Conseil supérieur de la Justice Hoge Raad voor de Justitie
HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE ________ JAARVERSLAG 2005 Goedgekeurd door de algemene vergadering op 28 juni 2006
INHOUDSTAFEL DEEL 1 : INSTITUTIONELE ASPECTEN ............................................................................... 1 1. De fundamentele doelstellingen ..............................................................................1 2. Organisatiestructuur..............................................................................................2 2.1. Samenstelling van de Hoge Raad......................................................................2 2.2. De werking van de Hoge Raad voor de Justitie ...................................................3 2.2.1. De algemene vergadering ......................................................................3 2.2.2. De taalcolleges .....................................................................................4 2.2.3. Het Bureau ..........................................................................................4 2.2.4. De administratieve cel ...........................................................................4 2.2.5. De deontologische cel ............................................................................4 2.2.6. Het Meerjarenplan van de Hoge Raad voor de Justitie ................................4 3. Mensen en middelen .............................................................................................5 3.1. Mensen.........................................................................................................5 3.2. Middelen .......................................................................................................6 4. Externe communicatie ...........................................................................................7 5. Externe samenwerking en overleg ...........................................................................7 6. Internationale relaties ...........................................................................................8 DEEL 2 : OVERZICHT VAN DE ACTIVITEITEN 2005 ............................................................ 10 1. De uitbouw van een humanresourcesbeleid voor de magistratuur - Verslag van de Verenigde Benoemings- en Aanwijzingscommissie ................................................... 10 1.1. Inleiding ..................................................................................................... 10 1.2. De uitbouw van een humanresourcesbeleid voor de magistratuur........................ 10 1.2.1. Examens ........................................................................................... 10 1.2.1.1. Inleiding ................................................................................ 10 1.2.1.2. Organisatorische modaliteiten ................................................... 11 1.2.1.3. Programma’s .......................................................................... 11 1.2.1.3.1. Examen inzake beroepsbekwaamheid .......................... 11 1.2.1.3.2. Vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage.................................................... 12 1.2.1.3.3. Commentaar ............................................................ 13 1.2.2. Voordrachten voor benoeming en aanwijzing .......................................... 14 1.2.2.1. Algemene statistieken.............................................................. 14 1.2.2.2. Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie....................... 24 1.2.2.2.1. Cijfergegevens ......................................................... 24 a) Beslissing van de Commissie geen kandidaat voor te dragen............................................................. 26 b) Beslissing van de Koning de voordracht te weigeren .. 26 1.2.2.2.2. Commentaar ............................................................ 27 1.2.2.3. Nederlandstalige benoemings-en aanwijzingscommissie................ 28 i
1.2.2.3.1. Cijfergegevens ......................................................... 28 a) De beslissing van de commissie geen kandidaat voor te dragen...................................................... 30 b) Beslissing van de Koning de voordracht te weigeren .. 30 1.2.2.3.2. Commentaar ............................................................ 31 1.2.2.4. Verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie ........................ 32 1.2.2.4.1. Cijfergegevens ......................................................... 32 a) De beslissing van de Commissie geen kandidaat voor te dragen...................................................... 33 b) Beslissing van de Koning de voordracht te weigeren .. 33 1.2.2.5. Beroepen bij de Raad van State ................................................ 33 1.2.2.5.1. Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie ............................................... 33 1.2.2.6. Verwerpingsarresten van de Raad van State ............................... 33 1.2.2.6.1. Nederlandstalige benoemings- en aanwijzingscommissie ............................................... 34 1.2.2.7. Beslissingen Raad van State m.b.t. voordrachten gedaan vóór 2005 ............................................................................ 34 1.2.2.8. Algemene commentaar op de benoemingen en aanwijzingen ........................................................................ 35 1.3. De opleiding ................................................................................................ 38 1.3.1. De uitoefening van de bevoegdheid – Instelling van de subcommissie “opleiding”..................................................................... 38 1.3.2. Ontwikkeling van een langetermijnvisie.................................................. 39 1.3.3. Activiteiten van de subcommissie “opleiding” .......................................... 40 1.3.3.1. Permanente vorming van de magistraten en gerechtelijke stage................................................................................... 40 1.3.3.2. Stages in het buitenland voor magistraten .................................. 44 1.3.4. Problematiek van het ontwerpen en het implementeren van een samenhangend opleidingsbeleid voor magistraten : naar een Instituut voor de magistratenopleiding................................................... 45 1.3.5. Europees netwerk voor justitiële opleiding .............................................. 47 1.3.5.1. Algemene voorstelling.............................................................. 47 1.3.5.2. Activiteitenbalans voor het jaar 2005 ......................................... 48 2. Het verstrekken van adviezen en voorstellen tot verbetering van de algemene werking van de rechterlijke orde ........................................................................... 54 2.1. Stand van zaken .......................................................................................... 54 2.2. Samenvatting van de verstrekte adviezen en gevolg ......................................... 55 2.2.1. Advies over het voorontwerp van wet, houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken en het voorontwerp van wet betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden ........................... 55 2.2.2. Advies van de Hoge Raad voor de Justitie over het ontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen met betrekking tot het sociaal strafrecht ................................................................................ 56 ii
2.2.3. Advies van de Hoge Raad voor de Justitie over zeven wetsvoorstellen tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot het deskundigenonderzoek .............................................. 57 2.2.4. Advies van de Hoge Raad voor de Justitie over het Themisplan van mevrouw de minister van Justitie .................................................... 59 2.2.5. Advies van de Verenigde advies-en onderzoekscommissie over het voorontwerp van wet tot wijziging van artikel 259nonies van het Gerechtelijk Wetboek ..................................................................... 62 3. Het extern toezicht op de werking van de rechterlijke orde ....................................... 64 3.1. Klachtbehandeling ........................................................................................ 64 3.1.1. Inleiding ............................................................................................ 64 3.1.2. Klachtbevoegdheid .............................................................................. 64 3.1.3. Concreet verloop van de klachtenbehandeling ......................................... 65 3.1.3.1. Ontvangst van een klacht ......................................................... 65 3.1.3.2. Ontvankelijkheidsonderzoek ..................................................... 65 3.1.3.3. Bevoegdheidsonderzoek ........................................................... 66 3.1.3.4. Onderzoek van de klacht .......................................................... 68 3.1.3.5. Beoordeling en aanbeveling ...................................................... 68 3.1.4. Analyse van de klachtendossiers in 2005 ................................................ 70 3.1.4.1. Terminologische verduidelijkingen ............................................. 70 3.1.4.2. Algemeen overzicht ................................................................. 71 3.1.4.3. Nieuwe dossiers in 2005........................................................... 71 3.1.4.4. Nieuwe dossiers per kalenderjaar : evolutie 2000-2005 ................ 72 3.1.4.5. Afgesloten dossiers in 2005 ...................................................... 72 3.1.4.6. Dossiers afgesloten per kalenderjaar : evolutie 2000-2005 ............ 73 3.1.4.7. Dossiers afgesloten in 2005, per jaar van indiening ...................... 74 3.1.4.8. Behandelingsduur van de in 2005 afgesloten dossiers................... 75 3.1.4.9. Waarover handelden de klachten die in 2005 werden afgesloten ............................................................................ 76 3.1.4.10. Op welke materies hadden de in 2005 afgesloten dossiers betrekking ........................................................................... 77 3.1.4.11. De eindbeslissingen ............................................................... 79 3.1.4.12. Onontvankelijkheid als eindbeslissing ....................................... 79 3.1.4.13. Onbevoegdheid als eindbeslissing ............................................ 80 3.1.4.14. Beslissing tot afsluiting van het dossier wegens bevoegdheid......................................................................... 82 3.1.4.15. Andere redenen van afsluiting ................................................. 97 3.1.5. Aanbevelingen.................................................................................... 97 3.1.5.1. Een deugdelijke communicatie .................................................. 98 3.1.5.1.1. Communicatie in briefwisseling ................................... 98 3.1.5.1.2. Communicatie op de zitting ........................................ 98 3.1.5.1.3. Leesbaarheid van akten en documenten....................... 98 iii
3.1.5.2. Het onthaal van de rechtzoekende ............................................. 99 3.1.5.2.1. Een goed onthaal door de griffie en het secretariaat van het parket of auditoraat...................... 99 3.1.5.2.2. Onthaal in de eigen taal van de rechtzoekende.............. 99 3.1.5.3. Actieve dienstverlening ............................................................ 99 3.1.5.4. Automatisch en kosteloos afschrift van vonnissen in strafzaken............................................................................ 99 3.1.5.5. Gerechtelijke achterstand ....................................................... 100 3.1.5.5.1. Termijn van beraad ................................................. 100 3.1.5.5.2. Deskundigenonderzoek ............................................ 100 3.1.5.5.3. Le criminel tient le civil en état ................................. 100 3.1.5.6. Behandeling van geschillen in familiezaken ............................... 101 3.1.5.7. Archivering........................................................................... 101 3.1.6. Beschouwingen................................................................................. 103 3.1.6.1. Klachten over de Raad van State ............................................. 103 3.1.6.2. Naar een gefaseerde klachtenbehandeling met een centrale registratie .......................................................................... 103 3.2. Andere toezichtsmiddellen ........................................................................... 107 3.2.1. Verslag over de algemene werking van de rechterlijke orde .................... 107 3.2.2. Algemeen toezicht op en bevordering van het gebruik van de middelen van interne controle binnen de rechterlijke orde ...................... 107 3.2.3. Het onderzoek naar de werking van de rechterlijke orde ......................... 107 3.2.4. De doorlichting van de werking van de rechterlijke orde ......................... 108 4. Het Meerjarenplan 2005-2008 van de Hoge Raad voor de Justitie ............................ 109 4.1. De organisatie van het plan ......................................................................... 109 4.1.1. Programma-aanpak........................................................................... 109 4.1.2. Goedkeuring en bijstelling meerjarenplan ............................................. 109 4.1.3. Drie programma’s ............................................................................. 109 4.1.4. Nieuwe maar ook bestaande projecten................................................. 109 4.1.5. De programma’s en de projecten hebben raakpunten en samenhangen .................................................................................. 110 4.1.6. Organisatie programma-aanpak .......................................................... 110 4.2. De programma’s en de projecten van het Meerjarenplan zoals in januari 2006 aangepast ................................................................................................. 111 4.2.1. Programma “Relatie tussen de burger/de maatchappij en justitie verbeteren” ..................................................................................... 111 4.2.1.1. Bevorderen van de dialoog tussen de burger/de maatschappij en justitie ....................................................... 111 4.2.1.1.1. Project “Structureren van de (regionale) dialoog van justitie met de burgermaatschappij” .................... 111 4.2.1.1.2. Project “Studie van de resultaten die werden bekomen ingevolge de aanwending van
iv
instrumenten voor het meten van de opinie van burgers over de werking van justitie”......................... 112 4.2.1.2. De jeugd vertrouwd maken met justitie .................................... 112 4.2.1.2.1. Project “Kennismaken met justitie op school”.............. 112 4.2.1.3. Justitie toegankelijker maken.................................................. 113 4.2.2. Programma “Verbetering werking rechterlijke organisatie” ...................... 113 4.2.2.1. Een visie voor de rechterlijke organisatie ontwikkelen................. 114 4.2.2.1.1. Project “Visie rechterlijke organisatie”........................ 114 4.2.2.1.2. Project “Allesomvattende reflectie over het principe en de modaliteiten van de participatie van burgers in de rechtspraktijk” .............................. 114 4.2.2.2. Verbetering werkprocessen rechterlijke organisatie .................... 114 4.2.2.2.1. Auditing van de rechterlijke organisatie...................... 114 a) Project “Interne auditing rechterlijke organisatie” .... 114 b) Project “Interne controlesysteem rechterlijke organisatie” ....................................................... 115 c) Project “Interne en externe rapportage rechterlijke organisatie” ....................................................... 115 d) Project “Toezicht op de middelen voor de werking van de rechterlijke organisatie”............................. 115 e) Project “Oprichting van een auditdienst”................. 115 4.2.2.2.2. Klachtenbehandeling ............................................... 115 a) Project “Interne klachtenbehandeling rechterlijke organisatie” ....................................................... 115 4.2.2.2.3. Wegwerken van de gerechtelijke achterstand.............. 116 a) Project “Evaluatie en opvolging van de toepassing van de aanbevelingen van het Forum Gerechtelijke achterstand” ...................................................... 116 4.2.2.3. Verbetering personeelsbeleid rechterlijke organisatie.................. 116 4.2.2.3.1. Hertekenen functies magistratuur en verbetering procedures voor het invullen ervan............................ 116 a) Project “Reflectie op lange termijn inzake de werving, de benoeming, de vorming en de loopbaan van de magistraten” ............................................ 116 b) Project “Selectie van magistraten (vóór de benoeming)” ...................................................... 117 c) Project “Selectie van kandidaten voor vacante betrekkingen (benoeming en aanwijzing)” .............. 117 4.2.2.4. De professionele ontwikkeling van magistraten realiseren ........... 117 4.2.3. Programma “Verbetering Dienstverlening Hoge Raad voor de Justitie”........................................................................................... 117 4.2.3.1. Verbetering communicatie ...................................................... 117 4.2.3.1.1. Project “Transparantie en communicatie” ................... 117 4.2.3.2. Verbeteren van de organisatie van de Hoge Raad ...................... 118 v
4.2.3.2.1. Project “Structuur en interne werking HRJ” ................. 118 CONCLUSIES........................................................................................................... 119
vi
DEEL 1 : INSTITUTIONELE ASPECTEN 1. DE FUNDAMENTELE DOELSTELLINGEN Artikel 151 van de Grondwet vermeldt de belangrijkste opdrachten van de Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) : -
de voordracht van de kandidaten voor een benoeming tot rechter of ambtenaar van het openbaar ministerie; de voordracht van de kandidaten voor een aanwijzing tot korpschef; de toegang tot het ambt van rechter of van ambtenaar van het openbaar ministerie; de vorming van de rechters en de ambtenaren van het openbaar ministerie; het opstellen van standaardprofielen voor de aanwijzing van de korpschefs; het geven van adviezen en voorstellen inzake de algemene werking en de organisatie van de rechterlijke orde; het algemeen toezicht op en de bevordering van het gebruik van de interne controlemiddelen; de behandeling van klachten met betrekking tot de werking van de rechterlijke orde en het instellen van een onderzoek naar de werking van de rechterlijke orde.
De artikelen 259bis-1 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek bepalen de draagwijdte van de opdrachten van de Hoge Raad. Deze opdrachten kunnen in drie grote categorieën worden ondergebracht: -
de opdrachten met betrekking tot de loopbaan van de magistraten : o o o o
-
de opdrachten met betrekking tot de externe controle op de werking van de rechterlijke orde: o o o o
-
de toegang tot de magistratuur via examens of vergelijkende examens ; de benoeming tot een ambt van magistraat van de zetel of van het parket via de voordracht van een kandidaat aan de minister van Justitie ; de aanwijzing tot een mandaat als korpschef via de voordracht van een kandidaat aan de minister van Justitie ; de opleiding van de magistraten door het samenstellen van opleidingsprogramma’s.
de behandeling van de klachten met betrekking tot de werking van de rechterlijke orde ; toezicht op en bevordering van de aanwending van de middelen van interne controle via een jaarverslag ; de werking van de jurisdicties en de korpsen via onderzoek van de werkingsverslagen, en het opmaken van een syntheseverslag ; doorlichting en bijzonder onderzoek - op verzoek of ambtshalve - met betrekking tot de werking van de rechterlijke orde.
de adviserende opdracht ten aanzien van de wetgevende en de uitvoerende macht : o o
adviezen over voorontwerpen van wet, wetsontwerpen of -voorstellen betreffende de werking van de rechterlijke orde, op verzoek of ambtshalve; aanbevelingen en voorstellen door de Hoge Raad betreffende alles wat de werking van de rechterlijke orde aanbelangt.
Voorliggend verslag maakt de synthese van de werkzaamheden van de Hoge Raad en zijn verschillende organen gedurende het jaar 2005 en binnen het bestek van de hiervoor vermelde opdrachten. In de eerste plaats is het de bedoeling de lezer een totaaloverzicht te bieden van de activiteiten van de Hoge Raad. Het is evenwel niet onbelangrijk op te merken dat een deel 1
van de output, zoals de adviezen en aanbevelingen, de verslagen inzake bijzonder onderzoek, de werking van de rechtscolleges en korpsen, of nog de externe controle op het gebruik van de middelen van interne controle niet langer in dit jaarlijks verslag zijn opgenomen, omdat de volledige tekst ervan kan worden geraadpleegd via de internetsite van de Hoge Raad op het volgende adres : www.hrj.be. Het is natuurlijk steeds mogelijk bij de Hoge Raad een uitprint aan te vragen.
2. ORGANISATIESTRUCTUUR 2.1. SAMENSTELLING VAN DE HOGE RAAD De Hoge Raad voor de Justitie telt 44 leden die een mandaat van 4 jaar uitoefenen: 22 magistraten worden verkozen door hun collega’s en 22 niet-magistraten worden verkozen door de Senaat met een meerderheid van twee derde van de stemmen. De leden worden onderverdeeld in twee taalcolleges, waarin telkens 22 leden zitten : 11 magistraten en 11 niet-magistraten. De dubbele taalpariteit en beroepspariteit geldt voor alle organen van de Hoge Raad. Binnen elke college worden twee commissies opgericht : -
een benoemings- en aanwijzingscommissie (BAC), samengesteld uit 14 leden ; een advies- en onderzoekscommissie (AOC), samengesteld uit 8 leden.
Deze commissies komen ook samen in verenigde commissie : -
de Verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie (VBAC), samengesteld 28 leden ; de Verenigde advies- en onderzoekscommissie (VAOC), samengesteld uit 16 leden.
uit
Het voorzitterschap van de Hoge Raad wordt beurtelings waargenomen door één van de vier leden van het Bureau, die elk commissievoorzitter zijn voor de hele duur van hun mandaat. Xavier De Riemaecker nam het voorzitterschap van de Raad waar tot 31 augustus 2005, waarna Edith Van den Broeck, die reeds het voorzitterschap waarnam tijdens het eerste mandaat van de Raad in februari 2003 tot eind augustus 2004, hem opvolgde voor een nieuw jaar.
2
Algemene vergadering 44 leden dubbele taal- en beroepspariteit verkozen magistraten en door Senaat benoemde externen Bureau Xavier De Riemaecker Edith Van den Broeck Jacques Hamaide Geert Vervaeke Paritair samengesteld uit 4 permanente leden 2 Nederlandstaligen en 2 Franstaligen 2 magistraten en 2 nietmagistraten
Voorzitterschap September 2004 : Xavier De Riemaecker September 2005 : Edith Van den Broeck September 2006 : Jacques Hamaide September 2007 : Geert Vervaeke Ieder bureaulid neemt gedurende 1 jaar het voorzitterschap waar
Verenigde advies- en onderzoekscommissie 2004-2005 : Xavier De Riemaecker 2006-2007 : Geert Vervaeke 16 leden dubbele taal- en beroepspariteit Franstalige AOC Xavier De Riemaecker 8 leden Beroepspariteit
Verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie 2004-2005 : Jacques Hamaide 2006-2007 : Edith Van den Broeck 28 leden dubbele taal- en beroepspariteit
Nederlandstalige Franstalige BAC AOC Jacques Hamaide Geert Vervaeke 14 leden 8 leden Beroepspariteit Beroepspariteit
Nederlandstalige BAC Edith Van den Broeck 14 leden Beroepspariteit
2.2. DE WERKING VAN DE HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE 2.2.1. De algemene vergadering Tijdens het jaar 2005 is de algemene vergadering acht keer samengekomen. De volgende documenten werden besproken en goedgekeurd: -
de adviezen voorbereid en aangenomen door de Verenigde advies- en onderzoekscommissie ; de richtlijnen en programma’s voor de gerechtelijke stage en voor de permanente opleiding van de magistraten ; de programma’s van het examen inzake beroepsbekwaamheid, van het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage, en van het mondelinge evaluatie-examen ; het meerjarenplan van de Hoge Raad voor de Justitie.
Regelmatig worden haar door het Bureau verschillende punten voorgelegd die betrekking hebben op het humanresourcesbeleid van de Hoge Raad. Voorts heeft de algemene vergadering de rekeningen over het boekjaar 2004 en de begroting voor het jaar 2006 goedgekeurd. Daarnaast dient te worden vermeld dat de voorzitters van de verenigde commissies regelmatig verslag hebben uitgebracht over hun commissie, zodat alle leden geïnformeerd werden over de activiteiten van de commissies waarvan ze geen deel uitmaken. 3
2.2.2. De taalcolleges Het Franse en het Nederlandse taalcollege van de Hoge Raad zijn meermaals samengekomen, meer bepaald om de leden in staat te stellen hun standpunten uit te wisselen over de Hoge Raad, alsook om de bezoeken van de justitie-actoren van de verschillende gerechtelijke arrondissementen voor te bereiden. 2.2.3. Het Bureau Het Bureau is het uitvoerend orgaan van de Hoge Raad. Het is paritair samengesteld uit twee Franstalige en twee Nederlandstalige leden, telkens één magistraat en één nietmagistraat. Tijdens het jaar 2005 is het Bureau van de Hoge Raad tweeëndertig keer bijeengekomen. Het Bureau coördineert de verschillende activiteiten voor de komende week en maakt een stand van zaken op over de werkzaamheden van het personeel. Tijdens zijn vergaderingen coördineert het Bureau de public relations en de externe vertegenwoordiging van de Hoge Raad. Ook de uitvoering van de beslissingen van de interne organen kan dan worden opgevolgd. 2.2.4. De administratieve cel De administratieve cel (artikel 22 van het huishoudelijk reglement) is bevoegd om het Bureau bij te staan in alle administratieve en/of logistieke aangelegenheden. Ter herinnering, de algemene vergadering heeft beslist, vanuit de bezorgdheid voor een doelmatig beheer van de personele en materiële middelen van de Hoge Raad, om de administratieve cel een mandaat te verlenen voor alle beslissingen daarover, onder voorbehoud van bekrachtiging zonder debat door de algemene vergadering. In 2005 is de administratieve cel zeven keer bijeengekomen voor de behandeling van agendapunten over het humanresourcesbeleid en de voorbereiding van de begroting en de rekeningen. De jury’s samengesteld binnen deze cel zijn eveneens overgegaan tot de selectiegesprekken met de kandidaten in het kader van de aanwervingen van administratieve personeelsleden. De commissarissen der rekeningen oefenden hun toezicht ex post op de regelmatigheid van de uitgaven uit. Daartoe voerden zij een grondig nazicht uit van de boekhoudkundige stukken die betrekking hebben op de rekeningen van het jaar 2004. Zij hebben hun conformiteitsverslag gerapporteerd aan de algemene vergadering van 29 juni 2005. 2.2.5. De deontologische cel De deontologische cel is belast met het onderzoek van de aangegeven veronderstelde tekortkomingen aan de deontologische verplichtingen in hoofde van de leden van de Hoge Raad voor de Justitie. De cel maakt vervolgens een verslag op voor de algemene vergadering. Tijdens het jaar 2005 werd de deontologische cel met geen enkele zaak gelast. 2.2.6. Het Meerjarenplan van de Hoge Raad voor de Justitie Ter herinnering, op 21 mei 2003 keurde de algemene vergadering van de Hoge Raad een Managementplan voor de Hoge Raad goed. 4
Op 11 december 2004 zijn de leden van de Hoge Raad voor de Justitie in algemene vergadering bijeengekomen voor een “brainstorming”, om te debatteren over de prioritaire werkpunten voor het nieuwe mandaat. Het Bureau had op basis van een programmagewijze aanpak een voorbereidende nota uitgewerkt. De voorgestelde en besproken programma’s beogen vernieuwing. Parallel aan de uitvoering van dat plan zet de Hoge Raad zijn werkzaamheden voort op het vlak van werving, selectie, benoeming, opleiding, klachtenbehandeling, adviesverstrekking en doorlichting. De algemene vergadering heeft op 26 januari 2005 het Meerjarenplan 2005-2008 goedgekeurd1. De inhoud wordt toegelicht in een bijzonder onderdeel van dit verslag2.
3. MENSEN EN MIDDELEN 3.1. MENSEN In de loop van 2005 heeft de Hoge Raad zijn personeelsbestand aangevuld om met name tegemoet te komen aan de noden inzake administratieve ondersteuning van de verschillende commissies. Een momentopname van de administratieve structuur op 1 januari 2006 levert volgend resultaat op : Leidinggevende ambtenaren - de heer Marc Bertrand, administrateur (F) - de heer Jean-Marie Siscot, administrateur (N) Secretariaat van de benoemings- en aanwijzingscommissies - 2 auditeurs (1 N en 1 F) - 3 administratief assistenten (1 F en 2 N) - 1 administratief medewerker (N) Secretariaat van de advies- en onderzoekscommissies - 3 adjunct-auditeurs (2 N en 1 F) - 1 administratief deskundige (F) - 3 administratief assistenten (1 F en 2 N) - 1 administratief medewerker (F) Cel “magistratenopleiding” - 2 auditeurs (2 N) - 3 adjunct-auditeurs (2 F en 1 N) - 1 bestuurschef (N) - 2 administratief assistenten (1 N en 1F) Secretariaat van het Bureau - 1 administratief deskundige (N) - 2 administratief assistenten (1 F en 1 N) - 1 administratief medewerker (F) Algemene diensten 1. Secretariaat van de administrateurs 1 2
Het Meerjarenplan kan worden geraadpleegd op de website van de Hoge Raad www.hrj.be. Zie punt 4, pagina 109.
5
- 1 administratief assistent (N) - 1 administratief medewerker (F) 2. Vertaling - 2 adjunct-auditeurs (vertaler) (1 F en 1 N) - 1 adjunct-auditeur (tolk) (F) 3. Bibliotheek / Webmaster - 1 bestuurschef-bibliothecaris – preventieadviseur (F) 4. IT-department - 1 ICT-deskundige (F) - 1 administratief assistent (N) 5. Boekhouding - 1 financieel deskundige (F) 6. Onthaal - 1 administratief assistent (N) 7. Logistiek - 2 administratief medewerkers (1 F en 1 N) - 2 arbeiders voor de schoonmaak (2 F) Verschillende personeelsleden hebben bij het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid (OFO) opleidingen gevolgd, onder meer taal- en informaticacursussen. De actie ondernomen op initiatief van de preventieadviseur van de interne dienst op het vlak van bestrijding van het tabaksgebruik dient benadrukt. Immers, in het perspectief van het rookverbod in de bedrijfslokalen vanaf 1 januari 2006 werd een groot ontwenningsplan ten voordele van de betrokken personeelsleden door het Bureau goedgekeurd en uitgevoerd over het hele jaar 2005. Dit plan werd uitgewerkt en toegepast in samenwerking met de Stichting tegen Kanker en de “Vlaamse Vereniging voor Respiratoire Gezondheidszorg en Tuberculosebestrijding”. Het bestond in eerste instantie in een infosessie voor alle personeelsleden om de gevolgen van actief en passief tabaksgebruik voor te stellen, gevolgd door regelmatige gesprekken met tabacologen en psychologen, voor de vrijwillige deelnemers. Na afloop van dit jaar zijn 40 % van de rokers defintief gestopt met roken. 3.2. MIDDELEN De Kamer van volksvertegenwoordigers kende de Hoge Raad voor het begrotingsjaar 2005 een dotatie toe van € 6 237 250,00 (waarvan € 5 082 000,00 ingeschreven in de Staatsbegroting). Daarnaast keurde de algemene vergadering van de Hoge Raad de rekeningen van het boekjaar 2004 goed. De uitgaven bedroegen € 4 830 191,13. Het Rekenhof heeft de rekeningen 2004 nagezien en kwam in zijn verslag van 28 september 2005 tot volgende bevinding : “Na kennis te hebben genomen van het verslag van de rekeningcommissarissen van de Hoge Raad voor de Justitie ; de financiële toestand op 31 december te hebben geverifieerd ; steekproefgewijs via gekruiste verificaties de op het begrotingsjaar en/of in de loop van dat jaar vereffende uitgaven te hebben gecontroleerd ; is het Rekenhof van oordeel dat de voorgelegde rekeningen steunen op betrouwbare verantwoordingsstukken
6
en een volledig, juist en getrouw beeld geven uitgavenverrichtingen alsmede van de thesaurietoestand.
van
de
ontvangsten-
en
Het Rekenhof is van oordeel dat de voorgelegde rekeningen steunen op een passende boekhoudkundige organisatie.”
4. EXTERNE COMMUNICATIE In 2005 werd de website van de Hoge Raad verder ontwikkeld. Tijdens dit jaar, werden de Engelse en Duitse versie van de website online geplaatst (op dezelfde adressen www.csj.be of www.hrj.be). De pagina’s over de opleiding van de magistraten genieten veel belangstelling van de betrokken personen. Zij bevatten alle opleidingsprogramma’s die door de subcommissie opleiding van de Hoge Raad werden voorbereid. De pagina’s met betrekking tot de actualiteit van de HRJ of de gerechtelijke actualiteit werden eveneens met nieuwe inlichtingen aangevuld. Dit geldt voor de wekelijkse publicatie van de voordrachten van de kandidaten tot functies van magistraat : voortaan worden de namen van de voorgedragen kandidaten daags na de vergadering van de betrokken benoemingscommissie gepubliceerd op de website van de Hoge Raad. Bovendien heeft de Hoge Raad op 15 september 2005 een persconferentie georganiseerd om het nieuwe Bureau voor te stellen. Die ontmoeting met de pers werd tevens aangegrepen om het jaarverslag 2004 voor te stellen. Een tiental journalisten heeft die gelegenheid benut voor een veel concretere benadering van de werkzaamheden van de Hoge Raad. Tot slot heeft de Hoge Raad, zoals elk jaar, de overheden van de wetgevende en uitvoerende macht, net zoals alle korpschefs van de rechtscolleges, parketten en auditoraten zijn jaarverslag bezorgd. Als gevolg van die toezending werden de bureauleden op 1 februari 2005 ontvangen in de Commissie voor de Justitie van de Kamer en op 8 maart 2005 in de Commissie voor de Justitie van de Senaat. Tijdens die gedachtenwisselingen kon de aandacht van de parlementsleden worden gevestigd op de onderscheiden problemen in de werking van justitie. Er dient nog genoteerd dat de Hoge Raad voor de Justitie tijdens dit jaar 2005 aanwezig was ter gelegenheid van de jobbeurzen georganiseerd aan de Université libre de Bruxelles op 17 en 18 februari 2005, aan de Vrije Universiteit Brussel op 8 maart 2005, aan de Katholieke Universiteit Leuven op 23 november 2005, aan de Universiteit Gent op 23 maart 2005.
5. EXTERNE SAMENWERKING EN OVERLEG 1. De relaties met de minister van Justitie en met de leden van haar beleidscel hebben zich in positieve zin ontwikkeld. De dossiers die met hen werden besproken, hadden vooral betrekking op de opleiding van de magistraten, de gerechtelijke stage, het verbeteren van de procedure voor het aanvragen van adviezen over wetsontwerpen van de federale regering of over de verschillende moderniseringsprojecten die de minister voor Justitie heeft voorbereid. 2. De Hoge Raad ontmoet op regelmatige basis de overheden van de verschillende rechtscolleges en korpsen, en ook andere justitiële actoren. 7
In 2005 heeft het Bureau van de Hoge Raad ontmoetingen georganiseerd met de Federale Procureur, de Voorzitter van het Vast Comité voor toezicht op de politiediensten, de Adjunct-Procureur bij het Internationaal Strafhof, de Conferentie van Nederlandstalige voorzitters van de arbeidsrechtbanken, de Conferentie van de Franstalige voorzitters van de arbeidsrechtbanken, de Conferentie van de Nederlandstalige voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg, de Conferentie van de Franstalige voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg, de Conferentie van de voorzitters van de rechtbanken van koophandel, de Raad van de procureurs des Konings, van de vertegenwoordigers van de Orde van de Franstalige en Duitstalige balies, de Eerste Voorzitter en de Voorzitter van het Rekenhof. De ontmoetingen met de conferenties van de rechtbankvoorzitters georganiseerd in 2005 liggen in het verlengde van de ontmoetingen die reeds plaatsvonden in 2004. Voor de leden van het nieuwe Bureau van de Raad ging het erom rechtstreeks contact te nemen met de korpschefs van het land en dit in het perspectief van de ontwikkeling van concrete werkrelaties voor de follow-up van de dossiers behandeld door de Hoge Raad. Dit jaar nam de Voorzitter van de Hoge Raad als spreker deel aan het colloquium georganiseerd door de Université catholique de Louvain over de verhaalbaarheid van erelonen van advocaten (januari), evenals aan het colloquium georganiseerd door het Nationaal College van gerechtelijke deskundigen over “De deskundige en het gerecht”, ingevolge het advies terzake uitgebracht door de HRJ (november).
6. INTERNATIONALE RELATIES De internationale relaties van de Hoge Raad voor de Justitie vertegenwoordigen momenteel een belangrijk aspect van de positionering van de Hoge Raad voor de Justitie. In dit opzicht bouwt 2005 voort op 2004. 1. Vooreerst kon dankzij de actieve deelname van de Hoge Raad aan de werkzaamheden van het Europees Netwerk voor Justitiële Opleiding3 een nieuwe dimensie worden toegevoegd aan de magistratenopleiding. Zo hebben verschillende Belgische magistraten opleidingsprogramma’s kunnen volgen die door de leden van dat netwerk werden georganiseerd. Hiermee wordt reëel tegemoetgekomen aan de gerechtelijke sector op het vlak van de ontwikkeling van de gerechtelijke samenwerking op het niveau van de Europese Unie. 2. Ter herinnering, in mei 2004 vond in Rome de algemene vergadering plaats ter stichting van het Europees Netwerk van de Raden voor de Justitie : aanneming van het Charter, toetreding van vijftien leden (met name, de nationale instellingen van de Lidstaten van de Europese Unie, onafhankelijk van de uitvoerende en wetgevende machten of autonoom, verantwoordelijk voor de steun aan de rechterlijke macht in de opdracht van onafhankelijk bestuur van de justitie) en toekenning van het statuut van observator aan negen instellingen. De algemene vergadering van 2005 vond plaats in Barcelona, in de maand juni. Tijdens deze vergadering, werd de Hoge Raad belast met het coördineren van een werkgroep over het thema “Missie en visie”, in een perspectief van concrete benadering van de opmaak van een strategisch plan voor een Raad voor de Justitie. De eerste vergadering van de werkgroep, met vertegenwoordigers van de Raden van Hongarije, Spanje, Italië en Nederland en vertegenwoordigers van de ministeries van Justitie van Duitsland en Finland, vond op 5 december 2005 plaats in Brussel.
3
Zie hierna in het Verslag van de benoemings- en aanwijzingscommissies, p. 10.
8
De volgende algemene vergadering zal plaatsvinden in mei 2006 in Wroclaw. Tijdens deze vergadering zullen ondermeer de nieuwe autoriteiten van het Netwerk moeten worden verkozen. In het kader van het Netwerk nam de voorzitster van de Hoge Raad deel aan de sessie van november 2005 van de Adviesraad van de Europese rechters. Tijdens deze sessie werden de samenwerkingsmodaliteiten tussen het Netwerk en de Adviesraad besproken, meer bepaald inzake de voorbereiding van de volgende Conferentie van de Adviesraad in 2007 over de rol van de Hoge Raden van de Justitie / Magistratuur in Europa. 3. In september 2005 verwelkomde de Hoge Raad tien leden van de Conseil Supérieur de la Magistratuur van Frankrijk, in het kader van een bilateraal seminarie. Tijdens dit seminarie, konden de Franse en Belgische deelnemers met betrekking tot de organisatie, de werking en de opdrachten van de twee Raden, hun ervaringen inzake benoeming van de magistraten, alsook voor wat betreft de klachten van de rechtzoekenden uitwisselen. Het ging om de eerste formele vergadering van dit type die in de toekomst moet worden vermenigvuldigd. Zo toonde de Consejo General del Poder judicial van Spanje belangstelling om in 2006 verwelkomd te worden in België. Er valt nog op te merken dat twee leden van de Hoge Raad in november 2005 deelnamen aan een seminarie georganiseerd door de Consiglio Superiore della Magistratura van Italië, over het thema van de buurtmagistratuur en de lekenrechters. 4. Bovendien werd de voorzitter van de Hoge Raad uitgenodigd voor de Algemene Vergadering van de Vereniging van Europese advocaten, georganiseerd door de balies van Turkije, voor een uiteenzetting over “De disfuncties van de rechtscolleges en de controlemechanismen: de Belgische ervaring”. Tijdens deze ontmoeting konden de banden tussen de Turkse gerechtelijke autoriteiten en de Hoge Raad sterker aangehaald worden, met het oog op hun deelname aan de werkzaamheden van het Europees Netwerk van de Raden voor de Justitie. De HRJ was in mei 2005 ook aanwezig in Den Haag bij de voorstelling van het eerste verslag over de evaluatie van de kwaliteit van de Justitie in Europe. De voorzitter van de Hoge Raad nam deel aan de werkzaamheden van de jury belast met het uitreiken van de “European Crystal Scales Prize”. Het gaat om een prijs uitgereikt door de Europese Raad en de Europese Commissie in het kader van de derde Europese dag voor de burgerlijke justitie, als beloning voor praktijken die meer doeltreffendheid in de gerechtelijke systemen beogen. Het winnende project is een initiatief van de rechtbanken van het ressort van het hof van beroep van Rovaniemi (Finland). 5. In 2005 werd de Hoge Raad voor de Justitie ten slotte ook zeer regelmatig door de Federale Overheidsdienst Justitie betrokken bij uitwisselingsprogramma’s met magistraten of justitiële actoren uit andere landen. Zo werden ondermeer buitenlandse delegaties ontvangen : Nepalese ambtenaren (maart), tweemaal magistraten uit Slowakije (april en juni), Zuid-Koreaanse magistraten (juli), een Roemeense magistraat, lid van de Hoge Raad van de magistratuur (september) en andere Roemeense magistraten (december).
9
DEEL 2 : OVERZICHT VAN DE ACTIVITEITEN 2005 1. DE UITBOUW VAN EEN HUMANRESOURCESBELEID VOOR DE MAGISTRATUUR - VERSLAG VAN DE VERENIGDE BENOEMINGS- EN AANWIJZINGSCOMMISSIE 1.1. INLEIDING De verslagen met betrekking tot de activiteiten van de Nederlandstalige, de Franstalige en de verenigde benoemingscommissie zijn gebundeld in een gemeenschappelijk verslag (met voor elke commissie een onderscheiden afdeling) dat door de verenigde benoemingscommissie werd goedgekeurd vooraleer het aan de algemene vergadering werd voorgelegd. De VBAC, die 28 leden telt (14 van de CND en 14 van de BAC) en volgens de pariteit magistraten/niet-magistraten is samengesteld, is bevoegd om de programma’s vast te leggen van het examen inzake beroepsbekwaamheid en het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage, alsook om de richtlijnen en de programma’s voor de permanente opleiding van de magistraten en de gerechtelijke stage voor te bereiden. De VBAC is eveneens bevoegd om kandidaten voor te dragen voor een benoeming in het gerechtelijk arrondissement van Brussel als de wet vereist dat de kandidaat wettelijk tweetalig is. Tot 6 september 2006 wordt het voorzitterschap van de VBAC voor een termijn van twee jaar waargenomen door de voorzitter van de Franstalige CND. 1.2. DE UITBOUW VAN EEN HUMANRESOURCESBELEID VOOR DE MAGISTRATUUR 1.2.1. Examens 1.2.1.1. Inleiding Tijdens het gerechtelijk jaar 2005-2006 stonden de benoemingscommissies in voor de organisatie van twee examens4: -
het examen inzake beroepsbekwaamheid, het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage.
Beide examens zijn bedoeld als toegangspoort tot de magistratuur, maar hebben een ander doelpubliek : -
het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage is gericht op jonge juristen die in principe slechts enkele jaren juridische beroepservaring hebben; het examen inzake beroepsbekwaamheid is, gelet op de moeilijkheidsgraad, bedoeld voor de meer ervaren juristen.
Opnieuw moet worden opgemerkt dat tal van kandidaten met weinig of geen ervaring zich voor beide examens hebben ingeschreven en is gebleken dat vele kandidaten zich onvoldoende hebben voorbereid. Een derde toegangsweg tot de magistratuur (een mondeling evaluatie-examen voor de advocaten met 20 jaar ervaring) wordt geregeld bij wet van 7 april 2005 (B.S. van 13 mei 2005). Deze wet die de organisatie van het mondelinge evaluatie-examen toewijst 4
De organisatie van deze jaarlijkse examens werd aan de benoemingscommissies toegekend door de Grondwet (art. 151, G.W.).
10
aan de benoemings- en aanwijzingscommissies, zal slechts op 13 mei 2006 in werking treden5. 1.2.1.2. Organisatorische modaliteiten De modaliteiten en de voorwaarden voor de organisatie van het examen inzake beroepsbekwaamheid en van het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage werden bepaald door het koninklijk besluit van 21 september 2000 (B.S., 30 september 2000). 1.2.1.3. Programma’s De programma’s van het examen inzake beroepsbekwaamheid en van het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage voor het gerechtelijk jaar 2005-2006 werden voorbereid door de verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie op 27 april 2005. Zij werden op 25 mei 2005 goedgekeurd door de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie en bekrachtigd bij ministerieel besluit van 14 juli 2005 om te worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 5 september 2005. De programma’s van de examens kunnen geconsulteerd worden op de site van de HRJ. 1.2.1.3.1. Examen inzake beroepsbekwaamheid Dit examen is bedoeld voor ervaren juristen. Hoewel de enige inschrijvingsvoorwaarde bestaat in het bezitten van een licentie in de rechten, moeten laureaten van dit examen een beroepservaring van ten minste 5 jaar doen gelden om nuttig te kunnen solliciteren voor een plaats bij het parket, en 10 jaar voor een plaats bij de zetel. Het getuigschrift van beroepsbekwaamheid is 7 jaar geldig nadat het werd behaald (te rekenen vanaf de datum van het proces-verbaal van het examen, cf. artikel 259bis-9, §1, van het Gerechtelijk Wetboek). Zoals vorig jaar werd het schriftelijk deel van het examen opgesplitst in twee proeven die op twee verschillende data plaats vonden. Iedere proef is eliminerend. De examensessie 2005-2006 gaf de volgende resultaten : EXAMEN INZAKE BEROEPSBEKWAAMHEID Sessie Taalrol
Aantal inschrijv.
20052006
Opkomst (A)
Laureaten schriftelijk deel
1e proef schrift. deel
Laureaten na 1e proef
Opkomst 2e proef
Laureaten na 1e en 2e proef
Laureaten Slaagpermond. deel centage (B) (B/A)
N
273
209
63
62
34
16
7,7%
F
262
202
38
38
12
9
4,4%
Uit een vergelijking tussen de ingeschreven kandidaten en de laureaten van het examen blijken de volgende statistische gegevens : 5
Er is opnieuw een beroep tot vernietiging hangende bij het Arbitragehof.
