Caprimulgus tijdschrift van de Vogelwerkgroep Midden Overijssel De werkgroep, opgericht op 17 januari 2001, is een onafhankelijke vereniging die zich bezighoudt met vogelonderzoek en - bescherming. Zij organiseert excursies naar vogelgebieden in en buiten de regio en geeft voorlichting over vogels. Jaargang 3, nummer
Redactie: An Rijk Huub ter Haar Eef Jansen
3 september 2004
Inhoud Een vinkske
2
Bestuurlijk
3
Adres: Orchidee 8 7443 LG Nijverdal tel.: 0548-618244 e-mail:
[email protected] Losse nummers: € 3.-
Vogelportretten - kleine mantelmeeuw
4
Vossenjacht, brief VMO
6
Kopij voor het volgende nummer inleveren vóór 1 december 2004, bij voorkeur op floppy of per e-mail. Tabellen en grafieken apart, zonder kleur, aanleveren als Wordof Excel-document.
Aspecten van vogels
10
Bosuilen
16
Excursie Nieuwkoop
18
Vogelkwartet
20
Uit de media
22
Vogels rond het huis - de heggenmus 23 Korhoen in de knel
27
Rekel
28
Mededelingen
33
1
Een vinkske
Een vinkske! Een vinkske! Daar zit het, zwijg. Een levend dingske, op een dooden twijg Het borstje bibbert, het keelke zwelt. Het bekske slibbert, van ‘t klankgeweld ‘t zijn versjes, zeere onvaatbaar kort, in eenen keer, der-uit gestort Tzit-tzit-tzit-dap-dapper, de wingihee! tzit-tzit-tzit-rap-rapper, de hele ree! Tzit-tzit-tzit, een ander! Nog één, nog één. Tzit-tzit-tzit, wie kan-der, de voeten scheên?! Tzit-tzit-tzit, ‘t gesnebber wordt dom en dol, tzit . . . halt! Ik heb er mijn ooren vol.
Vlaamse dichter René de Clerq (1877-1932) 2
Bestuurlijk Dit stukje schrijf ik als mijn vakantie voor de deur staat. U zult het lezen als de meeste vakanties alweer tot het verleden behoren. In Noord-Duitsland hoop ik me te vermaken in fraai weer en zicht op kraanvogels, vis- en zeearenden en misschien wel een waterspreeuw die mij in het voorjaar in Ziud-Limburg in de steek liet. Ondanks de voor de deur staande vrije tijd heeft het bestuur zich toch bezig gehouden met het komende seizoen. Het vergaderrooster voor het bestuur van de werkgroep en de algemene ledenvergaderingen zijn vastgelegd, aan het excursierooster wordt gewerkt. Onder minder geschikte weersomstandigheden zijn dit keer de nachtzwaluwtellingen verricht. Benieuwd of het weer van invloed geweest is op het resultaat. Op de Borkeld was het resultaat van de tellingen nul komma nul. We hebben er geen idee van hoe het komt dat ze in dit voor nachtzwaluwen toch geschikte biotoop niet voorkomen. Gelukkig ontdekten we dit voorjaar toch enkele bijzonderheden: een broedend stel kleine mantelmeeuwen, een porseleinhoen en een enorme spreeuwen slaapplaats. Er volgt nu een korte rustige periode voor de werkgroep maar wanneer u dit leest is de vogelwereld al weer in rep en roer. De najaarstrek is dan begonnen en zal binnenkort zijn hoogtepunt weer bereiken. Probeer er van te genieten! Tot slot is het verheugend te melden dat de werkgroep gestaag groeit. In 2001 begonnen met 11 leden nu hebben we 38 leden en 8 donateurs. Fraai! Veel leesplezier! Arie Langendoen, voorzitter
Vindt u het ook zo leuk om anderen te vertellen over wat u tijdens uw vakantie voor bijzondere waarnemingen deed? Laat het dan niet bij vertellen en gebruik het platform van Caprimulgus om de lezers deelgenoot te maken van al uw ervaringen, ver weg of dicht bij huis.
3
Vogelportretten De kleine mantelmeeuw (Larus fuscus)
Tekening naar een foto van Jan Meijerink
De aanleiding voor de beschrijving van de kleine mantelmeeuw is een bijzondere: toen boswachter Arie Rouwhof en ondergetekende op 15 mei jongstleden onderzochten of ook dit jaar weer geoorde futen tussen de kokmeeuwen aanwezig waren in het Elsenerveld ontwaarden we een stel broedende kleine mantelmeeuwen. Uiterst opvallend want deze vogels broeden vooral op de Waddeneilanden en langs de kuststrook van de beide Hollanden en Zeeland. Het is zelfs zo bijzonder dat dit pas het tweede of derde broedgeval in de Nederlandse binnenlanden betreft. Een leuke ontdekking dus! Het broedgeval is bovendien succesvol want een tweetal jongen heeft zich al vertoond. Voedsel genoeg in de directe omgeving: jonge kokmeeuwen worden met smaak verorberd. Van je buren moet je het maar hebben! De kleine mantelmeeuw komt met drie ondersoorten voor in Europa: de Baltische (Larus f. fuscus), de 4
Britse (Larus f. graellsii) en de Scandinavische (Larus f. intermedius). De drie ondersoorten onderscheiden zich door de grijze of zwarte tint van rugveren en vleugelpennen. De Baltische vorm is bruinzwart terwijl de beide andere vormen zwart respectievelijk leigrijs zijn. Van de laatste twee komen ook nog mengvormen voor. In het Fries en Duits is een duidelijke overeenkomst in de naam te zien: hearingmiuw en Heringsmöwe. Deze namen zijn ontstaan doordat de kleine mantelmeeuwen vaak in de omgeving van vissersboten en vissershavens rondhangen. Overigens zijn deze meeuwen geen specifieke haringeters. Opportunisten als zij zijn versmaden ze geen enkele eetbare hap. Wanneer de mantelmeeuwen in het vroege voorjaar uit hun overwinteringgebieden, Zuid-Europa, NoordwestAfrika en Engeland, tergkeren zoeken ze hun broedkolonies op. Zoals hierboven al is gezegd liggen die vooral in
onze kustgebieden. Enorme kolonies zijn daar sinds 1977 ontstaan. Toen broedden er circa 9700 paar, tegenwoordig zijn het wel 60.000 tot 70.000 paar. De grootste kolonies vinden we op de Maasvlakte (24.000 paar) In De Geul op Texel (13.000 paar) en op de Boschplaat op Terschelling (meer dan 10.000 paar). Het eerste broedpaar van de kleine mantelmeeuw werd gevonden in 1926 op de Boschplaat. Sindsdien is de populatie geweldig gegroeid en groeit ze nog steeds. Vermeldenswaard is dat door vossenpredatie de meeuw het hogerop heeft gezocht: in IJmuiden bijvoorbeeld wordt veelvuldig op platte daken van grote gebouwen gebroed (hoogovens en havengebouwen). Na de broedperiode zwerven de vogels enige tijd door ons land. Dan kunnen we ze regelmatig in onze omgeving waarnemen. Mogelijk zijn daartussen ook vogels uit noordelijke streken te vinden. Tussen juli en september verblijven er elk jaar 20 tot 50 exemplaren op de zandplaat van de Domelaar in Markelo. Daarna vertrekken ze naar hun winterkwartieren.
De oudere lezer kent de vroegere kolenman nog wel die kromgebogen onder een tot puntmuts gevouwen zwarte zak de mudden kolen in het kolenhok kwam deponeren. Door zijn zware logge loop en zwarte rug zal deze naam voor de meeuw ontstaan zijn. Tot slot nog wat gegevens over de jonge mantelmeeuwen. Zodra ze hun donsveren verwisseld hebben voor echte veren zijn de jongen bruingrijs van kleur. Elk volgend levensjaar neemt deze kleur wat af en komt er meer wit en zwart tevoorschijn. Na 4 jaar is de vogel volwassen en heeft het verenpak de mantelstatus bereikt en is de vogel geslachtsrijp en kan het eerste gezin gesticht worden. Arie Langendoen O ja, we zochten dus naar de geoorde fuut. Die vonden we ook, zelfs met jongen. Vermoedelijk zijn het er echter minder dan in 2003. Toen telden we 8 paar, nu 3 of 4.
