Caprimulgus tijdschrift van de Vogelwerkgroep Midden Overijssel De werkgroep, opgericht op 17 januari 2001, is een onafhankelijke vereniging die zich bezighoudt met vogelonderzoek en - bescherming. Zij organiseert excursies naar vogelgebieden in en buiten de regio en geeft voorlichting over vogels. Jaargang 1, nummer 4
Redactie: An Rijk Roel Janssen Eef Jansen Adres: Orchidee 8 7443 LG Nijverdal tel.: 0548-618244 e-mail:
[email protected] Losse nummers: € 3.Kopij voor het volgende nummer inleveren voor 28 februari 2003, bij voorkeur op floppy of per e-mail.
december 2002
Inhoud Bestuurlijk
3
Vogelportretten
4
Faunabeheerplan SHR
6
Excursieverslagen
9
Vogelweekend Terschelling
11
Pleisteraars op en om De Domelaar
14
Algemene ledenvergadering (verslag) 18 Ingezonden
21
Onze kraaiachtigen – De kraaien
22
Rekel
31
Uit de media
35
Mededelingen
39
Waarnemingen
40
Inventarisaties 2003
44
Ecoduct De Borlkeld
44
1
De Fazant Hij is er zonder dat hij ook verschijnt. Toch moet hij hier naar binnen zijn gevlogen; er is geen doorgang door het veel te hoge gaas dat bij ons de ponywei omheint. Op duizend veren heeft hij duizend ogen maar hoe hij stapt, hoe fier en fraaigelijnd, hij ziet er geen begin aan en geen eind. Een vlucht als vlucht wordt nier meer overwogen. Maar als je een moment of wat niet kijkt heeft hij opeens de overkant bereikt en rent alweer op wieltjes door het land met weinig hersens maar voldoende klieren om drie of vier vriendinnen te versieren. Wat heeft een mens onnodig veel verstand.
Kees Stip in “De draagkracht van veren”
2
Bestuurlijk Voor u ligt een nieuw en fraai exemplaar van “Caprimulgus” waarin u kunt lezen over wat we zoal beleefden de laatste maanden. Uiteraard worden er weer enkele vogelsoorten nader bekeken. We waren eind oktober met een flinke groep vogelende leden een weekend op Terschelling. We zagen veel vogels, beleefden een zware storm en trokken de sociale banden aan tijdens de ontberingen, de heerlijke maaltijden en de nabesprekingen onder het genot van een drankje. U vindt elders een verslag. Met een groot aantal leden waren we aanwezig in het Ecodrome te Zwolle waar een serie lezingen over de Overijsselse vogelwereld verzorgd werd. Hoogtepunt van de dag was het uitreiken van de eerste exemplaren van het boekje “Vogels van Overijssel”. Een nieuw initiatief waaraan twee leden van VMO meewerkten. Roel Janssen schreef een artikel over de nachtzwaluw.- Hoe kan het anders!- en Wouter van Gils leverde de bijpassende tekening. Beiden werden voor het front van de bijeenkomst geëerd met een eerste exemplaar van het boekwerkje. Het is de bedoeling dat “Vogels van Overijssel” jaarlijks gaat verschijnen. Velen van ons waren present op de landelijke vogelaarsdag, georganiseerd door Vogelbescherming en Sovon, te Nijmegen. De reden van de grote belangstelling aldaar was wederom een boek: de lang verwachte “Atlas van de Nederlandse broedvogels” werd hier aangeboden. De belangstelling werd door ons zeker gewekt door het feit dat een achttal van ons actief heeft meegewerkt aan het verzamelen van gegevens voor dit handboek. Het is een prachtig boek geworden met een schat aan gegevens die geen vogelaar mag missen. Tussen de beide bijeenkomsten door hielden we de najaarsledenvergadering. Ton Klomphaar van Staatsbosbeheer gaf ons daar op deskundige wijze inzicht in het doel van het inventariseren van plant en dier voor het beheer van de natuurterreinen. Sinds het verschijnen van de vorige Caprimulgus werden een drie excursies georganiseerd: langs de Regge bij Nijverdal, in het Wierdense Veld en door de Engbertsdijksvenen bij Kloosterhaar. Hoewel de belangstelling niet groot was, waren ze zeer de moeite waard. We gaan nu het winterseizoen in. Het seizoen van eenden, ganzen, zwanen, lijstersoorten en roofvogels. Hopelijk kunnen we weer bijzondere waarnemingen doen, al is het zien van een groep van enige duizenden kolganzen al heel fraai. Als u zo’n groep ganzen ziet, let er dan eens op, of er geringde exemplaren bij zijn. Veel ganzen dragen een redelijk goed afleesbare, vaak gekleurde, halsring met twee letters en twee cijfers. Geef de waarneming door! Tot slot. De feestdagen staan voor de deur. Hopelijk bieden ze u veel gezelligheid met familie en vrienden. Plezierige dagen gewenst! Arie Langendoen, voorzitter.
3
Vogelportretten De Vink (Fringilla coelebs) Wie kent niet de vink, de vogel die in elke tuin, elk park en elk bos zijn zang laat horen? Het is de meest voorkomende broedvogel in onze omgeving, ja zelfs één van de meest voorkomende vogels van Europa. Maar het vreemde is dat veel mensen, niet vogelaars overigens, hem een andere naam geven. Op mijn rondleidingen en inventarisatieronden op de Borkeld ontmoet ik regelmatig mensen die de vinkenman aanzien voor goudvink of appelvink. Dat wordt, blijkt uit de gesprekken, veroorzaakt door de fraaie kleuren van het mannetje. Zijn rode borst, de blauwgrijze kop en witte vleugelstrepen zorgen kennelijk voor de verwarring. De vrouwelijke vink is minder kleurrijk en geeft geen aanleiding tot verwarring. Straks, als de winter invalt, zien we veel vinken op en onder de voedertafel. Dat zijn veelal standvogels, maar ook krijgen we gasten uit Skandinavië als tafelgenoten. De Nederlandse vinken blijken deels standvogel deels trekvogel. Merkwaardig daar bij is dat van de wegtrekkende vogels de vrouwtjes eerder en verder gaan dan de mannetjes. Er blijkt een verschil in vertrektijd te zijn van enkele weken. De vogels verplaatsen zich vooral in de richting van Groot-Brittannië, Frankrijk en Spanje. In grote groepen vliegen ze daarheen. We kunnen de trek van de noordelijke vinken goed waarnemen langs de 4
Noordzeekust, langs de kust van het IJsselmeer en over onze streken. Het gaat bij deze trek om vele tienduizenden vogels. Er wordt zelfs gesproken over enige miljoenen! Veel van die trek is zichtbaar maar nog veel meer onttrekt zich aan onze waarneming doordat er heel hoog of juist heel laag en bij nacht gevlogen wordt. De Latijnse naam van de vink geeft informatie over de zang en het trekgedrag namelijk: “tjilper” en “gescheiden trekker”. Dit laatste slaat op de afzonderlijke trek van vrouwtjes en mannetjes. De naam “vink” is een klanknabootsing of onomatopee. In vele talen vinden we dan ook een bijna identieke naamgeving. Het oude volk der Kelten sprak zelfs al van “pinc”.De vogel heeft echter nog veel andere namen gekregen. Zo spreekt de Fries over “skelfink” vanwege het schelle geluid dat de vogel produceert. Omdat de vink, wanneer hij opgewonden is, zijn kuifje opzet spreekt men ook wel van “toeffink” of “tooffenke”. Zijn voorkomen in het bos, boomgaard, tuin en veld leidde weer tot “bosvink”, “bogerdvink”, “hofvink” en “veldvink”. “Beuk- of boekvink” voert terug op de voorliefde van de vink voor beukenootjes. Hier komt tevens de naam “laanvink” vandaan. Beuken staan immers vaak in lanen. Vroeger werden veel vinken gevangen. Een voorjaarsvink werd “meivink” genoemd en een in het najaar gevangen vogel “oostvink” want die was als
Een “luistervink” heeft een naam die voor zich zelf spreekt.
trekvogel afkomstig uit het oosten en noorden De gevangen vinken werden in kooitjes gehouden om er “zangwedstrijden “ mee te houden. Wie heeft de mooiste vinkenslag en wie produceert er het meeste van deze slagen. In een vakantie in Vlaanderen heb ik het wel meegemaakt dat ik op een zondagmorgen eigenlijk niet per auto van de camping af mocht want op de weg voor de camping was een dergelijke zangwedstrijd aan de gang. Tientallen kooitjes stonden daar opgesteld met er omheen een serie sigaar rokende mannen met ernstige gezichten, ingespannen luisterend en driftig slagen noterend. De beste zangers waren de “walen”. Zij zongen beter dan de vinken uit de Ardennen zei men. Men sprak dan van een “waalvink”. Een “Franse vink” werd niet gewaardeerd: hij zong niet goed. Nog meer namen. De “lokvink” zat op het vinkentouw om andere vogels in de val te lokken.
Het zingen van de vink kent verschillende perioden met een verschillende intensiteit. In de winter start de manvink aarzelend. Het liedje begint met hoge tonen en eindigt met lage. De bekende slag is er dan nog niet. Deze harde riedel aan het eind van de zang ontwikkelt zich langzamerhand. Wanneer dat onder de knie is volgt er uitbundige zang tot midden in de zomer. In de maanden juli en augustus houdt de vogel zich rustig. Hij is dan ook minder te zien. Dit komt doordat de vink dan ruit en kwetsbaar is. Na de rui gaan de mannen nog wel eens tot een bescheiden najaarszang over. We horen nu als de vinken in groepen bij elkaar leven vooral contactroepjes “Vink, vink”. Vinken zijn zaadeters. Dat is te zien aan hun stevige wat conische snavel. In het voorjaar maken ze in een takvork een nest van mos en korstmos. Ze verzamelen dan voor hun jongen insecten, die ze zelf ook wel consumeren. Wanneer u dit leest staat de winter voor de deur en komen de vinken dicht bij huis. Let er dan eens op hoeveel andere vinkensoorten in de groep meekomen: groenlingen, kepen, sijsjes en een enkele appelvink. Goudvinken houden zich wat afzijdig van het gewoel op en om voedertafels, zij zoeken vooral zaden onder bomen als es en els. Arie Langendoen 5
Reactie op “Faunabeheerplan Nationale Park Sallandse Heuvelrug i.o.” Inleiding Op 17 oktober 2002 werd in het Raadhuis te Nijverdal door het Overlegorgaan Nationale Park Sallandse Heuvelrug i.o. het onderzoeksrapport “Faunabeheerplan Nationale Park Sallandse Heuvelrug i.o.” gepresenteerd. Dit faunabeheer-plan is opgesteld door Alterra en Bureau Waardenburg. De avond werd door zo’n twintig personen bezocht, meerendeels vertegenwoordigers van (lokale) natuuren mileu-organisaties. Enkele personen kwamen op persoonlijke titel. Grote afwezige in mijn ogen was de lokale politiek. Presentatie Allereerst werd het Nationale Park de Sallandse Heuvelrug gepresenteerd middels een nieuwe video. Mooie opnames die een goed beeld geven van de natuurwaarden van het gebied. Daarna werd op hoofdlijnen het faunaplan gepresenteerd. Aangegeven werd dat in lijn met de tegenwoordige inzichten het beheer vooral bestaat uit biotoopbeheer en steeds minder uit soortbescherming/-beheer. Het plan voor (her)introductie van het edelhert werd expliciet aangehaald. Aan de hand van een aantal stellingen werd in twee groepen inhoudelijk gediscussieerd. De resultaten werden tenslotte op hoofdlijnen gepresenteerd. Tijdens de discussies en ook in de plenaire sessie werd duidelijk dat een aantal de tot nu toe genomen maatregelen (meer dan) voldoende vond en wilde nu vooral rust in het gebied. Een aantal anderen pleitte voor 6
nog verder gaande maatregelen, zoals uitbreiding heideareaal, aanleggen ecoduct, afsluiten Toeristenweg. Vrij breed werd de oproep gedragen om niet te gaan “tuinieren”, dus niet te streven naar het realiseren van elk (sub)doeltype binnen het Nationale Park. Opvallend was dat over (her)introductie van het edelhert nauwelijks discussie werd gevoerd: de meeste aanwezigen keken gereserveerd en met de nodige scepsis tegen deze plannen aan. De aanwezigen werden tenslotte uitgenodigd om aanvullende reacties in te leveren bij de secretaris van het Overlegorgaan. Onze reactie De VMO wil de instelling van en de ontwikkelingen rond het Nationale Park de Sallandse Heuvelrug graag op de voet volgen. Het gebied neemt een prominente plaats in binnen het werkterrein van de VMO en heeft ons qua avifauna veel interessants te bieden, denk maar aan ons logo! Het is daarom dat de VMO binnen een week een uitgebreide inhoudelijke reactie heeft gegeven op het gepresenteerde plan. Hieronder wordt een aantal belangrijke aspecten uit onze reactie weergegeven. De integrale tekst van de reactie is bij de secretaris op te vragen. - Advies Het gepresenteerde plan biedt de beleidsmakers een goede basis om besluiten te nemen ten aanzien van het biotoopbeheer op de Sallandse Heuvelrug.
