het gedrang komen. De commissie verwijst hierbij naar de aanbeveling van de Hoge Raad voor de Justitie over het deskundigenonderzoek in strafzaken en sociale zaken (goedgekeurd tijdens de algemene vergadering van 14 mei 2003). Indien de bezoldiging van de deskundigen onvoldoende is, heeft dit immers een weerslag op de kwaliteit van de expertises en de snelheid waarmee zij worden uitgevoerd. De huidige situatie werkt overigens een beperkt aanbod van experts in de hand en, daaruit voortvloeiend werkoverlast voor wie dit soort opdrachten nog wel aanvaardt, wat dan weer aanleiding geeft tot vertraging en achterstand. De AOC heeft de minister de aanbeveling gedaan om maatregelen te nemen om deze onderbetaling van deskundigen tegen te gaan. De commissie denkt hierbij aan een tarifering per uur eerder dan aan een forfaitaire tarifering.
3.1.4.2.3. Huidige stand van zaken De minister van Justitie deelde de commissie mee dat, in het kader van de hervorming van het Algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken, beoogd wordt om een aantal ongerijmdheden te beperken en efficiëntie na te streven waarbij gelijktijdig de principes, de organisatie en de billijkheid worden geïntegreerd. Dergelijke maatregelen kennen een budgettaire weerslag en werden ter studie voorgelegd aan het kabinet. Intussen blijft de huidige regelgeving van kracht zijnde : 1) Het ministerieel besluit van 26 september 2002 tot vaststelling van het normaal bedrag van de honoraria der personen opgeroepen in strafzaken wegens hun kunde of hun beroep. 2) Het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende het Algemeen Reglement op de gerechtskosten in strafzaken.
3.1.4.3. Aanbeveling over de dienstverlening van de griffies van de rechtbanken van koophandel inzake de openbaarmaking van akten van vzw’s 3.1.4.3.1. Situatieschets In het kader van haar bevoegdheid op grond van artikel 259bis-15 van het Gerechtelijk Wetboek ontving de AOC een klacht over het feit dat doordat er verkeerde informatie was gegeven door de griffie, er een verkeerde publicatie plaatsvond in het Staatsblad. De klagers hadden namelijk aanvraagformulieren voor hun vzw ingediend bij de griffie. Zij kregen echter een brief van hun bank waarin gesteld werd dat ze ook de benoeming van de bestuurders dienden te publiceren. De griffie had hen nochtans verzekerd dat wanneer ze deze aanvraagformulieren zouden indienen, hierbij ook de benoeming van de bestuurders zou gepubliceerd zijn. Toen ze vervolgens telefonisch contact opnamen met de griffie, verzekerden deze hen dat de benoeming van de bestuurders inderdaad niet gepubliceerd was. Toen de klagers argumenteerden dat de griffie hen verkeerde info gegeven had, verwezen deze naar de wet die zegt dat de griffie geen informatie mag geven betreffende de inhoud van de aanvraagformulieren, maar wel over de vorm (in de zin van : zijn alle formulieren aanwezig?). Op die manier, stellen de klagers, ontloopt de griffie haar verantwoordelijkheid. Zij vinden ook dat indien de griffie info geeft, deze juist moet zijn.
123
De klagers namen contact op met het College van de Federale Ombudsmannen dat de hoofdgriffier hierover aanschreef. Op basis van de informatie waarover het college beschikt, lijkt het dat de griffie de oprichters had dienen te wijzen op de noodzaak van gelijktijdige neerlegging en publicatie van de statuten van de vzw en de publicatie van de aanduiding van de bestuurders. Het college geeft de klagers gelijk en staaft dit zelfs aan de hand van de omzendbrief van 2 juni 2005. Het gaat hier over de omzendbrief – openbaarmaking van akten en stukken van verenigingen zonder winstoogmerk en van private stichtingen, waarbij in punt 1 de taak van de griffie inzake de controle door de griffies van de rechtbanken van koophandel bepaald wordt: -
nagaan of het neergelegde stuk moet worden neergelegd krachtens de wet ; nagaan of de juiste formulieren daadwerkelijk gebruikt en correct ingevuld werden ; nagaan of de betalingswijze daadwerkelijk in acht genomen werd ; nagaan of de vermeldingen bestemd voor de Kruispuntbank van Ondernemingen correct opgegeven werd.
De hoofdgriffier meent echter niet dat de griffie de oprichters had dienen te wijzen op de noodzaak van gelijktijdige neerlegging en publicatie van de statuten van de vzw en de publicatie van de aanduiding van de bestuurders en dit in strikte toepassing van de omzendbrief van 2 juni 2005. Verder verwijst de hoofdgriffier nog naar een passage van deze omzendbrief : “Het betreft een louter formele controle. Noch de wet van 27 juni 1921, noch het voornoemde koninklijk besluit van 26 juni 2003 belasten de griffie met de opdracht de grond van de akten te contoleren. Ik denk inzonderheid aan de inhoud van de akten waarvan de bekendmaking in de bijlagen bij het B.S. voorgeschreven is en die voorkomt op luik B van formulier 1. De griffie moet de wettigheid van statutaire clausules of van de inhoud van uittreksels uit notulen van algemene vergaderingen of van raden van bestuur niet nagaan. Zij kan de aandacht van de verenigingen of van de stichting vestigen op eventuele onjuistheden, maar kan de neerlegging niet weigeren wanneer alle formele voorwaarden nageleefd werden.” Ten slotte meent de hoofdgriffier dat de griffie wel degelijk haar werk naar behoren heeft gedaan en hij verwijst naar de stelling van de Minister van Justitie die er op aandringt dat het personeel van de griffies haar rondzendbrief op soepele wijze zou toepassen De dienst Handels- en Rechtpersonenrecht binnen de FOD Justitie meent dat de griffie hier wel in de fout is gegaan en zelfs initieel de aanvraagformulieren hadden moeten weigeren aangezien niet de juiste formulieren (Luik B) waren ingevuld, hetgeen zij moeten controleren volgens de Omzendbrief. De attaché antwoordt namens de minister: “De controle door de griffier betreft louter een formele controle. Het behoort niet tot de opdracht van de griffie om de grond van de akten te controleren. De Minister denkt inzonderheid aan de inhoud van de akten waarvan de bekendmaking in de bijlagen bij het B.S. voorgeschreven is en die voorkomt op luik B van formulier I. De griffie heeft de mogelijkheid de aandacht van de vereniging te vestigen op eventuele onjuistheden, maar kan de neerlegging niet weigeren waneer alle formele voorwaarden nageleefd werden. De omzendbrief stelt letterlijk dat enkel de steller verantwoordelijk is voor het gegeven dat de grondvoorwaarden van de wet niet nageleefd werden. De griffie is niet bevoegd om de grond van de akten die haar voorgelegd worden te onderzoeken”.