Kleine mantelmeeuwen zijn dus herkenbaar aan hun min of meer grijszwarte vleugel- en rugtekening. Voorts hebben ze een gele snavel met op de ondersnavel een fel rode stip. De poten zijn ook gelig. Hierdoor zijn ze gemakkelijk te onderscheiden van hun veel grotere broer de grote mantelmeeuw (Larus marinus) die regelmatig aan de kust voorkomt en lichtroze poten heeft. Deze meeuwen broeden bij voorkeur aan Schotse en Scandinavische rotskusten. Opvallend is de streeknaam voor de grote Mantel namelijk “kolensjouwer”. 5
Bejaging van vossen in Nationaal Park de Sallandse Heuvelrug i.o. Het bestuur van onze vogelwerkgroep heeft bezwaar gemaakt tegen de bejaging van vossen op de Sallandse Heuvelrug. Zij richtte zich daartoe via onderstaand schrijven tot de Provincie Overijssel als vergunning verlenende instantie en tot Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten als aanvragers van de vergunning. Holten, 26 mei 2004 Het bestuur van de Vogelwerkgroep Midden Overijssel (VMO) heeft geconstateerd dat vanaf 15 mei bij het doden van vossen op de Sallandse Heuvelrug gebruik wordt gemaakt van lichtbakken. Wij protesteren heftig tegen elke vorm van bejaging binnen het Nationale Park i.o. en die middels lichtbakken in het bijzonder. Juist in het broedseizoen van vogels en het seizoen dat reeën kalveren hebben, is nachtelijke rust in het gebied van groot belang. Van het met auto’s met lichtbakken doorkruisen van het gebied gaat een niet te tolereren verstorende werking uit. Nachtzwaluwen bijvoorbeeld zijn juist nu ‘s nachts zeer actief en bezig een territorium te vestigen, of hebben al eieren. Gezien de samenstelling van de vegetatie en het reliëf in het gebied, achten wij het onwaarschijnlijk dat het op de heide met lichtbakken op vossen jagen dat oplevert wat jagers wensen: dode vossen.Sinds jaar en dag wordt gediscussieerd over zin en onzin van predatorbestrijding ter bescherming van de korhoenpopulatie. Tot nu toe is geen direct oorzakelijk verband aangetoond tussen een hoge predatiedruk en een lage korhoenderstand. Onderzoekers (bijv. Groot Bruinerink et al. (2002)) houden de nodige slagen om de arm: “een effectief uitgevoerde bestrijding van vossen en eventueel van zwarte kraaien zou de predatordruk op de korhoenders kunnen verminderen”. Van de korhoenpopulatie is vrij nauwkeurig bekend en berekend uit hoeveel vogels deze bestaat. De laatste jaren wordt gelukkig de stijgende lijn weer ingezet. Ondanks de in de ogen van jagers te hoge vossenstand. Ook SBB en Natuurmonumenten zijn die mening blijkbaar toegedaan: na jarenlang geen bejaging op de heide toe te staan, wordt in het centrale heidegebied thans weer gejaagd op vos en in mindere mate, kraai. Het voortbestaan van de korhoenpopulatie hangt in onze optiek veel meer af van de omvang en geschiktheid van het leefgebied dan van het aantal aanwezige roofdieren. En dat gebied wordt door allerlei kwantitatieve en kwalitatieve maatregelen steeds beter voor de typische heidesoorten zoals de nachtzwaluw, veldleeuwerik, wulp en de roodborsttapuit. Uit jarenlange tellingen en inventarisaties, o.a. door leden van de VMO, blijkt klip en klaar dat de aantallen elk jaar nog toe nemen! En terwijl dit, net als het korhoen, ook bodembroeders zijn en behalve de wulp, allen nestblijvers met verhoogd risico op predatie! Van het aantal vossenburchten, de leeftijdsopbouw van de vossenpopulatie, immigratie en dispersie etc. zijn geen gegevens bekend, of deze blijven binnen een beperkte kring circuleren. Uit de pers vernemen wij afschotcijfers van vossen 6
(30 in 2002/2003, meer dan 40 in 2003/2004). Waar (op de Sallandse Heuvelrug, of ook daar buiten?) en hoe deze vossen zijn gedood, of het om jonge dieren dan wel oude gaat wordt niet vermeld. Wij nemen aan dat u zich bij het afgeven van de ontheffing in het kader van de Flora en Faunawet baseert op aantallen vossen, territoria en overzichten van door vossen gepredeerde dieren. Daarnaast veronderstellen wij dat het resultaat van de bejaging ook aan u gerapporteerd wordt. Het moet derhalve voor u niet moeilijk zijn om ons duidelijkheid omtrent en openbaarheid van de volgende cijfers te geven: 1. Aantal en plaats (Amersfoortcoördinaten) vossenburchten per jaar bewoond / niet bewoond: a) op de heide, b) in aangrenzende bossen, c) in randzone bos-cultuurlanden en d) in cultuurlanden. 2. Aantal, sekse, leeftijd en methode per jaar gedode vossen a) op de heide, b) in aangrenzende bossen, c) in randzone bos-cultuurlanden en d) in cultuurlanden. Daarnaast vragen wij aan de provincie Overijssel om de voor 2004 afgegeven ontheffing voor bejaging van vossen in het kader van de Flora en Faunawet in geval een nieuwe aanvraag voor 2005 niet meer af te geven. Aan SBB vragen wij om per direct te stoppen met het met lichtbakken bejagen van vossen op de heide. Wij zijn van mening dat bejaging van specifieke soorten binnen een Nationaal Park niet gepast is in deze tijd en bovendien niet het beoogde effect heeft. Wij verwijzen hierbij met name naar paragraaf 4.3 van het Alterra rapport “Het korhoen in de knel, Monitoring van de populatie op de Sallandse Heuvelrug in 2003”. Graag zien wij uw reactie tegemoet! Vogelwerkgroep Midden Overijssel, Th. Aarsen, secretaris
Reacties: Provincie Overijssel De Provincie merkt in een schriftelijke reactie op dat gedeputeerde staten met de invoering van de Flora- en Fauna wet de bevoegdheid hebben gekregen in geval van schadebestrijding ontheffing te verlenen voor het doden van vossen.
De Provincie stelt zich op het standpunt dat bestrijding van de vos in het korhoengebied en in een zone van 5 kilometer hieromheen gunstig is voor het korhoen. Zij baseert zich hierbij op het door Alterra opgestelde faunabeheerplan voor het Nationaal Park De 7
Sallandse Heuvelrug. Daarin staat dat beperking van het aantal vossen het meest effectief is als dit leidt tot minder vossen in de kwetsbare periode van nestelen en kuikenopfok en dat naast hulpmiddelen als vangkooien het gebruik van lichtbakken een methode is. Wij zijn het hiermee eens. Bovendien zijn wij van mening dat wanneer tijdens deze kwetsbare periode zich vossen in het gebied ophouden ook dan ingegrepen moet kunnen worden. De korhoenpopulatie vertoont weliswaar een zeer lichte stijging, maar balanceert op een zeer kwetsbaar niveau. Om deze reden hebben wij ontheffing verleend aan Staatsbosbeheer en Vereniging Natuurmonumenten voor de periode december tot medio juli voor het gebruik van geweer met lichtbak. Een van de voorwaarden is dat na afloop van de ontheffingsperiode (juli 2004) opgave wordt gedaan van het aantal geschoten vossen. Over de door de Vogelwerkgroep gevraagde populatiedynamische gegevens schrijft de Provincie dat wegens de leefwijze van de vos niet bekend is hoeveel vossen er precies voorkomen en waar zij voorkomen. Bij de terreinbeherende instanties zijn deze gegevens globaal aanwezig, maar het voorkomen kan in tijd en plaats snel wisselen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een ontheffing is het voor ons van belang te weten of de gunstige staat van instandhouding van de soort in het geding komt. Voor de vos in Salland en ook in heel Overijssel is dat niet het geval. Verstoring door gebruik van kunstlicht (vergelijkbaar met een sterke zaklantaarn) is slechts van zeer korte duur. Vogels vliegen op en komen direct weer terug. Wij hebben niet de 8
indruk dat dat voor de nachtzwaluw en andere diersoorten anders is. Wij zijn het niet eens met uw stelling dat schadebestrijding van specifieke soorten niet het beoogde effect heeft. In het geval van het korhoen zijn er meerdere oorzaken die verantwoordelijk zijn voor de achteruitgang bij korhoenders (verbossing, heidebeheer, recreatie, predatie en dergelijke). Uit het gebied bereiken ons berichten dat het aantal korhoenders de laatste jaren niet verder afneemt en andere soorten, waaronder nachtzwaluw en wulp zelfs weer toenemen. Wij zijn van mening dat deze gunstige ontwikkeling mede het gevolg is van alle maatregelen die de laatste jaren gezamenlijk zijn getroffen. Staatsbosbeheer Staatsbosbeheer schrijft dat teneinde de laatste populatie korhoenders een maximale kans op overleving en uitbreiding te geven zij heeft verzocht om een vergunning te verlenen voor het terugdringen van de stand van de vos als predator van o.a. het korhoen. Het beheer wordt in overleg met Staatsbosbeheer plaatselijk en doelgericht ingezet. Het gebruik van de lichtbak is beperkt tot gebruik vanaf de zandwegen in het gebied, dit om verstoring in het veld zoveel mogelijk te beperken. De opmerking van de heer Groot Bruinerink (Alterra) m.b.t. de bestrijding van vossen wordt door mij eerder als advies gelezen en als zodanig geïnterpreteerd. Met u ben ik van mening dat meerdere factoren van invloed zijn op de populatieontwikkeling van het korhoen. Ten einde echter negatieve factoren zoveel mogelijk uit te sluiten is in de huidige situatie gekozen voor een
tijdelijk beheer van de vossenstand ter plaatse. De door u gevraagde gegevens zijn uiteraard verzameld en vastgelegd. Voor nadere informatie hierover kunt u terecht bij het objectkantoor van Staatsbosbeheer te Haarle. De effecten van het huidige beheer worden jaarlijks nauwlettend gevolgd, zowel door Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten als onderzoekers van Alterra. Voor de goede orde deel ik u nog mee dat het hier om een tijdelijke maatregel gaat. Dit wordt per jaar beoordeeld. Natuurmonumenten Natuurmonumenten reageert telefonisch bij monde van Herman Veerbeek. Hij wordt flauw van de brieven over de vossenjacht, vandaar deze telefonische reactie. Op de Sprengenberg bevinden zich 2 á 3 vossenburchten. Er zijn op de Sprengenberg resten gevonden van korhoenders, waarschijnlijk gepredeerd door vossen. De invloed van vossen op de korhoenstand is onduidelijk. Er zou meer onderzoek moeten plaatsvinden d.m.v. foto- of video-opnamen of het zenderen van vossen en korhoenders. Dit is echter kostbaar en moeilijk te realiseren. Vossen worden op de Sprengenberg wel bejaagd maar niet met lichtbakken, waarvoor wel een vergunning is afgegeven. Het is wel nodig door te gaan met de bejaging van vossen.