Als advies op hoofdlijnen wil de VMO het volgende meegeven: Het heidebiotoop (met een aantal subbiotopen op perceelsniveau) is uniek in Nederland en als zodanig het vlaggenschip van het Nationale Park: maak dan ook een duidelijke keuze ten gunste van dit biotooptype. Dat betekent dat alle energie en middelen (denkkracht, budgetten, uitvoering, beheer) moeten worden ingezet ter verbetering en uitbreiding van dit biotooptype (kwalitatieve én kwantitatieve impuls). Ga niet tuinieren: het streven moet er niet op gericht zijn om allerlei biotooptypen en doelsoorten binnen het NP te realiseren, te handhaven en/of te versterken. Dit leidt tot versnippering en leidt de aandacht af van waar het werkelijk om moet gaan. Stel de discussies en maatregelen ten aanzien van de introductie van het edelhert voorlopig uit. Ook dit kost veel tijd en energie die op de middellange termijn beter kan worden aangewend in het kader van het gestelde onder punt 1. - Inhoudelijk In 31 punten hebben we een inhoudelijke reactie op onderdelen van het rapport gegeven. Hieronder licht ik er enkele, in mijn ogen, interessante onderdelen voor u uit: * Terecht wordt gesteld dat de bosranden op de Heuvelrug zich in het algemeen kenmerken door een geringe mate van structuurvariatie. De bosranden zijn veelal strak zonder goed ontwikkelde zoomvegetatie. Hier laten de terreinbeheerders vaak een steek vallen, waarschijnlijk op basis van economische overwegingen. De bestaande overgangen van heide naar bos zouden op korte termijn kritisch
bekeken moeten worden. Volgens ons is er direct winst te behalen door zowel horizontaal als verticaal te “kartelen”, meer structuur aan te brengen. Dat geldt zowel vanuit het centrale heidegebied in westelijke richting (naar Paltheweg en verder richting kleine plas, Gravenplaatsje) als in oostelijke richting (naar Holterweg en verder naar Hexel). Voor soorten als gekraagde roodstaart, roodborsttapuit, nachtzwaluw, geelgors, boompieper maar zeker ook voor het korhoen, wordt op deze manier een aantrekkelijk biotoop gecreëerd. * Kapwerkzaamheden dienen altijd buiten het broedseizoen plaats te vinden. * Hoewel het handhaven van een zekere oppervlakte naaldhout garantie kan bieden voor het behoud van waardevolle soorten uit de feitelijk niet tot het plateaulandschap behorende kruisbekgroep, raadt de VMO dit toch af: er is dan sprake van tuinieren en dat is niet gewenst. * Wij onderschrijven dat het heidebeheer afgestemd moet zijn op het korhoen, het is gebleken dat dit tegelijkertijd een maximum aan kansen biedt voor een breed spectrum van overige karakteristieke faunaelementen van de bewuste natuurdoeltypen. Soorten als roodborsttapuit, nachtzwaluw, wulp, geelgors en veldleeuwerik hebben direct geprofiteerd van de uitgevoerde maatregelen. Een goede voorlichting en educatie moet voorkomen dat een breed publiek denkt dat getroffen maatregelen alleen het korhoen ten goede komen. Leg uit waarom de maatregelen worden genomen. Het kan zijn dat de ingezette maatregelen voor deze populatie korhoenders net te laat zijn gekomen. Wanneer het 7
beheer blijvend gericht blijft op de instandhouding van het heidebiotoop kan overwogen worden om op termijn het korhoen te herintroduceren. * In latere stadia van de successie (na stuifzand) profiteren soorten zoals veldleeuwerik, roodborsttapuit, kneu en de geelgorsgroep (nachtzwaluw, draaihals en klapekster). In dit kader is het volgende relevant om op te merken: in juni/juli 2002 zijn rond het Sasbrinkven waarnemingen gedaan van territoriaal gedrag vertonende grauwe klauwier mannen (uitsluitende waarneming van twee mannen binnen de datumgrenzen). Daarnaast is in oktober 2002 een juveniele man grauwe klauwier waargenomen in het noordelijk deel van het centrale heidegebied. Mogelijk en hopelijk is hier sprake van een nieuwe soort voor dit gebied voor de zeer nabije toekomst! * In het open gedeelte van het centrale heidegebied komt de veldleeuwerik voor, een soort die zich buiten dit soort terreinen niet meer staande kan houden. Het beheer moet er op gericht zijn/worden om een substantieel deel van het centrale heidegebied blijvend geschikt te houden/maken voor de veldleeuwerik (mogelijk dat ook de tapuit hiervan profiteert, omdat de broedgevallen van de tapuit in dit gebied juist werden geconstateerd op die plekken met de hoogste dichtheid veldleeuweriken. * We onderschrijven de voorgestelde beheersmaatregelen t.b.v. het korhoen. * Echter ten aanzien van de beperking van predators merken wij op dat eerst gedegen onderzoek nodig is naar aard en omvang. Gevoelens, aannames en valse sentimenten mogen nooit de basis zijn voor de bestrijding van 8
vossen en kraaien. Zolang niet inzichtelijk kan worden gemaakt waar en hoeveel (bewoonde) vossenburchten er zijn (hele heuvelrug en randzones er buiten) is het niet meer dan “schieten met de ogen dicht”. * Bovendien is de jacht nooit succesvol gebleken in de regulatie van populaties van o.a. vos, ekster, kraai. In de vorige jachtwet, nog tot 1 april van dit jaar van kracht, waren vos en zwarte kraai min of meer vogelvrij en mochten het hele jaar bestreden worden: de aantallen vossen en kraaien zijn echter alleen maar toegenomen! * Bovendien wordt terecht gesteld dat bestrijding van alle mogelijke predators over een groot gebied technisch moeilijk uitvoerbaar en ethisch als niet verantwoord wordt gezien. * Als uit recente inzichten blijkt dat de MDA (dynamische oppervlakte leefgebied) voor een levensvatbare populatie korhoenders zeker 2000 ha. bedraagt dan rechtvaardigt dat de aanbeveling om het accent voor het behoud van het korhoen allereerst te leggen op verbetering en verruiming van het kernleefgebied op de Sallandse Heuvelrug. Temeer omdat de MDA thans kleiner is dan de 1000 ha open gebied en omdat van de uitbreiding overige doelsoorten meeprofiteren. Richting publiek kan ook verwezen worden naar esthetische aspecten: van meer open gebied, meer/mooiere vergezichten, randzones van heide op termijn te “gebruiken” door recreanten enz.. In dit kader kan zelfs overwogen worden om het heidegebied uit te breiden in noordelijke richting tot boven op de Hellendoornseberg. Aan die zijde een slimme autoroute aanleggen, zodat de
verstokte automobilist, c.q. mensen gebonden aan auto’s, het “heidegevoel” kunnen blijven ervaren. * De VMO wijst het plaatsen van één of meerdere kraaienvangkooien sterk af: het is niet bekend of en in welke mate kraaien korhoeneieren en/of kuikens prederen. Een vangkooi is niet effectief en selectief (bijvangsten van bijv. buizerd en de territoriale kraaien laten zich nauwelijks vangen). * De VMO onderschrijft de conclusie dat vooralsnog moet worden ingezet op handhaving en uitbreiding van een gevarieerd en zo compleet mogelijk
heidelandschap en dat potentiële relaties met omliggende gebieden en andere natuurgebieden zoveel mogelijk moeten worden uitgebouwd. In de resterende bossen moet worden gestreefd naar natuurlijkheid. Pas wanneer op termijn blijkt dat de kenmerkende heidesoorten niet te behouden zijn, kan worden gestreefd naar een verdere natuurlijke ontwikkeling van het gebied naar natuurbos. Gerrit Dommerholt
Excursieverslagen Wierdense Veld, 2 november 2002 Aanwezig: Petra, Jacob, Arie, Roel Op een prachtige zonnige herfstdag startte de excursie om 08.30 uur bij de Schaapskooi aan de rand van het Wierdense Veld even ten oosten van Nijverdal en eindigde om 09.30 uur. Er was nauwelijks wind, de temperatuur was zo’n 10°C bij een nagenoeg onbewolkte hemel. Gebiedsbeschrijving Het Wierdense Veld is een sterk vergraven hoogveengebied. Het maakte vroeger deel uit van een 1600 ha groot aaneengesloten veengebied dat door de stuwwal van Hoge Hexel gescheiden werd van het grote veengebied dat zich uitstrekte van Vriezenveen tot aan Sibculo en Kloosterhaar. Binnen de huidige reservaatsgrenzen werd vroeger op kleinschalige wijze turf gestoken. Voor deze winning werd een uitgebreid sloten- en greppelstelsel
aangelegd. Door deze ontwatering en door de later aangelegde diepe afwateringssloten langs de openbare zandwegen is een ernstige verstoring van de waterhuishouding opgetreden. De ondergrond van het Wierdense Veld bestaat uit een zwak golvende zandgrond. Op de hogere delen ontstond een droge heidevegetatie met struikheide en in de laagste delen groeide in de loop der eeuwen een veenmospakket met een maximale dikte van ca. 2 meter, bedekt met een natte vegetatie van dopheide. Door de gestoorde waterhuishouding en eutrofiëring van het milieu krijgt vergrassing een kans en treffen we nu in het terrein op veel plaatsen Het Pijpenstrootje aan. De verdroging van het gebied had tot gevolg dat op veel plaatsen opslag van Berk optrad. De totale oppervlakte van het gebied is 407 ha waarvan globaal de volgende 4 terreintypen kunnen worden onderscheiden. 9
Open heidevegetaties 284.5 ha Water, moeras, veenputten 68 ha Bos 45 ha Grasland 9,5 ha Waarnemingen In totaal werden er 36 soorten waargenomen, dit zijn er wel eens meer geweest. Duidelijk was dat de trek over land al een stuk minder is geworden. Helaas geen highlights zoals klapekster of blauwe kiekendief maar ja,… ‘je kunt niet alles hebben’ . Aalscholver Blauwe reiger Wilde eend Buizerd Havik Torenvalk Fazant Kievit Watersnip Kokmeeuw Houtduif Zwarte specht Grote bonte specht Veldleeuwerik Graspieper Witte kwikstaart Winterkoning Roodborst Goudhaan
Zanglijster Merel Koperwiek Kramsvogel Pimpelmees Koolmees Staartmees Boomkruiper Ekster Gaai Kauw Roek Zwarte Kraai Spreeuw Huismus Vink Sijs Geelgors
Roel Janssen
Excursie Engbertsdijksvenen, 16 november 2002 De excursie was wat mager bezet: slechts twee man togen naar Vriezenveen en Kloosterhaar voor een bezoek aan de hoogvenen aldaar. Het was mistig en de weersvooruitzichten beloofden weinig helderheid die dag. Zou dit dan de reden zijn voor de geringe opkomst? Of is het vroege opstaan, het verlaten van het warme bed de oorzaak? 10
Kom mensen een beetje vogelaar laat zich niet kennen!. En de thuisblijvers hadden weer eens ongelijk. Hoewel de mist aanvankelijk het zicht beperkte, werd dit allengs beter. Zo namen we toch nog 36 vogelsoorten waar. Echte toppers waren een jagende, fraaie volwassen man van de blauwe kiekendief, diverse buizerds, veel wintertalingen, een sperwer die jacht maakte op een groep van wel 200 groenlingen. Letterlijk de klap op de vuurpijl was het waarnemen van de klapekster. Van deze vogel werd door aldaar aanwezige vogelaars verteld dat hij de enige ijsvogel van het veen verorberd had. Restanten werden teruggevonden in een braakbal….. We, Eef en ondergetekende, bezochten eerst de zandafgraving bij Kloosterhaar en de observatiehut. Daarna verplaatsten we ons in de richting van het veenmuseum en trokken daar het gebied in. Vooral dit laatste deel van de excursie leverde veel van de “toppers” op. De volgende vogels werden waargenomen: Blauwe reiger Grauwe gans Nijlgans Wilde eend Wintertaling Tafeleend Kuifeend Blauwe kiekendief Buizerd Sperwer Fazant Kievit Watersnip Houtduif Holenduif Veldleeuwerik Graspieper Roodborst
Arie Langendoen
Merel Kramsvogel Goudhaan Winterkoning Klapekster Koolmees Pimpelmees Staartmees Ekster Gaai Spreeuw Zwarte kraai Kauw Vink Groenling Kneu Ringmus Rietgors
Domelaar en Enterveen, 14 december 2002 Na ruim een kwartier op eventuele deelnemers te hebben gewacht zijn Eef en ondergetekende naar de Domelaar gereden. De plas lag ondanks de vorstperiode nog geheel open. Jammer genoeg was het zicht beperkt door het bewolkte en nevelige weer. Toch was er nog heel wat te zien. Vooral grote aantallen eenden, meerkoeten, nijlganzen, kauwtjes, roeken en zwarte kraaien. Er zaten enige duizenden kraaiachtigen op de omliggende zandbergen en op het zandstrandje. Kennelijk hadden ze hier overnacht. Kort na onze aankomst verhieven ze zich in de lucht voor een uitbundige rondvlucht waarna ze naar de grazige weiden vertrokken. Wat zagen we zoal - met aantallen - bij en op de Domelaar? Fuut (4), aalscholver (3), blauwe reiger (3), knobbelzwaan (7 w.o. 2 juvenielen), boerengans (7), nijlgans (100), smient (35), wilde eend (<1000), soepeend (1), wintertaling (30), tafeleend (1), buizerd (1), meerkoet (226), wulp (10), kokmeeuw (25), houtduif (4), zoals gezegd
niet te tellen hoeveelheden kauwtjes, roeken en zwarte kraaien, gaai (2), merel (1), en een roodborstje. Na onze verplaatsing naar het Enterveen, waar de vogels zich in en rond enige wakken bevonden, konden we de volgende soorten en aantallen noteren: aalscholver (2), blauwe reiger (1), wilde eend (750), wintertaling (300), meerkoet (12), soepeend (2), roodborst (1). Op de terugweg naar de Domelaar, we waren er niet zeker van of er ook grauwe ganzen rond de plas zwierven, ontdekten we in een sloot nabij het Enterveen een drietal dodaarsjes die actief aan het vissen waren in het ondiepe water dat bleek te wemelen van vis. Ook zaten hier nog een honderdtal wintertalingen, vier waterhoentjes, een blauwe reiger en een buizerd. Voorts ontmoetten we onderweg nog een groene specht, enkele eksters en gaaien, terwijl bij “Dieka van de Kruusweg” het steenuiltje zich op zijn vaste stek liet zien. In totaal namen we dus 27 vogelsoorten waar met in totaal zeker 5000 individuen! Arie Langendoen
Terschelling, 25 t/m 28 oktober 2002 Korte samenvatting: STORM, heerlijk uitwaaien, vele duizenden rotganzen. Grote gele kwikstaart, groenpootruiter, parelduiker, sneeuwgors, drieteenstrandloper, houtsnip en een late boerenzwaluw. Aan deze excursie werd door ongeveer de helft van de leden deelgenomen. Het weer was de eerste twee uren droog en daarna een uur regen. We moesten allen regenkleding aan. Dit was niet alleen bedoeld voor de regen, maar ook om de wind tegen te houden. Enkele deelnemers kwamen met de late boot aan.
Gekooid in een duister busje werden ze in ’t diepe duister gereden naar de juiste fietsenmaker. De reeds aanwezige vogelaars zagen vijf sterren aankomen, die steeds duidelijker werden. Onder begeleiding van storm, donder en bliksem werden ze allerhartelijkst ontvangen door Arie, Petra, An, Jacob, Henk en Eef. 11
Om 23.15 uur werd de aankomst gevierd met een wijntje. Na een zeer korte nacht stonden we allen om 7 uur in het donker op het Noorder strand bij Paal 18 bij het Heart Break hotel verwachtingsvol te wachten op de zeetrek. Helaas door de storm was er geen vogel. De vogeltrek lag volkomen stil. We besloten dan maar elders te gaan vogelen. We splitsten ons in drie groepen. We vervolgden onze tocht naar verschillende uithoeken van Terschelling. Het werd een bijzonder interessante dag. We zagen een groep van 3000 plevieren (zilver- en goudplevier), bonte strandlopers en rosse grutto’s. De beelden in de telescoop waren schitterend, een donkere lucht met regenboog op de achtergrond en op dat moment twee minuten zon, de enige zon die we zagen op die dag. De bijzondere waarnemingen van deze dag waren middelste zaagbek, dodaars en de parelduiker gezien in de haven van West Terschelling. Vermeldenswaard zijn de vele watersnippen en niet te vergeten de sneeuwgors. Zowel de eerste als de tweede dag zagen we de grote gele kwikstaart.
