Academiejaar 2013 - 2014 Tweedesemesterexamenperiode
"Brug naar zelfstandigheid?" Belevingsonderzoek bij meisjes in Begeleid Zelfstandig Wonen
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
Promotor: Prof. Dr. Wouter Vanderplasschen
00903972 Janneke Verbeke
Academiejaar 2013 - 2014 Tweedesemesterexamenperiode
"Brug naar zelfstandigheid?" Belevingsonderzoek bij meisjes in Begeleid Zelfstandig Wonen
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
Promotor: Prof. Dr. Wouter Vanderplasschen
00903972 Janneke Verbeke
"Brug naar zelfstandigheid?" Belevingsonderzoek bij meisjes in Begeleid Zelfstandig Wonen Janneke Verbeke (00903972) Academiejaar 2013-2014 Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
Promotor: Prof. Dr. Wouter Vanderplasschen
Abstract Met de intrede van de Integrale Jeugdhulp dringt hulpcontinuïteit, vraaggerichtheid, participatie ... zich meer op in de praktijk. Ook de continuïteit na het einde van de jeugdhulpverlening, op het achttiende levensjaar, wordt in vraag gesteld. Meer en meer jongeren ervaren immers door verschillende risicofactoren een kwetsbare transitie naar de volwassenheid, wat vaak nog versterkt wordt bij jongvolwassenen die uit de hulpverlening komen. Deze studie gaat dan ook over de ervaring van meisjes die Begeleid Zelfstandig Wonen. Aan de hand van een kwalitatief onderzoek met interviews en dagboekdocumenten werd de beleving van twaalf vrouwelijke jongvolwassenen nagegaan, betreffende hun BZW-begeleiding en hun transitie naar de volwassenheid. Het datamateriaal werd thematisch geanalyseerd. De jongvolwassenen in dit onderzoek ervaren een grote druk bij de transitie naar de volwassenheid, voornamelijk door breukervaringen (moederschap, uitstromen uit residentiële hulpverlening ...), waar de hulpverlening niet mag aan voorbij gaan. Het is nodig een vraaggestuurde begeleiding voorop te stellen en ook die hulpvragen en behoeftes voldoende na te gaan. Daarnaast lijkt het ook aangewezen jongvolwassenen te stimuleren om zelfstandige stappen te ondernemen, ook al vormt dit geen concrete hulpvraag. Dat jongvolwassenen hun leven in eigen handen nemen, lijkt namelijk een belangrijke factor in hun zelfstandige ontwikkeling en in de bereidwilligheid voor eventuele volwassen hulpverlening. Over het algemeen heeft BZW een belangrijke functie in het jongvolwassen leven: het maakt hen mogelijk een meer positieve toekomst uit te bouwen met perspectieven en mogelijkheden. Deze jongvolwassenen blijven echter kwetsbaar voor allerhande maatschappelijke processen die aan de basis liggen van sociale uitsluiting (schoolachterstand, tewerkstelling, financieel welzijn, stigma op de huisvestingsmarkt ...). Aanpassingen in het beleid zullen enkel voordelig zijn wanneer ook met de stem van jongvolwassenen voldoende rekening wordt gehouden.
Woord vooraf Een masterproef schrijven vormt de kers op de taart van een lange opleiding. Bijna vier jaar lang prijs je je gelukkig dat de thesis nog een "ver-van-mijn-bed-show" is, tot de dag dat je een onderwerp kiest en je aan de slag gaat. Het was een karwei dat me veel denkwerk, zweet, tranen, tijd en heel wat kilometers heeft gekost, maar het gaf mij ook de kans om jaren van theoretische hoorcolleges en cursussen om te zetten in een persoonlijk en praktijkgebonden onderzoek, waar ik dan ook zeker trots op ben. Deze masterproef en het proces ernaar toe zou echter niet tot dit resultaat gekomen zijn zonder een aantal mensen die deze uitdaging met mij deelden. Het lijkt me dan ook wezenlijk deze mensen mijn oprechte dank te verzekeren. Aan mijn promotor, Prof. Dr. Wouter Vanderplasschen, wiens steun en advies mij op de juiste weg stuurden en mij verbeteringen bijbrachten. Hij stelde vertrouwen in mij om dit onderzoek tot een goed resultaat te brengen. Aan alle diensten en voorzieningen die bereid werden om deel te nemen aan dit onderzoek en op zoek gingen naar mogelijke participanten: het Centrum voor Ambulante Begeleiding (Gent), het Centrum Algemeen Welzijnswerk Oost-Vlaanderen Regio Gent-Eeklo, het Centrum voor Jongeren- en Gezinsbegeleiding (Kortrijk), het Centrum Algemeen Welzijnswerk Stimulans (Kortrijk), Vzw Onze Kinderen - De Stapsteen (Roeselare) en BZW Al Paso (Dendermonde). Aan alle jonge vrouwen die bereid waren hun persoonlijke ervaringen en leefwereld met mij te delen: Amy, Sara, Sofie, Julie, Lisa, Yasmina, Cleo, Jess, Hanne, Debbie, Jolien en Stefanie. Zonder jullie zou het immers onmogelijk geweest zijn om dit onderzoek uit te voeren. Ik heb enorm veel bewondering voor jullie veerkracht en eerlijkheid. Vervolgens wil ik ook mijn vriend(inn)en en ortho-vriendinnen bedanken om mij gedurende deze vijf jaar bij te staan en mijn klaagzangen te slikken. Naast de vele ontspannende momenten boden jullie mij ook de nodige steun en advies. Nog een extra dankjewel aan Eva, ze weet wel waarom... Aan mijn vriend, Carl, die mij gedurende vele slapeloze nachten heeft helpen relativeren en mij af en toe toeliet mijn gal te spuwen wanneer ik daar nood aan had. Je zette mij ook op tijd en stond aan tot ontspanning. Ten slotte bedank ik graag mijn gezin. Aan mijn ouders, die mij gedurende deze prijzige jaren de kans boden deze studies te verwezenlijken en mij ten volle te ontplooien. Jullie hebben mij aangespoord mijn beste beentje voor te zetten en hebben daarbij nooit het vertrouwen in mij opgegeven. Wanneer ik het moeilijk had, konden jullie mij opnieuw opkrikken. Ik wil jullie dan ook graag trots maken met het voltooien van deze masterproef en opleiding. Ook dank je voor het tot frustrerende toe beschikbaar maken van de auto, die mij hielp om dit onderzoek uit te voeren. Aan mijn grote zus, die mij tijdens deze opleiding een voorbeeld bood en me bij het maken van deze masterproef bijstond met haar praktische en kritische noot, wat ik altijd erg waardeerde. Een gigantische dank je wel!
Inhoudsopgave INLEIDING
1
HOOFDSTUK I: LITERATUURSTUDIE
3
1. DE JEUGD VAN TEGENWOORDIG
3
1.1. ADOLESCENTIEPSYCHOLOGIE
3
1.2. WAT ALS HET FOUT GAAT...?
4
2. DE BIJZONDERE JEUGDBIJSTAND (BJB)
4
2.1.
4
JEUGDHULPVERLENING
2.2. MAART 2014: DE INTREDE VAN DE INTEGRALE JEUGDHULP
4
2.2.1.
Van verkokering naar samenwerking
5
2.2.2.
Een integrale instroom: modules
6
3. EN WAT EENS ACHTTIEN JAAR?
7
3.1. MAATSCHAPPELIJK KWETSBARE TRANSITIE VAN DE JONGVOLWASSENHEID
7
3.2. JONGVOLWASSENEN EN HULPVERLENING
9
3.2.1.
Zorgverlaters
9
3.2.2.
Tussen de mazen van het net
9
3.3. BESLUIT
12
4. BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN (BZW) - TYPEMODULE CONTEXTBEGELEIDING AUTONOOM WONEN
12
4.1. INTERNATIONAAL
13
4.2. DOELGROEP
14
4.2.1.
Specifieke doelgroepen
14
4.2.2.
Stigma van de doelgroep
15
4.3. BEGELEIDINGSDOMEINEN BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN
15
4.3.1.
Relatie begeleider - cliënt
15
4.3.2.
Begeleiding op maat
16
4.3.3.
Integrale begeleiding
16
4.3.4.
Woonsituatie
16
4.3.5.
Financiële situatie
17
4.3.6.
Relaties
17
4.3.7.
Beroeps- en schoolsituatie
18
4.3.8.
Zelfredzaamheid
18
4.3.9.
Psycho-sociaal functioneren
18
5. PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN
19
5.1. ONDERZOEKSVRAGEN
21
HOOFDSTUK II: METHODOLOGIE
22
1. INLEIDING
22
2. DE KEUZE VOOR KWALITATIEF ONDERZOEK
22
3. DATAVERZAMELING
23
3.1. RESPONDENTEN
23
3.2. PROCEDURE
25
3.2.1.
Contact
25
3.2.2.
Diepte-interview
25
3.2.3.
Persoonlijke documenten
27
4. DATA-ANALYSE
27
4.1. VERWERKING RUWE DATA
27
4.1.1.
Interviews
27
4.1.2.
Dagboekdocument
28
4.2. THEMATISCHE ANALYSE
28
5. KWALITEIT VAN HET ONDERZOEK
30
5.1. BETROUWBAARHEID
30
5.2. VALIDITEIT
31
HOOFDSTUK III: RESULTATEN
33
1. INLEIDING
33
2. BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN
33
2.1. STEUN
33
2.2. RELATIE MET BEGELEIDER
34
2.3. INSPRAAK
35
2.4. FUNCTIE BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN IN HET LEVEN VAN DE JONGVOLWASSENE
36
3. TRANSITIE NAAR DE VOLWASSENHEID
37
3.1. ROL VAN HET VERLEDEN
37
3.2. BELEVING VAN HET HEDEN
38
3.3. VISIE OP DE TOEKOMST
43
4. MAATSCHAPPELIJKE KWETSBAARHEID
44
4.1. SOCIALE BINDING (WERK-OPLEIDING)
44
4.2. FINANCIËLE SITUATIE
45
4.3. WOONOMSTANDIGHEDEN
45
4.4. STIGMATISERING
46
4.5. MAATSCHAPPELIJK KWETSBAAR?
46
HOOFDSTUK IV: DISCUSSIE
48
1. HOE WORDT DE BEGELEIDING VANUIT BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN DOOR JONGVOLWASSENEN ERVAREN? 48 1.1. INTEGRALE STEUN MET VARIËRENDE HULPVRAGEN
48
1.2. DE BELANGRIJKE ROL VAN DE BEGELEID(ST)ER
49
2. HOE ERVAREN MEISJES EN TIENERMOEDERS IN BZW DE TRANSITIE NAAR DE VOLWASSENHEID?
50
2.1. SPRINTEN NAAR DE VOLWASSENHEID MET OF ZONDER KWETSUREN
50
2.2. EEN ROOSKLEURIG EN ZELFSTANDIG TOEKOMSTPERSPECTIEF
52
3. SLAAGT BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN ERIN EEN ONDERSTEUNENDE INTERVENTIE TE ZIJN ALS AANSLUITENDE HULPVERLENING VOOR MAATSCHAPPELIJKE KWETSBARE JONGVOLWASSENEN IN DE TRANSITIE NAAR EEN ZELFSTANDIG LEVEN?
53
3.1. BEPERKT ECONOMISCH KAPITAAL
53
3.2. LANGE ZOEKTOCHT NAAR EEN EIGEN PLEKJE
53
3.3. MAATSCHAPPELIJKE HINDERNISSEN
54
4. IMPLICATIES VOOR PRAKTIJK EN BELEID
55
5. BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK
57
6. AANBEVELINGEN VOOR VERDER ONDERZOEK
57
HOOFDSTUK V: CONCLUSIE
59
LITERATUURLIJST
61
APPENDIX
73
APPENDIX 1: INFORMED CONSENT
73
APPENDIX 2: SEMIGESTRUCTUREERD INTERVIEW: MANSA-VRAGENLIJST
75
APPENDIX 3: SEMIGESTRUCTUREERD INTERVIEW: EIGEN VRAGENLIJST
79
APPENDIX 4: DAGBOEKDOCUMENT
82
APPENDIX 5: PROFIELSCHETS VAN DE PARTICIPANTEN
101
Inleiding De Bijzondere Jeugdbijstand heeft al een lange tijd een belangrijke rol bij de ondersteuning van de ontwikkeling van kinderen en jongeren, zeker wanneer die niet optimaal verloopt. Op die manier is het de bedoeling dat jongeren een goede basis krijgen en uitgroeien tot volwassen, verantwoordelijke en gewetensvolle mensen. De afgelopen jaren stond de jeugdzorg voor heel wat grote veranderingen. Met de omwenteling naar de Integrale Jeugdhulp worden verschillende organisatorische problemen belicht en aangepakt. Waar de jeugdhulpverlening eerder verkokerd was, wordt er nu gestreefd naar samenwerking tussen de verschillende jeugdhulpverleningsectoren (Het Agentschap Jongerenwelzijn, de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg, de Centra voor Leerlingenbegeleiding, Kind en Gezin, de Centra voor Integrale Gezinszorg en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (Agentschap Jongerenwelzijn, 2014a; Van Braekel, 2006). Het intersectorale en integraal aanbod staat centraal, alsook de continuïteit en vraaggerichtheid van de hulpverlening. In principe stopt de jeugdhulpverlening, met enkele mogelijke uitzonderingen zoals Begeleid Zelfstandig Wonen, aan achttien jaar. Met de Integrale Jeugdhulp werd gepoogd ook hier aan tegemoet te komen met enkele actieclusters die de continuïteit en problemen waarmee zorgverlaters worden geconfronteerd, centraal zetten. Deze jongvolwassenen dreigen immers tussen de mazen van het net te vallen, waardoor ze risico lopen in moeilijke probleemsituaties terecht te kunnen komen.
De periode van jongvolwassenheid betreft namelijk een complexe periode waarin belangrijke breukervaringen en transities zich voordoen. De meeste jongeren kunnen deze belangrijke stappen (voltooien van een opleiding, vinden van een baan, volwassen relaties aangaan, een gezin uitbouwen, ...) op weg naar volwassenheid en zelfstandigheid tegenwoordig wat spreiden of uitstellen in de tijd. Ze kunnen vaak langer rekenen op de steun en hulp van ouders en/of hun netwerk (Stroobants & De Mol, 2012). Er is echter een steeds groter wordende groep jongeren waarbij dit proces niet moeiteloos verloopt en waarbij ondersteuning en hulp niet vanzelfsprekend is. Daarbij komt soms een verhoogd armoederisico, een verhoogd risico op onderwijsachterstand en een verhoogd risico op psychische problemen. Jongvolwassenen die uit de hulpverlening komen, lopen een nog groter risico op sociale uitsluiting. Hauspie, Vettenburg & Roose (2010) beschrijven dit als maatschappelijke kwetsbaarheid. Maatschappelijke kwetsbaarheid gaat om het interactiegegeven tussen de jongvolwassenen en de maatschappij en zijn geen kenmerken van de jongvolwassenen als doelgroep zelf. Het sociaal en economisch beleid heeft bijvoorbeeld een belangrijke uitwerking op het creëren of hinderen van kansen op een succesvolle transitie naar volwassenheid (Collins, 2001). De theorie rond maatschappelijke kwetsbaarheid werd de afgelopen jaren heel vaak onderzocht, ook internationaal vormt dit een probleemkwestie die vaak wordt belicht (Davis, 2003; López, Santos, Bravo, & del Valle, 2013; Lemon, Hines, & Merdinger, 2005; Montgomery, Donkoh, & Underhill, 2006; Stas, Serrien, & Van Menxel,
1
2008; Stroobants & De Mol, 2012; Vander Laenen, Merlevede, Van Audenhove, & Cappon, 2011; Van Hecke et al., 2013; Vettenburg & Roose, 2010). Als gevolg van de signalering rond maatschappelijke kwetsbaarheid werd meer specifiek onderzoek verricht naar de uitstroom van jongeren uit de hulpverlening en uit Begeleid Zelfstandig Wonen. Begeleid Zelfstandig Wonen (BZW) wordt sinds de omschakeling naar het Experimenteel Modulair Kader ook Contextbegeleiding in functie van Autonoom Wonen genoemd. Over het algemeen lijkt deze begeleiding een belangrijke functie te hebben in de ontwikkeling naar een zelfstandig leven. Niettemin kan een samenspel van risicofactoren (vroege zwangerschap, laaggeschooldheid, wisselingen van verblijfplaats, financiële problemen, psychische klachten ...) ervoor zorgen dat zij nog steeds een maatschappelijk kwetsbare groep vormen (De Wilde, 2010). Dat er zich soms alsnog problemen en risicofactoren voordoen na het einde van de begeleiding doet vragen rijzen over het proces dat ze doorgemaakt hebben. Dit onderzoek zal het perspectief bevragen van vrouwelijke jongeren die deze hulpverlening nog niet verlaten hebben en nog middenin deze transitie zitten. De focus ligt op meisjes, aangezien deze transitie naar de volwassenheid en de sociaal-emotionele ontwikkeling onder grote invloed kan komen te staan van zwangerschappen, het opvoeden van kinderen en partnerrelaties. Deze invloedrijke aspecten komen in dit onderzoek dan ook zeker aan bod. Het algemene doel is dus om na te gaan in hoeverre Begeleid Zelfstandig Wonen een inhoudelijke invloed heeft op verschillende levensdomeinen die in interactie zijn met de maatschappij en meer specifiek op de sociaal-emotionele ontwikkeling van deze jonge vrouwen in een kwetsbare overgang naar de volwassenheid. In het eerste hoofdstuk wordt de onderzoeksvraag gekaderd binnen de zowel nationale als internationale literatuur en afgesloten met de probleemstelling en onderzoeksvragen. Hoofdstuk twee omvat de gehanteerde methodologie. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een kwalitatief onderzoeksdesign en meer specifiek van een belevingsonderzoek. In het hoofdstuk wordt dit verder beargumenteerd. Vervolgens worden in het derde hoofdstuk de resultaten van het onderzoek voorgelegd aan de hand van citaten en voorbeelden. Deze bevorderen de begrijpbaarheid en dienen als illustratie. Na dit hoofdstuk volgt de discussie, waarbij de resultaten gekoppeld worden aan de theoretische inzichten uit de literatuurstudie en verder kritisch geïnterpreteerd worden. Implicaties voor de praktijk en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek volgen hieruit. Ten slotte wordt er afgesloten met een algemene conclusie die het geheel samenvat.
2
HOOFDSTUK I: LITERATUURSTUDIE 1. De jeugd van tegenwoordig 1.1. Adolescentiepsychologie Adolescenten die in de puberteit zitten, krijgen te maken met heel wat fysieke, sociale en emotionele veranderingen en transities. Naast de alom bekende biologische en fysische veranderingen, die tegenwoordig al op een relatief vroege leeftijd kunnen beginnen (“Puberteit bij meisjes begint steeds vroeger,” 2010), heeft deze periode en de gebeurtenissen daarbij, ook een psychologische impact. Jongeren worden verondersteld zelfstandig te worden en zich daarbij los te maken van hun ouders. Sommigen voelen zich daar echter nog niet volledig klaar voor terwijl anderen net niet de vrijheid krijgen die ze al zouden willen. Ook peers lijken meer en meer belangrijk te zijn voor jongeren, terwijl ouders minder en minder invloed uitoefenen op hun puberende tiener (Berk, 2010). De theorie van Piaget beschrijft ook dat jongeren in deze periode een vorm van egocentrisme ontwikkelen, waardoor ze soms moeite hebben hun eigen perspectieven van die van anderen te onderscheiden. Dit kan weleens conflicten in de gezinssituatie tot gevolg hebben. Een laatste belangrijk kenmerk is dat puberende jongeren, in vergelijking met volwassenen, soms moeite hebben met het maken van rationele beslissingen. De ontwikkeling in de hersenen zorgt ervoor dat behoeftebevrediging, motivatie en beloningen hoger primeren dan rationeel denken, reflecteren en logisch redeneren (Berk, 2010). Zij zullen dus eerder impulsieve beslissingen maken en over korte termijn gevolgen reflecteren (Broekaert & Vanderplasschen, 2012). Daarbij komt het feit dat zij nu net meer zelf beslissingen willen maken, in plaats van dat die voor hen gemaakt worden. Onderzoek toont aan dat volwassenen in vergelijking met jongeren beter alternatieven kunnen overwegen, een kosten-baten-analyse maken, advies zouden vragen ... bij het maken van beslissingen (Halpern-Felsher & Cauffman, 2001). Ook blijkt dat sociale interacties meer invloed hebben op hun beslissingen dan interacties met volwassenen. Dit kan in het ergste geval uitval op school en foute beslissingen (experimenteren met drugs, delinquentie), conflicten in de thuissituatie en dergelijke, tot gevolg hebben (Truijens, 2010).
1.2. Wat als het fout gaat...? De impulsiviteit en beïnvloedbaarheid in deze periode kan in bepaalde situaties een risico vormen voor problemen zoals delinquentie, drugsverslavingen, problematische opvoedingssituaties e.d. waardoor jongeren in de jeugdhulpverlening kunnen terechtkomen (Broekaert & Vanderplasschen, 2012; Vandenbroeck, 2013).
3
We kunnen ons echter afvragen waarom we ons zouden zorgen maken over jongeren die stommiteiten begaan en experimenteren, als we weten dat dit van voorbijgaande duur is. De belangrijkste reden hiervoor is dat we kinderen en jongeren moeten ondersteunen in deze belangrijke periode, opdat ze een goede basis krijgen. Op deze manier is het de bedoeling dat ze rond hun 25e verder kunnen als volwassen, verantwoordelijke en gewetensvolle mensen (Nelis & Van Sark, 2009). Dit mag net de belangrijke functie zijn van de Bijzondere Jeugdbijstand. “Het maakt nu eenmaal een groot verschil of een jongen op zijn tweeëntwintigste zonder diploma en met een wietverslaving aanklopt bij het WCI, of dat hij zich op die leeftijd met een afgeronde opleiding en een paar kleerscheuren realiseert dat de volwassenen in zijn leven inderdaad gelijk hadden toen ze zo streng waren.” (Nelis & Van Sark, 2009)
2. De Bijzondere Jeugdbijstand (BJB) 2.1. Jeugdhulpverlening In Vlaanderen neemt de Bijzondere Jeugdbijstand nog steeds een centrale en specifieke plaats in de jeugdhulpverlening in. Zijn ontstaan heeft een lange en complexe geschiedenis achter zich en is ook nu nog volop in verandering (De Bie & Van Ewijk, 2008). Tot voor kort wordt in de Bijzondere Jeugdbijstand een onderscheid gemaakt tussen 'problematische opvoedingssituaties' en als 'misdrijf omschreven feiten'. Dit onderscheid zorgt op zijn beurt voor een scheiding tussen buitengerechtelijke (vrijwillige) en gerechtelijke (gedwongen) hulpverlening. Het voormalig Comité voor Bijzondere Jeugdzorg schat de situatie in en bepaalt hiermee of de situatie in aanmerking komt voor buitengerechtelijke hulpverlening. Wanneer deze vrijwillige en/of aanvaarde hulpverlening geen oplossing biedt, kunnen dwangmaatregelen aangewezen worden via de gerechtelijke hulpverlening. Kinderen en jongeren die een als 'misdrijf omschreven feit' gepleegd hebben, worden door hun status als handelingsonbekwame minderjarige niet op dezelfde manier behandeld als volwassenen. Daarom kunnen zij terechtkomen bij een specifiek stelstel: de jeugdrechtbank. Hier spreekt men dan van gerechtelijke hulpverlening. Dit kader werd definitief vastgelegd met de Decreten inzake de Bijzondere Jeugdbijstand van 4 april 1990 (De Bie & Van Ewijk, 2008; Vanderplasschen, Vandevelde, Claes, Broekaert, & Van Hove, 2010).