11
FRANSTALIG EXAMEN INZAKE BEROEPSBEKWAAMHEID INGESCHREVEN KANDIDATEN : 262 EFFECTIEVE DEELNEMERS : 202 Mannen : 36,26 % Vrouwen : 63,74 % Gemiddelde leeftijd : 36 jaar
LAUREATEN : 9 Mannen : 44,44% Vrouwen : 55,56% Gemiddelde leeftijd : 36 jaar
Eindresultaat voor de licentie rechten : Voldoening : 45,42% Onderscheiding : 45,42 % Grote onderscheiding : 8,40 % Grootste onderscheiding : 0,76% 77,48% van de 262 ingeschreven kandidaten had balie-ervaring ; 22,52 % niet.
Eindresultaat voor de licentie rechten : Voldoening : 33,34% Onderscheiding : 44,44% Grote onderscheiding : 22,22% 66,67% van de 9 laureaten had balieervaring ; 33,33% niet.
NEDERLANDSTALIG EXAMEN INZAKE BEROEPSBEKWAAMHEID INGESCHREVEN KANDIDATEN : 273 EFFECTIEVE DEELNEMERS : 209 Mannen : 41,76 % Vrouwen : 58,24 % Gemiddelde leeftijd : 35 jaar Eindresultaat voor de licentie rechten : Voldoening : 58,09% Onderscheiding : 35,66 % Grote onderscheiding : 6,25 % 76,92% van de 273 ingeschreven kandidaten had balie-ervaring; 23,08 % niet.
LAUREATEN : 16 Mannen : 56,25 % Vrouwen : 43,75 % Gemiddelde leeftijd : 34 jaar Eindresultaat voor de licentie rechten : Voldoening : 37,50 % Onderscheiding : 50,00 % Grote onderscheiding : 12,50 % 93,75 % van de 16 laureaten had balieervaring; 6,25 % niet.
1.2.1.3.2. Vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage Dit vergelijkend examen is bedoeld voor jonge juristen met weinig beroepservaring (minimum 1 jaar juridische ervaring) die snel een loopbaan als magistraat willen beginnen. Het vormt een onrechtstreekse toegangspoort tot de magistratuur omdat de laureaten van dit examen eerst nog een stage moeten doorlopen voor ze kunnen solliciteren. De laureaten van dit examen kunnen tot gerechtelijk stagiair worden benoemd uiterlijk 3 jaar na het afsluiten van het examen. Voor het gerechtelijk jaar 2006-2007 zijn er 14 Nederlandstalige en 10 Franstalige plaatsen van gerechtelijk stagiair vacant. De examensessie 2005-2006 gaf de volgende resultaten :
12
VERGELIJKEND TOELATINGSEXAMEN TOT DE GERECHTELIJKE STAGE Sessie
Taalrol
Aantal inschrijv.
20052006
Opkomst (A)
Laureaten schriftelijk deel
1e proef schrift. deel
Laureaten na 1e proef
Opkomst 2e proef
Laureaten na 1e en 2e proef
Laureaten mond. deel (B)
Slaagpercentage (B/A)
N
270
229
66
65
24
15
6,6%
F
255
222
63
62
22
10
4,5%
Uit een vergelijking tussen de ingeschreven kandidaten en de laureaten van het examen blijken de volgende statistische gegevens : FRANSTALIG VERGELIJKEND TOELATINGSEXAMEN TOT DE GERECHTELIJKE STAGE INGESCHREVEN KANDIDATEN : 255 EFFECTIEVE DEELNEMERS : 222 Mannen : 32,55% Vrouwen : 67,45% Gemiddelde leeftijd : 30 jaar Eindresultaat voor de licentie rechten: Voldoening : 38,74% Onderscheiding : 45,84% Grote onderscheiding : 15,42% 71,76% van de 255 ingeschreven kandidaten had balie-ervaring; 28,24% niet.
LAUREATEN : 10 Mannen : 30,00% Vrouwen : 70,00% Gemiddelde leeftijd : 28 jaar Eindresultaat voor de licentie rechten: Voldoening : 30,00% Onderscheiding : 50,00% Grote onderscheiding : 20,00% 40,00% van de 10 laureaten had balieervaring; 60,00% niet.
NEDERLANDSTALIG VERGELIJKEND TOELATINGSEXAMEN TOT DE GERECHTELIJKE STAGE INGESCHREVEN KANDIDATEN : 270 EFFECTIEVE DEELNEMERS : 229 Mannen: 37,41 % Vrouwen: 62,59 % Gemiddelde leeftijd: 29 jaar Eindresultaat voor de licentie rechten: Voldoening: 51,69% Onderscheiding: 40,45% Grote onderscheiding: 7,86% 74,07 % van de 270 ingeschreven kandidaten had balie-ervaring; 25,93 % niet.
LAUREATEN : 15 Mannen : 53,33 % Vrouwen : 46,67 % Gemiddelde leeftijd : 28 jaar Eindresultaat voor de licentie rechten: Voldoening 53,33 % Onderscheiding : 33,34 % Grote onderscheiding : 13,33 % 53,33 % van de 15 laureaten had balieervaring; 46,67 % niet.
1.2.1.3.3. Commentaar Sinds de organisatie van de magistratuurexamens door de Hoge Raad gebeurt, vertoonde het aantal ingeschreven kandidaten en het aantal effectieve deelnemers een overwegend stijgende tendens. In 2005 lijkt aan deze stijging voorlopig een einde te zijn gekomen. Na 13
het opvallend groot aantal inschrijvingen en deelnemers in 2004 is er een stabilisatie op het niveau van 2002 en 2003. De Hoge Raad voor de Justitie was ook aanwezig op jobbeurzen die aan de universiteiten worden ingericht voor de rechtenstudenten. Tijdens deze jobbeurs werd aan de aanwezigen informatie verstrekt over de door de Hoge Raad voor de Justitie georganiseerde examens. Op deze manier kan men doelgericht en toekomstgericht bij waardevolle elementen, die anders misschien niet of moeilijk te bereiken zijn, de interesse opwekken voor een job binnen de magistratuur of als parketjurist en referendaris. Er wordt ook vaak opgemerkt dat het slaagpercentage van de door de Hoge Raad voor de Justitie georganiseerde magistratuurexamens vrij laag ligt. Iedere vorm van selectie d.m.v. een examen is onvermijdelijk afhankelijk van de kandidaten die zich uiteindelijk voor het examen aanbieden. Het kandidatenaanbod is zonder meer bepalend voor het uiteindelijke slaagpercentage van een examen dat gericht is op de selectie van de meest bekwame kandidaten. Gelet op de maatschappelijke relevantie van de taken van een magistraat, dient de lat zo hoog mogelijk te worden gelegd. Het niet slagen in het examen is waarschijnlijk voor een deel te wijten aan het feit dat men onvoorbereid of onvoldoende voorbereid aan het examen deelneemt. Zoals bij ieder examen verhoogt ook bij de toekomstige magistraten de slaagkans wanneer men zich terdege heeft voorbereid. De benoemingscommissies organiseren daarom jaarlijks informatievergaderingen, voorafgaand aan de examens (slechts een beperkt honderdtal kandidaten per taalrol gingen in op onze uitnodiging – meer dan 500 inschrijvingen per taalrol). De huidige selectiewijze moet kritisch worden onderzocht en herbekeken. De leden van de benoemings- en aanwijzingscommissies zijn zich ervan bewust dat het huidige examensysteem kan worden verbeterd. Zo dient te worden nagegaan of het niet is aangewezen, naast de vereiste juridische basiskwaliteiten, meer aandacht te besteden aan de intellectuele capaciteiten (b.v. analytisch vermogen, juridisch inzicht) en aan de persoonlijkheidskenmerken van de kandidaten (b.v. besluitvaardigheid, stressbestendigheid, communicatieve vaardigheden, beoordelingsvermogen). Binnen de Hoge Raad voor de Justitie is een projectgroep opgericht die zich in 2006 over deze problematiek zal buigen. Om de werkzaamheden te situeren in een Europese context en meteen op zoek te gaan naar de “best practices” kreeg de administratie van de Hoge Raad voor de Justitie de opdracht een vergelijkende studie te maken waarin de actuele situatie in België wordt getoetst aan de situatie buiten onze landsgrenzen6. 1.2.2. Voordrachten voor benoeming en aanwijzing 1.2.2.1. Algemene statistieken In 2003 werd beslist om statistieken bij te houden over bepaalde kenmerken van de kandidaten voor een benoeming in de magistratuur. Deze statistieken worden hieronder weergegeven in de vorm van tabellen, die een aantal gegevens over de kandidaten opnemen, met name : -
6
professionele herkomst van de kandidaat: magistraat, advocaat, gerechtelijk stagiair of andere (notaris, jurist, …) ; onderverdeling per geslacht.
De werving, selectie, initiële opleiding en loopbaan van magistraten in België en in enkele andere lidstaten van de Europese unie – diversiteit troef, publicaties HRJ, 2005, 99 p. (zie ook www.hrj.be onder de rubriek “Publicaties”).
14
Deze informatie betreft de kandidaturen voor alle vacante plaatsen behandeld in 2004. De betrokken ambten werden onderverdeeld in volgende categorieën : -
werkende magistraten, toegevoegde magistraten, plaatsvervangende magistraten.
Het is de bedoeling van de benoemingscommissies om deze gegevens aan te wenden voor verdere analyse, ondermeer in het kader van een algemene reflectie over de loopbaan van de magistraten.
15
Kandidaturen die de CND heeft ontvangen voor de plaatsen van werkende magistraten van de zetel
100%
Magistraten
100,00%
Gerechtelijk Stagiair 90,00%
Advocaten Andere
79%
80,00%
72% 70,00%
60,00%
53% 50,00%
45%
40,00%
31% 30,00%
27% 21%
20% 20,00%
15%
14%
14%
9%
10,00%
0,00%
Rechter in de rechtbank van eerste aanleg
Rechter in de rechtbank van eerste aanleg gespecialiseerd in fiscale zaken
Rechter in de arbeidsrechtbank
Raadsheer in het hof van beroep
Raadsheer in het arbeidshof
93% 79% 71% 57%
55% 43%
45% 29%
21% 7%
Vrouwen
16
Mannen
Kandidaturen die de BAC heeft ontvangen voor de plaatsen van werkende magistraten van de zetel 100%
100,00%
Magistraten 90%
Gerechtelijke stagiairs
90,00%
90%
Advocaten Andere
80,00% 71% 70,00%
60,00%
50,00%
44%
40,00% 31%
29%
30,00%
31% 28%
25%
23%
20,00% 10%
8%
10,00%
10%
10%
0,00% Vrederechter
Rechter in de rechtbank van eerste aanleg
Rechter in de rechtbank van koophandel
Raadsheer in het hof van beroep
Raadsheer in het arbeidshof
Rechter in de politierechtbank
100% 71%
65% 49%
56%
51%
50%
44% 35%
29%
0%
Vrouwen
Mannen
17
50%
Kandidaturen die de CND heeft ontvangen voor de plaatsen van werkende magistraten bij het parket 100%
100,00%
100%
100%
Magistraten
90,00%
Gerechtelijke stagiairs Advocaten
80,00%
Andere 70,00%
60,00%
55% 50,00%
41% 38%
40,00%
30,00%
20,00%
19% 16%
15%
10% 10,00%
6%
0,00%
Substituut-procureur des Konings
Substituutarbeidsauditeur
Substituut-procureur- Substituut-generaal bij Advocaat-generaal in generaal het arbeidshof het Hof van cassatie 100%
82% 75% 67% 50%
50%
33% 25% 18%
Vrouwen
Mannen
18
Kandidaturen die de BAC heeft ontvangen voor de plaatsen van werkende magistraten bij het parket 100%
Magistraten
100,00%
Gerechtelijke stagiairs 90,00%
Advocaten Andere
80,00%
70,00%
67%
60,00%
51%
50%
50%
50,00%
41% 40,00%
33% 30,00%
20,00%
10,00%
6% 2%
0,00%
Substituut-procureur des Konings
69%
Substituut-arbeidsauditeur
67%
Substituut-procureur-generaal bij het Hof van beroep
Substituut-procureur des Konings (fiscale aangelegenheden)
78% 50%
31%
33% 22%
Vrouwen
Mannen
19
50%
Kandidaturen die de CND heeft ontvangen voor de plaatsen van toegevoegde magistraten (zetel en parket)
Magistraten
100,00%
Gerechtelijke stagiairs Advocaten
90,00%
Andere 80,00%
70,00%
60% 60,00%
50%
49%
50,00%
43% 40%
40%
40%
40,00%
30,00%
25%
25% 20%
20,00%
10,00%
5%
3% 0,00%
Toegevoegd rechter voor het rechtsgebied van het hof van beroep
Toegevoegd rechter voor vredegerecht
Toegevoegd substituutarbeidsauditeur
Toegevoegd substituutprocureur des Konings
80%
75% 62%
60% 40%
38%
25%
20%
Vrouwen
Mannen
20
Kandidaturen die de BAC heeft ontvangen voor de plaatsen van toegevoegde magistraten (zetel en parket) 10 0 , 0 0 %
Magistraten 90,00%
Gerechtelijke stagiairs
83%
Advocaten 80,00%
Andere 70,00%
59% 60,00%
50,00%
40,00%
30,00%
25%
20,00%
13%
11%
10 , 0 0 %
6%
3% 0,00%
Toegevoegd rechter (Hof van beroep)
Toegevoegd substituut-procureur des Konings
72%
51%
49%
28%
Vrouwen
Mannen
21
Kandidaturen die de CND heeft ontvangen voor de plaatsen van plaatsvervangende magistraten van de zetel 100%
100,00%
88%
90,00%
100%
100%
100%
Magistraten Gerechtelijk Stagiair
80,00%
Advocaten Andere
70,00%
60,00%
50,00%
40,00%
30,00%
20,00%
12% 10,00%
0,00%
Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van eerste aanleg
Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel
Plaatsvervangend rechter in de arbeidsrechtbank
Plaatsvervangend vrederechter
Plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep
100% 75%
69%
67%
31%
67%
33%
33% 25%
0%
Vrouwen
Mannen
22
Kandidaturen die de BAC heeft ontvangen voor de plaatsen van plaatsvervangende magistraten van de zetel
100%
100,00%
100%
100%
100%
98%
Magistraten
90,00%
Gerechtelijke stagiairs 80,00%
Advocaten Andere
70,00%
60,00%
50,00%
40,00%
30,00%
20,00%
10,00%
2% 0,00%
Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van eerste aanleg
Plaatsvervangend rechter in de arbeidsrechtbank
Plaatsvervangend rechter in de politierechtbank
Plaatsvervangend vrederechter
Plaatsvervangend raadsheer in het Hof van beroep
100%
81% 67%
63%
49% 37%
33%
51% 19%
Vrouwen
Mannen
23
1.2.2.2. Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie De commissie kan, nadat zij de dossiers heeft onderzocht en, in voorkomend geval, de kandidaten heeft gehoord (indien deze laatste dit hebben verzocht) : -
hetzij een kandidaat voordragen omdat ze van oordeel is dat deze over de vereiste kwaliteiten beschikt ; hetzij geen kandidaat voordragen (in dat geval wordt de vacante plaats opnieuw bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad door de Federale Overheidsdienst Justitie).
De voordracht wordt meegedeeld aan de Minister van Justitie. Vervolgens kan de Koning : -
hetzij “instemmen” met de keuze van de commissie door de kandidaat te benoemen ; hetzij de voordracht weigeren bij gemotiveerd besluit (in dat geval wordt het dossier opnieuw overgemaakt aan de commissie die een nieuwe beslissing moet nemen) ; hetzij geen beslissing nemen binnen de voorgeschreven termijn van 60 dagen na de ontvangst van het proces-verbaal van voordracht (dit wordt geacht een afwijzende beslissing te zijn waartegen beroep bij de Raad van State kan worden ingesteld).
Twee gevallen worden nader toegelicht : -
de beslissing van de commissie geen kandidaat voor te dragen; de beslissing van de Koning de voordracht van een kandidaat te weigeren.
1.2.2.2.1. Cijfergegevens In de loop van het jaar 2005 is de Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie 30 keer bijeengekomen voor de behandeling van de benoemingsdossiers die de minister van Justitie had overgemaakt. De commissie heeft de dossiers van 750 kandidaten voor 122 vacant verklaarde plaatsen (sommige plaatsen werden meermaals vacant verklaard) onderzocht en is overgegaan tot de voordracht van 105 kandidaten. 103 van die 105 voordrachten resulteerden in een effectieve benoeming bij koninklijk besluit. Aantal vacante plaatsen
Aantal kandidaten
Aantal kandidaten die gevraagd hebben om te worden gehoord
Aantal voordrachten
Aantal weigeringen
Aantal benoemingen of aanwijzingen
122
750
695
105
2
103
Verdeling van de 122 vacante plaatsen :
Type vacante plaats
Rechter rechtbank eerste aanleg
Aantal kandidaten Aantal die Aantal vacante gevraagd kandidaten plaatsen hebben om te worden gehoord 19
298
274
24
Aantal voordrachten
Aantal weigeringen
Aantal benoemingen of aanwijzingen
19
1
18
Type vacante plaats
Rechter in de rechtbank van 1e aanleg, gespecialiseerd in fiscale zaken Rechter in de arbeidsrechtbank Toegevoegd rechter voor het rechtsgebied van het hof van beroep Toegevoegd rechter voor vredegerecht Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg Voorzitter van de arbeidsrechtbank Substituut-procureur des Konings Substituutarbeidsauditeur Toegevoegd substituut-procureur des Konings Toegevoegd substituutarbeidsauditeur Procureur des Konings Arbeidsauditeur Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van 1e aanleg Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel Plaatsvervangend rechter in de arbeidsrechtbank Plaatsvervangend vrederechter Raadsheer in het hof van beroep Plaatsvervangend Raadsheer in het hof van beroep Raadsheer in het arbeidshof
Aantal kandidaten Aantal die Aantal vacante gevraagd kandidaten hebben om plaatsen te worden gehoord
Aantal voordrachten
Aantal weigeringen
Aantal benoemingen of aanwijzingen
3
15
14
3
0
3
1
7
7
1
0
1
8
130
118
8
0
8
1
5
5
1
0
1
2
4
4
2
0
2
1
3
3
1
0
1
24
107
98
16
0
16
7
34
33
7
0
7
4
8
8
4
0
4
1
5
5
1
0
1
2
9
9
2
0
2
1
2
2
1
0
1
4
16
14
4
0
4
3
6
5
1
0
1
3
7
7
3
0
3
18
36
33
11
0
11
7
33
32
7
0
7
6
7
6
6
1
5
2
7
7
2
0
2
25
Type vacante plaats
Substituutprocureur-generaal Substituut-generaal bij het arbeidshof Advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie Totaal
Aantal kandidaten Aantal die Aantal vacante gevraagd kandidaten hebben om plaatsen te worden gehoord
Aantal voordrachten
Aantal weigeringen
Aantal benoemingen of aanwijzingen
3
6
6
3
0
3
1
1
1
1
0
1
1
4
4
1
0
1
122
750
695
105
2
103
a) Beslissing van de Commissie geen kandidaat voor te dragen Voor 17 vacante plaatsen heeft de Franstalige benoemingscommissie geen kandidaat voorgedragen. Er zijn verschillende redenen om te motiveren dat geen voordracht werd gedaan : 1. Er boden zich in verhouding tot het aantal vacante plaatsen onvoldoende kandidaten aan (1 geval). 2. De kandidaten werden al voor een andere vacante plaats voorgedragen of zeer recent tot een andere plaats benoemd (2 gevallen). Wanneer iemand die kandidaat is voor verschillende vacante plaatsen tegelijk al eerder werd voorgedragen (maar nog niet is benoemd), draagt de Commissie die kandidaat gewoonlijk niet meer voor een andere vacante plaats voor, omdat zij een coherent voordrachtbeleid wil voeren. Het zou immers volkomen zinloos zijn een kandidaat voor te dragen die – naar alle waarschijnlijkheid - op korte termijn zal worden benoemd. 3. De Commissie was van oordeel dat zij onvoldoende was voorgelicht om de bekwaamheden van de kandidaat (kandidaten) te beoordelen (1 geval). Het gaat om een vacante plaats van plaatsvervangend rechter in een rechtbank van koophandel. 4. De kandidaten beschikten niet over de vereiste kwaliteiten (8 gevallen). De Commissie kiest voor deze beslissing indien zij van oordeel is dat de competenties en de bekwaamheden van de kandidaten niet beantwoorden aan het profiel van de geambieerde functie. 5. Geen van de kandidaten behaalde de vereiste twee derde meerderheid binnen de Commissie (4 gevallen). Het gaat om drie vacante plaatsen van plaatsvervangend vrederechter en een vacante plaats van plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel. 6. In 1 geval trok de kandidaat voor de vacante plaats zijn kandidatuur in. b) Beslissing van de Koning de voordracht te weigeren Van de 105 voordrachten in 2005, werden er 2 door de Koning geweigerd.
26
In beide gevallen beantwoordde de voorgedragen kandidaat benoemingsvoorwaarden inzake de vereiste duur van de beroepservaring.
niet
aan
de
Onderstaande tabel geeft de evolutie weer van het aantal weigeringen van 2001 - 2005 :
Aantal voordrachten
Aantal benoemingen of aanwijzingen
Weigeringen
2001
99
89
10
2002
132
129
3
2003
150
147
3
2004
110
110
0
2005
105
103
2
1.2.2.2.2. Commentaar a. De plaatsen waarvoor er geen voordracht was ingevolge het gebrek aan of een onvoldoende aantal kandidaten betreffen voornamelijk de tweetalige plaatsen van substituut bij de procureur des Konings te Brussel. Bovendien, zoals dit reeds vorig jaar werd vastgesteld, blijven de vacante plaatsen van plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep te Luik moeilijk in te vullen ingevolge een tekort aan kandidaten. Het probleem van het tekort aan kandidaten voor de vacante plaatsen bij bepaalde parketten (het gaat veelal om “grote” parketten) is niet nieuw en een structurele benadering dringt zich op: de verbetering van het huidige imago van de (grote) parketten ten opzichte van de kandidaat magistraten; in dit opzicht dient de klemtoon gelegd op het belang, de verantwoordelijkheid en de dynamische aard van de functie van een parketmagistraat. Voor wat de plaatsen van de tweetalige substituut-procureur des Konings te Brussel betreft, is het gebrek aan kandidaten die houder zijn van het tweetaligheidsattest terugkerend. De toestand is er evenwel op verbeterd ingevolge het van kracht worden van de wet van 18 juli 20027, die de voorwaarden van kennis van de andere taal versoepelt voor bepaalde ambten van magistraten in Brussel. De hervorming in de organisatie van de taalexamens leidde nog niet tot het invullen van de formatie van de tweetalige magistraten in Brussel. Op 31 december 2005, werden 16 plaatsen van tweetalige substituut van de procureur des Konings van Brussel en 9 plaatsen van plaatsvervangend raadsheer bij het hof van beroep van Luik niet ingevuld ingevolge een gebrek aan kandidaten. b. Er werd vastgesteld dat het aantal kandidaten voortdurend toenam voor de (niet tweetalige) plaatsen van magistraat van de zetel, meer bepaald voor de plaatsen van rechter bij de rechtbank van eerste aanleg en de plaatsen van aanvullend rechter voor het rechtsgebied van het hof van beroep. Voor plaatsen van toegevoegd rechter, diende de Benoemings- en aanwijzingscommissie aldus dossiers te behandelen met 16, 18 en 19 kandidaten. Terwijl voor plaatsen van rechter bij de rechtbank van eerste aanleg, bepaalde dossiers tot 20, 23, 29 en 33 kandidaten telden, dit laatste cijfer is een absoluut 7
Wet van 18 juli 2002 tot vervanging van artikel 43quinquies en tot invoeging van artikel 66 in de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken (B.S. 22 augustus 2002).
27
record, ongeacht de Commissie (CND, BAC en VBAC), sinds de oprichting van de Hoge Raad. 1.2.2.3. Nederlandstalige benoemings-en aanwijzingscommissie De Commissie kan, nadat zij de dossiers heeft onderzocht en, in voorkomend geval, de kandidaten heeft gehoord : -
hetzij een kandidaat voordragen omdat ze van oordeel is dat deze over de vereiste kwaliteiten beschikt; hetzij geen kandidaat voordragen (in dat geval wordt de vacante plaats opnieuw bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad door de Federale Overheidsdienst Justitie).
De voordracht wordt meegedeeld aan de Minister van Justitie. Vervolgens kan de Koning : -
hetzij “instemmen” met de keuze van de commissie door de kandidaat te benoemen; hetzij de voordracht weigeren bij gemotiveerd besluit (in dat geval wordt het dossier opnieuw overgemaakt aan de commissie die een nieuwe beslissing moet nemen); hetzij geen beslissing nemen binnen de voorgeschreven termijn van 60 dagen na de ontvangst van het proces-verbaal van voordracht (dit wordt geacht een afwijzende beslissing te zijn waartegen beroep bij de Raad van State kan worden ingesteld).
Twee gevallen worden nader toegelicht : -
de beslissing van de commissie geen kandidaat voor te dragen, de beslissing van de Koning de voordracht van een kandidaat te weigeren.
1.2.2.3.1. Cijfergegevens In 2005 heeft de Nederlandstalige benoemingscommissie 22 maal op dinsdagnamiddag vergaderd voor de behandeling van de benoemingsdossiers die de minister van Justitie had overgemaakt. De commissie heeft de dossiers van 973 kandidaten voor 136 vacant verklaarde plaatsen onderzocht, en heeft 128 voordrachten gedaan8. Voor 2005 resulteerden 126 van de 128 voordrachten in een effectieve benoeming of aanwijzing. Aantal vacante plaatsen
Aantal kandidaten
Aantal kandidaten die gevraagd hebben om te worden gehoord
Aantal voordrachten
Aantal weigeringen
Aantal benoemingen of aanwijzingen
136
973
388
128
2
126
Verdeling van de 136 vacante plaatsen :
8
Voor één vacante plaats werd een tweede maal een voordracht gedaan, nadat de eerste voordracht door de Koning werd geweigerd.
28
Type vacante plaats Rechter in de rechtbank van eerste aanleg Rechter in de rechtbank van koophandel Toegevoegd rechter hof van beroep Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg Vrederechter Politierechter Substituutprocureur des Konings Substituutprocureur des Konings fiscale aangelegenheden Toegevoegd substituutprocureur des Konings in het hof van beroep Substituutarbeidsauditeur Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van eerste aanleg Plaatsvervangend rechter in de arbeidsrechtbank Plaatsvervangend rechter in de politierechtbank Plaatsvervangend rechter in het vredegerecht Raadsheer in het hof van beroep Raadsheer in het arbeidshof
Aantal kandidaten Aantal Aantal die gevraagd vacante kandidaten hebben om te plaatsen worden gehoord
Aantal voordrachten
Aantal Weigeringen
Aantal benoemingen of aanwijzingen
1
23
23
367
130
24
5
32
15
5
5
5
69
18
5
5
1
3
3
1
1
3
28
25
3
3
1
10
5
1
1
25
111
17
24
24
1
2
0
1
1
7
18
0
5
5
3
3
0
2
2
1
4
4
1
1
4
8
1
3
3
1
1
0
1
1
1
3
1
1
1
23
41
6
20
18
239
136
18
18
1
3
2
1
1
29
1
19
Type vacante plaats Substituutprocureurgeneraal bij het hof van beroep Plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep Arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank Totaal
Aantal kandidaten Aantal Aantal die gevraagd vacante kandidaten hebben om te plaatsen worden gehoord
Aantal voordrachten
Aantal Weigeringen
Aantal benoemingen of aanwijzingen
4
9
8
4
4
8
16
11
7
7
1
6
6
1
1
136
973
388
128
2
126
a) De beslissing van de commissie geen kandidaat voor te dragen Voor 9 vacante plaatsen werd geen voordracht gedaan door de Nederlandstalige benoemingscommissie. Verschillende redenen kunnen worden aangevoerd voor deze beslissing : 1.
Alle kandidaten werden reeds voor een andere vacante plaats voorgedragen, werden zeer recent op een andere plaats benoemd of hadden hun kandidatuur ingetrokken (4 gevallen).
2.
De kandidaten werden door de commissie onvoldoende bekwaam en geschikt geacht om in aanmerking te komen voor een voordracht (1 geval).
3.
De kandidatuurstelling van de kandidaten was niet in overeenstemming met de op straffe van verval voorgeschreven vormvereisten uit artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek (3 gevallen).
4.
De enige kandidaat had na het overmaken van het dossier door de FOD Justitie alsnog zijn kandidatuur ingetrokken.
b) Beslissing van de Koning de voordracht te weigeren Van de in 2005 gedane voordrachten werden er 2 geweigerd. In 1 geval werd door de Koning geweigerd omdat de benoemings– en aanwijzingscommissie volgens de Koning (lees: minister van justitie) de titels en verdiensten van al de onderscheiden kandidaten op onvoldoende wijze had afgewogen (voor één van de niet-voorgedragen kandidaten bleek uit de motivering onvoldoende of rekening werd gehouden met de volledige beroepservaring). De commissie heeft dezelfde kandidaat echter een tweede maal voorgedragen en de motivering van de voordracht in het proces-verbaal aangepast (door de in rekening gebrachte beroepservaring van de nietvoorgedragen kandidaat duidelijker te preciseren), waarna deze wel werd benoemd. In 1 geval werd de benoeming geweigerd omdat bleek dat de kandidatuur van de voorgedragen kandidaat uiteindelijk niet ontvankelijk was op grond van artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek (bij de kandidatuurstelling werden niet alle door de wet voorgeschreven stukken aan de minister van justitie overgemaakt). De commissie heeft na 30
deze technische weigering in dit dossier geen tweede voordracht gedaan. De betreffende vacante plaats werd opnieuw vacant verklaard. De bij de eerste publicatie om formele redenen geweigerde kandidaat werd door de commissie voorgedragen en uiteindelijk benoemd. Onderstaande tabel geeft de evolutie weer van het aantal weigeringen van 2001-2005 :
Aantal voordrachten
Aantal benoemingen of aanwijzingen
Weigeringen
20019
225
210
14
2002
172
167
22
2003
142
140
2
2004
132
130
1
2005
128
126
2
10
1.2.2.3.2. Commentaar a. Opnieuw dient te worden vastgesteld dat voor de invulling van de effectieve plaatsen binnen de zittende magistratuur zich geen enkel probleem stelt op het niveau van eerste aanleg. Voor iedere vacante plaats zijn er ruim voldoende kandidaten. Voor de effectieve plaatsen in de hoven van beroep is het beeld genuanceerder. Voor de hoven van beroep te Brussel en Antwerpen blijft ook in 2005 het aantal geïnteresseerden merkbaar lager dan voor de vacante plaatsen in het hof van beroep te Gent. b. Een groot deel van de gevallen waarin de Nederlandstalige benoemings- en aanwijzingscommissie geen voordracht heeft gedaan omdat er geen of onvoldoende kandidaten waren, betreffen nog steeds de vacante plaatsen van (toegevoegd) substituutprocureur des Konings. Hetzelfde stelt men vast bij het aantal in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde vacante plaatsen die opnieuw dienen te worden gepubliceerd omdat zich geen kandidaten hebben gemeld. Vooral het vinden van kandidaten voor vacante plaatsen van toegevoegd substituut-procureur des Konings in het rechtsgebied van de hoven van beroep te Brussel en te Gent vormden in 2005 een blijvend probleem. In de toestand voor de vacante plaatsen van tweetalig substituut-procureur des Konings te Brussel is een duidelijke verbetering merkbaar. Deze is waarschijnlijk te wijten aan de inwerkingtreding van de wet van 18 juli 200211, die de voorwaarden voor de kennis van de tweede landstaal voor bepaalde magistraatsambten in Brussel heeft versoepeld. Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat er in 2005 blijkbaar ook moeilijk kandidaten te vinden waren voor sommige vacante plaatsen van substituut-arbeidsauditeur te Brugge en substituutprocureur des Konings te Dendermonde. Het probleem van een tekort aan kandidaten voor vacante (toegevoegde) plaatsen in sommige parketten stelt zich iets minder scherp dan in het verleden, maar blijft bestaan. De noodzaak van een structurele aanpak blijft dan ook actueel: het verbeteren van het huidige imago van de parketten ten aanzien van de kandidaat-magistraten, waarbij de
9
In één dossier had de voorgedragen kandidaat na het overmaken van de voordracht aan de FOD Justitie alsnog zijn kandidatuur ingetrokken. 10 Idem. 11 Wet van 18 juli 2002 tot vervanging van artikel 43quinquies en tot invoeging van artikel 66 in de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken (B.S. 22 augustus 2002).
31
nadruk dient te worden gelegd op het belang, de verantwoordelijkheid en het dynamische karakter van de functie van een parketmagistraat. Het in 2003-2004 reeds vastgestelde probleem van het tekort aan kandidaten voor de vacante plaatsen van plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep wordt opnieuw bevestigd in 2005. Dit blijkt uit het aantal in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde plaatsen die wegens een gebrek aan kandidaten werden geannuleerd. Deze problematiek blijkt dus niet van tijdelijke aard te zijn. De grootste problemen bij het vinden van kandidaten voor het ambt van plaatsvervangend raadsheer stellen zich nog steeds voor de vacante plaatsen in het hof van beroep te Gent (hetgeen in schril contrast is met de effectieve plaatsen van raadsheer binnen ditzelfde hof). c. Het aantal weigeringen lag in 2005 voor het eerst sinds 2003 niet lager dan in het jaar voordien (14 in 2001, 22 in 2002, 2 in 2003, 1 in 2004). 2 weigeringen op 133 voordrachten houdt in dat 1,50% van alle gedane voordrachten werden geweigerd. De procentuele daling van het aantal weigeringen stagneert dus (14,14 % in 2001, 12,79 % in 2002 en 1,41 % in 2003, 0,75% in 2004). Opnieuw stonden de twee weigeringen volledig los van de kwaliteit van de voordracht door de benoemingscommissie. 1.2.2.4. Verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie 1.2.2.4.1. Cijfergegevens In 2005 is de Verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie 6 keer bijeengekomen voor de behandeling van de benoemings- of aanwijzingsdossiers die de minister van Justitie had overgemaakt. De commissie heeft de dossiers van 32 kandidaten voor 13 vacante plaatsen onderzocht en heeft 11 kandidaten voorgedragen. Voor 2005 resulteerden alle voordrachten in een effectieve benoeming of aanwijzing. Aantal vacante plaatsen
Aantal kandidaten
Aantal kandidaten die gevraagd hebben om te worden gehoord
Aantal voordrachten
Aantal weigeringen
Aantal benoemingen of aanwijzingen
13
32
26
11
0
11
Verdeling van de 13 vacante plaatsen : Type vacante plaats Federaal magistraat Toegevoegd rechter in een vredegerecht Plaatsvervangend vrederechter Rechter in politie rechtbank Totaal
Aantal kandidaten die gevraagd Aantal Aantal hebben om te voordrachten weigeringen worden gehoord
Aantal benoemingen of aanwijzingen
Aantal vacante plaatsen
Aantal kandidaten
5
18
18
5
0
5
1
1
1
0
0
0
6
8
3
5
0
5
1
5
4
1
0
1
13
32
26
11
0
11
32
a) De beslissing van de Commissie geen kandidaat voor te dragen Voor 2 vacante plaatsen werd geen enkele kandidaat door de Commissie voorgedragen : -
-
voor een plaats van plaatsvervangend vrederechter, oordeelde de Commissie dat ze onvoldoende was ingelicht over de redenen waarom de enige kandidate voordien ontslag genomen had uit haar functie van plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep. De kandidate had niet gevraagd gehoord te worden; voor een plaats van toegevoegd vrederechter voldeed de enige kandidate niet aan de benoemingsvoorwaarden.
b) Beslissing van de Koning de voordracht te weigeren Geen enkele van de tijdens het jaar 2005 gedane voordrachten maakte het voorwerp uit van een weigering. 1.2.2.5. Beroepen bij de Raad van State 1.2.2.5.1. Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie Inzake de door de Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie in 2005 gedane voordrachten werden volgen vorderingen ingesteld : -
-
Een kandidate heeft een vordering tot schorsing en een vordering tot nietigverklaring ingediend tegen een koninklijk besluit tot benoeming van een substituut tot een vacante plaats van toegevoegd rechter voor het rechtsgebied van het hof van beroep van Luik. De eiseres, gerechtelijk stagiair op het einde van de tweede verlenging van haar stage, oordeelde dat haar eigen kandidatuur meer troeven bevatte dan de kandidatuur van de voorgedragen kandidate en dat bovendien de motivering van de voordracht niet op gepaste wijze de capaciteiten en de bekwaamheid van de verschillende kandidaten had vergeleken. In zijn arrest over de vordering tot schorsing, oordeelde de Raad van State dat het risico op een moeilijk herstelbaar ernstig nadeel niet was vastgesteld en heeft bijgevolg de vordering tot schorsing verworpen. Achteraf werd de kandidate benoemd tot een andere vacante plaats. Een vordering tot schorsing werd ingediend tegen een koninklijk besluit tot benoeming voor een plaats van raadsheer bij het arbeidshof van Bergen. De auditeur heeft zijn verslag nog niet overgemaakt.
1.2.2.6. Verwerpingsarresten van de Raad van State In een arrest nr. 141.116 van 23 februari 2005, heeft de Raad van State een verzoek tot nietigverklaring tegen koninklijke besluiten houdende benoeming tot twee plaatsen van raadsheer bij het hof van beroep te Brussel verworpen. In zijn arrest oordeelde de Raad van State dat de verplichting de titels en de verdiensten van de kandidaten te vergelijken redelijk diende te worden verstaan. Het is niet vereist dat de benoemingsdaden en de verslagen van voordracht in detail alle kwaliteiten en gebreken van de aanwezige kandidaten analyseren en op systematische wijze overgaan tot hun vergelijking. Het volstaat dat de beslissing tot benoeming laat blijken dat de vergelijking van de titels en verdiensten wel degelijk plaatsvond en dat de gemaakte keuze door de autoriteit met het benoemingsvermogen duidelijk is. Uittreksel uit het arrest :
33
“het weliswaar juist is dat de benoemingsgerechtigde overheid de aanspraken en verdiensten van de mededingende kandidaten werkelijk moet vergelijken en haar beslissing dienovereenkomstig moet motiveren, maar dat dit vereiste redelijk moet worden opgevat en niet zodanig veel gewicht mag krijgen dat de overheid erdoor verlamd wordt; dat aldus niet vereist wordt dat de kwaliteiten en gebreken van alle mededingende kandidaten tot in het kleinste detail in de benoemingsakten en in de processen-verbaal van voordracht worden geanalyseerd en systematisch worden vergeleken, wat nagenoeg onmogelijk is wanneer er veel kandidaten zijn; dat het voldoende is dat uit het administratief dossier, de benoemingsbeslissing inbegrepen blijkt dat de aanspraken en verdiensten werkelijk zijn vergeleken en dat de keuze van de benoemingsgerechtigde overheid te begrijpen valt; dat daaruit moet blijken waarom de benoemingsgerechtigde overheid deze of gene kandidaat boven de andere heeft verkozen; dat dit in casu het geval is; dat in tegenstelling tot wat verzoekster schrijft, uit de vergelijking die de Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie en vervolgens de benoemingsgerechtigde overheid hebben gemaakt, kan worden afgeleid waarom de tussenkomende partijen boven de verzoekende partij zijn verkozen; dat, in verband met de eerste tussenkomende partij, die zich net zo min als zij kon beroepen op ervaring in het opstellen van vonnissen, vermeld is dat betrokkene niet alleen alle kwaliteiten heeft om een goede magistraat te zijn, maar bovendien vooruitziend en collegiaal is, twee eigenschappen waarvan verzoekster niet beweert dat zij die ook of althans in dezelfde mate bezit; dat, wat de tweede tussenkomende partij betreft, de voormelde commissie en vervolgens de benoemingsgerechtigde overheid duidelijk hebben uitgelegd waarom ze de tweede tussenkomende partij boven de andere kandidaten hebben verkozen voor de vierde vacante betrekking, inzonderheid wegens de kwaliteit van zijn "goed gestelde en afdoend gemotiveerde" beslissingen en zijn belangstelling voor wetenschappelijk onderzoek; dat de Raad van State voor het overige niet bevoegd is om zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de benoemende overheid ; dat het derde onderdeel van het middel niet opgaat”. 1.2.2.6.1. Nederlandstalige benoemings- en aanwijzingscommissie Inzake de door de Nederlandstalige benoemings- en aanwijzingscommissie in 2005 gedane voordrachten werd volgende vorderingen ingediend : -
-
-
-
Twee kandidaten hebben een vordering tot schorsing ingediend tegen een koninklijk besluit tot benoeming van een rechter in de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk. De Raad van State heeft beide vorderingen verworpen bij gebrek aan een moeilijk te herstellen ernstig nadeel. Een kandidaat heeft een vordering tot schorsing ingediend tegen de koninklijke besluiten tot benoeming van drie rechters in de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde. De Raad van State heeft de vordering verworpen bij gebrek aan een moeilijk te herstellen ernstig nadeel. Een kandidaat heeft een vordering tot schorsing ingediend tegen een koninklijk besluit tot benoeming van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Veurne (cf. jaarverslag 2004). De Raad van State heeft deze vordering verworpen bij gebrek aan een moeilijk te herstellen ernstig nadeel. Een kandidaat heeft een vordering tot schorsing ingediend tegen een koninklijk besluit tot benoeming van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Oudenaarde (cf. jaarverslag 2004). De Raad van State heeft deze vordering verworpen bij gebrek aan een moeilijk te herstellen ernstig nadeel.
1.2.2.7. Beslissingen Raad van State m.b.t. voordrachten gedaan vóór 2005 Bij arrest nr. 148.754 dd. 12 september 2005 heeft de Raad van State het beroep tot nietigverklaring van het koninklijk besluit van 24 augustus 2001 tot benoeming van de
34
vrederechter van het kanton Willebroek verworpen aangezien de door verzoekende partij aangevoerde middelen niet gegrond zijn. Bij arrest nr. 154.506 van 6 februari 2006 van de Raad van State werden vernietigd : -
-
het koninklijk besluit van 18 januari 2005 waarbij een voordracht voor het ambt van rechter in de politierechtbank te Leuven, gedaan door de Nederlandstalige benoemingsen aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie, op 19 oktober 2004, een eerste maal wordt geweigerd; het koninklijk besluit van 28 februari 2005 waarbij een voordracht voor het ambt van rechter in de politierechtbank te Leuven, gedaan door de Nederlandstalige benoemingsen aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie op 25 januari 2005, voor de tweede maal wordt geweigerd.
