___________________________________
___________________________________
CENTRUM VOOR BIO-MEDISCHE ETHIEK EN RECHT
G ENETICA
EN DE
C ATHOLIC H EALTH A SSOCIA TION (U.S.A.) Luc Fonteyn
‘Het systematisch in kaart brengen van het menselijk genoom zal enorme gevolgen hebben voor de mensheid. Het zal inzicht verschaffen in nagenoeg alle gezondheidsproblemen, wat zal leiden tot totaal nieuwe benaderingen inzake preventie en behandeling van ziekten’. Dat zijn de woorden van de Britse top-geneticus Walter Bodmer, sinds februari jongstleden doctor honoris causa van de K.U.Leuven, en als hoofd van de Human Genome Organisation tevens leider van het HUGO-project dat via een wereldwijde samenwerking het volledig menselijk genoom tracht te ontrafelen. Dat deze spectaculaire vooruitgang van de genetica niet alleen veel hoop, maar ook ethische en juridische vragen oproept, is onvermijdelijk1. Een ‘gematigd hoopvolle’ houding tegenover genetica is ook de onderliggende toonaard in de brochure Human Genetics, die de Catholic Health Association van de V.S. in 1990 onder haar gezondheidsinstellingen heeft verspreid2. Dit document is ontstaan uit de discussies van de Research Group on Ethical Issues in Early Human Development and Genetics, een interdisciplinaire onderzoeksgroep die reeds in 1987 door de Catholic Health Association was opgericht als forum voor een dialoog van wetenschappen met filosofie en moraaltheologie3. Het uitgangspunt van de brochure vertoont veel gelijkenissen met de hierboven vermelde woor-
den van Bodmer: de genetica is in zulke stroomversnelling geraakt dat ze in de toekomst nagenoeg elke tak van de geneeskunde indringend zal bepalen, en zo ook een zeer groot impact zal hebben op onze samenleving. Niet alleen mensen die later in hun leven zelf aan een bepaalde ziekte ten prooi zullen vallen, ook de veel frequenter voorkomende dragers die de ziekte niet zullen krijgen maar ze wel doorgeven aan hun nageslacht zullen gediagnosticeerd kunnen worden. De diagnose van het risico dat een koppel loopt zal vóór een eventuele zwangerschap kunnen worden gemaakt. De diagnose van een aandoening zal ook steeds vroeger in de zwangerschap kunnen gebeuren. De onderzoeksgroep wijst erop dat in katholieke instellingen genetische counseling echter dikwijls met argwaan wordt bekeken, niet omwille van de counseling op zich, maar omdat ze de betrokken personen voor bepaalde opties en beslissingen plaatst, zoals huwen of niet, eigen kinderen krijgen of niet, adoptie, contraceptie, sterilisatie, donorinseminatie en zelfs abortus. Dat men hierdoor vaak de ogen sluit voor de mogelijke positieve bijdrage van de genetica, is voor een groot deel te wijten aan de verwarring over de aard van de counseling. Omdat velen denken dat het verschaffen van genetische informatie noodzakelijk gelijk staat met morele goedkeuring of aanbeveling van welbepaalde opties, hebben katholieke
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 1 (1991)1, 21
___________________________________
___________________________________
C ENTRUM VOOR B IO -M EDISCHE E THIEK EN R ECHT