2.2. Maart 2014: de intrede van de Integrale jeugdhulp 2.2.1. Van verkokering naar samenwerking In
1999
concludeerde
een
"Maatschappelijke
beleidsnota
Bijzondere
Jeugdzorg"
dat
de
jeugdhulpverlening te verkokerd was. Er was te weinig samenhang en samenwerking tussen de 4
verschillende hulpverleningssectoren, namelijk het Agentschap Jongerenwelzijn, de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg, de Centra voor Leerlingenbegeleiding, Kind en Gezin, de Centra voor Integrale Gezinszorg en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (Agentschap Jongerenwelzijn, 2014a; Van Braekel, 2006). Dit had als gevolg dat er meer en meer aandacht besteed werd aan het op elkaar afstemmen van het aanbod van de Bijzondere Jeugdbijstand met andere hulpverleningssectoren voor minderjarigen. Op zijn beurt resulteerde dit in een hertekening van het landschap van de jeugdhulp en meer concreet in het Decreet Integrale Jeugdhulp dat op 7 mei 2004 ondertekend werd (Van Braekel, 2006). Het Decreet verzekert een samenwerking tussen de verschillende sectoren die met de jeugdhulp te maken hebben (Agentschap Jongerenwelzijn, 2014a). De Integrale Jeugdhulp heeft als doel de jongere centraal te stellen en zo snel mogelijk hulp te kunnen bieden op zijn/haar probleem. Vraaggerichtheid, inspraak en participatie van de jongere en zijn context staan hierbij centraal (Bedert, Meyvis, & Van Der Auweraert, 2013). 2.2.1.1.
De intersectorale toegangspoort (ITP)
De intersectorale toegangspoort (ITP) is hier de basis van de toegang tot de niet-rechtstreeks toegankelijke hulpverlening (bijvoorbeeld het aanbod van de Bijzondere Jeugdbijstand). Rechtstreeks toegankelijke hulpverlening is dan, vanzelfsprekend, voor iedereen toegankelijk die ondersteuning of hulp vraagt. Kind en Gezin (K&G), Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB) en de Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) maken hier deel van uit. De teams binnen de intersectorale toegangspoort beslissen of meer ingrijpende hulpverlening noodzakelijk is. Het team indicatiestelling onderzoekt de hulpvraag en bepaalt welke soort hulp aangewezen is. Vervolgens zoekt het team jeugdhulpregie samen met de jongere, zijn gezin en de aanmelder naar het beschikbare hulpaanbod dat past bij het type hulp. Deze teams vervangen het vroegere Comité voor Bijzondere Jeugdzorg (Agentschap Jongerenwelzijn, 2014b; Bedert, Meyvis, & Van Der Auweraert, 2013). 2.2.1.2.
Maatschappelijke noodzaak
Soms hebben jongeren of ouders zelf geen hulpvraag, maar zijn situaties zo onveilig of bedreigend dat het een maatschappelijke plicht is om in te grijpen. In dit geval kan men terecht bij de twee gemandateerde
voorzieningen:
het
Vertrouwenscentrum
Kindermishandeling
(VK)
of
een
Ondersteuningscentrum Jeugdzorg (OCJ). Zij bepalen of het noodzakelijk is om in "verontrustende situaties" in te grijpen. Indien dit wel het geval is, spreekt men over "maatschappelijke noodzaak". Ondersteuningscentra Jeugdzorg vervangen in dit opzicht ook de eerdere Comités voor Bijzondere Jeugdzorg aangezien zij "maatschappelijk noodzakelijke" dossiers voorzien van de begeleiding van een consulent. Met andere woorden is de werking van het voormalige Comité voor Bijzondere Jeugdzorg opgesplitst in de functies van de teams indicatiestelling en jeugdhulpregie en het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg (Agentschap Jongerenwelzijn, 2014c; Bedert, Meyvis, & Van Der Auweraert, 2013).
5
2.2.1.3.
Gerechtelijke jeugdhulp
In het geval van de tussenkomst van de Jeugdrechtbank, spreekt men over gerechtelijke jeugdhulp. De jeugdrechter kan maatregelen opleggen die te maken hebben met het niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpaanbod. Ook wanneer jongeren en/of zijn ouders het niet eens zijn met een maatregel, kan de hulpverlening afgedwongen worden. In dit gerechtelijke kader voor minderjarigen is dus weinig tot geen verandering in vergelijking met de eerdere decreten (Agentschap Jongerenwelzijn, 2014d).
2.2.2. Een integrale instroom: modules Over het algemeen wordt het met de Integrale Jeugdhulp mogelijk om hulpverlening uit verschillende sectoren te combineren, zodat jongeren minder dreigen tussen de mazen van het net te vallen. Om die reden wordt het gehele hulpverleningsaanbod beschreven in één gemeenschappelijke taal: modules (bijvoorbeeld: module verblijf, module contextbegeleiding, ...). Eén centrale instantie fungeert hierbij als toegangspoort en bepaalt welke module(s) passend zijn bij een bepaalde hulpvraag. Hierbij wordt zoveel mogelijk gestreefd naar 'vrijwillig aanvaarde' hulp (Bedert, Meyvis, & Van Der Auweraert, 2013). Onderstaand schema toont aan hoe de instroom in de jeugdhulp wordt georganiseerd:
Schematische weergave van de instroom in de Integrale Jeugdhulp in Vlaanderen (Agentschap Jongerenwelzijn, 2014e) Sinds 1 januari 2014 werd de toegangspoort, en daarmee de integrale jeugdhulp, definitief in de praktijk toegepast met Oost-Vlaanderen als pilootregio. Vanaf 1 maart 2014 trad de integrale jeugdhulp ook in de overige delen van Vlaanderen in werking (Agentschap Jongerenwelzijn, 2014a). In de praktijk zijn er heel wat vragen, problemen en onzekerheden omtrent deze hervormingen en vernieuwingen.
6
3. En wat eens achttien jaar? In principe stopt de jeugdhulpverlening bij de meerderjarigheid. Er zijn echter een aantal uitzonderingen waarbij ook jongeren na de leeftijd van achttien jaar hulp en bijstand kunnen krijgen. Vaak is een voorwaarde hierbij dat zij een voorgeschiedenis hebben in de jeugdhulpverlening, men spreekt hierbij dan van voortgezette hulpverlening na de meerderjarigheid. Eén van die voortgezette mogelijkheden is Begeleid Zelfstandig Wonen tot 21 jaar (De Bie & Van Ewijk, 2008). Hier wordt in het volgende onderdeel (2. Begeleid Zelfstandig Wonen - Typemodule Contextbegeleiding Autonoom Wonen) dieper op ingegaan. Verder kan ook de jeugdrechter bepaalde dwangmaatregelen laten verlengen tot na 18 jaar. Een laatste mogelijkheid voor hulpverlening tot na 18 jaar is de verlengde meerderjarigheid. Na aanvraag van de ouders bij de Rechtbank van Eerste Aanleg kan de rechter de jongvolwassene als "verlengd minderjarig" verklaren, waardoor hij/zij nog steeds onder ouderlijke bevoegdheid staat en als handelingsonbekwaam gezien wordt (Van Rumst, 2012). Op die manier kan hij/zij ook nog steeds een beroep doen op de Bijzondere Jeugdbijstand.
3.1. Maatschappelijk kwetsbare transitie van de jongvolwassenheid De periode van jongvolwassenheid betreft een complexe periode waarin belangrijke veranderingen en transities zich voordoen. Jongeren maken hierin belangrijke keuzes die de lijnen van hun toekomstig leven gaan bepalen (vb. van studeren naar werken of verder studeren, van thuis naar zelfstandig wonen, relaties, kinderen ...) (Stroobants & De Mol, 2012; Vander Laenen, Merlevede, Van Audenhove, & Cappon, 2011). Het betreft een proces van het aannemen van nieuwe, onafhankelijke rollen en het verwerven van autonomie, dat hoog in het vaandel wordt gedragen (López, Santos, Bravo, & del Valle, 2013). De theorie van Erikson beschrijft deze periode als het vinden van de eigen weg in een tijdperk waar dat niet langer door ouders of de maatschappij wordt uitgestippeld. Erikson spreekt hierbij over een mogelijke 'identiteitscrisis' (Westenberg, 2002). Gewoonlijk eindigt deze overgang met de voltooiing van het onderwijsproces, het vinden van een job, het houden van volwassen relaties en het bewonen van een eigen huis. De meeste jongeren kunnen deze belangrijke stappen op weg naar volwassenheid en zelfstandigheid tegenwoordig wat spreiden of uitstellen in de tijd. Ze kunnen vaak langer rekenen op de steun en hulp van ouders en/of hun netwerk (Stroobants & De Mol, 2012). Er is echter een steeds groter wordende groep maatschappelijk kwetsbare jongeren waarbij dit proces niet moeiteloos verloopt en waarbij ondersteuning en hulp niet vanzelfsprekend is (Davis, 2003; López, Santos, Bravo, & del Valle, 2013; Van Hecke et al., 2013; Stas, Serrien, & Van Menxel, 2008). Net omdat deze periode vol transities zit, maakt dit jongvolwassenen kwetsbaar. Ook lijkt die doelgroep alsmaar te evolueren; er zijn complexere gezinscontexten, multiculturele achtergronden, meer psychiatrische problemen, ... (Van Hecke et al., 2013). Ook geven cijfers uit 2007 aan dat 1 365 meisjes 7
onder de twintig een baby kreeg (Eeckhout, 2009). Dit geeft onrechtstreeks aan dat verschillende jonge vrouwen reeds in de transitieperiode de rol van ouder op zich dienen te nemen. Ali, Hall, Anderson, & Willingham (2013) onderzochten de belevingen en ervaringen van het 'moeder worden'. Uit dit onderzoek bleek dat vrouwen vaak een identiteitsverandering ervaren wanneer ze moeder worden. Zowel in verband met het zelfbeeld, als op emotioneel, gedragsmatig vlak, lijkt moederschap veel gevolgen te hebben. Het is niet ondenkbaar dat deze identiteitsverandering nog meer consequenties, verwachtingen en druk met zich mee brengt voor bijvoorbeeld tienermoeders, die al in een identiteitstransitie zitten (Keinemans, 2010). De emancipatie gedurende de transitie naar de volwassenheid betekent aldus voor elke jongere een nietuniform proces, vol ervaringen en moeilijkheden, waar zowel de sociaaleconomische context als individuele variabelen op inspelen (López, Santos, Bravo, & del Valle, 2013). Hierdoor kunnen ook sociale problemen ontstaan. Denk maar aan het actuele hoogtepunt over jeugdwerkloosheid. In België zijn er tegenwoordig 61.000 jongeren onder de 25 jaar, die werkloos zijn ("22,4% van de Belgische ...”, 2013). Hierbij aansluitend heeft de jeugd een verhoogd armoederisico (19% t.o.v. 13% voor de totale bevolking), een verhoogd risico op onderwijsachterstand (1 op 8 jongeren verlaat het secundair onderwijs zonder diploma), en een verhoogd risico op psychische problemen (Stas, Serrien & Van Menxel, 2008). Laten dit net factoren zijn die kenmerkend zijn voor maatschappelijke kwetsbaarheid (Van Hecke et al., 2013; Vettenburg & Roose, 2010). Maatschappelijke kwetsbaarheid betekent dat er op verschillende levensdomeinen (arbeidsmarkt, onderwijs, armoede, psychische gezondheid ...) een diversiteit van problemen ervaren wordt. De persoon of bevolkingsgroep wordt bij de contacten met maatschappelijke instellingen telkens opnieuw geconfronteerd met negatieve aspecten en kan minder genieten van het positieve aanbod. Belangrijk is dat het hier gaat om een interactiegegeven tussen de jongvolwassenen en de maatschappij, hoewel men hier vanuit de praktijk en de samenleving vaak naar kijkt als zijnde kenmerken van de jongvolwassenen als doelgroep zelf. Om de periode van jongvolwassenheid en hun transitie te begrijpen, is het echter enorm belangrijk om ook in onderzoek te focussen op de maatschappelijke processen en beleidsvoeringen die deze stigmatisering teweeg brengen (Davis, 2003; Hauspie, Vettenburg, & Roose, 2010; Van de Walle, Bradt, Bouverne-De Bie, 2013). De bredere maatschappelijke context, zoals het sociaal en economisch beleid, heeft met andere woorden een belangrijke uitwerking op het creëren of hinderen van kansen op een succesvolle transitie naar volwassenheid (Collins, 2001). Het is ook nodig in het achterhoofd te houden dat de term 'maatschappelijke kwetsbaarheid' op zich niet overeen komt met de termen 'lagere sociale klasse', 'marginalisering', 'kansarmoede', 'alleenstaande moeders' ... Eerder gaat het om de werkelijke ervaring van de negatieve contacten met maatschappelijke instellingen en de gevolgen ervan. Die negatieve interactie wordt veroorzaakt door de kloof tussen het (sub)cultureel kapitaal dat iemand van thuis meekrijgt en de voorwaarden om toegang te krijgen tot bepaalde institutionele instellingen (Van de Walle, Bradt, Bouverne-De Bie, 2013). Helaas kunnen de nefaste problemen die jongvolwassenen ervaren tijdens deze periode ook de verdere levensloop hypothekeren 8
(Van Hecke et al., 2013). Het is dus niet onwaarschijnlijk dat deze categorie jongvolwassenen een groot deel uitmaakt van de cliëntenpopulatie van de hulpverlening.
3.2. Jongvolwassenen en hulpverlening 3.2.1. Zorgverlaters Jongvolwassenen die hulpverlening, de bijzondere jeugdbijstand bijvoorbeeld, achter de rug hebben, ervaren deze overgang daarom niet gemakkelijker. Integendeel, ze moeten vaak een stuk sneller alle transities (sociaal-cultureel, materieeleconomisch, verantwoordelijkheid) doorlopen in vergelijking met hun leeftijdsgenoten (Maluccio, Krieger & Pine, 1990; Stroobants & De Mol, 2012). De grootste reden hiervoor is dat deze jongeren soms minder kunnen genieten van het langzaamaan verwerven van meer verantwoordelijkheid. Vaak gaat het om een breukervaring: ze komen van een veilige structuur terecht in een ongestructureerde buitenwereld die veel verwachtingen stelt (Van Hecke et al., 2013; Stroobants & De Mol, 2012). Ook de hulpverleningsgeschiedenis kan een grote impact hebben nagelaten op de jongeren, bijvoorbeeld wanneer ze getraumatiseerd werden door persoonlijke gebeurtenissen of wanneer de hulpverlening er niet in slaagde hen te helpen. In dit geval vormt dit het grootste risico op thuisloosheid op een latere leeftijd (Hyde & Kammerer, 2009; Van Hecke et al., 2013). Ook andere risicofactoren kunnen hier weer mee gepaard gaan: werkloosheid, weinig educationele mogelijkheden, slechte fysieke en mentale gezondheid, wisselende verblijfplaats, onstabiele situaties ... Kortom, jongvolwassenen die uit de hulpverlening komen, lopen een nog groter risico op sociale uitsluiting. (De Wilde, 2013; Lemon, Hines, & Merdinger, 2005;
López, Santos, Bravo, & del Valle, 2013;
Montgomery, Donkoh, & Underhill, 2006; Stas, Serrien & Van Menxel, 2008; Stroobants & De Mol, 2012; Van Hecke et al., 2013). Om hieraan tegemoet te komen, wordt in onderzoek geopteerd om de voorbereiding op zelfstandigheid binnen de Bijzondere Jeugdbijstand te optimaliseren en dit reeds vooraleer de leeftijd van 18 jaar wordt bereikt. Hoewel er mogelijkheden zijn voor jongvolwassenen om ook na hun achttiende begeleid te worden, zoals in Begeleid Zelfstandig Wonen, lijkt het er immers op dat de hulpverlening onvoldoende inspeelt op de kritieke overgangsfase van de minderjarigheid naar de meerderjarigheid (Van Hecke et al., 2013). Het is nodig vroeger te anticiperen op de overgang naar de zelfstandigheid en het volwassen leven. Een aangepaste ondersteuning, continuïteit tussen de jeugd- en volwassenhulpverlening en een bredere toepassing van de bestaande wetgeving met betrekking tot huisvesting, inkomen en arbeid zouden voor bijna 18-jarigen een antwoord kunnen bieden. Dit zou de maatschappelijke integratie van deze zorgverlaters ten goede komen. Voor voorzieningen is het echter moeilijk om jongeren optimaal voor te bereiden op zelfstandigheid en hen de nodige continuïteit te bieden (Stroobants & De Mol, 2012).
3.2.2. Tussen de mazen van het net Ondanks de duidelijk verhoogde risico's voor jongvolwassenen ervaren CAW's vaak dat juist deze categorie tussen de mazen van het net van de hulpverlening valt (Stas, Serrien & Van Menxel, 2008). 9
Aangezien de Bijzondere Jeugdbijstand in principe eindigt bij de meerderjarigheid (behalve voor wettelijke uitzonderingen) lijkt aansluitende hulpverlening na deze leeftijd een probleemfactor. Nochtans is die meerderjarigheid slechts een juridische constructie, die niet noodzakelijk overeenkomt met de sociologische en emotionele realiteit van de jongere (Stas, Serrien & Van Menxel, 2008; Van Audenhove & Vander Laenen, 2010;). Het is desondanks opvallend dat ongeveer één op tien jongeren in de bijzondere jeugdbijstand achttien jaar of ouder is en dat dit vanaf negentien jaar opnieuw daalt (De Wit, 2011). Dit lijkt aan te tonen dat jongvolwassenen er wel voor kiezen om wat langer binnen de hulpverlening te blijven en later uit te stromen. Helaas maakt ook een groot deel van die achttienjarigen geen gebruik van die mogelijkheid tot korte aansluitende hulpverlening, terwijl sommigen daar wel baat bij kunnen hebben (Goodkind, Schelbe, & Shook, 2011; Stas, Serrien & Van Menxel, 2008; Van Hecke, 2013). Vaak komt deze groep na enige tijd toch ook opnieuw in een bepaalde vorm van hulpverlening of interventie terecht (Hyde & Kammerer, 2008; Van Hecke, 2013). De reden voor die niet-deelname ligt vaak in het feit dat zij verlangen naar autonomie en onafhankelijkheid. Jongeren die gedurende een lange tijd in de hulpverlening gecirculeerd hebben, ervaren soms een grote drang naar vrijheid en zelfstandigheid. Wanneer zij achttien jaar worden, ligt deze vrijheid dan ook binnen hun handbereik. Een groot deel van deze jongeren is op hun achttiende echter nog niet klaar om zelfstandig te leven. Helaas kunnen zij op die manier terechtkomen in een periode waarin de problemen zich opstapelen; ze hebben geen netwerk, geen diploma, geen werk, geen inkomen, geen huisvesting (Stroobants & De Mol, 2012). Ook lijkt non-participatie aan hulpverlening ervoor te zorgen dat bepaalde belangrijke ontwikkelingen kunnen gehinderd worden, bijvoorbeeld in verband met ondersteunende relaties. Nochtans lijkt een hecht, ondersteunend netwerk cruciaal te zijn in hun transitie en zou het ook het gevoel van veerkracht versterken (Goodkind, Schelbe, & Shook, 2011 ; Höjer & Sjöblom, 2010). Wanneer zij geen steun krijgen bij hun problemen en hulpvragen, lopen ze ook hoger risico om in complexe multiproblemsituaties terecht te komen of sociaal uitgesloten te worden (Van Hecke; 2013; Stas, Serrien & Van Menxel, 2008). 3.2.2.1.
Nieuwe initiatieven
Als gevolg van het eerder besproken beleidsdossier van Stas, Serrien & Van Menxel in 2008 "Jongvolwassenen: tussen wal en schip?" werd dit 'hiaat' in de hulpverlening voor jongeren en de volwassen hulpverlening de afgelopen zes jaar heel vaak belicht. Ze pleiten voor zware inspanningen om dit gat te dichten door middel van een nauwere samenwerking tussen de betrokken sectoren. Van Hecke et al. (2013) spreken over de nood aan "loopplanken" na de grens van achttien en over de grenzen van verschillende hulpverleningssectoren heen. Dit om te voorkomen dat deze jongvolwassenen tussen wal en schip vallen en in marginalisering terechtkomen. Deze signalering ging niet onopgemerkt voorbij op het beleids- en praktijkniveau en werd een belangrijk actiepunt. Ook in de praktijk wordt opvallend
10
creatief aan de slag gegaan met maatschappelijk kwetsbare jongvolwassenen, wat tot nieuwe initiatieven en projecten leidt. Gecoördineerd beleid omtrent maatschappelijk kwetsbare jongvolwassenen Het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin wou in het verlengde van deze toegenomen signalering tegemoet komen aan de specifieke noden en behoeften van maatschappelijk kwetsbare jongvolwassenen. Concreet organiseerde het team Integrale Jeugdhulp Antwerpen twee intersectorale rondetafelgesprekken, waar hulpverleners van zowel binnen als van buiten de jeugdhulp hun ervaringen en expertises met betrekking tot kwetsbare jongvolwassenen konden delen. In het verlengde hiervan maakte Vlaams Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Jo Vandeurzen zes (van de zestien) prioritaire beleidsactieclusters op, die tegemoet komen aan behoeften van de jongvolwassenen en die de basispijlers vormen voor 'Het Gecoördineerd Beleid omtrent Maatschappelijk Kwetsbare Jongvolwassenen'. Als eerste wordt de benadering van maatschappelijk kwetsbare jongvolwassenen als een aparte doelgroep vooropgesteld. Op die manier wordt getracht beter te kunnen inspelen op de specifieke noden van deze doelgroep. Het onderzoek van Hauspie, Vettenburg & Roose (2010) bracht, in opdracht hiervan, de kenmerken en behoeften van deze groep jongvolwassenen in kaart. Ten tweede wordt de crisishulp voor jongvolwassenen belicht. Het Departement verzamelt daartoe goede praktijken en aanbevelingen, wat resulteert tot een Vlaams ontwerpdraaiboek van crisishulp voor jongvolwassenen. Ten derde wordt intersectoraal gewerkt aan informatie en materiaal dat jongvolwassenen, hun ouders en begeleiders begeleidt bij het uitstromen uit de jeugdhulp. Ten vierde worden praktijkwerkers gesensibiliseerd om concrete knelpunten omtrent leeftijdsgrenzen en jongvolwassenen te signaleren aan het beleid, die er mogelijk voor zorgen dat de regelgeving wordt aangepast en de hulpverlening wordt geoptimaliseerd. Een vijfde actiecluster betreft het nastreven van de hulpcontinuïteit en - coördinatie. Het beleid tracht dit op verschillende manieren vorm te geven; bijvoorbeeld door middel van vertrouwensfiguren, cliëntoverleg en netwerken Integrale Jeugdhulp. Ten slotte wordt geopteerd voor een meer flexibele omgang met leeftijdsgrenzen. De organisatie van cliëntoverleg binnen Integrale Jeugdhulp kan hier een mogelijkheid bieden, wanneer jongeren tot 21 jaar met een hulpverleningsgeschiedenis hier bijvoorbeeld kunnen aan participeren. Met deze actieclusters hoopt men gerichter te kunnen werken aan de geschetste problematiek van maatschappelijk kwetsbare jongvolwassenen (Geerinck, 2011; Vandeurzen, n.d.). Praktijkproject: Bruggen na(ar) 18 In 2010 werd het project "Bruggen na(ar) 18" ontwikkeld. Gegroeid vanuit de samenwerking tussen Integrale Jeugdhulp en het lokaal sociaal beleid, wil het initiatief bruggen bouwen tussen verschillende sectoren die met jongvolwassenen werken. Het leidde tot een intersectoraal informatie- en gebruikerspakket, waarin aan de hand van opdrachten en verwijzingen goede praktijken per levensdomein voorgesteld worden. Het project had enerzijds als doel de jongeren op een laagdrempelige manier te laten kennismaken met eerstelijns (jong)volwassenhulpverlening. Op die manier raken 11
jongeren op weg met hun eventuele hulpvragen. Anderzijds bood het de mogelijkheid bruggen te bouwen tussen verschillende sectoren, wat de overstap tussen jeugdhulp en hulp voor jongvolwassenen vergemakkelijkt. (“DEG - Bruggen na(ar) 18 - IJH,” n.d; JAC Gent, CAW Artevelde, 2012; Van Hecke et al., 2013)
3.3. Besluit Het 'gat' in de hulpverlening voor de jeugd en de hulpverlening voor volwassenen gaf de afgelopen zes jaar duidelijk stof tot nadenken en discussie. In het verlengde hiervan werd heel wat aandacht besteed aan de problematiek waarmee kwetsbare jongvolwassenen te kampen hebben en hoe de hulpverlening hierop inspeelt. Het belang van het invullen van dit hiaat en het vormgeven ervan wordt telkens opnieuw benadrukt. Het beleidsdossier van Van Hecke et al (2013) geeft enkele goede praktijken en initiatieven weer die de loopplanken kunnen vorm geven en een ondersteuning kunnen bieden voor jongvolwassenen rond de meerderjarigheid. Daarnaast worden ook op Europees niveau praktijken samengebracht die maatschappelijk kwetsbare jongeren ondersteunen in hun transitie (European Social Network, n.d.). Begeleid Zelfstandig Wonen via het CAW en via erkende diensten van de Bijzondere Jeugdbijstand lijkt inderdaad één van deze goede praktijken te zijn, die een belangrijke functie hebben in de transitie naar een zelfstandig leven (Van Hecke et al, 2013).
