CONFLICTEN BINNEN DE KATHOLIEKE HIËRARCHIE: EEN STUDIE NAAR STRATEGIEËN IN HET HANTEREN VAN DE KWESTIE HUNTHAUSEN, MET BIJZONDERE AANDACHT VOOR DISCURSIEVE STRATEGIEËN. Overzicht De uitdrukking “centrum-perifeer conflict” kan gebruikt worden om conflicten binnen de Rooms-Katholieke hiërarchie te beschrijven, die de structurele spanning tussen het centrale gezag van Rome en het lokale leiderschap van de Kerk aan het licht brengen. Hoewel er sinds het tweede Vaticaans Concilie een aantal van dergelijke conflicten tot ontwikkeling is gekomen, door de media kritisch onderzocht werden en onderwerp waren van theologische studie, is er verrassend weinig systematisch analytische aandacht geweest voor de strategieën om zulke conflicten te kunnen hanteren. De voorliggende kwalitatieve studie is er op gericht om in deze lacune te voorzien en wel door middel van een literatuurverkenning, gevolgd door een zorgvuldig, empirisch onderzoek van een recent voorbeeld van een dergelijk “centrumperifeer conflict”, nl. de kwestie Rome-Hunthausen. Richting aan het onderzoek gaf de centrale vraag: “Welke strategieën zijn waarneembaar in de taal van het centrum-perifeer conflict?”. Hieronder vindt men een samenvatting van de Hunthausen-casus, gevolgd door een beschrijving van de onderzoeksmethodologie, de bevindingen, de conclusies en de relevantie van dit onderzoek. Samenvatting van de Hunthausen-kwestie In 1983, informeerde de pauselijke pro-nuntius in de Verenigde Staten, aartsbisschop Pio Laghi, de aartsbisschop van Seattle, Raymond Hunthausen, dat het Vaticaan een apostolische visitatie wenste door te voeren in het aartsbisdom van Seattle. Hunthausen beloofde medewerking aan de visitatie zonder het doel van het bezoek precies te kennen. Daarop volgende mediaverslagen speculeerden over de redenen, met name zich richtend op Hunthausens reputatie als een linkse, tolerante kerkleider, en als een tegenstander van de Amerikaanse nucleaire wapenopbouw die geen blad voor zijn mond nam. Commentatoren veronderstelden dat één of beide van deze aspecten van Hunthausens leiderschap tot ongenoegen had(den) geleid in Rome. In september 1985 informeerde kardinaal Ratzinger Hunthausen over de resultaten van zijn onderzoek. Uitgaande van de uitkomsten, verwachtte Rome van Hunthausen in elk geval tweeërlei: dat Hunthausen adequater toezicht zou houden op bepaalde, welomschreven gebieden van het pastoraat in zijn aartsbisdom en dat hij daartoe de hulp zou accepteren van een hulpbisschop met specifieke bevoegdheden. (De kernwapens werden niet expliciet genoemd.) Kort daarna accepteerde Hunthausen de benoeming van Donald Wuerl als hulpbisschop van Seattle. Tijdens diens eerste acht maanden in Seattle, werd niet publiekelijk bekend gemaakt dat hem specifieke bevoegdheden door het Vaticaan verleend waren. Hunthausen maakte dit feit in september 1986 bekend, waarbij hij aangaf niet volledig begrepen te hebben hoever de macht van Wuerl reikte toen deze door het Vaticaan werd benoemd. Hunthausens bekendmaking was het begin van een periode van grote onrust alsmede van acties en publiciteit in de lokale en nationale Kerk, met als hoogtepunt de verhitte debatten gedurende de bijeenkomst van de Bisschoppenconferentie (National Conference of Catholic Bishops – NCCB) in november 1986. Gedurende de NCCB, presenteerde Hunthausen zijn lezing van de zaak in een voordracht die sterk afweek van een eerder feitenoverzicht van de apostolische pro-nuntius. Dertien weken na de NCCB maakte de
429