ziekenhuizen het dikwijls uit principe nagelaten diensten voor genetische counseling op te zetten. Hiermee laten ze de individuele patiënt echter in een moeilijke situatie aan zijn lot over, en laten ze ook eventuele kansen voorbijgaan om met een degelijke diagnose en vroegtijdige behandeling veel leed op te vangen en zelfs te milderen. Vanuit deze probleemstelling leek het ons de moeite waard om dit document verder voor te stellen. Ethiek en genetische testen In het eerste deel van de brochure wordt een bondig overzicht gegeven van verschillende soorten genetische afwijkingen (chromosomale, monogenische en polygenische, dominante en recessieve, geslachtsgebonden afwijkingen) en van de beschikbare technieken voor genetische testen en screening (screening van pasgeborenen, screening naar dragers, chromosoomtesten en verschillende technieken van prenatale screening). Er wordt tevens kort ingegaan op enkele toekomstige ontwikkelingen, zoals verfijning van ultrasound technieken, diagnose door identificatie van foetale witte bloedcellen in het bloed van de moeder, gentherapie voor somatische cellen en voor voortplantingscellen. Na deze beknopte maar noodzakelijke inleiding op het meer technische aspect van menselijke genetica, besteedt het document uitvoerig aandacht aan de ethische problemen bij genetische testen. Omdat het mechanisme van genetische en erfelijke ziekten zo nauw verbonden is met de innige dynamiek van familiaal en sociaal leven, vormen de hoopvolle ingrepen van de menselijke genetica ook een moreel ingewikkelde opgave. De meeste problemen ontstaan bij de vraag wat aan te vangen met de door genetische testen verkregen kennis. Wat betreft prenatale diagnose roept deze vraag meestal de associatie met abortus op. De onderzoeksgroep is echter van mening dat prenatale diagnose de last
van de onzekerheid kan verlichten en — indien er een ‘positieve’ diagnose is — aan het echtpaar vooral de mogelijkheid biedt hun situatie in verantwoordelijkheid uit te klaren, ondersteund door een degelijke medische (hoe beperkt de mogelijkheden ook meestal zijn), psychologische en pastorale begeleiding vroeg in de zwangerschap. Het probleem van abortus is hiermee zeker niet van de baan, maar het kan prenatale diagnose wel in een andere context plaatsen dan de automatische associatie met abortus. De ‘fatale kennis’ kan immers ook in een bewust doorleefd proces worden opgenomen. Een ander probleem rond prenatale screening waarop kort wordt ingegaan, zijn de criteria die men kan hanteren om koppels toe te laten tot prenatale testen. Presymptomatische postnatale testen vormen een tweede grote categorie van genetische screening. Deze doen vooral ethische vragen rijzen rond het onthullen van genetische informatie tegenover de patiënt zelf, tegenover familieleden en tegenover derden. Zowel bij pre- als postnatale screening staat het client-centered ethos van de counseling centraal. Hoewel deze tendens ook in de algemene geneeskunde aanwezig is, lijkt dit ethos meer verband te houden met de specifieke draagvlak van de medische genetica zelf. De consequente niet-directieve aanpak in de counseling is hiervan een sprekend voorbeeld. Voor katholieke instellingen kan deze aanpak moreel verontrustend overkomen, vermits de patiënten in kwestie ook wel eens een optie zouden kunnen verkiezen die de instelling moreel niet meent te kunnen onderschrijven. Vermits de problemen die zich naar aanleiding van een genetische test kunnen stellen zeer persoonlijk en ingrijpend van aard zijn, zal in de genetische counseling echter de nadruk blijven liggen op de persoonlijke verantwoordelijkheid van de patiënt voor zijn beslissing en op het begeleiden van de patiënt in deze moeilijke keuzes.