4. Begeleid Zelfstandig Wonen (BZW) - Typemodule Contextbegeleiding Autonoom Wonen De diensten voor Begeleid Zelfstandig Wonen in de Bijzondere Jeugbijstand worden sinds het Experimenteel Modulair Kader "Contextbegeleiding Autonoom Wonen" genoemd (Agentschap Jongerenwelzijn, 2014f). Aangezien in de literatuur vooral nog over Begeleid Zelfstandig Wonen gesproken wordt, dit nog het meest gekend is en dit onderzoek ook diensten buiten de Bijzondere Jeugdbijstand betrekt, zal hier verder ook de benaming Begeleid Zelfstandig Wonen (of BZW) gebruikt worden. Deze diensten begeleiden op ambulante wijze minderjarigen en jongvolwassenen die zelfstandig wonen. Het betreft jongeren vanaf 17 jaar die stappen willen zetten om zelfstandig te wonen (Federatie voor autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010). Enerzijds kan het gaan om jongeren die al eerder begeleid werden door het Agentschap Jongerenwelzijn (en zijn instanties binnen de Bijzondere Jeugdbijstand) en vanaf 17 jaar aanvraag doen voor Begeleid Zelfstandig Wonen in de Bijzondere Jeugdbijstand. Anderzijds kunnen ook jongeren, die om bepaalde redenen willen alleen wonen, Begeleid Zelfstandig Wonen binnen het algemeen welzijnswerk aanvragen. Jongeren vanaf 18 jaar kunnen hiervoor aanvraag doen bij het Jongeren Advies Centrum (JAC). Deze begeleiding maakt aldus geen deel uit van de Bijzondere Jeugdbijstand (Carrette & Verzele, 2006; Stroobants & De Mol, 2012). Jongeren die op jonge leeftijd beginnen met BZW, doen dit vaak niet vrijwillig, maar er ligt meestal één van bovenstaande jeugdproblematieken aan de basis (Carrette & Verzele, 2006). 12
4.1. Internationaal Ook buiten Vlaanderen zijn er internationaal gelijkaardige instanties die jongeren begeleiding bieden in de stap naar alleen wonen. De "independent living programs" in de Verenigde Staten zijn hier een voorbeeld van. Opvallend is dat deze begeleidingen zich vaak focussen op de uitstroom van "foster care" (Lemon, Hines, & Merdinger, 2005 ; Sherman, 2004). Jongeren die uit foster care komen, doen dit vaak met weinig middelen en weinig steun. Er is bij deze doelgroep dan ook soms sprake van factoren zoals werkloosheid, dakloosheid, druggebruik, vroege zwangerschappen ... die de succesvolle transitie naar de volwassenheid in de weg staan. Om dit te faciliteren, worden er mogelijkheden aangeboden om hen de vaardigheden te laten opdoen die ze nodig hebben om zelfstandig en volwassen te leven. Tal van ondersteuningsinstanties (zoals "Preparation for Adult Living Program" in Texas, "The UPS School-toCareer Partnership" in Baltimore, "Casey Family Services"
in Connecticut, ...) staan hiervoor in
(Sherman, 2004). Ook Nederland voorziet diensten voor begeleid wonen in de jeugdhulp. De functie is gelijkaardig aan deze in België; het zijn "voorzieningen die aan zelfstandig gehuisveste jongeren begeleiding bieden gericht op zelfstandig functioneren". Het gaat om jongeren van 15-21 jaar, die wel bereid zijn tot zelfstandig wonen, maar geacht worden dit niet tot een goed einde te brengen, zonder enige begeleiding (Van Der Linden et al, 2009). Over het algemeen probeert het Europees aanbod aan diensten voor begeleid zelfstandig wonen thuisloosheid bij jongvolwassenen te voorkomen. Thuisloosheid betreft een maatschappelijk probleem waarvoor verschillende landen of regio's (Ierland, Engeland, Schotland, Wales, Finland, Portugal, Denemarken, Zweden, Noorwegen, Nederland, Frankrijk, ...) strategieën willen aanbieden om dit te voorkomen of te bestrijden. Jongvolwassenen zijn hierin dan ook vaak een prioritaire doelgroep (Lescrauwaet, 2010). In Vlaanderen bijvoorbeeld is bijna de helft van de thuislozen jonger dan 30 jaar (Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, 2012). Hiervan liggen verschillende
factoren
aan
de
oorsprong:
problematische
opvoedings-
of
gezinssituaties,
leeftijdsdrempels in de huisvesting, huursubsidies, lager of geen inkomen ... Aangezien deze jongeren in de transitie zijn naar de volwassenheid, beschikken zij ook niet altijd over de vaardigheden om zelfstandig te leven en te wonen. Hierop willen specifieke vormen van begeleid wonen voor jongvolwassenen een antwoord bieden. In Engeland blijkt de combinatie begeleiding en tewerkstelling een succesvolle manier te zijn om thuisloosheid te bestrijden. In Finland en Schotland zijn er projecten geweest die zich dit probleem met betrekking tot jongvolwassen nog meer aantrekken, door bijvoorbeeld het woonaanbod voor jongeren met 600 plaatsten te verruimen of door te investeren in educatieve programma's over zelfstandig wonen (Lescrauwaet, 2010). Thuisloosheid blijft internationaal een groot maatschappelijk probleem, dat ook de jongeren treft. Begeleid wonen voor jongeren is één van de verschillende strategieën die dit probleem wil bestrijden. Men wil hiermee vermijden dat jongeren in de thuislozenzorg terechtkomen en mogelijk hun verdere leven als 'thuisloze' tegemoet gaan. (Lescrauwaet, 2010) 13
4.2. Doelgroep Uiteraard omvat Begeleid Zelfstandig Wonen meer dan voorkomen dat jongeren op straat belanden. BZW wil de kwetsbare overgang naar een zelfstandig leven als volwassene faciliteren en ondersteuning bieden bij de hulpvragen. Meestal heeft de hulpvraag waarmee jongeren bij BZW komen, te maken met administratie en financieel beheer. Soms betreft het jongeren die thuis, op school of in instellingen probleemgedrag (weglopen, spijbelen, agressie,
druggebruik, diefstal...)
vertonen. Ook volgen
zij
niet
zelden
lagere
schoolopleidingen en/of is er sprake van problemen op of met school. Een laatste mogelijke probleemfactor is dat sommigen een gebrek hebben aan sociale vaardigheden (agressie, onzekerheid, niet mondig ...) (Federatie voor autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010). Het is belangrijk te benadrukken dat elke jongere en zijn context verschillend is en dat we deze kenmerken dus niet mogen veralgemenen. Eerder onderzoek geeft aan dat de individualiteit en diversiteit van de noden van jongeren die aan BZW doen, een niet te onderschatten element is (Vansteelandt, 2012).
4.2.1. Specifieke doelgroepen Specifieke doelgroepen zoals niet-begeleide minderjarigen, jonge ouders, druggebruikers en jongeren met een psychiatrische problematiek kunnen enigszins ook een beroep doen op diensten voor Begeleid Zelfstandig Wonen. 30% van de jongeren in BZW gebruikt bijvoorbeeld drugs. Vaak gaat dit om nietproblematisch gebruik. Wanneer het gebruik wel problematisch gezien wordt - de grens is natuurlijk niet simpel te bepalen - wordt er verdere samenwerking of doorverwijzing aangevraagd naar gespecialiseerde drughulpverlening (Federatie voor autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010). In elk geval wordt het aangeraden verslaafden niet zonder begeleiding zelfstandig te laten wonen, aangezien Begeleid Zelfstandig Wonen een positief effect heeft op hun abstinentie. Wel wordt opgemerkt dat het aantal psychiatrische klachten groter is bij drugsverslaafden die begeleid wonen. Het lijkt erop dat verslaafden die in de hulpverlening circuleren, minder gebruiken, maar wel meer psychiatrische klachten vertonen (Stomp O., 2010). Jonge moeders In de literatuur lijkt er weinig onderzoek gedaan naar jonge moeders in diensten voor Begeleid Zelfstandig Wonen. Tienermoeders komen vaak in contact met Begeleid Zelfstandig Wonen omwille van onvoldoende zelfstandige vaardigheden of moeilijke thuis- en gezinssituaties. Aangezien diensten voor Begeleid Zelfstandig Wonen zelf niet de expertise hebben voor opvoedingsvaardigheden, wordt in geval van tienerzwangerschappen of tienermoeders vaak samengewerkt met of doorverwezen naar diensten die gespecialiseerd zijn met gezinszorg (CIG, K&G, OCMW, ...) (Federatie autonome diensten voor Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010). Het CIG (Centra voor Integrale Gezinszorg) biedt beperkte residentiële plaatsen aan voor jonge moeders en verleent ook ambulante intensieve begeleiding. (Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 2013). Niettemin wordt gesteld dat BZW speciale 14
aandacht besteed aan de betrokkenheid van kinderen (Federatie autonome diensten voor Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010). Het onderzoek van Van Cauwenbergh (2011) gaf aan dat tienermoeders enorm veel belang hechten aan sociale en emotionele ondersteuning. Dit zou een belangrijke factor zijn bij een hogere levenskwaliteit. Wanneer ze deze steun echter niet vinden in hun sociale netwerk, wordt de ondersteuning vanuit hulpverleningsdiensten zoals het CIG des te positiever gewaardeerd.
4.2.2. Stigma van de doelgroep Onderzoek toont aan dat jongeren zich soms 'anders' voelen, omdat ze Begeleid Zelfstandig Wonen. Ze willen zich dan ook zo snel mogelijk terug 'normaal' voelen en dit houdt in dat zij los staan van de hulpverlening (Bovijn, 2011). Aangezien Bijzondere Jeugdbijstand een verbijzondering inhoudt, volgt daar helaas soms stigmatisering uit. Dat we praten over jongvolwassenen als een aparte, soms problematische doelgroep en als bijvoorbeeld 'maatschappelijk kwetsbare jongeren' houdt op zich ook enige stigmatisering in. Het lijkt er immers op dat we spreken over kenmerken die eigen zijn aan deze jongeren zelf; terwijl de oorzaak eerder gelegen is in de interactie tussen de jongere en zijn sociale structuren en maatschappelijke processen (Hauspie, Vettenburg, & Roose, 2010). Ook jonge moeders of tienermoeders worden weleens gestigmatiseerd. De consequenties van de geboorte van een kindje voor de jonge moeder en haar omgeving wordt vaak geproblematiseerd. Zo acht het sociologisch perspectief dat de toekomst van jonge moeders en hun kind(eren) er minder rooskleurig zou uitzien dan die van andere adolescenten, terwijl andere perspectieven er van uitgaan dat de stigmatisering een uiting is van een maatschappelijk probleem (verschillende en/of historische opvattingen over seksualiteit en moraliteit, bijvoorbeeld) (Keinemans, 2010).
4.3. Begeleidingsdomeinen Begeleid Zelfstandig Wonen Uit de literatuur blijkt dat de begeleiding bij Zelfstandig Wonen op zich vaak kampt met telkens terugkerende kwesties, die vaak te maken hebben met de maatschappelijke kwetsbaarheid van jongvolwassenen. Daarnaast is het belangrijk ook de terugkerende positieve aspecten en succesgebieden weer te geven.
4.3.1. Relatie begeleider - cliënt De jongeren worden door een vaste individuele begeleider begeleid. Hiermee beoogt men het ontstaan van een open en eerlijke vertrouwensrelatie (Federatie voor autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010). Een onderzoek over de ervaringen van jongeren met BZW, toont aan dat jongeren soms behoefte hebben aan meer individuele tijd met hun begeleider (Bovijn, 2011). Ander onderzoek geeft echter aan dat de jongeren de beschikbaarheid van hun begeleider behoorlijk prijzen en als een vangnet beschouwen (De Wilde, 2010; Vansteelandt, 2012). Sommigen lijken graag een persoonlijke, in plaats van een louter professionele relatie aan te gaan met hun begeleider. Enkelen spreken zelfs over 'vriend' of 'vriendin' met als enige verschil dat die een beroepsgeheim heeft. Dit kan uiteraard voor- en nadelen
15
hebben. Het feit dat de begeleiding op een bepaalde dag zal stoppen, kan in dat geval een grote invloed hebben op de jongere (Bovijn, 2011).
4.3.2. Begeleiding op maat De begeleiding wordt aangepast volgens de specifieke noden en wensen van de jongere (Federatie voor autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010). Deze vraaggerichtheid heeft een dubbele bodem: het lijkt dat enkel jongeren die mondig genoeg zijn om hun hulpvraag voldoende te formuleren, de gepaste en nodige ondersteuning krijgen (De Wilde, 2010). Anderzijds zorgt het ervoor dat de intensiteit van de begeleiding aangepast kan worden aan de jongere zelf en de situatie. Dit maakt op zijn beurt dat een begeleiding en de duur ervan niet te voorspellen valt (Vansteelandt, 2012).
4.3.3. Integrale begeleiding Integrale begeleiding houdt in dat de begeleiding zich richt op alle aspecten van de zelfstandigheid: woon- en beroepssituatie, financiële situatie, relatie met thuis, familie, vrienden, school, dagritme, tijdsbesteding, praktische zelfredzaamheid en het psycho-sociale aspect (Federatie voor autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010). Onderzoek toont aan dat jongeren het positief vinden dat ze bij één persoon terecht kunnen met al hun vragen (De Wilde, 2010).
4.3.4. Woonsituatie Begeleid Zelfstandig Wonen verwacht dat de jongere zelf naar een woning zoekt, met ondersteuning van de begeleiding. Dit geeft bij jongeren soms het gevoel dat zij hier wat te weinig gerichte begeleiding bij krijgen (Bovijn, 2011). Ondanks een aantal specifieke steunmaatregelen vanuit de Vlaamse Overheid voor meerderjarigen (huursubsidie, installatiepremie, sociale verhuring, ...) en het Recht op Wonen een grondwettelijk erkend recht is (Federatie voor autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010), spreekt men hedentendage over een huisvestingsproblematiek in verband met de jongeren uit BZW. Stas, Serrien & Van Menxel (2008) stellen nochtans dat wonen een cruciale factor vormt voor het algemeen welzijn. Als men ‘niet woont’ in België, ‘bestaat men op zich niet’ en kan men aldus niet van allerhande basisrechten genieten (beroep, leefloon, ...). Jongeren ondervinden heel wat problemen om een betaalbare woning te vinden of ze worden bijvoorbeeld vaak geweigerd door sceptische huisbazen, omwille van hun stigma. De voorkeur voor verhuring gaat dikwijls naar mensen met een vast inkomen en stabiele situatie. Aansluitend komen deze jongeren op die manier in een sociale woning terecht, wat hun imago en integratie ook niet meteen ten goede komt (Bervoets W, Loopmans M., 2010). Bijkomend moet men in principe meerderjarig zijn om een huurcontract te kunnen afsluiten voor een sociale woning. Wel zijn individuele afwijkingen mogelijk voor minderjarigen die aan BZW doen, aangezien de betaling van de huur dan meer verzekerd is (Stroobants & De Mol, 2012). Jongeren klagen vaak over de betaalbaarheid of over woningen van slechte kwaliteit. We kunnen stellen dat de kostprijs van zelfstandig wonen over het algemeen de levensomstandigheden van de jongere bepaalt. Lage huurprijzen dreigen aldus overeen te komen met slechte levensomstandigheden. (Dermaut, Mechnig & Mus, 2007). 16
4.3.5. Financiële situatie De hulpvraag van jongvolwassenen lijkt het hoogst op het financieel vlak (Stas, Serrien & Van Menxel, 2008; Vyvey, 2010). Veel jongeren weten bij aanvang niet hoe ze hun bankzaken moeten beheren, hoe ze rekeningen moeten betalen, hoe ze verstandig moeten omgaan met geld ... Het financiële aspect is uiteraard een belangrijk element voor het onderhoud van de jongere. Vanuit Begeleid Zelfstandig Wonen doet men aan budgetbegeleiding, waarbij voor elke jongere een persoonlijke aanpassing van het geldbeheer wordt voorzien (bijvoorbeeld: 50euro per week) (Federatie voor autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010). Er zijn vaak jongeren die bij aanvang van de begeleiding niet over een vast inkomen beschikken. Het is dan ook de bedoeling dat er zo snel mogelijk naar een inkomen wordt gezocht (Federatie voor autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010). Minderjarigen met een dossier binnen de Bijzondere Jeugdbijstand ontvangen een verblijfssubsidie per dag wanneer ze Begeleid Zelfstandig Wonen via een erkende voorziening. Dit geeft echter geen toegang tot andere sociale voordelen zoals verhoogde tegemoetkomingen, sociale tarieven ... Na de meerderjarigheid kan een aanvraag voor een leefloon ingediend worden bij een OCMW. Jongeren vinden niettemin de stap naar het OCMW hoogdrempelig, aangezien het een negatief imago heeft (Stroobants & De Mol, 2012). In verband met dit leefloon geven jongeren vaak aan dat ze het spijtig vinden dat ze door dit beperkt bedrag niks kunnen sparen (Bovijn, 2011; Vyvey, 2010). Daarbij aansluitend geven sommige jongeren aan dat ze tijdens hun begeleiding dan ook niet geleerd hebben om te sparen (De Wilde, 2010).
4.3.6. Relaties Diensten voor Begeleid Zelfstandig Wonen kijken vanuit een systeemtheoretisch perspectief naar het gezin. Er wordt tijdens de begeleiding veel aandacht besteed aan het contact en de relatie tussen de ouders en de jongere (Federatie autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010). Dit is echter niet altijd vanzelfsprekend, aangezien er vaak een problematische thuissituatie aan de basis ligt (Carrette & Verzele, 2006). Het kan gebeuren dat de jongere de betrokkenheid van de ouders weigert. Bij meerderjarigen wordt dit dan ook gerespecteerd. Bij minderjarigen wordt er echter in ieder geval contact opgenomen met de ouders. Hoe dan ook blijft de begeleiding aandacht schenken aan de relatie ouderkind en zorgt deze ook voor eventuele bemiddelingen (Federatie autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010). Een goede relatie met de thuiscontext kan immers een belangrijke back-up vormen voor de jongvolwassene (Stroobants & De Mol, 2012). Kwalitatief onderzoek geeft aan dat jongeren die begeleid werden inderdaad vaak hersteld of verbeterd contact ervaren met hun ouders (Bovijn, 2011). Ze zijn in het algemeen positief over deze contextgerichte werking, op enkele uitzonderingen na die liever geen enkel contact meer met hun familie hadden gehad (De Wilde, 2010; Vansteelandt, 2012).
Aangezien de omgeving en - meer specifiek - de peers van een jongvolwassene een grote invloed uitoefenen (Truijens, 2010; Stroobants & De Mol, 2012), wordt ook hier de nodige aandacht aan besteed. Wanneer een jong koppel bijvoorbeeld samenwoont, wordt de partner altijd zoveel mogelijk mee betrokken in de begeleiding (Federatie voor autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010). In 17
de praktijk ondervindt men hier soms het gebrek aan medewerking; niet elke partner kan zich vinden in een interventie vanuit de Bijzondere Jeugdbijstand of in de nood aan begeleiding van derden. Een conflict met de partner kan dus wellicht een grote invloed uitoefenen op de begeleiding van de jongere. Hier is echter weinig onderzoek over te vinden.
4.3.7. Beroeps- en schoolsituatie Jongeren uit gezinnen met een lage socio-economische status lijken over het algemeen een verhoogd risico op schoolse problemen en achterstand te lopen. Bij jongeren uit de Bijzondere Jeugdbijstand is dit risico soms nog groter (Stroobants & De Mol, 2012). Studenten kunnen rekenen op een studietoelage, vanwege de overheid, indien zij als "alleenstaande student" beschouwd worden. Er wordt over het algemeen niet afgeweken van de leerplicht, al wordt de wens van de jongere ook in acht genomen (Federatie autonome diensten voor Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010). Jongeren in BZW hebben vaak lange periodes waarin ze niet naar school gingen achter de rug (Bovijn, 2011). De combinatie alleen wonen en schoolgaan lijkt zeker niet vanzelfsprekend.
Het verhoogt het risico op schoolmoeheid
(Vyvey, 2010). Werkloze jongeren worden gemotiveerd om werk te zoeken, bijvoorbeeld door een inschrijving aan de V.D.A.B., interim-bureaus ... Ze kunnen rekenen op ondersteuning en advies van hun begeleider wanneer ze die nodig hebben (Federatie autonome diensten voor Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010). Het recht op maatschappelijke integratie door tewerkstelling voor meerderjarigen jonger dan 25 jaar bestaat uit een arbeidsovereenkomst of uit een Geïndividualiseerd Project Maatschappelijke Integratie (GPMI). Dit contract lijkt echter geen rekening te houden met de werkelijke noden. Vaak moet een jongere bijvoorbeeld eerst over een woning beschikken, vooraleer dit contract ingaat. Ook lijkt er in dit contract geen ruimte te zijn voor mogelijke fouten, waardoor jongeren sneller uitgesloten en gesanctioneerd kunnen worden (Stroobants & De Mol, 2012).