Commentaar Het is wel duidelijk, dat de provincie een vergunning heeft verleend op zeer dubieuze gronden. Ze geeft zelf toe dat
niet precies bekend is hoeveel vossen er zijn en waar zij voorkomen. Hoe kun je dan een ontheffing verlenen? De provincie kijkt of de instandhouding van de vos als soort door het verlenen van de ontheffing in gevaar komt. Het lijkt ons dat dit niet alle criteria zijn waaraan het verlenen van een ontheffing in het kader van de flora- en faunawet moet voldoen. Ten eerste moet de schade zijn aangetoond en ten tweede moet worden aangetoond dat niet op andere wijze een oplossing voor het optreden van schade aan flora en fauna kan worden gevonden. Het is dat we niet weer willen investeren in een procedure via de rechtbank, maar een zaak tegen het verlenen van deze ontheffing zou een goede kans van slagen hebben. Het valt bovendien op dat de provincie in haar reactie bij de meerdere oorzaken voor de achteruitgang van het korhoen met geen woord rept over de veranderde landbouwmethoden. Staatsbosbeheer schrijft dat de door het bestuur van de Vogelwerkgroep gevraagde gegevens bij het kantoor op de Paltheweg beschikbaar zijn, terwijl de provincie laat weten dat deze gegevens bij de terreinbeherende instanties slechts globaal bekend zijn. We zijn benieuwd wat er bij Staatsbosbeheer nu te voorschijn komt. Tenslotte de summiere reactie van Natuurmonumenten. Zou het nu voor terreinbeheerders zo moeilijk zijn precies te weten of er 2 of 3 vossenburchten op hun terrein aanwezig zijn? Je zou toch denken, die instanties kennen hun eigen terrein als hun broekzak. Ook over de predatie door de vos blijft de uitspraak vaag, waarschijnlijk gepredeerd door vossen. Met Herman Veerbeek zijn we van 9
mening dat meer en beter onderzoek naar predatie noodzakelijk zijn. Wij zouden echter de resultaten van zulk onderzoek hebben afgewacht alvorens te besluiten een ontheffing aan te
vragen. Bestuur Vogelwerkgroep Overijssel
Midden
Aspecten van vogels In deze rubriek worden min of meer technische details over vogels nader bekeken. We zullen daarbij antwoord proberen te vinden op vragen als: wat maakt vogels vogels? Hoe kunnen vogels voedsel bemachtigen? Waardoor kunnen vogels onder vaak extreme omstandigheden overleven? Mochten bij u dergelijke vragen opkomen, laat het ons weten. We zullen dan proberen deze te beantwoorden. Vogels communiceren het meest door middel van
vogelgeluiden Elke vogeltje zingt zoals het gebekt is. Daarin schuilt misschien een kern van waarheid, maar de bek van een vogel is niet het meest spraakmakende orgaan. Voor ooivaars kan dit misschien wel zo zijn, maar de geluiden die vogels produceren komen toch vaak op heel andere wijze tot stand, bovendien zou ik het klepperen geen zingen willen noemen. Behalve ooievaars kunnen ook fregatvogels en albatrossen met de snavels klepperen. Het geluidenrepertoire van vogels is daarmee echter niet uitgeput. Snippen kunnen geluid maken met de buitenste twee staartpennen aan beide zijden. U zult dat misschien in het voorjaar tijdens de balts wel eens gehoord hebben. Verder horen we in de schemering op de heide het vleugelklappen van de nachtzwaluwen. Ze doen dat door boven het lichaam de vleugels tegen elkaar te slaan. Ook houtduiven beheersen deze techniek. Knobbelzwanen maken een fluitend geluid met de vleugels. 10
Er zijn echter nog andere geluidsbronnen aan te boren, de roffel van veel spechten is in de bossen zeker geen onbekend verschijnsel. Wereldwijd zijn er meer vogelsoorten die andere geluiden produceren. In rotsen levende vetvogels (Steatornithidae), verwanten van de nachtzwaluwen, gebruiken echolocatie (sonar). Vetvogels zijn net als nachtzwaluwen ’s nachts jagende vogels en ze produceren om de omgeving af te tasten een geluid van 1 tot 1,5 kHz. Daarmee kunnen ze niet zo geweldig scherp waarnemen, daarvoor is de gebruikte frequentie te laag. Het kleinst waarneembare object is 15 cm. Het is waarschijnlijk bekend dat geluid wordt geproduceerd door een voorwerp in trilling te brengen. Het aantal trillingen per seconde wordt de frequentie genoemd en is bepalend voor de toonhoogte. Frequenties worden uitgedrukt in Hertz (Hz) of kilohertz (1 kHz = 1000 Hz). Een menselijk oor is gevoelig voor
tonen van 20 – 20.000 Hz. De ouderen onder ons zal het bekend zijn dat met het klimmen der jaren de gevoeligheid voor hoge tonen achteruit gaat. Ter oriëntatie: op een piano lopen de tonen van ongeveer 27 tot 3480 Hz. Het onderscheidingsvermogen, dat wat nog net kan worden waargenomen, hangt bij echolocatie samen met de gebruikte frequentie. Hoe hoger de frequentie hoe beter het onderscheidingsvermogen. Sonartechniek wordt ook gebruikt door gierzwaluwachtigen (Aerodromus) die eetbare vogelnestjes in Zuidoost Aziatische grotten maken. Dit zijn echter dagvogels en ze gebruiken een hoger geluid 4,5 tot 7,5 kHz, waardoor ze een voorwerp van 6 cm nog kunnen waarnemen. Vleermuizen zijn in dat opzicht veel fijngevoeliger doordat ze een veel hogere frequentie (10 – 160 kHz) gebruiken, waardoor ze gemakkelijk insecten van 6 mm groot kunnen sonderen; 50 kHz zou daarvoor al voldoende zijn. Voor het menselijk oor is het geluid dat vleermuizen gebruiken maar ten dele hoorbaar, de geluiden van de sonar gebruikende vogels zijn wel hoorbaar. Het is misschien nog goed te weten dat een zuivere toon uit een geluid van één frequentie bestaat en dat de geluidssterkte wordt bepaald door de amplitude, de maximale uitwijking van het trillende voorwerp. Mensen maar ook vogels zijn in staat zuivere tonen te produceren. Dat is niet zo vanzelfsprekend, want er ontstaan altijd allerlei extra tonen, zogenaamde boventonen, die er uit gefilterd moeten worden. Wellicht hebt u wel eens een vogelgids in handen gekregen waarin sonogrammen, plaatjes van het geluid, waren opgenomen.
Een sonogram is eigenlijk een grafische voorstelling van het geproduceerde geluid. U kunt het geluid er uit aflezen. In horizontale richting staat het tijdsverloop in seconden en verticaal de frequentie of frequenties van het geproduceerde geluid in kHz. De geluidssterkte kan worden aangegeven door bij grotere geluidssterkte lijnen dikker te maken of door grijstinten of kleuren donkerder te maken. Een vage grijze balk in een sonogram zal dus een vaag geruis weergeven,
Roep van een vink (Fringilla coelebs) De basisfrequentie is ongeveer 4,1 kHz. De volgende frequentiebanden liggen bij 8,2 en 12,5 kHz, dat is ongeveer 2 en 3 keer de basisfrequentie. Het kunnen dus boventonen van dezelfde geluidsbron zijn.
Roep van koolmees (Parus major) Een aantal elementen van het geluid vormen geen harmonische verhouding en zijn dus van verschillende geluidsbronnen afkomstig.
11
een zwarte smalle band een helder hard geluid. Bij mensen bevindt het stemorgaan (de stembanden) zich in het strottenhoofd (larynx) bij het bovenste deel van de luchtpijp (trachea).
Het geluidssysteem
Bij vogels daarentegen vinden we het orgaan dat verantwoordelijk is voor het geluid aan het eind van de luchtpijp, daar waar deze zich splitst in de twee bronchiën, die zich in de longen verder vertakken. Het bewuste orgaan wordt de syrinx genoemd. Het produceren en verspreiden van geluid is een natuurkundig verschijnsel, dat gestuurd wordt door impulsen vanuit de hersenen. Het moet ons dan ook niet verbazen dat veel onderzoek aan vogelzang wordt gedaan door neurobiologen met een sterke natuurkundige achtergrond. Veel van wat momenteel bekend is over de syrinx is in laboratoria ontdekt door met proefdieren te experimenteren. De syrinx lijkt wat de functie betreft wel op de menselijke stembanden, maar 12
de vorm is heel anders. Het volledige systeem (syrinx, luchtpijp, strottenhoofd, mond en bek) kan per vogelfamilie en zelfs per soort sterk verschillen. We zullen hier volstaan met een schets van de syrinx en een korte beschrijving van de werking. In de figuur ziet u een prototype van de syrinx zoals die bij zangvogels (passeriformes) voorkomt. Deze heten niet voor niets zangvogels, het zijn ook de enige vogels die echt kunnen zingen. Dat wil niet zeggen dat de overige vogels zich stil houden. Er zijn vogels die de syrinx moeten ontberen en daardoor ook vocaal minder bedeeld zijn. Gieren, struisvogels en onze knobbelzwaan horen daarbij. Niet voor niets noemen de Engelsen de knobbelzwaan mute swan. In de syrinx bevinden zich vliezen aan de zijkant van de ruimte die het timpaan genoemd wordt. Deze komen in trilling door een luchtstroom uit de longen of uit de luchtzakken. Deze zienswijze wordt als klassiek beschouwd. Uit laboratoriumonderzoek bleek, dat na uitschakelen van deze vliezen bij rode kardinalen (Cardinalis cardinalis) en zebravinken (Taeniopygia guttata) deze vogels gewoon konden zingen. Endoscopisch onderzoek liet zien dat in elk van de bronchiën twee zachte weefsels naar elkaar toegebracht kunnen worden, die daardoor nauwe spleten vormen. (zie figuur). De uitvoering en plaats van de syrinx is verschillend. Zo hebben eenden en papagaaien slechts één paar vliezen
- De vliezen worden afwisselend gebruikt, waardoor snelle zang mogelijk wordt. Meestal is het zo dat zangvogels meerdere van de 3 technieken gebruiken. Wielewalen hebt u mogelijk wel eens een duet met zichzelf horen zingen, zeer karakteristiek zijn de wat dissonante dubbeltonen. Lijsters kunnen een stijgende toon met de ene en tegelijkertijd een dalende toon met de andere kant produceren. Syrinx zangvogel (in rust)
gemaakt als plooien van de zijwand van de luchtpijp. Bij nachtzwaluwen en sommige uilen is het vlies op dezelfde manier gemaakt van weefsel in de bronchiën. De zangvogels bezitten het boven beschreven verfijnde instrument, dat ze kunnen controleren met 2 spieren buiten de syrinx en met 6 paar inwendige spieren. Bij de niet zangvogels zijn de bewegingsmogelijkheden van de syrinx beperkt doordat alleen de twee uitwendige spieren de stemvliezen kunnen aansturen. Hoe het ook zij, zangvogels zijn in staat twee aparte steminstrumenten te gebruiken en dat doen ze dan ook. Er zijn zangers zoals kanaries (Serinus canaria) die eenzijdig zingen, hetgeen nog niet eentonig hoeft te zijn. Er worden drie manieren van zingen onderscheiden: - Beide vliezen worden gebruikt en maken dezelfde klank - Beide vliezen worden tegelijk gebruikt en maken een verschillende klank
Aan de geproduceerde klank moet ook nog wat geschaafd worden om een beschaafd geluid te laten horen. Daarbij spelen luchtpijp, mond en bek een rol. De luchtpijp gaat niet langs de kortste weg naar de mond, maar kan een
Syrinx zangvogel (tijdens zang) De bronchiën zijn uitgerekt naar boven. Drukverhoging in het timpaan (dikke pijlen) en de naar binnen geduwde ring 3 van de bronchiën zorgen voor een vernauwing. Door lucht uit de longen ontstaat hier het geluid.