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 1 (1991)1, 22
___________________________________
___________________________________
C ENTRUM VOOR B IO -M EDISCHE E THIEK EN R ECHT
Ethiek en gentherapie De problematische kloof tussen diagnostische mogelijkheden en therapeutische onmacht kan in de toekomst natuurlijk gedicht worden door gentherapie. Ook hierbij formuleert de onderzoeksgroep enkele ethische beschouwingen. Gentherapie op somatische cellen stelt op zich geen beduidend andere ethische vragen dan om het even welke nieuwe therapeutische mogelijkheden. Somatische gentherapie zal echter niet kunnen verhinderen dat de afwijking toch nog wordt doorgegeven aan het nageslacht. Hiervoor komt alleen gentherapie op kiemcellen (eicellen, spermatozoa en pre-embryo’s) in aanmerking. Nog afgezien van de medische risico’s, brengt deze vorm van gentherapie heel wat meer ethische vragen met zich mee. Eerst en vooral komen hier de vragen boven die ook tegenover eugenetica worden gesteld: welk patroon zullen we voor ogen houden eens we zo’n indringende invloed uitoefenen op de toekomstige generaties? Wat het genetisch transformeren van vroege embryo’s betreft, zullen er ook heel wat destructieve embryo-experimenten moeten uitgevoerd worden, wat op zijn minst moreel problematisch kan worden genoemd. Genetische dienstverlening in katholieke instellingen Komen we nu bij de vraag welke rol de onderzoeksgroep ziet weggelegd voor genetische diensten in katholieke gezondheidsinstellingen. Vooreerst schenken ze aandacht aan het kerkelijk magisterieel spreken ter zake. Zowel Pius XII als Johannes Paulus II hebben hun waardering uitgedrukt voor de genetica in haar strijd voor het voorkomen en genezen van genetische afwijkingen. De huidige paus veroordeelt wel expliciet experimentele manipulaties van het menselijk embryo. Ook in Donum Vitae wordt prenatale diagnose enkel aanvaardbaar geacht
wanneer de integriteit van de moeder én het embryo wordt gewaarborgd. Vooraleer na te gaan hoe deze officiële kerkelijke standpunten kunnen worden waar gemaakt, licht de onderzoeksgroep eerst de sleutelrol van de counselor uitdrukkelijk toe. Enerzijds vervult de counselor, die moet kunnen terugvallen op een accurate diagnose door competente genetici, een educatieve functie, waarbij niet-directieve informatieverstrekking centraal staat. Anderzijds speelt de counselor een belangrijke psychologische rol in het emotioneel begeleiden van de patiënt. Hij moet de patiënt helpen zich door de ethische dilemma’s van het beslissingsproces heen te werken. Voor de onderzoeksgroep vormen genetische diensten een onbetwijfelbare noodzaak in katholieke gezondheidsinstellingen. Een theologisch argument hiervoor vinden ze in de scheppingsvisie die de mens als creatieve hoeder verantwoordelijk stelt voor een menselijke uitbouw van deze schepping, ook in het bestrijden van ziekte en bevorderen van gezondheid. De morele norm bij deze opdracht is de menselijke persoon integraal en adekwaat beschouwd4. In de verantwoordelijke ethische beslissing kan de mens God op het spoor komen, maar ook de ambiguïteit van zijn eigen situatie en zijn beperktheid in het streven naar het goede. De kwellende dilemma’s die bij genetisch advies kunnen ontstaan schrikken katholieke instellingen soms af zich in dit veld te engageren. De patiënten zelf nemen inderdaad de uiteindelijke beslissing, ongeacht het persoonlijk ethisch oordeel van de counselor. Toch blijft het de overtuiging van de onderzoeksgroep dat juist katholieke instellingen die genetische diensten aanbieden een te automatische band tussen diagnose, counseling en abortus kunnen opentrekken, door een bemoedigende omgeving waarin alternatieven eerlijk en constructief kunnen aangereikt worden. Daar waar de ethische problemen bij genetische diagnose ontzaglijk kunnen lijken, zou de weigering om