4.3.8. Zelfredzaamheid Het hoogste doel op zich van BZW is uiteraard het bereiken van de zelfredzaamheid en zelfstandigheid en het verwerven van de nodige huishoudelijke en administratieve vaardigheden. Evaluatie omtrent huishoudelijke begeleiding geeft aan dat jongeren zich in BZW vaak voldoende ondersteund voelen op dit domein. Ze ervaren echter vaak nog moeilijkheden met administratieve vaardigheden, ook na de begeleiding (Bovijn, 2011; De Wilde, 2010).
4.3.9. Psycho-sociaal functioneren In de ontwikkeling naar de volwassenheid is de persoonlijkheid van de jongere een belangrijk ontwikkelend element, waar de begeleiding respect voor opbrengt. Om te zorgen voor een vertrouwensbasis voor de jongere leeft de begeleid(st)er zich zoveel mogelijk in de leefwereld van de jongere in en stelt zich neutraal op. Op die manier ervaren jongeren dat de begeleiders er niet enkel en alleen zijn om hen te controleren en voortdurend te bevelen (Federatie voor autonome diensten Begeleid 18
Zelfstandig Wonen, 2010). Dat de begeleider zich kan verplaatsen in het perspectief van de jongere, lijkt hier een belangrijk aspect (Bovijn, 2011). Tegelijk willen jongeren niet de indruk krijgen dat hun leven extern bepaald wordt; zij moeten inspraak ervaren en zelf betrokken blijven in beslissingen met betrekking tot hun eigen leven. Participatie is hier dus onmisbaar (Bovijn, 2011; Vyvey, 2010). De masterproef van Vyvey (2010) gaf aan dat de stem van de jongvolwassene alsnog vaak ontbreekt. Nochtans is dit een cruciaal gegeven om de transitie naar een zelfstandig leven succesvol te maken (Scannapieco, Connell-Carrick, & Painter, 2007; Vander Laenen et al, 2011; Vyvey, 2010). Tenslotte worden de jongeren zoveel mogelijk gestimuleerd om problemen in begeleidingscontacten te bespreken, opdat zij samen naar een oplossing kunnen zoeken. Bij specifieke of ernstige problemen wordt er externe hulp ingeschakeld (Federatie voor autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen, 2010). Nochtans geven jongeren aan dat zij bijvoorbeeld over psychologische problemen liever met hun individuele begeleider gepraat hadden, omdat zij al een vertrouwensband opgebouwd hebben (De Wilde, 2010).
5. Probleemstelling en onderzoeksvragen Bovenstaande literatuur geeft aan dat de transitie naar de volwassenheid een kwetsbare, maar belangrijke periode is, die vaak de verdere levensverloop bepaalt. Jongvolwassenen kunnen desgewenst steun vinden in aansluitende hulpverlening van de jeugdhulp. Nochtans wordt ook ervaren dat jongvolwassenen vaak tussen de mazen van het net vallen of dat zij de hulpverlening de rug toekeren. Er zijn tegenwoordig heel wat nieuwe ontwikkelingen die dit willen tegengaan, voornamelijk omdat dit zorgprobleem aanzien wordt al een organisatorische kwestie. Sectoroverschrijdend samenwerken, lijkt een cruciale zaak (Geerinck, 2011). Als gevolg van deze verontrusting rond de categorie van maatschappelijk kwetsbare jongvolwassenen werd heel wat onderzoek verricht naar de uitstroom van jongeren uit de hulpverlening en meer bepaald uit Begeleid Zelfstandig Wonen. Het lijkt tegenwoordig een 'hot topic'. Zij zitten immers te midden deze transitie en het lijkt interessant te onderzoeken wat de hulpverlening en - meer specifiek - BZW bij hen opgebracht heeft of waar er zich problemen bevinden. "Diensten voor Begeleid Zelfstandig wonen" of de typemodule "Contextbegeleiding in functie van Autonoom Wonen" willen de overgang naar een zelfstandig leven, na een al dan niet eerdere hulpverleningsgeschiedenis, optimaliseren en ondersteunen. Door de maatschappelijk kwetsbare transitie die deze jongvolwassenen vaak doormaken, komen zij weleens drempels en moeilijkheden tegen en dragen zij vaak ook al een serieuze rugzak met zich mee. Dit alles lijkt hun integratie over het algemeen niet ten goede te komen. Dit heeft veelal te maken met structureel-maatschappelijke beperkingen. Studies tonen aan dat de voorbereiding op een succesvolle transitie te laat start of te beperkt blijft, waardoor een succesvolle overgang op het spel wordt gezet. Principes zoals participatie, samenwerking ... lijken in een begeleiding en levensplanning soms nog te weinig aan bod te komen om deze transitie tot een succesvol einde te brengen (Vander Laenen et al, 2011; Vyvey, 2010). Nochtans zouden deze 19
principes ervoor zorgen dat jongeren ondersteunende omgevingen en weloverwogen beslissingen kunnen maken en zo later zelfonderhoudend en productieve leden van de maatschappij worden (Scannapieco, Connell-Carrick, & Painter, 2007). Ook Hauspie, Vettenburg, & Roose (2010) stellen voorop deze jongeren te beluisteren en te respecteren en dat zij moeten kunnen experimenteren zonder in een bepaalde hulpverleningsvorm gedwongen te worden. Dit roept vragen op naar kenmerken en principes van de zorgverlening voor jongeren: houden deze wel genoeg rekening met de transitie naar de volwassenheid en met de individuele noden, vragen en wensen van de jongere? Om die reden is het ook in onderzoeken belangrijk de perspectieven en meningen van jongvolwassenen op de hulpverlening in acht te nemen. Alleen op die manier zal een duidelijker beeld van de knelpunten kunnen gevormd worden. Over het algemeen geven deze onderzoeken van uitstromende jongvolwassenen aan dat Begeleid Zelfstandig Wonen voor deze jongeren een belangrijke meerwaarde betekende en hen kansen in verband met financiële zaken, steun en veiligheid bood die ze niet zouden gehad hebben van thuis uit (Bovijn, 2011; Lemon, Hines, & Merdinger, 2005). Niettemin zorgt een samenspel van risicofactoren (jong moederschap, laaggeschooldheid, wisselingen van verblijfplaats, financiële problemen, psychische klachten ...) ervoor dat zij nog steeds een maatschappelijk kwetsbare groep vormen (De Wilde, 2010). In de masterproef van Bovijn (2011) worden er al in het jaar na het einde van BZW problemen gesignaleerd in verband met de financiële situatie, relaties en levensomstandigheden. Dit toont aan dat deze jongvolwassenen enigszins wel nog baat kunnen hebben aan bepaalde verdere ondersteuning en doet vragen oprijzen over het proces dat ze doorgemaakt hebben. Resulterend uit onderzoek wordt advies gegeven voor een langduriger engagement, met de nodige continuïteit, die laagdrempelig en toegankelijk kan worden aangeboden en individueel kan worden aangepast (Bovijn, 2011; Vyvey, 2010; Vansteelandt, 2012). Niettegenstaande geven jongeren aan het einde van hun hulpverlening aan dat ze zich klaar voelen om definitief alleen te gaan wonen en wil de meerderheid van jongeren na hun uitstroom eigenlijk geen professionele hulp meer. Zij voelen zich eindelijk vrij van de bemoeienissen van hun begeleiding en zoeken liever verdere hulp in de nabije context (De Wilde, 2010; Vyvey, 2010). In onderzoek dringt de vraag zich op ook de stem te laten horen van jongeren die de hulpverlening nog niet verlaten hebben en die middenin deze transitie zitten (Bovijn, 2011; Vansteelandt 2012). Op deze manier kunnen ervaringen van jongvolwassenen in interactie met de maatschappij dieper nagegaan worden (Van de Walle, Bradt & Bouverne-De Bie, 2013). Dit onderzoek zal het perspectief bevragen van vrouwelijke jongeren die de hulpverlening nog niet verlaten hebben en nog middenin deze transitie zitten. Het onderzoek focust zich op meisjes, aangezien bovenstaande literatuur aangeeft dat de transitie naar de volwassenheid en de sociaal-emotionele ontwikkeling ook onder grote invloed kan komen te staan van zwangerschappen, het opvoeden van kinderen ... Het lijkt ook interessant te onderzoeken welke rol de partner heeft in deze transitie. Hoewel de theorie rond maatschappelijke kwetsbare jongeren niet op deze kwesties focust, mogen dergelijke invloeden ook niet onderschat worden. We kunnen desbetreffend onderzoek aldus niet over het hoofd zien. Het uiteindelijke doel is om na te gaan in 20
hoeverre BZW een inhoudelijke invloed heeft op verschillende levensdomeinen die in interactie zijn met de maatschappij en op de sociaal-emotionele ervaringen van jonge vrouwen in de kwetsbare overgang naar de volwassenheid. Dit kan een specifieker zicht bieden op de transitie naar de volwassenheid van deze jongvolwassenen, welke maatschappelijke processen hiermee gepaard gaan en hoe BZW hier kan op inspelen.
5.1. Onderzoeksvragen Aangezien participatie en betrokkenheid een veel besproken element blijkt, is het belangrijk jongeren niet enkel als onderzoeksobject te zien, maar ook als subject. Daarom wil dit onderzoek ook uitgaan van hun verhalen en ervaringen in verband met hun begeleiding, zodat zij onbevooroordeeld hun stem kunnen laten horen. Dit onderzoek zal, met bovenstaande literatuurstudie en probleemstelling in het achterhoofd, trachten een antwoord te krijgen op drie onderscheiden onderzoeksvragen: Zoals eerder vermeld, is het belangrijk de mening en het verhaal van de jongere zelf in achting te nemen. De eerste onderzoeksvraag luidt dan ook: Hoe wordt de begeleiding vanuit Begeleid Zelfstandig Wonen door jongvolwassenen ervaren? Deze onderzoeksvraag tracht zowel de steungebieden als de moeilijkheden die jongvolwassenen ervaren, na te gaan, alsook de rol van de hulpverleningsrelatie. Op die manier kan duidelijk worden welke waarde BZW heeft voor deze jongvolwassenen. De tweede onderzoeksvraag peilt naar de specifieke transitie naar de volwassenheid die vrouwelijke jongvolwassenen ervaren. Hoe ervaren meisjes en tienermoeders in BZW de transitie naar de volwassenheid? De onderzoeksfocus ligt hier meer op de druk die meisjes en tienermoeders al dan niet ervaren in de overgang naar de volwassenheid, welke rol het moederschap hier in speelt en hoe zij hier mee omgaan. Hierbij aansluitend wordt ook de rol van de partner in deze transitie nagegaan. De derde onderzoeksvraag betrekt zich tot een algemeen overzicht van de functie van BZW: Slaagt BZW erin een ondersteunende interventie te zijn als aansluitende hulpverlening voor maatschappelijke kwetsbare jongvolwassenen in de transitie naar een volwassen en zelfstandig leven? Meer concreet wil het onderzoek een zicht bieden op het effect van BZW op maatschappelijke kwetsbaarheid. Hierdoor kunnen maatschappelijke processen aan het licht komen die de maatschappelijke kwetsbaarheid doen toe- en/of afnemen.
21
HOOFDSTUK II: METHODOLOGIE 1. Inleiding Deze studie betreft een belevingsonderzoek. Het gaat de beleving van de jongvolwassenen in BZW na, in verband met hun begeleiding, in verband met de transitie die zij doormaken en de maatschappelijke kwetsbaarheid waarmee zij geconfronteerd worden. Dit kan interessante inzichten opleveren aangaande hun leefsituatie en de moeilijkheden die zij ondervinden. Om de onderzoeksvragen te beantwoorden, werd gebruik gemaakt van een kwalitatief onderzoeksopzet met enerzijds semigestructureerde interviews en anderzijds dagboekdocumenten. De verwerking van de interviews en de documenten werden geanalyseerd aan de hand van een thematische inhoudsanalyse
2. De keuze voor kwalitatief onderzoek De keuze voor de onderzoeksmethode heeft betrekking op de aard van de probleemstelling en onderzoeksvragen (Van Hove & Claes, 2011). In deze masterproef wordt op zoek gegaan naar de beleving en de ervaringen van jongvolwassen meisjes die Begeleid Zelfstandig Wonen en middenin de transitie naar de volwassenheid zitten. Om hiervan een duidelijk beeld te krijgen is een kwalitatief onderzoek aangewezen. Kwalitatief onderzoek draagt immers bij tot een groter begrip van percepties, attitudes, processen en fenomenen (Philipsen & Vernooy-Dassen, 2004; Van Hove & Claes, 2011). Van de Walle, Bradt & Bouverne-De Bie (2013) stellen dat hoewel kwantitatief onderzoek deze problematiek ook in beeld kan brengen, kwalitatief onderzoek een dieper inzicht kan nastreven betreffende de eigen vertalingen die jongeren van hun ervaringen maken. In dit onderzoek wordt uitgegaan van een belevingsonderzoek, dat de verschillende zingevingprocessen die mensen toewijzen aan hun omgeving nagaat. De participanten worden hierbij benaderd als actor (Van Gils & Willekens, 2010). Creswell (2012) stelt dat deze kwalitatieve aanpak ook gepaard gaat met een constructivistische visie: we willen verschillende betekenissen van individuele ervaringen die ook sociaal en historisch geconstrueerd en bijgevolg gevarieerd en uniek zijn, achterhalen. De betekenis die eraan verleend wordt, hangt met andere woorden af van de sociale en historische context waarin deze ervaring plaatsvindt. Ook in dit onderzoek moet rekening gehouden worden met het feit dat de betekenissen en percepties niet generaliseerbaar zijn, maar eerder afhankelijk zijn van verschillende individuele maar ook socioeconomische factoren (denk maar aan de economische crisis, vooroordelen ...). Kwalitatief onderzoek heeft het nadeel dat het subjectieve data betreft en dat objectief aantoonbare feiten afwezig zijn. Het beschrijft eerder de levens van mensen, hun gedachten en realiteiten (Malterud, 2001). Toch is het belang van kwalitatief onderzoek niet te onderschatten. Daar waar kwantitatief onderzoek 22
oorzaken en gevolgen van verschijnselen wil vaststellen, gaat kwalitatief onderzoek over de aard van deze verschijnselen, diens context, verschillende perspectieven ... (Philipsen & Vernooy-Dassen, 2004).
3. Dataverzameling Aangezien kwalitatief onderzoek geen veralgemeningen wil vooropstellen, is het niet zinvol een grote onderzoekspopulatie aan te werven. Eerder worden de participanten doelbewust gekozen; met kenmerken en informatie die relevant zijn voor de onderzoeksvragen van het onderzoek (Van Hove & Claes, 2011). Om die reden werd in dit onderzoek uitgegaan van een specifieke maar beperkte onderzoeksgroep.
3.1. Respondenten De jongvolwassenen die deelnamen aan dit onderzoek, werden begeleid door diverse diensten Begeleid Zelfstandig Wonen uit West- en Oost-Vlaanderen. In het totaal namen 4 diensten uit de Bijzondere Jeugdbijstand en 2 Centra voor Algemeen Welzijnswerk die Begeleid Zelfstandig Wonen bieden aan jongeren, deel.
-
Het Centrum voor Jongeren- en Gezinsbegeleiding in Kortrijk is een ambulante voorziening in de Bijzondere Jeugdbijstand. Naast thuisbegeleiding aan gezinnen, biedt het centrum ook BZW aan voor 16 jongeren tussen 17 en 21 jaar. Begeleiding is enkel mogelijk op doorverwijzing vanuit de jeugdhulp (“cjgb.be - Centrum Jongeren- en Gezinsbegeleiding,” n.d.).
-
De Stapsteen is een initiatief van VZW Onze Kinderen in Roeselare. De VZW biedt zowel gezinsbegeleiding, residentieel verblijf als begeleiding bij zelfstandig wonen (kamertraining en BZW) aan. De Stapsteen vormt de ambulante dienst voor Begeleid Zelfstandig Wonen binnen de Bijzondere Jeugdbijstand. Ook hier worden 16 jongeren van 17 tot 21 jaar begeleid bij het alleen wonen. Doorverwijzing is hier ook noodzakelijk (“De Stapsteen,” n.d.).
-
BZW Al Paso in Dendermonde begeleidt jongeren tussen 17 en 21 jaar bij hun hulpvraag om alleen te wonen, aan de hand van 12 begeleidingsdomeinen (woonst, geld, huishouden, sociale relaties, gezin, ....). Aangezien het hier ook om een voorziening binnen de Bijzondere Jeugdbijstand gaat, is begeleiding enkel mogelijk op doorverwijzing. (“Al Paso | Beaufort vzw,” n.d.)
-
Het Centrum voor Ambulante Begeleiding in Gent begeleidt jongeren en gezinnen door middel van thuisbegeleiding of BZW. Voor BZW komen jongeren van 17 tot 21 jaar in aanmerking, doorverwezen door de Intersectorale Toegangspoort of de Jeugdrechtbank. (“cabgent,” n.d.)
-
CAW Oost-Vlaanderen Regio Gent-Eeklo biedt intensieve begeleiding aan gedurende een korte periode voor jongvolwassenen die op hun eigen benen willen staan en daar ondersteuning bij nodig hebben. In tegenstelling tot voorzieningen binnen de Bijzondere Jeugdbijstand, betreft het hier jongeren van 18 tot 25 jaar en is doorverwijzing van de Intersectorale Toegangspoort of de Jeugdrechtbank niet nodig. De aanmelding begint vaak met een gesprek in het JAC, waarbij 23
medewerkers dan bepalen of een jongere in aanmerking komt voor Begeleid Wonen. (“Begeleid zelfstandig wonen voor jongvolwassenen|CAW”, n.d. ; “Jongerenonthaal CAW Artevelde,” n.d.)
-
Hetzelfde geldt voor CAW Stimulans in Kotrijk. Jongvolwassenen tussen 18 en 25 jaar kunnen hier terecht voor Begeleid Wonen (“Begeleid zelfstandig wonen voor jongvolwassenen | CAW (heel Vlaanderen)”, n.d.)
Van vier diensten namen telkens twee meisjes deel aan het onderzoek, van CAW Stimulans kwam één participant in aanmerking en van CAB Gent namen drie meisjes deel.
De twaalf vrouwelijke
participanten zijn tussen de zeventien en de vijfentwintig jaar oud. Het gaat om diensten van zowel binnen als buiten de Bijzondere Jeugdbijstand. Dit zorgt voor een grotere variatie in de manier van begeleiden en kan een zicht bieden op BZW als een algemeen begeleidingsprincipe. Bij het zoeken naar kandidates werd geen onderscheid gemaakt in aantal maanden begeleiding of de leeftijd. Aangezien jonge moeders een deel uitmaken van de onderzoeksvraag, werd hier in de mate van het mogelijke wel naar gevraagd, maar dit was geen vereiste. Voor een meer uitgebreide profielschets in verband met de participanten in dit onderzoek wordt verwezen naar Appendix 5 Julie werd op het moment van onderzoek 7 maanden begeleid. Ze wordt binnenkort 18 jaar en zit in haar voorlaatste jaar Secundair Onderwijs. Ze was toen nog op zoek naar een woning, waardoor ze voorlopig nog bij familie verbleef. Sofie krijgt gedurende een groot jaar begeleiding. Ze is 21 jaar, woont samen met haar vriend en kindje en heeft vast werk. Amy is zo'n 11 maand in begeleiding. Ze is 21 jaar en woont alleen, maar heeft een vaste vriend. Voornamelijk door haar huidige zwangerschap is ze werkloos. Yasmina is 25 jaar en de oudste onder de participanten in dit onderzoek. Ze werd op het moment van onderzoek ongeveer 14 maanden begeleid. Momenteel behaalt ze haar diploma in het Secundair Onderwijs. Ze woont alleen met haar twee kindjes en heeft een vaste relatie. De 20-jarige Stefanie doet 3 jaar aan BZW. Op het moment van het interview was ze met haar vriend op zoek naar een nieuw eigen stekje. Tot voor kort combineerde Stefanie twee deeltijdse jobs, maar dit was echter moeilijk vol te houden. Stefanie is zwanger van haar eerste kindje. Jess doet sinds 10 maanden aan BZW. Ze is 19 jaar oud en alleenwonend. Op het moment van het interview was ze in verwachting van een eerste kindje en in haar achtste maand. Omwille van de zwangerschap is ze momenteel werkloos/werkzoekend. De 19jarige Cleo is op het moment van de interviewafname één jaar in begeleiding. Op dat moment had ze oog op werk. Ze woont samen met haar vriend. Lisa krijgt meer dan een jaar begeleiding en is 20 jaar. Ze heeft geen vaste relatie, noch kinderen. Lisa heeft gedurende enige tijd vast werk. De 19-jarige Hanne krijgt ongeveer een jaar begeleiding in BZW. Op het moment van het interview was Hanne werkzoekend. Ze heeft een vaste relatie. Jolien is 18 jaar en 2 maanden in begeleiding. Ze studeert en woont alleen, maar heeft wel een vriend. Sara is 17 jaar en dus minderjarig. Op het moment van onderzoek was ze 5 maanden in begeleiding. Ze woont binnenkort samen en is zwanger van haar eerste kindje. Ten slotte is Debbie 21 jaar en sinds 4 maanden in nazorg van BZW, na een begeleiding van 3 jaar. Ze woont samen met haar vriend en kindje. Debbie combineert weekendwerk en volwassenenonderwijs. 24
3.2. Procedure 3.2.1. Contact De eerste contacten verliepen via contactpersonen van de dienst in kwestie. Vooreerst werden verschillende voorzieningen in Oost- en West-Vlaanderen op de hoogte gebracht van het onderzoek en werd naar hun medewerking gevraagd. De voorzieningen die hierin toestemden, zijn aldus de voorzieningen die deelnamen. Tijdens een individueel gesprek met een coördinator of begeleider van de voorziening werd het doel en de methodologie van het onderzoek nader toegelicht. Zij contacteerden op hun beurt meisjes die in de dienst begeleid worden met de vraag of ze geïnteresseerd waren om deel te nemen aan het onderzoek. Hierbij werd ook gevraagd of de onderzoekster persoonlijk contact met hen mocht opnemen. Dit vormde meestal geen probleem, waarna alle meisjes telefonisch of per brief gecontacteerd werden. Zo konden de afspraken gepland worden en hadden de participanten ook de contactgegevens van de onderzoekster. De interviews vonden plaats bij de meisjes thuis, ook al konden de participanten de locatie kiezen. De reden hiervoor is om het hen zo comfortabel mogelijk te maken en hen zo min mogelijk te belasten. De natuurlijke setting is een belangrijk element binnen kwalitatief onderzoek; onderzoek dient uitgevoerd te worden in de natuurlijke omgeving, aangezien de betekenissen afgeleid uit een onderzoek specifiek zijn aan die bepaalde situatie (Everaert & van Peet, 2006; Rubin & Rubin, 2012). De aanwezigheid van kinderen of andere mensen in huis kunnen het wel moeilijker maken openlijk over een bepaald onderwerp te praten (Van Hove & Claes, 2011). Eerst vond een kennismaking plaats. Hoewel de begeleid(st)er hen meestal reeds op de hoogte gebracht had van de bedoeling van het onderzoek, was het toch belangrijk hen hier nog eens over te informeren. De Informed Consent (zie Appendix 1) werd hierbij ook voorgelegd. Inhoudelijk werden hierin de rechten van de participant en de plichten van de onderzoekster beschreven en werd er om hun toestemming gevraagd om het interview op te nemen via dictafoon of smartphone. De Informed Consent sloot af met naam en handtekening van de participant en de onderzoekster.