pro-nuntius bekend dat de Heilige Stoel een apostolische commissie had aangewezen van drie Amerikaanse bisschoppen (Bernardin, O`Connor en Quinn) om de situatie in Seattle te beoordelen. Na vier maanden van onderhandelen met Hunthausen en de Heilige Stoel, kwam de commissie eind mei 1987 met zijn beoordeling naar buiten. Meteen werd het voorstel van de commissie in alle openheid doorgevoerd: hulpbisschop Wuerl werd overgeplaatst, weg uit Seattle, en Thomas Murphy, toentertijd bisschop van Great Falls-Billings, Montana, werd benoemd tot coadjutor aartsbisschop van Seattle (zonder speciale bevoegdheden, maar met het recht van opvolging). Hunthausen aanvaardde deze nieuwe regeling met enige aarzeling. Bovengenoemde commissie bleef periodiek ontmoetingen hebben met Hunthausen en Murphy, tot april 1989. Op dat ogenblik eindigde de gerichte interventie van het Vaticaan in Seattle. Methodologie Hoewel dit onderzoek geen expliciet theologische reflectie biedt, speelt het zich af binnen de theoretische kaders van de praktische theologie, opgevat als een empirisch georiënteerd interdisciplinair veld (in sterke mate steunend op sociale wetenschappen) en gericht op de bestudering van de kerkelijke praktijk. Hieronder wordt hoofdstuksgewijs de onderzoeksgang beschreven die geleid heeft tot de bevindingen en conclusies van deze studie. Hoofdstuk 1 van dit proefschrift introduceert het probleem van steeds weer optredende “centrum-periferie conflicten” – hierna CPC te noemen – in de Kerk en het ontbreken van systematische studies van dit verschijnsel. Het levert de aanzet tot het onderhavige onderzoek, presenteert de leidende vraagstelling en resumeert de gekozen onderzoeksbenadering om deze vraag te beantwoorden. Hoofdstukken 2 en 3 bieden tezamen een overzicht van de concepten, ontleend aan relevante literatuur, die dienen om de teksten van het gekozen, concrete voorbeeld van een CPC, nl. de Hunthausen-kwestie, opmerkzaam aan een analytische lectuur te kunnen onderwerpen. Hoofdstuk 2 plaatst het CPC in een organisatorische context. Het geeft aandacht aan: - de potentiële deelnemers en hun hiërarchische rollen in een CPC; - het type organisatie (bureaucratie – clan – politiek economische markt – missie) dat de Kerk is; - de overkoepelende, non-operationele doelstelling van de Kerk (het bijeenbrengen van alle mensen bij God); - specifieke, operationele doelstellingen van de Kerk (het laten groeien en goed leiden van de Kerk, liefdadigheid organiseren, erop toezien dat interne verschillen de eenheid voeden, verkondigen van de boodschap, vieren van de sacramenten, noden lenigen, groeien in heiligheid); - de menselijke en materiële hulpmiddelen die de Kerk daartoe ter beschikking heeft; - en de middelen voor coördinatie en sturing, beschikbaar aan kerkelijke leiders (acht types van bisschoppelijke machtsuitoefening worden besproken: afgeleide macht, beloningsmacht, dwang, verder: sociale, wettelijke, traditionele, deskundigheids- en charismatische macht). De reflectie op elk van deze aspecten van het kerkelijk institutionele leven, loopt uit op een beschouwing hoe het betreffende aspect doorgaans speelt in het hanteren van een CPC. Hoofdstuk 3 plaatst een CPC in een maatschappelijke context. Omdat een CPC plaatsvindt binnen de kerkelijke organisatie in de moderne wereld, is het noodzakelijk de kwaliteit van de
430