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 1 (1991)1, 23
___________________________________
___________________________________
C ENTRUM VOOR B IO -M EDISCHE E THIEK EN R ECHT
verantwoordelijkheid op te nemen in het participeren in moeilijke beslissingen zelfs ernstiger morele gevolgen kunnen hebben. De onderzoeksgroep wil echter ook enkele concrete ethische richtsnoeren voor genetische diensten suggereren. Vooreerst vereist de autonomie van de patiënt dat het deelnemen aan genetische testen in principe vrijwillig gebeurt. Personen mogen ook niet door sociale druk gedwongen worden het gebruik van genetisch advies te verwerpen of te gebruiken. De autonomie van de patiënt mag ook niet zo radicaal worden opgevat dat prenatale diagnose met het oog op selectie volgens geslacht of andere nietziekte gebonden eigenschappen mogelijk wordt (geslachtsgebonden genetische afwijkingen vallen hier niet onder). Het welzijn van de patiënt is een tweede principe dat de genetische counseling moet leiden. Accurate informatie verstrekken en de patiënt ook op emotioneel vlak begeleiden zijn hierbij van belang. De patiënt moet ook geholpen worden om ‘welzijn’ te interpreteren in de context van familiale relaties. Een derde groot aandachtspunt is het onthullen van informatie en vertrouwelijkheid. Het onthullen van informatie moet op een duidelijke en relevante, maar tevens sensitieve manier gebeuren. De vertrouwelijkheid van de genetische gegevens moet zeer strikt gerespecteerd worden, en kan slechts in heel uitzonderlijke gevallen, onder zeer strenge voorwaarden in vraag gesteld worden. Tenslotte wordt ook aangedrongen op Noten:
degelijke beschikbaarheid van de genetische diensten, zonder onderscheid van geslacht, ras, of economische status. Het behoren tot een risicogroep is echter wel een relevante factor. Aan de hand van al deze ethische beschouwingen worden op het einde van de brochure ook negen aanbevelingen geformuleerd. Uitdaging en discussie Met het verspreiden van deze brochure heeft de Catholic Health Association een uitdaging voor elke katholieke instelling en elke medicus vooropgesteld: hun eigen mensvisie trouw blijven en toch niet afwezig zijn in de revolutionaire ontwikkelingen, mogelijkheden en onoplosbare dilemma’s van de menselijke genetica. Hiermee heeft ze ook haar eigen stem laten horen in een bredere maatschappelijke dialoog die rond genetica nog verder moet gevoerd worden. Jammer dat het eerste discussiedocument van dezelfde Research Group, dat handelde over het statuut en het gebruik van het menselijk embryo in zijn eerste ontwikkelingsstadia, niet werd gepubliceerd. Het document werd ter goedkeuring aangeboden aan een Amerikaanse bisschop, waarna niets meer over het document werd gehoord, zodat het een vertrouwelijke draft bleef ter discussie onder de leden van de onderzoeksgroep. Jammer, want ook dit is een open maatschappelijke reflectie en discussie waard.
1.S. CALLENS, Gezichtspunt: Omtrent DNA, computers en privacy, in Nieuwsbrief CBME 10 (1991), p. 3-4. 2.Human Genetics. Ethical Issues in Genetic Testing, Counseling, and Therapy, St. Louis, The Catholic Health
Association of the United States, 1990, xiv-43 p. 3.De leden van de onderzoeksgroep waren R.C. Baumiller, S. Callahan, M.A. Donlan, N. d’Souza, M. Farley, C. Grobstein, H. Jones Jr., E.T. Juengst, C. McCarthy, R.A. McCormick, E. McMillan, A. Schneider en L.J. O’Connell. French Anderson fungeerde als reader van het document. 4.‘The norm of moral action is the human person integrally and adequately considered (...)’ (p. 30). Dat deze formulering, die ondubbelzinnig doet denken aan het ideeëngoed van Louis Janssens, letterlijk in het document werd opgenomen, zal wel te maken hebben met de invloed van R.A. McCormick in de onderzoeksgroep.