12
De derde dag zondag 27 oktober nog ruiger weer, storm, we werden om 8 uur op het strand bij Paal 18 gezandstraald. De vogels hadden veel moeite met de wind en bleven vrijwel allen op de grond. Het gedrag van de vele kleine snelle drieteenstrandlopers was indrukwekkend. Ze vlogen heel laag over het strand tegen de wind in, heel bekwaam. Volgens het KNMI was het in de middag windkracht 10, toen kwamen de vogelaars ook niet meer uit hun hol. Een week eerder werden nog ongeveer 4000 pijlstaarten waargenomen, maar nu waren ze bijna allen verdwenen. Van de volgende vogelsoorten zagen we zeer grote aantallen (meer dan 1000): rotgans, scholekster, wulp, kievit, bonte strandloper, koperwiek, eidereend. Kortom de vogeltrek was in volle gang. De laatste twee uren bezochten we De Groede een heel mooi deel van De Boschplaat op een afstand van 1 km vanaf Oosterend. We fietsten langs het Jan Thijssenduin en namen dichtbij Paal 20 het zandpad in zuidelijke richting naar De Groede. De Groede met de Jollemabosjes is een kweldergebied. Een rotsblokkendam zorgt ervoor dat de kracht van de golven bij opkomend tij de randen langs het wad niet verder afkalft. Plek voor sneeuwgors, bokjes, steltlopers en rotganzen.
Alle weerselementen hebben we ervaren: wind, westerstorm, hagel, onweer, bliksem, donkere luchten met een regenboog, zandstorm over ’t strand. We stonden met z’n allen in ’t donker s’ochtends te wachten op zonsopkomst. We zagen de zon pas om 4 uur na de middag. Door de harde tegenwind leken de afstanden vele malen langer, dan ze in werkelijkheid waren. De afstanden leken eindeloos,
maar als de dag om was, bleek dat het toch een hele mooie dag was. Allen waren bijzonder te spreken over het weer en het gedrag van de vogels. Al met al was het een geslaagd weekend, wat o.a. bleek tijdens de voortreffelijke en zeer sfeervolle avondmaaltijden. Jacques Dijkman en Hugo de Vries
Overzicht van de 96 waargenomen vogelsoorten:
roodkeelduiker 2 exx parelduiker 14 exx dodaars fuut Jan van Gent aalscholver blauwe reiger brandgans rotgans grauwe gans bergeend wilde eend wintertaling smient pijlstaart slobeend eidereend zwarte zee-eend ijseend brilduiker middelste zaagbek sperwer buizerd blauwe kiekendief torenvalk fazant waterhoen
meerkoet bontbekplevier goudplevier zilverplevier kievit steenloper bonte strandloper kanoetstrandloper drieteenstrandloper zwarte ruiter tureluur groenpootruiter rosse grutto wulp scholekster houtsnip watersnip kluut kleine jager dwergmeeuw kokmeeuw kleine mantelmeeuw zilvermeeuw grote mantelmeeuw stormmeeuw
visdief alk zeekoet houtduif turkse tortel grote bonte specht veldleeuwerik boerenzwaluw graspieper oeverpieper grote gele kwikstaart witte kwikstaart winterkoning heggemus goudhaan tapuit roodborst kramsvogel merel koperwiek zanglijster staartmees zwarte mees
pimpelmees koolmees boomkruiper geelgors rietgors sneeuwgors vink keep groenling sijs putter kneu kleine barmsijs huismus ringmus spreeuw Vlaamse gaai ekster kauw zwarte kraai bonte kraai bastaard )
13
Pleisteraars op en om de Domelaar Vanaf september 2001 heb ik maandelijks drie of vier keer een bezoek gebracht aan de Domelaar, een zandwinplas te Markelo. Alleen in augustus 2002 lukte dat in verband door een verblijf in het buitenland slechts één keer. Mijn doel was te weten te komen welke vogels en in welke aantallen, ze bij deze plas verbleven. Zo veel mogelijk bezocht ik het gebied in de avonduren of op zaterdagmiddag als de werkzaamheden bij de plas stil lagen. De Domelaar is een zandwingebied van vele hectaren groot. Er zijn stenige oevers - grind - en hier en daar ligt een zandig strandje. Een deel van de oevers is met riet begroeid. Vooral de strandjes zijn favoriet bij de vogels. Hier overnachten ze en wordt er druk gepoetst. Om de Domelaar heen liggen akkers, weilanden en enkele bosjes. De waarnemingen heb ik gedurende een vol jaar genoteerd, van september 2001 tot en met augustus 2002 en daar de maand september van 2002 aan toegevoegd om de herhaling aan te geven. Elke waarnemingsronde bedroeg circa drie kwartier tot een uur. In genoemde periode heb ik 77 vogelsoorten waargenomen. Uiteraard zal ik ze niet allemaal bespreken. Het accent zal vooral liggen op watervogels, steltlopers, en meeuwen Fuut (Podiceps cristatus) Deze vogel was het gehele jaar aanwezig en heeft in dit gebied jongen groot gebracht. De grootste aantallen waren in september en oktober 2001 aanwezig.
14
Meestal vertoonden zich 3 of 4 futen per waarnemingsronde. Fuut septem ber2001 -septem ber2002 12
8
4
0 9-01
11-01
1-02
3-02
5-02
7-02
9-02
Brandgans (Branta leucopsis) Opvallend is de aanwezigheid van deze gans. Normaliter vertrekt hij in april naar zijn noordelijke broedgebied en komt in het najaar weer terug. Dit jaar bleven een groep de zomer in ons land over. Mogelijk hebben we hier te maken met verwilderde uit gevangenschap ontsnapte dieren. Vooral hartje zomer waren er veel aanwezig. Of ze in het Domelaar gebied gebroed hebben is me niet bekend. Ganzen met jongen zag ik niet. Brandgans septem ber2001 -septem ber2002 30
20
10
0 9-01
11-01
1-02
3-02
5-02
7-02
9-02
Nijlgans (Alopochen aegyptiacus) Deze oorspronkelijk uit Noord Afrika (Egypte) afkomstige vogel verblijft in klein een aantal gedurende het gehele
jaar op de Domelaar. Er wordt ook gebroed. Eén stel bracht een zestal pullen voort. In het najaar lijkt de plas wel een verzamelplaats voor nijlgansen. In september 2002 telde ik er 229 en ik weet zeker dat ik er nog enige over het hoofd heb gezien! Nijlgans septem ber2001 -septem ber2002
brengen. Er wordt niet gejaagd. Vanaf oktober verblijven hier honderden eenden. Eerst nog in eclipskleed later in vol ornaat. Duidelijk is de paarvorming te zien: altijd zwemmen man en vrouw naast elkaar of althans zeer dicht bij elkaar s’Nachts zullen de eenden op de omliggende weilanden en akkers foerageren veronderstel ik. In maart verdwijnen de eenden grotendeels naar hun broedplek. Slechts enkele eenden blijven op de Domelaar.
300
Wilde eend
200
septem ber2001 -septem ber2002 100 800 0 9-01
11-01
1-02
3-02
5-02
7-02
9-02
600 400 200
Smient (Anas penelope) De eerste smienten arriveren eind september. Ze verraden zich door hun “gefluit”. De grootste populatie verblijft op de Domelaar van af oktober tot en met maart. Het dipje in februari kan ik niet verklaren. Dichtvriezen van de waterplas was niet aan de orde want de temperatuur bevond zich tijdens mijn waarnemingen in deze periode steeds ver boven nul: 5 tot 10 graden Celsius. Smient
0 9-01
11-01
1-02
3-02
5-02
7-02
9-02
Meerkoet (Fulica atra) Ook voor meerkoeten is de Domelaar een plek om te overwinteren. Uiteraard zolang de plas niet dichtvriest. Dat was dit jaar het geval. De meeste meerkoeten verbleven hier in januari. Daarna nam het aantal geleidelijk af. Hooguit twee paartjes brachten hier jongen voort.
septem ber2001 -septem ber2002 100
Meerk oet
80
septem ber2001 -septem ber2002 60 40
60
20 40
0 9-01
11-01
1-02
3-02
5-02
7-02
9-02 20
0
Wilde Eend (Anas platyrhynchos) Voor de wilde eend is de Domelaar en vrij veilige plas om de dag door te
9-01
11-01
1-02
3-02
5-02
7-02
9-02
15
Scholekster (Haematopus ostralegus) Scholeksters verblijven vanaf februari tot april in redelijk grote aantallen in en om het gebied van de Domelaar. Met name in maart is het “piete-piet” niet van de lucht. Vanaf mei trekken ze weg naar de omliggende weilanden en akkers om te broeden. Na het broedseizoen keren er maar enkelen voor korte tijd terug. De meesten trekken weg naar de Wadden.
Wulp (Numenius arquata) Dankzij de zachte winter van 2001-2002 verbleven er een honderdtal wulpen van augustus 2001 tot februari/maart op de strandjes van de Domelaar. Overdag trokken ze de omgeving in om op de weilanden en akkers voedsel te zoeken. Tegen de avond keerden ze onder het uitstoten van hun karakteristieke roep naar de slaap- en poetsplaats terug. In de broedtijd verscheen slechts een enkele wulp bij de plas.
Scholek ster septem ber2001 -septem ber2002
Wulp 160
septem ber2001 -septem ber2002
120 160 80 120 40 80 0 9-01
11-01
1-02
3-02
5-02
7-02
9-02
40 0 9-01
Kievit (Vanellus vanellus) De kievit is in een klein aantal het gehele jaar door in het gebied te zien. Maar vooral in het vroege najaar is er een hoge concentratie kieviten waar te nemen. In september jl. maar liefst 3000! . Kort daarna trekken ze weg, vermoedelijk richting IJssel waar zich dan flinke groepen bevinden.
11-01
1-02
3-02
5-02
7-02
9-02
Kokmeeuw (Larus ridibundus) Kokmeeuwen zijn er altijd te vinden op de plas. Dat zal mede te maken hebben met het feit dat in het naburige gebied van de Borkeld een grote kokmeeuwenkolonie gevestigd is. Opvallend was de enorme massa kokmeeuwen in november: zeker 2000 dreven er op het water.
Kievit
Kok meeuw
septem ber2001 - septem ber2002
septem ber2001 -septem ber2002 4000
3000
3000 2000
2000 1000
1000 0 9-01
11-01
1-02
3-02
5-02
7-02
9-02
0 9-01
16
11-01
1-02
3-02
5-02
7-02
9-02
Zilvermeeuw (Larus argentatus) Tussen de massa kokmeeuwen bevinden zich ook regelmatig zilvermeeuwen. Ze staan meestal op de metalen buis waardoor het opgezogen zand wordt verplaatst en op het strandje. De grootste groep meldde zich in september 2002 namelijk 58 exemplaren. Zilvermeeuw septem ber2001 -septem ber2002 60
40
20
0 9-01
11-01
1-02
3-02
5-02
7-02
9-02
Kleine Mantelmeeuw (Larus fuscus) Deze meeuw met bruinzwarte vleugels en gele poten meldt zich in de voor- en nazomer in redelijke aantallen. In de wintermaanden ontbreekt hij. Ook deze meeuw vinden we vooral op de brede metalen buis en op het strandje. Kleine mantelmeeuw septem ber2001 -septem ber2002 50 40 30 20 10 0 9-01
11-01
1-02
3-02
5-02
7-02
9-02
Naast de hierboven genoemde vogels komen ook aalscholvers (1 tot 5), blauwe reigers (1 tot 6), knobbelzwanen (1 tot 4), boerenganzen (3 tot 7) min of meer regelmatig voor.
Van de eendensoorten wordt onregelmatig de slobeend (2), de wintertaling (max.!8),de kuifeend (maks 4), de krakeend (9), de grote zaagbek (1), de pijlstaart (3), de tafeleend (2) en de bergeend (2) gezien. In september 2001 verbleef korte tijd een toendra rietgans op de Domelaar. De buizerd is als vertegenwoordiger van de roofvogels nagenoeg altijd te zien. Sperwer en torenvalk incidenteel. Steltlopers zoals kleine plevier (5 maal waargenomen met een maximum van 4 exemplaren), goudplevier (1 maal 10 exemplaren), grutto (in het voorjaar 153 expl.), tureluur (2 maal), watersnip (2 maal) en oeverloper (1 maal) zijn onregelmatige gasten op de Domelaar. Waterhoentjes zie je zelden (max. 2 expl.). Vaker vertoont zich de stormmeeuw (5 tot 20 expl.). Spreeuwen, kauwtjes en zwarte kraaien doen regelmatig het gebied aan. Kolgans en grauwe gans zijn weer incidentele gasten. Tot slot van dit overzicht kan ik melden dat zich in de steile wanden van de afgraving een kolonie oeverzwaluwen bevond. Vermoedelijk 25 paar of meer. Of alle vogels hun jongen hebben kunnen groot brengen is onzeker omdat in augustus één van de wanden inzakte… De overige niet genoemde vogels van de 77 die ik bij de Domelaar waarnam zijn voornamelijk zangvogels. Hiervan noem ik alleen de Geelgors die met maar liefst 4 zingende mannen aanwezig was. Arie Langendoen
17
Algemene ledenvergadering 27 november 2002 1. Opening De voorzitter opent de vergadering en heet de 10 aanwezigen, exclusief Arie welkom. Hij excuseert een aantal leden/ donateurs die bericht van verhindering doorgaven. Het stormachtige weekend op Terschelling werd door 15 leden meebeleefd. De Overijsselse Vogelaarsdag werd goed bezocht, we waren met 13 leden aanwezig. Roel en Wouter mochten als auteur resp. illustrator een eerste exemplaar van het boekje Vogels in Overijssel in ontvangst nemen (zo lang de voorraad strekt voor € 6 bij het secretariaat te verkrijgen). Een aantal (bestuurs)leden was aanwezig bij de crematie van ons lid Geert Koops. Arie en Eef hebben donderdag 21 november een bezoek gebracht aan Hennie Koops en haar het laatste nummer van Caprimulgus, waarin een in memoriam Geert, aangeboden. 2. Mededelingen Er zullen door de vereniging een aantal linnen tasjes voorzien van ons logo worden besteld. De bedoeling is deze als promotiemateriaal te gebruiken. Caprimulgus: Sluitingsdatum 15 december Waarnemingen doorgeven aan Roel Vroege waarnemingen in het nieuwe jaar doorgeven aan Arie. Wisseling bestuursleden. Roel en Eef zullen het bestuur verlaten.Uw kans deel uit te gaan maken van dit selecte gezelschap. Bij interesse graag even contact opnemen met één van de bestuursleden.