13
Vogels zingen niet om vogelaars te plezieren, maar waarom dan wel? De meeste zang horen we in de broedtijd en in de daaraan voorafgaande weken. Ze wordt gestimuleerd door hormoonproductie. Mannetjes moeten rivalen laten horen dat ze een territorium bezetten en ze proberen natuurlijk een vrouwtje te lokken. De beste tijd om te zingen is ’s morgens vroeg voor zonsopkomst. Het ochtendconcert Verlengde luchtpijpen begint meestal met de merel, Van links naar rechts: gevolgd door zanglijster, roodCrested Guinea fowl (Guttera edouardii) [Benin] borst, winterkoning, koolmees en Lepelaar (Platalea leucorodia) [Europa] Trompetter zwaan (Cygnus buccinator) [Noord Amerika] vink. Trompet-paradijskraai (Manucodia keraudrenii) Wat de reden is van deze vroege [Nieuw Guinea] zang blijft gissen, we kunnen moeilijk de gedachtegang van een aantal windingen in het lichaam vogel nagaan. maken. In de figuur hierboven kunt u Het is in ieder geval koeler en daardoor zien hoe dat bij verschillende vogels draagt het geluid verder. gerealiseerd is. Het is veiliger want predatoren staan Een kraanvogel heeft een luchtpijp van niet zo vroeg op. wel 1,5 m. Hoewel vaak gedacht wordt Voor voedsel zoeken zijn de dat de lengte van de luchtpijp omstandigheden zo vroeg ook niet uiteindelijk de toonhoogte bepaald, kan optimaal en de zang stimuleert het dat niet volledig juist zijn, omdat bij vrouwtje. Veel vrouwtjes, zoals bij kraanvogels de verschillende geslach- mezen leggen in de ochtend een ei en ten een luchtpijp van gelijke lengte de beste tijd om te paren is een uur hebben maar toch een verschillende voor het leggen van het ei. toonhoogte produceren. De luchtpijp Het vrouwtje trekt ook profijt uit het van een kraanvogel is ook gedeeltelijk fraaie zingen, omdat een uitbundig opgenomen in het borstbeen, dat als zingend mannetje in goede conditie een klankbord werkt als de bodem bij verkeert. een viool. Het tracé dat het geluid in het De inspanning voor het zingen moet vogellichaam aflegt, zorgt ook voor niet onderschat worden en is te een filtering van tonen, waardoor vergelijken met die voor het vliegen. zangvogels zuivere tonen kunnen De prestaties op zanggebied zijn zingen. Bij de menselijke stem is dat al indrukwekkend. Een winterkoning kan niet anders. Hoe en waar die filtering 740 verschillende noten per minuut precies plaatsvindt is nog niet geheel produceren, die op een afstand van duidelijk. 500 m hoorbaar zijn. In verhouding 14
zou onze aria uit de badkamer op 70 km afstand gehoord moeten worden. Vogels zingen ook vaak continu, hoe vaak slaat een vink niet en van een geelgors is bekend dat die per dag meer dan 3000 keer de vijfde symfonie van Beethoven kan laten horen. Buiten de broedtijd zingen vogels niet of minder. Roodborsten zingen echter het hele jaar door, houden hun territorium bezet, maar moeten toch ook voedsel zoeken. Niet alle geluiden doen het in elke omgeving even goed. In een dicht bos dragen frequenties tussen 1,5 en 2,5 kHz het verst, maar dan moet de vogel wel minstens 1,5 m boven de grond zitten. Merkwaardigerwijs wordt in naaldbossen de overdracht van geluid tussen 1 en 3 kHz beter. Ook wind en temperatuur hebben invloed op de draagwijdte van geluid. In een omgeving met veel lawaai versterken vogels hun geluid. Als ze niet meer gehoord zouden worden, komt er van paarvorming niet veel terecht. Opvallend is dat de aanpassing zo snel kan gaan, dat op zaterdag en zondag als het in steden stiller is de zang ook weer zachter wordt. Zang is in aanleg aanwezig, wordt echter voor een niet onbelangrijk deel geleerd. Daardoor zijn er ook dialecten onder vogels. Een Engelse vink slaat toch iets anders dan een Nederlandse. Deze dialecten blijven behouden doordat vrouwtjes de voorkeur geven aan een mannetje dat plat zingt. Niets menselijks is sommige vogels vreemd. Naast de zang gebruiken vogels voor zeer uiteenlopende doelen een specifieke roep. Een aantal veel gehoorde roepen zijn: Algemene of gespecialiseerde alarmroep, angstroep, een roep bij agressie
of bij verdediging van het territorium, de contactroep tijdens het vliegen of in een groep en een roep om eten. Natuurlijk roepen vogels, hoewel ik het ze nooit gevraagd heb, ook wel eens voor hun eigen plezier. Thjisse schrijft in Vogelzang “Het is eigenlijk heel prettig dat in deze nog zoveel onzekerheid bestaat. Dat verschaft ons het genoegen om wat meer aandacht te besteden aan de zang en het gedrag der vogels en dat kunnen we nog lange jaren doen eer we het min of meer onbevredigend slot bereiken er alles van te weten” Zo ver zal het mogelijk nooit komen, want alle vragen die worden beantwoord, roepen weer nieuwe vragen op. We weten niet, wat en hoeveel we nog niet weten. Dat er sinds de tijd van Thijsse veel onderzoek is gedaan en resultaten zijn bereikt wordt geïllustreerd door onderstaande stellingen uit onderzoeksprojecten. Tamme vogels worden door een genmutatie hardhorend, waardoor ze harder en lager kwetteren. Onderzoek aan kanaries; Universiteit van Maryland, VS. De afstand tussen twee vogels en hun plaats ten opzichte van territoriumgrenzen heeft invloed op de manier waarop ze vocaal op elkaar reageren en vogels kiezen hun zangposten op grond van de locaties van andere zingende vogels in hun omgeving. Onderzoek aan koolmezen; Universiteit van Nottingham, Engeland. Onderzoek aan merels; Universiteit van Kopenhagen, Denemarken. 15
Vette roodborsten zingen langer, het dilemma tussen voedsel zoeken en territorium verdedigen. Een kosten-batenanalyse, via simulatie. Universiteit van Bristol, Engeland.
Slechte zang bevordert ontrouw. Onderzoek aan zwartkopmezen (Parus atricapillus) Queen’s University Kingston, Canada.
Literatuur Chr. Perrins, tekeningen Ad Cameron “De Wereld van de Vogels” Uitg. Agon Elsevier ISBN 9010016706 “Warum Vogelgesang so rein und klar erklingt.” Publicatie op www.pnas.org Dr. Axel Gebauer en Dr. Martin Kaiser “Anmerkungen zur Lautentwicklung und zum Stimmbruch beim Grauen Kranich (Grus grus)” pub.ub.uni-potsdam.de Seppo Fagerlund “Acoustics and physical models of bird sounds” Laboratory of Acoustics and Audio Signal Processing, Helsinki University of Technology Finland; T.M. Peake e.a. “Do great tits assess rivals by combining direct experience with information gathered by eavesdropping?” Department of Animal Behaviour, Zoological Institute, Copenhagen University Gabriël J.L. Beckers e.a. “Pure-tone birdsong by resonance filtering of harmonic overtones” Institute of Evolutionary Sciences. Leiden University. Franz Goller and Ole N. Larsen ´A new mechanism of sound generation in songbirds” School of Medicin, Indiana University Bloomington USA. http://www.spiegel.de http://birds.cornell.edu http://wwwbio.leidenuniv.nl Eef Jansen
De Bosuilen op de Sallandse Heuvelrug in de periode 1988 – 2003 Dit is de titel van een verslag van 15 jaar uilenonderzoek op de Sallandse Heuvelrug door Fred Roelofs, Jan Meijerink en Ben Nijenboer onder auspiciën van het IVN uitgebracht en waarvan wij een presentexemplaar mochten ontvangen. In 1988 werd door een aantal leden van de Vogelwerkgroep van de plaatselijke IVN afdeling naar aanleiding van een oproep van Vogelbescherming Nederland begonnen met een kerkuilenproject, waarbij tegelijkertijd aandacht werd besteed 16
aan bosuilen. Over deze laatste gaat het verslag. In de nog relatief jonge bossen, waar onvoldoende oude boomholtes zijn voor bosuilen werd door het ophangen van kasten nestgelegenheid gecre-
eerd. Er bleken in de bossen al de nodige kasten te hangen, waarvoor de zorg werd overgenomen. Bij particulieren hingen ook kasten, die verder door de werkgroep zouden worden gevolgd. Tenslotte werden ook de kasten op de Sprengenberg in de administratie opgenomen. Hierdoor kon de werkgroep een vrij compleet beeld krijgen van de bosuilenpopulatie op de Sallandse Heuvelrug. Vanaf 1994 werden broedende vrouwtjes gevangen en zonodig geringd. Jan Meijerink begon in 1998 met het meten van eieren en vanaf 2002 met het fotograferen van kop en vleugels van de volwassen vrouwtjes. In de loop der jaren werd zo een schat aan gegevens verzameld. In het verslag wordt naast een beschrijving van de bosuil aandacht besteed aan de verspreiding, de habitat en de terugmeldingen van ringen. Uit deze laatste blijkt duidelijk dat de bosuil het niet te ver van huis zoekt. Aardig is dat bij de verschillende territoria sprake is van betere en slechtere locaties. Er worden A, B en C locaties onderscheiden, waarbij de A-locatie de beste perspectieven biedt. De kasten op Alocaties zijn de kasten die praktisch elk jaar bezet zijn. In het menu van de bosuil werd inzicht verkregen door aan de hand van in de kasten gevonden prooiresten. De prooien lopen uiteen van veld-, bos en woelmuizen tot bruine rat en egel, maar in schaarse tijden worden ook kleinere prooien als kevers en regenwormen niet versmaad. In het voorjaar blijken doortrekkende zangvogels in het voedsel voor te komen. In de tijd dat er jongen gevoerd werden
zijn ook jonge duiven en lijsters in de kasten gevonden. Dat muizen voor bosuilen een belangrijke voedselbron vormen, blijkt uit de omvang van de uilenpopulatie die op en neer gaat, met de wisselende hoeveelheid muizen in het leefgebied. Verstoring van een legsel wil nog wel eens voorkomen doordat andere bewoners de kast als woning opeisen, dat kunnen kauwen, maar ook marterachtigen zijn. In het verslag wordt vermeld dat een kauwenpaar een keer de nestkast had overgenomen, waarin de jonge uilen al groot genoeg waren om zichzelf warm te houden. Ze bleven netjes in de kast en deelden deze met de kauwen. Uit het ringonderzoek blijkt dat de oudste geringde vogel in haar elfde kalenderjaar is. Uit terugmelding van ringen blijkt ook dat de meest voorkomende doodsoorzaak het verkeer is. Van de 23 dood gemelde uilen blijken er 9 (39%) verkeersslachtoffer te zijn. Naast een beschrijving van het werkgebied wordt verteld wat er allemaal komt kijken bij het uilenonderzoek. Naast de nodige bezoeken komt daar ook nog de registratie en verwerking van de gegevens bij. De broedresultaten zijn voor de jaren 1988 tot en met 2003, met uitzondering van 2001 in een tabel weergegeven. Verder is er over die periode een aantal gemiddelden uitgerekend, waarbij men zich kan afvragen of die getallen wel allemaal even zinvol zijn. De cijfers over de verschillende jaren zijn niet goed vergelijkbaar omdat het aantal kasten in de loop der jaren van 9 naar 41 is 17
gestegen. Je zou toch kunnen verwachten dat in een topjaar de bezettingsgraad bij een gering aantal kasten hoger zal zijn dan bij een groot aantal kasten, bij mensen ligt dat niet anders. Het overzicht van verplaatsingen slaat, hoewel dit niet vermeld wordt, waarschijnlijk op uitgevlogen geringde jongen, die later broedend op een nest zijn teruggevangen. Van de 18 in 2003 uitgevlogen jongen werden de gegevens opgenomen. Een verhaal over de metingen van de eieren besluit het geheel. Bij dit laatste toch nog een kanttekening Het weergeven van de verdeling van lengte- en breedtematen in een histogram is op zich wel aardig maar voor berekeningen hiermee zul je er toch rekening mee moeten houden dat deze gegevens niet onafhankelijk zijn.