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 1 (1991)1, 24
___________________________________
___________________________________
C ENTRUM VOOR B IO -M EDISCHE E THIEK EN R ECHT
A GENDA Het Centrum voor Bio-Medische Ethiek en Recht organiseert een tweede cyclus vormingssessies voor leden van Commissies voor Medische Ethiek. Na de reeks in Leuven (met ongeveer 20 deelnemers) nemen 26 geïnteresseerden deel aan deze cyclus in Brugge (dit in samenwerking met het Postuniversitair Centrum WestVlaanderen). — Het Centro di Bioetica van Rome organiseert vanaf 15 tot 18 maart een internationaal congres over ‘Care for the Dying Person. Socio-cultural, medical and pastoral aspects’ (Institutum Augustinianum). — Het Centrum neemt deel aan de Voortgezette Opleidingen voor Verpleegkundigen in de Oncologie. Het onderwerp van de bijdrage betreft: ‘Ethische en Juridische Aspecten in de Kankerzorg’ (17 maart). — Het Centrum neemt deel aan de voortgezette vorming van Sabbatical Priests in het Amerikaans College. P. Schotsmans geeft er op 24 maart een lezing over ‘Genetic Planning. Ethical Aspects’. — Caritas West-Vlaanderen organiseert een studienamiddag omtrent de spanning tussen de technische vooruitgang en de opdracht tot zorg voor de patiënt (26 maart). — Ter gelegenheid van ‘50th EHPF Meeting’ en de ‘24th Joint EHPF-WHO Meeting’ te Brussel zal Herman Nys op 26 maart spreken over ‘Ethics and Law in Detecting Disorders’. — Op 27 maart organiseert het NVKVV — tijdens de Week van de Verpleegkunde te Oostende — een studiedag over ‘Mis-handelen van Bejaarden’. P. Schotsmans zal de ethische dimensie van dit probleem behandelen. — De staf van het Centrum bezoekt op 7 april de K.U. Nijmegen, met name het departement van Ethiek, Filosofie en Geschiedenis van de Geneeskunde (Prof. dr. H. ten Have). — Caritas Antwerpen organiseert op 8 april een
studiedag over ziekenhuispastores. — Het Centrum werkt mee aan het Vormingsprogramma voor Beheerders van Congregationele Gezondheidsinstellingen, ingericht door het Intercongregationeel Samenwerkingscentrum voor de Geestelijke Gezondheidszorg (11 april). — In het kader van de jaarlijkse bezinningsdagen van de leiding van de Christelijke Arbeidersbeweging zal P. Schotsmans op donderdag 16 april een conferentie geven over ‘Ethiek en Euthanasie’. — Op 29 en 30 april gaan er in Sant Cugat (Barcelona) denkdagen door i.v.m. het thema ‘Health Care Allocation and Scarce Resources’, dit ter voorbereiding van een congres dat later door de FIUC zal ingericht worden. In samenwerking met Prof. M. Caudron, secretaris-generaal van de FIUC, zal P. Schotsmans hieraan meewerken. — De verantwoordelijken voor de Palliatieve Thuiszorg van Gent houden op donderdag 7 mei een studie-avond over de ethische aspecten van de palliatieve genees- en verpleegkunde. P. Schotsmans werd hierop uitgenodigd. — P. Schotsmans werd door de Fédération des Instituts Hospitaliers gevraagd mee te werken aan de voorbereiding van een congres in 1993 over ‘Éthique Hospitalière’ (12 mei). — P. Schotsmans neemt van 18 tot 22 mei deel aan het First International Bioethics Research Conference, K.U. Nijmegen. — Op 22 mei houdt S. Callens een spreekbeurt over experimenten op mensen voor een seminarie georganiseerd door Kabi Pharmacia. — Het Centrum werkt ook mee aan de Seminaries Bijzondere Licentie in de Gehandicaptenzorg. Op woensdag 27 mei zal P. Schotsmans samen met Prof. Dr. Clara spreken over ‘Ethica: zwangerschapsonderbreking in eugenetisch perspectief, euthanasie, verantwoord ouderschap’.