kerkelijke betrokkenheid bij die wereld in ogenschouw te nemen. De Kerk wordt opgevat als een open systeem dat de omgeving beïnvloedt maar ook door die omgeving beïnvloed wordt. Kernvragen in dit hoofdstuk zijn de positiebepalingen van de top met betrekking tot de betrokkenheid bij de wereld (met speciale aandacht voor de leer van Vaticaan II) en met betrekking tot de situatie van de moderniteit (zoals uiteengezet in het werk van A. Giddens). Beide spelen naar verwachting steeds in de afwikkeling van een CPC. Aan het einde van dit hoofdstuk wordt samengevat wat men mag verwachten met betrekking tot het hanteren van het CPC (inclusief de benoeming van zeven mogelijke strategieën); daarmee is richting gegeven aan de aansluitende lectuur van de casus. Hoofdstuk 4 biedt een conflicttheoretisch kader ter bestudering en analyse van de casus. Het doel van dit hoofdstuk (dat steunt op het werk van D. Pruitt en J. Rubin) is het scheppen van een referentiekader ter analyse van het Rome-Hunthausen conflict als conflict. De gekozen theorie dient dit doel door beschrijvende en verklarende duidingen te leveren van karakteristieke elementen van interpersoonlijke conflicthantering, met speciale aandacht voor vragen als het belang der partijen, de waarneming van andermans belangen en de haalbaarheid van bepaalde acties, alsmede de strategieën die toegepast worden indien partijen onderling een belangverschil constateren. Behulpzaam in de theorie was ook het verband tussen strategieën en het stadium, waarin het conflict verkeert. In hoofdstuk 9 wordt de conflicttheorie geraadpleegd in een poging specifieke bijzonderheden van het conflict tussen Rome en Hunthausen te belichten. Hoofdstuk 5 geeft een gedetailleerd overzicht van de methodologie die gebruikt werd in de confrontatie met de “case data”. Het bespreekt de afbakening van de casus, de constructie van het relaas van de casus, en hoe het case-materiaal (in het bijzonder de documenten die door de bisschoppen geproduceerd zijn) onderzocht is met de techniek van de zogeheten “critical discourse analysis” (N. Fairclough). Dit hoofdstuk legt tevens uit hoe al hetgeen uit de documenten naar voren komt, in verband is gebracht met begrippen van conflictstrategieën.. Het eindigt met een bespreking van validatietechnieken die toegepast werden zodra de onderzoeksbevindingen provisorisch geformuleerd waren. Hoofdstukken 6 t/m 8 vertellen het verhaal van het conflict tussen Rome en Hunthausen, steunend op de documenten die door de conflictanten zijn geproduceerd alsmede op de geschreven verslagen van waarnemers, die buiten het conflict stonden. De behandeling van een negental kerndocumenten vormt de ruggengraat van deze hoofdstukken. Elk document is geanalyseerd naar zijn strategische ‘functionaliteit’ binnen het conflict. Eveneens geanalyseerd (met een alternatieve methode) zijn de daaraan voorafgaande, de interveniërende en de daaropvolgende ontwikkelingen, die ons toestaan om de conflictactiviteiten te zien als een geïntegreerd geheel. Hoofdstuk 9 integreert de analyse van de gevonden hanteringstrategieën die in een geleidelijke opbouw in de hoofdstukken 6 t/m 8 is gepresenteerd. Om te beginnen worden de bevindingen uit het empirische voorbeeld geresumeerd en worden deze vergeleken met de verwachtingen die op basis van de literatuurstudie waren geformuleerd. Vervolgens worden deze bevindingen in verband gebracht met het theoretische model van conflicthantering. Hoofdstuk 9 sluit af met een verslag van de resultaten van twee validaties. De eerste betrof een controle op het niveau van de documenten. De tweede was een controle op het gehele relaas van en de centrale gebeurtenissen in deze kwestie; deze controle werd doorgevoerd via een interview met een conflictinsider (de eerwaarde Michael G Ryan, de vicaris generaal van aartsbisschop Hunthausen).