1.2.2.8. Algemene commentaar op de benoemingen en aanwijzingen a. Sinds de oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie hebben de benoemings- en aanwijzingscommissies hun plaats binnen het institutionele landschap ten volle bevestigd. De benoemings- en aanwijzingscommissies leggen zichzelf bij het motiveren van de voordracht uiterst hoge kwaliteitseisen op inzake objectiviteit en juridische correctheid, gelet op het belang van de voordrachten zowel op maatschappelijk als op strikt juridisch vlak. De wet en de rechtspraak van de Raad van State dienen hierbij als leidraad. De benoemings- en aanwijzingscommissies hanteren een positieve motiveringsstijl die, vertrekkende vanuit de kwaliteiten van de meest bekwame en geschikte kandidaat, een vergelijking maakt met de niet voorgedragen kandidaten op basis van de motieven die tot grondslag van de keuze voor de voorgedragen kandidaat hebben gediend. Door blijvend te werken aan de verbetering van de kwaliteit van de wijze waarop de kandidaten worden voorgedragen, bevestigt de benoemings- en aanwijzingscommissie de hoge verwachtingen die op dit vlak in haar waren en zijn gesteld. b. Het lijkt er sterk op dat het aantal in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde vacante plaatsen in de zittende magistratuur, opnieuw niet zal volstaan om de gerechtelijke stagiairs van de lichting 2002 die de lange stage hebben doorlopen voor het einde van de tweede en laatste verlenging van hun stage (30 september 2006) te kunnen voordragen en te benoemen. De benoemings- en aanwijzingscommissies benadrukken nogmaals dat voor dit structureel probleem zo spoedig mogelijk een oplossing dient te worden gevonden. Opnieuw kan worden herhaald dat bovenstaande problemen deels lijken te zijn veroorzaakt door het gebrek aan een duidelijke visie bij het bepalen van het aantal vacante stageplaatsen voor gerechtelijke stagiairs. Om te vermijden dat men structureel een aantal gerechtelijke stagiairs krijgt die niet benoembaar zijn wegens een gebrek aan vacante plaatsen, lijkt het in de eerste plaats dan ook aangewezen dat de huidige berekeningswijze van het aantal vacante stageplaatsen voor gerechtelijke stagiairs wordt herbekeken en aangepast. Er kan eventueel ook worden nagegaan of het niet aangewezen is om bij het openstellen van het aantal stageplaatsen rekening te houden met het aantal plaatsen dat beschikbaar is voor de korte stage (en die enkel kunnen leiden tot een benoeming tot parketmagistraat) en het aantal plaatsen beschikbaar voor de lange stage (mogelijke benoeming zetel/parket). Ook in het door de ministerraad op 10 februari 2006 goedgekeurde voorontwerp van wet tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toegang tot de magistratuur, lijkt voor de deze problematiek geen oplossing te zijn voorzien12.
12
In dit opzicht dient te worden verwezen naar het advies van de HRJ bij dit voorontwerp, goedgekeurd door de algemene vergadering op 26 april 2006 (www.hrj.be).
35
Verder dient een oplossing te worden voorzien voor de gerechtelijke stagiairs die hun stage met gunstig gevolg hebben doorlopen, en die door een gebrek aan vacante plaatsen niet vóór het einde van de tweede verlenging van hun stage kunnen worden benoemd. Op dat moment eindigt hun stage immers onherroepelijk. In het hoger vermelde voorontwerp is voorzien in een uitbreiding van de mogelijke termijn van verlenging van de stage als oplossing. Zeker is dat hierdoor het aantal stagiairs dat aan het einde van hun stage niet is benoemd zal verkleinen. Tot slot moet worden opgemerkt dat de benoemingscommissies de kandidaturen van alle kandidaten voor een vacante plaats steeds op gelijke voet behandelen, zodat de gerechtelijke stagiairs voor ieder vacante plaats ook in concurrentie treden met andere kandidaten die houder zijn van het getuigschrift van beroepsbekwaamheid voor de uitoefening van gerechtelijke functies, of van kandidaten die reeds magistraat zijn. Iedere categorie van kandidaten voor een vacante plaats (gerechtelijke stagiairs, beroepsbekwaamheid en magistraten) heeft zijn eigen specifieke kwaliteiten en bekwaamheden. Vanuit de zorg om voor iedere vacante plaats de meest bekwame en geschikte kandidaat voor te dragen, maken de benoemingscommissies voor iedere plaats afzonderlijk de delicate afweging tussen de verschillende kandidaten van de verschillende voormelde categorieën. Hierbij wordt onder meer rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van iedere vacante plaats en de bijzonder behoeften van het rechtscollege waar de plaats vacant is. De benoemingscommissies stellen echter vast dat het huidige aantal gerechtelijke stagiairs dat het einde van hun stage nadert, de afweging tussen de bijzondere en specifieke kwaliteiten van de kandidaten uit de verschillende categorieën er niet eenvoudiger op maakt. De optie een welbepaald aantal vacante plaatsen voor te behouden voor de gerechtelijke stagiairs dient dan ook serieus te worden onderzocht. Het hoger vermelde voorontwerp voorziet niet in deze mogelijkheid. In 2004, keurde de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie een Aanbeveling goed betreffende de gerechtelijke stage13. Op voorstel van de minister van Justitie, keurde de Ministerraad in februari 2006 een wetsontwerp betreffende de toegang tot de magistratuur14 goed. Aan verschillende aanbevelingen van de HRJ wordt ruimschoots tegemoetgekomen door de geplande hervormingen. Toch heeft de HRJ, in een advies aangenomen in februari 200615, een aantal essentiële opmerkingen geformuleerd : -
-
-
13
14 15
er wordt een verschil behouden tussen de korte stage (van 18 op 36 maanden gebracht) en de lange stage (van 36 op 48 maanden gebracht) : met een “enige” stage had de stagiair de mogelijkheid gehad een keuze te maken met kennis van zaken, alsook een betere mobiliteit binnen de magistratuur ; een externe stage van zes maanden is voorzien bij de FOD Justitie: de HRJ stelt zich vragen bij de noodzaak van een dergelijke stage die niet zal bijdragen tot het optimaliseren van de opleiding van de stagiair ; twee evaluatiecommissies van de stage samengesteld uit twee magistraten en twee experts in onderwijs of in psychologie, aangewezen op voorstel van de HRJ en van de directeur-generaal van de rechterlijke orde van de FOD Justitie : de HRJ drukt het grootste voorbehoud uit bij deze samenstelling en oordeelt dat het beter is de
Aanbeveling betreffende de gerechtelijke stage, goedgekeurd door de algemene vergadering op 30 juni 2004 Zie www.hrj.be > Publicaties > Adviezen. Senaat, zittingsperiode 2005-2006, doc. 3-1707/1. Advies over het voorontwerp van wet tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toegang tot de magistratuur, goedgekeurd door de algemene vergadering op 26 april 2006 - Zie www.hrj.be > Publicaties > Adviezen.
36
-
-
stagemeesters verantwoordelijkheid te geven en de evaluatiecommissie samen te stellen uit 4 stagemeesters ; de HRJ oordeelt dat de wetgever zich zou moeten afvragen of het mogelijk is vacante plaatsen van magistraat prioritair voor te behouden aan de gerechtelijk stagiairs, behoudens bijzonder gemotiveerde beslissing van de BAC’s, die terzake uiteraard het laatste woord moeten behouden ; de voorwaarden om deel te nemen aan het beroepsbekwaamheidsexamen worden strenger: de HRJ benadrukt de noodzaak een samenhang te behouden tussen de verschillende toegangswegen tot de magistratuur. De HRJ dringt er nogmaals op aan dat het noodzakelijk is om, zowel in de verschillende toegangswegen tot de magistratuur als in de regels die toepasselijk zijn op de loopbaan van de magistraat, coherentie te behouden.
In ieder geval zal 2006 alvast een belangrijk jaar zijn in deze grondige hervorming van de toegang tot de magistratuur, nadat eerdere pogingen niet tot een goed einde konden worden gebracht. c. Volgens artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek moet een kandidatuur voor een benoeming in de rechterlijke orde of voor een aanwijzing tot korpschef, tot bijstandsmagistraat of tot federaal magistraat op straffe van verval bij een ter post aangetekend schrijven aan de Minister van Justitie worden gericht binnen een termijn van een maand na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad. Sinds begin januari 2004 dient elke kandidatuur voor een benoeming of voor een aanwijzing tot korpschef in de magistratuur op straffe van verval, ook in tweevoud vergezeld te zijn van : -
alle stavingsstukken met betrekking tot de studies en beroepservaring ; een curriculum vitae overeenkomstig een door de minister van Justitie, op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie, bepaald standaardformulier.
Deze recente wijziging van artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek kan bezwaarlijk een toonbeeld van administratieve vereenvoudiging worden genoemd. Zo wordt bijvoorbeeld een kandidaat die zich kandidaat stelt voor meerdere in eenzelfde Belgisch Staatsblad gepubliceerde vacante plaatsen, verplicht om al deze stukken te voegen bij al zijn kandidaturen. Doet de kandidaat dit niet, dan wordt zijn kandidatuur als niet bestaande beschouwd (op straffe van verval!). Hetzelfde doet zich voor wanneer niet alle vereiste stukken binnen de maand worden overgemaakt. Bovendien bestaat er momenteel bij vele kandidaten onduidelijkheid over welke stavingsstukken precies aan de minister van Justitie dienen te worden overgemaakt Ondanks het feit dat een eventuele tekortkoming aan de kandidatuurstelling reeds in het begin van de benoemingsprocedure kan worden vastgesteld, worden ook voor de kandidaten wier kandidatuur de toets aan artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek niet heeft doorstaan adviezen gevraagd aan de verschillende bevoegde adviesverleners (korpschefs en vertegenwoordigers van de balie). Het volledige dossier voor de betrokken kandidaat wordt samengesteld en overgemaakt aan de benoemingsen aanwijzingscommissie met vermelding dat de kandidatuurstelling niet conform artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek is. De commissie stelt zich vragen bij het feit dat de hele benoemingsprocedure wordt doorlopen voor een kandidatuur die als niet bestaande wordt beschouwd. Bovendien heeft de commissie vastgesteld dat kandidaten vaak niet op de hoogte zijn van enig probleem met hun kandidatuur, hetgeen een paar keer tot genante situaties heeft geleid wanneer dit tijdens de hoorzitting aan de kandidaten werd
37
meegedeeld16. Het verdient dan ook de voorkeur dat de kandidaten door de Federale Overheidsdienst Justitie zo spoedig mogelijk worden ingelicht over het bestaan van een eventueel probleem met hun kandidatuurstelling. De toepassing van artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek heeft er aldus voor gezorgd dat een groot aantal kandidaten nutteloos hebben gekandideerd voor een vacante plaats, enkel en alleen omdat ze niet binnen de maand de juiste stukken hadden overgemaakt (stukken die ze vaak reeds meerdere malen hadden overgemaakt bij eerdere kandidatuurstellingen). Daarnaast heeft de commissie in een aantal gevallen niet kunnen overgaan tot een voordracht omdat de kandidatuurstelling van geen van de kandidaten voor een vacante plaats voldeed aan de vereisten van artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek, en werd een voordracht geweigerd omdat de commissie (in een poging om aan de actuele situatie een pragmatische oplossing te bieden17) toch een kandidaat had voorgedragen in wiens dossier een probleem met artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek was gesignaleerd. De commissie betreurt dat artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek, of een te formalistische en rigide toepassing ervan, als nefast gevolg heeft dat een aantal valabele kandidaten geen kans krijgt om hun bekwaamheid en geschiktheid te laten afwegen tegen die van de andere kandidaten voor een vacante plaats. Bovendien leidt deze bepaling tot verwarring en kafkaiaanse toestanden, waarbij nutteloze inspanningen worden gevraagd van de bevoegde adviesverleners en van de gevatte benoemingscommissies, terwijl de kandidaten hierdoor ten onrechte in de veronderstelling blijven dat er voor hun kandidatuur geen vuiltje aan de lucht is. Een aanpassing van artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek dient dan ook te worden overwogen. Een mogelijke en eenvoudige aanpassing zou kunnen bestaan in het verlengen van de termijn waarbinnen de nodige stukken kunnen worden overgemaakt18.
1.3. DE OPLEIDING 1.3.1. De uitoefening van de bevoegdheid – Instelling van de subcommissie “opleiding” De subcommissie “opleiding”, die op 9 september 2004 door de Verenigde Benoemings- en Aanwijzingscommissie werd opgericht op basis van het artikel 259bis-10, § 2 van het Gerechtelijk wetboek, is samengesteld uit acht leden en respecteert zowel de taalpariteit als de pariteit magistraten/niet-magistraten die binnen de HRJ bestaat. De richtlijnen en programma’s van de permanente vorming van de magistraten in 2005, voorbereid door de subcommissie “opleiding”, werden op 26 januari 2005 goedgekeurd door de algemene vergadering van de Raad en op 27 januari 2005 aan de minister van Justitie overgemaakt teneinde te worden bekrachtigd en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, maar zijn op heden nog steeds niet bekrachtigd en gepubliceerd door de minister. Die richtlijnen en programma’s werden uitgewerkt met de bedoeling om tegemoet te komen zowel aan de doelstellingen nagestreefd door de HRJ, als aan de verwachtingen en behoeften die geuit werden door de effectieve en plaatsvervangende magistraten, via de jaarlijkse behoeftenpeiling die in 2004 gehouden werd, en door hun korpschefs. 16
Naar aanleiding hiervan hebben de Nederlandstalige en de Franstalige BAC beslist om zelf de kandidaten van wie de kandidatuur niet conform artikel 287 Ger.W. blijkt, zo spoedig mogelijk hierover alsnog in te lichten, maar ze kunnen dit enkel doen eens in het bezit van het dossier. 17 In casu had de voorgedragen kandidaat geen attest bijgevoegd waaruit zijn ervaring aan de balie bleek. Toch werd door de FOD Justitie het advies van de vertegenwoordiger van de balie gevraagd. Hieruit bleek dat de kandidaat over een zeer ruime ervaring als advocaat beschikte. 18 B.v. binnen een termijn van zestig dagen na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad, zoals voor het overmaken van het beleidsplan.
38
De richtlijnen en programma’s voor de gerechtelijke stage werden voorbereid door de subcommissie “opleiding” van 27 maart 2002. Zij werden op 24 april 2002 door de algemene vergadering van de HRJ goedgekeurd. Bij besluit van 13 november 2002 heeft de minister van Justitie de richtlijnen en programma’s voor de gerechtelijke stage bekrachtigd. De richtlijnen en programma’s voor de gerechtelijke stage werden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 20 november 2002. 1.3.2. Ontwikkeling van een langetermijnvisie In 2003 had de subcommissie “opleiding” een actieplan voorzien, en had zich daarbij laten leiden door voorbeelden van opleidingsinstituten voor magistraten die in andere landen van de Europese Unie werkzaam zijn. Dat actieplan voorzag met name de volgende projecten : -
-
-
de principes bepalen die een opleidingsbeleid dragen, in het kader van een wijziging van de wet die tot doel zou hebben de bevoegdheden van uitvoering van de opleidingsprogramma’s over te dragen van de FOD Justitie aan de HRJ, en eventueel in een latere fase een federaal instituut voor de magistratenopleiding oprichten; functieprofielen uitwerken waarmee specifieke opleidingsmodules zouden kunnen worden gecreëerd voor elk van de functies die in de magistratuur bestaan; een concreet opleidingsprogramma uitwerken dat op drie jaar gestructureerd is, met behoud van een bewegingsruimte die nodig is voor de integratie van actualiteitsopleidingen (zoals de begeleiding van nieuwe wetgeving); prioriteit verlenen aan de initiële vorming, die betrekking heeft op de gerechtelijke stagiairs, maar eveneens op de recentelijk via het examen inzake beroepsbekwaamheid benoemde magistraten of ook nog op de magistraten die van functie veranderen.
Die projecten vonden een aanzet tot concretisering in de richtlijnen en programma’s voor de opleiding van de magistraten in 2005. Met de bedoeling om een meer globale en gestructureerde visie van de opleiding te ontwikkelen en te geven, wenste de HRJ zich inderdaad niet te beperken tot het jaar 2005, maar een aanzet te geven tot een meerjarenaanpak. Op termijn wenst de HRJ aan de magistraten een zicht te kunnen geven op de opleidingsprogramma’s waarover zij op langere termijn zullen kunnen beschikken. De precieze data en inhoud kunnen uiteraard niet zo lang op voorhand worden medegedeeld, in het bijzonder rekening houdend met de nieuwe wetgeving, de meer punctuele behoeften en de beschikbaarheid van de lesgevers. Een gestructureerd algemeen kader zou echter stap voor stap kunnen worden ingevoerd. Alle effectieve magistraten en gerechtelijke stagiairs kregen, begin 2005 een exemplaar van de eerste uitgave van de brochure die de subcommissie, in de loop van het tweede semester van het jaar 2004, besliste om twee keer per jaar uit te geven, om de magistraten en gerechtelijke stagiairs in te lichten over alle specifieke opleidingsactiviteiten die voor hen zijn bestemd. De korpschefs werden, bij deze gelegenheid, ingelicht over de mogelijkheid om bijkomende exemplaren te bestellen voor de plaatsvervangende magistraten, die ook worden uitgenodigd deel te nemen aan het merendeel van de specifieke opleidingsactiviteiten (om budgettaire redenen is dit niet het geval voor de opleidingen georganiseerd door externe instanties). Bovendien zou de opleiding van magistraten zich moeten ontwikkelen volgens een methodologie op basis van progressieve opleidingsmodules (basisopleiding - grondige opleiding - uitwisseling van beroepservaring en/of opvolgingscursussen), ontworpen in functie van het leerplan van een bepaald functieprofiel in de magistratuur. De Hoge Raad zal deze methodologie stap voor stap, doch resoluut, invoeren.
39
De Hoge Raad wenst eveneens het concept “Zomercursussen” te ontwikkelen, hetgeen de magistraat toelaat om, buiten de druk van zijn beroepsactiviteiten, meer beschikbaar te zijn voor de lessen of de uitwisseling van beroepservaring die hij gekozen heeft. Een eerste ervaring zou plaatsvinden in de zomer 2005, maar werd uitgesteld tot de zomer 2006. Tot slot, wenst de Hoge Raad de mogelijkheden te onderzoeken die worden geboden door “e-learning” (opleidingen die gebruik maken van de moderne communicatietechnieken) en “opleiding op afstand”, bijzonder geschikt voor bepaalde opleidingen. De Hoge Raad steunt overigens ieder initiatief dat ertoe strekt de deelname van magistraten aan opleidingen verplicht te maken, in het bijzonder voor recent benoemde magistraten, die weliswaar nu al kunnen deelnemen aan de jaarlijkse residentiële seminaries voor de gerechtelijke stagiairs. De Hoge Raad bewijst aldus dat hij, door het ontwikkelen van conceptuele en professionele aspecten van de opleiding van magistraten, meer en meer investeert in dit belangrijke aspect van het humanresourcesbeheer van de magistratuur. 1.3.3. Activiteiten van de subcommissie “opleiding” 1.3.3.1. Permanente vorming van de magistraten en gerechtelijke stage In de loop van het jaar 2005 heeft de subcommissie “opleiding” tot 90 keer toe werkgroepen bijeengebracht teneinde de programma’s van de hieronder vermelde opleidingen voor te bereiden : I. FUNCTIEGEBONDEN OPLEIDINGEN A. Opleidingen bij het opnemen van een functie -
Opleiding voor de recentelijk benoemde magistraten van het parket en van het arbeidsauditoraat (voorjaarsseminarie van de gerechtelijk stagiairs); Herfstseminarie van de gerechtelijk stagiairs; Basisopleiding voor recent benoemde rechters; Opleiding voor jeugdmagistraten; Opleiding voor toekomstige onderzoeksrechters.
B. Uitwisseling van beroepservaringen -
Uitwisseling van beroepservaringen tussen parketmagistraten gespecialiseerd in het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden; Uitwisseling van beroepservaringen omtrent specifieke problemen van strafprocesrecht; Uitwisseling van beroepservaringen tussen onderzoeksrechters en parketmagistraten gespecialiseerd in het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden; Uitwisseling van beroepservaringen tussen magistraten over specifieke problemen van gerechtelijk recht; Uitwisseling van beroepservaringen tussen magistraten over specifieke vraagstukken inzake faillissement; Uitwisseling van beroepservaringen tussen magistraten bevoegd in familiezaken.
II. BEGELEIDING VAN NIEUWE WETGEVING -
Phenix : het nieuwe informaticasysteem van justitie & het elektronisch dossier; Bemiddeling; Collectieve schuldenregeling.
40
III. THEMATISCHE OPLEIDINGEN A. Samenleving en hedendaagse problemen -
Sociaalrechtelijke aspecten van discriminatie : capita selecta; Strijd tegen discriminaties; Partnergeweld; Seksuele geaardheid en gelijke behandeling.
B. Strafrecht, strafprocesrecht en criminologie -
-
Alternatieve straffen en maatregelen; Gerechtskosten in strafzaken; Bewijs in strafzaken en technische en wetenschappelijke vooruitgang; Internationale samenwerking in strafzaken en in politiezaken; Economisch en financieel strafrecht; Plaats van het slachtoffer in het strafrechtelijk bestel; Mensenhandel; Verhoortechnieken; Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen; De opdrachten, de organisatie, de structuur en de werking van de politiediensten : actuele praktische vragen; Informaticacriminaliteit; Verdovende middelen; Sektarische organisaties; Minderjarige slachtoffers of getuigen van seksueel misbruik of van andere zware mishandeling: verhoor met video-opname, beheer van de wijze van openbaring en beheer van het bewijs; Strijd tegen het terrorisme; Inbeslagneming en verbeurdverklaring; Evolutie van het openbaar ministerie in het grondwettelijk kader.
C. Burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht -
Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht ; Staat der personen.
D. Sociaal recht -
Uitwisseling van beroepservaringen tussen magistraten van de arbeidsgerechten; Opleiding voor magistraten in sociale zaken.
E. Economisch en handelsrecht -
Fiscaal recht.
F. Grondwettelijk en administratief recht -
Milieurecht; Reglementering inzake overheidsopdrachten.
G. Europees en internationaal recht -
Europees mededingingsrecht; Grensoverschrijdende burgerlijke geschillen; Internationale samenwerking in strafzaken: bevriezen van activa en bewijzen en verbeurdverklaring in grensoverschrijdende strafzaken.
41
H. Opleidingen die betrekking hebben op andere thema’s -
Geschillen beslechten in een pluralistische samenleving; Plichtenleer van magistraten; Tuchtrecht van de magistraten; Psychiatrie; Verhoudingen tussen de advocaten en de magistraten; Taken en verantwoordelijkheden van de griffier.
IV. METHODOLOGISCHE OPLEIDINGEN A. Gerechtelijk taalgebruik -
Redactie van vonnissen en arresten :vormelijke en inhoudelijke vereisten ; Strategie en praktijk van het gerechtelijk schrijven; Het lezen van een cassatiearrest.
B. Informatica -
Juridische opzoekingen op het Internet.
C. Communicatie -
Communicatie ter terechtzitting.
D. Psychosociale vaardigheden -
Zomerseminarie van de gerechtelijk stagiairs.
In de loop van het jaar 2005 werden de volgende opleidingen gehouden: I. FUNCTIEGEBONDEN OPLEIDINGEN A. Opleidingen bij het opnemen van een functie -
Opleiding voor de recentelijk benoemde magistraten van het parket en van het arbeidsauditoraat (voorjaarsseminarie van de gerechtelijk stagiairs); Herfstseminarie van de gerechtelijk stagiairs; Opleiding voor toekomstige onderzoeksrechters.
B. Uitwisseling van beroepservaringen -
Uitwisseling van beroepservaringen tussen parketmagistraten gespecialiseerd in het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden; Uitwisseling van beroepservaringen omtrent specifieke problemen van strafprocesrecht; Uitwisseling van beroepservaringen tussen onderzoeksrechters en parketmagistraten gespecialiseerd in het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden; Uitwisseling van beroepservaringen tussen onderzoeksrechters; Uitwisseling van beroepservaringen tussen magistraten over specifieke problemen van gerechtelijk recht; Uitwisseling van beroepservaringen tussen magistraten over specifieke vraagstukken inzake faillissement; Uitwisseling van beroepservaringen tussen magistraten bevoegd in familiezaken.
II. BEGELEIDING VAN NIEUWE WETGEVING -
Collectieve schuldenregeling; Hervorming van de adoptiewetgeving. 42
III. THEMATISCHE OPLEIDINGEN A. Samenleving en hedendaagse problemen -
Strijd tegen discriminaties.
B. Strafrecht, strafprocesrecht en criminologie -
Alternatieve straffen en maatregelen; Bewijs in strafzaken en technische en wetenschappelijke vooruitgang; Internationale samenwerking in strafzaken en in politiezaken; Economisch en financieel strafrecht; Plaats van het slachtoffer in het strafrechtelijk bestel; Mensenhandel; Verhoortechnieken; Mensenrechten; Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen; De opdrachten, de organisatie, de structuur en de werking van de politiediensten : actuele praktische vragen; Verdovende middelen.
C. Burgerlijk recht en burgerlijke procesrecht -
Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht ; Onderhoudsverplichtingen (basisopleiding); Onderhoudsverplichtingen (specifieke vraagstukken).
D. Sociaal recht -
Uitwisseling van beroepservaringen tussen magistraten van de arbeidsgerechten; Basisopleiding voor magistraten in sociale zaken.
E. Economisch en handelsrecht -
Fiscaal recht.
F. Grondwettelijk en administratief recht -
Milieurecht.
G. Europees en internationaal recht -
Grensoverschrijdende burgerlijke geschillen; Internationale samenwerking in strafzaken: bevriezen van activa en bewijzen en verbeurdverklaring in grensoverschrijdende strafzaken; Internationaal humanitair recht.
H. Werkbezoeken -
Diensten van de Federale Politie; Studiebezoek aan het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen.
I.
Opleidingen die betrekking hebben op andere thema’s
-
Geschillen beslechten in een pluralistische samenleving; Plichtenleer van magistraten; Tuchtrecht van de magistraten; 43
-
Psychiatrie; Verhoudingen tussen de advocaten en de magistraten; Taken en verantwoordelijkheden van de griffier.
IV. METHODOLOGISCHE OPLEIDINGEN A. Gerechtelijk taalgebruik -
Redactie van vonnissen en arresten : vormelijke en inhoudelijke vereisten ; Strategie en praktijk van het gerechtelijk schrijven.
B. Communicatie -
Communicatie ter terechtzitting.
C. Psychosociale vaardigheden -
Stresshantering; Vergadertechnieken.
De programma’s van de geplande specifieke opleidingen worden bekendgemaakt op de website van de HRJ (www.hrj.be > Activiteiten > Opleiding > Programma’s), alsook de programma’s van de opleidingen die worden georganiseerd door de externe instanties die zijn goedgekeurd door de subcommissie “opleiding" in het kader van de opleiding van de magistraten en/of de gerechtelijke stagiairs. 1.3.3.2. Stages in het buitenland voor magistraten De Koning Boudewijnstichting (KBS) heeft gedurende vier jaar (van 1998 tot 2001) het project ‘stages in het buitenland voor magistraten’ geleid. Dat initiatief was een groot succes. Aan het einde van haar programma “Burger, recht en samenleving”, wilde de KBS een einde stellen aan haar project ‘stages in het buitenland voor magistraten’ en stelde zij de bevoegde autoriteiten voor om dit initiatief in een gestructureerd kader over te nemen en het te integreren in de permanente vorming van de magistraten. De Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) heeft het project met de steun van de KBS voortgezet. In 2005 werden er 11 projecten ingediend, waaruit de jury, bestaande uit 4 leden aangesteld door de HRJ (Jacques Hamaide, Vincent Macq, Michel Rozie en Edith Van den Broeck) en 2 leden aangesteld door de KBS (Serge Brammertz en Yvette Merchiers) er 8 heeft geselecteerd. De volgende 7 projecten werden effectief uitgevoerd: -
-
Bauduin Philippe, “Herstelgerichte afhandeling tussen dader en slachtoffer”, (Noorwegen); Callens Marie-Hélène en David Didier, “Alternatieve justitie voor minderjarigen in de Franse Gemeenschap en in Quebec ; Claeys-Bouuaert Philippe en De Vroede Nadia, “Burgerlijke procedure met betrekking tot de uitoefening van het ouderlijk gezag en de organisatie van het verblijf van kinderen bij hun gescheiden ouders”, (Frankrijk, Nederland, Duitsland en Zwitserland); Deconinck Beatrijs, “De instaatstelling”, (Frankrijk); Dillembourg Damien, “Minderjarigen vervolgen zoals volwassenen” (Canada en Frankrijk) ; Pâris Marc-Olivier, “De gerechtelijke behandeling (preventieve behandeling) van commerciële ondernemingen in moelijkheden”, (Frankrijk) ; Van den Berghe Jan, “De milieurechtbanken in Finland en Zweden”, (Finland en Zweden).
44
De meeste van die stages werden reeds volledig uitgevoerd, maar nog niet alle verslagen werden ingediend. De samenvattingen van de stageverslagen werden gepubliceerd op de website van de Hoge Raad (www.hrj.be/NL/ac/index.asp). De magistraten kunnen de volledige verslagen verkrijgen door een aanvraag te sturen naar het secretariaat “stages in het buitenland” (Hoge Raad voor de Justitie, ter attentie van Mevrouw Louise Dauphin, Louizalaan 65 bus 1, 1050 Brussel -
[email protected]). 1.3.4. Problematiek van het ontwerpen en het implementeren van een samenhangend opleidingsbeleid voor magistraten : naar een Instituut voor de magistratenopleiding De Hoge Raad voor de Justitie pleit al lang voor de oprichting van een specifiek instituut voor de opleiding van de magistraten, zoals er in de meeste Europese landen een bestaat. Vastgesteld moet worden dat het probleem van bevoegdheidsverdeling – tussen de Hoge Raad voor de Justitie en de FOD Justitie – niet bevorderlijk is voor de harmonieuze ontwikkeling van een reëel algemeen en coherent opleidingsbeleid. In de praktijk immers leidt de splitsing van de bevoegdheden tot een rist moeilijkheden en incoherenties in alle stadia van de organisatie van de opleidingen. Er doen zich geregeld problemen voor die spijtige gevolgen hebben en die elk echt coherent beleid in de weg staan. De samenwerkingsmodaliteiten worden evenwel geregeld herzien en geëvalueerd, zonder dat er voor de toekomst sprake kan zijn van een optimale samenwerkingsmethode, aangezien het probleem hoofdzakelijk structureel van aard is. In het jaar 2005 echter lijkt de toestand van dit dossier, voor het eerst in erg lange tijd, eindelijk los te willen komen. De uitgangspunten bestonden reeds toen in de beleidsnota van 19 november 2004 de Minister van Justitie19 het mogelijk maakte optimistisch te concluderen en een nabije ontknoping tegemoet te zien, aangezien zij, bij de te nemen maatregelen voor de modernisering van het gerechtelijk apparaat, de oprichting vermeldt van een Opleidingsinstituut voor de Rechterlijke Orde, dat vanaf 2006 zou kunnen functioneren: “De modernisering van het gerechtelijk apparaat noodzaakt gerechtelijk personeel dat beschikt over specifieke professionele kwalificaties van hoge kwaliteit. Het is onontbeerlijk voor de magistratuur en voor het personeel dat de magistraten bijstaat in hun gerechtelijke opdracht permanente vorming aan te bieden. Sedert de installatie van de Hoge Raad voor de Justitie zijn de opleidingen geprofessionaliseerd. Ik kan me alleen verheugen over deze gunstige evolutie voor de magistratuur. Ik ben echter van mening dat men nog verder moet gaan in de professionalisering en daarom wens ik dat er een Opleidingsinstituut voor de Rechterlijke Orde wordt opgericht. Het zou bevoegd zijn voor al het personeel van het gerechtelijk apparaat. Ik ben voorstander van een onafhankelijk Instituut, met een federale structuur van twee directies (magistraten – niet-magistraten). Er zal begin 2005 een voorontwerp van wet voorgelegd worden aan de Regering en ik hoop dat het Instituut vanaf 2006 kan functioneren.” De inhoud van de woorden van de minister van Justitie werden ondersteund door de volledige Federale Regering die, in de verklaring van 11 oktober 2005, stelde : “ Deze ingrijpende veranderingen maken de opleiding van alle personeelsleden van de rechterlijke organisatie nog meer noodzakelijk. De regering zal daarom aan het parlement de oprichting voorstellen van een opleidingsinstituut voor de Rechterlijke Orde. “ 19
Parl. St., Kamer, 2004-2005, 51, 1371/018, p. 11.
45
Eind 2005 werd de inhoud van een voorontwerp van wet voorbereid door de diensten van de FOD Justitie, meegedeeld aan de Hoge Raad voor de Justitie. Hierna volgen de grote lijnen20 ervan: -
-
-
een federaal instituut ; 2 luiken : magistraten en andere personen die de rechterlijke orde bijstaan ; bevoegd voor de initiële opleiding, de voortgezette opleiding, de loopbaanbegeleiding, de uitwisseling van beroepservaringen en de internationale relaties ; neemt de taken van de FOD Justitie en de HRJ over, met inbegrip van de richtlijnen ; organen van een parastatale van type B: een raad van bestuur, een begeleidingscomité en een directie ; de raad van bestuur telt 10 leden die voor 4 jaar worden aangewezen met hernieuwbaar mandaat: de voorzitters van de BAC’s, de directeur van het instituut, een vertegenwoordiger van het Opleidingsinstituut van de federale overheid, 2 rechters en 2 ambtenaren van het openbaar ministerie, die door de HRJ worden voorgedragen en 2 leden van de griffies en de parketsecretariaten ; het begeleidingscomité is samengesteld uit 17 leden: de directeur, 2 rechters en 2 ambtenaren van het OM die door de HRJ worden voorgedragen, 2 griffiers, 2 parketsecretarissen, 2 advocaten (OBFG en OVB), 2 leden van het Opleidingsinstituut van de federale overheid en 4 leden die de universiteiten vertegenwoordigen (CREF en VLIR) ; een directie die is samengesteld uit 1 directeur en 2 adjunct-directeurs ; personeel dat ofwel rechtstreeks wordt aangeworven, of dat wordt aangeworven in het kader van een detachement of opdracht ; een administratief budget dat is ingeschreven in het budget van de FOD Justitie en 2 regeringscommissarissen die door de minister van Justitie en de minister van Begroting worden aangewezen.
Deze eerste versie is niet voldoende voor de Hoge Raad voor de Justitie. Deze instelling voor gerechtelijke opleiding zou immers niet zijn opgericht onder de auspiciën van de Hoge Raad voor de Justitie, maar zou een parastatale instelling zijn die, hoewel ze een zekere autonomie geniet, tot de uitvoerende macht zou blijven behoren. De HRJ hecht evenwel bijzonder veel belang aan het waarborgen van de onafhankelijkheid van de nieuwe opleidingsstructuur ten aanzien van de wetgevende en de uitvoerende macht, en dit overeenkomstig de aanbevelingen van de rechtsleer en de internationaal bevoegde instellingen, maar ook overeenkomstig modellen die in het buitenland bestaan. In dit verband wordt verwezen naar wat hierboven daarover werd uiteengezet. De Hoge Raad voor de Justitie werd door de Grondwetgever gewild opgevat als een instelling die onafhankelijk is ten aanzien van de drie staatsmachten. Evenzo bepaalt artikel 151, § 2, van de Grondwet uitdrukkelijk dat de Hoge Raad voor de Justitie zijn bevoegdheden uitoefent in de materie van de vorming van de magistraten. Die wil van de Grondwetgever werd vertaald door de wetgever, die de bevoegdheden van de Hoge Raad inzake magistratenopleiding heeft gepreciseerd : de voorbereiding van de richtlijnen en de programma’s voor de opleiding van de magistraten en de gerechtelijke stage, net zoals de uitvoering van die programma’s in samenwerking met de dienst opleiding rechterlijke orde van de FOD Justitie. Hetzelfde Instituut zou tevens belast zijn met de opleiding en de magistraten en de andere actoren van de rechterlijke orde. De Hoge Raad voor de Justitie kiest niet voor deze optie. 20
De Ministerraad heeft op 9 juni 2006 een voorontwerp van wet goedgekeurd betreffende de gerechtelijke opleiding en de oprichting van het Opleidingsinstituut voor de rechterlijke orde.
46
Zelfs indien het voor zich spreekt dat banden moeten worden tot stand gebracht en ontwikkeld met de opleiding van de andere gerechtelijke actoren, het personeel van de griffies en de secretariaten, de parketjuristen en de referendarissen, maar ook de advocaten, is het niettemin van fundamenteel belang dat het specifieke karakter van het ambt van magistraat, zowel van zetel als parket, behouden wordt, hetgeen een specifieke visie op de initiële en voortgezette opleiding van de magistraten impliceert. De opleiding van de magistraten is een zeer specifieke materie die onder andere een inbreng vereist van de universiteiten en andere opleidingsinstellingen van hoog niveau. Daarentegen is de opleiding van de overige leden van de rechterlijke orde hoofdzakelijk van administratieve aard : het management van de griffie, de opleidingen betreffende kennis en vaardigheden nodig om de uit te oefenen functies, enz. Wat de inhoud betreft is dergelijke opleiding vergelijkbaar met de opleiding voor de andere administratieve personeelsleden van de openbare diensten. Deze visie op de opleiding omvat eveneens onderdelen die specifiek zijn voor de begeleiding van de loopbaanevolutie van de magistraten, meer bepaald betreffende de mogelijkheden tot heroriëntering van de loopbaan (bijvoorbeeld wanneer iemand kandidaat is voor een bijzonder mandaat, wanneer iemand overstapt van de zetel naar het parket,…). Tot besluit, verheugt de Hoge Raad voor de Justitie zich erover dat de uitdaging van de optimalisering van de opleiding van de magistraten eindelijk een concrete inzet wordt voor de beslissingsorganen. De aangekondigde neerlegging in 2006 van een wetsontwerp houdende oprichting van een Instituut voor gerechtelijke opleiding betekent een grote stap in de modernisering van de justitie in ons land. Toch zal de Hoge Raad voor de Justitie bijzonder veel aandacht besteden aan de naleving van de elementen die hij als fundamenteel beschouwt voor het welslagen van dit project. 1.3.5. Europees netwerk voor justitiële opleiding21 1.3.5.1. Algemene voorstelling Het Europees Netwerk voor Justitiële Opleiding (European Judicial Training Network - EJTN) werd opgericht op 13 oktober 2000, en is een internationale vereniging zonder winstoogmerk (IVZW), met zetel te Brussel, die de instellingen groepeert die binnen de Europese Unie belast zijn met de opleiding van rechters en procureurs. Het EJTN bezit rechtspersoonlijkheid sinds 8 juni 2003. De statuten voorzien in verschillende besluitvormingsorganen die tot doel hebben een echte interne democratie te verzekeren, en de wil tot samenwerking tussen de leden maximaal te bevorderen. Die organen zijn : -
-
21
de Algemene Vergadering die elk jaar samenkomt onder het voorzitterschap van het lid van de lidstaat die op dat ogenblik het voorzitterschap van de Europese Unie bekleedt. De Algemene Vergadering bestaat uit alle leden van het Netwerk, en bepaalt het algemene beleid alsook de activiteiten, en gaat over tot de verkiezing van de verschillende organen die samen het Netwerk vormen (Stuurcomité, Secretarisgeneraal, werkgroepen). Het Stuurcomité dat bestaat uit 9 leden die voor drie jaar worden verkozen, ziet toe op de toepassing van de beslissingen van de Algemene Vergadering, en beschikt daartoe over een initiatief- en voorstelrecht. Dit verslag is gebaseerd op het activiteitenverslag 2005 van het EJTN, opgesteld door de heer Gilles Charbonnier, Secretaris-generaal van het EJTN, waarvan de tekst vrijwel integraal werd overgenomen. De met een asterisk aangeduide titels zijn daarentegen toevoegingen die meer bepaald betrekking hebben op de Belgische magistraten en de initiatieven van de HRJ.
47
-
-
de Secretaris-generaal wordt verkozen voor 3 jaar, en staat in voor de coördinatie van de activiteiten, het financiële beheer, de algemene administratie, alsook de externe vertegenwoordiging van het Netwerk. Hij staat aan het hoofd van een permanent secretariaat, dat werd opgericht in 2005 en gevestigd is te Brussel. Sinds 14 maart 2005 is de Secretaris-generaal Gilles CHARBONNIER, magistraat, voormalig opleidingsverantwoordelijke aan de Franse “Ecole Nationale de la Magistrature”. drie werkgroepen, respectievelijk rond de programma’s, de website (www.ejtn.net) en de externe relaties, wier rol het is de capaciteiten van het Netwerk in die verschillende domeinen te vergroten teneinde de opdrachten ervan te vervullen. Die werkgroepen worden eveneens voor 3 jaar samengesteld.
1.3.5.2. Activiteitenbalans voor het jaar 2005 De belangrijke beslissingen die in december 2004 in Den Haag door de Algemene Vergadering werden genomen (zie jaarverslag van de HRJ 2004, p. 58), hebben, zoals verwacht, aanzienlijke gevolgen gehad voor de organisatie van het Netwerk en de ontwikkeling van de activiteiten ervan. In 2005 heeft het EJTN, voor het eerst sinds zijn bestaan, namelijk bijdragen geïnd bij zijn leden en heeft het een Europese subsidie voor structurele financiering ontvangen uit hoofde van het programma AGIS 2005. Het aldus verzamelde werkingsbudget, voor een bedrag van ongeveer € 420 000, heeft het bijgevolg mogelijk gemaakt om de interne organisatie van het Netwerk (A) aanzienlijk te versterken, en de activiteiten (B) wezenlijk te ontwikkelen. A. De interne organisatie van het Netwerk De organisatie werd grondig gewijzigd door de oprichting en installatie van een permanent secretariaat (1) met zetel in Brussel, alsook door de infunctietreding van een nieuwe Secretaris-generaal, een nieuw Stuurcomité en nieuwe werkgroepen (2). 1. De installatie van een permanent secretariaat in Brussel * Aanvankelijk werd het secretariaat verzekerd door één van de leden. Na enige tijd is gebleken dat het Netwerk nood had aan een onafhankelijk en permanent secretariaat. Tussen de oprichting van dat secretariaat en de installatie ervan in de eigen lokalen werd het ondergebracht in de lokalen van de Hoge Raad, waar de maatschappelijke zetel van het EJTN trouwens van bij het begin gevestigd was. Op 28 september 2005 vond de officiële inhuldiging van de nieuwe lokalen van het permanent secretariaat plaats in aanwezigheid van de vice-voorzitter van de Europese Commissie, de heer Franco FRATTINI, en een honderdtal genodigden. De maatschappelijke zetel van het EJTN werd overgebracht naar de lokalen van het secretariaat van het EJTN op de Marie-Louise Square 43 te Brussel. 2. De infunctietreding van een nieuwe Secretaris-generaal, van een nieuw Stuurcomité en van nieuwe werkgroepen De vernieuwing van alle verkozen organen heeft eveneens een aanzienlijke invloed gehad op de interne werking van het Netwerk. a. Een nieuwe Secretaris-generaal De heer Gilles CHARBONNIER werd op 9 december 2004 in DEN HAAG door de Algemene Vergadering verkozen tot Secretaris-generaal, en volgt daarbij Armando D’ALTERIO op. De belangrijkste taken van de Secretaris-generaal zijn : het bestuur van het secretariaat en 48
van het Netwerk, het financiële beheer, de coördinatie en de controle van de activiteiten, alsook de externe vertegenwoordiging van het Netwerk. Door de aard en de diversiteit van die taken draagt de Secretaris-generaal ongetwijfeld een heel belangrijke verantwoordelijkheid bij het uitvoeren van de activiteiten van het Netwerk. Er wordt hem een stimulerende, coördinerende en voorlichtende rol toebedeeld, onder toezicht van de Algemene Vergadering en ook van het Stuurcomité aan wie hij verantwoording moet afleggen en die bevoegd zijn om hem instructies te geven. b. Een nieuw Stuurcomité en nieuwe werkgroepen i. Het Stuurcomité bestaat voortaan uit 9 leden, instellingen voor justitiële opleidingen uit Duitsland, Engeland - Wales, België, Spanje, Ierland, Italië, Nederland alsook Portugal en ten slotte, de Academy of European Law Trier (ERA). Het Stuurcomité is samengekomen : in Brussel, op 28 januari, 21 maart, 15 juni en 28 september 2005 ; in Edinburg, op 5 en 6 december 2005. ii. De werkgroep “programma’s” staat voortaan onder leiding van de Escuela Judicial van Barcelona die de Franse Ecole Nationale de la Magistrature opvolgt. Deze werkgroep bestaat uit 11 leden, instellingen voor justitiële opleidingen uit Duitsland, België, Denemarken, Spanje, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Letland en Nederland, alsook de Academy of European Law Trier (ERA). De werkgroep “programma’s” is samengekomen in Barcelona, op 9 en 10 mei, in Brussel, op 14 juni, in Riga, op 5 en 6 september, en in Parijs, op 14 en 15 november 2005, en heeft de catalogus van de acties voor 2006 voorbereid, het project dat door het Netwerk werd ingediend in het kader van het programma 2005 betreffende de uitwisseling van gerechtelijke overheden, de partnershipprogramma’s met andere organisaties, de antwoorden op offerte-aanvragen van de Commissie (Burgerlijk kaderprogramma, AGIS, mededinging)… iii. De werkgroep “website” staat voortaan onder leiding van de Italiaanse Consiglio Superiore della Magistratura, in opvolging van de Judicial Studies Board van Engeland Wales en de ERA. Deze werkgroep bestaat uit 5 leden, instellingen voor justitiële opleidingen in Engeland – Wales, Spanje, Frankrijk, Italië en Portugal. De werkgroep “website” is samengekomen in Rome, op 9 september, en in Parijs, op 15 november 2005. Die vergaderingen hebben het mogelijk gemaakt om de leden van de groep nauw te betrekken bij het belangrijke werk op het vlak van modernisering en updating van de website, die werd toevertrouwd aan het secretariaat tijdens het 2e semester 2005. Nu dat werk voltooid is, zal de groep zich kunnen storten op de toekomstige evoluties van de site. Er werd reeds een vragenlijst opgesteld en onder de leden verspreid. De groep heeft bovendien meegewerkt aan de precisering van het project van het Netwerk, dat gewijd is aan de ontwikkeling van teleonderwijs. iv. De werkgroep “externe relaties” staat voortaan onder leiding van het Centro de Estudos Judiciarios van Portugal, in opvolging van de Escuela Judicial van Barcelona. Deze werkgroep bestaat uit 7 leden, instellingen voor justitiële opleidingen in Duitsland, Oostenrijk, België, Spanje, Italië, Malta en Portugal. De groep “externe relaties” is eveneens samengekomen in Lissabon, op 5 juli en 7 november 2005. De gesprekken hebben geleid tot de precisering van de algemene houding van het Netwerk ten overstaan van andere gerechtelijke netwerken, instellingen voor justitiële opleidingen van niet-lidstaten van de Europese Unie … Er werd eveneens een reflectie begonnen over het onderzoek van de kandidaturen om lid of waarnemer te worden van het Netwerk.