18
De landelijke roofvogeldag in Meppel wordt gehouden op 22 februari 2003 (9.30 – 16.30 uur) Gerben Mensink onze DC coördineert onderzoek naar kolonievogels en zeldzame soorten. Moeten wij daar aan gaan meewerken? Huub meldt dat in Heeten een roekenkolonie aanwezig is. Eef heeft het afgelopen jaar twee maal de nesten van de roekenkolonie langs de N35 ten Oosten van Nijverdal geteld, (maar de gegevens daaromtrent zijn hem in Zweden ontstolen). Er is in ons werkgebied ook een aantal kokmeeuwenkolonies. Hanneke vraagt aandacht voor de watervogeltelling op 11 en 18 januari 2003 langs de Boksloot (Hugo’s achtertuin), liefhebbers kunnen met haar contact opnemen. 3. Notulen ledenvergadering 17 april 2002 [Caprimulgus jrg. 1 nr. 2, pag. 12] Onder ad. 6b Rondvraag mist Arie in de opsomming van deelnemers aan het SOVON atlasproject zijn naam en dat terwijl hij twee atlasblokken twee atlasblokken [te inventariseren gebied van 5 x 5 km] alleen heeft geïnventariseerd. De notulen worden voor het overige geaccordeerd. 4.Hanneke Huiskamp over “Kraaien”. Hanneke vertelt iets over de door ons ingediende bezwaarschriften tegen, door gedeputeerde staten van Overijssel, verleende ontheffingen van de Flora- en faunawet en over het bij de rechtbank ingediende schorsingsverzoek. We zijn door de provincie gehoord en onze bezwaarschriften zijn
niet ontvankelijk verklaard, omdat de ontheffingsperiode inmiddels is verlopen. De bezwaarschriften werden 19 juni resp. 3 juli ingediend. 9 september werd door de hoorcommissie van Gedeputeerde Staten een hoorzitting gehouden, waar Arie, Petra en Hanneke aanwezig waren. Het daar gehouden betoog van Petra mocht niet baten. Wat doen we verder? De vergadering gaat ermee akkoord dat met andere vogelwerkgroepen in de provincie, contact wordt opgenomen om te zien, of een gezamenlijke actie richting regionale en landelijke politiek tot de mogelijkheden behoort. Hanneke zal met de andere werkgroep contact opnemen. Het bestuur zal zich buigen over de door Eef gedane suggestie, lid te worden van “De Faunbescherming”, die ons heeft geadviseerd en zelf landelijk de nodige bezwaarschriften heeft ingediend. De rol van Vogelbescherming Nederland in deze blijft, ook blijkens hetgeen door de vertegenwoordiger van deze vereniging tijdens de Overijsselse Vogelaarsdag naar voren werd gebracht, slechts een adviserende bij het tot stand komen van provinciale faunabeheerplannen. 5. Wat verder ter tafel komt. Excursies De excursies worden slecht bezocht, waar ligt dat aan? Weersomstandigheden, tijdstip, dag van de week? We zullen proberen nog meer variatie aan te brengen. Vogelweekend 2003 Dit zal worden gehouden in het weekend van zaterdag 24, zondag 25 mei 2003. Het weekend kan worden verlengd door al vrijdag te komen en pas maandag weg te gaan. Reisdoel Bargerveen, mooi en niet te ver.
6. Rondvraag Hugo vraagt of er een contactgroep bestaat voor de vogelwerkgroepen in de provincie. Die is er officieel niet, maar tijdens bijeenkomsten als de Overijsselse Vogelaarsdag zijn de meeste werkgroepen vertegenwoordigd. Pauze 7. Ton Klomphaar (SBB) over “Inventarisaties, nut en doel”. Sinds 1984 zijn bij Staatsbosbeheer bosbouw en natuurbeheer samengevoegd in terreinbeheer. Hierdoor kwam er één type beheersplan voor zowel bos als natuur en door de verzelfstandiging van SBB werden aan de beheersplannen ook financiële paragrafen toegevoegd. Kosten en baten moeten nu op elkaar worden afgestemd. De plannen zijn gebaseerd op te behalen resultaten. Er wordt aandacht besteed aan de multifunctionaliteit van natuurterreinen. In de beheersplannen worden de doelen van het beheer omschreven, waarbij ook de visie wordt gegeven op de functies die een natuurterrein moet krijgen. Onder de diverse functies vallen ondermeer: behoud en ontwikkeling van flora en fauna, mogelijkheid tot recreatie en houtproductie. Verder worden in de plannen de middelen omschreven waarmee de doelen gerealiseerd moeten worden. Inventarisaties, waarover Ton vanavond spreekt zijn een middel om na te gaan in hoeverre gestelde doelen worden gehaald. Aan de hand van de resultaten kan beleid worden bijgestuurd of gestelde doelen kunnen als niet haalbaar worden gekwalificeerd. Hoewel aanvankelijk gewerkt werd met verschillende plannen 19
voor de lange-, middenlange- en korte termijn wordt tegenwoordig per terrein een integraal plan opgesteld, waarin doelen kwalitatief zijn omschreven. Basiskarteringen, die eens per 10 jaar worden gehouden, worden gebruikt als instrument om de ontwikkelingen in een terrein te controleren. De terreinen zijn ingedeeld in een aantal hoofdtypen: bos- en ander natuurterrein, recreatieterrein en overige terreinen. Voor het typeren van verschillende terreinen worden vegetatietypen gebruikt. Daarnaast worden de terreinen op basis van structuur verdeeld in een 10-tal hoofdtypen . Voorbeelden hiervan zijn: natte en droge heide, schrale en voedselrijke graslanden. Het beheer in de terreinen wordt op ecologische grenzen in het terrein afgestemd. De gedeelten in de terreinen worden onderscheiden naar subdoeltype. Vegetatietypen die bij een subdoeltype passen zijn maatgevend voor het min of meer succesvolle beheer. Aslijstsoorten worden gebruikt om de zogenaamde “ver” thema’s; vergrassing, verzuring en verdroging, te controleren.
Ton wijst er nog eens op dat inventarisaties alleen zinvol zijn als er een standaardmethode, zoals de SOVON BMP-methode, gebruikt wordt en dat monitoring zinvoller wordt als die over langere perioden volgens deze standaard wordt uitgevoerd. Na verloop van jaren is het dan mogelijk te kijken of er zich bepaalde trends voordoen in de ontwikkeling van een gebied. Vergelijking van resultaten met landelijke trends is altijd aan te bevelen omdat daaruit kan blijken of veranderingen alleen in de onderzochte terreinen voorkomen of een landelijke trend vertonen. Wat vogels betreft is een aantal soorten karakteristiek voor bepaalde subdoeltypen. Rodelijstsoorten spelen daarbij een rol. Normeren op aantal broedparen per 100 ha, zoals dat volgens de SOVON methodes wordt gedaan, is aldus Ton voor kleine oppervlaktes niet zo zinvol, omdat ze al gauw een vertekend beeld geven. De voorzitter dankt de spreker voor zijn presentatie onder aanbieding van het zojuist verschenen “Vogels van Overijssel” en een alcoholische versnapering. 8. Sluiting
Wie is er niet geïnteresseerd in de fascinerende wereld van de vogels. Meer weten betekent meer genieten. Vogelwerkgroep Midden Overijssel is er. Ook voor u.
20
Ingezonden mededeling Cursus “Inventariseren van roofvogels in de eigen omgeving” Locatie: Afhankelijk van de herkomst van de deelnemers wordt gekeken of de cursusavonden in Den Nul, Olst of Wijhe worden gehouden. Cursusbijdrage: Er wordt een cursusbijdrage gevraagd van €15 per deelnemer voor het lesmateriaal, de reis- en onkosten van de cursusdocent(en) en begeleiders, zaalhuur, etc. Cursusdata: De cursus start op woensdagavond 5 februari 2003. Op de eerste avond worden alle voorkomende roofvogels, hun karakteristieke kenmerken en waar ze voorkomen behandeld. Tevens wordt het belang van het inventarisatiewerk aan de orde gesteld. Niet alleen lokaal maar ook landelijk zijn de tellingen van geïnventariseerde broedparen en aantallen roofvogels van groot belang. Op zaterdag 15 februari zal in het kader van de cursus een aantal torenvalken kasten worden geplaatst. Op woensdagavond 26 februari vindt uitleg plaats over de wijze van inventariseren; hoe vind je broedlocaties, hoe zet je de locatie op de kaart; hoe bepaal je de kaartcoordinaten en hoe vul je de nestkaarten in. Op zaterdag 8 maart gaan we naar buiten om een aantal oude broedplaatsen op te zoeken, waar mogelijk baltsgedrag van vogels valt waar te nemen en krijgen de cursisten een aantal kleine opdrachten. Op woensdagavond 19 maart vindt een instructieavond plaats over mogelijke
vindplaatsen van broedparen in de eigen gemeente. Alle cursisten krijgen, twee aan twee, een beperkt gebied toegedeeld met een begeleider. In april gaan de cursisten in het afgesproken gebied zelf waarnemingen doen, nestkaarten invullen en vervolgens met de begeleider de waarnemingen bekijken. Op woensdagavond 7 mei volgt een terugkombijeenkomst over de opgedane ervaringen. Op deze bijeenkomst worden met de mensen, die ook actief bezig willen gaan met het doen van (vervolg)waarnemingen, afspraken gemaakt over welke vogels ze kunnen gaan inventariseren en gedurende welke periode. Dan zullen ook de gebieden worden verdeeld, waar nog geen gedetailleerde waarnemingen plaatsvinden, en de mensen worden gevraagd welke hulp ze hierbij nodig hebben. Opgave voor de cursus: Willen mensen, die erg graag aan deze cursus mee willen doen, maar beslist niet op woensdagavond kunnen, zich toch opgeven! Mogelijk dat bij veel deelnemers wij een tweede cursus gaan geven. U kunt zich voor 25 januari 2003 a.s. opgeven bij Margriet Heuvelink, Nijlandstraat 5, 8131 CN Wijhe, tel. 0570-524594; e-mail:
[email protected] !! Warm aanbevolen !!
21
Onze kraaiachtigen, overlast, moordenaars of vrolijke opportunisten De zwartste onder de zwarte kraaiachtigen is in velerlei opzichten wel de zwarte kraai. Volgens sommigen de oorzaak van alle kwaad, volgens anderen een uiterst intelligente overlever. Kan de zwarte kraai toch op onze sympathie rekenen of moet hij te vuur en te zwaard vervolgd worden?
De zwarte en de bonte kraai (Corvus corone en C. cornix) Zwarte kraaien komen in heel Eurazië voor, praktisch nergens ten Noorden van de juli-isotherm van 10º C. De kraai heeft daarmee een veel kleiner verspreidingsgebied dan zijn grotere neef de raaf, die ook in Noord-Amerika voorkomt. Er zijn echter in de gebieden waar de kraai niet voorkomt andere kraaiachtigen die zijn plaats innemen. Dat er ten aanzien van de zwarte kraaiachtigen nog al wat verwarring bestaat blijkt, onder meer uit de vele volksnamen waarin verwezen wordt naar roek en raaf. In Friesland komen namen als roek en swarte roek voor. In Limburg kennen we de raafkroa en de boskraai, waarbij de laatste naam verwijst naar een van z’n broedgebieden. Dat jagersvolk het onderscheid ook niet zo best weet te
22
maken moge blijken uit het feit dat raven wel worden afgeschoten omdat men dacht dat het een kraai was. In het Duits heet de zwarte kraai trouwens Rabenkrähe. De kraai wordt vaak in verband gebracht met de dood. Zo kunnen we de kraaienmars blazen om vervolgens door de kraaien ten grave gedragen te worden. In Rijssen kent men de kraai als Zwatkieker, wat al niet erg optimistisch klinkt en als
Grownneuger, waarmee een begrafenis-uitnodiger wordt bedoeld, ook al niet om vrolijk van te worden. Een zekere intelligentie wordt de kraaien niet ontzegd, een vliegende kraai vindt altijd wat en er blijft weinig geheim, al moesten de kraaien het uitbrengen. Gespuis houdt elkaar de hand boven het hoofd want de ene kraai zal de ander de ogen niet uitpikken. Net als kauwen werden kraaien soms als huisvogel gehouden en dan vaak met Gerrit aangesproken. Je kon er aangenaam gezelschap aan hebben en mocht je zelfs dat missen, dan had je echt kind noch kraai. In de wetenschappelijke naam is corvus Latijn voor raaf en corone is afkomstig van de Griekse naam voor de bonte kraai (Corvus cornix). Cornix is Latijn voor bonte kraai. Alle wetenschappelijke namen zijn min of meer klanknabootsingen. De bonte kraai is een zeer nauwe verwant van de zwarte kraai, en wordt in het Duits Nebelkrähe genoemd in het Engels Hooded Crow, waarin een verwijzing naar het uiterlijk met de zwarte kap besloten ligt. De bonte kraai bewoont het middendeel van het verspreidingsgebied van de kraai en deelt daardoor het gebied van de zwarte kraai in een Oostelijk en een Westelijk deel. Er wordt verondersteld dat de
bonte kraai vanuit het Oosten eerst Scandinavië en vervolgens over het voormalige land van de Noordzee Schotland en Ierland heeft bevolkt. Op plaatsen waar de verspreidingsgebieden aan elkaar grenzen komt vermenging voor. Deze gebieden zijn 25 – 160 km breed en in Midden Europa 2100 km lang, in Midden Azië ongeveer 3300 km. Zelf zag ik in de 60-er jaren op Terschelling bij het Hoornse bos in de zomer vaak een bonte kraai. Ook daar is dus vermenging niet uitgesloten en bij ons laatste bezoek tijdens het vogelweekend zagen we in de Strieper polder een duidelijke mengvorm die als zeer donkere bonte kraai omschreven zou kunnen worden. In de Atlas van de Nederlandse broedvogels zien we dat op Terschelling de bonte kraai als broedvogel is verdwenen, op Vlieland werden tijdens de atlastellingen nog 2 gemengde broedgevallen gevonden. Vroeger werd de bonte kraai opgevat als ondersoort van de zwarte kraai, hetgeen in de wetenschappelijke namen
23
(Corvus corone cornix) resp. (Corvus corone corone) tot uiting kwam. Nieuwe soortbeschrijvingen hebben ertoe geleid dat beide vormen nu als 2 aparte soorten beschouwd worden. Werd in de taxonomie veelal uitgegaan van morfologische overeenkomsten tussen soorten, tegenwoordig kan door b.v. DNA-onderzoek beter worden vastgesteld of bepaalde soorten gemeenschappelijke voorouders hebben gehad. In de taxonomie zien we de resultaten van hedendaags onderzoek weerspiegeld. Ook de definitie van het begrip soort is aan verandering onderhevig. Als dieren uit twee verschillende populaties met elkaar konden kruisen, hoorden ze tot dezelfde soort en werden de verschillende populaties als ondersoort gedefinieerd. Zo waren bonte en zwarte kraai ondersoorten die tot de soort kraai (Corvus corone) behoorden. Hieraan kleven twee bezwaren; ten eerste zijn er soorten die niet nauw verwant zijn en die toch kunnen kruisen zoals de sterk verschillende ganzensoorten en ten tweede werd er bij het soortbegrip van uitgegaan dat de ondersoorten gescheiden populaties zouden blijven vormen en niet fuseren; hetgeen in de toekomst verborgen ligt. Anderzijds werden gescheiden populaties wel tot eenzelfde soort gerekend omdat de onderlinge verschillen te klein waren. Er kan hier nog worden opgemerkt dat een taxonomie er niet is om een goed zoeksysteem te hebben maar om dieren in gemeenschappelijke hogere taxa onder te brengen die in de evolutie uit een gemeenschappelijke stam zijn ontstaan. Nu we toch wat zijn afgedwaald enkele gevolgen van de nieuwe inzichten. Aparte soorten zijn b.v.: 24
Fluitzwaan (Cygnus columbianus) en Kleine zwaan (Cygnus bewickii) . Taiga rietgans (Anser fabalis) en Toendrarietgans (Anser Serrirostris) Rotgans (Branta bernicla), witbuikrotgans (Branta hrota) en zwarte rotgans (Branta nigricans) De groenling hoort niet meer tot het geslacht carduelis maar tot het geslacht chloris en wordt nu dus (Chloris chloris) Voor het overige zij verwezen naar de literatuur hierover, kijk er de verschillende vogelgidsen maar eens op na. We houden ons verder bezig met de kraai. Onze zwarte kraaien zijn standvogels en in tegenstelling tot wat wel door oppervlakkige waarnemers wordt beweerd geen kolonievogels zoals de roek. Zwarte kraaien zijn aan een territorium gebonden dat ze ook tegen indringers verdedigen. Hoe ouder de vogel hoe groter het territorium (2,5 – 50 ha) Niet broedende vogels zwerven in groepen rond en profiteren van door een individu gevonden voedselbronnen. Ze slapen op gemeenschappelijke slaapplaatsen soms samen met roeken en kauwen. Het rondzwervende gedrag en het foerageren op open akkers zorgt ervoor dat de zwarte kraai wel in de kijkerd loopt en dat er dus al snel naar het geweer wordt gegrepen om de opvreters te verdelgen. We kunnen ook nog regelmatig dode kraaien boven ingezaaide akkers zien hangen. Deze middeleeuwse methode is weinig effectief, onderzoek heeft daaromtrent uitgewezen dat zwarte kraaien net als roeken snel wennen aan het foerageren op een dodenakker en rustig onder hun dode makkers een graantje meepikken. Van origine zijn de zwarte kraaien bosvogels en ze broeden nog vaak in bossen, waarbij ze de voorkeur geven
aan bosranden niet te ver van de foerageergebieden. Ze maken dan een flink nest met een diepe kom van aarde en gestoffeerd met veertjes, haar e.d. Het nest bevindt zich meestal hoog in de boom waarbij een voorkeur voor iepen, eiken en beuken aan de dag gelegd wordt. Wij vinden ze echter op de Sallandse Heuvelrug net zo goed in grove den. Er wordt een enkele keer ook wel op de grond gebroed, meestal niet de meest veilige plaats. In het Brabantse Maren-Kessel werd in 1988 een nest in aanbouw gevonden in een open grasland, waarschijnlijk van een paar kraaien die eerder in een kort daarvoor gekapte rij populieren hun nest hadden. Het kwam niet tot broeden; het nest werd verwijderd omdat het perceel gemaaid moest worden. Net als andere kraaiachtigen brengt de zwarte kraai maar één broedsel groot. Het wijfje doet het meeste werk aan het broeden, ze wordt
gedurende die periode van 3 weken wel door het mannetje van voedsel voorzien. De zorg voor de jongen wordt gedurende 5 weken op moderne wijze door beide ouders gedeeld. In deze tijd zijn kraaien geduchte nestplunderaars. Nooit zal echter een zangvogelsoort verdwijnen door toedoen van zwarte kraaien en dit geldt evenzo voor weidevogels. Van de achteruitgang van de weidvogels, het zij nog maar eens vermeld, ligt de oorzaak in de veranderde landbouwmethoden. Engels onderzoek naar de invloed van kraaien op het broedsucces van grutto en kievit laat zien dat agressief gedrag van grutto’s (in kleine kolonies van 5 paar) effectief is om legsels tegen zwarte kraaien te beschermen. Kieviten slagen daarin minder goed, mogelijk door hun geringere afmetingen. Verder zijn kraaien alleseters en naast geweldige opruimers ook nuttige insecteneters. Deze positieve kant van onze zwarte vrienden kan hen niet behoeden voor een gestage vervolging. In het seizoen 1996-’97 werden maar liefst 176.00 zwarte kraaien afgeschoten [KNJV Nieuwsbrief 4], terwijl in die tijd het aantal broedparen niet groter geweest zal zijn dan de 70.000 – 100.000 broedparen die in de nieuwe atlas worden vermeld.