3.2.2. Diepte-interview Interviews zijn in kwalitatief onderzoek een van de meest gebruikte methoden voor dataverzameling (Plochg & Van Zwieten, 2007). In dit thesisonderzoek werd als onderzoeksinstrument gebruik gemaakt van een diepte-interview. Dit maakt het mogelijk om een specifiek zingevingkader na te gaan en aansluiting te zoeken bij de beleving van de participant (Philipsen & Vernooy-Dassen, 2004; Plochg & Van Zwieten, 2007). Aangezien we in dit onderzoek willen uitgaan van het perspectief, de ervaring en de beleving van jongvolwassen meisjes die begeleid zelfstandig wonen, is dit hier aangewezen. Het interview werd enerzijds afgenomen aan de hand van de MANSA-vragenlijst en anderzijds met een lijst van open vragen die op voorhand door de onderzoekster werd opgesteld.
25
3.2.2.1.
Manchester Short Assesment of Quality of Life - test
Als eerste werd de Manchester Short Assessment of Quality of Life - test of kortweg de MANSA-test afgenomen. De onderzoekster legde kort de bedoeling van deze bestaande vragenlijst uit. De MANSA bevraagt de participant over zijn tevredenheid over zijn leven in het algemeen en over specifiekere levensdomeinen (gezondheid, relaties, inkomen, ...) en bestaat uit 20 vragen. Het is een betrouwbaar en valide instrument dat een zicht biedt op de kwaliteit van leven van de participanten. Alle vragen komen in aanmerking voor de algemene populatie en zijn niet ziekte- of symptoomgericht (Björkman & Svensson, 2005; Priebe, Huxley, Knight, & Evans, 1999). Hoewel de MANSA enkele objectieve indicatoren in verband met kwaliteit van leven betreft, gaat het duidelijk om subjectieve antwoorden (Priebe, Huxley, Knight, & Evans, 1999). Om die reden werden geen totaalscores of gemiddelden berekend en werd deze vragenlijst alsnog kwalitatief geanalyseerd. Het gaat om een gestructureerde vragenlijst met meerkeuzevragen, waar niettemin ruimte open gelaten werd voor persoonlijke invulling. Veel participanten gaven hier spontaan achtergrondinformatie bij, zodat er toch rijke en kwalitatieve data bekomen konden worden. Aangezien deze informatie in dit onderzoek ook relevant is, wordt dit binnen de kwalitatieve analyse opgenomen. Vermeldenswaard is dat één item uit de vragenlijst werd weggelaten door de onderzoekster, namelijk de vraag rond seksuele beleving. Aangezien deze vragenlijst vlak na een eerste kennismaking werd afgenomen en dit een erg intieme en persoonlijke vraag betreft, achtte de onderzoekster dat dit te bedreigend kon overkomen en het uiteindelijk niet om één van de meest relevante items voor dit onderzoek ging. 3.2.2.2.
Open vragenlijst
Vervolgens werd een lijst met open vragen afgenomen die op voorhand door de onderzoekster werd opgesteld. Hierbij werd rekening gehouden met de probleemstelling en de onderzoeksvragen die voortkwamen uit het literatuuronderzoek. Het interview was met andere woorden dus in grote lijnen voorgestructureerd, maar er werd ruimte gelaten voor eigen bewoording en invulling van de respondent en verdere diepgang in de vragen. In die zin ging het om een semigestructureerd interview. Om niet te 'verdrinken' in de verkregen antwoorden en informatie, was het tijdens de afname van het interview toch ook belangrijk het onderzoeksdoel in het achterhoofd te houden (Plochg & Van Zwieten, 2007). Van Hove & Claes (2011) stellen dat een semigestructureerd interview erg complex is. Een kwalitatief interview construeren vraagt veel vaardigheden. De interviewer hoort de rol van een actieve luisteraar die elk detail in de antwoorden kan volgen, op zich te nemen. Het is de bedoeling dat vooral de geïnterviewde aan het woord is en de vragen beantwoordt. In dit opzicht stuurt de interviewer de informatie en polst hij ook naar meer informatie waar nodig. Rubin & Rubin (2012) benadrukken dat de geïnterviewde eerder als een partner dan als onderzoeksobject wordt beschouwd. Uiteraard werd dit interview individueel, in een één op één gesprek afgenomen. Een individueel diepte-interview kan een breed en diep inzicht bieden op het persoonlijke perspectief van de jongvolwassene, op zijn leven en zijn ervaringen. Op die manier tracht de onderzoeker de denkwijzen, redeneringen van een persoon in zijn specifieke context te ontrafelen (Plochg & Van Zwieten, 2007). 26
De vragenlijst werd opgesteld aan de hand van verschillende domeinen waarover de onderzoekster het wilde hebben. De vragen in een kwalitatief interview kunnen gewoonlijk in drie soorten onderscheiden worden: hoofdvragen, deelvragen en follow-up vragen. De hoofdvragen en deelvragen konden vooraf voorbereid worden. Hoofdvragen behandelen meer de algemene onderzoeksvragen en structureren het interview, terwijl deelvragen meer ingaan op detail en het gesprek meer op gang brengen. Follow-up vragen zijn niet op voorhand te voorspellen; ze zijn afhankelijk van de inhoud van de antwoorden van de respondent en de reactie en ingeving van de interviewer (Rubin & Rubin, 2012). In dit opzicht kan gesteld worden dat voor elke participant dezelfde hoofd- en deelvragen gesteld werden, maar de inhoud van het interview per participant meer kon variëren aan de hand van de follow-up vragen.
3.2.3. Persoonlijke documenten De participanten hielden na afloop van het interview ook een soort van dagboekje bij. Daardoor kwamen persoonlijke documenten beschikbaar die een kwalitatief onderzoeksinstrument vormen (Philipsen & Vernooy-Dassen, 2004). Het dagboekje werd gedurende een week ingevuld en bevatte dagelijkse, korte opdrachten die te maken hebben met waarden en normen, toekomstperspectieven, levensomstandigheden ... Dit biedt inzichten in hun leefwereld, perceptie en dagelijkse ervaringen, die niet rechtstreeks te maken hebben met de begeleiding die ze krijgen. Het dagboekje zelf werd ontwikkeld door de onderzoekster, met inspiratie van het project 'Bruggen na(ar) 18' (JAC Gent, CAW Artevelde, 2012). Het document werd geproduceerd ten behoeve van onderzoek, wat het een uitgelokt persoonlijk document maakt (Netwerk Kwalitatief Onderzoek, 2002). Na ontwikkeling werd het bundeltje ook getest bij twee vrouwelijke jongvolwassenen uit het netwerk van de onderzoekster. De antwoorden en vragen die hieruit volgden, zorgden voor verdere aanpassingen en concretiseringen. Na het interview met de participant werd het dagboekje samen overlopen. Op die manier was de bedoeling voor de participant duidelijk en konden er eventuele vragen gesteld worden. De onderzoekster benadrukte dat er geen goed of fout antwoord kon zijn en dat er nooit te veel of te weinig kon geschreven worden. Het belang van 'waarom kies je daarvoor?' en 'wat is jouw mening daarover?' in de antwoorden werd wel benadrukt. Het invullen van het dagboekje nam dagelijks ongeveer 10 minuten in beslag. Uiteindelijk zijn slechts twee participanten wegens drukke periodes er niet toe gekomen om dit dagboekje te voltooien.
4. Data-analyse 4.1. Verwerking ruwe data 4.1.1. Interviews De verbatim transcriptie van interviews, het letterlijk uittikken, is een tijdrovend werkje. Het is echter wel een noodzakelijke taak om ruw materiaal in de zin van audio-opnames te analyseren. Zeker omdat voor deze analyse de onderzoekster een beroep doet op een computerprogramma, is het nodig de 27
interviews uit te tikken (Boeije, 2005). Over het algemeen vindt transcriptie altijd plaats met behulp van software (Netwerk Kwalitatief Onderzoek, 2002). Voor dit onderzoek werd gekozen voor het tekstverwerkingsprogramma Microsoft Office Word 2007. Hoewel dit een essentieel deel vormt van het methodologisch proces, moet er opgemerkt worden dat deze tekst niet transparant is. Die reflecteert immers niet de echte realiteit van de interactie zoals die werkelijk plaats vond, maar is eerder een reductie van de realiteit naar een tekst. Ook is het mogelijk dat onderzoekers bepaalde keuzes maken in verband met transcriptie die overeenkomen met de theorie die zij in gedachten hebben. Op deze manier is het proces van het verzamelen, transformeren en analyseren van talige interactie op zich reeds theoriegeladen (Wester, 2009). Niettemin faciliteert transcriptie ook het interpretatieve denken dat nodig is om betekenis te geven aan deze ruwe data; het maakt de onderzoeker mogelijk vat te krijgen op zijn gegevens (Lapadat & Lindsay, 1999).
4.1.2. Dagboekdocument De persoonlijke antwoorden bij de opdrachtjes in het dagboekje werden herhaaldelijk gelezen door de onderzoekster. Ze werden ook letterlijk overgenomen en uitgeschreven per opdracht in Microsoft Office Word 2007. Hierbij werd op zoek gegaan naar overeenkomstige thema's tussen de dagboekjes en opvallende gegevens die een basis vormen voor de thematische analyse.
4.2. Thematische analyse Na het verwerkingsproces van de ruwe data werden deze gegevens herhaaldelijk en aandachtig doorgelezen, waarna ze verder geanalyseerd werden. De analyse van kwalitatief materiaal betreft de systematische interpretatie van teksten in het licht van de onderzoeksvraag (Plochg & Van Zwieten, 2007). Met andere woorden wordt het onderzoeksmateriaal, hier de teksten, uiteengelegd naar belangrijke bestanddelen die met de onderzoeksvraagstelling samenhangen (Wester, 2009). Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een thematische analyse van de inhoud. Een thematische analyse betreft het zoeken naar thema's die belangrijk zijn bij de beschrijving van een bepaald fenomeen. Door het onderzoeksmateriaal aandachtig te lezen en te herlezen, wordt gepoogd essentiële thema's te identificeren (Fereday & Muir-Cochrane, 2006). De taak om een grote hoeveelheid data op een systematische manier te organiseren, vraagt echter zowel om structuur (gebaseerd op theoretische noties en referentiekaders) als om flexibiliteit (het lezen en verkennen van de data met een open geest). Dit maakt dat een onderscheid tussen inductieve en deductieve analyse op zich kunstmatig is. Inductieve analyse wil vanaf de grond een theorie opbouwen, waarbij er nog geen begrippen of thema's vooraf gedefinieerd of geoperationaliseerd worden. Deductieve analyse daarentegen start de analyse vanuit een bepaalde theorie, waarbij deze getoetst worden aan de hand van de verworven data (Staa & Evers, 2010). Bijgevolg wordt steeds meer voorgesteld om in kwalitatief onderzoek een tussenvorm te hanteren waarbij bij aanvang van het onderzoek wel met een lijst van thema's wordt begonnen, maar die later aan te vullen met thema's die uit de analyse van de data 28
naar voren komen (Netwerk Kwalitatief Onderzoek, 2002). Fereday & Muir-Cochrane (2006) beschrijven dit als een hybride aanpak van inductieve en deductieve analyse. Ook in dit onderzoek wordt enigszins aan de hand van de onderzoeksvragen gestart met enkele thema's en richtlijnen voor het onderzoek, maar is er ook ruimte die toelaat dat nieuwe thema's uit de interviews en de dagboekdocumenten naar boven komen. Het proces van analyse vond plaats aan de hand van 6 algemene stappen die Braun & Clarke (2006) als essentieel stellen in een thematische analyse. Deze zes stappen komen ook gedeeltelijk overeen met de stappen die Plochg & Van Zwieten (2007) naar voor schuiven: De eerste stap werd reeds tijdens en na het transcriberen van het audio-materiaal bewerkstelligd: het onderzoeksmateriaal werd verzameld en voor analyse klaargemaakt. De onderzoekster leert het onderzoeksmateriaal beter kennen door enerzijds de transcriptie en anderzijds de teksten van het interviewmateriaal en de dagboeken grondig en globaal te lezen en te herlezen. De tweede stap vormde het begin van de gedetailleerde analyse: de teksten werden een eerste maal gecodeerd aan de hand van termen die afgeleid zijn door een globaal zicht op de inhoud van alle interviews en de antwoorden in de dagboeken. De data werden georganiseerd en aangeduid in fragmenten die aansluiten bij deze coderingstermen. Deze coderingen zijn nog niet de thema's die uit het onderzoek voortkomen. Tegenwoordig is er heel wat geavanceerde softwareprogrammatuur voorhanden die het kwalitatieve analyse- en coderingsproces ondersteunt. In dit onderzoek werd voor de analyse van de interviews gebruik gemaakt van NVivo 10. De dagboekdocumenten werden handmatig geanalyseerd. Een voordeel van NVivo 10 is dat het een analyseproces systematiseert, ordent en toegankelijk maakt. Uiteraard moet de onderzoekster zelf nog altijd de codering en denkanalyse uitvoeren (Plochg & Van Zwieten, 2007). Niettemin biedt Nvivo de mogelijkheid om de data op nieuwe manieren te zien, die ontbreken wanneer de analyse zonder software uitgevoerd wordt (Bazeley & Jackson, 2013). In stap drie werd de gedetailleerde analyse verder uitgediept. Hierbij werd op zoek gegaan naar nieuwe betekenissen, thema's en verbanden die uit het coderen van het onderzoeksmateriaal naar boven komen. In deze stap staat het interpretatieve karakter van kwalitatief onderzoek centraal. De vierde stap betreft het herbekijken van de thema's ten opzichte van de verzamelde data. Al het materiaal onder één thema wordt verzameld en vergeleken. Het komen tot thema's is echter geen lineair gevolg uit de analyse, eerder gaat het om een proces van het telkens opnieuw heen en waar gaan tussen het datamateriaal en de interpretaties. Boeije (2005) beschrijft dit met het begrip 'onderzoeksslang', dat de constante vergelijking tussen de dataverzameling en de data-analyse weergeeft. In de vijfde stap werd gekozen voor definitieve passende vormen van thema's. De mate waarin een thema van een ander thema verschilt is hier bijvoorbeeld een belangrijke notie. De laatste stap gaat om een betekenisvolle weergave van het proces van de analyse en van de resultaten. In dit onderzoek werd gekozen om de resultaten te rangschikken per thema, dat aan bod komt in Hoofdstuk drie. Een 29
bijkomende actie in het analyse-proces van dit onderzoek betrof de interpretatie van de analyse als geheel. Hoofdstuk vier behandelt deze laatste fase, waarin de resultaten uit dit onderzoek teruggekoppeld worden naar de probleemstelling en de betrokken literatuur.
5. Kwaliteit van het onderzoek Wie een onderzoek leest, wil graag weten in welke mate hij kan vertrouwen op de resultaten van dit onderzoek (Van Zwieten & Willems, 2004). In de literatuur spreekt men in het geval van kwalitatief onderzoek vaak over "qualitative rigor" van onderzoek. Hiermee wordt verwezen naar de mate waarin zekerheid en vertrouwen in de resultaten kan bewerkstelligd worden. 'Betrouwbaarheid' is hier een meer gekend begrip voor, al wordt dit hier algemeen opgevat (Thomas & Magilvy, 2011). Meer specifiek gaat dit over het feit of een onderzoek al dan niet methodologisch goed onderbouwd is. Dit gaat uit van de notie dat een goed methodologisch onderzoek leidt tot objectieve resultaten. In kwalitatief onderzoek is het begrip 'objectiviteit' echter voor discussie vatbaar. Immers, in kwalitatief onderzoek zijn persoonlijke kwaliteiten zoals communicatie, interpretatie en context van groot belang. Dit betekent dat het weinig zin heeft om een kwalitatief onderzoek te beoordelen op het al dan niet naar voren brengen van objectieve feiten. Objectiviteit mag in kwalitatief onderzoek niet worden gezien als de tegenhanger van subjectiviteit (Van Zwieten & Willems, 2004). Maso & Smaling (1998) geven de volgende definitie voor objectiviteit in kwalitatief onderzoek: "Het streven naar objectiviteit in onderzoek is het streven, in relatie tot het kader van de vraagstelling van het onderzoek, recht te doen aan het object van de studie: het object van studie te laten spreken en niet te laten vertekenen." Net als in kwantitatief onderzoek, is er evenveel aandacht voor de kwaliteit van de constateringen en conclusies in kwalitatief onderzoek. Ook hier wordt dit bepaald met de 'betrouwbaarheid' en 'validiteit' van onderzoek (Philipsen & Vernooy-Dassen, 2004).
5.1. Betrouwbaarheid Betrouwbaarheid gaat over de transparantie en deugdelijke uitvoering van onderzoek: over het al dan niet afwezig zijn of geminimaliseerd zijn van toevallige vertekeningen (Plochg & Van Zwieten, 2007). Over het algemeen wordt een onderscheid gemaakt tussen interne en externe betrouwbaarheid. Interne betrouwbaarheid slaat op een mogelijke vertekening van de onderzoeksresultaten door invloeden die van individuele onderzoekers zijn uitgegaan. Men spreekt hierbij van controleerbaarheid. In kwalitatief onderzoek is er per definitie rechtstreekse invloed van de onderzoeker op de onderzoeksresultaten. De manier van interviewen en vraagstelling, de codering en interpretatie van het onderzoeksmateriaal is eigen aan een onderzoeker. Het zodanig minimaliseren van de rol van de onderzoeker is niet wenselijk, zijn inbreng is essentieel in het kwalitatief onderzoek. Veeleer kan de vertekening tegengegaan worden door deze inbreng zo zichtbaar mogelijk te maken (Van Zwieten & Willems, 2004). Dit criterium is logisch gezien vaak van toepassing wanneer verschillende onderzoekers 30
binnen eenzelfde onderzoek werken. Zo kunnen verschillen in resultaten tussen verschillende interviewers voortkomen uit een andere interviewstijl, eerder dan uit verschil tussen de respondenten (Plochg & Van Zwieten, 2007). Aangezien in dit onderzoek de interviews en de analyse telkens door eenzelfde onderzoeker werden uitgevoerd, komt dit criterium hier niet in het gedrang. Daarbij komt dat in dit onderzoek gebruikt gemaakt werd van methodetriangulatie, waarbij verschillende dataverzamelingsmethodes binnen hetzelfde onderzoek gehanteerd worden: de interviews enerzijds en de dagboekdocumenten anderzijds. Methodetriangulatie vergroot de diepte, kwaliteit en eventueel reikwijdte van kwalitatieve bevindingen (Staa & Evers, 2010). Het zorgt ook voor een beter begrip in complexe fenomenen (Malterud, 2001). Wanneer verschillende methodes tot gelijke bevindingen leiden, bevestigt dit de interne betrouwbaarheid (Maso & Smaling 1998; Guion, Diehl, & McDonald, 2011). Externe betrouwbaarheid staat voor de vertekening van de resultaten door de uitvoering van het onderzoek als geheel. Meer specifiek gaat het hier over repliceerbaarheid: kan iemand anders hetzelfde onderzoek doen en tot dezelfde resultaten komen? Herhaling is in kwalitatief onderzoek echter bijzonder moeilijk door het belang aan de context waarin het heeft plaats gevonden (Plochg & Van Zwieten, 2007; Van Zwieten & Willems, 2004). Bij herhaling van een kwalitatieve studie dient de onderzoeker precies dezelfde sociale rol aan te nemen als de eerdere onderzoeker en zal datgene wat hij te weten komt, verschillend zijn dan in de eerdere studie (Everaert & van Peet, 2006). Ondanks deze bevinding is het vooral belangrijk transparantie te bieden in de manier waarop het onderzoek is uitgevoerd. Tijdens de semigestructureerde interviews kregen de participanten in dit onderzoek grotendeels dezelfde hoofdvragen en de opdrachten in het dagboekje waren bij elke participant identiek. Ook de uitleg die de participanten bij dit document kregen, was overeenkomstig. Ten slotte werden de interviews letterlijk getranscribeerd en werden de notities in het boekje letterlijk overgenomen, wat ook gunstig is voor de externe betrouwbaarheid. Om deze reden zijn letterlijke citaten in kwalitatief onderzoek functioneel: net zoals tabellen in kwantitatief onderzoek maken ze de lezer duidelijk dat de gegevens er werkelijk zijn (Van Zwieten & Willems, 2004). Niettegenstaande de inspanning om de betrouwbaarheid in dit onderzoek te optimaliseren, gaat het hier om een kwalitatief onderzoek waarbij de contextuele tussenkomst steeds een belangrijke invloed heeft.
5.2. Validiteit Validiteit zegt iets over de minimale aanwezigheid van systematische vertekeningen en over de deugdelijkheid van het onderzoeksopzet. Ook hier wordt een onderscheid gemaakt tussen interne en externe validiteit (Plochg & Van Zwieten, 2007). De interne validiteit in kwalitatief onderzoek heeft betrekking op de overeenstemming tussen de observaties van de onderzoekers en datgene wat men voor ogen had te onderzoeken. Belangrijk hierbij is het monitoren van de eigen onderzoeksrol. Een te grote identificatie met het object van het onderzoek vormt bijvoorbeeld een risico (Plochg & Van Zwieten, 2007). Toch wordt kwalitatief onderzoek vaak 31
gekenmerkt door een hoge interne validiteit omdat een langdurige deelname aan het sociale leven een grote mate van congruentie verzekert tussen begrip en observaties. Resultaten die uitgaan van twee of meer bronnen of van bronnen vanuit diverse perspectieven, kan de interne validiteit versterken. Ook respondentvalidering of de meer gekende 'member check' draagt bij tot een hogere interne validiteit (Everaert & van Peet, 2006). Deze 'member check', waarbij de resultaten opnieuw voorgelegd worden aan de participanten om deze te verifiëren, wordt occasioneel ook afgeraden. De onderzoeksresultaten zijn immers gedecontextualiseerd, waardoor het mogelijk is dat de individuen zich niet meer herkennen in deze momentopname en om aanpassingen vragen die de informatie beperken tot een beschrijvend niveau (Morse, Barrett, Mayan, Olson, & Spiers, 2002). Allereerst werd gepoogd de interne validiteit te verhogen met behulp van de methodetriangulatie. Maso & Smaling (1998) stellen dat triangulatie aan interne validiteit tegemoet komt wanneer via verschillende methodes de resultaten bevestigd worden. Het invullen van het dagboekdocument gebeurde tijdens een verschillende periode dan het interviewmoment. Hoewel geen identieke zaken en vragen werden nagegaan, onderzochten beide methodes dezelfde levensdomeinen en sociaal-emotionele ervaringen. Ook
werd
in
de
thematische
data-analyse
telkens
zeer
aandachtig
omgegaan
met
het
onderzoeksmateriaal, de codering en thematisering. Telkens werd teruggekoppeld naar de inhoud van de data en werd op een cyclische manier het analyseproces doorlopen. De nodige bijstellingen bij het verifiëren van de codes en thema's met de data werden niet geweerd. De externe validiteit gaat over de generaliseerbaarheid van de conclusies en - meer specifiek - over de vraag of de conclusies ook naar ruimere en andere vergelijkbare settings kunnen getransfereerd worden (Malterud, 2001; Plochg & Van Zwieten, 2007). Zoals eerder vermeld, wordt in kwalitatief onderzoek vaak gebruik gemaakt van een beperkte onderzoeksdoelgroep. Hoewel er weinig vereiste criteria waren voor het selecteren van de participanten, werd deze toch doelgericht en daardoor beperkt uitgekozen. Toch nemen Van Zwieten & Willems (2004) aan dat onderzoek op basis van weinig participanten het onderwerp ook voldoende kan 'laten spreken'. Het komt er dan op aan de kenmerken die relevant zijn voor de probleemstelling in de onderzoeksgroep te vertegenwoordigen. Om de externe validiteit te versterken werd de onderzoeksgroep wel uit een variëteit aan voorzieningen gekozen die gevestigd zijn binnen West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen. Verder bekijkt dit onderzoek zowel diensten binnen als buiten de Bijzondere Jeugdbijstand. Malterud (2001) stelt dat geen enkele studie, onafhankelijk van de gebruikte methodologie, resultaten kan bieden die universeel transferabel zijn.