Het gaat hier om gepaarde waarnemingen. Zeer benieuwd zijn we naar de statistische berekeningen die van groot belang zouden zijn bij het determinatieproces. Dat elk vrouwtje eieren legt die bij haar passen is op zich niet zo vreemd als je bedenkt dat de vorm en de afmeting van een vogelei voor een groot deel worden bepaald door vorm en afmetingen van het bekken van de eileggende vogel. We vragen ons ook af in hoeverre het ambitieuze plan van de auteur een computerprogramma te schrijven voor het determineren van de eieren van alle Europese vogels realistisch is. We wachten het af, verder een rapport dat het lezen waard is. Eef Jansen
Excursie naar de Nieuwkoopse plassen, 5 juni 2004 Met z’n twaalven vertrokken we om 6 uur in een drietal auto’s via Hoevelaken, Utrecht, Bodegraven en Zwammerdam richting Nieuwkoop. Een voorspoedige reis die na de passage van de super smalle Ziendeweg bij Zwammerdam om circa acht uur eindigde bij huize Schellingerhout. Hier stond koffie en thee klaar voor de reizigers. Er werd kennis gemaakt en er werden door de oude bekenden van Joop ervaringen uitgewisseld. Ter informatie: Joop en ondergetekende zijn oude makkers vanaf de lagere school tot en met de Ulo. Daarna scheidden onze wegen maar 18
bleven we contact houden. Om 9 uur wandelden we naar de haven van Tijsterman waar we een drietal fluisterboten huurden. Rick Ruis en Jan Roele werden naast Joop aangewezen als betrouwbare en “ervaren” schippers. En toen ging het er op los! Helaas mag je met gemotoriseerde boten niet allerlei kleinere sloten in maar de tocht die ons naar de Zuiderplas voerde leverde al veel op. Futen, aalscholvers, eenden en
meeuwen lieten zich goed bekijken. Een openbaring was het voor Frans Bokman om te ervaren dat het visdiefje geen roofvogel was doch een rank en sierlijk wit vis- en insektenetend vogeltje. Eef ondertussen, wilde dat er doorgevaren werd: hij wilde de purperreigers zien. Toch moest hij geduld betrachten. Eerst moest het bruggetje onder het Meijepad, ook wel Oortjespad genoemd (het is een oud kerkepad waarvoor als tol een “oortje” moest worden betaald), nog worden genomen en de Zuiderplas worden overgestoken. Toen dat gebeurd was kwam de Ziendeweg, waar we ‘s morgens overheen reden, met het kleine sluisje weer in beeld Maar toen waren we er bijna. Allereerst ontdekten we enige nesten in de bomen, door mij aanvankelijk als heksenbezens aangezien. Prompt vlogen er een vijftal purperreigers op. Fantastisch om te zien. Het bijzondere is dat de Nieuwkoopse Plassen tot de gebieden behoren waar deze zeldzame reigers nog regelmatig gezien worden. Paul Uyttenboogaart schoot ondertussen talrijke “plaatjes” met zijn digitale camera. Hopelijk krijgen we de resultaten daarvan eens onder ogen. Wouter van Gils nam nog een Zwartkopmeeuw waar. Tim ter Haar trachtte met zijn vlindernet nog allerlei insecten te vangen met meer of minder succes. Na de purperreigers voeren we richting De Meije een buurtschap waar vroeger slechts wat boerderijen stonden maar nu behoorlijk bebouwd is met villa’s. Ondanks deze bebouwing waren er diverse vogels te zien en te horen. Opvallend veel spotvogels bijvoor-
beeld. In De Meije bezochten we een cafetaria. Hier bleek dat een ieder zich goed vermaakte zoals uit de gesprekken onder het genot van hapje en drankje bleek. De tocht werd vervolgd. Een boeiende discussie ontstond toen er ter hoogte van een stukje zogenaamd “blauwgrasland” er een stel brandganzen op het toneel verscheen. Ze werden ontdekt door Petra. Anderen zagen er Canadese ganzen in maar experts als Huub en Eef beslisten tot brandganzen. Aan de reacties van Ab Schuppert en An Rijk merkte je dat ook zij genoten onder andere van de veelvuldig gehoorde zang van de kleine karekiet. De grote karekiet ontbreekt omdat de rietlanden te vaak gemaaid worden. De grote karekiet bouwt zijn nest namelijk bij voorkeur in oud, overjarig riet. Langzamerhand wendden de stuurlieden de steven naar de thuishaven. Onderweg haalden Joop en ik nog allerlei herinneringen op. Een daarvan kwam boven toen we het vroegere huis van meester Velthuizen passeerden: hier leerden we zwemmen zoals dat toen ging: aan de hengel. Rietzangers, bosrietzangers, een boomvalk, zwarte sterns en putters zorgden voor een fraaie ornithologische afsluiting van de ruim zes uur durende fraaie tocht. Een kort nagesprek bij Joops huis sloot de excursie af. We zijn Joop zeer erkentelijk voor zijn hulp bij de realisatie van deze voor herhaling vatbare excursie. De thuisreis had voor een tweetal auto’s met hun inzittenden nog wat 19
voeten in de aarde. Een foutieve afslag naar de A50 noopte tot omrijden waarbij we midden in Hilversum belandden. Veel gezoek en gedraai deed ons uiteindelijk toch op de voor ons zo belangrijke A1 terechtkomen. Tegen zessen was iedereen voldaan weer op de thuisbasis. Doordat we niet in één boot zaten varieerden de waarnemingen nogal: tussen de 50 en 65 vogelsoorten kwamen er bij de verschillende deelnemers in de boeken. Arie Langendoen, met medewerking van Frans Bokdam.
Vogelkwartet U hebt vast in de vogelaar uit het vorige nummer onze voorzitter Arie Langendoen herkend. Arie werd 20 juni j.l. 65 jaar, waarmee we hem nog van harte feliciteren. Ter gelegenheid van dit heuglijke feit heeft Arie voor zijn kleinkinderen een vogelkwartet getekend, waarvan wij een exemplaar onder ogen kregen. Het ziet er fantastisch uit. De vogelaar zelf siert de achterkant van het door vakman Arie zelf gemaakte doosje. Op de achterzijde zien we een grauwe gans met de veelzeggende halsband AL-65. In het doosje bevinden zich 10 kwartetten, waaronder tuinvogels, bosvogels, weidevogels en lijsters. Enkele van de afbeeldingen komen 20
ons bekend voor doordat ze al eerder in Caprimulgus als illustratie bij een artikel werden opgenomen.
Het kwartet weidevogels
De achterzijde van alle kaarten is versierd met een baltsende korhaan. Al kwartettend zullen de jonge nazaten van Arie de vogels leren kennen. Ze kunnen zich gelukkig prijzen zo’n grootvader te hebben.
We wensen Arie nog vele jaren in goede gezondheid en hopen nog vaak op zijn artistieke kwaliteiten een beroep te mogen doen.
Eef Jansen 21
Uit de media In deze rubriek vindt u becommentarieerde samenvattingen van berichten die in de media zijn verschenen. Als u iets voor deze rubriek hebt; graag het bericht met samenvatting, eventueel voorzien van commentaar, inleveren bij de redactie. Alle zangvogels komen uit Nieuw Zeeland - NRC 24 juli 2004 Zoals de mens zich verspreidde vanuit het Afrikaanse continent, zo kwamen de zangvogels oorspronkelijk uit een gebied op het oer/continent Gondwana, tegenwoordig Nieuw zeeland. Dit blijkt uit een nieuwe genetische stamboom van zangvogels, door een internationaal team van biologen opgesteld. Van 144 zangvogelsoorten uit 45 families werden de verschillen in 2 vogelgenen bestudeerd. Het ontstaan van de zangvogels dateren de onderzoekers op 82 miljoen jaar geleden op het moment dat Nieuw Zeeland zich losmaakte van Gondwana. De zangvogels hebben vervolgens in verschillende expansie-golven Nieuw Zeeland en het zich verder opsplitsende Gondwana verla-ten om verder te evolueren. De genetische stamboom laat vijf basale evolutielijnen zien van de zangvogels, die tegenwoordig voorkomen in Nieuw Guinea en Australië. Dat plaatst de wortel van de zangvogelstamboom in het Australische continent. De slechtvalk is niet slecht - NRC 14 juli 2004 Van oudsher geven mensen vogels hun namen. De omvangrijke publicatie “Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen” door Klaas J. Eigenhuis bevat een schat aan informatie. De recensent Kester Freriks heeft onmiddellijk zin lievelingsvogel de slechtvalk opge22
zocht. De verklaring “Deze vogel duikt met zo’n vaart op zijn prooi dat deze als het ware meteen wordt vernietigd “geslecht”. De snelheid waarmee de slechtvalk zich op zijn prooi stort kan de 300 km per uur halen. De betekenis inferieur voor slecht is dus zeker niet op zijn plaats. In het boek komt alles van ontstaansgeschiedenis tot betekenis, historie en gevoelswaarde ter sprake. Het boek blijkt voorzien van tekeningen van de hand van Dirk Moerbeek. Vogelnamen zijn er niet zo maar. Een vogelnaam is een wonder van observatie, poëzie en taalgeschiedenis. Dat boek mag dus in de boekenkast van een vogelaar niet ontbreken. Graspiepertje voert koekoek - NRC 30 juli 2004 In de vogelopvang van de Vogelbescherming in Vlaanderen kreeg men een jonge graspieper binnen, bijna gelijktijdig met een jonge koekoek. Omdat de vogels toch hetzelfde eten, werden ze bij elkaar gezet. De jonge graspieper begon de koekoek te voeren uit het bakje met kleine insecten. De al grote koekoek hoefde maar even een klagend geluid te laten horen of de graspieper begon hem met kleine insecten en meelwormen te voeren. Vogelbescher-ming Vlaanderen was er wel blij mee. De graspieper heeft iets te doen en de bedelende koekoek hoeft niet gevoerd te worden. Als het tweetal op eigen benen kan staan wordt het weer vrijgelaten.