25
Zelfs nu de flora- en faunawet de vogels wettelijke bescherming biedt, wordt hij te vuur en te zwaard vervolgd doordat de provinciale overheden met gulle hand ontheffingen van de wet verlenen. Alle jaren dat er vrijelijk op de zwarte kraai gejaagd kon worden, hebben kennelijk niet geholpen het euvel de baas te worden. Jammer is dat ook voor de Sallandse Heuvelrug ontheffing is verleend en dat wegens niet aangetoonde schadelijkheid van de zwarte kraai voor het korhoen. Het areaal van de zwarte kraai is ondanks alles toch uitgebreid en van bosvogel heeft hij zich ontwikkeld tot cultuurvolger. Zeeland en Flevoland werden dichter bezet. In de bossen van Flevoland is de dichtheid niet groot (12 paar /100 ha). Op de Sallandse Heuvelrug werden onderstaande dichtheden vastgesteld. Jaar
Opp. (ha)
Dichtheid per 100 ha
1996
450
5,1
1997
755
3,7
1998
305
1,3
1999
645
1,4
2000
565
2,1
2001
175
5,1
De dichtheden van de zwarte kraai zijn nog steeds duidelijk het grootst in de beboste gebieden en het laagst in weidegebieden in Friesland en West Nederland. De ontwikkeling van het aantal broedparen laat wel een duidelijk stijgende trend zien van 30.000 - 40.000 broedparen in 1973-’74 tot 70.000 100.000 broedparen in 1998-2000. Er wordt door de zwarte kraai ook genoegen genomen met kleinere bosjes 26
en houtsingels die ook in de niet beboste gebieden in Nederland voorkomen. Hoewel de zwarte kraai een echte standvogel is trekken bij ons toch relatief kleine aantallen over uit Noordelijker streken. Voor het najaar bedraagt dit aantal naar schatting 40.000 en voor het voorjaar 25.000. Wat eten die zwarte kraaien nu eigenlijk? Naar het voedsel is veel onderzoek gedaan in tal van landen. Daarbij werden maaginhouden van afgeschoten vogels onderzocht. Daar dit altijd buiten de broedtijd gebeurt geeft het geen indruk van de eetgewoontes tijdens het grootbrengen van de jongen. Hiervoor werd de halsring methode gebruikt, waarbij een ring om de hals van de jongen er voor zorgt dat ze het voedsel niet kunnen inslikken. Het voedsel blijkt, niet zo verwonderlijk, sterk afhankelijk van de omgeving waarin de vogels zich ophouden. In hoofdzaak bestaat het dieet uit insecten, daarnaast regenwormen. Gewervelde dieren en eieren vormen ook in de broedtijd een gering aandeel in het totale voedselpatroon. Daarnaast worden in gebieden waar zulks voorhanden is ook granen en andere planten gegeten. In welke mate een en ander op het menu staat blijkt uit onderstaande overzichten. Het Duitse onderzoek werd uitgevoerd door de universiteit van Kaiserslautern. In het verslag van dit grootschalig opgezette onderzoek is ook te lezen dat buiten de broedtijd zwarte kraaien plantenvezels, insecten, en granen eten. De granen zijn waarschijnlijk afkomstig van overschotten na de oogst en bijvoedering van wild. Bij het
Herfst
Winter
Centr. Frankrijk Hele jaar
2.5
2.6
0.5
20.1
65.9
80.1
24.8
31.0
24.5
12.5 0.1 1.6
2.7 0.1 5.8
4.3 0.3 9.3
55.6 2.1
17.3 8.0
3130
394
Zuid Spanje Gewervelde en eieren Insecten Larven Spinnen Slakken
1.5
Granen Andere planten Totaal aantal bestanddelen
1020
1350
Noord Italië Hele jaar
Voedsel van volwassen kraaien uit braakballen (Spanje) en maagonderzoek. Percentages van het totaal aantal geanalyseerde bestanddelen. Het Spaanse onderzoek slaat alleen op dierlijk materiaal West Schotland
Centr. Noorwegen
Oost Roemenië
0
8.6
9.3
84.3 8.6
60.3 8.1
70.1
Gewervelde en eieren Insecten Spinnen Wormen Slakken Granen
3.0 1.1
Andere planten Totaal aantal bestanddelen
268
7.4
0.6 16.8
11.2
0.6
1051
322
Voedsel van nestjonge kraaien uit kropmonsters (Schotland) en maagonderzoek. Percentages van totaal aantal geanalyseerde bestanddelen Boven de grond levende geleedpotigen Hierin zorgen insecten voor
78,4 %
en van dit percentage leveren kevers en torren
45,2 %
83,4 %
Regenwormen
7,6 %
Granen
5,2 %
Vogeleieren en jongen
0,1 %
Gewervelde dieren, vooral woelmuizen en hagedissen
0,5 %
Duits onderzoek in de broedtijd met de halsringmethode
27
verteren van granen worden vaak steentjes meeingeslikt. De steentjes werden teruggevonden in braakballen. Hoe groter de hoeveelheid plantaardig materiaal hoe groter het aantal teruggevonden steentjes (Spaans onderzoek). In het Duitse onderzoek werden in 30 % van de onderzochte magen resten van gewervelde dieren gevonden, in hoofdzaak kleine zoodieren en vermoedelijk aas. Uit het Duitse onderzoek blijkt de achteruitgang van een aantal indicatorsoorten als patrijs (Perdix perdix), roodborsttapuit (Saxicola torquata) en grauwe gors (Miliaria calandra) niet te wijten is aan het sinds 1991 niet meer bejagen van zwarte kraaien. De teruggang is al in de zestiger jaren ingezet toen de kraaien nog volledig bejaagbaar waren. Wat betreft de door zwarte kraaien veroorzaakte schade vinden de onderzoekers slechts enkele gevallen waarbij aantoonbare schade werd aangericht. Deze resultaten rechtvaardigen dan ook geen generale vrijstelling om kraaien te bejagen. In individuele gevallen kunnen de kraaien verjaagd worden met andere methoden of gevangen en verplaatst worden. Dat dit laatste een afdoend middel is voor eerstejaars kraaien blijkt uit Nederlands onderzoek uit het begin van de jaren 80. Bij dit onderzoek werden kraaien in Burgers dierenpark te Arnhem gevangen en vervolgens losgelaten in Kampen. Ter controle werd een gedeelte van de gevangen vogels in het park zelf weer losgelaten. Er bleek bij de jongere vogels een significant verschil te bestaan tussen de verplaatste - en de controlegroep. Bij de ouderejaars vogels was het verschil tussen beide groepen niet significant. Het onderzoek was vooral opgezet om 28
te onderzoeken wat de invloed is van bestrijding op het aantal zwarte kraaien. Aan het eind van het onderzoeksjaar bleek het aantal zwarte kraaien in het park bijna twee maal zo groot. Er vindt altijd tuitwisseling plaats van kraaien binnen en buiten het onderzoeksgebied. Kraaien die geen territorium hebben zwerven rond in troepen, waarin de meest agressieve exemplaren bovenaan in de hiërarchie staan. Vogels onderaan de ladder vallen snel buiten de groep en leiden dan een zwervend bestaan. De gedachte is dat zij het zijn die de door bestrijding opengevallen plaatsen opvullen. In Scandinavië is een zwarte kraai een witte raaf, we bevinden ons daar in het verspreidingsgebied van de bonte kraai. In gebieden waar zwarte en bonte kraaien samen broeden komt hybridisatie voor. Toch schijnt dat minder te gebeuren dan gedacht wordt. We zien in deze gebieden dat in het voorjaar een verschil in foerageergebied bestaat tussen zwarte en bonte kraaien bemeste velden en maïsstoppels resp. onbemest grasland. De mate van hybridisatie lijkt af te hangen van de mate waarin er verschil in habitatkeuze bestaat. Bij ons zijn bonte kraaien echte wintergasten en wij associëren deze vogels met ijzige kou. Bij onze excursie naar het Lauwersmeer komen we ze praktisch altijd wel tegen. Thijsse schrijft in “Herfst” “In ‘t begin van October vertoont zich de eerste bonte kraai en omstreeks den tienden beginnen ze in allen ernst te komen, bij duizenden en duizenden tegelijk. Ik heb opgemerkt dat zij allen komen op een heel mooien herfstdag en dat er dan iets bijzonders gaande is in de lucht, waar wij geen verstand van hebben, maar dat door de vogels
duidelijk wordt gevoeld, vooral door de kraaivogels” Nu die grote aantallen zien wij al lang niet meer. Ons land vormt het Zuidelijk deel van het overwinteringgebied. De doortrek die in de maanden oktober en november plaatsvindt is in de afgelopen decennia drastisch verminderd. De vogels doen het in de broedgebieden niet slecht, maar blijken minder ver weg te trekken omdat er dichter bij het broedgebied locaties zijn waar tijdens de winter voldoende voedsel te vinden is. Het gedrag van de bonte kraaien in de broedgebieden verschilt eigenlijk weinig van dat van zwarte kraaien. Ook bij de bonte kraaien verblijven territorium gebonden exemplaren in een beperkte omgeving en opereren solitair. Niet territorium gebonden vogels, groepsvogels, komen in een ruimer, hoewel ook beperkt, areaal voor. Groepskraaien roesten in voorjaar en zomer op diverse plaatsen in de directe omgeving van de foerageergebieden. In de winter verblijven de territoriale kraaien in kleine groepen, terwijl jonge vogels zich aansluiten bij de groepsvogels. Tussen oktober en maart blijken deze vogels naar Zuidelijker streken te verkassen, waarvan wij er soms in onze omgeving kunnen aantreffen. Ik wil tenslotte de aanbevelingen aanhalen die door het Öcologischer Jagdverband (ÖJV) en Bundesamt für Naturschutz (BfN) samen in september 2000 over de omgang met kraaien, eksters en gaaien werden gedaan. 1. Een algemene jacht op kraaiachtigen is in het kader van natuurbescherming niet zinvol en is niet nuttig voor het handhaven van soortverscheidenheid. Ze moet daarom onmiddellijk gestaakt worden.
2. Er bestaan geen feitelijke redenen om kraaiachtigen buiten de bescherming van de wet te brengen of om algemene regelingen te treffen om ze uit de natuur te verwijderen. 3. Politieke beslissingen over een bestandsbeheer van kraaiachtigen moeten rekening houden met resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Maatregelen moeten lokaal en voor beperkte tijd genomen worden en de uitwerking ervan moet gecontroleerd worden. 4. Een lokaal en tijdelijk afschot van kraaiachtigen kan onder strikte voorwaarden toegestaan worden. Tot die voorwaarden behoort dat aanzienlijke schade aan de landbouw of gevaar voor andere soorten kan worden aangetoond en dat er geen alternatieven bestaan en er een wetenschappelijk gefundeerd uitzicht op succes bestaat. Als het in stand houden van een bedreigde soort het doel van de maatregelen is dan moeten uit een oogpunt van natuurbescherming criteria worden opgesteld, waaraan de doelmatigheid van de reductie van de ene soort ten faveure van een andere kan worden getoetst. 5. De omvang van populaties kraaiachtigen moet aan de hand van een gestandaardiseerde methode worden bepaald. Populatieecologisch werk moet wetenschappelijk onderbouwd worden voordat algemene conclusies getrokken worden. 6. Om onjuiste vooroordelen tegenover kraaiachtigen uit de wereld te helpen, mag van de zijde van de natuurbescherming en de ecologisch denkende jagers een inspanningsverplichting verwacht worden.