32
HOOFDSTUK III: RESULTATEN 1. Inleiding In dit hoofdstuk worden de resultaten uit de interviews en de dagboekjes uiteengezet. Eerst wordt ingegaan op de beleving van Begeleid Zelfstandig Wonen door jongvolwassenen. Hierbij werd geanalyseerd welke steun en inspraak en hoe zij de relatie met hun begeleid(st)er ervaren en welke functie Begeleid Zelfstandig Wonen had in hun leven. Vervolgens worden hun ondervindingen omtrent de transitie naar de volwassenheid uiteengezet, meer concreet welke rol het verleden hier in speelt, hoe zij het heden ervaren en hoe zij de toekomst zien. Ten slotte werd nagegaan hoe deze jongvolwassenen over maatschappelijke kwetsbaarheid denken en hoe zij zichzelf daarbij situeren. Zowel citaten uit de interviews als voorbeelden uit de dagboekjes (aangekondigd met "Dagboek:") zorgen hierbij telkens voor de nodige illustratie.
2. Begeleid Zelfstandig Wonen
Begeleid Zelfstandig Wonen Steun
Relatie met begeleider
Inspraak
Functie BZW in leven jongvolwassene
2.1. Steun Alle participanten ervaren een enorme steun van BZW en dit op verschillende vlakken. Op het vlak van administratie en financieel beheer ervaren alle participanten hulp. De betalingen regelen, bankzaken beheren, leren omgaan met geld ... maken hier deel van uit. Bij sommigen worden de betalingen nog voor hen gedaan, terwijl anderen dit reeds zelf in handen nemen. Budgetbegeleiding is bij verschillende meisjes zoals Sofie, Amy, Yasmina en Lisa een belangrijke meerwaarde, aangezien ze dit als een grote hulp of als een grote last van hun schouders ervaren. "Ik kan maar zo gemakkelijk zijn, ik smijt het binnen en moet er niet meer mee inzitten." Bij sommigen was dit administratieve domein bij aanvang van de begeleiding meer een focus, terwijl dit nu geen begeleiding meer nodig heeft en er meer op psychisch en emotioneel vlak wordt gefocust. Cleo en Hanne geven dit letterlijk aan. In het begin hielp de begeleidster bij het administratieve domein, maar eens ze dit op zichzelf konden nemen, is de begeleiding er meer als emotionele en psychische bijstand, wat meestal ook wordt geprezen. Hanne ziet echter om die reden niet veel meerwaarde meer in de begeleiding, aangezien ze de praktische zaken reeds onder de knie heeft.
33
"In 't begin was dat zo wel meer administratief, alé, ook wel zo een keer een babbel, maar toch meer zo van ... hoe lukt het met je rekeningen en zo. Nu is het zo meer psychisch en emotionele dingen, meestal toch." Lisa en Amy, die allebei kampen met psychische problemen, geven beiden ook wel aan dat ze het goed zouden vinden indien hun begeleidster ook hun psychische begeleidster zou kunnen zijn, maar ze begrijpen dat zij niet dezelfde functie en bevoegdheid hebben als psychologen of psychiaters. Toch stelt ook één participant, Debbie, dat de psychische component bij haar eigenlijk de hoofdfocus in de begeleiding is en de administratieve en praktische kant nooit echt begeleiding nodig had. Verschillende meisjes geven aan dat ze eigenlijk voor alles terecht kunnen bij hun begeleider (boodschappen doen, naar meubels zoeken, afspraken bij en na houden, helpen zoeken naar een woning, relationele kwesties en ruzies ...). Sara leerde ook via BZW haar financiële en wettelijke rechten kennen. Er wordt een oplossing gezocht voor elke vraag waar ze mee zitten. Bijna alle participanten vinden dat ze op geen enkel vlak méér hulp of ondersteuning wensen of gewenst hebben. Enkel Debbie, die nu nog in nazorg wordt begeleid, heeft het gevoel dat ze meer hulp had moeten vragen bij het koken.
2.2. Relatie met begeleider Voor de meeste meisjes is de relatie met de begeleid(st)er erg belangrijk. Op twee participanten na is de begeleider een echte vertrouwensfiguur, aan wie ze alles kunnen vertellen en aan wie ze veel steun hebben. "Ik kan tegen haar echt alles zeggen, die verstaat mij ook gewoon." Het vertrouwen lijkt een belangrijke factor in die relatie. Vaak gaat het om een vertrouwensrelatie die is opgebouwd en waar veel waarde aan wordt gehecht, aangezien de begeleider de jongere vaak al door en door kent en ook weet wat van elkaar te verwachten. Hierbij sluit het ook aan dat de begeleid(st)er de jongvolwassene vaak al een lange tijd opvolgt, waardoor zij volledig mee is in de achtergrond van de jongere. Dit lijkt een belangrijk aspect in de relatie. Enkele meisjes zien hun begeleidster in dit opzicht eigenlijk ook een beetje als een vriendin, hoewel ze wel weten dat die relatie nog anders is. "Dingen dat ik haar zeg dat niemand anders mag weten, zij houdt dat ook voor haar, terwijl ze dat soms eigenlijk moeten bespreken via team. Maar ze doet dat niet als ik dat haar vraag." "'k beschouw die eigenlijk niet echt als een begeleidster maar zo echt als een vriendin meer, met wie ik echt een goede babbel kan doen." Opvallend is dat vooral meisjes die een vrouwelijke begeleidster hebben een goede en persoonlijke band hebben opgebouwd. Waar de begeleider mannelijk is, is de band en vertrouwensrelatie wat minder hecht. Jolien bijvoorbeeld verkiest eigenlijk wel een vrouw als begeleid(st)er en Hanne geeft aan dat haar 34
begeleider in feite niet haar eerste contactpersoon is wanneer er iets fout loopt. Ook de jeugdigheid van een begeleid(st)er is vaak voordelig voor de hulpverleningsrelatie. "'T is ook zo nog een jonge, want met zo'n oude daar kan ik niet goed mee om, hé." Voor de meisjes waar de begeleidster als de vertrouwenspersoon fungeert, is de persoon in kwestie heel moeilijk vervangbaar. Daarom schrikt de gedachte om de band met hun begeleider te verliezen hen behoorlijk af. Hierbij aansluitend geven verschillende meisjes aan dat een vakantieperiode of vervanging om die reden lastig is. Vooral het feit dat je dan nog eens je hele verhaal opnieuw moet doen, wat je misschien ook niet altijd wilt, maakt dit een drempel. Aangezien Yasmina, Debbie en Lisa het einde van de begeleiding naderen, is het niet simpel die band met de begeleidster te zullen moeten loslaten. Het is dan eerder de relatie dan de hulp die ze zullen missen. "Nee, als zij zou wegvallen, zouden ze mij niet meer moeten helpen. Ik babbel ook wel met anderen, als ik ze zie, maar dat is niet zoals met haar." Dagboek: "Een zwakte: ik hecht me snel aan mensen binnen de hulpverlening waar ik me goed bij voel."
2.3. Inspraak Alle participanten menen dat ze het gevoel hebben dat ze zelf beslissingen en keuzes kunnen maken. Geen enkele participant heeft ook maar een keer ervaren dat er beslissingen boven hun hoofd of achter hun rug werden genomen. Er wordt altijd naar de mening of bevestiging van de jongere gevraagd. "Ze stond er op dat ik altijd mijn eigen beslissingen nam." Wanneer bepaalde keuzes of beslissingen gemaakt moeten worden, geven veel begeleiders advies en/of tips die hen in een bepaalde richting kunnen sturen. De mening en expertise van de begeleid(st)er doet er bij de ene al meer toe dan bij de andere. Hoe dan ook krijgt de jongvolwassene zelf het recht om de uiteindelijke beslissing te maken en die wordt ook gerespecteerd. Dit kan gaan over bepaalde betalingen, het behalen van een diploma, verdere studies, externe hulpverlening ... Bij Cleo en Hanne bijvoorbeeld werd het advies gegeven om alsnog te studeren en een diploma te behalen, maar de keuze om dit niet te doen werd ook gerespecteerd. Ook in verband met het al dan niet participeren in externe hulpverlening, bijvoorbeeld psychische begeleiding, ligt dit uiteindelijk nog altijd in handen van de jongvolwassene, al wordt het belang ervan ook niet in de wind geslagen. "Maar als ik niet wil, zwijgen ze daarover. Die psychische begeleiding bijvoorbeeld ik wou dat eerst niet, maar ze heeft toch blijven pushen van 't is toch belangrijk dat je... en 'k heb er dan toch zelf voor gekozen voor psychologische hulp te zoeken en daar heb ik geen spijt van."
35
2.4. Functie Begeleid Zelfstandig Wonen in het leven van de jongvolwassene De algemene functie die Begeleid Zelfstandig Wonen heeft in het leven van de jongvolwassene komt inductief duidelijk naar voor. In alle interviews betekende de stap naar Begeleid Zelfstandig Wonen een grote verandering in het leven van de jongvolwassene, waar ze dankbaar voor zijn. Het keert vaak terug dat BZW een redding is geweest voor bepaalde jongeren. Verschillende meisjes geven aan dat zij wellicht op straat of in de armoede waren beland indien zij de steun vanuit BZW niet gekregen hadden. Voornamelijk hadden deze meisjes voor Begeleid Zelfstandig Wonen bijvoorbeeld te maken met ongunstige leefsituaties, onstabiele verblijfplaatsen en herhaaldelijke uithuiszettingen. De Life-event lijnen in de dagboeken maken bijvoorbeeld ook duidelijk dat het leven sinds de start van BZW over het algemeen stabieler of positiever is geworden. "Zonder BZW? Ik denk dat ik onder een brug zou moeten slapen." In een vergelijkbaar opzicht wordt Begeleid Zelfstandig Wonen gezien als hun enige mogelijkheid om zich te kunnen losmaken van hun familiesituatie, die soms zo moeilijk en schadelijk was voor de jongere dat het essentieel was zich hier uit te verwijderen. Sommigen stellen dat ze zichzelf via deze stap verzekeren van een goede toekomst en zichzelf behoeden voor de 'ondergang'. Voor Cleo bijvoorbeeld was het alleen wonen een dringende stap, aangezien thuis sprake was van verwaarlozing en partnergeweld. Ze stelt dan ook dat ze erg blij is dat ze heeft kunnen steunen op BZW, die haar hielp om het alleen wonen mogelijk te maken. Ook voor Lisa en Debbie was het een cruciale stap om zich los te maken van de thuissituatie. "Ik wou zo niet eindigen gelijk mijn ma, voor mijn kop niet, ik wou beter, en dat ben ik aan het opbouwen door alleen te gaan wonen, door mij van het negatieve weg te trekken, niet anders te kunnen... Alleen wonen heeft mijn leven gered, anders ging ik een 'tsjolder'1 zijn gelijk de rest van mijn familie. BZW is goed omdat ze u daar in helpen, omdat ze jongeren de kans geven om een beter leven op te bouwen op zichzelf, los van alle problemen en emotionele bagage." De begeleiding wordt door heel wat participanten ook aanzien als een veiligheidsbasis en zekerheid. Ook wanneer de begeleiding reeds enige tijd loopt, wordt er nog veel belang gehecht aan het gevoel van 'veiligheid' dat ze door de beschikbaarheid van begeleiding ervaren. Enerzijds is het ook een opluchting dat je bij iemand terecht kan met je vragen, die anders geen antwoord zouden krijgen. Anderzijds geeft BZW het gevoel dat je minder negatieve zaken kunnen overkomen en dat wanneer er iets ernstig gebeurt, je meteen bij iemand terecht kan. Onafhankelijk of zij het administratieve domein en/of de betalingen al dan niet op zich nemen, is het voor vele meisjes een zekerheid dat alles op een goede manier gebeurt. "Ik weet dat ik het alleen kan, maar dan was er zo toch nog altijd een extra zekerheid. Doordat zij er was, heb ik zo altijd wel een veilig gevoel gehad, dat er mij gelijk minder kon gebeuren."
1
Dwaler, sukkelaar
36
3. Transitie naar de volwassenheid
Transitie naar de volwassenheid Rol van verleden
Beleving van heden
Visie op toekomst
3.1. Rol van het verleden Uit de resultaten van de interviews en de dagboekjes komt inductief naar boven dat het verleden van elk van de meisjes een significante rol speelt in de transitie naar de volwassenheid. Elke jongvolwassene geeft aan dat ze sneller volwassen en zelfstandig zijn 'moeten' worden, aangezien dit belangrijk is om zich staande houden als je alleen woont. Bij sommige meisjes dwong de thuissituatie al om een grote zelfstandigheid, waardoor de overgang heel vroeg en snel moest gebeuren. Sommigen moesten als jong meisje bijvoorbeeld door omstandigheden reeds de zorg van familieleden op zich nemen, wat ervoor zorgde dat ze snel een zorgende en verantwoordelijke rol aannamen en ze jeugdige activiteiten en eigenschappen sneller achter zich moesten laten. Onderstaande citaten zijn daar voorbeelden van. "Ik heb mijn jeugd wel een beetje gemist ja, want toen zij buiten aan het spelen waren, was ik pampers aan het verversen." "Ik kan mij zo niet echt herinneren dat ik kind was, alé mijn mama heeft een depressie en ik heb super lang voor haar gezorgd, dus zij was niet de mama voor mij maar ik voor haar, een kind, nee ik herinner mij dat niet." "'t is niet dat je op 13 jarige leeftijd de facturen al moet betalen en heel uw huishouden en commissies2 en al doen, koken en de was doen, ik moest dat wel al op mijn nemen." Bij andere meisjes werd dan net wat minder verwacht van thuis uit en moesten ze alles wegens omstandigheden zoals moederschap of problemen thuis alleen leren. De steun bij de transitie naar een zelfstandig en volwassen leven is dan ook gewenst. "Ik moest nooit iets doen en plotseling moest ik het allemaal doen, dus ben ik op een wreed rappe manier wel volwassen moeten worden dus..." Meisjes die eerder met de Bijzondere Jeugdbijstand te maken hebben, werden enigszins gestimuleerd om zelfstandige taken op zich te nemen. Naarmate Jolien de leeftijd van achttien bereikte, werd ze bijvoorbeeld verwacht ook meer huishoudelijk haar steentje bij te dragen zoals koken, strijken, de was doen ... Nochtans stelt ze zelf dat ze zich door het langdurig verblijf in een residentiële voorziening, tussen kinderen van een jongere leeftijd, net langer 'kinds' voelde. Ze moest hier dan ook weer aan wennen nu ze wel op eigen benen stond. Jess en Amy, die ook eerder in een residentiële voorziening 2
Boodschappen
37
verbleven, ervoeren eigenlijk pas echt steun bij het zelfstandig leven zodra ze met BZW begonnen. Amy kreeg wel haar taken binnen de voorziening, maar heeft het uiteindelijk zichzelf aangeleerd. Na haar residentieel verblijf werd ze echter vanuit de jeugdrechtbank enigszins verplicht te bewijzen dat ze zich zelfstandig kan gedragen en dat ze de rol als moeder naar voldoening op zich kan nemen. Enkele meisjes geven aan dat zij meer volwassen zijn geworden door vroegere gebeurtenissen en ervaringen, ook in verband met eerdere nood aan hulpverlening. Ze zijn daardoor bijvoorbeeld emotioneel sterker geworden, maar kunnen het er ook nu soms nog moeilijk mee hebben. "Door wat ik vroeger allemaal heb meegemaakt, ben ik volwassener dat mijn leeftijd" Dagboek: "Dat ik vrede kan hebben met wat er in het verleden gebeurd is." Zo had Lisa ook het gevoel dat, wanneer je opgroeit als kind in de Bijzondere Jeugdbijstand, je sneller volwassen wordt. Dit is bij haar, maar ook bij anderen, een belangrijke factor geweest in de overgang naar een volwassen leven. Zo hadden zij het gevoel dat je op je eentje moet leren overleven, wat maakt dat je een stuk sneller onafhankelijk wordt. "Ik denk dat het zo is als je een moeilijke band hebt met ouders en familie dat je eigenlijk moet rekenen op hulp van andere, dat je rap zelfstandig komt en dat je rap leert overleven. En ook dat je tevreden bent met minder." "Omdat ik niet thuis gewoond heb, mijn grootmoeder is weggevallen, instelling, internaat, dan moet je wel rapper volwassen worden en meer zelfstandig dan dat je thuis woont."
3.2. Beleving van het heden Onderstaande tabel geeft een overzicht van de resultaten van de MANSA-vragenlijst, die aantonen hoe de meisjes in dit onderzoek het heden ervaren en die verder ook besproken worden. Leven als geheel Betaalde baan (/onderwijs)
Kan niet slechter Ontevreden
Geen betaalde baan
Meestal ontevreden Gemengd (tevreden/ontevreden)
Inkomen
Meestal tevreden Tevreden
Aantal en kwaliteit van vriendschappen
Kan niet beter
Relatie met familie 0
2
4
6
Tabel 1: Resultaten MANSA-vragenlijst (deel 1)
38
8
Psychische gezondheid
Kan niet slechter Ontevreden
Lichamelijke gezondheid
Meestal ontevreden Woonomstandigheden Gemengd (tevreden/ontevreden)
Samen wonen met anderen
Meestal tevreden Alleen wonen
Tevreden Kan niet beter
Persoonlijke veiligheid 0
2
4
6
8
Tabel 2: Resultaten MANSA-vragenlijst (deel 2)
Algemeen Over het algemeen geven de resultaten van de MANSA-test aan dat de helft van de meisjes in dit onderzoek op dit moment hun leven gemengd positief/negatief ervaart (zie tabel 1). Er is niemand ontevreden over het leven. Opvallend is dat de meisjes die aangeven ontevreden te zijn over hun werkloosheid, telkens meisjes zijn die het minst tevreden zijn over hun leven in het algemeen. Op werkloosheid wordt in het volgende onderdeel (2.3. Maatschappelijke kwetsbaarheid) dieper ingegaan. De helft van de meisjes woont samen met anderen, wat meestal de partner betreft. Zij zijn relatief tevreden met de mensen met wie ze samenleven (zie tabel 2). Van de andere helft die alleen woont, zijn de meesten hier wel behaaglijk over. Twee meisjes zijn echter minder tevreden met het feit dat ze alleen wonen. De reden hiervoor heeft te maken met de eenzaamheid die ze soms ervaren door het alleen wonen. Netwerk: vriendschappen In verband met het netwerk geeft de MANSA-vragenlijst aan dat niemand ontevreden over de globale kwaliteit van hun vriendschappen. Enkelen zijn wel gemengd (on)tevreden (zie tabel 1). Heel wat meisjes in dit onderzoek geven aan dat ze door hun stap naar Begeleid Zelfstandig Wonen en een zelfstandig leven, hebben ervaren dat ze hun oorspronkelijke vrienden een stuk beter leren kennen. Sommigen vallen in deze transitie door omstandigheden weg, terwijl anderen blijven. Dit maakt dat je vriendengroep beperkter wordt, maar voor de meesten is dit net meer waardevol. "Ja meestal tevreden, ik moet niet veel vrienden hebben. Als je er teveel hebt zetten ze je ook in het zak."