49
v. De Algemene Vergadering is samengekomen in Edinburg van 6 tot 8 december 2005, en heeft de balans van het Netwerk voor 2005 goedgekeurd. Bovendien heeft ze een motie aangenomen waardoor aan de Secretaris-generaal en aan het Stuurcomité een mandaat wordt verleend om te onderhandelen met de Europese instellingen over de inwerkingtreding in 2007 van het kaderprogramma met betrekking tot fundamentele rechten en justitie. Dat zal eveneens leiden tot aanzienlijke wijzigingen van de financiering op Europees vlak van de gerechtelijke opleiding. B. De ontwikkeling van de activiteiten In het afgelopen jaar werd heel wat gerealiseerd : voortzetting van de uitwisseling van informatie en overleg tussen de leden van het Netwerk, voorbereiding van het Exchange Programme for European Judicial Authorities (PEAJ) 2005, een strategisch plan voor de jaren 2005 tot 2010, uitvoering van de catalogus 2005 van het Netwerk en voorbereiding van de catalogus 2006, invoering van bevoorrechte partnerships met ander organisaties die ook actief zijn in het gerechtelijke domein. 1. Uitwisseling van informatie en overleg De vergaderingen van de verschillende instanties van het Netwerk stellen de leden die eraan deelnemen in staat informatie te ontvangen en uit te wisselen. De verslagen van deze vergaderingen worden op de website ter beschikking gesteld van alle leden. Meer in het bijzonder wat het onderzoek van de offerte-aanvragen van de Commissie betreft (programma’s mededingingsrecht, burgerlijk recht en AGIS), werd het overlegbeleid tussen de leden voortgezet zowel op het ogenblik van de publicatie van de offerte-aanvraag als in de loop van de fase van tenuitvoerlegging van de projecten. 2. Het uitwisselingsprogramma 2004 voor gerechtelijke overheden (PEAJ) * Voor een gedetailleerde beschrijving van dit programma wordt verwezen naar bladzijde 56 van het jaarverslag 2004 van de HRJ. Deel A van het Uitwisselingsprogramma voorzag in de uitwisseling van magistraten tussen verscheidene leden van het Netwerk. De organisatie en coördinatie van deze uitwisselingen werd toegewezen aan de Franse Ecole Nationale de la Magistrature (ENM). De uitwisselingen gebeurden in 2005. Twee gerechtelijk stagiairs en vier Belgische magistraten liepen een stage bij een rechtscollege of een buitenlands openbaar ministerie, en elf buitenlandse magistraten hebben stage gelopen bij een Belgisch rechtscollege of openbaar ministerie. 3. Het uitwisselingsprogramma 2005 voor gerechtelijke overheden (PEAJ) * In de loop van de vergadering van de werkgroep “programma’s” in Barcelona, op 9 en 10 mei 2005, werd beslist : -
dat het project zou worden voorbereid en ondersteund, niet door een van zijn leden zoals in 2004 (ENM in dit geval) maar door het Netwerk zelf ; dat het project eveneens, en dit is een première ten opzichte van de ervaring van 2004, zou slaan op het ontwerp van pedagogische online-tools voor Europese rechters en procureurs. Zo zou het voorstel van het Netwerk rekening houden met de 3 dimensies van het programma : uitwisseling van gerechtelijke overheden (deel A), ontwikkeling van e-learning (deel B) en uitwisseling van opleiders evenals uitwisseling tussen opleidingsinstituten (deel C).
De kandidatuur werd op 1 juli 2005 bij de Europese Commissie ingediend. Zij heeft haar beslissing te kennen gegeven het project te zullen financieren. De overeenkomst die dit akkoord officieel maakt, werd op 2 februari 2006 te Brussel ondertekend. 50
Deel “A” van het uitwisselingsproject voorziet in de volgende uitwisselingen van zowel de zittende magistratuur als het parket : -
50 “junior” magistraten (= gerechtelijk stagiairs en magistraten met minder dan 3 jaar anciënniteit) ; 180 “senior” magistraten ; 20 magistraten van de opperste gerechtshoven.
Deze uitwisselingen zullen plaats hebben tijdens het tweede semester van 2006. De HRJ heeft gevraagd 8 “junior” magistraten en 12 “senior” magistraten te mogen sturen. Hij heeft voorgesteld in ruil 24 buitenlandse magistraten te onthalen. Het aantal Belgische magistraten dat uiteindelijk zal worden aanvaard, zal worden vastgelegd op basis van het totale aantal kandidaturen die worden ingediend door alle leden van het netwerk. 24 gerechtelijk stagiairs en magistraten hebben geantwoord op de omzendbrief die door de HRJ aan alle korpschefs werd toegezonden. Ingeval er te veel Belgische kandidaten mochten zijn, zal de HRJ tot een selectie overgaan. 4. Strategisch plan (2005-2010) Het jaar 2005 was ook de gelegenheid om de werkzaamheden aan te vangen om het Netwerk uit te rusten met een strategisch plan voor de jaren 2005-2010. Immers, op het ogenblik dat de Europese Commissie zich klaarmaakt om het programma van DEN HAAG ten uitvoer te leggen, aan de vooravond van het van kracht worden in 2007 van het kaderprogramma over de fundamentele rechten en justitie, is het belangrijk dat het Netwerk zijn doelstellingen toelicht op dusdanige wijze dat de zin, de coherentie voor zijn actie eruit blijken en dat er ook een echte strategie wordt in uiteengezet om die doelstellingen te bereiken. Rekening houdend met de omvang en de complexiteit van het uit te voeren werk, leek het opportuun een beroep te doen op een consultant die in overleg met de leden van het Stuurcomité en de Secretaris-generaal een methode en een kalender uitgestippeld heeft. Volgend op dit seminarie werd een eerste ontwerp van strategisch plan voorgelegd aan het Stuurcomité van Edinburg van 5-6 december 2005 en vervolgens aan de Algemene Vergadering van Edinburg van 6-8 december 2005. 5. De catalogus van het EJTN a. Algemeen Het Netwerk heeft ook in 2005 een catalogus opgesteld met acties van de leden voor alle Europese rechters en procureurs en met de opleidingsactiviteiten die een Europese cofinanciering genieten. Voor zijn derde jaar van bestaan heeft deze catalogus kunnen rekenen op een recorddeelneming aangezien bijna 900 Europese rechters en procureurs er gebruik van hebben gemaakt. Dit betekent een stijging van 40% ten opzichte van 2004. De catalogus van het EJTN begint verankerd te raken in het landschap van justitiële opleidingen in Europa. Hij is toegankelijk in Engels- en Franstalige versie op de website van het Netwerk (www.ejtn.net) en van de HRJ (www.hrj.be). Hij speelt in op een reële behoefte van de magistraten, namelijk samen met Europese collega’s een opleiding te kunnen genieten over communautair recht, de samenwerkingsinstrumenten, maar ook het interne recht van de lidstaten.
51
Er werd ook aanzienlijk werk geleverd om de aan de catalogus voorafgaande etappes voor te bereiden, opdat de verspreiding eind 2005-begin 2006 de rechters en procureurs in staat zou stellen om hun kandidatuur in behoorlijke omstandigheden te kunnen indienen, en in het bijzonder voor de activiteiten die worden voorgesteld voor het eerste kwartaal van het jaar. b. Belgische deelnemers * In 2005 hebben 41 Belgische magistraten deelgenomen aan 26 buitenlandse opleidingen die werden georganiseerd in het kader van het EJTN. c. EJTN-activiteiten georganiseerd door de HRJ * In 2005 heeft de Hoge Raad voor de Justitie twee seminaries georganiseerd in samenwerking met leden van het EJTN. i.- Het seminarie over “internationale samenwerking in strafzaken: bevriezen van activa en bewijzen en verbeurdverklaring en verbeurdverklaring in grensoverschrijdende strafzaken” in Brugge van 20 tot 23 september 2005. Dit seminarie werd georganiseerd in het kader van het Europees Netwerk voor Justitiële Opleiding in samenwerking met het Criminal Asset Recovery Interagency Network (CARIN) en met de financiële steun van het AGIS-programma van de Europese Commissie (Directoraat-Generaal Justitie, Vrijheid en Veiligheid) en de Belgische Federale Overheidsdienst Justitie. De volgende partners van het EJTN hebben hun medewerking verleend aan het seminarie : de Ecole Nationale de la Magistrature (F), het Studiecentrum Rechtspleging (NL), het Irish Judidicial Studies Institute en het Domstolsverket (SE). Het totale aantal deelnemers bedroeg 84 magistraten (37 Belgen en 47 buitenlanders). ii.- Een seminarie "Mededingingsrecht - workshops", in Leuven, op 2 en 3 juni 2005. Dit seminarie werd georganiseerd in het kader van het Europees Netwerk voor Justitiële Opleiding met de financiële steun van de Europese Commissie (Directoraat-Generaal Mededinging) en de Belgische Federale Overheidsdienst Justitie. Er waren 21 deelnemers, verdeeld over 4 groepen (2 NL en 2 FR), telkens bijgestaan door drie deskundigen (een gespecialiseerd jurist, een econoom en een magistraat). Er waren 4 Franse deelnemers en 4 Nederlandse deelnemers, evenals 2 Franse deskundigen en 2 Nederlandse deskundigen. 6. De website De website van het Netwerk werd geactualiseerd en gemoderniseerd : om enkele voorbeelden te geven vindt men zo : -
-
Een nieuwe onthaalbladzijde die gebruiksvriendelijker is en die gecreëerd werd met de hulp van een designer; De rubriek “activiteiten” kreeg een nieuwe structuur teneinde de catalogus van het Netwerk op de voorgrond te plaatsen; Er werden nieuwe rubrieken gecreëerd : voor het strategisch plan, voor het programma 2005 voor uitwisseling van gerechtelijke overheden en ook voor de newsletter die begin 2006 wordt gelanceerd; Het ledenforum wordt gebruikt als werkinstrument waarin alle documenten die in het kader van de EJTN-vergaderingen werden geproduceerd, worden ondergebracht;
52
-
De meertalige ontwikkeling van de site werd voortgezet en voortaan zullen belangrijke documenten van het Netwerk (statuten, voorstelling, activiteiten) kunnen rekenen op een vertaling in drie bijkomende talen (Maltees, Slovaaks en Hongaars) bovenop de 11 Europese desbetreffende talen (Deens, Nederlands, Engels, Fins, Frans, Duits, Spaans, Grieks, Italiaans, Portugees en Zweeds).
7. De partnerschappen Het Netwerk heeft ook bevoorrechte partnerschapsbanden aangeknoopt met : -
-
-
het Bureau voor Harmonisatie binnen de Interne Markt, met de ondertekening in Alicante van een akkoord dat de basis legt voor een nauwe samenwerking in het kader van het opleidingsprogramma voor rechters dat in de toekomst zal worden ontwikkeld in het heel specifieke domein van merken, tekeningen en modellen ; het Europese Forum voor Milieurrechters en het Netwerk van Lissabon waarmee werd beslist tot het principe van geregelde wederzijdse informatie over de activiteiten; het Europees Netwerk van de Opperste Gerechtshoven, in het kader van het uitwisselingsprogramma van gerechtelijke overheden, voor de uitwisseling van de magistraten van de Opperste Gerechtshoven ; *de missie “EUJUST-LEX” met reflectiewerk over de pedagogische inhoud van de cursussen die worden gegeven voor de opleiding in Europa van politieofficieren, magistraten en Iraakse gevangenismedewerkers. In het kader van deze missie heeft België van 8 november tot 2 december 2005 een opleiding gegeven over het “BEHEER VAN EEN STRAFRECHTELIJK ONDERZOEK” voor 40 Iraakse magistraten en politieofficieren. De Hoge Raad voor de Justitie was sterk betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van deze opleiding.
*
* *
53
2. HET VERSTREKKEN VAN ADVIEZEN EN VOORSTELLEN TOT VERBETERING VAN DE ALGEMENE WERKING VAN DE RECHTERLIJKE ORDE
2.1. STAND VAN ZAKEN Tijdens het jaar 2005 werd er door de Hoge Raad voor de Justitie over de volgende thema’s advies verstrekt :
ADVIEZEN
Ontwerp of voorstel
Goedkeuring door de algemene vergadering
Type
1. Advies over het Op verzoek van voorontwerp van wet, mevrouw de minister houdende oprichting van van Justitie strafuitvoeringsrechtbanken en het voorontwerp van wet betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden
23 februari 2005
2. Advies van de Hoge Raad voor de Justitie over het ontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen met betrekking tot het sociaal strafrecht 3. Advies van de Hoge Raad voor de Justitie over zeven wetsvoorstellen tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot het deskundigenonderzoek 4. Advies van de Hoge Raad voor de Justitie over het Themisplan van mevrouw de minister van Justitie
Op verzoek van mevrouw de minister van Justitie
23 februari 2005
Op verzoek van mevrouw de minister van Justitie
28 november 2005
5. Advies van de Verenigde advies- en onderzoekscommissie over het voorontwerp van wet tot wijziging van artikel 259nonies van het Gerechtelijk Wetboek
Op verzoek van mevrouw de minister van Justitie
15 december 2005
Stand van de behandeling door de wetgevende vergaderingen Wet van 17 mei 2006 houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken en wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van e veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (B.S.15.06.2006)
Op verzoek van de 29 juni 2005 Voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers
54
Plan als bijlage bij het wetsontwerp tot instelling van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde en de Algemene Raad van de partners van de Rechterlijke Orde (Senaat, zittingsperiode 2006-2007, doc. 3-1720)
2.2. SAMENVATTING VAN DE VERSTREKTE ADVIEZEN EN GEVOLG Alle adviezen van de Hoge Raad voor de Justitie kunnen worden geraadpleegd op de website www.hrj.be > Publicaties > Adviezen. 2.2.1. Advies over het voorontwerp van wet, houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken en het voorontwerp van wet betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden De Hoge Raad voor de Justitie meent dat de voorgestelde hervormingen positieve aspecten inhouden waarop moet gewezen worden. De beide voorontwerpen van wet zullen samen met de nieuwe basiswet betreffende het bestuur van de gevangenissen en tot vaststelling van de rechtspositie van gedetineerden een coherent geheel vormen dat de basis van ons toekomstige detentierecht zal kunnen uitmaken. Door voor gedetineerden een precieze procedure te voorzien voor een gespecialiseerde rechtbank die instaat voor de naleving van hun rechten, bieden de voorontwerpen van wet een betere rechtsbescherming van gedetineerden en zorgen ze voor meer transparantie inzake doelstellingen, procedures en uitvoering van straffen. De oprichting van een gespecialiseerd parket zal zorgen voor meer uniformiteit in de rechtspraak van de strafuitvoeringsrechtbanken. Ten slotte beantwoordt de invoeging van het slachtofferstatuut in het hele proces van de strafuitvoering aan een herhaaldelijk door onze medeburgers uitgedrukte bekommernis. De Hoge Raad voor de Justitie formuleert echter ook een zeker aantal bezorgdheden over verschillende inhoudelijke aspecten van beide voorontwerpen van wet: Is men zeker dat de voorgenomen hervormingen volledig zullen kunnen gerealiseerd worden gezien de grote inspanning die men van het personeel verwacht (magistraten, gerechtelijk personeel, justitieassistenten) en de bijkomende kosten die ze met zich zullen brengen ? De Hoge Raad voor de Justitie is van oordeel dat het gebrek aan waarborg met betrekking tot de haalbaarheid van de ambitieuze hervormingen zou kunnen bijdragen tot een aantasting van het vertrouwen van de burger in justitie en tot ontevredenheid bij de actoren van justitie. De logica werd niet altijd tot het einde toe gevolgd. Zo wordt de strafuitvoeringsrechtbank in het gerechtelijk systeem geïntegreerd zonder rekening te houden met bepaalde beginselen die eigen zijn aan dat systeem. Immers, er wordt geen verzetprocedure voorzien in het geval van verzuim van de gedetineerde en in bepaalde gevallen wordt afbreuk gedaan aan het beginsel van het rechterlijk gewijsde. Dat is het geval wanneer de strafuitvoeringsrechtbank geconfronteerd wordt met een situatie waarbij een persoon werd veroordeeld door verschillende rechters en geen rekening werd gehouden met een samenloop van misdrijven. In dat geval zou de strafuitvoeringsrechtbank de uitspraken van de bodemrechters kunnen tenietdoen en opnieuw uitspraak doen over de straf. Er wordt voorzien dat de assessoren van de strafuitvoeringsrechtbank, die geen beroepsmagistraten zijn, hun functie voltijds zouden uitoefenen. De Hoge Raad voor de Justitie meent daarom dat, gezien deze personen rechtsprekende functies uitoefenen, het de Hoge Raad voor de Justitie toekomt de selectie ervan te doen, zoals dit het geval is voor de magistraten. De Hoge Raad voor de Justitie wijst bovendien op het feit dat het belangrijk is dat het 55
principe van gelijkheid van behandeling van gedetineerden bij de toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteiten de regel zou zijn. Elke uitgestelde of niet-effectieve uitvoering van een straf brengt de rechtsbescherming in het gedrang en draagt ertoe bij dat het vertrouwen van de burger in justitie wordt aangetast. De huidige regel waarbij een uitgesproken straf moet worden uitgevoerd, moet behouden blijven. De wet zou de specifieke bevoegdheid van de minister van Justitie om een voorlopige invrijheidstelling toe te kennen als antwoord op de penitentiaire overbevolking strikt moeten afbakenen. In dit opzicht acht de Hoge Raad voor de Justitie het nodig dat deze maatregel een uitzonderlijke maatregel moet blijven. De endemische kwestie van de penitentiaire overbevolking is een onrustbarende aangelegenheid waarvoor andere oplossingen moeten worden gevonden, onder andere door wetgevend op te treden met betrekking tot de straffen zelf. Ten slotte kan betreurd worden dat men de erkenning van het “slachtofferstatuut” wil beperken tot de personen die zich burgerlijke partij hebben gesteld. Deze beperking kan immers leiden tot pijnlijke toestanden. Kortom, de Hoge Raad voor de Justitie is van oordeel dat de ontwerpen van de minister van Justitie een positief antwoord geven op de vragen tot het duidelijker organiseren van de strafuitvoeringsmodaliteiten die uitgesproken worden door strafrechtbanken, vragen die al lang bestaan. Hij dringt er daarom op aan dat aan deze hervormingen alle nodige middelen worden gegeven. Wet van 17 mei 2006 houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken en wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van e veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (B.S. 15.06.2006).
2.2.2. Advies van de Hoge Raad voor de Justitie over het ontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen met betrekking tot het sociaal strafrecht Het wetsontwerp voert twee hervormingen in : 1° Het contentieux in strafzaken met een sociaal karakter zou naar een correctionele kamer overgeheveld worden die gespecialiseerd is in het sociaal strafrecht. Zo een kamer zou in elke rechtbank van eerste aanleg worden opgericht (een alléénzetelende gespecialiseerde rechter of een kamer met drie rechters waarvan één rechter in de arbeidsrechtbank) en in elk hof van beroep (één kamer met drie raadsheren waarvan één raadsheer in het arbeidshof). 2° De bevoegdheid van de arbeidsauditeur om een specifieke rechtsvordering in te stellen indien strafrechtelijke vervolgingen niet nodig zijn, zou worden uitgebreid en veralgemeend, namelijk als men zich in een toestand bevindt die het volledige personeel van een onderneming aanbelangt. Deze rechtsvordering zou een instrument van depenalisering zijn van het sociaal strafrecht. Deze specifieke rechtsvordering zou een latere strafvordering betreffende dezelfde feiten verhinderen. Wat de oprichting van de gespecialiseerde correctionele kamers betreft, formuleert de Hoge Raad voor de Justitie drie kritische hoofdbedenkingen. Ten eerste vraagt de Hoge Raad voor de Justitie zich af of het wel nuttig is dit bij wet te regelen. Voor zover de Hoge Raad weet, werd immers geen disfunctie vastgesteld en werd geen kritiek geformuleerd met betrekking tot het bestaande systeem.
56
Vervolgens, aangezien de voorgestelde hervorming gebaseerd is op de instemming van de rechters en raadsheren van de arbeidsgerechten om aan deze gespecialiseerde kamers te worden toegewezen, stelt zich de vraag of de gespecialiseerde kamer werkelijk zal kunnen worden samengesteld en of bijgevolg de wet overal zal kunnen toegepast worden. Ten slotte kan men kan zich afvragen of de doelstelling van een “beperkte” specialisatie van deze kamers zal worden bereikt. Die gespecialiseerde correctionele kamers zullen ook over de vragen die samenhangen met de zaak van het sociaal strafrecht uitspraak moeten doen (b.v. valsheid in geschrifte). Wat de toekenning van een specifieke rechtsvordering bij het arbeidsauditoraat betreft, formuleert de Hoge Raad voor de Justitie andere kritische bedenkingen. De gedachte om deze vordering aan het arbeidsauditoraat toe te vertrouwen om alle betrokken werknemers van de collectief gerichte beslissing te kunnen laten genieten, is aanlokkelijk. Maar vandaag de dag kan de vertegenwoordiging van de werknemer door een vakorganisatie al tot eenzelfde resultaat leiden. Indien de wetgever dit voorstel van vordering aanhoudt – die in feite een soort collectieve vordering is – vraagt de Hoge Raad voor de Justitie zich af of men geen discussie zou moeten aanvatten over een aanpassing van het Gerechtelijk Wetboek betreffende dit soort vordering eerder dan dit type vordering rechtstreeks toe te wijzen aan het arbeidsauditoraat. Indien men naar een gedeeltelijke depenalisering van de sociale wetgeving streeft – waar de Hoge Raad zich in kan vinden – vraagt de Hoge Raad zich af of het niet beter zou zijn om de wetgeving zelf te herzien en sommige strafrechtelijke bepalingen uit het sociaal recht te halen in plaats van dit nieuwe type vordering aan het arbeidsauditoraat toe te kennen. Tenslotte stelt de Hoge Raad vragen over de gevolgen van deze nieuwe wetgeving waarvan de procedureregels niet omschreven zijn. Worden door het omkeren van het beginsel “le criminel tient le civil en état” de individuele rechten van de burgerlijke partij niet beperkt? En wat met het lot van de samenlopende misdrijven (b.v. valsheid in geschrifte, misdrijven van economische aard)? Werd de verhoging van de werklast van de auditoraten en rechtbanken goed geëvalueerd naar aanleiding van de mogelijke vrijwillige tussenkomst van elke betrokken werknemer in het verloop van deze burgerlijke procedure? Kortom, de Hoge Raad schaart zich achter de idee van de regering om een niet onbelangrijk gedeelte van het sociaal strafrecht te “depenaliseren” maar stelt zich vragen over de manier waarop dit wordt aangepakt. Op het ogenblik dit verslag af te ronden, werd het wetsontwerp pas goedgekeurd door de Commissie Justitie van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Er werd gedeeltelijk rekening gehouden met het advies van de Hoge Raad voor de Justitie.
2.2.3. Advies van de Hoge Raad voor de Justitie over zeven wetsvoorstellen tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot het deskundigenonderzoek De Hoge Raad voor de Justitie verheugt zich over het initiatief van het Parlement om de wetsvoorstellen betreffende de wijziging van de procedure van het deskundigenonderzoek aan zijn oordeel voor te leggen. De Hoge Raad voor de Justitie had herhaaldelijk op een wijziging daarvan aangedrongen in zijn jaarverslagen 2001 tot 2004 over de behandeling van de klachten van de rechtzoekenden betreffende de werking van het gerecht en in zijn adviezen en aanbevelingen.
57
Door deze vraag voor advies wordt aan de Hoge Raad voor de Justitie de mogelijkheid geboden om op een doeltreffende wijze tussen te komen op het ogenblik zelf dat de discussie van de wetteksten wordt aangevat. Bij het onderzoek van deze voorstellen heeft de Hoge Raad de noodzaak voor het snel uitvoeren van het deskundigenonderzoek, voor de responsabilisering zowel van de deskundigen als van de partijen, en voor de meest actieve rol van de rechter wat de rechten van het slachtoffer betreft, maximaal willen bevorderen. In dit opzicht heeft de Hoge Raad voor de Justitie : -
-
-
-
-
-
-
-
-
Zijn voorkeur gegeven aan het samenstellen van lijsten met deskundigen; hij is voor lijsten die worden opgesteld op het niveau van het ressort van het hof van beroep en van het arbeidshof en die nationaal zouden gepubliceerd worden. Nogmaals gewezen op het belang van de kwaliteitscriteria en gesteld dat de kennis van de juridische regels in verband met de gerechtelijke expertise voor alle professionelen een probleem vormt. Het belang benadrukt van een permanente evaluatie van de kwaliteit van het werk van de aangestelde deskundigen. Het belang onderstreept dat de rechter de mogelijkheid behoudt om uitzonderlijk een deskundige aan te stellen buiten de lijst en dat de partijen de mogelijkheid behouden om een deskundige aan de rechtbank voor te stellen. Benadrukt dat het deskundigenonderzoek een ondergeschikt karakter moet behouden en dat het wenselijk is dit uitdrukkelijk in het Gerechtelijk Wetboek te bepalen. Hij is trouwens voor een veralgemening van het vereenvoudigde deskundigenonderzoek zoals het nu enkel bestaat in geschillen die in hoger beroep worden behandeld. De idee weerhouden van een “voorafgaandelijk contact” hetgeen werd voorgesteld in een vroeger advies en dat erin bestaat een wettelijke vorm te geven aan een praktijk die reeds in bepaalde jurisdicties is verspreid. Geoordeeld dat de wet zou moeten bepalen dat de technische beschouwingen van de technische adviseurs van de partijen die na de conclusies van de deskundige werden neergelegd, ambtshalve door de rechter uit de debatten zouden moeten kunnen worden geweerd. Zijn voorkeur uitgedrukt om de deskundige toe te laten een voorlopig advies te formuleren alvorens over te gaan tot het opstellen van zijn besluiten eerder dan zich strikt te beperken tot de technische vaststellingen. Geacht dat de mogelijkheid die aan de rechter wordt gegeven om pure vormonregelmatigheden recht te zetten, een positieve maatregel vormt. Zijn voorkeur gegeven aan een systeem waarbij de rechter de partij kan aanduiden die de provisie, geheel of gedeeltelijk, moet consigneren, er het bedrag en de termijn van vaststellen, en waarbij het hem toegelaten is eveneens de partij aan te duiden die, geheel of gedeeltelijk, het bedrag moet betalen dat aan de deskundige moet worden betaald en dat zijn kosten moet dekken. Zijn voorkeur gegeven, zodat de deskundigen een referentie inzake tarifering zouden hebben, zoals een tarifering van het uurloon of van verplaatsingskosten
Ten slotte wenst de Hoge Raad voor de Justitie dat deze parlementaire initiatieven binnen de beste termijnen worden verwezenlijkt ten bate van een daadwerkelijke verbetering van de werking van ons gerecht. De wetsvoorstellen worden sinds verschillende maanden besproken binnen de Commissie Justitie van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
58
2.2.4. Advies van de Hoge Raad voor de Justitie over het Themisplan van mevrouw de minister van Justitie Het Themisplan wil de gerechtelijke organisatie volledig hervormen door een groot deel van de beheersbevoegdheden, zowel wat het personeel als het budget betreft, te decentraliseren naar nieuwe beslissingsniveaus. De Hoge Raad voor de Justitie sluit zich aan bij het voorstel van de minister voor wat het principe van decentralisatie van een groot deel van de beheersbevoegdheden betreft. De Hoge Raad stelde dit trouwens al meermaals voor en meer bepaald bij de audit van het parket van Brussel in 2001 of bij het bijzonder onderzoek betreffende de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde in 2002 en voor het laatst in zijn advies van 24 maart 2004 inzake de aanwending van de beschikbare financiële middelen voor de werking van de rechterlijke organisatie en voorstel voor de installatie van een werkgroep voor het ontwikkelen van het project “Zelfbeheer rechterlijke organisatie.” De Hoge Raad betreurt evenwel dat bij het uitwerken van dit plan geen overleg met de betrokken actoren werd gepleegd, en dringt erop aan dat dit overleg nog voor het opstarten van proefprojecten zou plaatsvinden. De Hoge Raad heeft het Themisplan onderzocht en formuleert, in antwoord op het voorgestelde plan, de volgende concrete voorstellen. De toetsingscriteria in termen van beheer van de rechterlijke orde die de HRJ voor zijn advies in aanmerking heeft genomen Volgens de HRJ dienen de beheersstructuren zo te zijn opgebouwd dat ze de verantwoordelijkheden duidelijk stellen. Voorts mogen die structuren geen afbreuk doen aan de functionele onafhankelijkheid van de magistraten. Zij moeten zo eenvoudig mogelijk zijn, een voldoende schaalgrootte hebben, en in de mate van het mogelijke een eenheid van beleid en bestuur waarborgen. De beheerseenheden en hun bestuur In het voorstel van de HRJ staat elke beheerseenheid onder de leiding van een magistraat, die de ultieme beslissingsbevoegdheid heeft. De eindverantwoordelijkheid voor het beleid en de uitvoering ervan ligt dus bij hem. Die magistraat, directeur-generaal, staat aan het hoofd van het directoraat-generaal dat drie directeurs telt: een directeur niet-magistraat (specialist inzake HRM/budget), en twee directeurs magistraten (de ene van het niveau van het Hof van beroep en de andere van het niveau van eerste aanleg). De drie magistraten, voorgedragen door de HRJ, mogen niet tevens het ambt van korpschef uitoefenen, aangezien dat ambt op zichzelf al een specifieke managementfunctie inhoudt. In dit voorstel functioneren de korpschefs van de hoven, rechtbanken, parketten en auditoraten van het rechtsgebied immers onder het bestuur van dit directoraat-generaal. Zij blijven, ieder van hen op hun niveau, verantwoordelijk voor hun beleid, de uitvoering en de interne controle daarop. De externe controle op de werking van die beheerseenheden moet door een onafhankelijke instantie gebeuren. Het is een controlebevoegdheid waarover de HRJ al beschikt. Het voordeel van die voorgestelde formule is dat duidelijk is wie de verantwoordelijke overheid is, dat wordt vermeden dat een situatie eventueel vastloopt en zodoende het goed beheer van de eenheid schaadt, en tot slot, dat de transparantie in de toewijzing van de budgettaire middelen wordt gewaarborgd.
59
Volgens de HRJ dient dit concrete voorstel inzake leiding te worden toegepast ongeacht de grootte van het betrokken territorium en de categorieën van leden van de rechterlijke macht op wie de beheersentiteit betrekking heeft. Wat het betrokken territorium betreft, opteert de Hoge Raad niettemin voor het rechtsgebied op het niveau van het Hof van beroep. Met betrekking tot de vraag of de zetel en het parket al dan niet onder dezelfde eenheid dienen te vallen, stelt de Hoge Raad voor de Justitie voor twee mogelijkheden in overweging te nemen: een “duaal” model en een “samengevoegd” model. In het duale model vormen de zetel en het parket afzonderlijke beheerseenheden, terwijl ze in het samengevoegde model samen in dezelfde beheerseenheid zitten. Duaal model (HRJ) – Per ressort
Voor de zetel
Voor het parket
Directeur-generaal (magistraat)
Directeur-generaal (magistraat)
Beheerder (Minister van Justitie)
Magistraat eerste aanleg
Magistraat Hof van Beroep
Beheerder (Minister van Justitie)
Magistraat eerste aanleg
Korpschefs – Beroep en eerste aanleg
Korpschefs – Beroep en eerste aanleg
Samengevoegd model (HRJ) – per ressort
Zetel en parket samen
Directeur-generaal (magistraat)
Beheerder (Minister van Justitie)
Magistraat Hof van Beroep
Magistraat zetel 1ste aanleg / beroep
Korpschefs – beroep en eerste aanleg
60
Magistraat parket 1ste aanleg / beroep
In de beide modellen worden, vanwege hun specifieke karakter, het Hof van Cassatie en zijn parket enerzijds, en het federale parket anderzijds, als aparte beheerseenheden beschouwd. Elk voorgesteld model heeft zijn voor- en nadelen. De HRJ heeft gepoogd deze in kaart te brengen om de actoren van het nog te voeren overleg en de beleidsverantwoordelijken toe te laten hun keuze te maken. De bevoegdheden van deze beheerseenheden De beheerseenheden zouden bevoegd zijn voor het budget, het personeelsbeleid, het beleid inzake gebouwen en uitrusting, en de gerechtskosten. Het budget De HRJ betreurt dat de grenzen van de financiële autonomie die in het Themisplan is voorzien, niet duidelijk omschreven zijn. Hetzelfde geldt voor de modaliteiten om de toekenning van de budgettaire middelen tussen de diverse eenheden te regelen. Hoe dan ook zouden de directeurs-generaal betrokken moeten worden bij de vaststelling van de hen toegekende begrotingsenveloppes. De politieke overheden mogen de financiële autonomie die aan de rechterlijke macht wordt overgedragen, niet als voorwendsel gebruiken om de weerkerende begrotingsproblemen op de rechterlijke macht af te wentelen. Bovendien is het geen gezonde situatie om het budget van een beheerseenheid te koppelen aan inkomsten uit financiële productiviteit of aan ontvangsten uit bij voorbeeld geldboeten, minnelijke schikkingen en verbeurdverklaringen. De HRJ is daar geen voorstander van. Tot slot pleit de HRJ ervoor om op zijn minst in de algemene uitgavenbegroting een afzonderlijke sectie in te voegen die uitsluitend aan de rechterlijke organisatie voorbehouden is. Het personeelsbeleid De HRJ keurt de meeste belangrijke en innoverende basisopties van het Themisplan inzake personeelsbeleid goed, onder meer de decentralisatie naar de gerechtelijke beheerseenheden en de uitvoering van een bewust humanresourcesbeleid. Meer in het bijzonder steunt de HRJ het voorstel om de griffiediensten onder het gezag van de korpschef te plaatsen, met naleving van de wettelijke bevoegdheden van de griffiers. De gebouwen en de materiële uitrusting De autonomie die in dit verband, zoals het Themisplan voorstelt, aan de beheerseenheden wordt toegekend, moet de beslissingen over het dagelijks beheer van de gebouwen en de aanschaf van administratief materieel omvatten. De gerechtskosten De Hoge Raad voor de Justitie is van mening dat het noodzakelijk is eerst orde te scheppen op het domein van de gerechtskosten voordat kan worden overwogen om het beheer van de uitgaven naar de nieuwe entiteiten over te hevelen. Tot besluit onderstreept de HRJ het belang van dit plan, dat de wil van de beleidsverantwoordelijken vertolkt om meer autonomie en meer verantwoordelijkheid te verlenen aan de gerechtelijke overheden, en dit via de decentralisatie van bevoegdheden. Tevens roept hij op tot meer overleg met de betrokken actoren uit de gerechtelijke wereld, 61
maar dringt hij er ook op aan dat de kostprijs van een dergelijke omvangrijke operatie vooraf wordt vastgesteld en dat de nodige kredieten ervoor worden vrijgehouden. Gebeurt dat niet, dan bestaat de kans dat de legitieme ambities van de politieke overheden en de justitiële actoren niet waargemaakt kunnen worden. Op basis van het advies van de Hoge Raad voor de Justitie en de andere gevraagde adviezen, wijzigde de regering haar oorspronkelijk plan en nam een nieuw plan aan. In het kader van de toepassing van het plan, diende de regering eveneens een wetsontwerp in tot instelling van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde en de Algemene Raad van de partners van de Rechterlijke Orde (Senaat, zittingsperiode 2006-2007, doc. 3-1720).
2.2.5. Advies van de Verenigde advies-en onderzoekscommissie over het voorontwerp van wet tot wijziging van artikel 259nonies van het Gerechtelijk Wetboek De artikelen 7 en 8 van het koninklijk besluit van 20 juli 2000 tot vaststelling van de nadere regels voor de evaluatie van de magistraten, de evaluatiecriteria en hun weging werden integraal nietig verklaard door het arrest van de Raad van State, nr. 144.185, van 9 mei 2005. Het voorontwerp van wet beoogt na die nietigverklaring opnieuw een evaluatiesysteem in te voeren, waarbij rekening wordt gehouden met het gewezen arrest. De HRJ acht het evenwel noodzakelijk om op zeer korte termijn de bepalingen betreffende de evaluatie van de magistraten fundamenteel te hervormen. Behoudens de opmerkingen naar de vorm geformuleerd in het advies en in het perspectief van een meer fundamentele hervorming, verwijst de HRJ naar zijn advies van 28 april 2004, met als essentiële punten : 1. De evaluatie van de magistraten moet een managementinstrument zijn dat het mogelijk maakt de personele middelen op te waarderen. Het huidige evaluatiesysteem, met cijfermatige weging, moet worden vervangen door een kwalitatieve evaluatie op basis van gesprekken die bedoeld is om de arbeidskwaliteit van de magistraten te verbeteren. 2. Het huidige systeem vertrekt niet van een positieve benadering, en dat valt te betreuren. Het blijkt dat de huidige evaluatiemethode in sommige korpsen als overwegend repressief wordt ervaren en demotiverend werkt bij de magistraten, terwijl in andere korpsen de evaluatie niet ernstig wordt genomen en iedereen dezelfde beoordeling krijgt. 3. De huidige evaluatiemethode stelt de werking van het rechtscollege, als organisatie, niet in vraag. 4. De goede werking van een rechtscollege of een parket is afhankelijk van een goede interne communicatie. 5. De bovenvermelde gesprekken moeten het mogelijk maken middellange- of langetermijnafspraken te maken over doelstellingen en engagementen. Die afspraken moeten betrekking hebben op de persoonlijke evolutie van de magistraten en hun onderlinge samenwerking om de vooropgestelde doelstellingen te bereiken. 6. Aan het einde van een vooropgestelde periode dienen de bereikte resultaten te worden getoetst aan de gemaakte afspraken. In de procedure zouden ook redelijke termijnen moeten worden bepaald. Op dit ogenblik blijft de HRJ bij zijn mening dat de financiële sanctie en de cijfermatige weging dienen te worden afgeschaft daar zij kennelijk contraproductief blijken. 62
Gelet op de mogelijke negatieve gevolgen die de beoordeling voor de loopbaan van de magistraat kan hebben tenslotte, betreurt de HRJ dat er niet werd voorzien in een beroepsmogelijkheid.
De inhoud van dit voorontwerp van wet werd uiteindelijk geïntegreerd in het wetsontwerp tot wijziging van diverse bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de evaluatie van de magistraten en de mandaten van korpschefs en tot wijziging van de wet van 15 juni 1935 betreffende het taalgebruik in gerechtszaken, dat, op het ogenblik van de opmaak van dit jaarverslag, wordt besproken in de Senaat.
*
* *
63
3. HET EXTERN TOEZICHT OP DE WERKING VAN DE RECHTERLIJKE ORDE 3.1. KLACHTBEHANDELING 3.1.1. Inleiding Omdat tijdens het afgelopen kalenderjaar 2005 de wettelijke bepalingen die de klachtenbehandeling regelen ongewijzigd bleven, wijkt voorliggend verslag over de concrete klachtenbehandeling vormelijk maar weinig af van het klachtenverslag over 2004. Daarnaast wordt, in het belang van een vlotte lectuur en om terugverwijzing naar verslagen over vroegere kalenderjaren te vermijden, sommige informatie herhaald. 3.1.2. Klachtbevoegdheid De klachtenbehandeling maakt deel uit van het bevoegdheidspakket van de Verenigde advies- en onderzoekscommissie (VAOC) van de Hoge Raad, en vormt één van de instrumenten waarover deze commissie beschikt om haar toezichtbevoegdheid op de werking van de rechterlijke orde uit te oefenen. De klachtbevoegdheid ligt vervat in artikel 259bis-15 van het Gerechtelijk Wetboek22. Elke klacht die betrekking heeft op disfuncties in het gerecht, kan bij de Hoge Raad ingediend worden. Het is de taak van de Hoge Raad om die klachten te behandelen, de opvolging ervan te verzekeren en aanbevelingen te formuleren. Binnen de VAOC gebeurt de klachtenbehandeling per taalcommissie, namelijk door de Franstalige commissie (CAE) en de Nederlandstalige commissie (AOC). Zo worden de klachten over de werking van de rechterlijke orde langs Nederlandstalige kant behandeld door de AOC. De klachten die dan weer betrekking hebben op de rechterlijke orde langs Franstalige en Duitstalige kant worden door de CAE behandeld. De klachten die zowel de Nederlandstalige als de Franstalige taalrol betreffen, worden voorgelegd aan de VAOC, die kan beslissen om zelf de klacht te behandelen dan wel om ze door te verwijzen naar de Franstalige of de Nederlandstalige commissie. In principe verloopt de communicatie met de klager in de taal waarin de klacht werd opgesteld.