431
Hoofdstuk 10 ten slotte formuleert de uiteindelijke conclusies en evalueert het onderzoeksproject. Conclusies en relevantie De conclusies geven een uiteindelijk beeld van de kwestie Rome-Hunthausen. De daarmee verbonden stellingen verduidelijken dat aspecten van de casus vermoedelijk veralgemeniseerbaar zijn naar andere CPC´s. Deze stellingen kunnen als hypothesen in andere, soortgelijke kwesties getoetst worden. Algemene positiebepaling ten aanzien van conflicthantering: Alle leden in de hiërarchie betrokken bij de kwestie Rome-Hunthausen waren erop uit het gezicht te redden van de kerkelijke organisatie en van zichzelf. Zij streefden naar de machtshandhaving van zichzelf alsmede van de Kerk. Gebruik van macht: Alle leden van de betrokken hiërarchie streefden naar de (schijn van) legitimatie van hun machtsgebruik. Hoewel de centrale partij (Rome) een groot voordeel genoot in nagenoeg alle vormen van kerkelijke macht in de kwestie Rome-Hunthausen, had ze toch de grootste moeite om haar wil door te zetten in Seattle. De basis van Hunthausens succes (de perifere partij) lijkt te liggen in zijn consistent vasthouden aan een houding van achting en loyaliteit – naar de Heilige Stoel (de Heilige Vader in het bijzonder) en de Kerk – terwijl hij tegenstand bood (in onderhandelingen achter de schermen), stilletjes en op een voor het publiek aanvaardbare manier. Toegepaste hanteringstrategieën: 1. Toont hoogachting voor de bestaande structurele orde en het gedachtegoed van de Kerk: Alle betrokken bisschoppen zien erop toe de Kerk niet te bekritiseren en volmondig trouw te betuigen aan andere kerkleiders. Nergens in de casus vinden we een enige substantiële afwijking van deze praktijk. 2. Het eigen streven in verband brengen met positieve belangen van de Kerk: Alle betrokken bisschoppen lieten blijken, vaak in uitdrukkelijke bewoordingen, dat ze ter wille van de Kerk handelden. Vertegenwoordigers van het centrum (Rome) waren geneigd dit kerkelijk belang te formuleren in termen van het noodzakelijke toezicht op en de juiste vertolking van de kerkelijke leer, terwijl Hunthausen het belang van de Kerk (en zichzelf) in verband bracht met het welzijn van het kerkvolk. 3. Minimaliseert de zichtbaarheid van het conflict: De betrokken bisschoppen in het conflict Rome-Hunthausen zochten gedurende het gehele conflict en consequent naar wegen om het conflict naar buiten toe te minimaliseren (omvang, relevantie, betekenis); slechts in de spannendste fase van het conflict werd deze strategie – en dan nog slechts kort – verlaten. 4. Toont broederschap: De bisschoppen die deel hadden aan het conflict tussen Rome en Hunthausen spraken elkaar aan op hun broederlijke relatie door bij elkaar een beroep op bijstand te doen. Alle bisschoppen vertoonden de clan-achtige neiging om ruzies in hun geledingen ook binnen die perken te houden. Het (kerkelijk) idee van ‘bisschoppelijke broederschap’ werd regelmatig aangehaald, door alle partijen, om de betrokkenen aan hun verplichtingen te herinneren of als een teken van de eigen binding en loyaliteit.
432
5. Hoffelijkheid: Alle bisschoppen die deel hadden aan het conflict toonden een bijna niet kapot te krijgen toewijding aan beminnelijkheid jegens elkaar, zeker publiekelijk. Tactisch gesproken betekende dit: elkaar prijzen, elkaar respectvol bejegenen, rechtstreekse kritiek of verwijten vermijden, en zwijgen over gevoelige zaken. Slechts kort, toen het conflict het hevigst was, lieten zowel de centrale als de perifere partijen in het conflict tussen Rome en Hunthausen dit vertoon van hoffelijkheid naar elkaar achterwege. 6. Geheimhouding: Alle bisschoppen die deel hadden aan het conflict tussen Rome en Hunthausen brachten geheimhouding in praktijk. Het belangrijkste verschil in informatie ten gevolge van deze geheimhouding, lag tussen degenen binnen de hiërarchie en degenen die erbuiten stonden. Geheimhouding diende om de ernst van het conflict te minimaliseren, zodat de schijn van eenheid binnen de top bewaard bleef. Geheimhouding diende ook om degenen die buiten de hiërarchie staan buiten de conflictonderhandelingen te houden. Binnen de top gebruikte Rome geheimhouding tegen Hunthausen; door hem de gevraagde informatie te onthouden werd hij regelmatig in een nadelige positie geplaatst. Hunthausen vocht terug door (gedurende het middelste stadium van het conflict) zaken in de openbaarheid te brengen en de geheimhouding zelf tot kwestie te maken, maar meestal hield hij zichzelf wel aan het gebruik van geheimhouding in de hiërarchie. Terwijl vasthouden aan geheimhouding tot op grote hoogte een standaard manier van doen was in het hanteren van het conflict, was het verbreken van geheimhouding dat ook (meestal om daar voordeel uit te halen), net als het lekken van nieuws. 