39
Ook Yasmina, Sara, Lisa en Cleo stellen hier over het algemeen hetzelfde over. De ervaring heeft Sara en Lisa bijvoorbeeld geleerd dat er een verschil is tussen veel vrienden en echte vrienden: "Door opgenomen te zijn heb ik beseft van die en die doe ik mee verder en 'gulder' kust al mijn gat, ik ben een beetje beginnen onderscheid maken tussen vrienden en kennissen." Netwerk: relatie met partner Door de interviews en het dagboekje wordt duidelijk dat een partner vaak een ankerpunt in het leven en meer specifiek in de opbouw naar een volwassen en zelfstandig leven betekent. In de dagboeken kiezen bijna alle meisjes die op dat moment een relatie hebben de woorden 'liefde', 'relatie' of 'samenwonen', om te beschrijven hoe hun leven er op dit moment uit ziet. Stefanie kiest zelfs enkel woorden die verband houden met haar relatie. Ook beschrijft Cleo haar sterktes bijvoorbeeld met zaken die refereren naar haar vriend: "wij werken, hij wil ooit een huis kopen en kinderen, hij heeft een rijbewijs". De partner is vaak ook een persoon die voor heel wat verandering in het leven in het algemeen heeft gezorgd, onafhankelijk van het al dan niet hebben van kinderen. Voor Amy en Yasmina bijvoorbeeld betekende de nieuwe relatie met haar huidige vriend hoop in verandering en een goede toekomst, na een moeilijk verleden met een eerdere partner. Yasmina schrijft in haar dagboek: "Hij is het beste dat me ooit is overkomen na mijn kinderen." Hoewel de partner merkbaar een belangrijke rol speelt in het leven van de jongvolwassene en het uitbouwen van een stabiele en volwassen toekomst, is het opvallend dat er soms weinig contact is tussen de begeleid(st)er van BZW en de partner in kwestie. Hierbij hangt veel af van het feit of het koppel reeds samenwoont of niet. Wel is er af en toe een onrechtstreekse invloed van de begeleiding op de relatie. In sommige begeleidingen is er meer ruimte voor gesprekken over de relatie en relationeel advies, terwijl dit in andere minder aan bod komt. Zo kunnen Sofie en Cleo heel goed praten met hun begeleidster over hun relatie en krijgen ze ook geregeld tips en advies om bepaalde situaties en/of problemen anders aan te pakken, wat volgens Sofie een positief effect heeft op hun relatie. Het feit dat sommige zaken dan ook sneller besproken worden met de begeleid(st)er, zorgt bij sommige partners soms ook voor wat wroeging, zoals bij Amy en Debbie. "Hij was eigenlijk een beetje jaloers, want ik had een super goede band met mijn begeleidster en ik vertelde meer tegen haar dan tegen hem." Ook kan het zijn dat de partner het nut van de begeleiding niet inziet en/of niet wil accepteren. Jolien haar vriend was bij aanvang door eerdere ervaringen nogal wantrouwig tegenover de begeleiding van BZW. Ook Debbie en Yasmina's partners zouden zelf soms liever willen dat begeleiding eigenlijk niet meer hoeft. Bij Lisa, Jess, Hanne, Yasmina en Jolien is er tot nu toe weinig of slechts éénmalig contact geweest tussen de (eerdere) partner en de begeleid(st)er. Er wordt wel eens gepolst naar hoe de relatie verloopt, maar veel verder gaat dit niet. Over het algemeen stellen alle meisjes in dit onderzoek dat het 40
naar behoren klikt tussen de vriend en de begeleid(st)er en dat ze het eigenlijk niet anders zouden willen. Netwerk: familie In verband met hun relatie met hun familie is de meerderheid hier gemengd (on)tevreden over (zie tabel 1). Eén meisje, Hanne, geeft aan dat ze de relatie met haar familie als 'kan niet slechter' beschouwt. Haar relatie met haar pleeggezin is stukken beter, iets dat ook haar dagboekje aantoont. Waar de relatie met de familie wat stroever loopt, lijkt dit vooral te maken te hebben met moeilijke familiale situaties in het verleden en/of nu en/of eerdere ingrijpende gebeurtenissen. Vier meisjes zijn dan weer wel tevreden over de huidige relatie met hun familie. Heel wat meisjes in dit onderzoek stellen dat het feit op zich dat ze uit huis zijn gaan wonen en/of op eigen benen zijn beginnen staan, eventueel ook na een breuk met een expartner, de relatie met ouders heeft verbeterd. Daar waar moeder-dochter-relaties bijvoorbeeld stroef liepen, klikt het een stuk beter sinds ze alleen zijn gaan wonen. Daarom is het voor sommigen niet duidelijk of Begeleid Zelfstandig Wonen daar ook rechtstreeks mee te maken had. "Het feit dat ik alleen ben gaan wonen wel natuurlijk, maar of dat echt aan BZW ligt of niet... zij proberen dat wel te doen maar uiteindelijk is dat toch iets dat aan uzelf ligt vind ik, en aléja aan de ouders ligt, ik denk niet dat iemand anders daar meer aan kan doen." Bij Debbie en Jolien echter zorgde het alleen wonen net voor een negatief effect op de relatie met hun moeder, aangezien ze elkaar uit eigen keuze nu bijna niet meer zien. Zowel Debbie als Jolien heeft dan ook niet echt behoefte aan hulp bij die relatie. Ook andere meisjes zoals Amy en Hanne hebben geen behoefte aan tussenkomst van de begeleiding, wat ook werd gerespecteerd. Anderen ervaren wel een meer directe invloed van BZW op de familierelatie, bijvoorbeeld door advies en tips of rechtstreeks contact tussen de begeleid(st)er en de moeder. "Ze liet mijn ma dan zo weten van alles is goed met mij en dan was mijn ma wel positief gerust." Enkelen hebben hier wel vraag naar, maar verandering blijft voorlopig uit. Gebrek aan motivatie vanuit de thuiscontext of de grotere focus op andere domeinen binnen de begeleiding zijn hier dan mogelijke redenen voor. Uiteindelijk geven de meeste meisjes aan dat ze niet meer nood hadden aan hulp of ondersteuning bij het onderhouden van hun familierelatie. Voor iedereen is het ofwel aanvaardbaar hoe het nu is, of is er geen behoefte aan een betere relatie in deze fase van hun leven. Moederschap Vier van de twaalf meisjes hebben minstens één kindje en vier van de twaalf meisjes waren op het moment van onderzoek in verwachting. Alle moeders geven aan dat het 'moeder worden' op zich voor hen heel wat verandering heeft gebracht. In de dagboeken neemt het zwanger worden en de functie van moederschap een belangrijke plaats in de Life-Event lijnen en andere opdrachtjes die met kinderen te maken. De meisjes ervaren vooral verandering met betrekking tot zichzelf en zich ontplooien tot een zelfstandige en volwassen vrouw. De 41
ene had meer het gevoel hier echt klaar voor te zijn dan de andere. Alle jonge moeders stellen dat het moeder worden op zich de druk naar volwassenheid op een of andere manier zeker vergrootte. Vooral het feit dat ze dan niet meer kunnen doen wat ze willen en gaan waar ze willen, lijkt hier voor Sofie, Yasmina en Sara belangrijk. Dit schijnt ervoor te zorgen dat je sneller de klik naar verantwoordelijkheid moet maken en je je volwassenheid meer moet bewijzen. "Ja ik ben wel sneller volwassen moeten worden. Omdat anders gaan ze u bekijken als een kind dat een kind opvoedt." Voor enkelen zorgt het moederschap voor een persoonlijke functionele verandering in het leven. Ook voor Cleo, die nog geen kinderen heeft, gaat het hier om een emotionele functie. "Sinds zij er is voel ik mij veel beter, had ik gelijk een doel in mijn leven en ik wist waarvoor ik leefde en dat heeft mij veel veranderd." "'k ben wel klaar voor kindjes, door dat zou ik me misschien sterker voelen dat ik zo iets heb waar ik echt zo verantwoordelijkheid over heb. Maar ja 't is natuurlijk niet alleen dat dan." Alle (bijna) mama's geven aan dat de ondersteuning vanuit BZW bij het opvoeden van hun kindjes eigenlijk heel beperkt blijft. Sofie en Debbie stellen dat dit op zich geen hulpvraag betreft. Jess, Yasmina en Amy kunnen bijvoorbeeld steunen op en met hun vragen terecht bij andere diensten die hier meer voor gespecialiseerd zijn (vroedvrouwen, CKG, CIG). Ze vinden het op zich voldoende dat Begeleid Zelfstandig Wonen meer helpt met andere domeinen, al wordt ook gesteld: "Moest ze mij op dat vlak kunnen helpen, ik zou niet liever hebben, ik zou dat echt de max vinden, surtout dat ze mijn dochter ook zo koddig vindt." Een bijzonderheid is dat de begeleiding vanuit BZW een jongvolwassene onrechtstreeks ook wel weerhoudt om de stap naar kinderen te zetten; "Ja zonder begeleiding zou ik waarschijnlijk wel rapper geneigd zijn, ik ben een kindliefhebber." Zelfbeeld Volwassenheid is een begrip dat voor veel verschillende invullingen mogelijk is. Opvallend is dat volwassenheid volgens de meisjes in dit onderzoek vaak beschreven wordt als het bereiken van bepaalde vaardigheden, waar ze eerder persoonlijk moeilijkheden mee ervoeren, die nu soms al een stuk beter gaan, onder andere dankzij Begeleid Zelfstandig Wonen. Zo stelt Sofie bijvoorbeeld dat het vooral te maken heeft met het omgaan met geld en verantwoordelijkheid opnemen voor het welzijn van jouw kind en jouw gezin. Ook Julie vindt dat volwassenheid het beheren van financiële zaken betreft. Sara vindt dat het eerder gaat om het maken van je eigen beslissingen en het opnemen van de verantwoordelijkheid bij die keuzes, terwijl Lisa volwassenheid ook ziet als het kunnen omgaan met tegenslagen in het leven. Aangezien zij deze transitie door omstandigheden in het verleden en bepaalde veranderingen sneller hebben moeten doormaken in vergelijking tot hun leeftijdsgenoten, zien zij zichzelf logisch gezien 42
meestal ook wel als behoorlijk volwassen. Opvallend is dat de meeste meisjes dit nuanceren met het alsnog af en toe eens kinderlijk kunnen zijn, bijvoorbeeld wanneer ze uitgelaten zijn of uitgaan. Onderstaande citaten ondersteunen deze bevinding. "Ik vind mezelf volwassen. Aléja 'k bedoel, wie staat er op zo'n jonge leeftijd al alleen. Ik heb wel mijn begeleidster maar wat komt zij doen ook niet te veel, eens kijken welke rekeningen ik moest betalen, maar meer ook niet." "Ik vind mijzelf wel redelijk volwassen ja.. ik kan natuurlijk ook wel nog eens zot doen." Psychische gezondheid/Veerkracht De resultaten van de MANSA-test rond de tevredenheid met de psychische gezondheid tonen aan dat de helft van de participanten in dit onderzoek gemengd (on)tevreden of ontevreden is over hun psychische toestand, of deze als 'kan niet slechter' beschouwen, dit laatstgenoemde betreft drie meisjes (zie tabel 2). Opvallend is dat die meisjes die aangeven niet tevreden te zijn over hun psychische gezondheid, ook die meisjes zijn die het leven over het algemeen minder positief ervaren. Uit de resultaten van de interviews en de dagboekjes komt niettemin naar boven dat de meeste van deze meisjes over heel wat veerkracht en doorzettingsvermogen beschikken. Ze hebben vaak al enorm veel meegemaakt in het verleden, maar koesteren hoop en moed om een goede toekomst uit te bouwen. In het dagboekje van Amy geeft ze bij de omschrijving van foto's bijvoorbeeld aan dat je zonder veel geld ook kan overleven en dat het de taak is van een moeder om je kind te beschermen tegen een harde wereld. In diezelfde dagboeken kiest een groot deel van de meisjes de afbeelding met het onderschrift: "Yesterday is history, tomorrow is a mystery but today is a gift, that's why they call it 'present'" als het meest passend bij hen. Sommigen schrijven hierbij dat dit echt hun kijk op het leven is. Dagboek: "Het is mijn lijfspreuk: dit had ik al lang op de muur geschreven : let go of the past, stop worrying about the future, it's time to enjoy the present. ik vind het nu veel belangrijker als je verleden of de toekomst. je leeft nu, dus beter om er het beste van te maken." Ook Sara en Hanne hebben een gelijkaardige levensvisie, die de veerkracht opnieuw aantoont. Zij die deze visie onderschrijven, lijken voornamelijk ook diegenen te zijn die tevreden zijn over hun psychische gezondheid. Dagboek: "Hoe zwaar het leven ook is, er blijven voor vechten, het is voorbij zonder dat je het weet."
3.3. Visie op de toekomst Begeleiding De meerderheid van de meisjes in dit onderzoek, namelijk zeven van de twaalf, gaan ervan uit dat eens de begeleiding vanuit Begeleid Zelfstandig Wonen stopt, ze geen verdere begeleiding zullen vragen via 43
hulpverlening voor volwassenen. Voornamelijk nemen zij aan dat zij dit verder alleen aankunnen. Twee meisjes zeggen ook radicaal neen tegen verdere hulpverlening, via bijvoorbeeld het OCMW. "Nee, want dan heb ik weer het gevoel dat ik weer zo aan iets vasthang en ik haat dat als mensen zo veel verwachtingen hebben van mij, dat vind ik wel ambetant." De minderheid overweegt eventueel om verder in begeleiding te gaan, afhankelijk van hoe het later gaat. Twee meisjes, Amy en Yasmina, zijn in elk geval zeker dat ze op verdere steun willen rekenen. "Ja ik ga dan sowieso over naar een ander CAW om toch nog hulp te blijven krijgen." Toekomstperspectief In de dagboeken geven de meeste participanten evenwel aan dat ze zaken zoals 'schulden', 'armoede', 'blut', 'criminaliteit' logisch gezien geen rol willen zien spelen in hun toekomst. Zaken die ze wel graag een rol willen laten spelen hebben meestal te maken met het uitbouwen van het ideaalbeeld van een gezinsleven (bijvoorbeeld 'opvoeding', 'werken', 'baby', 'toekomst'...). Het is echter ook opvallend dat enkele meisjes dan weer eerder andere zaken liever voorop stellen in hun toekomst (bijvoorbeeld 'studeren', 'reizen', 'creatief', 'tijd', ...). Het concept 'studeren' komt in de dagboekjes bij de meerderheid van de meisjes terug in hun wenselijk toekomstperspectief, voornamelijk met het argument een betere toekomst of een droom te kunnen bewerkstelligen. Het is duidelijk dat de meeste meisjes positief gericht zijn naar de toekomst toe, geluk centraal stellen en dit meestal op een persoonlijke manier invullen. Eén jongvolwassene stelt dat ze liever geen toekomstbeeld voor ogen houdt en liever dag per dag leeft. Dagboek: "Gelukkig worden samen met mijn kindje en niet meer gekwetst worden door een geliefde, vrienden of familie."
4. Maatschappelijke kwetsbaarheid
Maatschappelijke kwetsbaarheid Sociale binding (werk-opleiding)
Financiële situatie
Woonomstandigheden
Stigmatisering
Maatschappelijk kwetsbaar?
4.1. Sociale binding (werk-opleiding) Vier van de twaalf meisjes had op het moment van de interviews werk. Zes van de twaalf meisjes waren werkloos. Volgens de MANSA-test is niemand daar enigszins tevreden over (zie tabel 1). Eén meisje van deze zes werkte via een leercontract. Ook drie andere meisjes studeren. Debbie bijvoorbeeld combineert haar studie met weekendwerk. Eén jongvolwassene vertelt dat het voor haar niet haalbaar was om te blijven studeren terwijl ze alleen woont. Enkele meisjes zijn ook vroegtijdig met een opleiding gestopt, zodra ze achttien jaar werden, om werk te zoeken. Anderen studeren nu nog, om sneller werk te vinden. "Natuurlijk liever gaan werken, maar 'k wil ook geen poetsvrouw zijn, dus ik ga studeren."
44
De MANSA-test (tabel 1) geeft aan dat elke jongvolwassene in dit onderzoek die niet over werk beschikt of studeert, wel graag wil werken. De reden voor hun werkloosheid is ofwel gebrek aan diploma en/of ervaring ofwel omwille van zwangerschap. Verschillende meisjes stellen dat ze nochtans erg gemotiveerd zijn om te werken. "Pf gewoon ook elke dag thuiszitten is niets voor mij, ze" Dagboek: "Ik wil gewoon graag werken omdat'k niet meer afhankelijk zou zijn van het OCMW"
4.2. Financiële situatie Over het algemeen inkomen, onafhankelijk of dit een salaris of uitkering betreft, is de meerderheid van de participanten tevreden of meestal tevreden, dit zijn zeven meisjes. Drie meisjes beschouwen hun inkomen als te laag (zie tabel 1). De meesten geven aan spaarzaam te leven en op die manier rond te komen. Ze maken daarbij bewust geen overbodige uitgaven of hebben geen nood aan luxe. Voor enkelen is het mogelijk te sparen, terwijl dat bij anderen moeilijker gaat. Hanne geeft in haar dagboekje aan dat ze kan sparen en dit belangrijk vindt, ondanks het feit dat ze leeft van een leefloon. "Zo'n dingen gelijk naar de kapper, zijn wel aan het wegvallen, maar 'k heb verwarming, tv, m'n wasmachine, m'n eten, vuur, ... ik heb niet zo direct iets specifiek meer nodig." "Ja ik kom rond, ik kan zelfs nog sparen en mijn schulden afbetalen." Dagboek: "Graag zou ik terug wat kunnen sparen en eens iets voor mezelf kunnen kopen wat ik graag wil" Toch geven Amy en Julie aan dat ze het eigenlijk niet redden met het inkomen dat ze nu hebben. Zo wou Julie haar maandelijks inkomen wat opkrikken door in het weekend te gaan werken. Ze werd hierbij echter geconfronteerd met het feit dat in dat geval een bepaald bedrag opnieuw van haar leefloon wordt afgetrokken. Drie andere meisjes stellen dat ze op zich financieel niet zouden rond komen, maar met de steun van het inkomen van hun partner wel.
4.3. Woonomstandigheden Slechts twee meisjes geven aan dat ze niet tevreden zijn over hun woonomstandigheden (zie tabel 1). Bij Amy bijvoorbeeld hangt de woning aan enkele strikte voorwaarden vast, aangezien de woning verbonden is aan een voorziening. Bij Yasmina bevalt de buurt waarin haar woning zich bevindt haar minder. Vijf meisjes hebben behoorlijk snel en gemakkelijk een woonplaats gevonden. Sommigen hebben hier zelf weinig inspanning voor moeten doen. De meerderheid van de meisjes (zeven) heeft de zoektocht naar een woning echter als zeer moeilijk en lastig ervaren. Vaak ging het om een kwestie van maanden. Ze werden hier telkens geconfronteerd met dezelfde zaken. Enerzijds was het erg moeilijk om iets betaalbaars te vinden dat ook nog kwalitatief geschikt was. Anderzijds hadden veel meisjes het gevoel
45
dat ze constant bevooroordeeld en gewantrouwd werden, waarop ook in het volgende stuk dieper wordt ingegaan. Een meisje dat nog steeds op zoek is naar een woning bevestigt dit, gelijkaardig aan anderen: "Ik had dat moeilijk verwacht maar zo moeilijk en vermoeiend niet. Als je dan iets vindt, je denkt van dat is mijn ding, dan bellen ze niet terug of zo. Ik moet gewoon vooruit"
4.4. Stigmatisering Het komt in de interviews herhaaldelijk terug dat deze meisjes vooral vooroordelen ervaren bij huisbazen die willen verhuren. Volgens verschillende meisjes hebben huisbazen weinig vertrouwen in het feit dat je als jongvolwassene alleen gaat wonen. Wanneer daar een inkomen van een leefloon bijkomt en/of het feit dat het een jonge alleenstaande moeder betreft, worden sommige huisbazen nog argwanender. Een andere afkomst zou dit volgens een jongere nog meer versterken; "Alles dat ze tegenkomen zat er tegen é, kinderen, je naam, alleen wonen, leefloon, ... Meestal was het van we bellen wel terug en dan uiteindelijk niet." Ook het gegeven dat je begeleiding krijgt vanuit bijvoorbeeld de Bijzondere Jeugdbijstand, lijkt het oordeel van de huisbazen over het algemeen ook niet ten goede te komen. Anderzijds menen Julie en Yasmina dat het eveneens in je voordeel kan spelen wanneer je begeleiding krijgt. "Ze zei dan ah, ik ben begeleidster van Bijzondere Jeugdzorg. Dan zag je die vent zijn gezicht zo wat veranderen, en dan had ik direct zoiets van ja, dat wordt hier al niks." "De ene denkt, dat is goed, want ik ben dan zeker dat mijn geld gaat gestort worden en de ander denkt dan van, ah nee dat ga 'crapuul' zijn é." Op andere domeinen voelen de participanten in dit onderzoek over het algemeen weinig stigmatisering over het feit dat zij begeleid worden bij het zelfstandig wonen. Waar het wel nog gebeurt, heeft dit vooral te maken met gebeurtenissen uit het verleden, op financieel vlak of meer in verband met het feit dat je werkloos bent. Geen enkel meisje ervaart hier echter op dit moment nog enige last van. Sommigen zijn eerder fier op het feit dat ze op zo een jonge leeftijd kunnen alleen wonen. "Via het OCMW, dan zijn er vooroordelen, maar van Begeleid Zelfstandig Wonen niet, daar zijn mensen eerder wreed curieus naar." In verband met jong moederschap hebben twee meisjes wel eerder ervaren dat mensen jou soms anders bekijken. Eén jongere had het hier in het begin wat moeilijk mee, waardoor ze toen amper buiten durfde komen met haar kindje. Ze stellen echter beiden dat ze zich hier hebben leren over zetten.
4.5. Maatschappelijk kwetsbaar? De meerderheid van de participanten zijn van mening dat de maatschappij en hoe het systeem in elkaar zit een aandeel heeft in het feit dat het voor jongeren moeilijker is om alleen te gaan wonen. Ten eerste geven de meeste participanten aan dat de huurprijzen en eigenaars van woningen de situatie voor 46
jongvolwassenen vooral bemoeilijkt, zoals hierboven ook eerder aangegeven. Ten tweede wordt gesteld dat het leven over het algemeen ook te duur wordt. Een opvallend derde gegeven dat drie meisjes aangeven, is het gevoel dat mensen van een andere afkomst sneller op steun en hulp kunnen rekenen dan mensen van Belgische afkomst. Ze zijn er van overtuigd dat er op dat vlak toch wel iets schort aan ons systeem. "Ik was hoogzwanger en ze konden mij niet helpen en er kwam iemand binnen, een kleurling achter mij en die hielpen ze direct, ik vond dat echt grof." Verschillende meisjes vinden dat het eerder aan jezelf en aan de mensen zelf ligt hoe snel je in de maatschappij integreert en op je pootjes terechtkomt. Zo zijn Sara en Lisa van mening dat er heel wat hulpmiddelen zijn die je op weg kunnen helpen en dat het bij jezelf begint, terwijl anderen dit dan wat meer nuanceren. "'T ligt meestal bij jezelf, of je een diploma behaalt of niet... er zijn hulpmiddelen genoeg die u kunnen helpen." Dagboek: "Verschrikkelijk, maar ik denk dat sommige mensen dit aan zichzelf te wijten hebben, maar dat er jammer genoeg ook veel mensen zijn die er niets kunnen aan doen en ik vind dat deze mensen hulp en onderdak verdienen." De grote meerderheid, negen participanten om specifiek te zijn, geeft zelf aan dat ze zich op één of andere manier kunnen herkennen in de definitie van maatschappelijke kwetsbaarheid. Voornamelijk het probleem om zich te integreren op de arbeidsmarkt komt hierbij naar voren. Zo worden zij vaak geconfronteerd met het negatieve aspect dat zij niet over een diploma en/of ervaring beschikken, waardoor hen geen kans geboden worden op de arbeidsmarkt. Als gevolg vinden sommigen, voornamelijk zij die minder tevreden zijn over hun inkomen, dat zij financieel erg kwetsbaar zijn. "Ja ik heb nog altijd geen vast werk en het is moeilijk om vast werk te krijgen, en als ge jong zijt, met uw loon is het ook nog altijd moeilijk, maar ja ik moet ook mijn huishuur betalen ik moet ook mijn huishouden doen, dat maakt niet uit hoe oud dat ik ben hé." "Maatschappelijk kwetsbaar zijn mensen zoals invalide mensen, euhm marginalen, ik hoor daar ook wel bij denk ik. - Wat begrijp je daar dan precies onder? - Mensen die het moeilijk hebben om eigenlijk aan een deftig inkomen te komen, om werk te vinden, op een fatsoenlijke manier te leven. - Dat zijn marginalen volgens jou? - Nee maar marginalen behoren meestal wel in die groep, mensen die op straat zitten en zo .." "Toen ik bevallen was zocht ik achter werk en overal waar ik ging gaan solliciteren: ah ge hebt geen ervaring en ge hebt geen diploma. Ja ik ben gestopt in mijn voorlaatste jaar, wat wel een beetje dom was maar ja ... ik heb er dan wel niet bij stil gestaan dat je overal een diploma voor nodig had meestal of toch twee à drie jaar ervaring" 47
HOOFDSTUK IV: DISCUSSIE 1. Hoe
wordt
de
begeleiding
vanuit
Begeleid
Zelfstandig
Wonen
door
jongvolwassenen ervaren? 1.1. Integrale steun met variërende hulpvragen De jongvolwassenen in dit onderzoek ervaren duidelijk een grote steun aan BZW en dit op verschillende vlakken. Dit bevestigt de integrale begeleiding die de Federatie voor autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen (2010) vooropstelt. Het vormt een grote meerwaarde aan de begeleiding, aangezien die voorbij gaat aan het enkel en alleen aanleren van zelfredzame vaardigheden (Goodkind, Schelbe, & Shook, 2011). De grootste hulpvragen lijken vooral op administratief, financieel en op psychologisch en emotioneel vlak, afhankelijk van de specifieke vragen en moeilijkheden waar iemand mee kampt. De noden en hulpvragen zijn inderdaad zeer individueel en divers, zoals ook Vansteelandt (2012) aangaf. De hulpvraag lijkt echter ook te variëren naarmate de begeleiding vordert, daar waar in het begin het financiële en administratieve domein prioritair is, is er na verloop van tijd meer ruimte voor emotionele en psychische aspecten. Op die manier staat zelfredzaamheid voorop, wordt begeleiding op maat verzekerd en wordt ook ingespeeld op successen, moeilijkheden en hoe vlot iemand weg is met een bepaald domein. In dit opzicht is het dus moeilijk te voorspellen hoe lang en intensief een begeleiding is, wat ook Vansteelandt (2012) bevestigt. Langs de andere kant confirmeert dit ook de bevindingen van De Wilde (2010): de vraaggerichtheid zorgt ervoor dat je mondig genoeg moet zijn om je hulpvraag concreet te kunnen/willen formuleren. Hierbij aanvullend kan gesteld worden dat je je op zich ook al moet bewust zijn van je hulpvraag, wat tijdens een begeleiding niet altijd evident is. Daarom zijn jongvolwassenen zich soms pas achteraf bewust van bepaalde noden, zoals blijkt in de onderzoeken van De Wilde (2010), Vyvey (2010) en Bovijn (2011). De jongvolwassenen binnen dit onderzoek ondervinden zelden nog enige problemen op het vlak van huishoudelijke taken. Dit kwam bij De Wilde (2011) ook naar boven. Hoewel sommige meisjes nog specifieke begeleiding bij hun psychische problemen missen, is het bij anderen de hoofdfocus. Wellicht heeft de mate van ernst van deze problemen en de specifieke nood hier mee te maken. Een opvallend gegeven is dat de budgetbegeleiding door verschillende meisjes als een grote last van hun schouders wordt ervaren, hoewel ze aangeven dat ze het eigenlijk zelf ook wel aankunnen. Het gevaar schuilt hier dat ze in budgetbeheer blijven uit een soort van gemakzucht, eerder dan dat ze het leren in eigen handen nemen. Aangezien het in de taak van de hulpverlening schuilt om zichzelf overbodig te maken, zou kunnen overwogen worden deze kwestie te herzien.