22
Zie bijlage 1, p. 106.
64
3.1.3. Concreet verloop van de klachtenbehandeling
3.1.3.1. Ontvangst van een klacht Elke binnenkomende klacht wordt door het secretariaat geregistreerd en voorzien van een referentienummer. Binnen de tien dagen wordt er een ontvangstbevestiging van de klacht, samen met een informatiebrochure over de klachtenprocedure bij de Hoge Raad, aan de klager bezorgd. 3.1.3.2. Ontvankelijkheidsonderzoek Het ontvankelijkheidsonderzoek filtert de klachten hoofdzakelijk op grond van de vorm: enkel schriftelijke, ondertekende en gedagtekende klachten die de volledige identiteit van de klager bevatten, komen in aanmerking voor behandeling (art. 259bis-15, §2, Gerechtelijk Wetboek). Deze vormvoorwaarden worden niettemin zo ruim mogelijk geïnterpreteerd om de drempel tot de Hoge Raad voor iedereen zo laag mogelijk te houden. Zo wordt bijvoorbeeld een fax met handtekening aanvaard. Een klacht die niet aan één van de formele voorwaarden voor ontvankelijkheid beantwoordt, wordt gedurende een maand in beraad gehouden om de klager de gelegenheid te bieden zijn klacht te regulariseren. Daarna is de klacht ofwel ontvankelijk, ofwel definitief onontvankelijk. Zo is bijvoorbeeld een klacht die binnenkomt per e-mail in principe niet ontvankelijk wegens het ontbreken van de handtekening. Toch zal in dat geval 65
aan de klager gevraagd worden zijn klacht schriftelijk te bevestigen: een gehandtekende afdruk van de e-mail volstaat in dat geval. Bij de ontvankelijkheidstoets van een klacht zullen de commissiess ook het rechtmatig belang van de klager onderzoeken. Wanneer bijvoorbeeld een klacht wordt ingediend met als enige doel misbruik te maken van de klachtenbevoegdheid van de Hoge Raad kunnen de commissies de klacht eventueel afwijzen als onontvankelijk23. Anonieme klachten zijn eerder zeldzaam en kunnen per definitie niet geregulariseerd worden. 3.1.3.3. Bevoegdheidsonderzoek24 Het bevoegdheidsonderzoek is de tweede filter en betreft de grond van de klacht. De Hoge Raad is alleen bevoegd voor klachten die de werking van de rechterlijke orde betreffen (artikel 259bis-15, §1, Gerechtelijk Wetboek). Zelfs indien een klacht duidelijk de werking van de rechterlijke orde betreft, moet de commissie nog vijf bijkomende onbevoegdheidsgronden in acht nemen. Zo moet zij zich krachtens artikel 259bis-15, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in de vijf volgende gevallen onbevoegd verklaren: 1. Klachten die behoren tot de strafrechtelijke of tuchtrechtelijke bevoegdheid van andere overheden (art. 259bis-15, § 3, 1° Gerechtelijk Wetboek) Het betreft hier vooral klachten die onder de strafrechtelijke bevoegdheid van de procureur des Konings of onder de tuchtrechtelijke bevoegdheid van de korpschef vallen25. De wet voorziet dat de klager in dergelijke gevallen doorverwezen wordt naar de bevoegde overheden. Indien de klacht duidelijk en welomschreven is, stuurt de Hoge Raad ze zelf rechtstreeks door aan de bevoegde overheid. Meestal wordt hiervoor eerst de goedkeuring van de klager gevraagd, tenzij de commissie meent dat de beweerde feiten absoluut voor onderzoek aan de bevoegde overheid moeten worden aangegeven26. Deze laatste is - overeenkomstig de bepaling van artikel 259bis-15, § 3, laatste lid van het Gerechtelijk Wetboek - op haar beurt gehouden de Hoge Raad op gemotiveerde wijze in te lichten over het gevolg dat aan de klacht werd gegeven. De mogelijkheid tot doorverwijzing is niet beperkt tot de klachtbevoegdheid, maar wordt herhaald in artikel 259bis-19, § 2bis van het Gerechtelijk Wetboek dat betrekking heeft op al de bevoegdheden van de Hoge Raad. Wanneer de Hoge Raad bij het uitvoeren van zijn opdrachten vaststelt dat de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van een lid van de rechterlijke orde mogelijks in het gedrang komt, moeten deze gegevens worden overgemaakt aan de bevoegde tuchtoverheid. De tuchtoverheid beslist weliswaar autonoom 23
24 25
26
Dit werd beslist op de Verenigde advies- en onderzoekscommissie van 1 december 2005: “de Advies- en Onderzoekscommissie zal bij de behandeling van de klacht de rechtmatigheid van het belang van de klager onderzoeken”. Concrete voorbeelden zijn te vinden in punt 3.1.4.13. “Afsluiting wegens onbevoegdheid”. Artikel 404 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt: “Op diegenen die hun ambtsplichten verzuimen of door hun gedrag afbreuk doen aan de waardigheid van hun ambt, kunnen de tuchtstraffen […] worden toegepast. De tuchtstraffen […] kunnen tevens worden opgelegd aan personen die de taken van hun ambt verwaarlozen en zodoende afbreuk doen aan de goede werking van justitie of aan het vertrouwen in die instelling.” Artikel 259bis-19, § 2 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt: “Wanneer een lid van de Hoge Raad bij de uitoefening van zijn opdrachten kennis krijgt van een misdaad of wanbedrijf, moet hij overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering de bevoegde procureur des Konings onverwijld in kennis stellen”.
66
welk gevolg hieraan gegeven wordt, maar moet de Hoge Raad hierover op gemotiveerde wijze informeren. 2. Klachten met betrekking tot de inhoud van een rechterlijke beslissing (art. 259bis-15, § 3, 2° Gerechtelijk Wetboek) De Hoge Raad mag zich niet inlaten met klachten aangaande rechterlijke beslissingen vermits dit zou indruisen tegen de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Het begrip ‘rechterlijke beslissing’ wordt ruim geïnterpreteerd en omvat niet alleen beschikkingen, vonnissen en arresten uitgesproken door een rechter, maar slaat op iedere gerechtelijke beslissing die in het kader van een gerechtelijke procedure wordt genomen27. 3. Klachten waarvan het doel via het aanwenden van een gewoon of buitengewoon rechtsmiddel kan of kon worden bereikt (art. 259bis-15, §3, 3° Gerechtelijk Wetboek) Een klacht komt in principe slechts in aanmerking voor behandeling wanneer alle andere ter beschikking staande wettelijke middelen en procedures zijn uitgeput. “Hieronder worden niet alleen de klassieke rechtsmiddelen begrepen, maar al de rechtsmiddelen en procedures die de burger ter beschikking heeft (of had) om het gewenste doel te bereiken.”28 De Hoge Raad moet zich dus onbevoegd verklaren indien de klager zijn doel kan of kon bereiken via het aantekenen van verzet, hoger beroep of cassatieberoep, maar bijvoorbeeld ook indien overeenkomstig de artikelen 793 tot 801 van het Gerechtelijk Wetboek een vordering tot uitlegging of verbetering van een beslissing kan worden ingesteld, in het geval er in de gewezen beslissing verschrijvingen of misrekeningen voorkomen. 4. Klachten die al zijn behandeld en die geen nieuwe gegevens bevatten (art. 259bis-15, §3, 4° Gerechtelijk Wetboek) Indien een klager na een beslissing van de commissie in een schrijven aandringt om de beslissing te herzien, zal dit eerder als een navolgend stuk in het oorspronkelijk dossier worden behandeld. Er wordt met andere woorden geen nieuw dossier geopend. De commissie zal dan nagaan of er in dit navolgend schrijven door klager voldoende elementen worden aangereikt om het dossier eventueel te heropenen. Is dit het geval, dan wordt de klager op de hoogte gebracht van de heropening van het dossier. Is dit niet het geval, dan wordt meegedeeld dat de commissie haar beslissing handhaaft. 5. Klachten die kennelijk ongegrond zijn (art. 259bis-15, §3, 5° Gerechtelijk Wetboek) Wanneer al bij de eerste lezing niet duidelijk is waarop een klacht slaat of het blijkt dat ze volkomen onsamenhangende gegevens bevat, zal de Hoge Raad de klacht niet behandelen en als “kennelijk ongegrond” afwijzen. Indien een klacht onduidelijk is geformuleerd of te weinig concrete gegevens bevat, zal de commissie steeds om verduidelijking binnen een bepaalde termijn vragen. Die werkwijze is nuttig gebleken want meestal komt hierop binnen de gevraagde termijn een antwoord en wordt de klacht verder in overweging genomen. Blijkt uit de overgemaakte stukken dat de klager wordt bijgestaan door een advocaat, dan kan eventueel contact opgenomen worden met deze laatste teneinde de klacht te laten verduidelijken, uiteraard met instemming van de klager zelf.
27 28
Voor concrete voorbeelden, zie punt 3.1.4.13. c). Parl. St., Kamer 1997-98, nr. 1677/1, 13.
67
Aan de klager wordt soms ook aangeraden om zich te laten bijstaan door een familielid of een justitiehuis om de klacht helder te formuleren. Slechts indien de indiener van de klacht (of zijn raadsman) – ondanks herhaaldelijk aandringen – niet reageert binnen een bepaalde termijn of indien de aanvullende informatie geen verduidelijking brengt, wordt de klacht kennelijk ongegrond bevonden. 3.1.3.4. Onderzoek van de klacht Voor elk klachtdossier wordt een fiche opgesteld (voor intern gebruik). Op deze fiche worden de gegevens genoteerd die nodig zijn voor de registratie van de klacht, zoals bijvoorbeeld de toepasselijke trefwoorden en de onderliggende rechtsmaterie van de klacht. Deze fiche bevat een synthese van de klacht. Vervolgens komt het volledige dossier op de commissie en nemen de leden een beslissing. Wanneer de commissie zich bevoegd verklaart voor het behandelen van de klacht, wordt er meestal in een volgende fase informatie opgevraagd bij de gerechtelijke instanties, de klager en/of zijn advocaat. Wanneer al de gevraagde informatie is verzameld, wordt het volledige dossier opnieuw op commissie gebracht met een voorstel van beslissing over de gegrondheid. Als de commissie meent dat het onderzoek volledig is gevoerd, wordt er een eindbeslissing genomen. Al de stappen en beslissingen die worden genomen in het dossier worden genoteerd op de dossierfiche, zodat de leden op elk ogenblik op de hoogte zijn van de teneur van het verloop van het klachtdossier. In eerste instantie tracht de commissie steeds zoveel mogelijk informatie op te vragen bij de klager zelf. Zo wordt regelmatig een kopie gevraagd van rechterlijke beslissingen of van officiële stukken. De klager is evenwel niet steeds in het bezit van deze documenten. Vaak vraagt de commissie dan aan de klager of ze voor verdere informatie contact mag opnemen met zijn of haar raadsman. In eerder uitzonderlijke gevallen wordt de klager uitgenodigd om zijn klacht mondeling te komen toelichten. Wanneer de klacht handelt over bijvoorbeeld een strafonderzoek, het verloop van een procedure of de houding van een magistraat, heeft de klager dikwijls niet zelf de nodige informatie of gegevens. De commissie is dan aangewezen op de gerechtelijke overheden om deze informatie te bekomen. Doorgaans is dit geen probleem wanneer het rechtscollege wordt verzocht om vragen over de procedure te beantwoorden. Moeilijker wordt het wanneer informatie wordt opgevraagd over een strafrechtelijk onderzoek. Soms blijkt het immers een zeer delicate aangelegenheid om de etappes af te bakenen en na te gaan hoever het staat met het verloop van de procedure zonder daarbij het geheim van het onderzoek in het gedrang te brengen. De commissie is van oordeel dat, zo nodig, rechtstreeks informatie kan gevraagd worden aan de betrokken magistraat zelf. Uiteraard wordt de directe korpschef hiervan ook steeds op de hoogte gebracht. 3.1.3.5. Beoordeling en aanbeveling Bij de beoordeling van de gegrondheid van de klacht gaan de commissies na of er een disfunctie in de werking van de rechterlijke orde heeft plaatsgevonden. Voor de HRJ is er sprake van een disfunctie wanneer de aan de rechtzoekende geleverde dienst niet conform is met wat legitiem kan verwacht worden van de openbare dienstverlening door de
68
rechterlijke orde29. De HRJ is immers van mening dat het zoeken naar een fout of verantwoordelijkheid van de magistraat een te enge visie is op het begrip “disfunctie”. Ook andere aspecten kunnen aan de basis liggen van een gegronde klacht, zoals bij voorbeeld de werking van de dienst, de ongelukkige formulering van wetgeving, het bestaan van tegenstrijdige instructies, gewoontes of wettelijke bepalingen. Indien er geen disfunctie wordt vastgesteld, wordt de klacht door de commissie als ongegrond afgewezen. Deze beslissing wordt schriftelijk meegedeeld aan de klager samen met de redenen voor deze beslissing. Het dossier wordt hiermee afgesloten. Volgens de wet bestaat tegen deze beslissing van de commissie geen enkel rechtsmiddel. Wordt de klacht gegrond verklaard, dan stelt de commissie de klager uiteraard in kennis van deze beoordeling. De commissie kan aan de betrokken instanties (en zodoende indirect ook de andere rechtscolleges) en de minister van Justitie aanbevelingen doen die het bedoelde probleem kunnen oplossen, en voorstellen formuleren ter verbetering van de algemene werking van de rechterlijke orde. Deze aanbevelingen en voorstellen worden rechtstreeks ter kennis gebracht van de betrokken instanties en tevens gepubliceerd in het jaarverslag.30 Soms is het niet aangewezen om een probleem dat wordt aangeklaagd bij de Hoge Raad te beoordelen op zijn gegrondheid. De wetgever heeft aan de Hoge Raad de bevoegdheid gegeven om disfuncties die aan het licht komen te remediëren. Zo kunnen de commissies pogen de standpunten van de klager en de betrokken instantie uit te klaren teneinde tot een oplossing te komen voor het gestelde probleem31. Indien het probleem betrekking heeft op een persoonlijk conflict tussen twee partijen is het vaak niet mogelijk of wenselijk om de klacht van één der partijen gegrond te verklaren. Indien het probleem kan worden opgelost door de tussenkomst van de commissie – eventueel via bemiddeling – dan zal het dossier worden afgesloten zonder een beoordeling van gegrond of ongegrond, maar wordt het dossier geregistreerd als opgelost via bemiddeling. Het afsluiten van een klachtdossier als afgehandeld via bemiddeling werd in 2005 voor het eerst toegepast door de Nederlandstalige commissie. De gegronde en ook sommige van de ongegronde klachten die een probleem met het functioneren van justitie aan het licht brengen, kunnen de Hoge Raad inspireren tot reflectie in het kader van zijn ambtshalve adviezen. Zij kunnen eveneens een bron van inspiratie zijn voor het Parlement en de minister van Justitie wanneer deze de aanbevelingen van de Hoge Raad aanwenden om voor de aangeklaagde problemen een meer algemene oplossingen te ontwikkelen. De behandeling van een klacht kan tenslotte ook aanleiding geven tot het opstarten van een bijzonder onderzoek. We zien dus dat een gegronde klacht wel aanleiding kan geven tot verschillende initiatieven vanuit de Hoge Raad, maar dat betekent niet automatisch dat de klager hiermee geholpen is in zijn individuele geval. Het individuele geval wordt hier overstegen en de klager ziet dat niet steeds. Aan de beoordeling van de Hoge Raad zijn immers geen rechtsgevolgen verbonden: zijn bevoegdheden zijn louter van bemiddelende en adviserende aard. Het is belangrijk dat de mensen dit op voorhand weten en tijdens de procedure voor ogen houden. Anders kan dit voor de klager die zich met (te) hoge verwachtingen tot de Hoge Raad heeft gewend, tot grote teleurstelling of ergernis leiden.
29
30 31
Deze definitie van een “disfunctie” werd aangenomen op de Verenigde Advies- en Onderzoekscommissie van 29 september 2005. Zie punt 3.1.5. “Aanbevelingen”. Parl. St., Kamer 1997-98, nr. 1677/1, 62.
69
3.1.4. Analyse van de klachtendossiers in 2005 3.1.4.1. Terminologische verduidelijkingen
Een dossier kan bestaan uit één of meerdere klachten. Nemen we het voorbeeld van iemand die klaagt : -
over de traagheid van een rechtsgang, over het tussengekomen vonnis, over de vermeende partijdigheid van de rechter.
In dit geval zal de commissie slechts één enkel dossier openen, dat drie klachten omvat die binnen hetzelfde dossier worden behandeld.32 Het voordeel van dit onderscheid bestaat erin dat de klager per aparte klacht binnen zijn dossier een antwoord ontvangt, zodat hij de diverse aspecten van zijn dossier kan begrijpen, en een duidelijke toelichting kan krijgen over het type klachten waarvoor de Hoge Raad bevoegd is. We verduidelijken dat het niet altijd gemakkelijk is om de diverse klachten binnen eenzelfde dossier van elkaar te onderscheiden en ze in categorieën op te delen. Een dossier dat diverse klachten omvat, wordt pas afgesloten wanneer voor elk van de klachten in het dossier een eindbeslissing gewezen is. De dossiers waarin tenminste één klacht nog niet afgesloten is op 31 december 2005, worden dus in de tabel vermeld als "hangende"33. Het feit dat verschillende eindbeslissingen worden genomen binnen eenzelfde dossier, verklaart dat men in de gegevenstabel meer eindbeslissingen dan afgesloten dossiers vindt.34 We verstaan onder : -
-
nieuwe dossiers : de dossiers die binnen het kalenderjaar worden geregistreerd. Daarbij geldt de datum van ontvangst van de klacht bij de Hoge Raad als criterium; afgesloten dossiers : de dossiers waarbij voor elk van de klachten een eindbeslissing is gewezen uiterlijk op 31 december van het jaar. Deze dossiers kunnen ofwel in datzelfde jaar of in de voorgaande jaren geopend zijn ;
32
Indien de klager met tussenpozen echter diverse klachtenbrieven naar de Hoge Raad stuurt, die allen betrekking hebben op verschillende zaken, zullen er verschillende dossiers worden geopend. 33 Zie tabel 1, kolom 3. 34 Zie tabel 1, kolom 2 (306 afgesloten dossiers) en tabel 4 (459 eindbeslissingen).
70
-
-
hangende dossiers : de dossiers die nog niet waren afgesloten op 31 december van het jaar, en die ofwel in datzelfde jaar, ofwel in één van de voorgaande jaren geopend waren. behandelingsduur : de termijn tussen de datum waarop een dossier is geopend en de datum van afsluiting van een dossier.
3.1.4.2. Algemeen overzicht Tabel 1: Nieuwe dossiers, afgesloten dossiers en hangende dossiers in 2005 2005 NIEUWE DOSSIERS
AOC 181 CAE 17135 ----------------------352 TOTAAL
AFGESLOTEN DOSSIERS
HANGENDE DOSSIERS
per 31/12/2005
AOC 172 CAE 134 ------------------------306 TOTAAL
AOC 29 CAE 8136 ----------------------110 TOTAAL
waarvan:
waarvan:
- 4 dossiers ingediend tijdens kalenderjaar 2001
- 2 dossiers ingediend tijdens kalenderjaar 2003
- 3 dossiers ingediend tijdens kalenderjaar 2003
- 5 dossiers ingediend tijdens kalenderjaar 2004
- 52 dossiers ingediend tijdens kalenderjaar 2004
- 103 dossiers ingediend tijdens kalenderjaar 2005
- 247 dossiers ingediend tijdens kalenderjaar 2005
3.1.4.3. Nieuwe dossiers in 200537 In de loop van het jaar 2005, werden 352 nieuwe dossiers geopend : 181 bij de AOC en 171 bij de CAE. 94,05% (n=332) van deze dossiers werden door burgers ingediend. 0,57% van de nieuwe dossiers (n=2) werden door een lid van de rechterlijke orde ingediend. 5,11% van de nieuwe dossiers (n=18) werden door advocaten ingediend.
35 36 37
Eén van deze dossiers wordt behandeld door de VAOC, maar is administratief toegewezen aan de CAE. Eén van deze dossiers wordt behandeld door de VAOC, maar is administratief toegewezen aan de CAE. Zie definitie onder 3.1.4.1.
71
3.1.4.4. Nieuwe dossiers per kalenderjaar38 : evolutie 2000-2005 Grafiek 1: Nieuwe dossiers per kalenderjaar : evolutie 200039- 2005 450 Totaal
410
AOC
CAE
400 352
350
300
290
282
288
Nieuwe dossiers
254
250
222
188
200
181
167
142
133
150
171
157 146
138
115
116
100
50
0
2000 (5m)
2001
2002
2003
2004
2005
Totaal
282
410
290
288
254
352
AOC
167
222
157
142
138
181
CAE
115
188
133
146
116
171
Men kan een stijging van het aantal nieuwe dossiers vaststellen dat in 2005 werd geregistreerd ten opzichte van 2004 (254 nieuwe dossiers in 2004 – 352 nieuwe dossiers in 2005)40. 3.1.4.5. Afgesloten dossiers41 in 2005 In de loop van het jaar 2005 werden er 306 nieuwe dossiers afgesloten: 172 bij de AOC en 134 bij de CAE.
38 39
40 41
Zie definitie onder 3.1.4.1. De klachtencommissies waren operationeel op 2 augustus 2000. De statistieken dekken dus slechts 5 maanden van dit jaar 2000. Zie punt 3.1.6. “Reflexie”. Zie definitie onder 3.1.4.1.
72
3.1.4.6. Dossiers afgesloten per kalenderjaar42 : evolutie 2000-2005 Grafiek 2: Dossiers afgesloten per kalenderjaar : evolutie 200043-2005 442
450
Totaal
AOC
CAE
400 334
350 312
306 287
Afgesloten dossiers
300 241
250 204
201
188
200
172 146
144
143
134
150 108
100
67 31
50
0
36
2000 (5m)
2001
2002
2003
2004
2005
Totaal
67
312
442
334
287
306
AOC
31
108
201
188
144
172
CAE
36
204
241
146
143
134
Men kan een lichte stijging zien van het aantal in 2005 afgesloten dossiers ten opzichte van 2004 (287 dossiers afgesloten in 2004 – 306 dossiers afgesloten in 2005).
42 43
Zie definitie onder 3.1.4.1. De klachtencommissies waren operationeel op 2 augustus 2000. De statistieken dekken dus slechts 5 maanden van dit jaar 2000.
73
3.1.4.7. Dossiers afgesloten in 200544, per jaar van indiening Grafiek 3 : Dossiers afgesloten in 2005 per jaar van registratie Totaal
100 %
AOC
CAE
n=151
90 %
n=247
80 %
n=96
Afgesloten dossiers in 2005
70 % 60 % 50 % 40 % 30 %
n=32 n=52 n=20
20 % 10 % 0%
n=4
n=0
n=4 n=0
n=0
n=0
n=3
n=1
n=2
Geregistreerd in 2001
Geregistreerd in 2002
Geregistreerd in 2003
Geregistreerd in 2004
Geregistreerd in 2005
Totaal
1,31 %
0,00 %
0,98 %
16,99 %
80,72 %
AOC
0,00 %
0,00 %
0,58 %
11,63 %
87,79 %
CAE
2,99 %
0,00 %
1,49 %
23,88 %
71,64 %
80,72 % (n = 247) van de in 2005 afgesloten dossiers waren nieuwe dossiers van 2005. 16,99% (n = 52) van de in 2005 afgesloten dossiers waren dossiers die in 2004 waren geopend. 0,98% (n = 3) van de in 2005 afgesloten dossiers waren dossiers die in 2003 waren geopend. 1,31% (n = 4) van de in 2005 afgesloten dossiers waren dossiers die in 2001 waren geopend.
44
Zie definitie onder 3.1.4.1.
74
3.1.4.8. Behandelingsduur45 van de in 2005 afgesloten dossiers46 Grafiek 4 : Duur van de behandeling van de in 2005 afgesloten dossiers 100 %
Totaal
90 %
AOC
CAE
n=146
80 % n=220
Afgesloten dossiers in 2005
70 % n=74
60 % 50 % 40 %
n=36
30 % n=22 n=58
20 % 10 % 0%
n=8
n=2
n=8
n=6
n=7
n=8 n=0
n=6 n=1
n=1
n=1
n=0
n=0
n=0
n=0
n=4 n=0
n=4
0 tot 3 mnd
3 tot 6 mnd
6 tot 9 mnd
9 tot 12 mnd
12 tot 24 mnd
24 tot 36 mnd
36 tot 48 mnd
48 tot 60 mnd
Totaal
71,90 %
18,95 %
2,61 %
2,61 %
2,29 %
0,33 %
0,00 %
1,31 %
AOC
84,89%
12,79%
1,16%
0,00%
0,58%
0,58%
0,00%
0,00%
CAE
55,22%
26,87%
4,48%
5,97%
4,48%
0,00%
0,00%
2,99%
71,90% (n=220) van de in 2005 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 0 tot 3 maanden. 18,95% (n=58) van de in 2005 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 3 tot 6 maanden. 2,61% (n=8) van de in 2005 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 6 tot 9 maanden. 2,61% (n=8) van de in 2005 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 9 tot 12 maanden. 2,29% (n=7) van de in 2005 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 12 tot 24 maanden. 0,33% (n=1) van de in 2005 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 24 tot 36 maanden. 1,31% (n=4) van de in 2005 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 48 tot 60 maanden. Uit bovenstaande grafieken 3 en 4 blijkt dat 90% van de dossiers binnen worden behandeld. 96,07 % van de dossiers worden afgesloten binnen 12 maanden. Slechts 3,93% van de dossiers worden afgesloten binnen meer dan 12 maanden, wat een duidelijke verbetering is ten aanzien jaren. 45 46
Zie definitie onder 3.1.4.1. Zie definitie onder 3.1.4.1.
75
de zes maanden een termijn van een termijn van van voorgaande
3.1.4.9. Waarover handelden de klachten die in 200547 48 werden afgesloten Tabel 2 geeft de uitsplitsing per trefwoord van de in 2005 afgesloten dossiers (alleen trefwoorden die meer dan 5% van de dossiers vertegenwoordigen, zijn opgenomen; de anderen zijn niet betekenisvol). Wij merken op dat in eenzelfde dossier meer dan één aspect aan bod kan komen en bijgevolg onder verschillende trefwoorden kan worden geregistreerd (eenzelfde dossier kan een kritiek op een gewezen rechterlijke beslissing bevatten en op traagheid van de rechtsgang). Voor 2005 werden inderdaad 418 trefwoorden genoteerd (zie tabel 2 hierna) voor 30649 afgesloten dossiers. Tabel 2 : Aantal trefwoorden voor de in 2005 afgesloten dossiers TREFWOORDEN (in volgorde van voorkomen) Kritiek op de beslissing rechter/(PK) Traagheid van de rechtsgang / achterstand Communicatie / Omgang met justitie
Totaal Aantal
AOC %
Aantal
CAE %
Aantal
%
108
24,88
63
27,52
45
23,81
56
12,90
24
10,48
32
16,93
51
11,75
35
15,28
16
8,47
46
10,60
28
12,23
18
9,52
45
10,37
32
13,97
13
6,88
31
7,14
11
4,80
20
10,58
28
6,45
16
6,99
12
6,35
69
15,90
20
8,73
33
17,46
229
100,00
189
100,00
Grieven ten aanzien van de advocaat / stafhouder / notaris / gerechtsdeurwaarder Voorwerp van de klacht heeft geen uitstaans met de werking van de rechterlijke orde Verloop van de procedure Persoonlijke grieven, partijdigheid van de rechter / PK / deskundige Andere Totaal aantal trefwoorden
418
100,00
24,88 % van de ontvangen klachten (n = 108) heeft betrekking op een kritiek op een rechterlijke beslissing, inclusief seponering door het parket. 12,90 % (n = 56) heeft betrekking op de traagheid van de rechtsgang. De andere klachten hebben betrekking op de communicatie met justitie (11,75 % - n = 51), kritiek ten aanzien van een advocaat, stafhouder, notaris of 47
Zie definitie onder 3.1.4.1. Zie punt 3.1.6. “Reflexie”. 49 Zie tabel 1. 48
76
gerechtsdeurwaarder (10,60 % - n = 46), of op een voorwerp dat geen uitstaans heeft met de werking van de rechterlijke orde (10,37% - n = 45), op het verloop van de rechtsgang (7,14 % - n = 31), of op persoonlijke grieven / partijdigheid van de magistraat (6,45 % n = 28). Net zoals de vorige jaren gaat het grootste deel van de klachten ook in 2005 over een rechterlijke uitspraak of een beslissing tot sepot waarmee men het niet eens is. De klager ziet het sepot door het parket vaak als een weigering om een ingediende klacht ernstig te onderzoeken. De indruk ontstaat dan dat het parket de persoon tegen wie de klacht gericht is, vrijpleit. Vervolgens komen de klachten over de traagheid van de rechtsgang. Procedures slepen vaak lang, soms zelfs onaanvaardbaar lang aan. Meerdere redenen kunnen hier aan de basis liggen, en dikwijls blijkt de oorzaak niet of niet alleen bij de rechterlijke orde te liggen (we verwijzen hier naar de analyse van de afgesloten klachten waarvoor de commissie zich bevoegd heeft verklaard)50. Een ander delicaat punt – dat eveneens tijdens vorige werkjaren werd vastgesteld, is de omgang en communicatie met justitie. Hier wordt vooral de "klantonvriendelijkheid van justitie" op de korrel genomen : mensen voelen zich beledigd of onheus behandeld door een magistraat, krijgen geen antwoord op brieven, worden niet ontvangen door een magistraat, enz. 3.1.4.10. Op welke materies hadden de in 2005 afgesloten dossiers51 betrekking De commissies hebben een gemeenschappelijke lijst met materies opgesteld waarop de dossiers betrekking hadden. Tabel 3 klasseert de diverse materies in functie van de frequentie waarin ze voorkomen. De lijst met materies is geënt op de grote rechtstakken. We plaatsen de volgende bemerkingen bij deze lijst : "Familie- en echtscheidingsrecht" wordt onderscheiden van "algemeen burgerlijk recht", gezien zijn eigen kenmerken en de frequentie van het aantal klachten dat daarop betrekking heeft. De materie "jeugd" omvat zowel de maatregelen die ter bescherming van de minderjarige in gevaar worden genomen, als de maatregelen die tegenover de delinquente minderjarige worden genomen. Het "strafuitvoeringsrecht" omvat zowel de externe rechtspositie van de gedetineerde (de bijzondere modaliteiten van de strafuitvoering en de mogelijkheden tot vervroegde invrijheidstelling) als zijn interne rechtspositie (de intramurale voorwaarden van de hechtenis en de strafuitvoeringsvoorwaarden). De categorie "diversen" omvat de klachten waarvan de materie kon worden bepaald, maar die niet in één der grote rechtstakken passen. "Onmogelijk vast te stellen" omvat de klachten waarvan de materie niet duidelijk vastgesteld kon worden.
50 51
Zie punt 3.1.4.14. Zie definitie onder 3.1.4.1.
77
Tabel 3 geeft een verdeling van de in 2005 afgesloten dossiers per materie weer. Het aantal weerhouden materies (n = 314) ligt hoger dan het aantal afgesloten dossiers (n = 306). Eenzelfde dossier kan immers diverse materies omvatten. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat een klager betrokken is in een echtscheidingsprocedure (categorie “familieen echtscheidingsrecht") en dat er een strafrechtelijke klacht tegen hem werd neergelegd wegens de niet-naleving van het recht op persoonlijk contact met de kinderen (categorie strafrecht). Tabel 3 : Aantal materies voor de in 2005 afgesloten dossiers MATERIES (in volgorde van voorkomen)
Totaal
CAE
%
Aantal
%
Aantal
%
120
38,10
75
41,67
45
33,58
Algemeen burgerlijk recht
89
28,25
52
28,89
37
27,61
FamilieEchtscheidingsrecht
29
9,21
16
8,89
13
9,70
Onmogelijk vast te stellen
21
6,68
4
2,22
17
12,69
Uitvoering straffen en maatregelen
15
4,77
13
7,23
2
1,49
Diversen
13
4,14
9
4,99
4
2,99
Sociaal recht
11
3,50
6
3,33
5
3,73
Handels- en economisch recht
8
2,54
5
2,78
3
2,24
Jeugdrecht
3
0,95
0
0,00
3
2,24
Regeling van burgerlijke belangen in een strafrechtelijke zaak
2
0,63
0
0,00
2
1,49
Gerechtelijk
1
0,31
0
0,00
1
0,76
Publiekrecht
1
0,31
0
0,00
1
0,76
Buiten de rechterlijke orde
1
0,31
0
0,00
1
0,76
314
100
180
134
100
Strafrecht
Totaal van de materies
Aantal
AOC
100
Uit tabel 3 blijkt dat de meeste afgesloten dossiers te maken hebben met het strafrecht (38,10 %, n = 120) en met het algemeen burgerlijk recht (28,25 %, n=89). Zijn eveneens frequent, de klachten met betrekking tot het familie- en echtscheidingsrecht (9,21 %, n=29). In mindere mate volgen de klachten in verband met met het sociaal recht (3,5 %, n=11), alsook het handels- en het economisch recht (2,54%, n=8). De tendensen van de afgelopen jaren worden in grote mate bevestigd.
78
We merken tot slot op dat de cijfers die in de tabel voorkomen, louter een beeld geven van de juridische materies in het kader waarvan de rechtzoekenden uiting hebben gegeven aan hun ongenoegen door een klacht in te dienen bij de Hoge Raad. Dat betekent geenszins dat andere procedures niet tot ontevredenheid hebben geleid, maar dat werd niet vertaald in een klacht die bij de Hoge Raad werd ingediend, hetzij omdat de rechtzoekende geen uiting heeft gegeven aan zijn grieven, hetzij omdat hij ze bij een andere instantie heeft ingediend. 3.1.4.11. De eindbeslissingen We herinneren eraan dat een dossier één of meerdere klachten kan omvatten, en dat voor elke klacht een eindbeslissing wordt gewezen. Dat er verschillende eindbeslissingen in eenzelfde dossier worden genomen, verklaart dat men meer eindbeslissingen dan afgesloten dossiers in de overzichtstabel kan aantreffen.52 We herinneren er ook aan dat het hier gaat om eindbeslissingen voor in 2005 afgesloten dossiers, maar die ook in de loop van de periode 2000-2005 kunnen ingediend geweest zijn. De eindbeslissingen worden hierna opgesomd en besproken. Tabel 4 : Aantal eindbeslissingen in 2005
EINDBESLISSING
Totaal
AOC
CAE
aantal
%
aantal
%
aantal
%
9
1,96
5
1,91
4
2,03
Onbevoegd
303
66,01
172
65,65
131
66,50
Bevoegd
123
26,80
72
27,48
51
25,89
42
34,15
28
38,89
14
27,45
80
65,05
43
59,72
37
72,55
1
0,80
1
1,39
0
0,00
24
5,23
13
4,96
11
5,58
459
100
262
100
197
100
Onontvankelijk
¾
Gegrond
¾ Ongegrond ¾ Bemiddeling Andere reden van afsluiting Totaal
3.1.4.12. Onontvankelijkheid als eindbeslissing Slechts een zeer klein gedeelte (1,96 %, n = 9) van de ingediende klachten werd onontvankelijk verklaard.
52
Zie tabel 1, kolom 2 (306 afgesloten dossiers) en tabel 4 (459 eindbeslissingen).
79
3.1.4.13. Onbevoegdheid als eindbeslissing De commissies dienden zich in 66,01% (n = 303) van de gevallen onbevoegd te verklaren, tegenover 59,06 % van de gevallen (n = 225) in 2004. Grafiek 5: Verdeling van de klachten per onbevoegdheidsgrond in 2005 100 %
Totaal
AOC
CAE
90 % 80 %
n=101
Afgesloten dossiers in 2005
70 % 60 % n=74
50 % n=63
40 %
n=60
n=38
n=36
30 % n=14
20 %
n=34
n=22
n=26
n=14
n=21 n=13
n=11
10 %
n=15
n=4
0%
n=2
n=2
n=1 n=1 n=0
a) Niet werking rechterlijke orde
b) Andere overheden
c) Inhoud rechterlijke beslissing
d) Andere rechtsmiddelen
e) Kennelijk ongegrond
Totaal
48,35 %
29,29 %
73,17 %
24,71 %
20,82 %
3,09 %
0,58 %
AOC
34,88 %
8,14 %
36,63 %
12,21 %
6,40 %
1,16 %
0,58 %
CAE
13,46 %
21,15 %
36,54 %
12,50 %
14,42 %
1,92 %
0,00 %
f) Geen nieuwe elementen
g) Andere
a) Klachten die geen uitstaans hebben met de werking van de rechterlijke orde (artikel 259bis-15, § 1 Gerechtelijk Wetboek) In 2005 werden opnieuw veel klachten afgesloten die geen betrekking hadden op de werking van de rechterlijke orde, en die dus absoluut niet tot de bevoegdheid van de Hoge Raad behoren. Deze klachten handelen bijvoorbeeld over het optreden van de politie, de behandeling van een gedetineerde of geïnterneerde in een gevangenis of instelling, beslissingen van de Commissie voor voorwaardelijke invrijheidstelling en de Commissie tot bescherming van de maatschappij, administratieve beslissingen, ... Uit bovenstaande grafiek valt af te leiden dat bij de AOC 34,88 % (n = 60) en bij de CAE 13,46 % (n = 14) van alle klachten waarvoor de Hoge Raad niet bevoegd is, om deze reden werd afgesloten. De Hoge Raad legt in voorkomend geval steeds uit waarom hij niet bevoegd is en verwijst de klager door naar de instelling die wel bevoegd is om zijn klacht te behandelen. Zo zal bij klachten over de politie doorverwezen worden naar het Comité P of de Algemene Inspectie van de federale politie en de lokale politie, en bij elke klacht over een advocaat zal naar de bevoegde stafhouder worden doorverwezen. Zo worden klachten over de behandeling in de penitentiaire instelling of inrichting tot bescherming van de maatschappij, doorverwezen naar de Federale Overheidsdienst Justitie, Directoraat-Generaal uitvoering van straffen en maatregelen. Vaak wordt ook naar een advocaat of een justitiehuis doorverwezen.
80
Het feit dat dergelijke klachten nog vaak bij de Hoge Raad voor Justitie worden ingediend, toont aan dat de burger nog niet vertrouwd is met de klachtbevoegdheid van de Hoge Raad. Dit kan misschien worden verklaard door het feit dat de benaming “Hoge Raad voor Justitie" op zich dubbelzinnig is, in die zin waarin de Raad uitsluitend bevoegd is voor de werking van de rechterlijke orde, en niet voor de werking van alle actoren uit de Justitie. b) Klachten die behoren tot de strafrechtelijke of tuchtrechtelijke bevoegdheid van andere overheden (artikel 259bis-15, § 3, 1° Gerechtelijk Wetboek) Deze categorie vertegenwoordigt voor de AOC 8,14 % (n = 14) en voor de CAE 21,15 % (n = 22) van alle klachten waarvoor deze commissies onbevoegd zijn. Deze cijfers liggen in dezelfde lijn als vorig jaar. Het valt zelden voor dat een klager de Hoge Raad in kennis stelt van strafbare feiten die nog niet werden gemeld aan de politie of aan het openbaar ministerie. Indien dit toch het geval is, wordt de klacht meteen voor verder gevolg overgemaakt aan het openbaar ministerie. Het komt vaker voor dat de Hoge Raad kennis krijgt van feiten die zich mogelijk situeren in de tuchtrechtelijke sfeer. Hierbij valt op te merken dat tuchtrechtelijke inbreuken geen welomschreven definities kennen, zodat de afbakening tussen de klachtbevoegdheid van de Hoge Raad en tuchtbevoegdheid van de korpschef niet steeds duidelijk te maken is. Bij twijfelgevallen zal de Hoge Raad ofwel eerst meer informatie vragen bij de klager, ofwel de klacht meteen overmaken aan de tuchtrechtelijke overheid (bijvoorbeeld de korpschef indien het over magistraten gaat), met het verzoek na te gaan of er aanleiding is tot het instellen van een tuchtonderzoek. De tuchtoverheid dient de Hoge Raad in elk geval in te lichten over het resultaat van het onderzoek. c) Klachten met betrekking tot de inhoud van een rechterlijke beslissing (artikel 259bis-15, § 3, 2° Gerechtelijk Wetboek) Deze categorie vertegenwoordigt 36,63 % van de gevallen (n = 63) voor de AOC en 36,54 % (n = 38) voor de CAE. Deze eindbeslissing komt traditioneel het vaakst voor. Nog steeds zijn de meeste klachten te herleiden tot een kritiek op een rechterlijke beslissing: men is het oneens met een vonnis of arrest, met de aanstelling van een deskundige, met de seponering van een klacht door de procureur, met het niet stellen van onderzoeksdaden door de onderzoeksrechter, enz. Er kan alleen uit worden geconcludeerd dat de burger de Hoge Raad nog steeds – verkeerdelijk – ziet als een soort "beroepsinstantie", die rechterlijke beslissingen kan wijzigen of ongedaan maken. Vermelden we tenslotte dat niet steeds ondubbelzinnig uit te maken valt of de klacht gaat over een beslissing waarmee men zich niet kan verzoenen, dan wel over de manier waarop de zaak is verlopen, de luisterbereidheid die men ondervond bij justitie, de bejegening en de informatie/communicatie doorheen de rechtsgang. Bij klachten over een "partijdige behandeling ter zitting" of een "partijdige rechterlijke beslissing" is het bijvoorbeeld dikwijls moeilijk uit te maken of de klacht in essentie gaat over de inhoud van de rechterlijke beslissing, waarmee de klager zich niet kan verzoenen, dan wel over het gedrag van de betrokken magistraat. De praktijk wijst uit dat na het bekomen van meer concrete informatie, de klacht vaak te herleiden is tot een ongenoegen over de beslissing.