7. Medestanders winnen: Pogingen van het centrum en van de periferie om collega bisschoppen als medestanders te winnen namen gelijk met het oplopen van het conflict toe. De belangrijkste poging om steun te verwerven onder collega bisschoppen vond plaats voor en tijdens de nationale bisschoppenconferentie (NCCB) van november 1986. Hunthausen had als minder machtige partij meer behoefte aan de steun van een derde en zocht er daarom ook actiever naar dan Rome. Het uiteindelijke besluit van de NCCB om achter Hunthausen te gaan staan (zonder Rome te schofferen) was cruciaal voor Hunthausens succes om het conflict redelijk goed te doorstaan. 8. Gebruik van overtuigende argumentatie: Het was lastig een oordeel vellen over de pogingen van de belangrijkste partijen om elkaar rechtstreeks te overtuigen met behulp van steekhoudende argumenten omdat het merendeel van de meest relevante gesprekken zich aan het gezicht onttrok. Voor zover dergelijke argumentaties wèl waarneembaar waren, laten de meeste ervan zien dat de partijen hun welsprekendheid aanwendden om publieke steun te verwerven. Letten we op de waarneembare uitwisselingen tussen de voornaamste betrokkenen, dan blijkt echter dat het belangrijkste verschil tussen de argumentatie van Rome en Hunthausen van doen heeft met uiteenlopende ecclesiologische visies, waarbij Hunthausen de klemtoon legt op de volwassenheid van de kerkleden en op hun wettige autonomie, terwijl Rome geconcentreerd is op de behoefte om kerkelijke praktijken en locale vertolkingen van de kerkelijk leer te controleren. 9. Persoonlijke identiteit poneren: Onder alle bisschoppen die deel hadden aan het conflict tussen Rome en Hunthausen bracht alleen Hunthausen bij tijd en wijle zijn persoon(lijke identiteit) in het openbaar naar voren als een van de middelen het conflict aan te kunnen. De vertegenwoordigers van het Vaticaan vestigden slechts zelden openlijk en bij wijze van conflictbeheersing de aandacht op hun persoon(lijke identiteit). Deze manier van doen bleek voor Hunthausen een bron van kracht: ze vermenselijkte zijn positie en schiep aanhangers van zijn standpunt. De eigen persoon(lijkheid) op de voorgrond plaatsen leek een klein taboe aan de kant van de
433
centrale partij, en zolang ze in het conflict gemoeid waren, waren de bisschoppen van de derde partij die de onderhandelingen voerden eveneens geneigd een laag profiel te kiezen. De meest zichtbare vertegenwoordiger aan Vaticaanse zijde was de pronuntius Laghi. Curiefunctionarissen en de paus bleven bijna volledig buiten beeld. Het is onduidelijk waarom de paus ervoor koos met zijn persoon(lijkheid) niet op een directe en openlijke manier tussenbeide te komen in het conflict, gegeven zijn evidente vermogen zijn eigen persoon(lijkheid) doeltreffend in het openbaar naar voren te brengen.. Algemene stellingen: Stelling 1: CPC maakt het voor de betrokken bisschoppen moeilijk te onderscheiden wat in het belang is van henzelf en wat in het belang van de Kerk. De participanten zullen het evenwicht moeten herbevestigen of herformuleren dat ze gevonden hebben tussen de prioriteiten van het voorkomen van gezichtsverlies voor henzelf en de Kerk enerzijds, en het versterken van de macht voor henzelf en de Kerk anderzijds. Stelling 2: Bisschoppen die deelhebben aan een CPC zullen ernaar streven dat hun machtsuitoefening legitiem lijkt. Stelling 3: Van beslissend belang voor een perifere bisschop om een conflict met het centrum te kunnen overleven is zijn vermogen om weerstand te bieden zonder de schijn op zich te laden dat hij disloyaal is. De perifere partij moet gedurig zijn loyaliteit belijden alsmede gehoorzaamheid aan het centrum tonen en elke woord of handeling zien te vermijden dat/die rechtstreeks het gezag van het centrum zou aantasten. Stelling 4: Bisschoppen, gewikkeld in een CPC, zullen respect betuigen