3.1.4.3.2. Aanbeveling Naar aanleiding van klachten door vertegenwoordigers van vzw’s over het gebrek aan medewerking van sommige griffies bij de openbaarmaking van akten van vzw’s, verwees
124
CENEGER naar het verbod dat vervat zit in artikel 297 van het Gerechtelijk Wetboek om de rechtzoekenden juridisch consult te verlenen. De commissie heeft aanbevolen dat : -
-
de griffies zich bij het vervullen van hun taken inzake openbaarmaking van akten en stukken van vzw’s en private stichtingen klantvriendelijker zouden mogen opstellenen en zich niet zouden mogen verschuilen achter het verbod tot het verlenen van juridisch advies. Aangezien deze taak van de griffie niet dadelijk betrekking heeft op een rechterlijke procedure lijkt dat verbod bovendien niet toepasselijk ; dat de griffie in deze gehouden is tot een actieve dienstverlening waarbij de burger op een duidelijke en correcte wijze geïnformeerd wordt over de verplichtingen waaraan hij onderworpen is.
3.1.4.3.3. Huidige stand van zaken CENEGER (de vereniging van hoofdgriffiers) werd gevraagd of zij de problematiek rond deze omzendbrief binnen hun organisatie reeds behandelden of eventueel konden behandelen. CENEGER blijkt niet helemaal overtuigd te zijn van een mogelijk probleem van onthaal bij de griffie van koophandel, maar stelt toch enkele concrete maatregelen voor: -
de performantie van het personeel te optimaliseren door strenge selectie, gevolgd door basisopleiding en training vanaf de indienstneming; voorbereiding in samenwerking met de griffie van nieuwe wetgeving en procedures, en begeleiding bij de implementatie; tijdig verschaffen van richtlijnen om nieuwe procedures te verduidelijken en de (eenvormige) uitvoering te vergemakkelijken.
3.1.5. Naar een gefaseerde klachtenbehandeling met een centrale registratie In oktober 2003 formuleerden de commissies reeds het voorstel tot reorganisatie van de klachtenbehandeling voor de rechterlijke orde. Belangrijke uitgangspunten voor de commissies waren : -
de klachten moeten gefaseerd behandeld worden, dus in de eerste plaats daar waar het probleem is ontstaan en pas in tweede instantie binnen de HRJ; centralisatie en opvolging van de klachten binnen de HRJ ten behoeve van kwaliteitsgarantie enerzijds en als bron voor het formuleren van aanbevelingen en voorstellen anderzijds. Dit moet toelaten de werking van de rechterlijke orde te optimaliseren tegenover de burger.
Bij brief van 23 november 2005 vroeg de Senaat het advies van de Hoge Raad voor de Justitie over twee wetsvoorstellen 82 met betrekking tot een nieuwe klachtenbehandeling voor de rechterlijke orde. In zijn advies 83 bevestigt de HRJ de noodzaak van een centralisatie van de klachten. Deze centralisatie zal immers de advies- en onderzoekscommissies en derhalve ook de Hoge 82
83
Wetsvoorstel tot invoering van een procedure van klachtenbehandeling binnen de rechterlijke orde en tot wijziging van artikel 259bis van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de Hoge Raad voor de Justitie aan te wijzen als beroepsinstantie met een ombudsfunctie inzake justitie, Parl. St. Senaat 2003-2004, nr. 3-286/1 (op 23 oktober 2003 ingediend door Clotilde NYSSENS – CDH). Wetsvoorstel tot invoering van een eenvormige procedure voor de behandeling van klachten betreffende de rechterlijke organisatie, Parl. St. Senaat 20032004, nrs. 3-440/1 (op 6 januari 2004 ingediend door Nathalie de T’SERCLARS – MR). Het advies werd weliswaar goedgekeurd in de Algemene Vergadering van 22 februari 2006, maar het advies zelf werd nog grotendeels voorbereid in 2005.
125
Raad in staat stellen om over meer informatiebronnen te beschikken en zodoende over een breder “draagvlak” voor hun aanbevelingen. Deze visie wordt ook gedeeld door het parlement en de minister van Justitie. Het komt de Advies- en Onderzoekscommissies toe deze centralisatiefunctie op te nemen, te meer daar het de Grondwetgever zelf is die de Hoge Raad, vanwege zijn onafhankelijke positie ten aanzien van de grondwettelijke machten, de bevoegdheid heeft verleend om de klachten over de werking van de rechterlijke orde te ontvangen en op te volgen. Zowel de wetsvoorstellen als het advies van de HRJ bevestigen tevens dat de klacht best in prioritaire orde wordt behandeld op het niveau van het rechtscollege of korps (rechtbank, parket of auditoraat) waarop zij betrekking heeft. In het belang van de burger dienen de Advies- en Onderzoekscommissies evenwel de controle op de behandeling van de klacht te behouden, moeten zij de behandeling die de klacht kreeg kunnen analyseren, moeten zij kunnen optreden op de tweede lijn, en tot slot moeten zij - op basis van een analyse van alle klachten- aanbevelingen kunnen formuleren. Nadat de wetsvoorstellen wet geworden zullen zijn, zal de klachtenbehandeling als volgt verlopen : 1) alle instanties of overheden die een klacht over de werking van de rechterlijke organisatie ontvangen, moeten die doorsturen aan de Hoge Raad, die deze registreert; 2) de Hoge Raad stuurt de klacht aan het bevoegde rechtscollege of korps, en brengt de klager daarvan op de hoogte; 3) het rechtscollege of korps behandelt de klacht binnen een termijn van drie maanden (vier maanden indien het nodig is iemand te horen) en brengt de klager en de Hoge Raad op de hoogte van het gevolg dat aan de klacht werd verleend; 4) de Hoge Raad volgt de behandeling door het rechtscollege of het korps en analyseert de behandeling van de klacht: eventueel kan de Hoge Raad, op verzoek van de klager die niet tevreden zou zijn over de behandeling die op de “eerste lijn” aan de klacht werd gegeven, optreden als “ombudsman” en een oplossing voor het opgeworpen probleem aanbevelen; 5) in bepaalde gevallen kunnen de Advies- en Onderzoekscommissies beslissen om de klacht zelf te behandelen; 6) op grond van de individuele klachten kan de Verenigde Advies- en Onderzoekscommissies beslissen om de betrokken instanties, de minister van Justitie, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat elke aanbeveling te sturen die bedoeld is om de werking van de rechterlijke orde te verbeteren. De Hoge Raad is van mening dat dit systeem voor de burger een grotere kans op een concrete oplossing waarborgt. Bovendien biedt het systeem de burger de mogelijkheid van een tweede lectuur van zijn klacht voor het geval de behandeling op de eerste lijn hem geen voldoening schenkt. Voor de rechterlijke organisatie biedt het voorgestelde systeem het voordeel dat de betrokken overheid geresponsabiliseerd wordt, en dat de klachtenbehandeling efficiënter zal verlopen. Het systeem houdt ook een preventieve functie in en draagt ten slotte ook bij tot een betere relatie tussen de burger en het gerechtelijk apparaat. Om de klachtenbehandeling maximaal te optimaliseren is de Hoge Raad voor de Justitie bezig met het uitwerken van een specifiek beheersinstrument voor een eenvormige en gerichte gegevensverzameling en klachtenopvolging, dat tevens zal dienen voor een verfijnde analyse van de geregistreerde klachten.