81
d) Klachten waarvan het doel via het aanwenden van een gewoon of buitengewoon rechtsmiddel kan/kon worden bereikt (artikel 259bis-15, § 3, 3° Gerechtelijk Wetboek) Deze categorie vertegenwoordigt 12,21 % van de gevallen (n = 21) voor de AOC en 12,50 % (n = 13) voor de CAE van de klachten waarvoor de Hoge Raad zich onbevoegd verklaard heeft. Ook deze eindbeslissing moet ruim worden geïnterpreteerd53. Ze komt in werkelijkheid wel meer voor dan de bovenstaande cijfers weergeven. Dit wordt verklaard door het feit dat deze categorie van klachten dikwijls samenvalt met de categorie "klachten met betrekking tot de inhoud van een rechterlijke beslissing". Wie niet tevreden is met een rechterlijke beslissing, heeft immers vaak nog de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen tegen deze beslissing. Om redenen van statistische verwerking, wordt in dit geval de klacht enkel geregistreerd onder "klachten met betrekking tot de inhoud van een rechterlijke beslissing". e) Klachten die manifest ongegrond zijn (artikel 259bis-15, § 3, 5° Gerechtelijk Wetboek) Deze categorie komt weinig voor, namelijk 6,40 % (n=11) voor de AOC en 14,42 % (n = 15) voor de CAE. Het betreft hier in hoofdzaak klachten die niet duidelijk of concreet genoeg zijn, en waarin de klager niet reageert op de herhaalde vragen van de commissies om toelichting. Daarnaast is er nog een kleiner aantal klachten waarvan duidelijk is dat ze totaal uit de lucht gegrepen zijn en die als manifest ongegrond werden beschouwd. f) Klachten die reeds behandeld zijn en die geen nieuwe elementen bevatten (artikel 259bis-15, § 3, 4° Gerechtelijk Wetboek) Deze categorie werd in 2005 enkele keren toegepast zijnde 1,16 % (n = 2) bij de AOC en 1,92 % (n = 2) bij de CAE. Het gebeurt echter dat een klager, die zich niet kon neerleggen bij de eindbeslissing van de commissie, in een nieuwe brief dezelfde feiten nog eens aanklaagt. Dergelijk schrijven wordt door de commissies echter beschouwd als een stuk dat tot het oorspronkelijke dossier behoort. De klager wordt er dan van op de hoogte gebracht dat dit stuk geen enkel nieuw element aanbrengt op basis waarvan het dossier zou kunnen worden heropend. Er wordt voor deze nieuwe brief dus geen nieuw dossier geopend en geen nieuwe eindbeslissing genomen die als dusdanig geregistreerd wordt. 3.1.4.14. Beslissing tot afsluiting van het dossier wegens bevoegdheid Wanneer de commissies zich bevoegd hebben verklaard, rijst onvermijdelijk de vraag naar de gegrondheid of de ongegrondheid van de klacht(en) in het dossier.
53
Zie punt 3.1.3.3. 3)
82
Tabel 5 : Aantal gegronde /ongegronde klachten in 2005 Totaal
KLACHTEN DE
HRJ
AOC
CAE
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
123
100,00
72
100,00
51
100,00
WAARVOOR
ZICH BEVOEGD
HEEFT VERKLAARD
waarvan: ¾
gegrond
42
34,15
28
38,89
14
27,45
¾
niet gegrond
80
65,05
43
59,72
37
72,55
¾
Bemiddeling
1
0,80
1
1,39
0
0,00
De AOC heeft zich voor 27,48 % (n = 72) van de klachten bevoegd verklaard, en de CAE voor 25,89 % (n = 51) van de gevallen54; de cijfers liggen iets lager dan de statistieken van de vorige jaren. De AOC had zich in 2004 immers voor 29,81 % (n = 62) van de klachten, en in 2003 voor 27,70 % (n = 77) van de klachten bevoegd verklaard. De CAE daarentegen had zich in 2004 voor 27,75 % (n = 48) van de gevallen, en in 2003 voor 25,40% (n = 45) van de gevallen bevoegd verklaard. Tabel 5 geeft de verdeling weer van de afgesloten klachten waarvoor de Hoge Raad bevoegd was, met een onderscheid tussen gegronde klachten en ongegronde klachten. Dat geeft het volgende beeld: van de 123 klachten waarvoor de Hoge Raad bevoegd was, waren 80 (65,05 % van de klachten waarvoor de Hoge Raad bevoegd was) niet gegrond, en 42 (dus 34,15 % van de klachten waarvoor de Hoge Raad bevoegd was) wel gegrond.
Ongegronde Klachten Van de klachten waarvoor de AOC zich bevoegd heeft verklaard, bleek 59,72% (n = 43) niet gegrond55. Van de klachten waarvoor de CAE zich bevoegd heeft verklaard, bleek 72,55% (n = 37) niet gegrond56. Het gaat ofwel om klachten waarvan men heeft kunnen aantonen dat ze onterecht waren, vermits het onderzoek van de klacht geen onregelmatigheden heeft aangetoond, ofwel om klachten waarvoor de commissies niet met zekerheid hebben kunnen vaststellen of ze terecht of onterecht waren. Dat is vaak het geval wanneer een klager beweert onbeleefd te zijn aangesproken door een magistraat. Indien de magistraat in kwestie zich hiervan niets meer herinnert of de beweerde feiten ten stelligste ontkent, en er geen andere getuigen van het beweerde "incident" zijn, dan kunnen de commissies niet anders dan de klager antwoorden dat er onvoldoende elementen zijn om de klacht gegrond te verklaren. De klager kan bij dergelijke beslissingen de indruk hebben dat de commissies de magistraten 54
Zie tabel 4. Zie tabel 5. 56 Zie tabel 5. 55
83
de hand boven het hoofd houden. In de statistieken worden deze klachten als ongegrond opgenomen57. Net zoals de voorgaande jaren, werd er vaak geklaagd over de traagheid van de gerechtelijke procedure. Hoewel in bepaalde gevallen de lange duur wel degelijk toegeschreven kan worden aan de gerechtelijke instanties zelf, stelt men regelmatig vast dat de partijen zelf of hun raadslieden mee verantwoordelijk zijn voor de trage rechtsgang. Zo bleek in het onderzoek van een klacht over het procedureverloop, dat diverse keren uitstel op vraag van de (raadsman van de) klager zelf werden verleend. De rechtbank kan dan vanzelfsprekend weinig verweten worden.
Gegronde klachten (AOC) Van de klachten waarvoor de AOC zich bevoegd heeft verklaard, werd 38,89% (n = 28) gegrond verklaard58. Hierna volgt een beknopte samenvatting van die klachten : ¾
Klacht over de lange duur van een faillissement. De afhandeling van verschillende strafprocedures verhinderde de verdere afwikkeling van het faillissement alsook de behandeling van de procedure op derdenverzet tegen het faillissement. Na onderzoek door de HRJ werd er vastgesteld dat de afhandeling van diverse strafklachten inderdaad een vertraging had opgelopen op het niveau van het parket van de procureur des Konings. Anderzijds bleek ook dat de partijen zelf voor een deel verantwoordelijk waren voor de vertragingen omdat ze zelf alle mogelijke rechtsmiddelen hadden aangewend en dit in een sfeer van vijandigheid. Naar aanleiding van deze klacht deelde de procureur des Konings de HRJ mee dat hij intussen verschillende maatregelen had genomen om de doorlooptijd van de strafonderzoeken in de toekomst te beperken: 1. Herindeling van de verschillende secties van het parket en de creatie van een volwaardige sectie politieparket. 2. Invoering van een zone-magistraat als aanspreekpunt per politiezone. 3. Opstellen van maandelijkse listings van hangende opsporings- en gerechtelijke onderzoeken en deze vormen dan een vast agendapunt op de maandelijkse vergaderingen met de eerste substituten/sectiechefs. 4. In het arrondissementeel recherche-overleg en in de vergaderingen met de korpschefs wordt aandacht gevraagd voor de snelheid van uitvoering van kantschriften. 5. Fundamentele veranderingen binnen de administratie werden doorgevoerd, zoals ondermeer het invoeren van een intern auditsysteem. 6. Systematische toepassing van de snelrechtprocedure en meer bemiddeling in strafzaken en toepassing van herstelbemiddeling. De HRJ besloot om de klacht gedeeltelijk gegrond te verklaren, maar wees de indieners van de klacht toch ook op hun aandeel in de vertraging van de afhandeling van de zaken.
¾
Klacht over de lange duur van twee kort geding zaken waarin klager partij was. Klager was verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. In een van de zaken verkreeg klager verkorting van termijn van dagvaarding en er werd gedagvaard in kort geding voor de zitting van 19 januari 2004, waar de zaak in beraad werd genomen. De beschikking werd uiteindelijk pas verleend op 15 maart 2004 nadat de zaak diverse keren (zonder opgave van reden) was uitgesteld. Een andere zaak werd op 24 december 2003 in beraad genomen voor uitspraak op 14 januari 2004 en nadien diverse keren uitgesteld voor uitspraak. De debatten werden uiteindelijk heropend voor de zitting van 14 april 2004, datum waarop de zaak weer in beraad werd genomen en na andermaal 3 maal te
57 58
Zie Aanbeveling m.b.t. de communicatie op de zitting onder 3.1.5.1.2. Zie tabel 5.
84
zijn uitgesteld voor uitspraak, werd er uiteindelijk een beschikking verleend op 19 mei 2004. De klachten werden door de HRJ gegrond verklaard. In het verleden waren er al gelijkaardige klachten de HRJ bekend over de lange duur van kort geding zaken in deze rechtbank. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg werd naar aanleiding van deze klacht opnieuw bevraagd naar de afhandeling van kort geding zaken. De voorzitter erkende dat de termijn van beraad in kort geding zaken vaak te lang was en dat hij hier ook herhaaldelijk op wees bij de kort gedingrechters. Het probleem is blijven bestaan tot begin december 2004 omdat de kortgedingrechters ook belast waren met nog andere taken (b.v. twee wekelijkse zittingen hoger beroep vredegerecht en vervanging/bijstand voorzitter in diverse (management)taken). De drie jeugdrechters sprongen op vraag van de voorzitter in om één van de twee wekelijkse kort geding zittingen bij beurtrol over te nemen. De voorzitter zetelde zelf ook regelmatig in kort geding. Na de komst van een toegevoegde rechter werd sinds 1 januari 2005 een rechter fulltime ingezet voor de kort gedingen. Als positief neveneffect hiervan bleken de fixatietermijnen van de (burgerlijke) zaken voor de jeugdrechtbank gunstig te evolueren en stabiliseerde het aantal familiale kort gedingen zich klaarblijkelijk. ¾
Klacht over de lange duur van een zaak voor het vredegerecht wegens het systematisch uitstellen van deze zaak. De zaak van klagers werd reeds driemaal door het vredegerecht uitgesteld en volgens klagers werd er door het vredegerecht geen reden opgegeven voor het uitstellen. Naar aanleiding van de klacht nam de HRJ contact op met de vrederechter. Deze deelde mee dat de zaak behandeld werd door de toegevoegd vrederechter. Uit de verschillende zittingsbladen bleek dat de zaak verschillende malen was uitgesteld, maar niet alleen ambtshalve, maar ook op vraag van de partijen zelf. Op de laatste zitting werd de zaak voor onbepaalde tijd uitgesteld en sindsdien werden er door de partijen nog besluiten neergelegd. Het was dus nu terug aan de partijen om de zaak terug te activeren. De klacht werd gedeeltelijk gegrond bevonden voor het ambtshalve uitstellen door de vrederechter waarvoor geen motivering was terug te vinden op de zittingsbladen. Aan klagers werd bovendien uitgelegd dat zij nu de nodige stappen moesten nemen om de zaak terug voor het vredegerecht te bepleiten. Uit het antwoord van de vrederechter bleek evenwel dat er een onenigheid bestond tussen de leidend vrederechter en de toegevoegde vrederechter met betrekking tot de taakverdeling. Deze onenigheid tussen beide vrederechters bleek reeds gekend te zijn bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en de eerste voorzitter van het Hof van Beroep. Door de voorzitter en de eerste voorzitter werden verscheidene bemiddelende gesprekken gehouden met de vrederechters om tot een goede samenwerking te komen. De HRJ is dit bemiddelend optreden blijven volgen en heeft sindsdien geen klachten over dit vredegerecht meer ontvangen.
¾
Klacht over de lange duur van de afhandeling van de burgerlijke belangen voor de politierechtbank. Klager hekelde het trage verloop van de in 1997 ingespannen gerechtelijke procedure voor de politierechtbank teneinde de lichamelijke schade opgelopen bij een aanrijding door een bus van de MIVB vergoed te krijgen. Klager was van oordeel dat de duur van de rechtzaak en de tijdsinvestering van al de betrokken adviseurs en experts disproportioneel waren ten aanzien van het ongeval en dit terwijl klager zelf nog geen enkel zicht had op een mogelijke schadevergoeding. Uit het onderzoek van de HRJ bleek dat de zaak voor de politierechtbank ook een hele tijd had stilgelegen omdat partijen hadden nagelaten conclusies te nemen na neerlegging van het deskundigenverslag. De zaak was ingeleid op 13 november 1996. Op 16 oktober 1997 kwam klager in de zaak tussen en vroeg om de aanstelling van een deskundige. Er werd een rechtsdag aangevraagd op 12 november 1997 maar een zitting kon pas ten vroegste plaatsvinden op 20 september 2001. Op 18 oktober 2001 vonniste de rechtbank dat de chauffeur geen fout trof, maar dat klager recht had op een schadevergoeding en een deskundige werd aangesteld. Het deskundigenverslag werd neergelegd op 7 april 2003. Vervolgens lieten de partijen een hele tijd na om te concluderen en pas in 2005 werd er opnieuw 85
een rechtsdag aangevraagd en toegekend voor 18 mei 2005. Op deze zitting verscheen evenwel niemand en de zaak werd op verzoek van de eisende partij naar de rol verwezen. De politierechtbank verklaarde de lange tijdsduur tussen de aanvraag van de fixatie en de rechtsdag door het lang wegblijven van de versterking voor de politierechtbank. In 1999 werd er uiteindelijk een toegevoegd rechter benoemd. De politierechtbank deelde mee dat er thans op 18 maand gefixeerd werd. Aangezien duidelijk bleek dat de politierechtbank wel degelijk met een structurele achterstand kampte, werd de klacht op dit punt gegrond verklaard. De HRJ wees klager er tevens op dat de partijen zelf ook telkens zeer laattijdig concludeerden en dat de zaak momenteel naar de rol was verwezen omdat partijen niet op de laatste zitting waren verschenen. ¾
Klacht over de lange duur van een echtscheidingszaak voor de rechtbank van eerste aanleg. Eind 2004 startte klaagster een echtscheidingsprocedure voor de rechtbank van eerste aanleg en op 20 januari 2005 vernam ze dat de zaak op 28 januari 2005 zou behandeld worden. Aangezien haar man sinds mei 2004 bij een andere vrouw woonde, liet ze op 2 november 2004 het overspel van haar man vaststellen door een gerechtsdeurwaarder. Op 3 november 2004 werd de beschikking betekend. Volgens haar advocaat betrof het een “de plano” en zou ze binnen de 2 à 3 maanden gescheiden zijn. Tijdens de zitting bleek echter dat de tegenpartij een tegeneis had ingediend waardoor de zaak voor onbepaalde tijd werd uitgesteld. De tegenpartij kreeg vervolgens 1 maand de tijd om haar conclusies op te maken, wat ze bij het indienen van de klacht nog niet had gedaan. In de betrokken rechtbank was het blijkbaar de gewoonte om een eis in een echtscheidingszaak niet apart te behandelen, maar samen met de tegeneis te behandelen. De advocaat van klager legde op 12 mei 2005 een verzoekschrift neer tot bepaling van de conclusietermijnen en een rechtsdag. Bij beschikking van 8 juni 2005 werden de termijnen bepaald en werd een rechtsdag vastgelegd voor 25 september 2006. Klager beklaagde er zich dan ook over dat haar zaak pas over méér dan een jaar behandeld zou worden. De voorzitter van de betrokken rechtbank deelde de HRJ mee dat dit bij hen de normale gang van zaken (en een normale duur) was bij toepassing van artikel 747 Gerechtelijk Wetboek (d.i. het vastleggen van de termijnen om te concluderen en het vastleggen van een rechtsdag). Voor zover de partijen het eens worden om vrijwillig te concluderen en de zaak in staat te stellen, zou de doorlooptijd in de betrokken rechtbank 5 maanden betreffen, volgens de voorzitter. De voorzitter van de rechtbank was van oordeel dat er in de betrokken klacht geen sprake was van een onredelijke termijn. De HRJ ging hiermee niet akkoord en verklaarde de klacht gegrond omdat de HRJ van mening is dat een doorlooptijd van 15 maanden voor het uitwisselen van conclusies en het bepalen van een rechtsdag in een echtscheidingszaak niet meer redelijk is. Zeker niet wanneer – zoals in casus het geval was – partijen niet speciaal om lange conclusietermijnen verzoeken.
¾
Klacht over de lange duur van een faillissementsprocedure. Klager beklaagde zich er over dat het faillissement van de zaak van haar ouders reeds 22 jaren aansleepte. Haar vader was kort na het faillissement overleden en haar moeder zou al van alles geprobeerd hebben om de procedure te bespoedigen. Begin 2005 had klager de curatoren aangeschreven met de vraag de zaak te versnellen. Een curator had wel geantwoord maar er gebeurde blijkbaar niet veel. Klager vroeg de tussenkomst van de HRJ om de procedure te versnellen. Volgens de curatoren zou de afhandeling van het faillissement o.a. vertraging hebben gekend omdat na het openvallen van het faillissement de gefailleerde gerechtigd was in de nalatenschap van haar vader. Er zou ook zonder medeweten van de curatoren een akte vereffening-verdeling zijn tussengekomen waarin aan de gefailleerde haar deel in de nalatenschap werd toebedeeld. Aan de gefailleerde werd een lopende rekening in een vennootschap toebedeeld. Deze vennootschap was evenwel in concordaat en de curatoren hadden kennis gekregen van hetgeen aan klaagster zou toekomen. Vervolgens werd naar een minnelijke oplossing hiervoor gezocht. De HRJ verklaarde de klacht niettemin gegrond 86
aangezien deze uitleg een proceduretermijn van 27 jaren voor de afhandeling van een faillissement niet kon verantwoorden. De voorzitter beloofde de HRJ dat hij bij de curatoren zou aandringen om het faillissement voor het einde van het lopende gerechtelijk jaar af te sluiten. ¾
Klachten over de overschrijding van de termijn van beraad van een rechter in de correctionele rechtbank. Twee advocaten en een stafhouder dienden drie afzonderlijke klachten in over een bepaalde magistraat die systematisch de termijn van beraad niet respecteerde. Zaken die voor uitspraak stonden werden stelselmatig uitgesteld en een uitspraak liet soms meer dan een jaar op zich wachten. Uit onderzoek van de HRJ bleek dat zowel de voorzitter van de betrokken rechtbank als de eerste voorzitter op de hoogte waren van deze schrijnende achterstand. Er werd ook reeds een tuchtonderzoek tegen de betrokkene ingesteld. Een raadsheer van het hof van beroep werd al aangesteld om de betrokken rechter bij te staan en te coachen om zijn achterstand zo vlug mogelijk in te halen. Hoewel de kwaliteit van de uitspraken van de betrokken rechter zeer goed zou zijn, blijkt hij er niet in te slagen om tijdig te vonnissen. De klachten werden uiteraard alle drie gegrond bevonden. Het werkritme van de betrokkene zal nauwgezet moeten blijven opgevolgd worden door de voorzitter van de rechtbank en ook de HRJ zal de betrokkene blijven volgen totdat de achterstand volledig weggewerkt is.
¾
Klacht over de lange duur van een deskundigenonderzoek. In 1979 overleden de ouders van klager. De 10 kinderen erfden een perceel grond en er ontstond een betwisting tussen de kinderen en het kadaster aangaande de grootte van het perceel. Deze betwisting duurde voort tot in 1996 toen het kadaster toegaf verkeerd te zijn geweest. Omdat betrokkenen door deze betwistingen niet exact wisten tot waar hun perceel juist reikte en wat aanpalend was, riep klager de hulp in van een expert landmeter en een advocaat. Vervolgens komt de zaak voor het vredegerecht en wordt er een gerechtsdeskundige aangesteld. Klager beklaagde zich bij de HRJ over deze deskundige die niet zou antwoorden op de brieven van haar advocaat. Bovendien zou de gerechtsdeskundige via een schrijven aan de vrederechter beloofd hebben om contact op te nemen met klager maar dit zou hij niet hebben gedaan. Als bijlage aan de klacht werd een brief van de advocaat aan de deskundige gevoegd (van 18 december 2003) waaruit bleek dat de advocaat sinds 10 oktober 2001 al 8 aanmaningen aan de deskundige had verstuurd. Deze brief zou in kopie aan de vrederechter zijn overgemaakt. Uit onderzoek van de HRJ bleek dat de deskundige bij tussenvonnis van 05 oktober 2000 als gerechtsdeskundige werd aangesteld. Op 22 december 2003 werd de vrederechter op de hoogte gebracht van de advocatenwissel van klager en van een rappel die op 18 december 2003 naar de deskundige werd verstuurd. In deze rappel werd ook melding gemaakt van de voorgaande briefwisseling tussen de advocaat en de deskundige. Voordien had de vrederechter geen enkele informatie ontvangen over het verloop en de uitvoering van het deskundigenonderzoek. In de rappelbrief aan de deskundige stond vermeld dat het de laatste keer was dat men bij hem zou aandringen. In de brief van de advocaat aan de rechtbank werd - volgens de vrederechter - geen tussenkomst gevraagd van de vrederechter. Deze mededeling gebeurde volgens de vrederechter als kennisgeving waardoor hij niet was tussengekomen. De HRJ stelde vast dat de juiste bewoordingen van de brief “ter kennisgeving en voor passend gevolg” waren. Nadien werd de vrederechter niet meer geïnformeerd tot 18 april 2005, toen de deskundige de vrederechter zelf een brief stuurde waarin hij vroeg om van zijn opdracht ontheven te worden. In deze brief stelde hij zelf deze opdracht op de lange baan geschoven te hebben omdat het geldelijk belang (voor eisers) in verhouding met de kosten volgens hem te klein was. Op 22 juni 2005 legde de nieuwe advocaat van klager een verzoekschrift neer ter vervanging van de deskundige. Bij tussenvonnis van 30 juni 2005 werd de deskundige vervangen. De HRJ was van mening dat deze klacht gegrond was. Enerzijds had de deskundige duidelijk te lang getalmd en had hij partijen moeten informeren dat hij de opdracht niet 87
meer zag zitten. Aan de deskundige werden de aanbevelingen van de HRJ inzake deskundigenonderzoeken overgemaakt. Anderzijds was de HRJ van mening dat de vrederechter actiever had kunnen optreden en een controle op het verloop van het deskundigenonderzoek had kunnen uitoefenen. ¾
Klacht over het niet beantwoorden van brieven door het parket van de procureur des Konings. Klager legde op 19 oktober 2000 een strafklacht met betrekking tot een bouwmisdrijf neer bij het parket van de procureur des Konings. Hierbij had hij zich tevens laten registreren als benadeelde partij. Aangezien het opsporingsonderzoek een hele tijd aansleepte, informeerde de advocaat van klager zich bij brief van 25 april 2002 bij het parket naar de stand van het onderzoek en vroeg hij om inzage en afschrift van het dossier. Het parket liet evenwel na om hierop te antwoorden. Aangezien klager geregistreerd was als benadeelde partij, redeneerde het parket dat klager toch automatisch op de hoogte zou worden gebracht van de afsluiting van het onderzoek. Op 24 maart 2003 werd het strafdossier na regularisatie geseponeerd en hiervan werd klager in kennis gesteld. De HRJ beoordeelde de klacht als gegrond voor zover er niet geantwoord werd op de brief van de advocaat van 25 april 2002. Het is inderdaad correct dat klager automatisch zou geïnformeerd worden over de afsluiting van het onderzoek, maar dit neemt niet weg dat het parket ook op een tussentijdse vraag naar de stand van het onderzoek best kan antwoorden. Het parket kan dit antwoord eventueel beperken tot de mededeling dat het onderzoek nog lopende is en dat men spontaan wordt geïnformeerd over de afsluiting.
¾
Klacht over de gebrekkige communicatie vanwege de onderzoeksrechter. Klager had een burgerlijke partijstelling neergelegd in handen van de onderzoeksrechter tegen een vennootschap die haar jaarrekening niet zou hebben neergelegd. Hij beklaagde zich erover dat hij niet was uitgenodigd op de zitting van de raadkamer en dat hij ook niet in kennis was gesteld van de beslissing van de raadkamer, zelfs niet toen hij hier schriftelijk om verzocht bij de onderzoeksrechter. Uit het onderzoek van de HRJ bleek dat klager wel degelijk werd uitgenodigd op de eerste zitting van raadkamer van 25 juni 2004 en daar ook aanwezig was. De zaak werd toen in voortzetting gezet op 28 juni 2004 en op deze zitting was klager niet aanwezig. Aangezien op deze zitting de datum van de uitspraak mondeling werd meegedeeld, was het correct dat klager hier geen weet van had. Aangezien klager wel aanwezig was op de eerste zitting was het normaal dat hij niet meer schriftelijk werd uitgenodigd voor de volgende zitting. Het was vervolgens aan klager om eventueel de griffie telefonisch te bevragen naar de datum van uitspraak. Bij brief van 6 oktober 2004 vroeg klager aan de diensten van de raadkamer of er inmiddels al een uitspraak van de raadkamer was tussengekomen. De onderzoeksrechter antwoordde schriftelijk op deze brief en deelde de beslissing van de raadkamer mee, zonder evenwel een afschrift van de beslissing over te maken, noch mee te delen dat klager een afschrift kon bekomen door een (schriftelijke) vraag te richten aan de griffie. De HRJ verklaarde de klacht op dit laatste punt gegrond omdat de HRJ van oordeel is dat een goede communicatie vereist dat de onderzoeksrechter in zijn antwoord had moeten meedelen dat klager een afschrift van de beschikking kon krijgen via een aanvraag bij de griffie. Deze beslissing werd ook meegedeeld aan de voorzitter van de rechtbank die vervolgens al zijn rechters heeft aangeschreven met het verzoek rekening te houden met deze aanbeveling van de HRJ.
¾
Klacht over de gebrekkige communicatie vanwege de politierechtbank. Klager verscheen in februari 2004 voor de politierechtbank voor een inbreuk op de verkeerswetgeving. Nadat de zitting plaatsvond, wachtte klager de betekening van het vonnis af om beroep aan te tekenen. Aangezien hij geen betekening kreeg, belde hij naar de griffie om te informeren hoe hij beroep moest aantekenen tegen het vonnis. Daar werd hij doorverbonden met de hoofdgriffier die hem meedeelde dat hij de achterzijde van de dagvaarding had moeten lezen want daar staat op vermeld dat er een folder te verkrijgen is op de rechtbank waarin te lezen staat hoe je beroep moet 88
aantekenen. Bovendien kreeg hij te horen dat de termijn voor beroep wellicht reeds was verstreken. Klager beklaagde zich over het feit dat hij het vonnis niet betekend had gekregen terwijl hij dacht dat dit automatisch gebeurde. Hij dacht ook dat de termijn om beroep aan te tekenen pas zou aanvangen bij het ontvangen van de beslissing. Nu had hij de mogelijkheid op een tweede aanleg mislopen. De HRJ beoordeelde deze klacht gegrond aangezien de HRJ van mening is dat ook in strafzaken de partijen automatisch in kennis moeten gesteld worden van het vonnis zodat zij kunnen oordelen over het eventueel verder aanwenden van rechtsmiddelen tegen deze beslissing. ¾
Klacht over de houding van de politierechter op de zitting en over het gebrek aan communicatie vanwege de politierechtbank. Zo zou de politierechter in eerste instantie de conclusies van klager niet hebben willen aanvaarden en raadde hij klager aan in het vervolg een advocaat te nemen. Het vonnis werd volgens klager niet op de openbare zitting zelf uitgesproken en het werd hem ook niet betekend. Hij kreeg pas kennis van het vonnis doordat hij een vraag ontving tot inlevering van zijn rijbewijs. Intussen was evenwel de beroepstermijn verstreken waardoor klager geen gebruik meer kon maken van de rechtsmiddelen. Het onderzoek van de HRJ kon niet meer achterhalen wat er precies op de zitting was gezegd of gebeurd. Aan klager werd wel meegedeeld dat de vonnissen vaak op het einde van de zitting worden uitgesproken en dat hij zijn uitspraak wellicht niet meer heeft gehoord. De klacht over het niet ontvangen van een afschrift van het vonnis werd wel gegrond verklaard aangezien de HRJ van mening is dat ook in strafzaken er automatisch een afschrift moet worden overgemaakt aan de partijen.
¾
Klacht over het gebrek aan communicatie vanwege het hof van beroep en over de kost van justitie. Klager was aanwezig op de zitting van het hof waarop zijn strafzaak behandeld werd. Klager was evenwel niet op de zitting waarop het arrest werd uitgesproken waardoor hij de inhoud van zijn veroordeling niet kende. Hij wachtte tevergeefs op het toezenden van zijn arrest door het Hof. Aangezien dit niet gebeurde, nam klager contact op met de griffie die hem meedeelde dat hij na betaling van 3,25 euro een afschrift van zijn arrest kon krijgen. Hij weigerde dit evenwel te betalen. Klager was dan ook van oordeel dat zijn rechten van verdediging geschaad waren omdat hij niet automatisch en kosteloos een afschrift van zijn arrest had gekregen. Hierdoor had hij de kans om eventueel een cassatieberoep in te stellen, gemist. Deze klacht werd gegrond bevonden omdat de HRJ niet alleen van mening is dat een afschrift van het vonnis/arrest in strafzaken automatisch moet worden verzonden aan partijen, maar dat dit ook kosteloos zou moeten gebeuren. Klager werd wel gewezen op de mogelijkheid om rechtsbijstand te vragen waardoor hij eventueel een gratis afschrift had kunnen bekomen.
¾
Klacht over een gebrek aan communicatie vanwege het parket. Klager was één van de vele gedupeerden in een zaak met betrekking tot een financiële zwendel. Hij stelde zich in deze zaak burgerlijke partij en informeerde naar de stand van het dossier bij de onderzoeksrechter. Deze informeerde hem dat het dossier voor eindvordering naar het parket was opgestuurd. Klager zou tot 3 maal toe het parket aangeschreven hebben om informatie te bekomen over de stand van het dossier en om het dossier in te kijken. Hij kreeg echter nooit antwoord. De procureur des Konings deelde de HRJ mee dat het parket inderdaad niet geantwoord had op de brieven van klager om proces-economische redenen. De zaak betrof een omvangrijk financieel onderzoek. Naast de talrijke burgerlijke partijstellingen, werden er door verschillende benadeelden over gans België klacht neergelegd. Na de mededeling van het dossier door de onderzoeksrechter werden er nog eens een 150-tal bijkomende klachten ontvangen. De bedoeling van het parket was om op korte termijn de eindvordering op te stellen om alzo zicht te krijgen op het aantal partijen dat diende opgeroepen te worden voor de zitting ten gronde. Er werd gekozen om voorrang te 89
verlenen aan het opstellen van de eindevordering en om de benadeelden pas nadien hiervan in te lichten. Dit voornemen werd doorkruist door het feit dat na de mededeling nog verzoekschriften tot het stellen van bijkomende onderzoeksdaden werden ingediend. Deze werden ingewilligd waardoor het dossier terug aan de onderzoeksrechter werd overgemaakt. De procureur des Konings zou klager van deze stand van zaken inlichten. Hoewel de HRJ begrip kon opbrengen voor de proces-economische motieven van de procureur des Konings, werd de klacht toch gegrond bevonden aangezien de HRJ van mening is dat een actieve dienstverlening vereist dat iedere (eerste) brief van een burger – op korte termijn een antwoord verdiend. De procureur des Konings ging akkoord met de stelling van de HRJ en herinnerde zijn magistraten aan een bestaande dienstnota waarin wordt opgelegd om iedere (zinnige) brief tijdig te beantwoorden. ¾
Klacht over een gebrek aan communicatie vanwege het parket. Klager had in november 2003 klacht neergelegd bij de politie. Aangezien hij niets meer van zijn klacht hoorde, stuurde hij een aangetekend schrijven naar de procureur des Konings om naar de stand van zaken in zijn dossier te vragen. Hij ontving evenwel geen antwoord van de procureur des Konings. De HRJ scheef de procureur des Konings aan en deze antwoordde dat ze inderdaad hadden nagelaten klager te antwoorden en dat het dossier was overgemaakt aan een ander parket. De klacht werd door de HRJ gegrond bevonden aangezien de HRJ van oordeel was dat het parket klager had moeten inlichten van het overzenden van het dossier naar een ander parket.
¾
Klacht over een gebrekkige communicatie vanwege de politierechtbank. Klager verscheen voor de politierechtbank voor fout parkeren. Op het einde van de zitting had de rechter hem meegedeeld dat de zaak in beraad werd genomen. Klager ging er van uit dat hij het vonnis wel zou ontvangen, maar kreeg plots een afrekening van de Ontvanger der Penale Boeten. Toen hij beroep wou aantekenen tegen het vonnis bleek de termijn voor beroep al te zijn verstreken. Bij navraag werd hem meegedeeld dat hij het vonnis had moeten afhalen op de griffie. Klager beklaagde zich over deze procedure : hij was van oordeel dat ze hem dit op zijn minst op de zitting hadden moeten meedelen. Bovendien was hij ook de mening toegedaan dat in de briefwisseling van de rechtbank de verweermiddelen moeten opgenomen worden die de burger ter beschikking staan, net zoals dit gebeurt in de administratieve overheidsdiensten. Hij beklaagde zich ook over het feit dat advocaten voorrang krijgen op mensen die zichzelf in persoon verdedigen. Klager stelde dat hierdoor de indruk wordt gegeven dat de rechtbank de burger aanspoort om een advocaat te nemen. Beide klachten werden door de HRJ gegrond bevonden. Zoals reeds eerder vermeld, is de HRJ van mening dat ook in strafzaken de vonnissen automatisch en kosteloos aan de burger moeten worden overgemaakt zodat deze tijdig kan oordelen of een eventuele beroepsprocedure zinvol is. De HRJ kan wel begrip opbrengen voor het ingeburgerde systeem waarbij de zaken met advocaten bij voorrang behandeld worden. Advocaten kunnen zich immers moeilijk aan een vast (pleit)uur houden wegens gevaar voor overlapping met een opgegeven pleituur op een andere rechtbank. De HRJ is wel van mening dat dit systeem op een duidelijke en correcte manier aan de burger moet gecommuniceerd worden. Zo moet de burger van bij de aanvang weten dat zijn zaak wellicht niet op het uur van de oproepingsbrief zal behandeld worden, en moet hij geïnformeerd worden over de reden waarom advocaten voorrang krijgen. De HRJ heeft zich voorgenomen na te gaan of een beter zittingsmanagement hier eventueel een oplossing kan bieden.
¾
Klacht over een gebrek aan communicatie vanwege een vredegerecht. Klagers hadden problemen met hun buren. Om procedures te vermijden verzochten ze bij brief van 9 juni 2005 de vrederechter om tussen te komen bij middel van een minnelijke schikking. Aangezien hierop geen reactie kwam, namen klagers een advocaat onder de arm die op zijn beurt op 13 en 17 juli 2005 een fax verstuurde naar het vredegerecht als herinnering van het verzoek van klagers. Ook hierop werd niet gereageerd. De vrederechter deelde de HRJ mee de zaak over een kikker handelde die in de vijver van 90
klagers’ buren te luid kwaakte. De milieudienst van de gemeente werd hiervoor al ingeschakeld en had al tevergeefs gepoogd te bemiddelen. Er was hiervoor ook al klacht neergelegd bij de politie. Toen de verzoeken van de advocaat binnenkwamen was de vrederechter in verlof en haar verlof liep tot 28 augustus 2005. De vrederechter deelde mee dat prioriteit wordt gegeven aan zaken waarvan het (maatschappelijk) belang meer betekenis heeft: het vredegerecht was dan ook bewust niet tussengekomen. Bij terugkeer uit haar verlof besloot de vrederechter dat de zaak als gesloten kon worden beschouwd. Dit werd evenwel niet aan de advocaat meegedeeld, wat normaal wel had moeten gebeuren. De vrederechter schreef dit toe aan de eerder “ongelukkige periode”. De HRJ beoordeelde deze klacht gegrond en was van mening dat de vrederechter als nog gepast zon dienen te handelen aangaande het vervoek van klagers tot oproeping en verzoening. ¾
Klacht over een gebrek aan duidelijk taalgebruik. Klagers dachten dat ze door de correctionele rechtbank samen veroordeeld waren tot één geldboete van 500 euro. Ze ontvingen evenwel van de Ontvanger der Penale Boeten twee invorderingen van telkens 500 euro. Bij een tweede lezing van het vonnis bleken er toch twee boetes te zijn opgelegd. Klagers vonden het vonnis evenwel ambigu opgesteld (er ontbraken de noodzakelijke komma’s) en waren van oordeel dat hun rechten van verdediging hierdoor waren geschonden omdat ze eventueel beroep hadden aangetekend, indien ze de juiste draagwijdte van de veroordeling hadden gekend. Klagers hadden drie brieven aan de rechtbank geschreven met de vraag om de boete van de vrouw te seponeren. Ze hadden evenwel nooit een antwoord ontvangen. Ze beklaagden zich over het gebrekkig Nederlands dat in het vonnis werd gebruikt en het feit dat de rechtbank nooit op hun brieven had geantwoord. De klacht over het taalgebruik in het vonnis werd door de HRJ gegrond bevonden omdat de HRJ van mening was dat het beschikkend gedeelte van het vonnis dubbelzinnig was opgesteld. Bovendien was de HRJ van oordeel dat de rechtbank klagers brieven had moeten beantwoorden.
¾
Klacht over de toepassing van de taalwetgeving in een tweetalig kanton. Als inwoner van een Franstalige gemeente met faciliteiten voor Nederlandssprekenden wenste klager dat hij door iemand van het vredegerecht in de Nederlandse taal werd geholpen (i.v.m. akte van bekendheid van zijn pas overleden vader). Niemand van het griffiepersoneel sprak evenwel Nederlands en klager werd verder gestuurd. Naar aanleiding van een telefonisch onderhoud tussen de HRJ en de griffie van het vredegerecht kon de HRJ zelf vaststellen dat men in het vredegerecht inderdaad niet in het Nederlands kon geholpen worden. Vervolgens nam de HRJ contact op met de vrederechter. Deze tweetalige vrederechter bevestigde dat hoewel de wet voorziet dat een persoon van de griffie kennis heeft van het Nederlands, de enige griffier de Nederlandse taal niet machtig was. Dit was evenwel een gevolg van het gebrek aan tweetalige kandidaten voor deze functie. De vrederechter nam vervolgens telefonisch contact met de klager om hem in het Nederlands te woord te staan. Uit het onderzoek van de HRJ bleek dat de vrederechter en zijn personeel wel degelijk inspanningen ondernamen om Nederlandstaligen zo goed mogelijk in hun eigen taal te ontvangen. Het vredegerecht zelf trof dan ook geen schuld. Het probleem was dat de tweetalige functie niet ingevuld raakte bij gebrek aan kandidaten. De HRJ heeft de klacht gegrond bevonden en de minister hierover aangeschreven met de vraag de nodige (stimulerende) maatregelen te nemen zodat er wel voldoende tweetalige kandidaten postuleren voor tweetalige plaatsen.
¾
Klacht over het stilzitten van het parket van de procureur des Konings omdat zij niet het nodige deden om de ontseining van een motorfiets aan de betreffende instanties te melden. De politie had klager meegedeeld dat het parket niet de nodige stappen had ondernomen om zijn voertuig te ontseinen. Zijn motorfiets zou oorspronkelijk geseind zijn in het kader van een gerechtelijk onderzoek maar intussen was er al een rechterlijke uitspraak op basis waarvan ontseining kon plaatsvinden. De politie verwees 91
klager door naar het parket en gaf hem een telefoonnummer mee. Klager nam vervolgens telefonisch contact op met het parket maar hij kreeg geen duidelijk antwoord, deels ook omdat hij de Franse taal niet machtig was. Ook zijn raadsman schreef een brief aan het parket, maar zonder resultaat. De HRJ nam vervolgens contact op met het desbetreffende parket. Door de interventie van de HRJ is het parket tot ontseining overgegaan. Klager kon dan uiteindelijk zijn voertuig bij het DIV laten inschrijven. De klacht werd door de HRJ gegrond bevonden: het betrof blijkbaar een vergetelheid vanwege het parket. ¾
Klacht over de gebrekkige werking van het parket. Klager, een advocaat, diende klacht in voor zijn cliënt tegen het parket. Zijn cliënt kwam sedert 30 oktober 2004 in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Op 26 augustus 2004 vond een eerste zitting van het personeelscollege plaats maar deze werd uitgesteld omdat het parket het strafdossier niet had overgemaakt. Via de psychosociale dienst (PSD) en de dienst individuele gevallen (DIG) had klager vernomen dat het parket op 13 augustus 2004 door de DIG verzocht werd om het dossier over te maken aan de PSD van de gevangenis. Op 20 januari 2005 vernam klager van de DIG dat het dossier bij het parket verloren was geraakt en dat men bezig was met de wedersamenstelling. Men kon niet voorspellen hoe lang dit zou duren. Op 24 februari 2005 moest cliënt van klager opnieuw voor het college verschijnen. Aangezien het strafdossier nog steeds niet was overgemaakt, vreesde klager dat de zaak opnieuw zou worden uitgesteld. De klacht betrof dan ook de nalatigheid waarmee het parket het dossier van zijn cliënt behandeld had waardoor hij reeds 2 maal een aanleg verloor. Hij vroeg dat er aan het parket minstens een bindende termijn zou worden opgelegd binnen dewelke het dossier wedersamengesteld zou moeten zijn. Uit het onderzoek van de HRJ bleek dat het dossier wel degelijk was zoekgeraakt en dat men had gepoogd het weder samen te stellen Deze wedersamenstelling werd echter bemoeilijkt doordat het om een gerechtelijk onderzoek ging waarbij men gebruik maakte van unieke stukken. Bovendien dateerde het dossier van voor de tijd dat de onderzoekskabinetten geïnformatiseerd werkten waardoor er geen inventaris van het dossier bestond. De wedersamenstelling bleef beperkt tot een klein aantal stukken waar men nog over beschikte. Omdat het dossier niet volledig was, werd getracht om via de behandelende politiediensten (toen nog de rijkswacht) het dossier samen te stellen maar ook dit lukte niet omdat alle gegevens op een diskette werden opgeslagen en deze computerregisters door een crash onbruikbaar waren. In de ANG-databank kon geen van de initiële processen–verbaal teruggevonden worden. Verder opzoekwerk diende manueel te gebeuren maar dit zou zeer tijdrovend zijn aangezien er geen nummers van eventuele vervolgprocessen-verbaal gekend waren. Omdat het een volledig afgehandeld dossier betrof dat enkel nog opgevraagd kon worden voor de beoordeling van de strafuitvoering, achtte de procureur het onverantwoord om dergelijk opzoekwerk te verrichten. Het dossier werd in zijn beperkte staat overgemaakt aan de neuropsychiater bij de psychosociale dienst van de gevangenis. De HRJ verklaarde de klacht gegrond en informeerde verder bij de commissie voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) of het dossier in zijn huidige vorm voldoende was. Uit het antwoord van de commissie VI bleek dat het personeelscollege van de gevangenis adviezen had kunnen verlenen zonder raadpleging van het gerechtelijk dossier en ook de PSD had een verslag kunnen opstellen zonder verwijzing naar het gerechtelijk dossier. De behandeling ten gronde voor de commissie was in het vooruitzicht gesteld.