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 1 (1991)1, 25
___________________________________
___________________________________
C ENTRUM VOOR B IO -M EDISCHE E THIEK EN R ECHT
L ITERATUURSIG NALERING Tijdschrift voor geneeskunde en ethiek In 1991 verscheen in Nederland een nieuw tijdschrift, het ‘Tijdschrift voor Geneeskunde en Ethiek’. Het wordt uitgegeven onder de auspiciën van de Stichting Geneeskunde en Ethiek en wordt op kundige wijze geleid door hoofdredacteur M. Christiaens. Het tijdschrift wil bijdragen tot ‘een adequate reflectie op de levensbeschouwelijke en ethische dimensies van de hedendaagse geneeskunde en gezondheidszorg’. Het beoogt ‘een forum te zijn voor hen die vanuit of in kritische dialoog met een christelijk geïnspireerde mens- en maatschappijvisie willen nadenken over menswaardigheid in de gezondheidszorg’. Om deze doelstelling te realiseren is elk nummer in verschillende rubrieken opgedeeld. Na een redactionele inleiding wordt in de ‘Capita selecta’ een diversiteit aan medisch-ethische onderwerpen aangesneden. Zo kwamen onder meer aan bod: ‘Autonomie en bestwil in de geneeskunde’; ‘Schaarse medische zorg en procedurele rechtvaardigheid’; ‘Klinisch ethisch onderwijs’; ‘Een ethische reflectie over dwangbehandeling in de psychiatrie’ en ‘Christelijke deugden en de gelovige arts’. De redactie heeft er ook een gewoonte van gemaakt telkens een ‘Gast aan het Woord’ te laten. Tot hiertoe waren dit H. Ballin, minister van justitie; E. Borst-Eilers, vice-voorzitter van de Gezondheidsraad; A.J. Dunning, cardioloog te Amsterdam en H.D.M. Roscam Abbing, deeltijds hoogleraar Gezondheidsrecht. De rubriek ‘Geneeskunde en Literatuur’ beoogt een kritische analyse te bieden van verhalen en gedichten over ziekte en gezondheid. Dit onderdeel wordt gedirigeerd door de dichter en essayist W. Kusters. Eén van de reeds besproken werken, is dit van L. Tolstoj, De dood van Iwan Iljitsj.
EN BOEKBESPREKING
Verder wordt in de rubriek ‘Uit de Praktijk’ aan de hand van een casus en enkele commentaren daarbij de medische praxis centraal gesteld. De laatste drie onderdelen kregen de volgende titels mee: ‘Documenten’, ‘Boekbesprekingen’ en ‘Actualia’. De rubriek ‘Documenten’ analyseert verklaringen, rapporten en beleidsnota’s die minder gekend zijn bij het publiek, maar toch waardevolle informatie bieden. Per jaar voorziet de redactie ook een themanummer. De rubrieken worden vrij systematisch doorheen de diverse nummers aangehouden, wat een duidelijke structuur en herkenbaarheid met zich meebrengt. De variëteit aan onderdelen laat toe verscheidene invalshoeken en probleemstellingen aan bod te laten komen. Om te wijzen op de kwaliteit van het tijdschrift, bespreken we het themanummer van de eerste jaargang. In dit nummer werd aandacht besteed aan genetische manipulatie. De redactie vond het wenselijk de razendsnelle ontwikkeling van de biotechnologie vanuit ethisch standpunt te doorlichten. Men deed hiervoor vooral beroep op wetenschappers die elk op hun manier werkzaam zijn in de sector van de biotechnologie. De volgende auteurs leveren de bijdragen voor de ‘Capita Selecta’: H. Schellekens, G.J.B. Van Ommen, M.F. Niermeijer en S.L. Bonting. Zij zetten uiteen hoever het onderzoek in verband met de genetische manipulatie gevorderd is en welke mogelijkheden en moeilijkheden het onderzoek biedt. Telkens geven zij ook een persoonlijke visie op de ethische vragen die de genetische manipulatie oproept. De ethische stellingnames van de betrokken wetenschappers blijken wonderwel met elkaar overeen te komen. Ze zijn alleen bekommerd om het onderzoek op zich. Ze vinden de techniek van de genetische manipulatie, ‘goed’. Het enige wat vogens hen nodig is, is regelgeving in verband met de toepassing van de techniek. Op