126
BIJLAGE: GRAFIEKEN EN TABELLEN GRAFIEK 1: DOSSIERS AFGESLOTEN IN 2005 REKENING HOUDEND MET HET JAAR VAN REGISTRATIE Totaal
100 %
AOC
CAE
n=151
90 % n=247
80 % n=96
Afgesloten dossiers in 2005
70 %
60 %
50 %
40 %
30 %
n=32 n=52 n=20
20 %
10 %
0%
n=4
n=0
n=4 n=0
n=0
n=0
n=3
n=1
n=2
Geregistreerd in 2001
Geregistreerd in 2002
Geregistreerd in 2003
Geregistreerd in 2004
Geregistreerd in 2005
Totaal
1,31 %
0,00 %
0,98 %
16,99 %
80,72 %
AOC
0,00 %
0,00 %
0,58 %
11,63 %
87,79 %
CAE
2,99 %
0,00 %
1,49 %
23,88 %
71,64 %
GRAFIEK 2: BEHANDELINGSDUUR VAN DE IN 2005 AFGESLOTEN DOSSIERS 100 %
Totaal
90 %
AOC
n=146
80 % n=220
Afgesloten dossiers in 2005
70 %
60 %
n=74
50 %
40 % n=36
30 % n=22 n=58
20 %
10 %
0%
n=8
n=8
n=6 n=2
n=6
n=7
n=8 n=0
n=1
n=1 n=1
n=0
n=0 n=0
n=0
n=4 n=0
n=4
0 tot 3 mnd
3 tot 6 mnd
6 tot 9 mnd
9 tot 12 mnd
12 tot 24 mnd
24 tot 36 mnd
36 tot 48 mnd
48 tot 60 mnd
Totaal
71,90 %
18,95 %
2,61 %
2,61 %
2,29 %
0,33 %
0,00 %
1,31 %
AOC
84,89%
12,79%
1,16%
0,00%
0,58%
0,58%
0,00%
0,00%
CAE
55,22%
26,87%
4,48%
5,97%
4,48%
0,00%
0,00%
2,99%
127
CAE
GRAFIEK 3: BEHANDELINGSDUUR VAN DE IN 2004 AFGESLOTEN DOSSIERS Totaal
60 %
AOC
CAE
n=79 n=157
n=78
Afgesloten dossiers in 2004
50 %
40 %
30 %
n=60 n=31
n=29
20 %
n=14 n=25 n=11
10 %
n=16
n=7 n=12
n=7
n=9
n=5
n=7 n=8
n=5 n=1
0%
n=2
n=3
n=4 n=4
n=0
0 tot 3 mnd
4 tot 6 mnd
7 tot 9 mnd
10 tot 12 mnd
13 tot 24 mnd
25 tot 36 mnd
37 tot 48 mnd
49 tot 60 mnd
Totaal
54,70 %
20,91 %
8,72 %
4,18 %
5,57 %
2,79 %
1,74 %
1,39 %
AOC
55,24%
20,98%
7,69%
4,89%
4,90%
4,90%
1,40%
0,00%
CAE
54,55%
20,28%
9,79%
3,50%
6,29%
0,70%
2,10%
2,79%
TABEL 1: AANTAL TREFWOORDEN VOOR DE DOSSIERS DIE IN DE VOORGAANDE JAREN WERDEN AFGESLOTEN
TREFWOORDEN
2003
2004
2005
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
Kritiek op de beslissing rechter /(PK)
118
25
87
21,12
108
24,88
Traagheid van de rechtsgang/ achterstand
98
20,5
78
18,93
56
12,90
Communicatie met justitie / houding / gebrek aan eerbied
73
15,5
55
13,35
51
11,75
Verloop van de procedure
43
9
49
11,89
31
7,14
Persoonlijke grieven, partijdigheid van de rechter / PK / deskundige
42
9
47
11,41
28
6,45
Grieven ten aanzien van de advocaat / stafhouder / notaris / gerechtsdeurwaarder
41
8,5
42
10,19
46
10,6
Voorwerp van de klacht heeft geen uitstaans met de werking van de rechterlijke orde
26
5
25
6,07
45
10,37
128
Andere Totaal aantal trefwoorden
36
7,5
29
7,04
69
15,90
477
100
412
100
418
100
TABEL 2 : AANTAL MATERIES VOOR DE IN VOORGAANDE JAREN AFGESLOTEN DOSSIERS 2003
MATERIES
2004
2005
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
117
35
105
35,23
120
38,10
Algemeen burgerlijk recht
70
20,5
78
26,17
89
28,25
Familierecht Echtscheidingsrecht
47
14
32
10,73
29
9,21
Onmogelijk vast te stellen
22
6,5
19
6,38
21
6,68
Handels- en economisch recht
18
5
18
6,04
8
2,54
Diversen
16
5
12
4,03
13
4,14
Strafuitvoeringsrecht
20
6
11
3,69
15
4,77
Sociaal recht
18
5
10
3,36
11
3,50
Jeugdrecht
1
0,5
7
2,35
3
0,95
Fiscaal recht
5
1,5
4
1,34
0
0
Regeling van burgerlijke belangen in een strafrechtelijke zaak
0
0
1
0,34
2
0,63
Gerechtelijk recht
2
0,5
0
0
1
0,31
Publiek recht
1
0,5
1
0,34
1
0,31
Buiten de rechterlijke orde
0
0
0
0
1
0,31
337
100
298
100
314
100
Strafrecht
Totaal van de materies
129
TABEL 3: CIJFERS VOOR DE ONBEVOEGDE KLACHTEN IN 2005 PER GROND VAN ONBEVOEGDHEID Niet werking rechterlijke orde
Andere overheden
Inhoud rechterlijke beslissing
Andere rechtsmiddelen
Kennelijk ongegrond
Geen nieuwe elementen
AOC
60 (34,88%)
14 (8,14%)
63 (36,63%)
21 (12,21%)
11 (6,40%)
2 (1,16%)
CAE
14 (13,46%)
22 (21,15%)
38 (36,54%)
13 (12,50%)
15 (14,42%)
2 (1,92%)
TOTAAL
48,35%
29,29%
73,17 %
24,71%
20,82%
3,09%
130
3.2. ANDERE TOEZICHTSMIDDELLEN 3.2.1. Verslag over de algemene werking van de rechterlijke orde Het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de Hoge Raad voor de Justitie van de hoven, rechtbanken, parketten en auditoraten jaarlijkse verslagen over de algemene werking van de rechterlijke orde ontvangt. Die verslagen moeten enerzijds een bestendige opvolging en controle van deze algemene werking door de rechtstreeks betrokkenen mogelijk maken, en zijn anderzijds ook opgevat als instrument om eventuele disfuncties snel te identificeren en aan te pakken. Bovendien vormen zij een belangrijk gegeven voor de beleidsplannen van de korpschefs en de evaluatie 84 ervan. Aan de hand van een analyse en evaluatie van de werkingsverslagen maakt de Hoge Raad voor de Justitie zijn jaarlijks verslag op over de werking van de rechterlijke orde, ten behoeve van de minister van Justitie, de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat en de korpschefs van de hoven en van het openbaar ministerie bij die hoven. De Hoge Raad stelt vast dat het aantal voorstellen dat jaar na jaar door de rechtscolleges, parketten en auditoraten geformuleerd wordt, toeneemt. Hij stelt tevens vast dat heel wat voorstellen evenwel jaar na jaar worden herhaald terwijl de concrete realisatie van voorstellen veeleer beperkt is. Hij is zich terdege bewust van het feit dat sommige ervan niet uitsluitend door een initiatief van de rechterlijke orde kunnen worden verwezenlijkt, maar de medewerking vereisen van belanghebbende partijen waarvan sommige zeer belangrijke bevoegdheden met betrekking tot de werking van de rechterlijke organisatie vervullen, zoals de FOD Justitie, de regering en het parlement. De Hoge Raad is van oordeel dat de uitvoering van het Themisplan voor de hervorming van de rechterlijke organisatie een uitstekende opportuniteit kan zijn om sommige voorstellen te realiseren. Initiatieven voor het verbeteren van de interne processen moeten maximaal worden aangemoedigd. De Hoge Raad beveelt de gerechten, parketten en auditoraten dan ook aan: -
-
interessante voorstellen met betrekking tot de verbetering van de werking van een korps, in het bijzonder met betrekking tot de verdeling van de werklast en het wegwerken van de gerechtelijke achterstand daadwerkelijk uit te voeren; of er zich door te laten inspireren; de uitvoering ervan daarom te plannen; magistraten en medewerkers van het korps daarbij te betrekken; tussen korpsen overleg te plegen, zowel in de officiële overlegstructuren als informeel, om van elkaar te leren hoe de uitvoering ervan aan te pakken ; opleiding te volgen in het concipiëren en uitvoeren van beleidsplannen: hierbij zal vooral het accent worden gelegd op het formuleren van prioriteiten, het opteren voor gepaste verbeteracties, en hoe ze ten uitvoer brengen; opleiding te volgen in projectmanagement voor het doorvoeren van concrete verbeteracties.