Vogels rond het huis In deze serie besteden we aandacht aan vogels die we gemakkelijk in onze directe omgeving kunnen waarnemen. Mogelijk is het voor u een feest der herkenning. We hopen u te laten zien dat ook aan deze gewone vogels veel bijzonders is te ontdekken. Na de opvallend aanwezige zanglijster in onze vorige aflevering nu aandacht voor een meer bescheiden, maar daarom niet mindere zanger:
de heggenmus (Prunella modularis)
Als een grijze muis sluipt hij door onze tuin. Daardoor is hij onopvallend zodat we hem snel over het hoofd zien. Het is een vroege zanger in het voorjaar, die vaak al in januari vanaf een hoge zangpost zijn parelende liedje laat horen. Daaraan dankt hij ook zijn bijnaam bastaardnachtegaal, hoewel het uitgesloten is dat hij de koning onder de zangvogels de loef zou afsteken. Het liedje van de heggenmus doet nu eens aan de winterkoning denken dan weer aan de roodborst, het is tamelijk snel en
helder, maar niet erg luid. De naam heggenmus is misschien wat verwarrend want hij is geen familie van de mussen. Hij heeft ook de spitse snavel van een insecteneter in plaats van de stompe snavel van de zaadetende huis- en ringmus. De naam bastaardnachtegaal werd in de tijd van Thijsse algemeen gebruikt. In Gelderland komt ook de naam boerennachtegaal voor, die naar mijn mening meer bij kikkers dan bij vogels hoort. De wetenschappelijke naam betekent melodisch bruintje en slaat 23
dus naast de zang ook op het uiterlijk van de heggenmus. In het Duitse Heckenbraunelle wordt naar de kleur en ook naar het biotoop verwezen: (Hecke = struikgewas). Naar het biotoop verwijzen ook namen als heggekroeper, hegsieske, dorenkruiper en nog vele andere. Het bruine musachtige kleed met de grijze kop is verantwoordelijk voor de namen graupiper, blaowpietje, roetmus, blauwmenneke, blauwe korenmus enz. Het gescharrel op de grond bezorgde de heggenmus de namen eardmuske, eerdmosj, klutepikker en kroepmuske. In Noord-Brabant kent men de heggenmus ook als blauwleggerke. Dit laatste slaat op de eieren van de heggenmus. Als u ooit in een struik een nest vindt, gemaakt van plantaardig materiaal vaak grasstengels en mos en gestoffeerd met haren, wol en veertjes en er liggen van die prachtige diepblauwe eitjes in dan hebt u gegarandeerd een heggenmus in uw tuin. De heggenmus legt meestal 4 of 5 eieren en heeft per jaar in de regel 2 broedsels. Mannetje en vrouwtje broeden samen, maar het meeste werk wordt toch door het vrouwtje gedaan. De taakverdeling binnen de heggenmussenpopulatie is een bron van veel studie en niet voor niets, want heggenmussen kennen een zeer gevarieerd seksleven. Binnen een populatie heggenmussen kunnen we allerlei vormen van paarbinding aantreffen: - monogamie, één mannetje met één vrouwtje - polygynie, één mannetje met meerdere vrouwtjes - polyandrie, één vrouwtje met meerdere mannetjes 24
- polygynandrie, meerdere mannetjes met meerdere vrouwtjes. Tussen mannetjes en vrouwtjes bestaat verschil in reproductiesucces afhankelijk van het type binding. De verschillende paarbindingen ontstaan uit strijdige belangen van mannetjes en vrouwtjes. Heggenmussen beginnen in het voorjaar een territorium te veroveren. Een mannetje kan zijn eigen territorium hebben, maar hij kan zijn territorium ook delen met een ander mannetje. Dit gebeurt als een mannetje volhardt in het binnendringen van het territorium van een ander mannetje. Daarbij kan de territorium bezittende man de indringer aanvallen en zelfs doden, maar hij kan het ook opgeven en de indringer accepteren. Het eerste mannetje wordt aangeduid als alfaman, de indringer als bètaman. De voorkeur van het vrouwtje voor een mannetje hangt samen met de grootte van het mannetje, verder geniet een alleenstaande man de voorkeur, als er echter meerdere mannetjes in het territorium aanwezig zijn dan prefereert ze toch de alfa-man boven de bètaman. Verder blijken mannetjes het meest reproductief te zijn in de polygyne verhouding, dus als ze meerdere vrouwtjes hebben. Het minst reproductief zijn ze in een polyandrische situatie, dus als ze een vrouwtje moeten delen met meerdere mannetjes. In de monogame situatie doen ze het reproductief wat beter en in de polygynandrische verhouding nog iets beter. Bij de vrouwtjes is het net omgekeerd. Zij zijn het meest reproductief als ze meerdere mannetjes hebben, dus in de polyandrische verhouding en het minst in de situatie dat ze een mannetje met meerdere vrouwtjes moeten delen
Waartoe leidt dit vrijgevochten gedrag? Afhankelijk van de verhouding is het reproductie succes in onderstaande tabel weergegeven. Gemiddelde aantallen uitgevlogen jongen per nest Type relatie
Uitgevlogen jongen (gem.)
Polyandrisch
2,09
Monogaam
1,95
Polygyn
1,43
Polygynandrisch
1,29
De kans op het mislukken van een broedsel is het hoogst bij polygynandrische relatie gevolgd door de polygyne, de polyandrische en de monogame relatie. Bij twee typen polyandrische triootjes voert alleen de alfa-man de jongen of voeren zowel de alfa- als de bètaman de jongen. In de laatste situatie is het aantal uitgevlogen jongen beduidend groter. Vrouwtjes lijken het aantal eieren af te stemmen op wat ze verwachten te kunnen verzorgen. Bij polyandrische relaties is het legsel het grootst. Er werd ook bekeken waarom bètamannetjes niet altijd helpen bij het voeren van de jongen. De kans dat een bètamannetje de jongen voert hangt samen met zijn paringssucces bij het vrouwtje. Gedurende de eilegfase houdt het alfamannetje de zaak goed in de gaten en paart met het vrouwtje, dat echter probeert aan zijn aandacht te ontsnappen om met het bètamannetje te paren. Waarom zou het vrouwtje dit doen? Ze probeert daarmee extra zorg voor haar jongen te krijgen. Dit blijkt uit het
feit dat in polyandrische relaties de alfaman altijd met het vrouwtje kon paren en altijd bij het voeren helpt, terwijl de bètaman in 7 gevallen niet met het vrouwtje kon paren en ook niet hielp bij het voeren. In 14 andere gevallen werd geconstateerd dat de bètaman wel met het vrouwtje kon paren en in 11 van deze gevallen hielp hij ook daadwerkelijk bij het voeren van de jongen. Hetzelfde gold in de polygynandrische relaties. Geen paring, dan ook geen hulp bij het voeren. In deze polyandrische trio’s is het wantrouwende alfamannetje er op uit zeker te stellen dat hij de vader van de meeste nakomelingen is. Hoe hij dat doet, is prachtig te zien in de BBC TVserie “Life of Birds” gepresenteerd door David Attenborough. Het vrouwtje geeft door het trillen van de vleugels en het opwippen van de staart aan paringsbereid te zijn. Het alfamannetje pikt voor de paring op de cloaca van het vrouwtje tot daar een druppeltje uitkomt, zodat hij zeker weet dat het sperma van een rivaal weer is uitgescheiden. Het duurt namelijk altijd even voordat het sperma een eicel heeft bereikt en daarmee versmolten is. Hierna duurt de eigenlijke paring zeer kort. In territoria waar voldoende voedsel is zullen heggenmussen zich doorgaans monogaam gedragen. Er is bij het grootbrengen van de jongen weinig hulp nodig. Soms kunnen dan mannetjes er wel meer wijfjes op na houden. Bij weinig voedsel is het handig om hulp te krijgen en dan kan de hulp van één mannetje wel te weinig zijn. In die gevallen biedt polyandrie een oplossing. Kijken we naar het verloop van het aantal in ons land broedende 25
heggenmussen dan zien we dat het ze betrekkelijk goed gaat. Aan het begin van de negentiende eeuw was de heggenmus een betrekkelijk schaarse broedvogel. Bij de laatste atlastelling (1998-2000) werd het aantal in Nederland broedende paren geschat op 200.000 – 250.000 tegenover een schatting van 125.000-200.000 broedparen rond 1980. De groei in de twintigste eeuw is waarschijnlijk te danken aan de grootschalige aanplant van naaldbossen, die in de eerste tientallen jaren een ideaal broedgebied vormen, ook is er een trek naar stedelijk gebied waargenomen. De laatste uitbreiding van het broedgebied
ligt vooral in de noordelijke provincies, waar de heggenmus in de ruim opgezette groene woonwijken een goed thuis vond. De heggenmus, onopvallend, maar wel het hele jaar aanwezig. In de winter komen noordelijke vogels naar onze streken om te overwinteren, maar dat doen ze pas als de voedselbronnen in hun broedgebieden niet meer te bereiken zijn. Hij is zeker de moeite van het aankijken meer dan waard. Let u er eens op in de tuin en probeer eens vast te stellen in welke periode hij uitbundig begint te zingen en of hij soms het hele jaar door zingt.
Vrouwtje paringsbereid
Mannetje inspecteert cloaca, en pikt er op om sperma van concurrent te verwijderen
Literatuur: J.G.Th. van Nes “De eieren en nesten van onze vogels” Uitgeverij Thieme Zutphen 2e druk 1958 Henk Blok en Herman ter Stege “De Nederlandse Vogelnamen en hun betekenis” 1995 ISBN 90-9008646-3 SOVON “Atlas van de Nederlandse broedvogels” ISBN 90-5011-161-0 Davies, N.B. 1986. “Reproductive success of dunnocks, Prunella modularis, in a variable mating system” 1. Factors influencing provisioning rate, nestling weight and fledging success. Journal of Animal Ecology 55: 123-138. David Attenborough “The Life of Birds” BBC Books ISBN 0563 38792 0 Ned. Vertaling “Over Vogels” Uitg. Schuyt en Co Haarlem ISBN 90 6097 5111 1 The Complete Birds of the Western Palearctic on CD-Rom Eef Jansen 26
Het korhoen in de knel Onder deze titel verscheen het verslag van de monitoring van de populatie op de Sallandse Heuvelrug in 2003.
In deze tussenrapportage geven F.J.J. Niewold, P.G. ten Den en H.A.H. Jansman een overzicht van de situatie van de inmiddels volledig geïsoleerde kleine populatie korhoenders op de Sallandse Heuvelrug. In opdracht van het Nationale Park “Sallandse Heuvelrug” en in het kader van het DLO programma Natuurlijke Biodiversiteit en Soortenbeheer is een uitgebreid monitoringonderzoek voor 2003 en 2004 opgezet. Het onderzoek is gericht op het verkrijgen van inzicht in de aantalontwikkeling, predatorbestrijding, terreingebruik en de genetische gevolgen van de huidige isolatie. Aan het onderzoek wordt door een aantal leden van de Vogelwerkgroep Midden Overijssel meegewerkt. In het hoofdstuk “Materiaal en methoden” volgt een beschrijving van het korhoenleefgebied op de Sallandse Heuvelrug en de inventarisatie van het aantal hanen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen territoriale- en niet-territoriale hanen. De specifieke vragen die bij het terreingebruik beantwoord moeten worden en de wijze waarop men deze antwoorden tracht te verkrijgen worden duidelijk uiteengezet. Datzelfde geldt voor de manier waarop het jaarlijkse voortplantingssucces en het verlies worden berekend. Naast intensieve observaties tijdens de broedperiode wordt sporenonderzoek gedaan. Om de uitkomsten van het genetisch onderzoek te kunnen evalueren is een
referentiekader nodig. Hiervoor werd contact opgenomen met Duitse en Zweedse onderzoeksinstellingen. Bij het onderzoek werd verder gebruik gemaakt van het populatiesimulatiemodel “Vortex”. Hiermee is het mogelijke bepaalde parameters die de omvang van de populatie van jaar tot jaar bepalen zoals sterfte, toomgrootte te variëren. Vervolgens kunnen de effecten daarvan op de populatiegroei worden beoordeeld. De resultaten zijn in een aantal paragrafen op overzichtelijke en inzichtelijke wijze weergegeven in grafieken, diagrammen, kaartjes e.d. Ook de uitkomsten van het simulatiepakket worden gepresenteerd. In de discussie blijkt daaruit dat de populatie op de Sallandse Heuvelrug zich binnen de door het model gegenereerde grenzen van een minimaal levensvatbare populatie bevindt. Er is dus nog hoop! De verslaggevers signaleren wel dat er meer onderzoek nodig is om nauwkeuriger resultaten te kunnen presenteren. Dat in dit opzicht ook de predatorbestrijding met exacte gegevens zal moeten komen, moge duidelijk zijn en dit wordt in het verslag ook expliciet vermeld. Jammer is dat op sommige punten het verslag wat onduidelijkheid schept. Op pag. 24 lezen we: “De waarschijnlijkheid waarmee gebeurtenissen 27
plaatsvinden zijn constant of verdeeld als een random variabele volgens een specifieke (bi)normale verdeling.” Afgezien van de grammaticale fout vraag ik mij af of dit niet moet zijn een specifieke normale of binomiale verdeling. Op pag. 40 staat de onduidelijke zin: “Omdat uit hanentellingen bleek later echter dat dit uitzonderlijk goede voortplantingsjaren.” Pag. 42 : “Voor het basisscenario zal de populatie bij een oneindige draagkracht in principe naar die draagkracht groeien. Bij de gevoeligheidsanalyse zullen verschillen goed tot uiting komen bij niet al te hoge waarden voor de beginpopulatie bij een iets hogere draagkracht met realistische aantallen.”