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 1 (1991)1, 26
___________________________________
___________________________________
C ENTRUM VOOR B IO -M EDISCHE E THIEK EN R ECHT
deze manier plaatsen ze zichzelf buiten het ethische debat en geven zij het werk in verband met de regelgeving door aan juristen. De redactie van het tijdschrift stelt terecht kritische vragen bij deze denkwijze en toont aan dat ook de biotechnicus midden in de ethische discussie staat. Gezien het grote belang van de toepassing van de genetische manipulatie, dient weliswaar óók aandacht gegeven te worden aan de gezondheidsrechtelijke aspecten van de thematiek. Hier wordt op ingegaan door W.E.M. DuynsteeBijvoet en door H.D.C. Roscam Abbing, die in dit nummer als gast aan het woord wordt gelaten. De bijdrage van Wesseling in de rubriek ‘Geneeskunde en Literatuur’, ‘Utopie, science
fiction en genetica’, zorgt dan voor een eigen, maar inspirerende, inbreng. Het is wel jammer dat de artikelen van de rubriek ‘Capita Selecta’ elkaar soms overlappen of tegenspreken. Ondanks dit tekort is de kwaliteit van de bijdragen doorgaans zeer hoog. Voor allen die op de één of andere manier bij de sector van de gezondheidszorg betrokken zijn, is dit tijdschrift werkelijk aan te bevelen.
H. NYS, Geneeskunde. Recht en medisch handelen (Algemene en Praktische Rechtsverzameling), Brussel, Story-sciëntia, 1991, 577 p.
en medische gegevens (IX), de diagnostische en therapeutische vrijheid (X) en het honorarium van de arts (XI). Vervolgens wordt de relatie arts-patiënt in een aantal specifieke situaties grondig uitgewerkt in hoofdstuk IV (arts bij zwangerschap en geboorte), V (arts en minderjarige patiënt), VI (arts en psychiatrische patiënt), VII (arts en stervende en overleden patiënt) en VIII (experimenten en orgaanwegnemingen). In zijn laatste hoofdstuk overstijgt de auteur dan de relatie arts-patiënt door de arts tegenover andere beroepen en voorzieningen in de gezondheidszorg te plaatsen. Geneeskunde. Recht en medisch handelen is een boek dat iedereen die op de één of andere manier met het medisch recht is betrokken moet raadplegen. Het is goed dat er twintig jaar na het Franstalige boek van Ryckmans en Meert-Van de Put een volledig, toegankelijk en Nederlandstalig boek over medisch recht verscheen. Dit boek mag gerust een monument van en voor het medisch recht worden genoemd. S. CALLENS
In de twaalf delen van dit zeer omvattend werk gaat Prof. H. Nys geen enkel belangrijk thema van het medisch recht uit de weg. Hij analyseert de toepasselijke wet, de relevante rechtspraak en rechtsleer en soms voegt hij daar op een wetenschappelijk verantwoorde manier een eigen beoordeling aan toe. Waar het Belgisch recht nog in zijn kinderschoenen staat zoals op het vlak van experimenten is zijn grondige rechtsvergelijking verrijkend. De eerste twee delen handelen over de beoefenaars van de geneeskunde. Hierin wordt de wettige/onwettige uitoefening van de geneeskunde en de orde der geneesheren besproken. De delen III tot en met IX belichten de relatie tussen de beoefenaar van de geneeskunde en de patiënt. Deze delen bevatten een aantal algemene thema’s, met name de rechtsverhoudingen tussen arts en patiënt (III), het medisch beroepsgeheim
Redactiesecretariaat: Mevr. Drs. M. MerkusRömgens of Mr. M. Van der Smissen; Adres: Verlengde Groenestraat 75, 6525 EJ Nijmegen; Particulier: 45 gulden; Instellingen: 60 gulden; Studenten: 32,5 gulden. B. DEFREYNE
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 1 (1991)1, 27