Bovendien zouden de geformuleerde voorstellen nuttig kunnen managementopleidingen inzake de voornoemde onderwerpen te ontwikkelen.
84
Parl. St., Kamer, 1997-98, nr. 1677/1, 91.
131
zijn
om
3.2.2. Algemeen toezicht op en bevordering van het gebruik van de middelen van interne controle binnen de rechterlijke orde In 2006 heeft de Hoge Raad een nieuw verslag over de aanwending van de middelen voor interne controle binnen de rechterlijke orde uitgebracht. Het verslag werd opgesteld aan de hand van de antwoorden van de korpschefs op een vragenlijst daarover. Het verslag is integraal consulteerbaar op de website van de Hoge Raad (www.hrj.be).
3.2.3. Het onderzoek naar de werking van de rechterlijke orde In 2006 heeft de Verenigde advies- en onderzoekscommissie geen bijzondere onderzoeken naar de werking van de rechterlijke orde gevoerd.
3.2.4. De doorlichting van de werking van de rechterlijke orde 1. In 2006 heeft de algemene vergadering van de HRJ het verslag over de toestand van het Brusselse parket en de follow-up van de doorlichting uit 2001 goedgekeurd. Net zoals de andere documenten van de HRJ kan het verslag worden geraadpleegd op de website van de HRJ. De conclusies van dat verslag werden geformuleerd in de vorm van de volgende aanbevelingen : a. Met het huidige aantal magistraten en parketjuristen moet het mogelijk zijn de dossierstroom de baas te kunnen, mits een aanvullende inspanning wordt geleverd en, ter compensatie daarvan, er een correcte werkverdeling tussen magistraten en parketjuristen is. De HRJ beveelt aan dat, op korte termijn, de procureur des Konings daartoe een noodplan zou uitwerken en in de praktijk brengen. b. De HRJ doet de procureur des Konings de aanbeveling, op langere termijn, om een managementplan uit te werken en daarbij toepassing te maken van het CAF 2002model (common assessment framework), het zogenaamde “Zelfevaluatiekader voor overheidsdiensten”, dat in het op 14 maart 2004 tussen de minister van Justitie en het Brusselse parket gesloten protocolakkoord aan de procureur des Konings werd aanbevolen als referentie-instrument. c. Met betrekking tot het humanresourcesbeheer doet de HRJ de aanbeveling dat de eerste initiatieven die voor het gerechtelijk personeel werden genomen, worden voortgezet en worden vervolgd door een ruimer beheerplan dat voor de onderscheiden categorieën van betrokken actoren geldt. d. In andere parketten bestaan instrumenten voor verbetering. De HRJ beveelt de Raad van de procureurs des Konings aan geregeld een uitwisseling van ervaringen te organiseren en een systeem voor centralisatie van good practices op te zetten. e. Systematische ondersteuning door het parket-generaal te Brussel, onder meer door middel van opleidingen met het oog op visum, is prioritair noodzakelijk. Algemeen beveelt de HRJ aan dat het ondersteuningsplan geoptimaliseerd wordt. f.
Het is absoluut noodzakelijk dat de magistraten en het administratief personeel toegang verkrijgen tot de informatie die voor hen relevant is om hun opdracht zo efficiënt mogelijk te kunnen uitvoeren. Daarom moet beslist een oplossing worden geregeld voor de gebreken op het vlak van informatica. De HRJ doet de aanbeveling dat dringend werk wordt gemaakt van de concrete maatregelen die in het protocolakkoord werden bepaald.
132
2. In 2006 heeft de Verenigde advies- en onderzoekscommissie beslist om twee audits uit te voeren : -
een audit van het hof van beroep te Brussel, die aansluit bij de audit die al in 2004 voor dat hof werd verricht een audit van het politieparket te Brussel.
De resultaten van die audits zullen in 2007 gekend zijn. Belangrijk om weten is dat voor die audits het model werd gevolgd dat werd ontwikkeld binnen het project “Interne audit van de rechterlijke organisatie” uit het Meerjarenplan 2005-2008 van de HRJ 85.
*
* *
85
Zie pagina 137 van voorliggend verslag.
133
4. HET MEERJARENPLAN 2005-2008 VAN DE HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE
In 2006 vond een eerste evaluatie plaats van de projecten uit het Meerjarenplan 86. Alle hierna vermelde projecten werden tijdens 2006 voortgezet. De belangrijkste vorderingen zijn de volgende:
4.1. PROGRAMMA “RELATIE TUSSEN DE BURGER/DE MAATSCHAPPIJ EN JUSTITIE VERBETEREN” Het programma omvat drie subdoelstellingen :
4.1.1. Eerste doelstelling : Bevorderen van de dialoog tussen de burger/de maatschappij en justitie 4.1.1.1. Projecten “Structureren burgermaatschappij”
van
de
(regionale)
dialoog
van
justitie
met
de
Het is een project dat twee luiken omvat. Een kwalitatief luik: Ö het aanleggen van een netwerk van gesprekspartners en Ö de organisatie van rondetafels. In 2005 heeft het projectteam de potentiële gesprekspartners van de HRJ geïdentificeerd : instellingen en verenigingen met een directe of indirecte band met de rechtzoekenden. Zo kon een databank met gesprekspartners voor de HRJ worden aangelegd, aanzet tot een netwerk met de “burgermaatschappij” vanuit de invalshoek van dialoog met de gerechtelijke wereld en de HRJ. In het voorjaar van 2006 heeft het projectteam al die gesprekspartners ontmoet om het contact tot stand te brengen, de interessantste gesprekspartners te identificeren, en ook de onderwerpen die besproken dienen te worden. De eerste rondetafels werden eind 2006 georganiseerd en zullen afgerond zijn in de loop van het eerste semester van 2007. -
een eerste reeks van rondetafels over het slachtofferonthaal ; een tweede reeks van rondetafels over de bemiddeling in strafzaken.