De eerste zin veronderstelt dat in 100 jaar (modelveronderstelling) de populatie naar een oneindig grote (gezien de draagkracht) kan groeien. Dan moeten die korhanen niet stil zitten. De tweede zin blijft, voor mij althans, duister. Welke verschillen worden hier bedoeld? Verder had ik de term MVP wel even verklaard willen zien, het blijkt volgens Vortex te staan voor “Minimum Viable Population” dus de kleinste levensvatbare populatie. Afgezien van de schoonheidsfoutjes is het hier gepresenteerde rapport goed verzorgd uitgegeven en wordt er een schat aan informatie in gepubliceerd. Alleszins aanbevolen dus. Eef Jansen
Rekel Deze rubriek geeft de lezers van Caprimulgus de mogelijkheid om zich te uiten over allerlei onderwerpen die te maken hebben met media-aandacht omtrent vogels en vogelbescherming. Het kan een mening zijn die je wilt ventileren maar ook een artikel uit een krant of weekblad waarvan jij vindt dat het aandacht behoeft.
Vogels tellen bij het krieken van de dag - Overijssels Buiten juni 2004 Onder deze titel vertelt Jan Koenderink van de stichting “Weidevogels Hof van Twente” over het werk van zijn weidevogelgroep. Sinds 2002 is de groep een stichting die op de medewerking van alle boeren en loonwerkers in de omgeving kan rekenen. Weidevogelbescherming is een must aldus Jan Koenderink, het aantal 28
neemt al decennia lang af. De kemphaan is totaal verdwenen en ook de grutto doet het slecht. Over de belangrijkste oorzaak voor de achteruitgang van de weidevogels zijn natuurorganisaties en vrijwilligersgroepen niet eenduidig. Sommigen zien in de moderne landbouwtechniek de belangrijkste oorzaak, voor anderen zijn dat de roofdieren.
Jan is er stellig van overtuigd dat vossen en kraaien de grootste bedreiging vormen. In Overijssel, weet hij te melden, werd in 2003 30% van de weidevogels gedood door kraai- en marterachtigen. Omdat de weilanden steeds droger worden rukt de vos steeds verder op. Er zijn nu 30.000 vossen in Nederland en hetzelfde geldt voor kraaien, kauwen en roeken. In 2000 heeft de WBE Hof van Twente 926 kraaien gevangen, maar vossen bejagen mag niet, ze zijn net als marterachtigen door de Flora- en Faunawet beschermd. Jan geeft met zijn stichting niet alleen voorlichting aan boeren en loonwerkers, maar ook op scholen. Commentaar Rekel vindt het aandoenlijk hoe die Jan Koenderink zijn best doet om de weidevogels te helpen. Nu heeft Rekel wel eens eerder iets van deze weidevogelaar gehoord en daarop commentaar geleverd. Waren het eerst alleen de vos en de kraai die de Zwarte Piet kregen toegespeeld, nu zijn daar ook de marterachtigen, de roek en de kauw maar aan toegevoegd. Volgens Koenderink neemt het aantal weidevogels al decennia lang af en er mocht toch al die jaren vrijelijk op losgeknald worden. Dat knallen heeft dus kennelijk niet geholpen. En de weilanden worden steeds droger. Hoe zou dat nu toch komen? Is dat misschien een wens van de boeren, die hun eenvormige snelgroeiende graslanden zo vroeg en vaak mogelijk willen maaien? In 2003 weet weidevogelaar Koenderink, dat kraai- en marterachtigen 30% van de weidevogels hebben geconsumeerd.
Zijn dat verifieerbare gegevens of is het maar een slag in de lucht? Waarom wordt de vos hier niet genoemd? Dat is in weidevogelaarskringen bon ton. Helaas proberen jagers via weidevogelbescherming hun verbleekte blazoen wat op te poetsen, nu de maatschappelijke acceptatie van het jagen ontbreekt. Als Rekel Jan Koenderink hoort, lijkt het wel of hij een jager hoort. Jammer want hij doet verder echt wel goed werk, maar laat hij nu die paar predatoren eens met rust laten. Nederland mag record aan kokkels opvissen - NRC 28 juli 2004 Nederlandse vissers mogen een recordhoeveelheid van 8 miljoen kilo kokkelvlees uit de Waddenzee vissen. Minister Veerman heeft daartoe vergunning verleend. Eerder besloot hij de kokkelvisserij vanaf 1 januari 2005 volledig te verbieden. Hij heeft de vergunning verleend omdat de vissers in grote problemen komen als de vangst nu ineens wordt gestopt. Ze krijgen iets meer respijt. Er woeden al jaren lang discussies over de kokkelvisserij in de Waddenzee. Natuurorganisaties beweren dat de kokkelvisserij ernstige schade toebrengt aan de natuur in de Waddenzee. De kokkelvissers ontkennen dat. Het vissen gebeurt met een net dat over de zeebodem sleept. Minister Veerman heeft begin dit jaar aangegeven dat de sector binnen zeven jaar een manier van vissen moet hebben ontwikkeld die minder schadelijk is voor de natuur. De sector 29
liet weten daarvoor meer tijd nodig te hebben, waarop de minister besloot de kokkelvisserij in de Waddenzee geheel te verbieden. De kamer moet zich nog voor dit verbod uitspreken. Tegen de verleende vergunning kan binnen zes weken bezwaar worden aangetekend. De waddenvereniging laat bij monde van Hans Revier weten dat ze dat zeker zal gaan doen. De minister staat de vangst mede toe omdat er veel kokkels zijn. Als je de voorraad van 44,5 miljoen kilo vlees vermindert, komen de vogels in de problemen, aldus Revier. De kokkelvissers kunnen op zijn vroegst 31 augustus de zee op. Als er bezwaar wordt aangetekend wordt de vergunning opgeschort. Vissers kunnen daarop weer een versnelde opheffing van de opschorting vragen. Commentaar Het is toch niet te filmen, voordat besloten zal worden tot een volledig verbod van die vermaledijde kokkelvisserij laat Veerman de kokkelvissers nog even hun hart ophalen en de Waddenzee flink leegvissen. En dan lees je daar dat natuurorganisaties beweren dat die kokkelvisserij ernstige schade toebrengt aan de natuur. Hoe is het mogelijk. Zijn al die onderzoeken nota bene uitgevoerd op verzoek van het ministerie dan helemaal voor niets geweest.? Of moeten we er van uitgaan dat de bestuurders ziende blind en horende doof zijn voor de onweerlegbare resultaten van dat onderzoek? Vogels hebben kennelijk weinig in te brengen. Wie waren er eigenlijk eerder, de vogels of de vissers? Rekel zou iedereen, die nog tot een beetje eenvoudig nadenken in 30
staat is, willen aanraden steun te verlenen aan al die verenigingen, die zich inzetten voor het behoud van het weinige dat wij in ons land nog aan natuur hebben. Een beer fietst niet zwaaiend langs -NRC 23 juli 2004 Wie bewonderende kreten slaakt als een dompteur zijn hoofd in een leeuwenmuil steekt, of dubbel ligt van het lachen als een aap een sigaret rookt, zal in België niets van zijn gading vinden op dit gebied. De Belgische minister van Sociale zaken en Volksgezondheid heeft een wet uitgevaardigd die de nieuwe instroom van wilde dieren voor aftrichting en optreden in circussen of reizende tentoonstellingen verbiedt. Volgens de minister voldoet geen enkel circus in België aan de regels voor het houden van wilde dieren. De dieren zitten soms hele dagen in veel te kleine kooien, ze worden vaak over lange afstanden vervoerd en de kunstjes die ze aanleren, zijn nadelig voor hun lichamelijke en geestelijke gezondheid. Aldus Peter Menu, adviseur van de minister. Kinderen krijgen bovendien, volgens Menu, een totaal verkeerd beeld van wilde dieren. Ik denk niet dat in de vrije natuur en in normale omstandigheden een bruine beer je zwaaiend voorbij fietst. De Belgische Dierenbescherming GAIA noemt de nieuwe wet een stap in de goede richting. Andere landen als Finland, Noorwegen, Oostenrijk en Denemarken hebben de wilde dieren in circussen al geheel of gedeeltelijk verboden. De circussen zijn minder blij met het nieuwe beleid. Evert Duitshof van het Nederlandse circus Pardoes zegt dat circusmensen heel goed zijn voor hun dieren. Volgens
hem doen de dieren de kunstjes met plezier in ruil voor hun natje en droogje. Leerlingen muisstil voor vliegende oehoe - Noord-Hollands Dagblad 2 juni 2004 In de Delmos sporthal in Heerhugowaard liet vogeltrainer Douglas Lovell voor de vmboleerlingen van “De Waardse Kil” een oehoe vliegen. De leerlingen moeten er wel aan gewend zijn, want sinds een week maakte Lovell een rondgang langs de klassen met zijn valken, oehoes en buizerds. Adjunct-directeur Karl Stegman, die Lovell heeft uitgenodigd vindt dat de demonstratie ook een link legt met zinloos geweld. Lovell heeft immers gesproken over communicatie en over hoe je een vertrouwensband opbouwt en hij ging ook nog in op het gebruik van kracht door roofvogels. De leerlingen waren muisstil. Het heeft een geweldige impact gehad op de leerlingen en er werden ook intelligente vragen gesteld. Wat Stegman betreft zijn de vogellessen als metafoor voor het echte leven voor herhaling vatbaar.Ook aan te bevelen voor collega’s. Harry Potter zit roofvogels in Vechtdal dwars - Stentor 22 juni 2004 De recente aandacht voor roofvogels heeft geleid tot een heuse heksenjacht op roofvogels met als voorlopig dieptepunt het omzagen van een boom met daarin een nest met buizerdjongen op de Lemelerberg. In tegenstelling tot Hans Dijkstra, terreinbeheerder van Landschap Overijssel denkt Han Bouman van de Vogelwerkgroep Ommen en omstreken aan een
structureel probleem. De afgelopen periode heeft Bouman al enkele uilenkasten zien verdwijnen en die neem je niet zo maar mee. “Sinds de Harry Potter film willen mensen graag zo’n beest in huis”. Organisaties als Staatsbosbeheer helpen niet door shows met valkeniers op te voeren. Het gedrag van dieren in gevangenschap is wezenlijk anders dan van vogels in vrijheid. De buizerd heeft last van een zeer onterecht imagoprobleem, aldus Bouman. De vogels worden vervolgd uit een soort angst die volkomen onterecht is. Ze worden vergiftigd of in het nest gedood door wurging. Het gaat om uitwassen maar wel van het soort dat moeilijk tegen te gaan is. De buizerd zou een gevaar zijn voor klein wild en gevogelte, als ook voor kippenboeren in deze streek. Dat is onjuist, alleen als er weinig voedsel is zal de buizerd incidenteel een kippetje meepikken. Bouman roept op onbekende auto’s in de bossen zeker in de gaten te houden en door te geven aan de politie. Commentaar Wat doet dat berenverhaal in een vogeltijdschrift zult u wellicht denken. Wel de beschreven situaties zijn allemaal met hetzelfde sop overgoten. De dierenshow moet doorgaan. Ja, die Belgen zijn zo dom nog niet. Die zien tenminste in dat het niet in het belang van het dier is als ze misbruikt worden om allerlei kunstjes op te voeren. Daar kunnen we hier nog iets van leren. Hoe weet die meneer Duitshof van het circus eigenlijk dat die dieren in ruil voor hun natje en hun droogje met plezier meewerken aan deze walgelijke vertoning? Zijn dieren plotseling rationeel denkende wezens geworden of praat die circusman af en toe met 31
zijn dieren? Het doet Rekel deugd te merken dat er meer mensen zijn die zich hiertegen verzetten. Het stukje van Han Bouman spreekt klare taal, geen circussen met roofvogels. Daar zijn ze in Heerhugowaard nog niet achter. Die leerlingen maar denken dat oehoes in gebouwen laag boven de grond vliegen. En dan denkt die meneer Stegman nog dat er iets over zinloos geweld overkomt bij zijn leerlingen. Hij zal waarschijnlijk bedoelen zinloos geweld tegenover de oehoe. Er werden nog intelligente vragen gesteld ook. Zouden de antwoorden ook even intelligent geweest zijn? Als we op de uitspraken van de heer Stegman moeten afgaan zeker niet. En dan zal hij de show nog aanbevelen bij zijn collega’s ook. Zouden die allemaal zo dom zijn? Rekel wil de onderwijsinspectie aanbevelen dit soort uitwassen keihard te verbieden. Wilt u een argument? Die roofvogels kunnen wel de meest verschrikkelijk ziektes overbrengen en zijn in een vlaag van moedeloosheid in staat om plotseling uit te vallen en een leerling aan te vallen. Het zal je kind maar wezen.