¾
Klacht over het weigeren van inzage in een dossier door het parket. Klager kreeg van het parket geen inzage in een geseponeerd dossier dat gestart was naar aanleiding van een klacht wegens nachtlawaai - door klager neergelegd - en zijn gedrag toen t.a.v. de politiediensten. Uiteindelijk richtte klager zijn verzoek tot inzage aan de procureurgeneraal en deze antwoordde hem dat hij reeds kopie van alle terzake opgestelde processen-verbaal had gekregen en dat een inzage in het dossier voor hem geen meerwaarde zou opleveren. De procureur-generaal deelde de HRJ mee dat er geen inzage werd verleend om pragmatische redenen. De HRJ beoordeelde deze klacht als gegrond aangezien de HRJ 92
van mening is dat de indiener van de klacht een recht op inzage in zijn dossier heeft nadat dit geseponeerd is. ¾
Klacht over het stilzitten van het parket dat geen eindvordering opstelde na het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek. Nadat de echtgenoot van klager overleed in 1992 kwamen er volgens klager tal van onregelmatigheden aan het licht in verband met zijn erfenis. Op 17 november 1993 werd door de zoon van klager klacht met burgerlijke partijstelling neergelegd tegen de familie van de vader. Op 24 oktober 1995 oordeelde de raadkamer bij beschikking dat het onderzoek onvolledig was. Sindsdien was de zaak blijkbaar niet meer voor de raadkamer gekomen. Klager bleef evenwel aandringen bij het parket en het parket deelde hem mee dat de feiten intussen verjaard waren en dat er reeds een beslissing in het dossier genomen was. Klager stelde dat er eigenlijk nooit een beslissing in dit dossier werd genomen en diende klacht in bij de HRJ. Uit onderzoek van de HRJ bleek dat het parket van mening was dat de beschikking van de raadkamer van 24 oktober 1995 (dat het onderzoek niet volledig was) onvoldoende gemotiveerd was, waardoor het parket besliste geen bijkomende vordering te nemen. Er werd evenwel ook geen hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de raadkamer door het parket. De procureur des Konings deelde de HRJ mee dat hij niet meer kon achterhalen waarom de toenmalige titularis van het dossier geen hoger beroep had aangetekend aangezien deze titularis intussen tot een andere functie was geroepen. Op 5 december 1995 werd de zaak sine die uitgesteld door de raadkamer. Op 4 april 2000 werd het dossier door de onderzoeksrechter terug meegedeeld aan het parket. Het kabinet waaraan het dossier werd toebedeeld was op dat ogenblik onbemand. Eind 2003 werd het dossier vervolgens opgeslorpt door de pool gerechtelijke achterstand van het parket. Intussen was het dossier verjaard sinds 19 april 2002. De procureur des Konings stelde dat vervolgens de burgerlijke partij werd aangeschreven om haar de mogelijkheid te geven eventuele bezwaren aangaande een archivering te laten kennen. Hierna richtte het parket een verslag aan het parket-generaal met de vraag het dossier te archiveren. De klacht werd door de HRJ gegrond verklaard aangezien de HRJ niet akkoord gaat met het systeem van archivering. De procureur des Konings deelde mee dat het archiveren van dossiers als beheermethode om oude procedures weg te werken intussen is stopgezet.
Gegronde klachten (CAE) Van de klachten waarvoor de CAE. zich bevoegd heeft verklaard, bleek 27,45 % gegrond (n = 1459). Hierna volgt de beknopte samenvatting van die klachten. ¾
59
Klachten over de werkwijze van de griffie van een rechtbank van koophandel : twee vzw’s moesten de nodige wijzigingen aan hun statuut aanbrengen om in overeenstemming te zijn met de wet van 2 mei 2004 die de wet van 1921 betreffende de vzw’s heeft gewijzigd. Hun klachten hadden in het bijzonder betrekking op het weigeren van de dossiers door de griffie van de betrokken rechtbank van koophandel omwille van louter vormelijke redenen. Bovendien beklaagden ze er zich over dat bij elk bezoek verschillende informatie werd verstrekt over de stukken die vereist zijn bij het neerleggen van de dossiers, waardoor klagers een tiental bezoeken aan de griffie hadden moeten brengen. De hoofdgriffier heeft de aantijgingen van de aanklagers betwist door te verduidelijken dat de griffie zijn uiterste best deed om naar de cliënt te luisteren en dat noch hijzelf, noch de griffier-hoofd van dienst, noch de griffiers en de adjunct-griffiers de werkwijze zouden tolereren zoals die door de klagers wordt beschreven.
Zie tabel 5.
93
Uit de analyse van de geleverde verklaringen heeft de CAE nochtans het nietantwoorden op verschillende argumenten en het gebrek aan duidelijke informatie aan de rechtzoekende vastgesteld. De CAE heeft derhalve de klacht gegrond verklaard, in de mening dat het hoofd van de griffie in gebreke is gebleven wat de geboden hulp aan de burger betreft voor het snel en efficiënt samenstellen van zijn dossier. ¾
Klacht over het niet-antwoorden op een brief, gericht aan de procureur des Konings. Na het regelen van een minnelijke schikking betreffende een inbreuk op het verkeersreglement, had de aanklager een schrijven gericht aan de betrokken procureur des Konings teneinde zijn klachten uiteen te zetten. De procureur des Konings laat de CAE weten dat de verbaliserende partij gehoord was naar aanleiding van de brief van de overtreder en bij die gelegenheid de gegrondheid van de beslissing van het parket was bevestigd. De procureur heeft verduidelijkt dat de aanklager nooit op de hoogte was gebracht van het vervolg van het onderzoek aangezien hij aanvaard had om de minnelijke schikking te betalen. Naar deze laatste werd pas een kennisgeving gestuurd, samen met het sturen van een schrijven om de CAE te informeren. Voor zover de procureur des Konings aan de vraag van de klager heeft voldaan met meer dan een jaar vertraging en naar aanleiding van zijn tussenkomst, heeft de CAE de klacht gegrond verklaard, in de mening dat het de taak is van een gerechtelijke autoriteit om binnen een redelijke termijn te antwoorden op elk verzoek van een rechtzoekende.
¾
Klacht over de communicatie en het onthaal van een rechtzoekende op de griffie van een vredegerecht. De klagers verweten het personeel van de griffie dat ze weigerden hen wegwijs te maken bij eenvoudige procedurestappen, in dit geval het neerleggen van een verzoek tot minnelijke schikking. De griffie motiveerde deze weigering met artikel 297 van het gerechtelijk wetboek dat bepaalt dat “de leden van de gerechtshoven, rechtbanken, parketten en griffies noch mondeling, noch schriftelijk de verdediging van de partijen op zich mogen nemen, en hen evenmin adviezen mogen geven.”. De bovengenoemde wettelijke bepaling maakte bovendien het voorwerp uit van een postercampagne in de lokalen van de griffie waar de rechtzoekenden worden ontvangen. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard met als reden dat een te strikte interpretatie van deze wettelijke bepaling strijdig is met een goede dienstverlening aan een rechtzoekende. De kwestie werd besproken in de Verenigde Commissie (VAOC), die van mening was dat het noodzakelijk was een algemene aanbeveling in dit opzicht te formuleren. De VAOC heeft aanbevolen om in elke griffie, in elk secretariaat van het parket en auditoraat een beleid voor elk personeelslid overeenkomstig zijn bevoegdheden in te voeren, dat erop gericht is de rechtzoekende te helpen om de procedures beter te begrijpen. De VAOC heeft voorgesteld om standaardformulieren ter beschikking te stellen van de rechtzoekende om hem te helpen zelf proceshandelingen te verrichten.
¾
Klacht over de duur van de vereffening van een faillissement en het gebrek aan informatie over de voortgang ervan. De klaagster was ontslagen in 1996 ten gevolge van een faillissement en wachtte 8 jaar later nog steeds op een vergoeding. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard. Uit de gevoerde onderzoeken is inderdaad gebleken dat de curator het faillissement waarvan sprake te laat had afgehandeld. De klaagster heeft enige tijd na indiening van haar klacht voldoening gekregen.
¾
Klacht over de behandeling van een ouderlijke ontvoeringszaak door het parket. De twee dochters van de klager waren door hun moeder meegenomen naar Cyprus en hij heeft hen niet meer teruggezien. 94
Na de ouderlijke ontvoering werd, in het kader van een procedure in kort geding om de voorlopige maatregelen ten aanzien van de kinderen te herzien, een sociaal onderzoek in Cyprus uitgevoerd dat in november 2000 toekwam op de dienst « Onthaal en vorming » van de FOD Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. Dit sociaal onderzoek werd slechts in januari 2003 door het parket van de procureur des Konings gevoegd bij het strafdossier, na tussenkomst van de procureur-generaal. Deze laattijdige voeging had voor gevolg dat de klager niet meer de mogelijkheid had om een debat te krijgen over de voorlopige maatregelen met betrekking tot de twee kinderen. Bovendien had de klager hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de raadkamer tot buitenvervolgingstelling van zijn echtgenote en was de beroepsakte zoek geraakt gedurende een periode van 7 maanden. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard. De kwestie werd besproken in de VAOC die het dossier aan de Algemene Vergadering heeft voorgelegd. De Algemene Vergadering heeft de feiten van die aard beschouwd zodat artikel 259bis-19 § 2bis van het gerechtelijk wetboek kon worden toegepast. Er werd een brief met beschrijving van de feiten gericht aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie gericht en een kopie daarvan werd naar de minister van Justitie doorgestuurd. ¾
Klacht over de lange duur van de behandeling van een zaak door het parket. De klager klaagde erover dat, een jaar na het slachtoffer te zijn geweest van een verkeersongeval met enkel materiële schade, de zaak nog altijd in vooronderzoek zat bij het parket. Hierdoor kon klager nog geen schadevergoeding krijgen. Uit de onderzoeken is gebleken dat de trage vooruitgang in het onderzoek te wijten was aan een zeker gebrek aan ijver van het betrokken parket evenals aan de vertraging door de lokale politie bij de uitvoering van de onderzoeksdaden. Omdat de klager pas 1 jaar en 8 maanden na de feiten een dagvaarding werd betekend om voor de politierechtbank te verschijnen, heeft de CAE de klacht gegrond verklaard. De CAE was van oordeel dat het onderzoek te lang had geduurd.
¾
Klacht over de lange duur van een procedure m.b.t. het homologeren van een akte van bekendheid. Deze akte verving de verdwenen geboorteakte van klaagster die zij nodig had om te kunnen huwen. Uit het onderzoek bleek dat het parket een abnormaal lange termijn (bijna 9 maanden) nodig had om een oordeel te vellen. Meer bepaald waren 4 en een halve maand verstreken tussen de overdracht van het dossier door de rechtbank aan het parket, en het begin van de behandeling van het dossier door het parket. De CAE heeft geoordeeld dat zo’n termijn overdreven was, vooral omdat in onderhavig geval het huwelijk van klaagster onnodig was uitgesteld. De CAE heeft per brief een aanbeveling aan de betrokken korpschef gestuurd opdat prioriteit zou verleend worden aan de behandeling van familiale geschillen.
¾
Klacht over het gebrek aan informatie m.b.t. de behandeling van twee klachten. In november 2003 had de klager geen nieuws over het gevolg dat was verleend aan twee klachten die hij in maart 2003 had ingediend omdat hij zijn kinderen niet mocht zien. Hij had een schrijven aan het parket gericht zonder hierop een antwoord daarop te krijgen. Overstelpt door verschillende klachten m.b.t. het niet-geven van een antwoord door het betrokken parket op het schrijven van rechtzoekenden die zich willen informeren over het gevolg van hun zaak, heeft de CAE de klacht gegrond verklaard. De CAE heeft in het bijzonder de aandacht van de korpschef op deze problematiek, die kan opgelost worden door het bijhouden van een elektronische of manuele agenda, gevestigd. De CAE heeft de korpschefs gevraagd welke werkwijze zij hanteren om de briefwisseling met particulieren na te gaan. Bovengenoemde korpschef heeft zijn diensen opgedragen om hem elke rappel persoonlijk voor te leggen.
95
¾
Klacht over het gebrek aan opvolging van het vooronderzoek van een strafrechtelijk dossier betreffende oplichting. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard, rekening houdend met de vertraging die de behandeling van het dossier door het parket had gekend gedurende 2 jaren.
¾
Twee klachten over de lange duur van een opsporingsonderzoek. De klagers hadden een verzoek tot regularisatie van verblijf in januari 2000 ingediend en waren nog steeds aan het wachten op een beslissing in augustus 2004. Deze dossiers maakten deel uit van de 293 dossiers waarmee het parket in 2001 werd overstelpt in het kader van de regularisatieprocedure om fraude in regularisatiedocumenten te onderzoeken. Voor zover het onderzoek betreffende deze dossiers niet was afgesloten, kon de Regularisatiecommissie de behandeling van de verzoeken tot regularisatie niet verder zetten. Aangezien de AOC gelijkaardige klachten had ontvangen, werd deze problematiek aangehaald tijdens een onderhoud met de betrokken procureur des Konings. Het bleek dat de behandeling van de regularisatiedossiers problemen had veroorzaakt, met name omwille van hun aantal en het gebrek aan personeel waarmee de dienst van de procureur des Konings werd geconfronteerd. De procureur heeft deze situatie verholpen in samenwerking met de politiediensten. Zo werden de dossiers verdeeld onder de verschillende diensten, in functie van hun bijzonderheden. De CAE heeft de klachten gegrond verklaard, oordelende dat de wachttijd onredelijk was.
¾
Klacht over de duur van een procedure betreffende een nalatenschap voor een hof van beroep. In december 2000 had klaagster hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van eerste aanleg van november 1998. Ze klaagde over de trage voortgang van de procedure en in het bijzonder over de betaling van 7 % interest vanaf de eerste uitspraak. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard aangezien het betrokken hof van beroep een uitspraak over de zaak had gedaan in september 2004, namelijk bijna 4 jaar na het indienen van het verzoek tot beroep.
¾
Klacht betreffende het niet-antwoorden op brieven, gericht aan een parket, teneinde de opvolging te kennen van een klacht op grond van valsheid in geschrifte. De CAE heeft deze klacht gegrond verklaard, omdat een antwoord op de brieven van klager binnen een redelijke termijn de regel zou moeten zijn.
Klacht afgehandeld via bemiddeling (AOC) Door de AOC werd 1 klacht afgehandeld via bemiddeling. Soms is het niet aangewezen om een probleem dat wordt aangeklaagd bij de Hoge Raad te beoordelen op zijn gegrondheid. Indien het probleem een conflict betreft tussen twee partijen binnen de rechterlijke orde is het vaak niet mogelijk of wenselijk om de klacht van één der partijen gegrond te verklaren. Het is dan zinvoller om naar een oplossing voor het probleem te zoeken waar de betrokken partij(en) zich in kunnen vinden. Het betrof een klacht ingediend door een hoofdgriffier tegen de vrederechter. Klager was sinds 1995 benoemd als hoofdgriffier bij het vredegerecht. Hij werkte gedurende 7 jaar probleemloos samen met de vorige vrederechter die nu op rust was. Hij kreeg van hem een zeer gunstige evaluatiescore. Eind 2001 werd er een nieuwe vrederechter benoemd. Klager kreeg van de nieuwe vrederechter maar net voldoende als evaluatiescore maar ging hiertegen niet in beroep. Sinds de aanstelling van de nieuwe vrederechter waren er tussen hen constant spanningen en ruzies. Hij werd zelfs door de procureur des Konings verhoord over klachten die de vrederechter over hem had geuit. Hiervoor had hij de tuchtstraf ‘berisping’ gekregen. Klager had ondertussen al meermaals naar een andere betrekking als 96
hoofdgriffier gepostuleerd maar kreeg omwille van zijn problemen met de vrederechter steeds een (zeer) ongunstig advies van de procureur des Konings. De hoofdgriffier was door deze situatie al een hele tijd met ziekteverlof. Hij vroeg de HRJ om zijn klacht tegen de houding en de handelswijze van de vrederechter te onderzoeken en om voor zijn hachelijke situatie een oplossing te zoeken. Naar aanleiding van deze klacht heeft de HRJ zowel de hoofdgriffier als de vrederechter uitgenodigd voor een gesprek. Uit deze gesprekken bleek duidelijk dat beide personen niet meer met elkaar konden samenwerken. Het was ook duidelijk dat het vredegerecht ook zonder de hoofdgriffier goed functioneerde. De HRJ besloot hierop te proberen de klacht op te lossen door voor de betroken hoofdgriffier een nieuwe functie te zoeken in de schoot van de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. De nodige contacten werden hiervoor gelegd met de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en met de procureur des Konings. Beide partijen gingen akkoord met het voorstel van de HRJ. De procureur des Konings diende vervolgens een verzoek in bij de minister van Justitie om de betrokken hoofdgriffier over te plaatsen. De minister van Justitie heeft dit verzoek ingewilligd en de hoofdgriffier werd intussen ‘met opdracht’ aangeduid in de rechtbank van eerste aanleg. Hierop werd het klachtdossier afgesloten aangezien het onderliggende probleem hierdoor was opgelost. 3.1.4.15. Andere redenen van afsluiting60 4,96 % (n = 13) van de Nederlandstalige klachten, en 5,58 % (n = 11) van de Franstalige klachten werden afgesloten om een andere reden dan de onontvankelijkheid van de klacht, onbevoegdheid van de Hoge Raad, gegrondheid of ongegrondheid van de klacht. Het gaat om : -
klachten die bij nader inzien geen echte klachten bleken te zijn ; klachten die zonder voorwerp zijn (geworden).
In het eerste geval gaat het om brieven die op het eerste gevoell een klacht lijken, of zelfs uitdrukkelijk vermelden dat het om een klacht gaat, maar die bij nader inzien geen concrete klacht bevatten. De klager wordt bijvoorbeeld geconfronteerd met een bepaald probleem en vraagt aan de Hoge Raad welke procedure hij best opstart, welke de toepasselijke wetgeving is, welke zijn kansen zijn, enz. Deze klacht is eerder een vraag om juridisch advies. De Hoge Raad kan dan wel algemene informatie geven en de klager doorverwijzen, maar kan uiteraard niet zelf in de plaats treden van advocaten of andere adviesverlenende instanties. In het tweede geval gaat het bijvoorbeeld om klachten die zonder voorwerp zijn geworden omdat het probleem werd opgelost vooraleer de Hoge Raad over voldoende elementen beschikte om zijn bevoegdheid te onderzoeken. 3.1.5. Aanbevelingen Ook dit jaar kwamen er in het kader van de klachtenbehandeling problemen naar boven die al gekend waren bij de HRJ. Er werd dan ook regelmatig verwezen naar de aanbevelingen die de HRJ reeds in de voorgaande jaren had geformuleerd. Bestaande aanbevelingen werden ook verder aangevuld en verfijnd en tenslotte werden dit jaar ook enkele volstrekt nieuwe aanbevelingen geformuleerd.
60
Zie tabel 4.
97
3.1.5.1. Een deugdelijke communicatie 3.1.5.1.1. Communicatie in briefwisseling Reeds tijdens het eerste werkingsjaar van de HRJ bleek dat brieven van rechtzoekenden gericht aan de gerechtelijke instanties vaak onbeantwoord bleven. In het eerste jaarverslag werd dan ook al volgende aanbeveling geformuleerd: “Een goede communicatie vereist zeker dat elke brief van de rechtzoekende aan de gerechtelijke instanties een antwoord bekomt”. Vanzelfsprekend hoeft niet noodzakelijk elk antwoord even uitgebreid te zijn. Het kan soms volstaan om kort uit te leggen waarom niet ingegaan kan worden op wat de briefschrijver vraagt. Er mag ook niet worden verwacht dat men blijft antwoorden op onredelijke brieven of brieven die geen nieuwe elementen aanbrengen. In dat geval moet men de betrokkene wel op de hoogte brengen van het feit dat aan verdere briefwisseling geen gevolg meer gegeven zal worden. Hoewel de meeste gerechtelijke instanties de laatste jaren hier duidelijk meer aandacht voor hebben, ontvangt de Hoge Raad nog steeds klachten over het niet, onvolledig of laattijdig reageren op briefwisseling. De HRJ heeft bijgevolg de aanbeveling rond een goede briefwisseling in de loop van 2005 verder aangevuld met volgende toevoegingen : -
-
Een goede communicatie vereist niet alleen dat iedere brief van een rechtzoekende een antwoord bekomt, maar deze brief moet tevens de gevraagde informatie bevatten en dus een afdoend antwoord geven op de vraag van de rechtzoekende. Het openbaar ministerie en zijn ondersteunende diensten moeten de verzoeken van particulieren beantwoorden aan de hand van een gepersonaliseerde brief. Het openbaar ministerie en zijn ondersteunende diensten moeten elke vraag van een rechtzoekende binnen een redelijke termijn beantwoorden.
3.1.5.1.2. Communicatie op de zitting De HRJ ontvangt regelmatig klachten over het onthaal op de terechtzitting van burgers die in persoon op de zitting verschijnen. Veel van deze klachten worden door de AOC afgewezen omdat de gegrondheid ervan vaak moeilijk te controleren valt. Naar aanleiding van deze klachten heeft de HRJ volgende aanbeveling in 2005 geformuleerd en gecommuniceerd naar al de korpschefs : Iedere magistraat dient de rechtzoekende die in persoon verschijnt op de zitting op een correcte manier te bejegenen. Deze rechtzoekende heeft alleszins het recht om gehoord te worden en kan aanspraak maken op een professionele dienstverlening en medegaande op het nodige respect. 3.1.5.1.3. Leesbaarheid van akten en documenten Reeds tijdens het eerste werkingsjaar van de HRJ bleek dat het gebrek aan leesbaarheid van documenten uitgaande van de gerechtelijke overheden veel onbegrip veroorzaakt. De HRJ verzocht dan ook om voldoende tijd en energie te steken in de toelichting bij documenten. Een ander probleem betreft het feit dat de burger vaak onvoldoende vertrouwd is met het verloop van gerechtelijke procedures en de juiste draagwijdte van juridische termen niet kent. Het is dan ook belangrijk dat in documenten uitgaande van de gerechtelijke overheden de nodige informatie in duidelijke bewoording is opgenomen. Zo werden in 2005 de volgende aanbeveling geformuleerd :
98
-
-
De gedinginleidende akten en de oproepingsbrieven dienen te vermelden dat de aanwezigheid van de partij (in persoon of vertegenwoordigd) op de inleidende zitting noodzakelijk is. Uitstel van de zaak kan niet telefonisch of schriftelijk worden aangevraagd. Bij het niet verschijnen van een partij kan de rechtbank een verstekvonnis uitspreken. Vonnissen moeten in een duidelijke en correcte taal worden opgesteld. Het beschikkend gedeelte van een vonnis moet in een correcte bewoording worden opgesteld zodat er geen twijfel kan ontstaan over de juiste draagwijdte van de veroordeling.
3.1.5.2. Het onthaal van de rechtzoekende In de loop van 2005 werden volgende aanbevelingen rond het onthaal van de rechtzoekende geformuleerd. 3.1.5.2.1. Een goed onthaal door de griffie en het secretariaat van het parket of auditoraat Binnen elke griffie, parketsecretariaat en auditoraat moet een beleid worden gevoerd dat erin bestaat dat ieder personeelslid - binnen zijn bevoegdheden - de rechtzoekende helpt om de procedures beter te begrijpen. Een goed onthaal is immers van essentieel belang voor de eerste perceptie van de werking van het gerecht. Standaardformulieren moeten ter beschikking van de rechtzoekenden worden gesteld om hen te helpen bij het opstellen van akten van de rechtspleging. Deze formulieren moeten verplicht een verwijzing bevatten naar de wettelijke regels die op die akten toepasselijk zijn, als waarborg voor de regelmatigheid en de opvolging ervan. 3.1.5.2.2. Onthaal in de eigen taal van de rechtzoekende Teneinde te verhinderen dat door de grondwetgever bedoelde faciliteiten voor inwoners van een faciliteitengemeente geen dode letter blijven, dient de minister van Justitie voldoende stimulerende maatregelen te nemen om kandidaten hoofdgriffiers, griffiers of adjunctgriffiers te motiveren om enerzijds de beide landstalen aan te leren en anderzijds te postuleren voor tweetalige plaatsen voor betrekkingen in rechtscolleges waar de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken de tweetaligheid vereist. 3.1.5.3. Actieve dienstverlening Een actieve dienstverlening houdt in dat de gerechtelijke overheid uit eigen beweging de burger informeert over het gevolg dat aan zijn klacht wordt gegeven en over de afloop van zijn gerechtelijke procedure. 3.1.5.4. Automatisch en kosteloos afschrift van vonnissen in strafzaken Reeds in het advies op het wetsvoorstel houdende het Wetboek van Strafprocesrecht (Franchimont) had de HRJ zich al positief uitgesproken over het kosteloos toezenden van een afschrift van het vonnis of arrest in strafzaken61. In 2005 heeft de HRJ in het kader van de klachtenbehandeling deze aanbeveling regelmatig herhaald en de minister van Justitie hierover aangeschreven met het verzoek hiervoor de nodige aandacht te hebben.
61
Advies op het wetsvoorstel houdende het Wetboek van Strafprocesrecht (Franchimont), goedgekeurd tijdens de Algemene Vergadering van 23 juni 2004.
99
Naar analogie met het verzenden van een ongetekend afschrift in burgerlijke zaken zoals voorzien in art. 792 van het Gerechtelijk Wetboek, zouden de partijen ook in strafzaken automatisch en kosteloos een afschrift van het strafvonnis moeten ontvangen. 3.1.5.5. Gerechtelijke achterstand 3.1.5.5.1. Termijn van beraad Ook in 2005 ontving de HRJ verschillende klachten over het overschrijden van de termijn van beraad die wordt opgelegd door artikel 770 van het Gerechtelijk Wetboek. Aan de korpschefs werd dan telkens gevraagd om de nodige aandacht te besteden opdat vonnissen en arresten binnen een termijn van één maand (en uiterlijk binnen drie maanden) worden uitgesproken. De korpschef moet er alleszins over waken dat hij te allen tijde op de hoogte is van het overschrijden van de termijn van beraad. 3.1.5.5.2. Deskundigenonderzoek Ook dit jaar werden er klachten ontvangen over deskundigenonderzoeken die veel te lang aansleepten. Het trage verloop van deze gerechtelijke expertisen is één van de belangrijke oorzaken van de gerechtelijke achterstand. Reeds in 2002 en 2003 heeft de HRJ aanbevelingen geformuleerd over de gerechtelijke expertise in burgerlijke, sociale en strafzaken62. Op 3 mei 2005 heeft de minister van Justitie de HRJ om een advies gevraagd over zeven wetsvoorstellen tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek voor wat betreft het deskundigenonderzoek63. Dit advies, dat werd goedgekeurd door de Algemene Vergadering van 29 juni 2005, gaf de HRJ de mogelijkheid om de voorgaande aanbevelingen verder te ontwikkelen en te verfijnen op basis van een stelselmatige analyse van de klachten die hierover werden ontvangen. 3.1.5.5.3. Le criminel tient le civil en état Het instellen van de strafvordering tijdens het burgerlijke proces kan het verloop van deze laatste enorm vertragen. Het principe “le criminel tient le civil en état” bepaalt immers dat de burgerlijke procedure geschorst moet worden in afwachting van de beslissing die in de strafzaak wordt genomen64. Zonder het principe zelf in vraag te stellen, heeft de HRJ in de loop van 2005 de good practices onderlijnd die aangewezen zijn voor een correcte toepassing van dit principe. Wanneer de partijen in het burgerlijk proces het erover eens zijn dat er een strafvordering bestaat waarvan het resultaat bepalend is voor de oplossing van het burgerlijk geschil, kan de rechter volstaan met het akte nemen van hun overeenstemming over dit punt. Indien daarentegen de partijen het niet eens zijn over de toepassing van dit principe, dient de rechter een specifiek en tegensprekelijk debat te organiseren, na afloop waarvan hij een met redenen omklede beslissing dient te wijzen.
62
63 64
Advies met betrekking tot het voorontwerp van wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de rechtspleging. Goedgekeurd tijdens de Algemene Vergadering van 9 oktober 2002; Aanbeveling over het deskundigenonderzoek in strafzaken en in sociale zaken, goedgekeurd tijdens de Algemene Vergadering van 14 mei 2003. Zie punt 2.2.3., pagina 57. Artikel 4 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering.
100
In zijn beoordeling over het al dan niet toepassen van dit principe op de hem voorgelegde zaak, dient de rechter een precieze en vergelijkende analyse van de feiten en de eisen van de burgerlijke en van de strafvordering te verrichten. In het kader van dat debat kan de rechter dienstig bevelen dat de zaak aan het openbaar ministerie wordt meegedeeld, met toepassing van artikel 764, 11° van het Gerechtelijk Wetboek, om de best mogelijke informatie over de juiste inhoud van de strafvordering te verkrijgen. 3.1.5.6. Behandeling van geschillen in familiezaken Volgende aanbeveling werd in de loop van 2005 geformuleerd naar aanleiding van een specifieke klacht. Het (Brusselse) parket en de rechtbank van eerste aanleg (te Brussel) dienen de geschillen in familiezaken bij voorrang te behandelen. 3.1.5.7. Archivering Reeds in het verslag van de doorlichting van het parket te Brussel van 200165 had de HRJ het systeem van archivering afgekeurd. Ook in 2005 ontving de HRJ klachten van burgers die betrekking hebben op de praktijk van archivering. Het ging steeds om dossiers die door de onderzoeksrechters aan het openbaar ministerie werden meegedeeld en waarvoor het parket, zonder verdere procedure, formeel heeft beslist het dossier niet verder te behandelen. Het betreft dus dossiers die, zonder dat een vordering werd opgesteld en zonder aan de raadkamer te zijn voorgelegd, niet langer worden behandeld. De reden voor die praktijk is te vinden ofwel in de omstandigheid dat de feiten zich te lang geleden hebben voorgedaan (vervolging zou zonder uitwerking zijn, gelet met name op de nakende verjaring), ofwel in het kennelijk overschrijden van de redelijke termijn, ofwel in de omstandigheid dat de destijds door de inbreuk veroorzaakte verstoring van de openbare orde verdwenen is. In voornoemd verslag over de doorlichting van het Brusselse parket heeft de HRJ reeds gesteld dat naar zijn oordeel66 “is de termijn tussen de mededeling van een dossier in gerechtelijk onderzoek door de onderzoeksrechter aan de procureur des Konings en het ogenblik dat de zaak behandeld wordt voor de correctionele rechtbank onredelijk lang. Er gaat soms meer dan één jaar over vooraleer er door het parket een schriftelijke vordering wordt opgemaakt. Dan kan het nog 6 maanden duren vooraleer de raadkamer een beschikking verleent en, in geval van verwijzing van de zaak naar de correctionele rechtbank, kan het (voor Franstalige zaken) nog eens 15 maanden duren vooraleer de zaak voorkomt… De overbelasting is van die aard dat een niet te verwaarlozen deel van die dossiers niet meer behandeld wordt. Met het akkoord van het parket-generaal en mits er aan bepaalde voorwaarden voldaan is, in het bijzonder het akkoord van de burgerlijke partij, worden zij gewoonweg gearchiveerd zodra het duidelijk is dat zij vóór de verjaring of voor het verstrijken van een redelijke termijn niet meer behandeld kunnen worden. Ook al is dit de enig mogelijke werkwijze gelet o.m. op het personeelstekort, valt deze praktijk van archivering te betreuren en als een vorm van rechtsweigering te beschouwd. Bovendien is de samenstelling van de dossiers een verspilling van de tijd en energie”. 65
66
Verslag van de doorlichting van het parket te Brussel, goedgekeurd tijdens de Algemene Vergadering van 21 mei 2001. Ibidem, pagina 10 en 11.
101
Ten gevolge van het doorlichtingsverslag had de VAOC een interne werkgroep opgericht om de audit op te volgen. Die werkgroep organiseerde hoorzittingen met leden van het parketgeneraal bij het hof van beroep te Brussel, met leden van het parket bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel, met leden van de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel en met leden van de balie. Uit al die ontmoetingen is niet alleen naar voren gekomen dat de praktijk van de archivering is blijven bestaan, en dit in strijd met de aanbeveling van de HRJ, maar ook dat de inachtneming van sommige voorwaarden (zoals het akkoord van de burgerlijke partijen) niet gerespecteerd wordt. Evenwel deelden de leden van het parket-generaal bij het Hof van beroep te Brussel en de leden van het parket bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel mee dat de praktijk van de archivering per 1 september 2005 zou eindigen. Toen later de werkgroep een en ander heeft onderzocht, is gebleken dat na 1 september 2005 de archivering nog steeds werd toegepast. De klachten werden gegrond verklaard aangezien de praktijk van de archivering volkomen vreemd is aan het Wetboek van Strafvordering. De adiëring van de onderzoeksrechter moet uitsluitend worden geregeld via een regeling van de rechtspleging door een onderzoeksgerecht. Het komt niet aan het parket toe de adiëring van een rechter te beëindigen door een beslissing om het dossier niet verder te behandelen. De toepassing van die voor de wet onbekende praktijk schaadt bovendien Justitie als instelling doordat het een verspilling is van tijd en energie en doordat afbreuk wordt gedaan aan de rechten van de rechtzoekenden. Een onderzoek is soms bijzonder zwaar in termen van werklast. Gelet op het tekort aan onderzoeksmagistraten, politiemensen, griffiers en deskundigen, is het moeilijk te aanvaarden dat weken van werk op die manier gewoonweg worden opgeofferd. In de statistieken die jaarlijks aan de FOD Justitie moeten worden meegedeeld, komt “archivering” niet voor als een van de in te vullen rubrieken. Zelfs de verschillende informaticaprogramma’s die door diezelfde FOD Justitie worden verstrekt, bevatten niet die optie (rubriek buitenvervolgingstelling, mededeling tot alle nuttige doeleinden, …). Uit de gegevens waarover de HRJ beschikt, blijkt dat de gearchiveerde dossiers worden ondergebracht in de rubriek “sepot”. Die kwalificatie is ongeschikt omdat zij de adiëring en het werk van de onderzoeksrechter maskeert. In het kader van de dossiers die werden geopend na burgerlijke partijstelling, vormt de praktijk van de archivering een probleem voor de terugbetaling van de bij de correctionele griffie in consignatie gegeven fondsen van de burgerlijke partijen. Een ander probleem van de archivering betreft de personen die onder aanhoudingsbevel staan en die nooit een procedure op basis van onwerkdadige hechtenis zullen kunnen inleiden. Hetzelfde geldt voor de borgsom die bij invrijheidstelling onder borg werd gestort en voor eventueel in beslag genomen goederen : zij zullen niet kunnen worden gerecupereerd wanneer het dossier wordt gearchiveerd. In dezelfde gedachtelijn vormt de archivering een probleem wanneer het dossier in onderzoek is geweest, er in dat verband eventueel personen in voorlopige hechtenis werden genomen, en de uitkomst van het onderzoek een invloed heeft op administratieve maatregelen van tuchtrechtelijke aard.
102
Ook rijst er een probleem voor procedures waarin de partijen op de uitkomst van die procedure wachten omdat die gevolgen kan hebben voor de behandeling voor een ander rechtscollege (burgerlijk rechtscollege, arbeidsgerecht, rechtbank van koophandel, met toepassing van de regel “le criminel tient le civil en état”) of van belang is om feiten te begrijpen waarover een ander onderzoek handelt. De HRJ heeft dan ook volgende aanbeveling geformuleerd. De praktijk van archivering kan niet worden toegelaten. De adiëring van een onderzoeksrechter kan uitsluitend via de regeling van de rechtspleging door een onderzoeksgerecht worden geregeld. Het komt niet aan het parket toe de adiëring van een rechter te beëindigen door een beslissing om het dossier niet verder te behandelen. Elk van de betrokken actoren, zowel de zetel als het parket, moeten controlemechanismen instellen om iedere vorm van archivering van dossiers te vermijden en het resultaat van deze controle moet worden opgenomen in de verslagen over de aanwending van de middelen van interne controle binnen de rechterlijke orde. 3.1.6. Beschouwingen 3.1.6.1. Klachten over de Raad van State In de loop der jaren heeft de HRJ enkele klachten ontvangen over de werking van de Raad van State. Aangezien de Raad van State een administratief rechtscollege is, vallen klachten over de werking hiervan buiten het bevoegdheidsdomein van de HRJ. Evenwel blijkt geen enkele instantie over de bevoegdheid te beschikken om klachten over de Raad van State te behandelen. De HRJ wenst dan ook de wetgever op deze lacune te wijzen. 3.1.6.2. Naar een gefaseerde klachtenbehandeling met een centrale registratie Al in 2001 startte de Hoge Raad voor de Justitie een reflectie over de mogelijkheden voor verbetering van de klachtenbehandeling. De rechtzoekende die zich tot de HRJ richt met een klacht over de werking van het gerecht is immers niet altijd tevreden met het antwoord van de Hoge Raad. Vaak dient de HRJ zich onbevoegd te verklaren voor het behandelen van de klacht. Zelfs wanneer de HRJ wel bevoegd is en de klacht ook effectief gegrond wordt bevonden, kan de HRJ de klager geen concrete oplossing voor zijn probleem aanreiken. Bovendien bevat het huidige systeem geen centralisatie van de klachten, zodat de verschillende klachten niet op identieke wijze worden behandeld en het voor de Hoge Raad niet mogelijk is over voldoende ruime informatiebronnen te beschikken om de disfuncties in de rechterlijke organisatie nog beter te bevatten. In oktober 2003 formuleerde de HRJ dan ook een project tot reorganisatie van de klachtenbehandeling voor de rechterlijke orde. Belangrijke uitgangspunten voor de HRJ waren :
-
de klachten moeten gefaseerd behandeld worden, dus in de eerste plaats daar waar het probleem is ontstaan ; centralisatie van de informatie die uit de klachten kan worden gehaald en die aanleiding kan geven tot beleidsaanbevelingen.
Om zijn nieuwe concept voor de klachtenbehandeling uit te werken, had de HRJ in 2003 de wetenschappelijke steun gekregen van een onderzoeksteam van de Universiteit Gent en 103
van de VUB. Dit onderzoek kaderde in het AGORA-programma dat door het Federaal Wetenschapsbeleid wordt gefinancierd. Het eindverslag van dit onderzoek bevestigde in grote mate het voorgestelde concept van de HRJ van een gefaseerde klachtenbehandeling. Bij brief van 23 november 2005 vroeg de Senaat het advies van de Hoge Raad voor de Justitie over twee wetsvoorstellen67 met betrekking tot een nieuwe klachtenbehandeling voor de rechterlijke orde. In dit advies68 bevestigt de HRJ de noodzaak van een centralisatie van de klachten. Deze centralisatie zal de Hoge Raad immers in staat stellen om over meer informatiebronnen te beschikken en zodoende over een breder “draagvlak” voor zijn aanbevelingen. Deze visie wordt ook gedeeld door het parlement en de minister van Justitie. Het komt de Hoge Raad toe deze centralisatiefunctie op te nemen, te meer daar het de Grondwetgever zelf is die de Hoge Raad, vanwege zijn onafhankelijke positie ten aanzien van de grondwettelijke machten, de bevoegdheid heeft verleend om de klachten over de werking van de rechterlijke orde te ontvangen en op te volgen. Zowel de wetsvoorstellen als het advies van de HRJ bevestigen tevens dat de klacht best in prioritaire orde wordt behandeld op het niveau van het rechtscollege of korps (parket of auditoraat) waarop zij betrekking heeft. In het belang van de burger dient de Hoge Raad evenwel de controle op de behandeling van de klacht te behouden, moet hij de behandeling die de klacht kreeg kunnen analyseren, moet hij kunnen optreden op de tweede lijn, en tot slot moet hij aanbevelingen kunnen formuleren. De Hoge Raad stelt de volgende procedure voor klachtenbehandeling voor : 1. de burger dient zijn klacht in, bij voorkeur bij de Hoge Raad; 2. alle instanties die een klacht over de werking van de rechterlijke organisatie ontvangen, moeten die doorsturen aan de Hoge Raad, die deze centraliseert en registreert ; 3. de Hoge Raad stuurt de klacht aan het bevoegde rechtscollege of korps, en brengt de klager daarvan op de hoogte; 4. het rechtscollege of korps behandelt de klacht binnen de 3 maanden en brengt de klager en de Hoge Raad op de hoogte van het gevolg dat aan de klacht werd verleend; 5. de Hoge Raad volgt dus de behandeling door het rechtscollege of het korps op en analyseert de behandeling van de klacht : eventueel kan de Hoge Raad, op verzoek van de klager die niet tevreden zou zijn over de behandeling die op de “eerste lijn” aan de klacht werd gegeven, optreden als “ombudsman” en een oplossing voor het opgeworpen probleem aanbevelen; 6. tot slot formuleert de Hoge Raad waar nodig algemene aanbevelingen. De Hoge Raad is van mening dat dit systeem voor de burger een grotere kans op een concrete oplossing waarborgt. Bovendien biedt het systeem de burger de mogelijkheid op een tweede lezing van zijn klacht voor het geval de behandeling op de eerste lijn hem geen voldoening schenkt. Wanneer een algemene aanbeveling aan de betrokken instantie wordt gestuurd, zal de burger - door het indienen van zijn klacht - bovendien bijdragen tot een verbeterde werking van justitie. Voor de rechterlijke organisatie biedt het voorgestelde systeem het voordeel dat de betrokken overheid geresponsabiliseerd wordt, en dat de klachtenbehandeling efficiënter 67
68
Wetsvoorstel tot invoering van een procedure van klachtenbehandeling binnen de rechterlijke orde en tot wijziging van artikel 259bis van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de Hoge Raad voor de Justitie aan te wijzen als beroepsinstantie met een ombudsfunctie inzake justitie, Parl. St. Senaat 2003-2004, nr. 3-286/1 (op 23 oktober 2003 ingediend door Clotilde NYSSENS – CDH). Wetsvoorstel tot invoering van een eenvormige procedure voor de behandeling van klachten betreffende de rechterlijke organisatie, Parl. St. Senaat 20032004, nrs. 3-440/1 (op 6 januari 2004 ingediend door Nathalie de T’SERCLAES – MR). Het advies werd weliswaar goedgekeurd in de algemene vergadering van 22 februari 2006, maar het advies zelf werd nog grotendeels voorbereid in 2005.
104
zal verlopen. Het systeem houdt ook een preventieve functie in en draagt ten slotte ook bij tot een betere relatie tussen de burger en het gerechtelijk apparaat. De Hoge Raad voor de Justitie is ervan overtuigd dat deze gefaseerde klachtenbehandeling, met een gecentraliseerde registratie van de klachten concreet zal bijdragen tot een groter vertrouwen van de burgers in hun justitiesysteem.