In 2007 zal de balans opgemaakt worden. Er zal worden voorgesteld om een synthesenota over de rondetafels op de website van de HRJ te publiceren, met de vermelding dat het niet om een officieel standpunt van de HRJ gaat, maar om een bijdrage tot het debat en tot discussie. Er komen nog andere rondetafels, over andere thema’s (bv.: personen met een precaire situatie, in samenwerking met het Centrum voor gelijkheid van kansen).
86
Voor de detailgegevens van het Plan, zie het Jaarlijks verslag 2005 van de HRJ, p. 109.
134
Een kwantitatief luik : de Justitiebarometer Het luik Justitiebarometer doet het onderzoek van 2002 naar de opinie van de mensen over justitie nog eens over. Het projectteam vond het nuttig dat een aantal vragen werden aangepast (wegens verouderd, enz.). Na een offerteoproep werd de firma Significant belast met het afnemen van de peiling (via telefonische enquêtes). De peiling wordt afgenomen tijdens eht eerste semester van 2007 en de resultaten zullen gekend zijn in juni 2007. Nu al bestaat het plan om in september 2007 een colloquium te organiseren waarop de resultaten van de Justitiebarometer bekendgemaakt worden, en om een follow-up van de rondetafels te organiseren.
4.1.2. Tweede doelstelling : de jeugd vertrouwd maken met justitie 4.1.2.1. Project “Kennismaken met justitie op school” Ter herinnering, het project “Justitie op school” heeft tot doel onderwijs over de instellingen en de werking van justitie op te nemen in de leerplannen. Drie resultaten worden nagestreefd: 1) een onderdeel “Justitie” binnen het project Knooppunt Democratie van de Koning Boudewijnstichting ; 2) een aanbeveling in het vooruitzicht dat een gestructureerde opleiding over justitie in het onderwijs wordt ingevoerd als onderdeel van het opvoeden tot burgerzin ; 3) eventueel, een pedagogisch instrument met inbegrip van een trainingsprogramma voor de lesgevers. In de loop van 2006 werden contacten tot stand gebracht met: -
de gemeenschapsministers bevoegd voor Onderwijs ; de Koning Boudewijnstichting ; de OVB en de OBFG.
1. Het overleg met de gemeenschapsministers Wat de Franse Gemeenschap betreft, heeft het Parlement van de Franse Gemeenschap in januari 2007 een decreet goedgekeurd “relatif au renforcement de l’éducation à la citoyenneté responsable et active au sein des établissements scolaires organisés ou subventionnés par la Communauté française”[vrije vertaling: Decreet over een sterker opvoeden tot burgerzin en actief burgerschap in de schoolinstellingen die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd of gesubsidieerd]. Dat decreet bepaalt met name dat een document met de titel “Etre et devenir citoyen” [Burger zijn en worden] wordt uitgewerkt en verspreid, waardoor de leerlingen de basiskennis verwerven die nodig is om inzicht te krijgen in de burgermaatschappij en de politieke wereld. Een van de hoofdstukken van het document handelt over de organisatie en de werking van het rechtssysteem.
135
Daarnaast wordt de scholen gevraagd om interdisciplinaire activiteiten te organiseren die burgerzin en actief burgerschap aanmoedigen. Wat de Vlaamse Gemeenschap betreft, heeft de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming erop gewezen dat opvoeden tot burgerzin, en dus ook het onderdeel justitieonderwijs, behoort tot de vakoverschrijdende eindtermen en dat iedere school die verplicht moet opnemen in het lessenpakket. Recent is een onderzoek gestart om de eindtermen te evalueren op basis van hun maatschappelijke en onderwijskundige relevantie en haalbaarheid. De tussentijdse resultaten van dat onderzoek worden verwacht tegen eind 2007. Op basis van die resultaten zullen de vakoverschrijdende eindtermen opnieuw worden bekeken en na afloop van het onderzoek zullen eveneens de initiatieven inzake ondersteuning van burgerzin en dus ook inzake justitie worden herbekeken. Wat de Duitstalige Gemeenschap betreft ten slotte, heeft de Duitstalige minister van Onderwijs ons geïnformeerd over de evolutie van het project in de Duitstalige Gemeenschap. Een hoogleraar aan de Haute Ecole de la Communauté germanophone, kreeg de opdracht een onderzoek te voeren en didactisch materiaal over justitie uit te werken. Naar verwachting zullen de werkzaamheden klaar zijn in augustus 2007. Nu al wordt vastgesteld dat justitie als thema goed op weg is om een reëel onderdeel te worden van de leerplannen. 2.
Het overleg met de OVB en de OBFG
De twee orden toonden enorm veel interesse om met de HRJ samen te werken in het kader van het project ontwikkeling van een onderdeel “Justitie” voor het Knooppunt Democratie van de Koning Boudewijnstichting, en met name voor het verwelkomen van klassen in de gerechtsgebouwen. 3.
Het onderdeel Justitie Boudewijnstichting
van
het
Knooppunt
Democratie
van
de
Koning
Ter herinnering, dat onderdeel van het project beoogt de ontwikkeling van een onderdeel “Justitie” voor het Knooppunt Democratie in het museum Belvue, dat aan bezoekende klassen de gelegenheid biedt in het museum via actieve onderwijsinstrumenten een opleiding te volgen in de mechanismen van de democratie, en daarna een parlement in Brussel te bezoeken. Het is de bedoeling dat het onderdeel Justitie volgens hetzelfde concept wordt ontwikkeld.
4.2. PROGRAMMA “VERBETERING WERKING RECHTERLIJKE ORGANISATIE” Het programma omvat drie subdoelstellingen :
4.2.1. Eerste doelstelling : een visie voor de rechterlijke organisatie ontwikkelen 4.2.1.1. Project “Visie rechterlijke organisatie” Ter herinnering, het project “Visie op de rechterlijke organisatie” wil de ontwikkeling van het langetermijndenken binnen de rechterlijke organisatie bevorderen door korpschefs een visie voor de gerechten en parketten te laten ontwikkelen. Een concrete visie zorgt immers
136
voor een betere communicatie over de richting die hun organisatie wil uitgaan en is een nuttig instrument voor het opstellen van een beleidsplan. De Hoge Raad wil die doelstelling realiseren aan de hand van workshops. De in 2005 opgestarte workshop voor de Nederlandstalige voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg, werd in 2006 voortgezet : eerst werd een missie voor de rechtbanken van eerste aanleg geformuleerd, en daarna bogen de voorzitters zich over een visie, dat wil zeggen, ze probeerden te bepalen waar de rechtbanken van eerste aanleg moeten voor staan op middellange en lange termijn.
4.2.2. Tweede doelstelling : verbetering werkprocessen rechterlijke organisatie Alle hierna beproken deelprojecten passen in een verdere optimalisering van de externe controle- en adviesbevoegdheid van de HRJ ten aanzien van de werking van de rechterlijke organisatie.