Gelukkig las Rekel in het NoordHollands Dagblad dat Dook Vlugt van de Werkgroep Roofvogels Nederland ook reageert. Inderdaad merkt hij op dat de beer los is, althans niet meer aan de ketting zit in ons o zo beschaafde landje, maar dat de roofvogels nog steeds met een riempje aan de poot worden rondgesjouwd om allerlei kunstjes te vertonen. Welke zichzelf respecterende natuurorganisatie zou daar nog aan willen meewerken. Ook Arie Tamis van de Roofvogelwerkgroep Noord-Kennemerlands Duin reageert. Hij schrijft: één eigen waarneming uit een reeks: “Op 29 maart, 13.00 uur: voedseloverdracht van een buizerd boven De Fuik in Bergen, vervolgens een duikvlucht; 13.30 uur: paar weer boven De Fuik, wederom voedseloverdracht, waarna balts, gevolgd door cirkelen. Ook ik was stil”. Dat is pas onderwijs, daar zou meneer Stegman eens naar toe moeten met zijn leerlingen. Zelf er op uit in het vrije veld de roofvogels leren kennen, waar is de tijd van Jac. P. Thijsse gebleven?
Niet vergeten !! Overijsselse Vogelaarsdag, 6 november 2004 Deze dag wordt nota bene door uw eigen vereniging georganiseerd. Komen dus!!
32
Mededelingen
Wie de mededelingen leest, is het best op de hoogte van dat wat er in onze vereniging omgaat. Ook de regionale en landelijke bijeenkomsten voor vogelaars worden hier bekend gemaakt.
Belangrijke data
Datum
Activiteit
30 augustus 2004
Bestuursvergadering
5 oktober 2004
Bestuursvergadering
16 oktober 2004
Opening Nationale Park “Sallandse Heuvelrug”
26 oktober 2004
Verg. Cie. Overijsselse Vogelaarsdag
29 oktober 2004 – 1 november 2004
Vogelweekend
6 november 2004
Overijsselse Vogelaarsdag
29 november 2004
Nationale Vogelaarsdag (Nijmegen)
10 november 2004
Bestuursvergadering
24 november 2004
Ledenvergadering
20 januari 2005
Bestuursvergadering
16 maart 2005
Bestuursvergadering
13 april 2005
Algemene ledenvergadering
24 mei 2005
Bestuursvergadering
27 juni 2005
Bestuursvergadering
33
Excursies seizoen 2004-2005 Als u wilt deelnemen aan een excursie neem dan een aantal dagen voor de excursie even contact op met de leider van de excursie. De telefoonnummers vindt u hieronder. Over ingelaste excursies krijgt u bericht Dag
Datum
Vertrek
Terug
Doel
Vertr.plaats
Leider
Zo.
12 dec. 2004
8.00 uur
13.00 uur
IJssel
Raalte
Arie
18.00 uur
Zo.
9 jan. 2005
7.00 uur
Lauwersmeer
Ommen
Eef
Vr.
4 feb. 2005
20.00 uur 23.00 uur
Bosuilen
Dalzicht
Gerrit
Za.
12 mrt 2005
5.30 uur
Oostv. plassen Raalte
17.00 uur
Eef
Za.
9 apr. 2005
6.30 uur
11.00 uur
Korhoen
Dalzicht
Arie
Zo.
29 apr. 2005
4.30 uur
17.00 uur
Ooypolder
Holten
Eef
Za
7 mei 2005
5.00 uur
13.00 uur
Winterswijk
Holten
Gerda
Vr.
13 mei 2005
20.00 uur 23.30 uur
Nachtegalen
Markelo
Arie
Za
11 juni 2005
21.30 uur 23.30 uur
Nachtzwaluw
Braakman
Gerrit
Telefoonnummers Leider
Telefoon
Arie Langendoen
0547-364055
Eef Jansen
0548-618244
Gerrit Dommerholt
0548-618423
Gerda Bruggeman
0543-520474
Verzamelpunten Raalte (carpool)
34
Noordzijde N35 (Zwolle – Almelo) bij kruising met N48 (Raalte – Deventer)
Enter (carpool)
N347 afslag naar het dorp, schuin tegenover De Klomp
Ommen (carpool)
Noordzijde van N34 (Ommen - Zwolle) bij kruising met N48 (Raalte - Ommen)
Holten (carpool)
Noordzijde A1 afslag 27 (Holten; Rijssen - West)
Dalzicht
Parkeerplaats hotel-rest. “Dalzicht”, Nijverdal Nijverdalse Bergweg bij de N35 (Zwolle - Almelo)
Markelo
Huize Langendoen, Koemweg 6
Opzeggen lidmaatschap
Redactie Caprimulgus
Het verenigingsjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden twee maanden voor het einde van het lopende verenigingsjaar. Vooral de kosten voor het maken en verzenden van het tijdschrift vergen een groot deel van ons budget. Wilt u per se tussentijds opzeggen, neem dan contact op met het bestuur, dat met u een regeling zal proberen te treffen.
Om de lasten van het vervaardigen van het tijdschrift wat meer evenredig onder de leden te verdelen, zoeken we naar leden die de redactie willen versterken. Werken met en interesse voor computers strekken tot aanbeveling. Neem eens contact op met de redactie.
Teruggemelde ring: KAUNAS 363628 Tijdens het vogelweekend in november 2003 werd op Terschelling bij de fritestent in de haven van een kokmeeuw een ring afgelezen. Hiervan via het Vogeltrekstation Arnhem gegevens ontvangen, de meeuw blijkt al 6 jaar oud en dat ondanks het eten van vette frites. RINGGEGEVENS: RINGDATUM: 21 juni 1997 RINGPLAATS: KRETUONAS MEER LITOUWEN/LITHUANIA U.S.S.R. EUROPEAN PART COÖRDINATEN: 5515 N 2605 E. VOGELSOORT: KOKMEEUW GESLACHT: onbekend LEEFTIJD: nestjong / pull / niet vliegvlug VINDGEGEVENS: VINDDATUM: 3 november 2003 VINDPLAATS: TERSCHELLING NEDERLAND/COÖRDINATEN: 53221 N 0513 E VOGELSOORT: KOKMEEUW GESLACHT: onbekend LEEFTIJD: leeftijd niet opgegeven CONDITIE: levend; losgelaten door niet ringer HOE/WAARDOOR het ringnummer afgelezen met kijker/telescoop Eerder gemeld; metalen ring niet verwisseld/toegevoegd COMMENTAAR AFSTAND: 1369 KM RICHTING: 261 GRADEN VERSTREKEN TIJD: 2326 DAGEN 35
Wie determineert deze duif? Inzendingen moeten voor 30 november 2004 bij de redactie zijn.
36
Vogelwerkgroep Midden Overijssel Bankrekening: 59.11.60.706 t.n.v. Vogelwerkgroep midden Overijssel te Wierden Secretariaat: Ab Jansenstraat 26 7451 EB Holten Telefoon: 0548-366726 E-mail:
[email protected] Website: www.vogelwg-mo.nl
De VMO rekent het gebied tussen Ommen, Wierden, Markelo en Raalte als haar werkgebied. Activiteiten van de vogelwerkgroep zijn o.a.: - het uitvoeren van broedvogelinventarisaties - het houden van excursies voor leden - het op aanvraag organiseren van vogelexcursies in de regio - het uitgeven van dit verenigingsblad De werkgroep doet mee aan landelijke tellingen van het SOVON en Vogelbescherming Nederland.
Het bestuur van de VMO bestaat uit: Arie Langendoen voorzitter Theo Aarsen secretaris Petra Fransen penningmeester Hanneke Huiskamp lid excursies Gerrit Dommerholt
lid inventarisaties
Markelo Holten Wierden Raalte
(0547-364055) (0548-366726) (0546-576382) (0572-353036 of 06-244.724.78) Nijverdal (0548-618423 of 06-481.372.36)
Lidmaatschap € 20,- per jaar. De vereniging kent ook donateurs, die de vereniging financieel ondersteunen. Donateurs krijgen een abonnement op Caprimulgus en kunnen deelnemen aan de excursies. Meer weten over de Vogelwerkgroep Midden Overijssel of lid of donateur worden, neem dan contact op met een van de bestuursleden of verzend een e-mail. Tekeningen:
pag. pag. pag. pag. pag.
2, 4, 5: 23: 11, 12,13: 14: 26:
Arie Langendoen Wouter van Gils uit: “Acoustics and physical models of bird sounds” uit: “Acoustic communication” Compilatie BWP
Vogelwerkgroep Midden Overijssel Secr.: Ab Jansenstraat 26 7451 EB Holten Telefoon: 0548-366726 E-mail:
[email protected] Website: www.vogelwg-mo.nl