aan de voorschriften en het gedachtegoed van de Kerk. Hoewel ze het heersende denken en handelen van de Kerk ter discussie mogen stellen, kunnen ze dat alleen zodanig doen dat het past binnen de traditie, de cultuur en de socialisatie van de Kerk. Stelling 5: Bisschoppen, gewikkeld in een CPC, zullen hun eigen inspanningen in verband brengen met het belang van de Kerk, maar wat men in concreto ziet als de beste bijdrage aan het belang van de Kerk, kan botsen en zelf een bron van conflict worden. Stelling 6: Bisschoppen, gewikkeld in een CPC, zullen de zichtbaarheid van het conflict minimaliseren, maar kunnen ter wille van het voordeel deze strategie even terzijde laten. Stelling 7: Bisschoppen, gewikkeld in een CPC, zullen broederschap aan de dag leggen door gezichtsverlies bij elkaar te voorkomen, door zaken van de hiërarchie in die geledingen te houden en door de idee van bisschoppelijke broederschap te benadrukken. Stelling 8: Bisschoppen, gewikkeld in een CPC, zullen in het openbaar en vrijwel zonder uitzondering wellevendheid jegens elkaar tonen. Wanneer deze regel doorbroken wordt, gebeurt dat meestal door de centrale partij. Stelling 9: Bisschoppen, gewikkeld in een CPC, vertonen een standaard voorkeur om hun onderhandelingen over het conflict in het geheim te voeren, tenzij er een duidelijk voordeel is om dat niet te doen. Stelling 10: De partij van het centrum heeft meer voordeel bij geheimhouding dan de perifere partij en zal dus vaker vasthouden aan geheimhouding dan de periferie. Stelling 11: De onderliggende partij – vanuit machtsoogpunt – in CPC, meestal de perifere partij, heeft meer behoefte aan bisschoppelijke bondgenoten en zal een gerichtere poging doen deze ook te werven. Stelling 12: Hoewel collega bisschoppen de belangrijkste medestanders zijn in een CPC, kan ook de steun van buiten de hiërarchie strategische invloed hebben op het aankunnen van het conflict.
434
Stelling 13: Bisschoppen, gewikkeld in een CPC, zullen allereerst trachten andere bisschoppen in de privé sfeer over te halen met overtuigende argumentatie. Overtuigende argumentatie die openlijk wordt ingezet, zal voornamelijk gericht zijn op derde partijen. Stelling 14: Bisschoppen van de centrale partij zullen in de loop van een CPC weinig geneigd zijn hun persoon(lijkheid) in te brengen om het conflict aan te kunnen.. Bisschoppen van de perifere partij, zullen meer vrijheid genieten om hun eigen persoon(lijkheid) naar voren te schuiven en hebben ook meer motivatie om dat te doen. Relevantie: Onderstaande opmerkingen over de praktische en praktisch theologische relevantie van het onderzoek zijn normatief en speculatief van aard. De Kerk is een organisatie die poogt uit diversiteit eenheid te smeden. De spanning tussen centrale beheersing of controle en lokale (perifere) autonomie is een weerspiegeling van de krachtsinspanning veelheid tot eenheid te verzamelen. Strijd tussen Rome en de plaatselijke Kerk (of tussen de paus en de plaatselijke bisschop) is dan ook een verschijnsel dat, vanuit verschillende invalshoeken, opgevat kan worden als een onvermijdelijke kenmerk van de Kerk, als de uitkomst van een maatschappelijk-historische conjunctuur of als de onvermijdelijke uitdaging die elke grootschalige, gecentraliseerde en gebureaucratiseerde multinational onder ogen moet zien. Het onderzoek laat zien dat men zonder problemen een conflict tussen centrum en periferie (en op goede gronden conflicten binnen de top überhaupt, gegeven de uitkomst van de veelzijdige verworteling in het geloofssysteem, de cultuur , de socialisatie etc. van de Kerk ) kan uitleggen in termen van de wens van de top het aanzien en de macht van de kerkelijke organisatie en van de hiërarchie zelf te bewaren met het oog op het streven naar eenheid. De studie trekt niet de conclusie dat dit de enige motieven zijn die de bisschoppen bewegen in hun kerkelijk leiderschap – normatief-ideologische beweegredenen blijven buitengewoon ter zake doend – , maar stelt slechts dat deze (andere) motieven in de praktijk voorkomen en op een grotere schaal werkzaam zijn dan leden van de hiërarchie toegeven. Op die manier biedt de studie een noodzakelijke aanvulling op de eigen beschrijving door de top van wat er plaatsvindt en op het spel staat in zulke conflicten. Er heerst binnen de kerkelijke