4.2.2.1. Project “Interne auditing van de rechterlijke organisatie” Het project “Interne auditing van de rechterlijke organisatie” valt onder de hoede van het projectgroep “Audit”. De doelstelling van het project is gericht op de creatie van een totaalinstrument voor de interne auditing van de rechterlijke organisatie. Dit instrument dient als een handleiding met positieve oogmerken opgezet te worden, opdat interne audit een betere werking van de rechterlijke orde daadwerkelijk kan ondersteunen. De vooropgestelde handleiding voor de interne auditing van de rechterlijke organisatie zal volgende aspecten omvatten: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
de structuur en de samenstelling van een auditdienst; de deontologische principes voor de auditoren; een Auditcharter voor de auditdienst; een Charter voor het auditcomité; een omschrijving van het audituniversum; een model voor een risicoanalyse; het auditproces van een auditopdracht; aangepaste auditmethodologieën (uitgaande van de internationale normenkaders inzake audit); 9. de auditplanning (strategische, middellange en kortetermijnplanning); 10. communicatievoorschriften inzake auditing. De projectgroep « Audit » heeft zich eerst gebogen over de filosofie van de interne audit. Er werd een planning voor het tweede semester 2006 opgesteld voor de uitwerking van de volgende punten : A. Een Auditcharter voor de auditdienst: Om er zeker van te zijn dat het initiatief om een audit te verrichten, door de geauditeerden wordt aanvaard, werd een auditcharter uitgewerkt dat tegelijk fungeert als referentiekader voor de auditactiviteit en als communicatie-instrument. B. Beschrijving van het auditproces: Om er zeker van te zijn dat de auditwerkzaamheden volgens een constante aanpak verlopen, werden de verschillende stappen van een auditproces beschreven en uitgelegd.
137
C. Communicatievoorschriften inzake auditing: Vanuit de vaststelling dat communicatie van essentieel belang is voor het slagen van een auditopdracht werd, geënt op het uitgeschreven auditproces een nota met een aantal bakens voor de communicatie inzake audit uitgewerkt. D. Documenten in het auditproces : De auditcel werkte documentmodellen uit die in een auditdossier courant gebruikt worden. E. Documenten in het auditproces – rapporteringswijze: Voorstelling van een nieuw rapportmodel om aan te tonen hoe een auditrapport methodologisch correct dient te zijn en tevens meer impact kan hebben werd een auditverslag van de VAOC, uitgevoerd onder het vorige mandaat, omgezet volgens een nieuw model. F. Omschrijving van het audituniversum: Tevens werd een eerste uittekening van het audituniversum van de rechterlijke organisatie voorgesteld, dat wil zeggen van de entiteiten die potentieel in aanmerking komen voor een audit. G. Uitwerking van een model voor risicoanalyse: Gekoppeld aan het audituniversum van de rechterlijke organisatie werden risicofactoren gezocht voor een risicoanalyse van de mogelijke auditobjecten.
4.2.2.2. Project “Oprichting van een auditdienst” Door de aanwerving van twee opdrachthouders met auditervaring en de daaropvolgende samenvoeging van de reeds aanwezige krachten binnen het personeelsbestand met deze personeelsversterking kon een ‘auditcel’ binnen de HRJ gevormd worden. Die auditcel werd in 2006 in eerste instantie ingeschakeld voor de ondersteuning van het project “Interne auditing rechterlijke organisatie” en in tweede instantie in de werkzaamheden van de VAOC. Een groot deel van de werkzaamheden van de auditcel concentreerden zich op het project “Interne auditing rechterlijke organisatie” (zie hoger). Om de werkwijzes en instrumenten die al werden ontwikkeld binnen de projectgroep Audit (zie hoger) verder te kunnen verfijnen en te kunnen toetsen op het terrein, werd beslist om beide audits te hanteren als testcase. De audit van het hof van beroep te Brussel en de audit van de politierechtbank te Brussel fungeren op die wijze als pilootopdrachten van een nieuwe professionele aanpak voor de auditing van de rechterlijke organisatie (dat wil zeggen, de interne auditing). De personeelsleden van de auditcel werden tevens ingeschakeld voor de verkennende onderzoeken van de VAOC: -
vredegerecht van het eerste kanton te Brussel, het parket van Bergen, het vredegerecht van Spa, Stavelot en Malmedy, en de rechtbank van koophandel te Hasselt.
138
4.2.2.3. Project “Interne klachtenbehandeling rechterlijke organisatie” In de loop van 2006 verstrekte de HRJ een ambtshalve advies over het project dat hij voorbereidt 87. De inhoud van het advies werd door enkele senatoren overgenomen en in maart 2006 ingediend als amendementen bij hun wetsvoorstellen, om hun tekst te verbeteren in de zin van de voorstellen van de HRJ. Jammer genoeg heeft de Commissie voor de Justitie van de Senaat wegens een bijzonder zware agenda in het laatste jaar van de legislatuur, de verschillende teksten over de klachtenbehandeling niet kunnen bespreken. Parallel heeft de HRJ het initiatief genomen om een databank voor het beheer van de klachten te ontwikkelen. Die databank volgt het schema uit het advies van de HRJ en zal normaal gezien operationeel zijn in 2007.
4.2.3. Derde doelstelling : verbetering personeelsbeleid rechterlijke organisatie 4.2.3.1. Project “Reflectie op lange termijn inzake de werving, de benoeming, de vorming en de loopbaan van de magistraten” Ter herinnering, dit project heeft tot doel het hervormen van de toegang tot de magistratuur, de benoeming, de opleiding en de loopbaan van de magistraten. Via constructieve voorstellen proberen te komen tot de ontwikkeling van een algemeen totaalconcept. Die werkgroep heeft de mogelijkheden van een constructieve aanpak van de volgende aspecten onderzocht: -
-
-
de manier waarop een aangepast en pertinent selectieproces geconcipieerd en georganiseerd kan worden, dat leidt tot de selectie van kandidaten met een profiel dat beantwoordt aan de noden die door de samenleving werden uitgedrukt ; de middelen die dienen te worden ingezet en het beleid dat moet worden gevoerd om te verzekeren dat de geselecteerde personen positief zullen evolueren binnen een organisatie die op korte, middellange en lange termijn de verwachtingen waartoe zij aanleiding geeft, wil inlossen ; de structuur en de processen die dienen te worden uitgebouwd voor het bepalen, ontwikkelen en managen van zowel specifieke als generieke competenties ; de kans voor de magistratuur om in het dynamisch proces van een “lerende organisatie” te stappen, met andere woorden om met anderen samen te werken binnen een organisatie die continu leercapaciteit ontwikkelt en daardoor bestendig in staat is adequaat in te spelen op de veranderingen in haar omgeving ; de verschillende mogelijkheden waarover de organisatie beschikt om alle actoren te betrekken bij een evoluerende visie.
Op basis van die aanpak heeft het projectteam een document voorbereid met als titel “Overwegingen over de selectie, de loopbaan en de vorming van magistraten” dat door de algemene vergadering werd goedgekeurd in mei 2006. De tekst is als volgt opgebouwd. Wat het menselijk kapitaal van de rechtelijke organisatie betreft, wil de werkgroep de basis leggen voor toekomstige, gezamenlijk te nemen initiatieven door alle betrokken organen (de HRJ, de FOD Justitie, het Instituut voor gerechtelijke opleiding…).
87
Zie pagina 64 van voorliggend verslag.