105
Bijlage 1 : Art. 259bis-15 Gerechtelijk Wetboek § 1. Elke advies- en onderzoekscommissie ontvangt de klachten over de werking van de rechterlijke orde en verzekert de opvolging ervan. § 2. Om ontvankelijk te zijn moeten de klachten schriftelijk, ondertekend en gedagtekend zijn en de volledige identiteit van de klager bevatten. § 3. Komen niet in aanmerking voor behandeling: 1° Klachten die behoren tot de strafrechtelijke of tuchtrechtelijke bevoegdheid van andere overheden; 2° Klachten met betrekking tot de inhoud van een rechterlijke beslissing; 3° Klachten waarvan het doel via het aanwenden van een gewoon of buitengewoon rechtsmiddel kan of kon worden bereikt; 4° Klachten die reeds zijn behandeld en geen nieuwe elementen bevatten; 5° Klachten die kennelijk ongegrond zijn. Tot de niet-behandeling van de klacht wordt besloten bij gemotiveerde beslissing waartegen geen enkel beroep openstaat. In voorkomend geval wordt de klager doorverwezen naar de bevoegde overheden die gehouden zijn de advies- en onderzoekscommissies op gemotiveerde wijze in te lichten over het gevolg dat aan de klacht werd gegeven. § 4. De klachten die de advies- en onderzoekscommissies zelf behandelen worden, al naar gelang, ter kennis gebracht van de korpschef van het rechtscollege en van de korpschefs of hiërarchische meerderen van de personen die het voorwerp zijn van de klacht. Onverminderd de bevoegdheden van de korpschef of de hiërarchische meerdere, delen de advies- en onderzoekscommissies de klacht op het ogenblik dat dit nuttig wordt geacht mee aan de persoon tegen wie de klacht gericht is of voor wie de klacht bezwarend is. § 5. De personen die in kennis zijn gesteld van de klacht hebben het recht om hierover aan de advies- en onderzoekscommissies mondelinge of schriftelijke verklaringen af te leggen. De advies- en onderzoekscommissie kunnen deze personen om bijkomende inlichtingen verzoeken op voorwaarde dat hun korpschef of hiërarchische meerdere gelijktijdig wordt verwittigd. § 6. De advies- en onderzoekscommissies lichten de klager schriftelijk in over het gevolg dat aan de klacht gegeven werd. Bij gegronde klachten kunnen de advies- en onderzoekscommissies aanbevelingen doen ter oplossing van het gestelde probleem en voorstellen ter verbetering van de algemene werking van de rechterlijke orde formuleren ten behoeve van de betrokken instanties en de minister van Justitie. § 7. Elke advies- en onderzoekscommissie stelt minstens eenmaal per jaar een schriftelijk verslag op over de opvolging van de ontvangen klachten.
106
3.2. ANDERE TOEZICHTSMIDDELLEN 3.2.1. Verslag over de algemene werking van de rechterlijke orde Het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de Hoge Raad voor de Justitie van de hoven, rechtbanken, parketten en auditoraten jaarlijkse verslagen over de algemene werking van de rechterlijke orde ontvangt. Die verslagen moeten enerzijds een bestendige opvolging en controle van deze algemene werking door de rechtstreeks betrokkenen mogelijk maken, en zijn anderzijds ook opgevat als instrument om eventuele disfuncties snel te identificeren en aan te pakken. Bovendien vormen zij een belangrijk gegeven voor de beleidsplannen van de korpschefs en de evaluatie69 ervan. Aan de hand van een analyse en evaluatie van de werkingsverslagen maakt de Hoge Raad voor de Justitie zijn jaarlijks verslag op over de werking van de rechterlijke orde, ten behoeve van de minister van Justitie, de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat en de korpschefs van de hoven en het openbaar ministerie bij die hoven. Het verslag over de werking van de rechterlijke orde betreffende de jaren 2002-2003 werd in januari 2006 door de algemene vergadering goedgekeurd. 3.2.2. Algemeen toezicht op en bevordering van het gebruik van de middelen van interne controle binnen de rechterlijke orde Het verslag over het algemeen toezicht over en de bevordering van het gebruik van de interne controlemiddelen binnen de rechterlijke orde betreffende het jaar 2004 kon niet worden afgerond in 2005. Het zal aan de algemene vergadering worden voorgelegd in de loop van het eerste trimester 2006. 3.2.3. Het onderzoek naar de werking van de rechterlijke orde In 2003 besliste de VAOC om een werkgroep te belasten met de redactie van een vragenlijst om een beter inzicht te verwerven in de werking van de rechtbanken van koophandel en meer bepaald in de toepassing van de wetten op het gerechtelijk akkoord en het faillissement. Dit zal de Hoge Raad voor de Justitie toelaten om waar nodig verbeteringen van wetgevende en operationele aard te suggereren. De definitieve vragenlijst werd aan alle voorzitters van de rechtbanken van koophandel gestuurd. De antwoorden op de vragen werden verwerkt en voorgelegd aan de werkgroep die ondertussen binnen de Verenigde advies- en onderzoekscommissie werd opgericht. In april 2005 werden alle voorzitters van de rechtbanken van koophandel door de Hoge Raad uitgenodigd om de bevindingen van de werkgroep i.v.m. het gerechtelijk akkoord samen te bespreken. Deze werkvergadering vond plaats op 30 mei 2005. Nadien werd door de Hoge Raad een samenvattende nota gemaakt van alle nuttige informatie die hij had verzameld over het gerechtelijk akkoord en de kamers voor handelsonderzoek, met inbegrip van de opmerkingen die door de verschillende voorzitters tijdens de werkvergadering van 30 mei 2005 werden gemaakt. Deze nota werd in december 2005 overgemaakt aan alle voorzitters en er werd de mogelijkheid geboden om hierop te reageren. 69
Parl. St., Kamer, 1997-98, nr. 1677/1, 91.
107
Gezien de tijdsdruk werd ook verwerking van de antwoorden aanbevelingen, meegestuurd. Er om hierop nog te reageren en gemaakte opmerkingen.
meteen een tweede nota, met het resultaat van de op de vragen over het faillissement en reeds enkele werd de voorzitters eveneens de mogelijkheid geboden waar nodig werd de nota aangepast in functie van de
Het eindverslag zal in de loop van het eerste trimester 2006 aan de algemene vergadering worden voorgelegd. 3.2.4. De doorlichting van de werking van de rechterlijke orde In 2005 werden twee werkgroepen samengesteld door de Verenigde advies- en onderzoekscommissie om de follow-up van de aanbevelingen geformuleerd in twee vroeger opgemaakte doorlichtingsverslagen, met name, de doorlichting van het parket van de procureur des Konings te Brussel (uitgevoerd in 2001) en de doorlichting van het hof van beroep van Brussel (uitgevoerd in 2004) te analyseren. Gelet op het belang van dit werk, meer bepaald omdat het gaat om twee bijzonder belangrijke organen van de rechterlijke macht, konden de twee werkgroepen hun werkzaamheden niet afronden in 2005. De besluiten zullen het voorwerp uitmaken van verslagen die zullen worden voorgelegd aan de algemene vergadering van de HRJ in de loop van het eerste semester 2006. Bovendien heeft de Verenigde advies- en onderzoekscommissie een verslag opgesteld over de werking van een vredegerecht waar voortdurende problemen bijdroegen tot een disfunctie. De doorlichtingsfase vond plaats tussen september en december 2005. De conclusies van het onderzoek naar de bestaande problemen binnen dit vredegerecht zullen door de Commissie in 2006 worden getrokken. Eind 2005 haalden de voorzitters van de Advies- en onderzoekscommissies eveneens de problemen aan met betrekking tot de organisatie en de werking van de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Overwegende dat terzake eveneens een doorlichting werd uitgevoerd door de FOD Justitie en dat structurele antwoorden in een beginstadium worden toegepast, werd beslist dat de VAOC formeel geen doorlichting zou uitvoeren. Tot slot besliste de VAOC eind 2005 een doorlichting te starten van een politierechtbank, meer bepaald nadat de stafhouder van het betrokken arrondissement verschillende kritiekpunten aanhaalde met betrekking tot de werking ervan. Het verslag zal in 2006 worden afgerond. *
* *
108
4. HET MEERJARENPLAN 2005-2008 VAN DE HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE 4.1. DE ORGANISATIE VAN HET PLAN 4.1.1. Programma-aanpak Het meerjarenplan groepeert een geheel van activiteiten die de HRJ beoogt uit te voeren in de periode 2005 - 2008 bij middel van programma’s. Deze programma’s beogen innovatie. Daarnaast vervult de HRJ continu zijn activiteiten op het vlak van aanwerving, selectie, benoeming, opleiding, klachtenbehandeling, adviesverstrekking en doorlichting. Ongeacht de doelstelling waarop ze gericht zijn hebben de programma’s finaal tot doel de dienstverlening aan de burger te verbeteren en zijn vertrouwen in justitie te versterken. Kenmerken van een programma zijn: -
het bestaat uit projecten; projecten hebben gemeenschappelijke doelstellingen; de projecten hebben betrekking op (strategische) verandering.
4.1.2. Goedkeuring en bijstelling meerjarenplan Het meerjarenplan werd op 26 januari 2005 goedgekeurd door de Algemene vergadering. Het werd op 25 januari 2006 door de algemene vergadering geëvalueerd en aangepast. Het kan op onderdelen worden bijgesteld. Hiervoor is de goedkeuring van de Algemene vergadering nodig. 4.1.3. Drie programma’s De projecten die de HRJ naast zijn doorlopende operationele activiteiten wil realiseren, zijn ingedeeld in drie programma’s, namelijk : -
(1) Programma “De relatie tussen de burger/de maatschappij en justitie verbeteren”; (2) Programma “Verbetering werking rechterlijke organisatie” ; (3) Programma “Verbetering dienstverlening Hoge Raad voor de Justitie”.
Twee programma’s zijn extern gericht, enerzijds op de relatie burger-justitie en anderzijds op de rechterlijke organisatie. Het derde programma is intern gericht en is in feite functie van de twee extern gerichte programma’s. Intern zal de HRJ zijn middelen zo inzetten en zijn organisatie zo uitbouwen dat de twee extern gerichte programma’s kunnen gerealiseerd worden. 4.1.4. Nieuwe maar ook bestaande projecten Het plan bevat zowel nieuwe projecten als al bestaande projecten die voortaan, omwille van de coherentie, in het gepaste programma worden samengebracht. Ieder project moet : -
bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen en de subdoelstellingen; een wezenlijke verandering teweegbrengen in de relatie burger-justitie, in de rechterlijke organisatie of in de organisatie van de HRJ ; in 4 jaar effectief resultaat opleveren. 109
4.1.5. De programma’s en de projecten hebben raakpunten en samenhangen Verschillende projecten hebben raakpunten of vertonen duidelijk ontwikkeling of uitvoering en vereisen daarom een strikte opvolging.
samenhang
bij
De samenhangen worden vermeld op de projectfiches. 4.1.6. Organisatie programma-aanpak Het Bureau fungeert als programmamanager. Als zodanig is het in opdracht van de HRJ belast met de uitvoering van de programma’s. De taken van het Bureau zijn : -
de uitvoering van het meerjarenplan waarborgen en coördineren, en de communicatie verzorgen; het afleggen van verantwoording aan de Algemene vergadering over de voortgang van de projecten van het meerjarenplan.
De administrateurs ondersteunen het Bureau inzonderheid door de uitvoering en de onderlinge afstemming van de projecten te bewaken. Elk projectteam is samengesteld uit een lid van het Bureau dat het project coördineert en een aantal leden van de voor het project bevoegde commissie, die worden ondersteund door personeelsleden; eventueel wordt het team aangevuld met leden van de andere commissies en externe adviseurs en/of experten. Binnen het projectteam kan ook een inhoudelijke projectverantwoordelijke verkozen worden. Elk project wordt uitgebouwd rond 10 punten die uitgeschreven worden op een projectfiche. Het is de taak van de projectteams om de projectfiches aan te vullen en deze aan het Bureau te bezorgen voor toetsing van samenhang en afstemming met de andere projecten. De uitvoering van een project mag de uitvoering van een ander project niet hinderen. De 10 onderdelen zijn : 1. 2. 3. 4. 5. 6.
7.
Probleem (korte beschrijving ervan). Doel. Resultaten (= scope van het project = wat wordt verwezenlijkt = wat wordt afgeleverd). Afbakening van het project (= wat buiten de scope van het project valt = wat niet wordt verwezenlijkt = wat niet wordt afgeleverd). Samenhang met andere projecten (ook met projecten binnen andere programma’s). Risico’s (de risico’s moeten per project in kaart worden gebracht zodat tijdens de ontwikkeling ervan aandacht wordt besteed aan wat, waar en wanneer zou moeten vermeden worden). Algemene risico’s zijn : - Onvoldoende draagvlak voor de initiatieven. - Belasting niet alléén voor de HRJ maar ook voor de andere participanten. Hangt onder meer af van de tijdsruimte voor de realisatie van de projecten. - Financiële gevolgen: aanbevelingen aan lokale rechterlijke overheden zullen voor implementatie dikwijls financiële impact hebben. In het bijzonder moet hier gekeken worden naar welke kost lokale veranderprojecten kunnen genereren. - Projecten die buiten de Hoge Raad ontwikkeld worden en voor augustus 2008 opgestart worden kunnen met projecten van het meerjarenplan interfereren (zulks kan gunstig zijn maar ook een belemmering vormen, bijvoorbeeld inzake prioriteit). - Gebrek aan informatie en communicatie. Aanpak en te ondernemen activiteiten (waaronder eventueel deelprojecten). 110
8. Projectorganisatie (projectteam, eventueel adviseurs en klankbordgroep). 9. Tijdplan. 10. Communicatie binnen het project en naar het Bureau toe. 4.2. DE PROGRAMMA’S EN DE PROJECTEN VAN HET MEERJARENPLAN ZOALS IN JANUARI 2006 AANGEPAST
4.2.1. Programma “Relatie tussen de burger/de maatchappij en justitie verbeteren” Het programma omvat drie subdoelstellingen : 4.2.1.1. Bevorderen van de dialoog tussen de burger/de maatschappij en justitie 4.2.1.1.1. Project “Structureren van de (regionale) dialoog van justitie met de burgermaatschappij” Het is een gemeenplaats geworden te spreken van een gebrekkig vertrouwen van de burgers in justitie. Dit gebrek aan vertrouwen is vaak te wijten aan een gebrekkige dialoog zowel binnen het gerechtelijk systeem (tussen de actoren) als tussen justitie en het zogenaamde middenveld. Tussen de HRJ en de actoren van het gerecht bestaat de dialoog al en ontwikkelt hij zich op concrete en vruchtbare wijze. Maar hoe zitten de dialoogstructuren met de burgers ineen? Maar ook hoe zit de dialoog tussen de actoren van justitie en de burgers in elkaar ? Wat de verwachtingen van de burgers betreft, staan de klachten een heel beperkte aanpak toe. Voor de Hoge Raad stelt dan zich het probleem dat hij geen rechtstreekse en regelmatige gesprekspartners heeft die, door hun aanpak, zouden kunnen helpen bij de redactie van adviezen, aanbevelingen. Dit project heeft zich twee doelstellingen gesteld : -
-
het creëren en versterken van de mogelijkheden van dialoog tussen justitie en de maatschappij, om de wederzijdse leereffecten te bevorderen zodat justitie kennis krijgt van de terechte verwachtingen van de maatschappij en er aldus een adequaat antwoord voor kan zoeken ; het creëren en ontwikkelen van een netwerk van brugorganisaties voor de burgers om op regelmatige basis een gestructureerde dialoog (thematische of gedecentraliseerde) met de HRJ te organiseren, zodat diens opdrachtuitoefening geoptimaliseerd kan worden.
Om deze doelstellingen te halen, heeft het projectteam beslist volgende concrete acties te ontwikkelen: 1. een zo volledig mogelijke databank van de brugverenigingen/brugorganisaties die de bekommernissen van de burgers inzake justitie kunnen meedelen. Die databank moet op zijn minst de volgende gegevens bevatten : naam, volledige adresgegevens, contactpersonen, betrokken sector, en moet volgens vast te stellen criteria kunnen worden geraadpleegd. De databank moet eveneens de justitiële beroepsverenigingen bevatten en de justitiële actoren ; 2. een netwerk van gesprekspartners die geregeld kunnen worden geraadpleegd voor de voorbereiding van adviezen of aanbevelingen ; 3. een permanent systeem voor ontmoetingen op regelmatige basis met de gesprekspartners (onder meer onder de vorm van gecentraliseerde of gedecentraliseerde forums (eens per jaar), themagebonden workshops of bepaalde lokale actiegebonden workshops). 111
Dit project werd ruimschoots aangevat in 2005. Zo werd de lijst van de eventuele “relaisorganisaties” opgesteld en de eerste contacten gelegd. Het is gepland ze te ontmoeten tijdens het eerste trimester van het jaar 2006 om ze beter te identificeren en hun verwachtingen te kennen met betrekking tot de justitie in het algemeen en de Hoge Raad in het bijzonder, en dit, in het vooruitzicht van de organisatie van thematische rondetafelconferenties. 4.2.1.1.2. Project “Studie van de resultaten die werden bekomen ingevolge de aanwending van instrumenten voor het meten van de opinie van burgers over de werking van justitie” In 2000 besliste de Programmatorische Overheidsdienst Federaal Wetenschapsbeleid tot de financiering van een onderzoek met het oogmerk “een meetinstrument te ontwikkelen om in de toekomst herhaaldelijk (bij voorbeeld om de drie jaar) naar de houding van de burger zou kunnen peilen. Enkel een herhaalde bevraging laat toe om na te gaan hoe de houding van de mensen ten aanzien van justitie in de loop der jaren vernadert”70. Het onderzoek omvatte twee luiken : -
een eerste, kwantitatief luik : 3204 personen werden in 2002 telefonisch ondervraagd ; een tweede, kwalitatief luik : er werden rondetafels georganiseerd, eerst met burgers, en vervolgens met deskundigen.
Voor het projectteam is het absoluut noodzakelijk de regelmatige opmaak van de justitiebarometer voort te zetten, en dit, idealiter, onder toezicht van een onafhankelijke instelling zoals de Hoge Raad voor de Justitie. Hiertoe zal ze de algemene vergadering voorstellen dat de HRJ de coördinator zou zijn van de opmaak van de “justitiebarometer” voor de volgende jaren. In dit kader, wordt enkel het kwantitatieve luik van de barometer verwezenlijkt. Het project “Dialoog met de burgermaatschappij” is immers te beschouwen als het kwalitatieve luik van het onderzoek doordat het onder meer de aanleg van een netwerk van contactorganisaties en de inrichting van themagebonden rondetafels behelst. Daarnaast wordt voorgesteld dat op inhoudelijk vlak, met name wat de te stellen vragen betreft, het onderzoek in grote mate gelijkaardig zou blijven aan het in 2002 gevoerde onderzoek. Zoals hoger aangegeven is het immers belangrijk om over vergelijkbare antwoorden (en dus gegevens) te kunnen beschikken om er conclusies uit te kunnen distilleren. Eventueel kan bij het opstellen van de vragen rekening worden gehouden met de evolutie van de situatie in de gerechtelijke wereld en met de noodzaak te voldoen aan nieuwe behoeften. 4.2.1.2. De jeugd vertrouwd maken met justitie 4.2.1.2.1. Project “Kennismaken met justitie op school” Dat bij de burgers het vertrouwen in het gerecht (soms, vaak ?) zoek is, is onder meer daaraan te wijten dat zij geen of onvoldoende kennis hebben van de werking van justitie. De school is vanzelfsprekend een van de eerste plaatsen voor kennisoverdracht.
70
“Justitie doorgelicht. De resultaten van de eerste Belgische justitiebarometer” p. 6.
112
Welnu, momenteel is binnen de leerplicht geen enkel “structureel” kader voor onderricht over de gerechtelijke instellingen bepaald. Op dit moment gebeurt de introductie tot het gerecht vrijwel op vrijwillige basis, en gaat zij uit van instellingen, de media, of de actoren van de gerechtelijke wereld, zoals de Koning Boudewijnstichting, het tijdschrift van de “Ligue des familles” (Franstalige tegenhanger van de Gezinsbond), de schoolbezoeken van advocaten, de opendeurdagen in de gerechtsgebouwen, de persoonlijke initiatieven van magistraten en advocaten. In dit kader nam het projectteam zich voor drie projecten te verwezenlijken : -
-
de ontwikkeling van een luik “Justitie” op de portaalsite “Knooppunt democratie” die door de Koning Boudewijnstichting werd ontwikkeld in het kader van het Musée Belvue; een (door de algemene vergadering goed te keuren) aanbeveling opstellen met het oog op de invoering in het onderwijs van een “gestructureerde” opleiding over justitie, in het kader van de opleidingen burgerschap; eventueel, een bestendig en flexibel pedagogisch instrument ontwikkelen, op basis van de mogelijkheden van de informatietechnologie (website of dvd), dat ter beschikking wordt gesteld van de leerlingen en leerkrachten van de secundaire cyclus (met dien verstande dat de scholen over de vereiste informatica-instrumenten beschikken).
Tijdens dit jaar 2005, kon via de ontmoetingen met de Koning Boudewijnstichting de draagwijdte van het project gepreciseerd worden, evenals de moeilijkheden voor zijn verwezenlijking. Er werden ook contacten gelegd met de kabinetten van de drie Gemeenschapsministers belast met onderwijs en met vertegenwoordigers van de Orde van de Franstalige en Duitstalige Balies en de Orde van Vlaamse Balies, die veel belangstelling toonden voor een samenwerking met de HRJ over de problematiek van de opleiding tot de justitie in het onderwijs. In dit opzicht dient de wil benadrukt van de minister van onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap, de heer Paasch, om terzake een proefproject te ontwikkelen met de Hoge Raad. De grondslag van het project werd gelegd in 2005. In 2006 moet het starten en dienen de eerste resultaten gekend. 4.2.1.3. Justitie toegankelijker maken Deze problematiek zal behandeld worden in het kader van het project “Gerechtelijke achterstand” (zie hierna). Bovendien zal de HRJ een advies uitbrengen over de terugbetaling van de gerechtskosten. Tenslotte zal de VAOC van nu af aan het vraagstuk van de impact van de wetsontwerpen en wetsvoorstellen - waarover een advies wordt uitgebracht - op de toegang tot het gerecht als een derde invalshoek voor onderzoek in aanmerking nemen naast de impact van wetsvoorstellen en wetsontwerpen op de werking van de justitie en op het imago van de justitie. 4.2.2. Programma “Verbetering werking rechterlijke organisatie” Het programma omvat drie subdoelstellingen :
113
4.2.2.1. Een visie voor de rechterlijke organisatie ontwikkelen 4.2.2.1.1. Project “Visie rechterlijke organisatie” Magistraten en personeelsleden van een gerecht of parket hebben dikwijls weinig tot geen kennis van de doelstellingen die hun organisatie nastreeft. Communicatie over de richting waarin een gerecht of parket evolueert is meestal onduidelijk of zelfs onbestaande. Het project “Visie op de rechterlijke organisatie” wil de ontwikkeling van het lange termijn denken binnen de rechterlijke organisatie bevorderen door korpschefs een visie voor de gerechten en parketten te laten ontwikkelen. Een concrete visie zorgt immers voor een betere communicatie van de richting die hun organisatie wil uitgaan en is een nuttig instrument voor de aanmaak van een beleidsplan. De Hoge Raad wil daarbij faciliteren door het organiseren van workshops. Zo werd in 2005 gestart met een workshop voor de korpschefs van de Nederlandstalige rechtbanken van eerste aanleg. Daarin werd gewerkt aan het formuleren van een missie voor deze gerechten (hun reden van bestaan). In 2006 zal een daarbij passende visie ontwikkeld worden. 4.2.2.1.2. Project “Allesomvattende reflectie over het principe en de modaliteiten van de participatie van burgers in de rechtspraktijk” Dit project heeft tot doel de voor- en nadelen te onderzoeken voor zowel justitie als de burger wanneer de burger op een of andere manier wordt betrokken bij de uitoefening van de rechtspraktijk. De uitvoering van dit project dient nog aangevat. 4.2.2.2. Verbetering werkprocessen rechterlijke organisatie Het geheel van de deelprojecten die volgen, passen in een verdere optimalisering van de externe controle- en adviesbevoegdheid van de HRJ ten aanzien van de werking van de rechterlijke organisatie. Er wordt geopteerd om – naast de continuering van de reguliere opdrachten in dit verband – het accent te leggen op de volgende drie aspecten in het meerjarenplan : -
auditing van de rechterlijke organisatie, klachtenbehandeling, wegwerken van de gerechtelijke achterstand.
4.2.2.2.1. Auditing van de rechterlijke organisatie a) Project “Interne auditing rechterlijke organisatie” De bedoeling van dit project is het uitwerken van de interne doorlichting binnen de rechterlijke organisatie. De interne doorlichting is een onafhankelijke en objectieve activiteit die een organisatie een waarborg verleent over de graad waarop de operaties worden beheerd, raadgevingen verschaft om ze te verbeteren en bijdraagt tot het creëren van toegevoegde waarde. De doorlichting helpt deze organisatie bij het bereiken van haar doelstellingen door, via een systematische en methodieke benadering, de managementprocessen van de risico’s, de 114
controle en enterprise governement te evalueren en door voorstellen te formuleren om hun doeltreffendheid te verbeteren. Door de uitwerking van een dergelijke methodologie kan in eerste instantie het management binnen de rechterlijke organisatie worden versterkt. Indien deze methodologie op termijn op het terrein wordt geïmplementeerd zal dit de taak van externe controle door de Hoge Raad zonder meer ten goede komen. In 2005 legde het projectteam zich voornamelijk toe op de kwestie van professionalisering van de interne doorlichting binnen de gerechtelijke organisatie.
de
Vervolgens had het team aandacht voor de kwestie van de manier waarop deze activiteit dient gepland. b) Project “Interne controlesysteem rechterlijke organisatie” In het verlengde van het voorgaande project wordt, vanuit het oogpunt van het behalen van de doelstellingen door de rechterlijke organisatie, in dit project nagegaan op welke wijze het management kan worden ondersteund in zijn opdracht om de beheersing van de risico’s bij de uitvoering van de management- en operationele activiteiten binnen de rechterlijke organisatie te verwezenlijken en verbeteren. In 2005 onderzocht het projectteam een model dat veel gebruikt wordt, zowel in de privésector als bij de overheid, het « COSO »-model. c) Project “Interne en externe rapportage rechterlijke organisatie” De bedoeling van dit project is de rechterlijke organisatie te ondersteunen om resultaatgericht en op een uniforme en transparante manier te rapporteren. d) Project “Toezicht op de middelen voor de werking van de rechterlijke organisatie” Dit project stelt zich tot doel het opvolgen van de ingezette financiële, personele en logistieke middelen, evenals van hun aanwending. e) Project “Oprichting van een auditdienst” Tot slot wil dit project de controle op de rechterlijke organisatie professioneel ontwikkelen. In de loop van het laatste trimester 2005 werd een oproep tot kandidaten gepubliceerd met het oog op de aanwerving van twee opdrachthouders audit. Deze opdrachthouders zullen het embryo uitmaken van de auditdienst. Hun aanwerving is gepland in 2006. 4.2.2.2.2. Klachtenbehandeling a) Project “Interne klachtenbehandeling rechterlijke organisatie” Hoewel de realisatie ervan ruimschoots werd aangevat, hield de algemene vergadering eraan dit project te integreren in het Meerjarenplan. In 2005 werd immers het onderzoek afgerond dat gefinancierd werd door het Federale Wetenschapsbeleid over een hervorming van de behandeling van de klachten met
115
betrekking tot de werking van de Justitie. Het verslag werd voorgesteld in oktober 2005. Het is beschikbaar bij het secretariaat van de advies- en onderzoekscommissies. Op deze basis en na grondige besprekingen binnen het projectteam, werd beslist de parlementsleden, die voordien reeds wetsvoorstellen hadden ingediend tot hervorming van het systeem van de klachtenbehandeling, een algemene nota voor te stellen voor de reorganisatie van de klachtenbehandeling. Na overleg, en na ontvangst van de Senaat, van een adviesverzoek over de voornoemde wetsvoorstellen, onderzocht en nam de Verenigde advies- en onderzoekscommissie een advies aan dat in het eerste trimester 2006 aan de algemene vergadering zal worden voorgelegd. 2005 is een belangrijk jaar geweest voor dat omvangrijk project : het is het jaar waarin de HRJ zijn denkwerk erover heeft afgerond. 2006 zal ongetwijfeld ook belangrijk zijn omdat dat het debat over de optimalisering van de klachtenbehandeling in het Parlement wordt opgestart.
4.2.2.2.3. Wegwerken van de gerechtelijke achterstand a) Project “Evaluatie en opvolging van de toepassing van de aanbevelingen van het Forum Gerechtelijke achterstand” Dit project heeft tot doel een stand van zaken op te maken over het gebruik van de aanbevelingen van het Forum « De gerechtelijke achterstand is geen fataliteit », georganiseerd in juni 2004 door de Hoge Raad voor de Justitie. De gerechtelijke achterstand wordt uiteraard in aanmerking genomen in de stappen die de VAOC onderneemt, maar dit project als dusdanig start maar echt in 2006. 4.2.2.3. Verbetering personeelsbeleid rechterlijke organisatie 4.2.2.3.1. Hertekenen functies magistratuur en verbetering procedures voor het invullen ervan. a) Project “Reflectie op lange termijn inzake de werving, de benoeming, de vorming en de loopbaan van de magistraten” Dit project heeft tot doel het hervormen van de toegang tot de magistratuur, van de benoeming, de vorming en de loopbaan van de magistraten. Via constructieve voorstellen proberen te komen tot de ontwikkeling van een algemeen totaalconcept. Dit project is de voortzetting van een werkgroep samengesteld onder het eerste mandaat van de HRJ. Een ontwerp van einddocument werd voorgelegd aan de algemene vergadering van november 2005. Na een uitgebreid debat waarbij de leden van de algemene vergadering wezen op het belang van dit document om het kader te bepalen van de toekomstige reflecties over de toegang tot de magistratuur, over de benoeming en de loopbaan van de magistraten, evenals over de opleiding van de magistraten en de kwaliteit van de reflecties en de voorstellen, heeft de algemene vergadering beslist haar goedkeuring uit te stellen tot een volgende vergadering. Intussen werd een werkgroep belast met het uitklaren van bepaalde concepten gebruikt in de tekst, alsook met het wegwerken van de omhaal aan woorden of de elementen die de lezing en het begrip van de tekst bijzonder moeilijk maken.
116
De nieuwe versie van dit verslag zal worden voorgelegd aan de algemene vergadering tijdens het eerste semester van het jaar 2006. b) Project “Selectie van magistraten (vóór de benoeming)” Dit project heeft tot doel het benoemen van kwaliteitscriteria ten behoeve van de selectie en het bepalen van de middelen om die te toetsen. Dit project startte niet in 2005. Het zal starten ingevolge de aanneming van het voorgaande project. c) Project “Selectie van kandidaten voor vacante betrekkingen (benoeming en aanwijzing)” Dit project heeft tot doel het ontwikkelen van normen en criteria die binnen de verschillende procedures van het selectieproces moeten gehanteerd worden. Dit project startte niet in 2005. Het zal starten ingevolge de aanneming van het voorgaande project. 4.2.2.4. De professionele ontwikkeling van magistraten realiseren In het kader van deze subdoelstelling werden drie specifieke projecten geselecteerd : -
Project “Opleiding voor het verbeteren van de kwaliteit van het beheer van de rechterlijke organisatie”. Project “Opleiding in het gebruik van Phenix”. Project “Omvormen van het opleidingsbeleid tot een strategisch opleidingsbeleid”.
Deze drie projecten worden behandeld door de subcommissie opleiding. In dit opzicht verwijst men naar het deel met betrekking tot de opleiding, in het verslag van de Benoemings- en aanwijzingscommissies71. 4.2.3. Programma “Verbetering Dienstverlening Hoge Raad voor de Justitie” Het programma omvat twee subdoelstellingen : 4.2.3.1. Verbetering communicatie 4.2.3.1.1. Project “Transparantie en communicatie” Dit project heeft tot doel te zorgen dat de HRJ over zijn werking naar buiten toe op transparante wijze communiceert. Dit project startte niet in 2005. Om bij te dragen tot een goede start en een goede ontwikkeling van dit project, heeft de administratieve cel beslist over te gaan tot de aanwerving van een persoon belast met de communicatie.
71
Zie punt 1.3.
117
Tot vandaag had nog geen enkele aanwerving plaats, geen enkele kandidaat beantwoordde aan het exact gezochte profiel. 4.2.3.2. Verbeteren van de organisatie van de Hoge Raad 4.2.3.2.1. Project “Structuur en interne werking HRJ” Dit project heeft tot doel de organisatiestructuur aanpassen en de interne werking optimaliseren om de opdrachten optimaal te kunnen vervullen, indien nodig ook bij wetswijziging. Het Bureau heeft reeds een aantal voorstellen geformuleerd meer bepaald ter verbetering van de verkiezings- en aanwijzingsprocedure van de leden van de Hoge Raad, in de zin van een verkorting van de duur van deze periode. De algemene vergadering heeft gevraagd deze verschillende punten, die normaal terug op de agenda staan in 2006, uit te diepen.
118
CONCLUSIES “Als grondwettelijk orgaan, samengesteld uit magistraten en niet-magistraten, zet de Hoge Raad voor de Justitie zich ten volle in om de werking van justitie te optimaliseren ten dienste van de burgers. De Hoge Raad ondersteunt hierbij het parlement, de regering en de gerechtelijke wereld.” In deze ene zin uit het Managementplan van de Hoge Raad voor de Justitie, die de missie van de Hoge Raad omschrijft, worden de fundamenten van de bestaansreden van de Hoge Raad samengevat. 1. De HRJ is immers een grondwettelijk orgaan waarvan de positie door vertegenwoordigers van de drie grondwettelijke machten wordt erkend en aanvaard.
de
1.1. De HRJ heeft de dialoog met de vertegenwoordigers van de uitvoerende macht, en meer in het bijzonder de minister van Justitie en haar medewerkers, willen voortzetten. De erkenning van de inbreng van de HRJ is een realiteit, zowel wat de inhoud van zijn adviezen betreft als zijn concrete voorstellen tot verbetering van de werking van justitie. De HRJ hamert er al vijf jaar op dat het noodzakelijk is een instituut op te richten dat zich specifiek bezighoudt met de initiële en voortgezette opleiding van de magistraten. Vandaag zijn alle regeringsleden, zoals mag blijken uit de regeringsverklaring, en in het bijzonder mevrouw de minister van Justitie, zoals mag blijken uit haar antwoorden op verschillende interpellaties in het parlement, van die noodzaak overtuigd. Zij hebben dit voor justitie fundamentele dossier recentelijk een nieuwe impuls gegeven die nodig is om de transformatie van justitie en een betere werking ervan te bewerkstelligen. Wat het project tot hervorming van de behandeling van de klachten van rechtzoekenden betreft, heeft mevrouw de minister van Justitie haar steun betuigd voor het door de Verenigde advies- en onderzoekscommissie uitgewerkte project. De standpunten van de minister van Justitie en van de HRJ zijn met elkaar verenigbaar, met name gecentraliseerde ontvangst van de klachten op de Hoge Raad, en gedecentraliseerde behandeling ervan op het niveau van de rechtstreeks betrokken rechtscolleges en korpsen, hetgeen een evolutie zal betekenen in de opsporing van de disfuncties in de rechterlijke organisatie. Hoewel de HRJ belangrijke opmerkingen heeft geformuleerd op het project tot hervorming van de gerechtelijke organisatie, kortweg het “Themisplan”, moedigt hij elk initiatief tot modernisering van de rechterlijke organisatie aan. De HRJ zal erover moeten waken dat met de nieuwe organen waaraan de wet het aansturen en de supervisie van het geheel van de hervormingen zal toevertrouwen, een samenwerking over dat project wordt ontwikkeld. Die hervormingen gaan overigens weldra van start via proefprojecten. 1.2. Ook de dialoog tussen het parlement en de HRJ is intenser geworden. Zo was er reële dialoog, onder meer met de leden van de Commissies voor de Justitie van Kamer en Senaat naar aanleiding van de voorstelling van het jaarverslag, en met de leden van de Commissie voor de Comptabiliteit van de Kamer, ter gelegenheid van de voorstelling van de nieuwe projecten van de Hoge Raad (de database voor het gecentraliseerd ontvangen van klachten, of nog de Justitiebarometer). Die dialoog was er ook tijdens de werkvergaderingen met parlementsleden die bijzonder begaan zijn met de voorstellen van de HRJ tot hervorming van de klachtenbehandeling. Voor dat laatste punt zou de concrete samenwerking met het parlement moeten uitmonden in een betere behandeling, onder het toezicht van de HRJ, van de klachten van burgers in termen van kwaliteit van de dienstverlening en responsabilisering van de gerechtelijke overheden. 2. Om “de werking van justitie te optimaliseren ten dienste van de burgers” sluit het optreden van de Hoge Raad voor de Justitie aan bij een dubbele werking.
119
Vooreerst is er een stimulerende werking naar de rechterlijke organisatie zelf, onder meer vanuit de selectie van de kandidaten voor een functie van korpschef, vanuit de doorlichtingen van de werking van de rechtscolleges of korpsen, of vanuit de opleiding van de magistraten. Daarnaast is er ook een meer open werking naar de burger, onder meer vanuit de behandeling van de klachten van rechtzoekenden maar ook vanuit de dialoog met de referentieverenigingen van de para-gerechtelijke sector, of nog vanuit de aangekondigde nieuwe Justitiebarometer. 2.1. De door de wetgever gewilde hervorming van de procedures voor de benoeming van magistraten en de aanwijzing van korpschefs is vandaag al behoorlijk gevorderd. Al meer dan vijf jaar immers dragen de commissies voor de ambten van magistraat en voor sommige functies van korpschef kandidaten voor. In dat hervormingsproces vormt 2006 echter een belangrijke fase : bijna 80 functies van korpschef zullen op 1 april 2007 vacant worden verklaard : op die datum eindigt immers het zevenjarige mandaat waarover de wetgever in 1998 besliste. De functie van korpschef dient niet langer te worden gezien als de eervolle bekroning van een loopbaan ten dienste van justitie, maar wel als een in de tijd beperkt engagement waarin men persoonlijk de verantwoordelijkheid draagt voor de optimalisering van een rechtscollege of een korps. De vaak aangekondigde, maar tevens herhaaldelijk gewijzigde hervorming van de toegang tot de magistratuur staat eindelijk op stapel. De nieuwe, derde toegangsweg tot de magistratuur, en de aangekondigde hervorming van de gerechtelijke stage impliceren een duidelijker gestructureerd systeem : een toegangsweg voor jonge juristen, een toegangsweg voor ervaren juristen, en tot slot een toegangsweg voor advocaten met een lange gerechtelijke praktijkervaring. Het systeem is evenwel nog niet áf, onder meer omdat een globaal humanresourcesbeheer voor de magistratuur nog steeds ontbreekt (planning van de vacante plaatsen, aanleg van een reserve, objectieve nodenbepaling per rechtscollege of korps, …). De Hoge Raad wil bijdragen aan dit algemene debat. Hij heeft onlangs een nota met algemene overwegingen over de selectie, de loopbaan en de opleiding van de magistraten goedgekeurd, waarin hij de krachtlijnen voor een coherent totaalsysteem wil aanreiken. Op basis van onderhavige nota zullen concrete voorstellen voor de hervorming van de toegangsexamens tot de magistratuur en de hervorming van de benoemingsprocedures van de magistraten worden geformuleerd, overeenkomstig hetgeen gepland is in het Meerjarenplan. Een modern opleidingsbeleid voor de magistraten is in het huidige tijdperk van steeds toenemende wetgevingen van essentieel belang, te meer daar ook het onthaal en de communicatie van en met de rechtzoekende onontbeerlijke aandachtspunten zijn. De hervormingen van de opleiding van de magistraten zijn vandaag voor de beleidswereld een uitgemaakte zaak. In de aangekondigde oprichting van een Instituut voor de gerechtelijke opleiding kan de Hoge Raad enkel een aanmoediging vinden om zijn reflectie over de ontwikkeling van een reëel opleidingsbeleid voort te zetten en bij te dragen tot de concretisering ervan. 2.2. De Hoge Raad engageert zich duidelijk pro de invoering van hervormingen die de modernisering van de structuur en het beheer van de rechterlijke orde beogen. Zo wil hij de mechanismen en de structuren voor interne controle van de rechtscolleges meer bevorderen, en tegelijk zijn persoonlijke rol van extern toezicht op de rechterlijke orde onderstrepen. 120
Hij blijft bijzondere waakzaam over het verloop van de verschillende uitvoeringsfases van het Themisplan, dat onmiskenbaar een centrale plaats zal innemen in de komende discussies en reflecties over de modernisering van het gerecht. De HRJ wil echter beslist zijn plaats innemen in de aangekondigde ambitieuze hervorming. Hij zal er zeker voor pleiten dat in managementmethoden worden aangekaart.
de
huidige
reflecties
reële
moderne
Vanuit dat oogpunt zijn de werkzaamheden van de HRJ inzake interne audit van rechtscolleges en korpsen van bijzonder belang. In de rechtscolleges en korpsen werden in dat verband, weliswaar beperkt, al enkele gerichte acties ondernomen, die overigens vaak hebben bijgedragen tot het ontstaan van nieuwe initiatieven op intern vlak. Het optreden van de HRJ op het terrein heeft immers een vrij grote impact vanwege de bijzondere positie die de HRJ inneemt in het institutionele landschap. De Hoge Raad wil veeleer proactief dan reactief zijn. Bij reactie of toezicht a posteriori wordt immers slechts opgetreden nadat het probleem zich al heeft voorgedaan. Daarentegen beoogt “proactief” optreden de invoering van alle instrumenten die nodig zijn om op het probleem te anticiperen en vooral om tot een oplossing voor het probleem te komen. Dat is een nieuwe aanpak die zou moeten worden bijgetreden door alle actoren van justitie. De door de HRJ voorgestelde hervorming voor de behandeling van de klachten van rechtzoekenden kadert eveneens binnen de bekommernis om mechanismen in te voeren die een grotere proactiviteit mogelijk maken. De directe behandeling van de klachten overlaten aan de gerechtelijke overheden, onder toezicht van de HRJ, is zo een mechanisme dat de betrokken gerechtelijke overheden ertoe moet in staat stellen te voorkomen dat de opgeworpen problemen zich zouden herhalen. Tevens zou de HRJ een vollediger zicht hebben op de perceptie van de burger over de werking van het gerechtelijk apparaat en op basis daarvan algemene aanbevelingen voor een betere werking van dat apparaat kunnen formuleren. De algemene aanbevelingen die de Verenigde advies- en onderzoekscommissie destilleert uit klachten van burgers die de commissies te behandelen krijgen, hebben zich sinds 2005 ontwikkeld. De aanbevelingen, die bedoeld zijn voor de gerechtelijke of politieke overheid, willen concrete maatregelen bevorderen of good practices algemene ingang doen vinden. 2.3. Voorts werd een dialoog opgestart met vertegenwoordigers van referentieverenigingen die actief zijn op het vlak van de verdediging van de rechten van slachtoffers, in de strafrechtelijke bemiddeling, in de verdediging van de rechten van de mens, in de juridische bijstand, in de bijstand aan gedetineerden of nog in de adviesverlening aan verbruikers. Dat initiatief kondigt een nieuwe aanpak aan van de situaties waarmee binnen het justitiële kader burgers en ook de justitiële wereld zelf werden geconfronteerd. Door rondetafels te organiseren over onder meer het algemene thema van de communicatie – of, al te vaak, het ontbreken van communicatie – tussen de gerechtelijke actoren en de vertegenwoordigers van de “para-gerechtelijke” sector, zullen wellicht pistes kunnen worden aangereikt die zullen bijdragen tot een betere werking van justitie. De Hoge Raad voor de Justitie engageert zich ertoe een open, concrete, vlotte dialoog aan te gaan zonder taboes, met zowel de gerechtelijke actoren als de burgermaatschappij. Hij zal zodoende zijn missie ten dienste van de burgers concreet vorm geven.
121