organisatie een taboe op conflicten, kennelijk gebaseerd op de idee dat ruzie onverenigbaar is met de wenselijke situatie van liefde en eensgezindheid. Omdat conflicten geacht worden niet te rijzen, in het bijzonder niet binnen de top die de eenheid van de Kerk symboliseert, blijken bisschoppen in een onhandige klem te raken wanner ze toch van doen krijgen met conflicten die in hun geledingen onvermijdelijk voorkomen.Bij gebrek aan een kerkelijk leer die conflicten klip en klaar op hun waarde schat (toegevend dat ze in geen enkele organisatie ontlopen kunnen worden en nuttig zijn indien ze goed geleid worden) en bij ontstentenis van structuren en richtlijnen om conflicten productief aan te pakken, ‘behelpen’ bisschoppen zich met onderlinge conflictmijding (terwijl ontzag voor posities en blijken van hoffelijkheid beloond worden) en het minimaliseren van de zichtbaarheid indien het conflict opbloeit (geringschatten van zijn betekenis, het verbergen etc.). Ze streven ernaar de omgang met het conflict binnen de perken van bisschoppelijke broederschap te houden, meestal met behulp van geheimhouding. (De werkelijke onenigheden zijn voor het grote publiek onzichtbaar.) Door dat tekort komen de pogingen van bisschoppen conflicten het hoofd te bieden af te hangen improvisatie. De uitkomsten van dit onderzoek wijzen op de dringende behoefte aan een kerkelijke leer omtrent conflicten, die recht doet aan
435
de moderne werkelijkheid (zoals de wens van doorzichtigheid en brede deelname) en aan ter zake doende normatieve, ecclesiologische en praktische bekommernissen. Volgens de heersende manier om met conflicten om te gaan (een van de bijdragen van dit onderzoek is opheldering te verschaffen wat die manier is) vertoont de top – in het bijzonder de centrale partij – weerzin om het kerkelijk draagvlak (katholieken in het algemeen) uit te nodigen om als volwaardige deelnemers mee te praten. Als het brede publiek al meedoet, dan komt dat vaak ofwel doordat het met kracht binnendringt in de discussie (door het schrijven van brieven, door acties, door een stortvloed van media-aandacht – vergelijk de jongste crisis in de Amerikaanse Kerk rond pedofilie) ofwel dankzij de poging van de eigen partij sociale druk op de ander uit te oefenen. Door het katholieke publiek buiten de discussies over conflicten te plaatsen, ontnemen de bisschoppen katholieken de gelegenheid zich uit te spreken over kwesties die hen direct aangaan en dienen zo het proces waarin bepaald kan worden wat werkelijk in hun belang is in het geheel niet. Zonder kennis van en tegemoet te komen aan de werkelijke belangen van de mensen die ze leiden, ondermijnen bisschoppen hun eigen gezag en vormen ze een hinderpaal voor de mogelijkheid waarachtige eenheid te bereiken. Hiermee wordt niet voorbij gezien aan de praktische beperkingen die in acht genomen moeten worden (als allen tegelijk zouden spreken, is chaos het resultaat) en evenmin wordt beweerd dat de huidige strategieën die aangewend worden ter oplossing van centrumperiferie conflicten in en uit zichzelf fout zijn. Hoogachting en hoffelijkheid aan de dag leggen, de zichtbaarheid van het conflict minimaliseren – deze en de andere strategieën kunnen stuk voor stuk behulpzaam zijn als ze op de juiste manier worden aangewend. Het probleem op dit moment is echter dat de strategieën onnadenkend gekozen lijken te worden en (vaak) toegepast worden los van gemeenschappelijke overeenstemming en los van ecclesiologische, ethische en praktische referentiekaders die nadrukkelijk een rechtvaardiging voor hun gebruik bieden. Om het zwaarwegende voorbeeld van de geheimhouding te nemen: geheimhouding kan gebruikt worden om te schaden, maar ook dienen om de kwetsbare te beschermen. Het komt erop aan te weten wanneer het juist is geheimhouding te gebruiken, gegeven de identiteit en opdracht van de Kerk, gegeven ook haar ethische standaarden, en de praktische beperkingen die met de doeltreffendheid van geheimhouding zijn gegeven. De voortdurende uitdaging een scherp oog te krijgen voor het passende gebruik van strategieën om conflicten aan te kunnen, zoals onderkend in de loop van deze studie en het licht van de uitkomsten ervan, is voor de Kerk en voor de normatieve wetenschap die praktische theologie is een geëigend onderwerp van (toekomstige) onderzoek.
436