29
Dat is nog wel iets anders dan de boerenethiek waarmee kamerlid Schreijer-Pierik (CDA) in de kamer op de proppen komt om vrijstelling van jacht op kraaiachtigen en vossen te bepleiten. Weet u trouwens wat dat is boerenethiek?
Laten we hopen dat ook in ons land het besef nog eens doorbreekt dat er met kraaiachtigen niets mis is en dat ze een integraal onderdeel uitmaken van de natuur als geheel
Literatuur: Jac. P. Thijsse “Herfst” album uitgegeven door Bakkerij “De Ruijter” der firma Verkade & Comp. Zaandam1910 Jon Loman “Social organization in a population of the hooded crow” in Ardea 71 pag. 61 R.E. Green e.a. “The effectiveness of nest defence by black-tailed godwits (Limosa limosa)” in Ardea 76 pag. 405 Juan José Soler e.a. “Grit ingestion and cereal consumption in five corvid species” in Ardea 81 pag. 143 Antonio Rolando & Paola Laiolo “Habitat selection of hooded and carrion crows in the alpine hybrid zone” in Ardea 82 pag. 193 Georg Sangster e.a. “Dutch avifaunal list: Species concepts, taxonomic instability, and taxonomic changes in 1977-1998” in Ardea 87 pag. 139 Arie L. Spaans en Tom A. Renssen “Invloed van bestrijding van Kraaien (Corvus corone) en Kauwen (C. monedula) op de aantallen van deze soorten” in Limosa 56 pag. 37 Leo M.J. van den Bergh e.a. “Nesten van zwarte kraai (Corvus corone) en houtduif (Columba oenas) op de grond in grasland” in Limosa 62 pag. 91 Henk Blok en Herman ter Stege “De Nederlandse Vogelnamen en hun betekenis” 1995 ISBN 90-9008646-3 Rob G. Bijlsma e.a. “Ecologische Atlas van de Nederlandse Roofvogels” Schuyt & Co.1993 ISBN 90 6097 3488 Rob G. Bijlsma e.a. Avifauna van Nederland 2 Algemene en schaarse vogels van Nederland 2001 ISBN 90-74345-21-2 30
SOVON Rob Lensink e.a. “Vogeltrek over Nederland” 1976-1993 2002 ISBN 90 6097 566 9 SOVON “Atlas van de Nederlandse broedvogels” ISBN 90-5011-161-0 Prov. Overijssel “De Sallandse Heuvelrug: actuele natuurwaarden in beeld” september 2002 Dr. Hans-Wolfgang Helb “Rabenkrähe, Saatkrähe und Elster – was tun und fressen sie wirklich?” Wissenschaflliche Untersuchungen contra jagdpolitische Unterstellungen in “Die Rabenvögel im Visier” ISBN 3-89014-174-9 The Complete Birds of the Western Palearctic on CD-Rom Eef Jansen
REKEL Deze rubriek geeft de lezers van Caprimulgus de mogelijkheid om zich te uiten over allerlei onderwerpen die te maken hebben met media-aandacht omtrent vogels en vogelbescherming. Het kan een mening zijn die je wilt ventileren maar ook een artikel uit een krant of weekblad waarvan jij vindt dat het aandacht behoeft. De vos heeft het weer gedaan Trouw 29 november 2002 Uit de knipselkrant van 29-11-2002 Het kabinet wil de jacht op kraaien, kauwen en vossen heropenen, vanwege de schade die zij aanrichten. De vos zou de weidevogelstand in Nederland bedreigen. Best mogelijk, zegt vossenkenner Jaap Mulder, maar het heropenen van de jacht zal dat niet verhelpen. De Vos Door Willem Schoonen In het krantenarchief kun je de opmars van de vos gedurende de afgelopen dertig jaar moeiteloos volgen, zegt bioloog Jaap Mulder. In de kleine berichten vind je verorberde kippen, siereenden, een enkel lam. “Na een paar jaar komt er uit zo’n regio geen bericht meer over die schadelijke vos.
De mensen zijn eraan gewend geraakt. In de Noord-Hollandse duinen komt de vos veel voor. Mensen die daar wonen hebben kippen rondlopen. Maar dat zijn niet de kippen die ze vroeger hadden; deze kippen zijn zo verstandig in de boom te gaan slapen.” In die Noord-Hollandse duinen deed Mulder zijn eerste onderzoek naar de vos. Dat begon in 1979, in opdracht van het Provinciaal Waterleidingbedrijf Noord-Hollandse, eigenaar van het duingebied. De vos die eind jaren zestig in de duinen opdook, was er geen vreemde. Mulder: “We weten uit geschreven bronnen dat hij daar in de Middeleeuwen ook rondliep. Tegelijk met het konijn trouwens. Maar de vos was daar op eigen kracht gekomen terwijl het konijn door de mens werd geïmporteerd.”
31
Toen Mulder met zijn onderzoek begon telde hij gemiddeld 2.5 vos per vierkante kilometer Noord-Hollands duin. Die dichtheid is inmiddels 4 vossen per vierkante kilometer. En in de ZuidHollandse duinen telde Mulder later 8 vossen per vierkante kilometer. Is dat te weinig? Optimaal? Te veel? Dat is helemaal niets van dat alles, zegt Mulder: “Mensen, ook natuurbeheerders, hebben vaak het gevoel dat zij het in de hand moeten houden, dat er te veel vossen komen. Maar dat veronderstelt een norm. Waar haal je die norm vandaan?” “In die duinen heeft die vos geen natuurlijke vijanden, daarom moeten wij de populatie in de hand houden, zeggen mensen dan. Maar de vos staat bovenaan de voedselketen. Hij heeft nooit natuurlijke vijanden gehad. De mens hoeft die rol niet te spelen. De omvang van de vossenpopulatie is afhankelijk van de voedselvoorraad. Daarom is het onzin te spreken over te weinig of te veel vossen; er zijn zoveel vossen als er in een gebied kunnen leven.” Hetzelfde misverstand is er over de schade die de vos zou aanrichten in zijn omgeving. “Het begrip schade bestaat in de natuur niet. Natuurlijk heeft de herintrede van de vos in de duinen invloed op dat natuurgebied. Op de vogelstand, de populatie fazanten, de populatie konijnen. Maar is dat schade? Ja voor de mensen die graag op fazanten en konijnen jagen is dat schade. Maar verder: er komt gewoon een nieuw evenwicht tot stand. Iedereen klaagt over soorten die verdwijnen, maar je hoort niemand over soorten die komen.” Zijn reputatie van een sluw beest waar de mens alleen maar last van heeft speelt de vos parten. Hij was vooral de 32
concurrent van de jager, en werd tot het midden van de vorige eeuw op alle manieren bestreden, met het geweer, met klemmen en met gif, zoals alle roofdieren die het genot van de jacht op fazant en haas dreigden te verstoren. Mulder: “Later waren het niet meer alleen jagers die zich met wild bezighielden, maar ook biologen. Natuurbeheer kwam op.” “Het klemverbod, dat in 1969 werd afgekondigd markeert het begin van de opmars van de vos. Omdat die vangmiddelen niet meer gebruikt mochten worden, bleven voor het bejagen van de vos het geweer over en de schop waarmee de dieren uit hun holen werden gehaald. In natuurgebieden was de jacht geen doel meer, maar een middel, een instrument in de handen van de beheerder. Daar verviel de noodzaak concurrenten van de jager uit te schakelen.” In zijn opmars kreeg de vos de wind mee, zegt Mulder: “Bijvoorbeeld doordat we de laatste dertig jaar heel weinig sneeuwrijke winters hebben gehad. Als er sneeuw ligt is de vos gemakkelijk te bestrijden; je volgt zijn spoor naar het hol, jaagt of graaft hem daar uit en schiet hem af. Maar ook de veranderingen in het landschap hebben de vos geholpen. Bij ruilverkavelingen wordt er ruimte gemaakt voor kleine bosjes, houtwallen, groenstroken. Die bieden de vos kansen. Zijn opmars past in de ontwikkeling van ons cultuurlandschap.” En vervolgens krijgt die vos de wind van voren omdat hij er weidevogels consumeert. Mulder: “We hebben het hier over cultuurlandschap, geen natuurgebied. Mensen vergeten dat vaak. Die zeggen: ik ga de natuur in, en gaan dan fietsen in de polder. Dit cultuurlandschap wordt grof beheerd en
heeft een beperkt palet natuur. In het Nederlandse weiland staat soms maar één soort gras. En verder paardebloemen, en wat weidevogels, en dan heb je het zo’n beetje gehad.” En die veelbezongen weidevogels zijn daar nog maar net, zegt Mulder: “In mijn jeugd was de scholekster een kustvogel. Nu kennen we die als weidevogel. Met de wulp is hetzelfde gebeurd. Die vogels hebben in de weiden een nieuw leefgebied gevonden. Voor die vos geldt hetzelfde; die vindt er ook een geschikt leefgebied.” Het Wageningse onderzoeksinstituut Alterra is begonnen met een onderzoek naar de predatie van weidevogels door de vos en andere roofdieren. Want over de invloed van de vos op de weidevogelstand gaan veel verhalen rond, maar wetenschappelijke duidelijkheid ontbreekt. Mulder wil het probleem niet onderschatten; de invloed van de vos kan enorm zijn. “De vos consumeert alles wat eetbaar is. Hij is gek op hazen, fazanten, kippen. Maar hij eet ook eieren. En je kunt hem ‘s nachts de gladgeschoren gazonnetjes van Wassenaar zien afschuimen op zoek naar regenwormen. Met enige regelmaat lees je berichten over een lam dat door een vos zou zijn gegeten. Dat kan, maar het komt weinig voor. En dan nog is niet altijd duidelijk of het lam door de vos is gedood, of dat de vos zich tegoed heeft gedaan aan een overleden lam.” “De vos heeft een bijzonder talent: hij kan goed omgaan met voedselbronnen die maar een deel van het jaar beschikbaar zijn. Het is geen dier dat zijn buik rond eet en dan gaat luieren. In de weidegebieden is er vooral in het voorjaar voedsel. De vos verzamelt in dat seizoen bijvoorbeeld eieren van weidevogels, die hij verstopt en waarop hij tot in september kan teren. Omdat
hij niet alleen eet maar ook verzamelt voor de toekomst, kan één vos in het voorjaar een behoorlijke invloed hebben op de weidevogelstand.” Maar als weidevogels verdwijnen komt dat niet alleen door de vos, zegt Mulder: “De Nederlandse weidevogels leven al lang op de rand van het bestaan. Ze kunnen het alleen redden met hulp van de mens. Er wordt veel energie gestoken in het lokaliseren en beschermen van nesten. Boeren krijgen van de overheid een vergoeding voor ieder nest op hun land. Zij zouden de vos moeten toejuichen omdat die de konijnen weghaalt voor die hun oogst aanvreten. Maar boeren vrezen meer voor het lot van de weidevogels die nu ook een bron van inkomsten zijn.” “We hebben een cultuurlandschap gecreëerd met daarin weidevogels. Dat is geen natuur, dat is een dierentuin. En dan komt die vos...” Er is gauw een stok gevonden om de vos te slaan, wil Mulder zeggen. Als je in die weidegebieden een meer natuurlijk waterbeheer zou hebben, zou de vos minder invloed hebben. En ‘natuurlijk’ wil zeggen dat de weide in de winter onderloopt en tot maart onder water blijft staan. Dat maakt het gebied minder toegankelijk voor de vos. Maar nee, we houden het water laag, ten behoeve van de landbouw. Nederland kent gebieden waar dat anders is dankzij beheersovereenkomsten tussen boeren en de overheid. In die gebieden gaat het goed met de weidevogels. Daar ligt de toekomst, volgens de bioloog: “Gebieden met goede kansen voor weidevogels moet je reserveren, met een aangepast beheer. Je moet denken aan gebieden van 5000 tot 20000 hectare.” In die gebieden, zegt Mulder, zou je ervoor kunnen kiezen de weidevogels te 33
beschermen tegen de vos, met het jachtgeweer en door bosjes en rietkragen te verwijderen, die de vos dekking bieden. Om dat te doen heb je geen enkele nieuwe overheidsmaatregel nodig. De Flora- en Faunawet die dit voorjaar van kracht werd maakt het mogelijk om in bepaalde gebieden ontheffing te verlenen van het verbod op de vossenjacht, als het afschieten van vossen past in het beheersplan van dat gebied. De algehele opheffing van dat jachtverbod, die het kabinet voorstaat, komt neer op: schieten maar, ook in gebieden waar dat geen enkele zin heeft. Dat is in het verleden ineffectief gebleken; de vos bleef zich uitbreiden. Mulder: “Neem het korhoen. Een bedreigde soort in Nederland. Moet je die beschermen door vossen af te schieten? Dan kan, maar bedenk wel dat die twee soorten in de natuur normaal gesproken naast elkaar bestaan. Het leefgebied dat ze hier hebben is daarvoor niet geschikt, dus daar lukt het alleen met kunstgrepen. Hoe ver wil je daarin gaan?” Een lastige discussie, heeft Mulder gemerkt. Vanwege de complexe aard van de mens en van diens verhouding met de vos: “Bij discussie over de jacht op vossen speelt onderhuids het idee: hij is een concurrent van ons, die we moeten uitschakelen. Bovendien vinden jagers/beheerders het spannend op vossen te jagen. Dat is het ook. Ik heb veel vossen gevangen, niet om ze te doden, maar om ze een zender te kunnen omhangen ten behoeve van mijn onderzoek. Ik heb daarin heel wat jagersdrift kunnen uitleven.” Maar zelfs nu de jacht geen doel meer is maar middel, is het met jagers lastig discussiëren. De overheid wil de jacht op de vos weer openen, maar over de 34
effectiviteit van dat middel valt nauwelijks te praten, zegt Mulder: “Als je vossen gaat schieten om in het voorjaar het broedsel van weidevogels te beschermen, dan moet je eind december je geweer uit het vet halen. Niet eerder, want dat heeft geen enkele zin. Vroeger werd er het hele jaar door gejaagd, maar dat is helemaal niet effectief. Jachtopzieners konden je geestdriftig vertellen dat ze in een najaar dertig vossen hadden afgeschoten, elke avond één. Ik begrijp dat wel; het is niet leuk om in het vroege voorjaar tien donkere avonden te moeten wachten om één vos te doden. Maar voor de bescherming van weidevogels weegt de ene vos die je in het voorjaar doodt zwaarder dan die dertig in het najaar. Aan jagers is dat nauwelijks uit te leggen.” Als je grijpt naar het middel van de jacht doe het dan effectief, wil Mulder zeggen, en alleen in gebieden waar de weidevogels die je wilt beschermen door een speciaal beheer ook goede kansen hebben. “En zet de mensen die zo graag jagen dan gericht in in die gebieden.” Commentaar Dit artikel is Rekel uit het hart gegrepen. Rekel voelt mee met al die vossen die van allerlei kwaad beticht worden. Heeft u al eens een vos gezien, die een weidevogel opat of die weidevogelnesten uithaalde? Rekel heeft wel mensen in het voorjaar kievitsnesten zien plunderen. Al die weidevogelbeschermers hun best maar doen en de nesten markeren om ze vervolgens door die eierrapers te zien leegroven. En dan maar zeuren over kraaien en vossen die het de weidevogels zo moeilijk maken. Die natuurliefhebbers zouden maar eens
moeten beginnen alle eieren te laten liggen, dat is dan de eerste winst voor de weidevogels. Rekel maakt zich sterk dat de meeste mensen zelfs nog nooit een vos in het vrije veld gezien hebben. Hoe zou men dan zo goed weten dat de vos zoveel kwaad doet? Zelfs op de Sallandse Heuvelrug die Nationaal park moet worden, is de vos niet veilig. Wie heeft daar ooit een vos met een korhoen in de bek zien lopen? In de krant is te lezen dat er meer dan 20 van mijn soortgenoten zijn afgeschoten. Rekel kan ook lezen. Laat nu in de zojuist uitgekomen publicatie “De Sallandse Heuvelrug: actuele natuurwaarden in beeld” staan dat vanaf 1994 tot 2000
jaarlijks rond de 10 vossen werden afgeknald. In diezelfde periode was het aantal afgeschoten huis- en verwilderde katten ongeveer 4 maal zo hoog. En al die zogenaamde dierenliefhebbers ’s avonds hun poeteloeresie maar lekker buiten laten. “Je kan zo’n beest tocht niet altijd in huis houden?”. U bent toch zeker ook gek op een drol van de kat van de buren in uw tuin, net een klontje aarde, het stinkt alleen wat erger. Geef mij dan maar een verse vossenkeutel, kun je nog zien dat die ook vossebessen eet, vooral met de Kerst. Prettige feestdagen nog.