139
Voor magistraten zijn immers een reeks competenties vereist die op verandering betrekking hebben. De personen die bovendien die competenties bezitten, kunnen zich meer investeren om verandering te initiëren en leercapaciteit op te bouwen. Deze benadering van het competentieprofiel leidt tot een heroverweging van te ontwikkelen activiteiten wil men een blijvend aan de realiteit aangepaste rechterlijke organisatie hebben. Eerst werden de rollen en verantwoordelijkheden om het complete profiel van de magistraat te managen gepreciseerd. Daarna werd uit het onderzoek van de selectie-, loopbaan- en opleidingssystemen afgeleid wat de middelen zijn voor de organisatie om betere resultaten te boeken: tests en proeven voor een adequate selectie met betrekking tot de voor de rechterlijke organisatie vereiste competenties, zelfsturing voor een voor organisatie én medewerkers zinvol loopbaanmanagement en een opleidingssysteem dat een leercultuur stimuleert die de basis voor de ontwikkeling van een lerende organisatie vormt. Vervolgens werden de belangrijkste hinderpalen die moeten overwonnen worden, geïdentificeerd om tot een fundamentele hervorming op humanresourcesvlak te komen. Tot slot werden samengebundeld.
in
een
laatste
hoofdstuk
een
aantal
praktische
overwegingen
4.2.3.2. Project “Selectie van magistraten (vóór de benoeming)” Dit project heeft tot doel het benoemen van kwaliteitscriteria ten behoeve van de selectie en het bepalen van de middelen om die te toetsen. Dit project werd pas eind 2006 echt opgestart. De resultaten worden verwacht voor 2007.
4.2.3.3. Project “Selectie van kandidaten voor vacante betrekkingen (benoeming en aanwijzing)” Dit project heeft tot doel het ontwikkelen van normen en criteria die binnen de verschillende procedures van het selectieproces moeten gehanteerd worden. Dit project werd pas eind 2006 echt opgestart. De resultaten worden verwacht voor 2007.
140
CONCLUSIES Op het het ogenblik dat het jaarlijks verslag van de Hoge Raad voor de Justitie over het jaar 2006 wordt afgesloten, is het gepast om even stil te staan bij een aantal markante feiten uit 2006 die binnen de Hoge Raad zijn gebeurd of die hem rechtstreeks aanbelangen. 1. In 2006 heeft de Hoge Raad verschillende acties ondernomen die niet zonder impact zijn of zullen zijn voor de werking van justitie in ons land. 1.1. Vooreerst hebben de benoemings- en aanwijzingscommissie van de HRJ 74 magistraten voor een nieuwe of hernieuwde aanwijzing in een mandaat van korpschef voorgedragen. De selectie van 74 magistraten voor de mandaten van korpschef was een operatie die zeven maanden in beslag nam. De leden van de benoemingscommissies hadden gedurende 23 vergaderingen hun handen vol met het horen van de kandidaten en de beraadslagingen voor die plaatsen alleen. Achteraf bekeken is de operatie zeker geslaagd te noemen, nu slechts een zeer beperkt aantal kandidaten – zes om precies te zijn – de voordrachten hebben betwist en een vordering tot vernietiging hebben ingediend bij de Raad van State. Die hernieuwing, waarbij voor de selectie ook werd gekeken naar de managementcompetenties, van een groot aantal van de hoogste gerechtelijke overheden van het land zal niet zonder invloed blijven voor de lopende hervormingen van justitie. 1.2. Daarnaast heeft de Hoge Raad in het kader van zijn “Meerjarenplan” verschillende projecten ontwikkeld, waarvan er twee een belangrijke ontwikkeling zullen hebben omdat zij een motiverende uitwerking hebben op de magistraten, de korpschefs en het ondersteunend personeel en vooruitkijken naar een gerechtelijk systeem dat in staat is om de uitdagingen van de XXIe eeuw aan te gaan, dank zij een beter inzicht in het management: het project “interne audit van de rechterlijke organisatie” en het project “visie van de rechterlijke organisatie”. De Verenigde advies- en onderzoekscommissie van de HRJ is immers in 2006 gestart met 2 proefprojecten voor interne audit van een rechtscollege. De twee betrokken rechtscolleges hebben zodoende het “productieproces” voor gerechtelijke beslissingen concreet kunnen analyseren, en in dat proces kunnen afbakenen voor welke punten de invoering van een controle tot een betere monitoring van het proces zou leiden. Op basis van die oefening zullen de magistraten in 2007 aanbevelingen ontvangen over de risico’s en opportuniteiten die verbonden zijn aan hun activiteiten, zodat zij de nodige maatregelen kunnen treffen. De acties die de magistraten daarop ondernemen, zullen in het auditverslag worden opgenomen, zodat de follow-up voor hen zowel als voor de Hoge Raad makkelijker wordt. Ook een tweede project uit het Meerjarenplan verdient extra aandacht: de “Visie van de rechterlijke organisatie”. Dat project heeft verschillende korpschefs ertoe in staat gesteld gebruik te maken van tools voor strategisch management, zoals de missie en de visie met het oog op een betere strategische planning voor het betrokken korps en waarborgen voor follow-up van de resultaten. Dat project heeft hoe dan ook bijgedragen tot het versterken van de conceptie en de nog meer managementgerichte aanpak van de rechterlijke organisatie. 1.3. De Hoge Raad heeft in 2006 tien keer zijn adviesbevoegdheid die de Grondwetgever hem heeft toegekend, uitgeoefend. Jammer genoeg is het niet altijd mogelijk om adviezen te verstrekken die de beleidsverantwoordelijken van nut kunnen zijn, onder meer vanwege de snelheid van het wetgevend proces. Evenwel willen wij opmerken dat wanneer de Hoge Raad tijdig wordt geraadpleegd of zelfs wanneer zijn advies wordt gevraagd op basis van
141
voorafgaande beleidsnota’s (zoals het geval was voor de voorstellen over de strijd tegen de gerechtelijke achterstand of over de hervorming van de rechterlijke organisatie, het zogenaamde “Themisplan”), de Hoge Raad een reële bijdrage kan leveren aan een positieve verbetering van de wetsvoorstellen en –ontwerpen, omdat hij het belang van de burgers in de voorgestelde hervorming in aanmerking neemt. 2. Voorts kunnen deze conclusies ook niet voorbijgaan aan de installatie van twee nieuwe organen - de Adviesraad van de magistratuur en de Commissie voor de modernisering van de rechterlijke orde binnen het kader van het Themisplan – en de inrichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding. De recente inrichting of installatie van de bovengenoemde nieuwe organen zal de orde in het landschap van de organen die bevoegd zijn inzake de werking van de rechterlijke orde niet verstoren, maar zal in tegendeel de kerntaken van de HRJ opnieuw onder de aandacht brengen. 