Uit de media In deze rubriek vindt u becommentarieerde samenvattingen van berichten die in de media zijn verschenen. Als u iets voor deze rubriek hebt; graag het bericht met samenvatting, eventueel voorzien van commentaar, inleveren bij de redactie. De berichten gaan verder in de leesmap. de landbouw en de ongebreidelde Bloemrijke kaalslag exploitatie van de Waddenzee zijn debet - NRC 12 oktober 2002 aan de achteruitgang van tal van Onder de subtitel het landgebruik vogelsoorten; weidevogels als grutto en bepaalt de vogelstand wordt naar veldleeuwerik en op het waddengebied aanleiding van de publicatie Avifauna aangewezen soorten als eidereend en van Nederland 2 een aantal scholekster om er maar enkele te deskundigen aan het woord gelaten noemen. Ook komt nog eens duidelijk over hoe het met de Nederlandse naar voren dat versnipperde kleine vogelstand nu werkelijk gesteld is. projecten als het incidentele herstel van Namen als Ben Koks (akkervogel- een aantal houtwallen en het graven specialist; RUG), Theunis Piersma van kikkerpoelen weggegooid geld zijn. (zeevogel en strandloper-kenner; NIOZ Eén broedgeval van de kraanvogel kan en RUG) en Rob Bijlsma (roofvogel- ons dan ook niet vrolijk stemmen, hoe kenner) staan garant voor een mening mooi dat op zichzelf ook is. Een vorm gebaseerd op gedegen wetenschap- van agrarisch natuurbeheer kan pelijk onderzoek. We lezen nogmaals ,evenals een volledig verbod op de dat het niet de vos en de kraaien zijn omstreden kokkel- en mosselzaaddie de weidevogelstand drastisch visserij in de Waddenzee, het tij nog ten hebben ingeperkt. De intensivering van dele keren. 35
Vogel die met nauwe verwant “trouwt” gaat vaker vreemd - NRC 12 oktober 2002 Onderzoek onder steltlopers: strandplevier (Charadrius alexandrinus), oeverloper (Actitis hyopoleuca) en Alaska strandloper (Calidris mauri) met behulp van DNA-analyse toont aan, dat “overspel” bij paren waarvan de partners genetisch nauwer verwant zijn vaker voorkomt dan bij paren die minder nauw verwant zijn. Het onderzoek werd verricht door tien ornithologen van universiteiten uit 6 landen. Open vraag blijft: “Hoe weten die vogels dat ze nauw verwant zijn?” Stormvogels spugen vissoep - NRC 18 oktober 2002 Jonge Noordse stormvogels blijken uitstekend in staat zich predators van het lijf te houden door ze met een goed gericht schot te bespugen met de halfverteerde maaginhoud. Over anderhalve meter spugen de geoefende kuikens feilloos raak. Het mengsel is kleverig en tast het verenkleed aan. Eet smakelijk. Boswachter blij met korhoenkuikens - Tubantia 15 augustus 2002 Een euforisch verhaal van Arend Spijker (SBB) over een toom van acht korhoenkuikens dat hij op de Sallandse Heuvelrug zag. Eén zwaluw maakt nog geen zomer en één toompje maakt nog geen korhoenpopulatie. Overigens werd al eerder vastgelegd dat er een nest van 8 korhoenkuikens succesvol was uitgekomen, zoals te zien is op de website van de Vogelwerkgroep Midden Overijssel:http://home.hetnet.nl/ ~Vogelwg_mid_overijssel.
36
Broedende visarend primeur in Nederland - Holtens Nieuwsblad 23 augustus 2002 Bericht met grote foto over een door SBB gesignaleerde broedpoging van een visarend in de Oostvaarders plassen. Jammer dat de foto niet van een visarend maar van een Amerikaanse zeearend is. De Bald Eagle (Haliaeetus leucocephalus) heeft een vleugelspanning van meer dan 2 m. De opvallend witte romp van de visarend die in het artikel wordt beschreven is op de foto dan ook niet terug te vinden. Bos of vos weg voor laatste korhoen? - NRC 17 september 2002 N.a.v. het vroegtijdig gepubliceerde faunabeheerplan voor de Sallandse Heuvelrug, opgesteld door Alterra in Wageningen wordt ingegaan op de problemen met de laatste korhoenders in ons land. Er wordt gepleit voor een verdere uitbreiding van het heideareaal met 500 ha. De particuliere eigenaren willen daaraan echter niet meewerken, net zomin als aan het tot stand komen van het Nationale Park. De heer de Jong Schouwenburg, een van de particulieren weet wel waardoor het de korhoenders slecht gaat. Predatie door vossen en de toeristenweg waar korhoenders worden doodgereden. Cijfers ontbreken. Paul ten Den, korhoenonderzoeker is niet pessimistisch. Korhoenkuikens worden tijdens een natte koude junimaand niet groot vooral door gebrek aan insecten. De populatie zou levensvatbaar zijn met circa 60 korhanen en omdat de populatie volledig is aangewezen op de Sallandse Heuvelrug zou het heideareaal 1500 ha moeten zijn.
Vandaar een pleidooi voor uitbreiding van de heide. Bijeneter broedt in Groningen - Tubantia 23 augustus 2002 Een kort vrolijk bericht. Voor het eerst sinds 1983 broedt weer een paartje van de exotisch gekleurde bijeneters in ons land. Troetelhen eist een droge lente - Trouw 19 september 2002 Freek Niewold, (Alterra) één van de auteurs van het faunabeheerplan voor de Sallandse Heuvelrug is van mening dat het niet in de lijn der verwachtingen ligt dat het korhoen op de Sallandse Heuvelrug zal uitsterven. Het gaat in de overige twee gebieden in Europa waar het laagland korhoen (Tetrao tetrix Brittanicus) voorkomt eveneens slecht. Hoe groter het terrein hoe beter voor het korhoen. In het verleden was het heideareaal weliswaar niet groot, maar de aangrenzende bossen waren jong en de omliggende bouwlanden bestonden uit roggeveldjes met kruidenrijke randen, waar de korhoenders konden foerageren. Een hoogbejaarde Nijverdaller herinnert zich nog dat het in de boekweitveldjes zwart zag van de korhoenders. Niewold ziet ook kansen voor uitbreiding van het heideareaal zonder medewerking van de particuliere eigenaren. Meer onderzoek naar predatie en de leeftijdsopbouw van de populatie zou beter inzicht verschaffen in de factoren die de omvang van de populatie beïnvloeden. Zwarte kraai en kauw vogelvrij in WestTwente - Weekblad West-Twente 6 augustus 2002 De WBE West-Twente mag weer jagen op zwarte kraaien en kauwen, zij het
tot 15 oktober. Dat zijn volgens de provincie schadelijke vogels en Gedeputeerde Staten hebben daarom ontheffing verleend van de Flora- en Faunawet. Gezien de veelal zeer onvolledig ingevulde aanvraagformulieren verleent de provincie deze ontheffingen wel erg gemakkelijk. We hebben daarvan krasse staaltjes gezien. Korhoenderkuikens - Tubantia 9 augustus 2002 Het gaat slecht met de korhoenderkuikens en natuurlijk worden ook de kraai en de vos weer genoemd. Waar haalt men dat toch vandaan? Hoeveel vossenburchten zijn er op de Sallandse Heuvelrug, hoeveel zijn er bewoond en bij hoeveel is predatie van korhoenders vastgesteld? Over welke periode zijn deze waarnemingen gedaan? Hoeveel kraaien broeden op de SHR? Bij hoeveel daarvan is predatie van korhoenders gesignaleerd? Vragen, die nooit gesteld worden. Men weet het immers allemaal al. Wij kennen de cijfers niet, wie wel? Wij weten wel dat een korhaan zich tegen een kantoorgebouw dood vloog. Al die gebouwen dan maar afbreken? De Nijlgans - Vara TV-magazine augustus 2002 In zijn column over “De Nijlgans” geeft Midas Dekkers een verhandeling over de wetenschappelijke naam van de rotgans (Branta bernicla), waarvan vroeger gedacht werd dat ze uit hout ontstonden. Nu het door de Flora- en Faunawet verboden is op inheemse ganzensoorten te jagen, hebben de jagers in de nijlgans een welkome aanvulling gevonden op de wildsoorten die ze mogen afknallen. In “De 37
Nederlandse jager” wordt geadviseerd: “Leg eerst een dode nijlgans met gespreide vleugels neer als lokker. De kans is dan groot dat overvliegende ganzen er op trekken”. De borstfilets van deze vogels vormen een fijn wildgebraad. Daar gaat het de jager echter niet om, aldus Dekkers: “Een Nederlandse jager eet niet om te leven, hij leeft om te doden”.
Roodborstmannetje luistert bedelpiepjes van zijn buurvrouw af - NRC 2 november 2002 Zachte bedelpiepjes die roodborstvrouwtjes laten horen wekken bij buurlieden belangstelling voor het piepende vrouwtje.Voeren van het vrouwtje zorgt ervoor dat het piepen ophoudt. Het onderzoek werd uitgevoerd aan de Universiteit van Cambridge.
Faunabescherming vindt Overijssel te gul voor jagers - Tubantia 3 augustus 2002 Door gedeputeerde staten werd zo’n 25 keer ontheffing verleend van de Floraen Faunawet. De Faunabescherming heeft in 19 gevallen bezwaar aangetekend. Als redenen waarom ontheffingen zijn verleend noemt de provincie landbouwschade (kraaiachtigen), faunaschade aan b.v. weidevogels (vossen) en volksgezondheid (roekenkolonies). De WBE West-Twente is van mening dat het met de ruimhartigheid van de provincie nog al meevalt.
Vreemde veren - NRC 3 november 2002 Eerst was er dons, toen kwamen veren. Genen die een rol spelen bij het ontstaan van de vertakte structuur van veren spelen ook een rol bij het ontstaan van vertakte structuren in longen, nieren en ruggenmerg. Dit werd door onderzoekers aan de University of Southern California ontdekt. Zoals een uilskuiken eerst dons krijgt en daarna veren is dat bij de evolutie van vogels uit dinosauriërs waarschijnlijk ook gegaan. Aanvankelijk ontstonden donsachtige huiduitstulpingen, later in de evolutie ontwikkelde zich de stevige verenschacht. Interessant artikel.
Kanoetstrandloper wordt met uitsterven bedreigd - NRC 11 november 2002 Bernard Spaans (NIOZ) signaleert een zeer sterke achteruitgang van het aantal kanoeten dat op het eiland Griend komt overwinteren. Dit jaar in augustus 17 exemplaren tegenover normaal 30.000 – 40.000. Volgens het NIOZ ligt de oorzaak in de verzanding van de Waddenzee als gevolg van de kokkelvisserij. Kanoeten eten namelijk kleine schelpjes en jonge kokkels die in het slib van de bodem zitten. Dat slib is echter door de kokkelvisserij verdwenen.. Door staatssecretaris Odink LNV werd n.b. vergunning verleend voor kokkelvisserij in beschermde natuurgebieden. 38
De ijsblauwe schicht - Tubantia 15 december 2002 Het jaar 2002 is uitgeroepen tot het jaar van de ijsvogel, omdat het zo goed met deze vissers langs beken en rivieren gaat. De ijsvogel populatie is in een kwart eeuw nog niet zo groot geweest. De kwaliteit van onze beken is kennelijk weer goed te noemen, we hebben echter ook een aantal zachte winters achter de rug. Enige voorzichtigheid is daarom wel op zijn plaats. Eén strenge winter kan de stand van de ijsvogel decimeren en waar praten we eigenlijk over, over een 550 paar in heel Nederland. Dus toch de vlag nog maar niet uitsteken.
Mededelingen Rondzendmap De belangstelling voor het vlot laten circuleren van de rondzendmappen blijkt niet zo groot, daarom is besloten mappen op verzoek beschikbaar te stellen. In de map zullen de tijdschriften van de vereniging en knipsels een plaats vinden. De vereniging heeft abonnementen op: Vogels (Vogelbescherming Nederland) Limosa (Nederlandse Ornithologische Unie) De Takkeling (Werkgroep Roofvogels Nederland) Van Nature (Natuurmonumenten) Ficedula (Twentse Vogelwerkgroep)
Belangrijke data Landelijke Roofvogeldag in Meppel 22 februari 2003 (9.30 – 16.30 uur) Jaarvergadering: 16 april 2003 Bestuursvergaderingen:13 januari, 10 maart, 12 mei en 30 juni 2003 Leden / donateurs Onze vereniging telt momenteel 31 leden en 5 donateurs. Ingesloten treft u de leden- / donateurslijst aan. Mochten gegevens niet juist of incompleet zijn, geef dat dan door aan het secretariaat.