2.1. De Adviesraad van de magistratuur werd ingericht door een wet die al van 1999 (!) dateert en werd uiteindelijk geïnstalleerd in 2006. Hij heeft de opdracht adviezen te verstrekken inzake het statuut, de rechten en de arbeidsvoorwaarden van de magistraten. De adviesbevoegdheid van de Hoge Raad is niet dezelfde : zoals al hoger vermeld, moet de benadering van de HRJ geïnspireerd zijn op de burgers, en de invalshoek volgen van de weerslag die een ontwerp heeft op de werking van justitie, op het imago van justitie en op de toegang tot justitie. De ruime waaier van thema’s die tijdens de afgelopen zes jaar aan bod kwamen in de adviezen, bevestigt die constante bekommernis om de werking van justitie concreet te verbeteren ten dienste van de burgers. De Adviesraad mag niet worden verward met de HRJ. De aanwezigheid van de adviesraad draagt er wellicht toe bij meer duidelijkheid te brengen over de dubbelzinnigheden die voor het bestaan van de Adviesraad misschien leefden over de opdracht van de Hoge Raad voor de Justitie. Het is immers niet de taak van de Hoge Raad om de corporatistische belangen van de magistraten te verdedigen. Dat de HRJ en de Adviesraad een samenwerkingsprotocol hebben afgesloten laat veronderstellen dat die beide organen zich, elk binnen hun bevoegdheidsveld, zullen inspannen om die samenwerking zo vruchtbaar mogelijk te doen verlopen. 2.2. De Commissie voor de modernisering van de rechterlijke orde is een uitloper van het Themisplan voor de reorganisatie en de modernisering van het beheer van de hoven en rechtbanken. Haar opdracht bestaat erin reflectie te voeren over en voorstellen te doen voor projecten voor een moderner beheer van de rechterlijke orde, en de projecten die in dat verband concrete uitvoering krijgen, te begeleiden. De commissie zal de minister van Justitie in staat stellen om de modernisering van de rechterlijke organisatie op gestructureerde wijze te ondernemen. Het gaat om een grootschalig project dat nog maar pas werd opgestart en dat aansluit bij de tendens die zich ook in verschillende Europese landen aftekent om het beheer van de human resources en van de materiële middelen van de rechterlijke orde, tot nog toe in handen van de minister van Justitie, te decentraliseren en in handen te geven van de rechterlijke orde zelf. Eigenlijk is er ook bij de opdrachten van de Commissie voor de modernisering van de rechterlijke orde geen overlapping met de opdrachten van de Hoge Raad voor de Justitie. Daar waar de HRJ bevoegd is om voorstellen over de werking van de rechterlijke orde en over de aanwending van de beschikbare middelen van justitie te formuleren, zal de Commissie voor de modernisering zich zeker bezighouden met de praktische uitvoering op
142
het terrein van de verschillende moderniseringsprojecten, zoals gepland is in het Themisplan. Voor zijn hoger vermelde project “Interne auditing rechterlijke organisatie” houdt de HRJ zich momenteel weliswaar bezig met een interne audit in twee korpsen, waarbij de processen voor interne audit die in andere sectoren van de samenleving worden gehanteerd, worden toegepast op de rechterlijke organisatie. Maar op dit ogenblik is het de bedoeling de korpsen tools voor modern management ter beschikking te stellen opdat zij die zelf in praktijk zouden brengen. Voorts is er ook het structurele niveau. De Commissie voor de modernisering is ingericht bij de FOD Justitie. Ook al werd de commissie opgericht bij een wet, haar rechtspositie is in geen geval vergelijkbaar met de positie van de Hoge Raad. Al streven de HRJ en de Commissie voor de modernisering verschillende doelen na, het is wenselijk dat zij samenwerken, onder meer om de HRJ in staat te stellen gerichte adviezen te verstrekken over wetsontwerpen van de regering waarvan het initiatief bij de commissie ligt, na te hebben nagegaan of dat ontwerp bijdraagt tot een betere werking van de rechterlijke organisatie, ten dienste van de burger en van de samenleving. 2.3. De recente oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding ten slotte houdt beslist belangrijke wijzigingen in voor de Hoge Raad. Een niet verwaarloosbaar deel van de bevoegdheden die de HRJ in de loop der jaren heeft verworven zal immers aan dat nieuwe Instituut worden toevertrouwd. De concrete voorbereiding van de opleidingsprogramma’s voor de magistraten en de gerechtelijk stagiairs is voortaan de taak van het Instituut, en niet langer van de HRJ, net zoals de uitvoering ervan, die tot nog toe in handen was van de FOD Justitie. Toch behoudt de HRJ, zoals dat ook herhaald wordt in de nieuwe wet, zijn bevoegdheid om de richtlijnen voor de opleiding van de magistraten vast te leggen. Bovendien zal hij de evolutie van het Instituut van nabij volgen, niet in het minst omdat hij een advies over de kandidaat-directieleden van het Instituut moet geven en ook de benoeming van verschillende leden van de Raad van bestuur moet voorstellen - waarvan de voorzitters van de benoemingscommissies van de HRJ van rechtswege lid zijn – en van de Wetenschappelijke Raad. Ook kan de HRJ, vanuit zijn algemene opdracht van externe evaluatie van de werking van de rechterlijke orde, nagaan welke invloed de opleiding heeft op de bestendige verbetering van de werking van de rechterlijke orde en justitie, en aldus bijdragen tot de permanente verbetering van de algemene richtlijnen voor de opleiding. Ook hier is een uitstekende samenwerking tussen de HRJ en het Instituut een factor om de opleiding van de magistraten goed te doen aansluiten bij de algemene modernisering van de rechterlijke organisatie. Tot besluit, het is belangrijk erop te wijzen dat de HRJ zich duidelijk onderscheidt van de Commissies en de andere adviesorganen die vaak aan een van de drie grondwettelijke machten verbonden zijn. De Grondwetgever had immers een Hoge Raad in gedachten die onafhankelijk staat van de wetgevende en de uitvoerende macht, maar ook – en dat is anders dan bij de meeste Europese Raden voor de magistratuur – van de rechterlijke macht. Soms kan die onafhankelijkheid tegenover de rechterlijke macht de Hoge Raad beperken in zijn optreden omdat hij niet rechtstreeks kan ingrijpen in de organisatie of de werking van de rechterlijke orde. Maar die onafhankelijkheid wordt versterkt door de gezamenlijke aanwezigheid binnen de Hoge Raad van magistraten en niet-magistraten en is gewild door de Grondwetgever. Zij 143
stelt de Hoge Raad in staat beter zijn fundamentele opdracht te vervullen om bij te dragen tot een betere algemene werking van justitie, omdat hij inwerkt op de human resources (door de objectivering van de benoemingen en aanwijzingen), extern toezicht houdt op de werking van justitie en concrete voorstellen en aanbevelingen voor verbetering formuleert. Die onafhankelijke positie van de Hoge Raad op het kruispunt van de drie grondwettelijke staatsmachten rechtvaardigt ook de nieuwe gerichtheid op de burgermaatschappij waartoe de HRJ in 2006 heeft beslist. Zo werd in 2006 de tweede “justitiebarometer” opgestart – waarvan de resultaten in 2007 worden verwacht – die alle justitiële actoren en beleidsverantwoordelijken in staat zal stellen te vernemen hoe onze medeburgers justitie ervaren. Voorts is er ook de dialoog met de relaisverenigingen en –organisaties die betrokken zijn bij justitie en de bezorgdheden van de burger over justitie kunnen doorgeven. Meer dan ooit staat “een brug slaan tussen justitie en de burgers” vandaag centraal in de opdracht van de Hoge Raad voor de Justitie.
144