Excursies Als u wilt deelnemen aan een excursie neem dan een aantal dagen voor de excursie even contact op met Hanneke (0572-35.30.36 of 06-24.47.24.78). Zij coördineert de excursies. Reisdoel IJssel Lauwersmeer Rottige Meente Korhoenders Zwillbrockvenn Boetelerveld Nachtegalen Boswachterij Staphorst Nachtzwaluwen
Datum 11 jan. 2003 25 jan. 2003 5 april 2003 12 april 2003 6.00 uur 3 mei 2003 9 mei 2003 7 juni 2003 13 juni 2003
Vertrek 8.00 uur 7.00 uur 6.00 uur 6.30 uur 13.00 uur 6.00 uur 20.00 uur 4.30 uur 21.30 uur
Terug 13.00 uur 18.00 uur 13.00 uur 9.30 uur 8.00 uur 22.30 uur 12.00 uur 23.00 uur
Verzamelplaats Carpool Raalte Carpool Ommen Carpool Ommen Dalzicht Carpool Holten Carpool Raalte Huize Langendoen Carpool Ommen Braakman-Noetsele
Voor meer informatie: Zie de excursiefolder. Over ingelaste excursies krijgt u bericht Verzamelpunten: Zie de excursiefolder
39
Wie past deze kop? De oplossing van de puzzel in ons vorige nummer was natuurlijk de raaf. Helaas werden geen goede inzendingen ontvangen. De prijs blijft dus liggen tot een volgend probleem. Vogels in Overijssel 2002 U hebt mogelijk al gehoord of gelezen dat tijdens de Overijsselse Vogelaarsdag het tijdschrift “Vogels in Overijssel” werd gepresenteerd. Onze leden Roel Janssen en Wouter van Gils hebben daaraan meegewerkt.
Er is nog een enkel exemplaar van het tijdschrift te krijgen bij het secretariaat. [€ 6.-.] Mocht er interesse zijn voor de bijdrage van Roel over nachtzwaluwen dan kan dat artikel eventueel of in ons tijdschrift worden opgenomen of voor de enkele belangstellenden gekopieerd worden. Vogelweekend 2003 Het vogelweekend 2003 zal worden gehouden bij het Bargerveen (ZODrente) op zaterdag 24 en zondag 25 mei 2003. Wie wil helpen met de organisatie kan contact opnemen met Arie (0547-364055)
Waarnemingen in Midden Overijssel In deze rubriek wordt een selectie van recente waarnemingen opgenomen die de afgelopen periode gedaan zijn in ons werkgebied. Alle waarnemingen worden ook in het archief van de VMO opgeslagen. Ik verzoek alle leden om, naast de meer algemeen voorkomende soorten vooral kolonievogels en zeldzame en/of schaarse soorten op te sturen. Ook bijzondere gedragingen alsmede grote aantallen overwinterende zomervogels of overwinteraars uit noordelijker streken. U kunt deze waarnemingen mailen naar Roel Janssen, e-mail:
[email protected]. Ook kan dit telefonisch doorgegeven worden. Vooralsnog worden veel soorten in deze rubriek weergegeven, een aantal niet omdat deze momenteel veel en ‘overal’ voorkomen. Het is met deze rubriek de bedoeling om met elkaar een beeld te krijgen van de in onze regio voorkomende vogelsoorten. Van groot belang is bij deze waarnemingen de juiste plaats te vermelden. Succes!
Recente waarnemingen tot en met 16 december 2002 Dodaars 1 Enterveen 30-10 (AL) 2 Kanaal-Vriezenveen 5-11 (RJ) 1 sloot bij stuw Overwater 18-11 (GD) Aalscholver 10 Regge-Nijverdal 21-10 (RJ) 12 Enterveen 30-10 (RJ) Nijlgans 229 Domelaar 27-9 (AL)
40
Brandgans 5 Domelaar 30-10 (AL) 36 Hulsen 7-12 (GD) Canadese Gans 60 IJssel-Windesheim 28-11 (RJ) Rietgans spec. 20 Regge-Overwater 20-10 (GD) 6 Wierdense Veld 8-12 (GD)
Kolgans 100-en in div. groepen Hulsen 11-2 (GD) 1000-en 1 IJssel e.o.12-2 (AL) Grauwe Gans 100-en Ov. Hulsen 17-10 (GD) Kleine Zwaan 30 IJssel-Windesheim 2-12 (RJ) 24 Ov. Haarlerberg 6-12 (GD) div. Buiten Waarden Wijhe 12-12 (Al, EJ, JdV) Wilde Zwaan div. Buiten Waarden 12-12 ((AL,EJ,JdV) 7 IJssel-Windesheim 2-12 (RJ) Zwarte Zwaan 1 IJssel-Windesheim 2-2 (RJ) Bergeend 4 Duursche Waarden 27-10 (RJ) Smient 35 Domelaar 30-10 (AL) Wintertaling 4 Regge-Overwater 17-9 (GD) Zomertaling 2 (paartje) Wierdense Veld 12-8 (GD) Grote Zaagbek 6 (5V+1M) Boksloot 26-11 (HdV) div. IJssel-Windesheim 12-12 (AL,EJ,JdV) Nonnetje div. IJssel Buitenwaarden 12-12 (AL,EJ,JdV) Blauwe Kiekendief 1 V Haarlerberg 18-10 (RJ) 1 V Haarlerberg 19-10 (GD) 1 V Wierdense Veld 16-11 (AL,EJ) 1 V Borkeld 22-11 (AR) 1 M Haarlerberg 6-12 (GD) Bruine Kiekendief 3 Borkeld 14-8 (MB,AL,AR) Buizerd 3 Regge e.o. vanaf 1-10 (GD) 5 Ov. Hulsen 28-9 (GD) Boomvalk 1 broedgeval Borkeld 14-8 (AR) 2 Borkeld 14-8 (AR,AL,MB) 4 Noetselerveld 16-8 (GD,RJ) Slechtvalk 2 IJsselcentrale Harculo 12-12 (AL,EJ,JdV) Havik 1 v Haarlerberg 18-10 (RJ) Sperwer 1 Markelo 13-11 (AL) 1 Domelaar 14-11 (AL) 1 V Nijverdal 26-11 (RJ) 1 Markelo 9-12 (AL)
Korhoen 4 M Haarlerberg 18-10 (RJ) Kwartelkoning 1 Gietmen 8-6 (JvT) Patrijs 9 Regge-Hulsen vanaf 1-10 (GD) Kievit >3000 Domelaar 27-9 (AL) 250 Mariënheem 25-10 (RJ) >2000 Domelaar 30-10 (AL) 500 Enterveen 12-11 (AL) 110 Haarlerberg 6-12 (GD) 60 Regge-Overwater 7-12 (GD) 30 Wierdense Veld 8-12 (GD) Kleine plevier 2 Domelaar 9-11 (AL) Wulp 25 IJsselcentrale Harculo 12-12 (AL,EJ,JdV) Groenpootruiter 1 Regge-Hulsen 31-8 (GD) Watersnip 7 Regge-Overwater 10-10 (GD) 7 ,, ,, 14-11 (GD) 1 ,, ,, 7-12 (GD) Oeverloper 3 Regge-Overwater 18-8 5 ,, ,, 14-11 1 ,, ,, 7-12 Witgatje 1 dood ex. Borkeld 14-8 (MB) 1 Regge Stuw-Overwater 17-9 (GD) Steenuil 3 terr. Hulsen Gehele periode (GD) 1 dak Dika Markelo ,, (AL) Bosuil 1 Wolfsslenk 16-8 (GD, RJ) Nachtzwaluw 5 M Noetselerveld 16-8 (GD, RJ) IJsvogel 1 gehele seizoen Regge-Overwater (GD) 1 Tuinvijver Erve Wiegmannink Holten 7-10 (Ali) 1 Kruidenwijk 14-10 (GD) 1 Bolksbeek M’lo 18-10 (AL) 1 Hulsen-dorp 16-10 (GD) 1 Enterveen 30-10 (AL) 1 Koemweg 31-10 (AL) 1 Beusbergerwaterleiding M’lo 1-11 (AR) Zwarte Specht 1 Schipbeek-Twentekanaal18-9 (AL) 2 Holterweg 18-10 (RJ) 1 Markeloseweg-Holten 19-11 (AL)
41
Kleine Bonte Specht 1 Sasbrinksven-Holterweg 18-10 (RJ) Boerenzwaluw 50 Markelose Broek 18-9 (AL) Graspieper 165 Wierdense Veld 2-10 (JdV) Roodborsttapuit 1 Wierdense Veld 2 oktober 2002 (JdV) Bonte Kraai 1 Wierdense Veld 8-12 (GD) Raaf 2 Borkeld 30-9 (AL) 2 Borkeld 14-8 (AL,AR,MB) 1 Haarlerberg 18-10 (RJ) Grauwe Klauwier 1 Wolfsslenk Holterweg 8-6 (JvT) 2 Wolfsslenk Holterweg 20-6 1 m Haarlerberg 19-10 Klapekster 2 Haarlerberg 18-10 (RJ) 1 Borkeld Schaapskooi 5-12 (TK) 3 Heide SH 10-12 (GD) Veldleeuwerik 150 Ov. SH 19-10 (GD) Gele Kwikstaart 1 Regge-Overwater 20-10 (GD) Kramsvogel 1400 Jodenbos 6-12 (GD)
800 Haarlerberg 6-12 (GD) Koperwiek 1e najaar 2002 Hulsen 6-10 (GD) Tjiftjaf 1 zingend Markelo 2-10 AL Zwarte Mees 3 Koemweg M’lo 9-11 (AL) Ringmus 40 Koemweg 14-11 (AL) Goudhaan 20 omgeving Holterweg SH 18-10 (RJ) Appelvink 2 tuin Nijverdal 14-11 (RJ) Goudvink 2 Kattebos SH 18-10 (RJ) Putter 6 Vriezenveen 14-12 (RJ) Sijs div.Ov Borkeld 30-9 (AL) 20 Hulsen 1-10 (GD) 60 Reggedal Hulsen 1-10 (GD) 12 Holterweg SH 18-10 (RJ) Kruisbek 15 Sikkelbos 19-10 (GD) 20 Eelerberg 17-11 (GD) Rietgors 6 Haarlerberg in Pijpenstrootje 18-10 (RJ)
Afkortingen: Ov =overvliegend Juv = juveniel M = man V = vrouw Ha = haan He = hen Ter = territorium SH = Sallandse Heuvelrug
Waarnemers: AL Arie Langendoen EJ Eef Jansen HdV Hugo de Vries JdV Jacob de Vries GD Gerrit Dommerholt HH Hanneke Huiskamp JvT Jos van Tongeren MB M. Boode (herderin op de Borkeld) RJ Roel Janssen Ali Arie Ligtenberg
Weer of geen weer, er is altijd iets te beleven op het gebied van vogels. De Vogelwerkgroep Midden Overijssel is voor u de blikopener op de vogelwereld.
42
Inventarisatieprogramma Sallandse Heuvelrug 2003 De winter is officieel nog niet begonnen maar de voorbereidingen voor de inventarisaties zijn al weer in volle gang! Nog voor de oliebollen dampend op tafel staan zijn deze gebieden al bekend. Na de Wolfsslenk (heide), Numendal (heide), Holterheide, Holterweg Noord (bos), Beltmansbos, Plaggenweg (bos) en deelgebied Borkeld en de Roofvogels ten zuiden van de N35, allen in 2002 gerealiseerd zijn er inventarisatieplannen gemaakt voor het komende jaar. Na 2003 is al het bosgebied van SBB op de gehele Sallandse Heuvelrug door lokale vogelaars geïnventariseerd in totaal 8 jaar! Alleen Henk Roelofs is binnen zijn telgebieden al een aantal jaren langer bezig en is in het bezit van interessante jaarreeksen van de broedvogelpopulatie aldaar. De nevenstaande gebieden zullen worden onderzocht:
Heide Noetselerveld en deel Haarlerberg Gerrit Dommerholt *) Numendal Henk Roelofs Borkeld Arie Langendoen *) Holterheide Henk Roelofs Bos Pouliesbos/ Noetselerberg Roel Janssen *) Beltmansbos Henk Roelofs Plaggenweg Henk Roelofs Nachtzwaluwen ( 20 en 27 juni en 4 juli) Gehele Sallandse Heuvelrug Eef Jansen *) Gerrit Dommerholt *) Roofvogels Ten zuiden van de N35 Eef Jansen *)
Tellers en geïnteresseerden kunnen zich opgeven bij de met *) aangegeven contactpersonen . Roel Janssen
Ecoduct bij De Borkeld Deze maand ( november ) start Rijkswaterstaat met de bouw van een wildviaduct over de A1 bij Rijssen. Met de bouw van dit kunstwerk wordt een belangrijke barrière in de Ecologische HoofdStructuur (EHS) geslecht. Voor de vogelwereld is zo’n viaduct natuurlijk niet zo belangrijk. De vogels redden zich wel met een hindernis als de A1. Tenslotte vlogen ze ook vrijelijk over de Muur van Berlijn.
Toch wil ik hier wat vertellen over genoemd viaduct. De natuurgebieden bij Rijssen worden gescheiden door de A1. Een verbinding tussen deze gebieden is belangrijk voor de relatie tussen bosen natuurgebieden in Zuid-Twente en de Sallandse Heuvelrug. Het ecoduct moet de barrière die deze snelweg vormt verzachten. Het viaduct krijgt de naam “De Borkeld”. 43
De reden waarom het ecoduct geplaatst wordt ten zuiden van Rijssen is de volgende. Centraal in onze provincie ligt een stuwwal die een groot aantal bosen natuurterreinen verbindt: Hellendoornse Berg, Wierdense Veld, Haarlerberg, Sprengenberg, Noetselerberg, Zunase Heide, Holterberg, Rijssense Veld, De Borkeld, Herikerberg en de landgoederen rond Diepenheim. Voor veel diersoorten is de stuwwal door de variatie in reliëf en natuurlijke levensruimten een belangrijk leef- en migratiegebied. De A1 is in deze structuur een flinke hindernis. Uit een knelpuntenanalyse is gebleken dat de
44
meest geschikte locatie voor een verbinding in de vorm van een viaduct ten zuiden van Rijssen is, westelijk van het fietsviaduct “De Wakels”. De rijksweg ligt daar verdiept, waardoor het ecoduct gemakkelijker en tegen minder kosten kan worden aangelegd. Zoals ik al vermeldde zullen de vogels nauwelijks profiteren van dit bouwwerk. Slechts enige verstoring van hun leefwereld tijdens de bouw zullen we waarnemen. Dit weegt echter niet op tegen de grote winst die er is voor de overige fauna. Arie Langendoen
Vogelwerkgroep Midden Overijssel Bankrekening: 59.11.60.706 t.n.v. Vogelwerkgroep Midden Overijssel te Wierden Secr.: Orchidee 8 7443 LG Nijverdal Tel.: 0548-618244 E-mail:
[email protected]
De VMO rekent het gebied tussen Ommen, Wierden, Markelo en Raalte als haar werkgebied. Activiteiten van de vogelwerkgroep zijn o.a. het uitvoeren van broedvogelinventarisaties het houden van excursies voor leden het op aanvraag organiseren van vogelexcursies in de regio het uitgeven van dit verenigingsblad De werkgroep doet mee aan landelijke tellingen van het SOVON en Vogelbescherming Nederland. De vereniging kent ook donateurs, die de vereniging financieel ondersteunen. Donateurs krijgen een abonnement op Caprimulgus en kunnen deelnemen aan de excursies. Het bestuur van de VMO bestaat uit: Arie Langendoen voorzitter Markelo (0547-364055) Eef Jansen secretaris Nijverdal (0548-618244) Petra Fransen penningmeester Wierden ( 0 5 4 6 576382) Hanneke Huiskamp lid excursies Raalte ( 0 5 7 2 353036 of 06-244.724.78)
46