48
1.2. De belangrijke rol van de begeleid(st)er Over het algemeen is het duidelijk dat de meeste meisjes in dit onderzoek een hechte band hebben opgebouwd met hun begeleid(st)er, die voor hen heel waardevol is. Vooral het feit dat de begeleidster de jongere vaak al een lange tijd opvolgt, maakt dat de begeleid(st)er achtergrond en persoonlijkheid van de jongere heel goed kent en dat dit een onvervangbare relatie vormt voor de jongvolwassene. Het vertrouwen in hun begeleid(st)er is dan ook groot. Zegers, Schuengel, van IJzendoorn, & Janssens (2006) ondervonden dat de duur van een begeleiding er inderdaad voor zorgt dat jongeren zich meer gaan hechten aan hun begeleid(st)er. Hoewel Lemon, Hines, & Merdinger (2005) aangeven dat deze hechte relatie ook voordelig is voor de ontplooiing van de jongere, is er uiteraard ook een mogelijk risico als de begeleid(st)er toch zaken moet aangeven of bespreken met het team, dat daarmee het vertrouwen en daarmee ook de begeleiding geschaad wordt. Voor deze vrouwelijke participanten is het voordelig dat de begeleidster vrouwelijk en jeugdig is, aangezien ze zich dan meer kunnen inleven in hun leefwereld en ze zich bijgevolg meer begrepen voelen. Enkelen vergelijken dit ook met de waarde die je hecht aan een vriendin, iets wat De Wilde (2010) ook ondervond. Om die reden is het echter pijnlijk om die band en relatie ooit te moeten loslaten, omdat je die persoon dan ook heel wat minder kan zien. Dit komt voor sommigen overeen met een grote emotionele last, wat het gevoel van veiligheid en mogelijke toekomstige begeleidingen beïnvloedt. Alle participanten menen hun beslissingen en keuzes in eigen handen te kunnen nemen. Ook bij belangrijke keuzes die de verdere levensloop mogelijk bepalen en kenmerkend zijn voor de transitie die deze jongvolwassenen doormaken (Stroobants & De Mol, 2012), mogen zij de uiteindelijke beslissingen maken. Inspraak wordt door hen hoog in het vaandel gedragen en wordt ook specifiek verwacht van een goede begeleid(st)er. Wanneer zij met iets niet akkoord gaan, lijken zij dit ook rechtuit met hun begeleid(st)er te kunnen bespreken. In tegenstelling tot Vyvey (2010) lijken de stemmen van deze jongvolwassenen er zeker toe te doen, wat een succesvolle transitie naar de volwassenheid en de ontplooiing naar volwaardige leden in de maatschappij stimuleert (Scannapieco, Connell-Carrick, & Painter, 2007 ; Vander Laenen et al, 2011). Hauspie, Vettenburg, & Roose (2010) stellen ook dat, naarmate de hulpverlener meer emanciperend en participatief werkt met de jongere, het risico op maatschappelijke kwetsbaarheid afneemt. Zoals Lescrauwaet D. (2010) ook aangeeft, heeft Begeleid Zelfstandig Wonen een belangrijke functie om thuisloosheid bij jongeren te vermijden. Daarnaast heeft het in het leven van deze jongvolwassenen ook de belangrijke functie van zich te ontrekken aan een nefaste thuissituatie en een betere toekomst uit te bouwen voor zichzelf. Zoals Carrette & Verzele (2006) ook stellen, ligt bij deze jongvolwassenen vaak een problematische situatie aan de basis. Meer specifiek gaat het bij het grootste deel van deze jongvolwassenen om een moeilijke gezinssituatie die nefast was voor hun welzijn. Begeleid Zelfstandig Wonen heeft het hen mogelijk gemaakt om uit deze situatie te stappen. Anderzijds geeft het ook een gevoel van veiligheid, wat ten goede komt voor het psychologisch functioneren. In overeenstemming met 49
met Lemon, Hines, & Merdinger (2005) zorgt Begeleid Zelfstandig Wonen ervoor dat hen een veiligheid geboden wordt die ze van thuis uit niet zouden gehad hebben en vooral een protectieve factor vormt in de uitdagingen waarmee ze geconfronteerd worden.
2. Hoe ervaren meisjes en tienermoeders in BZW de transitie naar de volwassenheid? 2.1. Sprinten naar de volwassenheid met of zonder kwetsuren Alle jongvolwassenen in dit onderzoek hebben de indruk dat ze inderdaad sneller volwassen zijn geworden en/of moeten worden dan hun leeftijdsgenoten. Het verleden speelt hier een belangrijke rol in: het lijkt in een belangrijke mate invloed te hebben op de snelheid van deze overgang en de moeilijkheden waarmee ze geconfronteerd worden. De eerdere ervaringen omtrent de familiale situatie zorgde er bijvoorbeeld voor dat jongeren heel snel huishoudelijke en zelfstandige taken op zich moesten nemen. De meisjes die eerder residentiële hulpverlening achter de rug hebben, geven aan dat zij ook een stuk sneller volwassen zijn moeten worden, iets dat Maluccio, Krieger, & Pine (1990) , López, Santos, Bravo, & del Valle (2013) en Stroobants & De Mol (2012) ook veronderstelden. De voorbereiding daarop lijkt in de residentiële hulpverlening beperkt, zoals ook Stroobants & De Mol (2012) bevestigt. Enerzijds moesten ze enigszins wel wat taken op zich nemen, maar anderzijds hebben zij het gevoel dat zij dit vooral zichzelf hebben moeten aanleren, of zich net langer een kind voelden in die veilige omgeving. Die overstap heeft er dus voor gezorgd dat zij zeker nood hadden aan ondersteuning (Höjer & Sjöblom, 2010). Het is ook eerder het emotioneel sterker en onafhankelijker worden dat een belangrijk element vormt in de overgang naar een volwassen leven, ook bij zij die een moeilijk verleden achter de rug hebben. Tijdens de transitie naar de volwassenheid vallen over het algemeen wat vrienden weg, bij deze meisjes onder meer door de snellere transitie en specifieke gebeurtenissen. Ze geven aan daar geen last van te ervaren, maar dat dit net een goede zaak is om te merken wie hun echte vrienden zijn en dat dit een reëel ondersteunend netwerk vormt. Een hecht, ondersteunend netwerk lijkt cruciaal te zijn in de transitie (Goodkind, Schelbe, & Shook, 2011 ; Höjer & Sjöblom, 2010) en de meerderheid in dit onderzoek lijkt hier over het algemeen positief over te zijn. Goodkind, Schelbe, & Shook (2011) beschrijven het netwerk echter als één van de grootste uitdagingen in de transitie, hoewel hulpverlening hier zelden op focust. De partner bijvoorbeeld is over het algemeen een belangrijk persoon in de transitie naar een volwassen en zelfstandig leven en oefent daar ook een grote invloed op uit, ook wanneer het koppel nog niet samen woont. Nochtans wordt in de begeleiding de partner soms weinig betrokken en is er weinig rechtstreeks contact tussen de partner en de begeleid(st)er. Dat is mogelijk ook een reden dat de nood aan begeleiding en de vertrouwensband soms voor onbegrip zorgt bij de partners.
50
In verband met de familierelatie stellen Stroobants & De Mol (2012) dat jongvolwassenen waarbij de transitie een stuk sneller moet verlopen, minder kunnen rekenen op steun of hulp van ouders of familiaal netwerk. Het is ook hier kenmerkend dat er dikwijls geen optimale familiale steun voor handen is, wat in principe de steun vanuit Begeleid Zelfstandig Wonen nodig maakte en ook Lemon, Hines, & Merdinger (2005) vaststelden. Zeker wanneer sprake is van een moeilijke familieverleden en/of eerder hulpverlening zich opdrong, ligt die relatie soms gevoelig en vormt de ouder niet bepaald een steunfiguur (Höjer & Sjöblom, 2010; López, Santos, Bravo, & del Valle, 2013). Desondanks wordt in dit onderzoek vastgesteld dat er vaak sprake is van een verbeterde relatie, waarbij niet duidelijk is welke rechtstreekse invloed BZW hier op heeft. Eerder is het alleen wonen op zich, op enkele uitzonderingen na, een reden voor de verbeterde en meer stabiele relatie met de thuissituatie, omdat er bijvoorbeeld minder conflicten voorkomen. Hoewel BZW de ouders enigszins ook wel betrekken en er soms onrechtstreekse hulp, blijven de hulpvragen hieromtrent eerder beperkt. De meerderheid van de meisjes geeft aan dat die relatie geen prioritaire hulpvraag is en er dus ook niet intensief wordt aan gewerkt. Het merendeel van de participanten is echter relatief tevreden met de hulp die ze hierbij krijgen en hebben niet echt behoefte aan meer intensieve ondersteuning. Collins (2001) benadrukken het belang van de blijvende steun van familie in de individuele ontwikkeling, ook wanneer jongeren reeds uit huis wonen. In dit onderzoek kan gesteld worden dat de familie of bijvoorbeeld het pleeggezin inderdaad alsnog een belangrijke back-up blijft bij negatieve gebeurtenissen en dit vooral door de verbeterde relatie. Het moederschap speelt een essentiële rol in de overgang naar een volwassen leven. Zoals Ali, Hall, Anderson, & Willingham (2013) vaststelden, draagt het moederschap bij tot een belangrijke identiteitsverandering. Bij deze jonge vrouwen die reeds in een transitie zitten, zorgt het moederschap er echter voor dat de identiteitstransities en veranderingen zich nog een stuk sneller en tegelijkertijd voordoen. De druk om een goede en verantwoordelijke moeder te zijn, vraagt om een snelle identiteitsverandering. Bij deze meisjes gaat dit voornamelijk over emotionele, persoonlijke veranderingen en gedragsveranderingen. De ene keer hebben jonge moeders het hier al moeilijker mee dan de andere keer. Vaak zijn andere voorzieningen of hulpmiddelen betrokken dan Begeleid Zelfstandig Wonen, zoals ook de Federatie voor autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen (2010) aangaf. Vooral bij meisjes waar de sociale en emotionele ondersteuning vanuit het netwerk wat beperkter is, wanneer de vader bijvoorbeeld afwezig is en/of er minder hulp is vanuit de familie, lijkt bijstand wel vaker gewenst te zijn. Zo benadrukte ook Van Cauwenbergh (2011) het belang aan sociaal-emotionele ondersteuning bij jonge moeders. Volwassenheid wordt hier vaak gezien als het verwerven van bepaalde vaardigheden waar eerder, bij aanvang van het alleen wonen bijvoorbeeld, moeilijkheden bij waren. Deze vaardigheden hebben wel te maken met de begeleiding die BZW aan deze jongvolwassenen biedt: bijvoorbeeld leren omgaan met geld, administratieve zaken kunnen beheren, afspraken beheren, verantwoordelijkheid nemen, eigen beslissingen kunnen nemen. Dit zijn zaken waar BZW hen volgens hen wel bij steunt en dus ook de transitie naar de volwassenheid mee beïnvloedt. Goodkind, Schelbe, & Shook (2011) stellen dat jongeren 51
volwassenheid vaak interpreteren als onafhankelijkheid, ook bijvoorbeeld van hulpverlening. Hoewel er ook overeenkomsten zijn, wordt volwassenheid in dit onderzoek in feite niet op deze manier ingevuld. Dit is echter ook voor discussie vatbaar, aangezien zij nog steun krijgen en dit op zich niet wil zeggen dat zij de aangehaalde vaardigheden ook reeds zelfstandig op zich kunnen nemen. Het is opvallend dat slechts de helft van de meisjes in dit onderzoek tevreden is over hun psychologisch functioneren. De psychologische gezondheid beïnvloedt ook duidelijk de tevredenheid over het leven in het algemeen. Enkele meisjes kampen met psychische problemen. De emotionele bagage die deze jongeren meesleuren lijkt een groot risico te vormen voor psychologische moeilijkheden, wat de risicofactoren voor de jeugd die Stas, Serrien & Van Menxel (2008) en López, Santos, Bravo, & del Valle (2013) aanhalen, duidelijk kaderen.
2.2. Een rooskleurig en zelfstandig toekomstperspectief Niettemin beschikt een groot deel van deze jongvolwassenen over behoorlijk wat veerkracht en doorzettingsvermogen. Dit resulteert dan ook in het streven naar een positieve toekomst en het achter zich willen laten van het verleden. Zaken zoals 'schulden', 'criminaliteit', 'armoede' ... zien zij geen deel van hun toekomst. Eerder komt het uitbouwen van het ideaalbeeld van een gezin en gezinsleven naar boven in hun toekomstperspectief. Sommigen stellen in hun nabije toekomst ook bepaalde zaken centraal die niet rechtstreeks te maken hebben met het behouden van een stabiel en volwassen leven en willen bijvoorbeeld studeren en een diploma behalen. Hoewel Vyvey (2010) vaststelde dat de combinatie alleen wonen - studeren moeilijk houdbaar is, lijken enkele meisjes in dit onderzoek hier in te slagen of zien ze dit als haalbaar. Op zich ligt hieraan ook de basis dat zij hoopvol zijn voor een goede toekomst en dat zij met de moeilijkheden in het verleden en het heden de verdere levensloop niet willen hypothekeren, zoals Van Hecke et al (2013) het beschreef. Gelijkaardig stelden Lemon, Hines, & Merdinger (2005) vast dat de meeste jongvolwassenen in hun onderzoek erg hoopvol zijn naar de toekomst toe. De meerderheid geeft aan geen verdere begeleiding te willen na BZW, zoals ook eerdere onderzoeken aangaven (Bovijn, 2011; De Wilde, 2010; Vyvey, 2010). Enerzijds nemen ze vooral aan dat ze dan wel zullen klaar zijn om het verder alleen aan te kunnen. Anderzijds willen enkelen geen verdere begeleiding meer omwille van vooroordelen over het OCMW en/of de wens eindelijk vrij te zijn van bemoeienissen. In dergelijke situatie hebben sommige jongeren alsnog het gevoel dat ze hun eigen leven niet in handen kunnen nemen en ervaren hierdoor de hulpverlening als extern controleorgaan. Hier schuilt het risico natuurlijk in dat zij die wel nog baat zouden hebben bij verdere begeleiding, dit omwille van deze redenen niet zouden willen opnemen en daardoor mogelijks opnieuw in probleemsituaties en sociale uitsluiting kunnen terechtkomen, wat Van Hecke et al (2013) en Stroobants & De Mol (2012) ook vrezen. Het kan denkbaar moeilijkheden met zich meebrengen wanneer jongvolwassenen bijvoorbeeld gedurende een lange tijd budgetbegeleiding kregen, het niet leerden in eigen handen te nemen en dit plots wel zelf moeten verrichten. 52
3. Slaagt BZW erin een ondersteunende interventie te zijn als aansluitende hulpverlening voor maatschappelijke kwetsbare jongvolwassenen in transitie naar een zelfstandig leven? 3.1. Beperkt economisch kapitaal De helft van de jongvolwassenen in dit onderzoek is werkzoekend. De andere helft studeert momenteel of is reeds aan het werk. De reden voor de hoge werkloosheid is voornamelijk het vroegtijdig schoolverlaten waardoor zij niet over een diploma beschikken en/of het niet hebben van ervaring en/of momenteel in verwachting zijn. Opvallend is dat zij die werkloos zijn, ook minder tevreden zijn over hun leven in het algemeen. Het vinden van werk vormt ook hier een duidelijk probleem en zorgt voor heel wat frustraties bij deze jongvolwassenen (Stas, Serrien, & Van Menxel, 2008). De moeilijkheid van het instromen op de arbeidsmarkt bemoeilijkt op zijn beurt de economische onafhankelijkheid, zoals López, Santos, Bravo, & del Valle (2013) het ook stellen. De meerderheid geeft niettemin aan rond te komen. Wel wordt telkens geïmpliceerd dat zij spaarzaam moeten leven en zich geen onnodige kosten kunnen veroorloven. Sparen is voor de meesten dan ook niet mogelijk, hoewel ze dit graag willen doen. Het loon ligt bij de meeste meisjes vaak dicht bij of onder de armoedegrens. Enkelen ervaren hun inkomen wel degelijk als te nipt of te beperkt. Ook was een aantal van deze meisjes op het moment van onderzoek zwanger, wat betekent dat hun extra kosten binnen het jaar ook hoog zullen oplopen. Heel wat meisjes kunnen zich meer redden door middel van de combinatie met het inkomen van hun partner. Hier schuilt echter het risico dat zij opnieuw (economisch) afhankelijk zijn van derden. Zonder al te pessimistisch te willen zijn, kan een breuk met de partner in kwestie op zijn beurt financiële problemen met zich meebrengen. Een extra inkomen zoeken is vaak moeilijk, zeker voor zij die een leefloon ontvangen. Een deel van het loon van weekendwerk wordt bijvoorbeeld opnieuw van het leefloon afgetrokken, wat jongvolwassenen ervan weerhoudt zich te motiveren voor dit extra werk, iets dat ook reeds door De Wilde (2011) werd ondervonden.
3.2. Lange zoektocht naar een eigen plekje Over de woonomstandigheden is de meerderheid van de meisjes in dit onderzoek tevreden. Ze spreken zeker niet over slechte woonomstandigheden, maar zijn eerder tevreden met het eigen plekje dat ze hebben. Hoewel het soms om lage huurprijzen gaat, komt dit hier over het algemeen niet overeen met slechte levensomstandigheden, zoals Dermaut, Mechnig & Mus (2007) wel stellen. Dit is echter natuurlijk ook een subjectief gegeven. De zoektocht naar een geschikte woonplaats was voor de meesten onder deze participanten heel moeilijk en lastig. Sommigen hebben het hier emotioneel moeilijk door gehad. Gelijkaardig met Höjer & Sjöblom (2010), waren verschillende jongvolwassen gedurende een lange tijd onzeker over het vinden van een woning en stonden zij soms op het punt om de hoop op te geven. Vaak werden ze geconfronteerd met dure huurprijzen of sceptische huisbazen die hen uit 53
wantrouwen niet toelieten in de woning, wat Stas, Serrien, & Van Menxel (2008) opnieuw bevestigt met betrekking tot de huisvestingsproblematiek. Enerzijds omdat zij bijvoorbeeld jong zijn, willen alleen wonen, soms al kinderen hebben ... Ook werkloosheid lijkt een belangrijke rol te spelen in de moeilijke zoektocht naar een woning (López, Santos, Bravo, & del Valle, 2013). Ook het feit dat zij begeleid worden door de Bijzondere Jeugdbijstand komt de reputatie van deze jongvolwassenen over het algemeen niet ten goede. Anderzijds merken sommigen hier opvallend ook voordelen op, omdat dit huisbazen verzekert van juiste en stipte betalingen. In elk geval is het voor deze jongvolwassenen hedentendage niet evident een geschikte woonplaats te vinden. In tegenstelling tot Bovijn (2012) voelen de jongvolwassenen in dit onderzoek zich over het algemeen niet gestigmatiseerd op andere vlakken dan de huisvestingsmarkt. Sommigen voelen zich net 'specialer' tegenover hun leeftijdsgenoten, omdat ze alleen wonen en hierbij begeleid worden, maar dit in de positieve zin van het woord. Wel wordt gesteld dat vooral de werkloosheid en het afhankelijk zijn van het OCMW zorgt voor een negatief imago, eerder dan het feit dat ze Begeleid Zelfstandig Wonen. Het jong moederschap zorgt soms wel voor vreemde blikken of afkeuring, waar in het begin wel wat last wordt door ervaren.
3.3. Maatschappelijke hindernissen Hoewel BZW erin investeert om deze jongeren zo vlot mogelijk in de maatschappij te integreren, worden zij vaak geconfronteerd met negatieve aspecten die eigen zijn aan maatschappelijke processen. Het is namelijk opnieuw duidelijk dat de bredere maatschappelijke context, bijvoorbeeld het sociaal en economisch beleid, in een belangrijke mate de kansen van deze jongvolwassen op een succesvolle transitie naar volwassenheid bepaalt (Collins, 2001; Davis, 2003). Maatschappelijke processen zoals hoge huurprijzen, stigmatisering van de Bijzondere Jeugdbijstand in de huisvestingsmarkt, stigmatisering van jonge moeders, weinig kans op werk en een laag inkomen, houden het risico op maatschappelijke kwetsbaarheid van deze jongvolwassenen in stand. Dit maakt het hen met andere woorden moeilijk als een autonome volwaardige en volwassen burger op eigen benen in de maatschappij te functioneren. Het verhoogd risico op sociale uitsluiting dat Stas, Serrien & Van Menxel (2008) en Van Hecke et al. (2013) aangeven, wordt bij deze jongvolwassenen enigszins bevestigd: er is een verhoogd armoederisico, een verhoogd risico op onderwijsachterstand en het niet verwerven van een diploma en een verhoogd risico op psychische problemen. Het is echter ook duidelijk dat geen enkele jongvolwassene helemaal past binnen de typologie van dé maatschappelijk kwetsbare jongvolwassene met weinig gestructureerde vaardigheden, een negatief toekomstperspectief, weinig sociale vaardigheden .... (Hauspie, Vettenburg, & Roose, 2010). Het merendeel van deze jonge vrouwen heeft bijvoorbeeld een erg positief toekomstbeeld. Van de Walle, Bradt & Bouverne-De Bie (2013) stellen hierbij aansluitend dan ook dat het niet zinvol is om op zoek te gaan naar "de maatschappelijk kwetsbare jongeren" en jongeren die enigszins wel conformeren aan één van die kenmerken te brandmerken met "maatschappelijk kwetsbaar". Het gaat dan eerder als een hulpmiddel om de interactie met de maatschappelijke processen die deze factoren in gang zetten, in beeld te brengen. 54
4. Implicaties voor praktijk en beleid Aan de hand van de bespreking van de onderzoeksvragen kunnen een aantal conclusies met betrekking tot de hulpverlening getrokken worden die op hun beurt op enkele aandachtspunten kunnen wijzen. Zoals verschillende eerdere onderzoeken aangaven, wordt er aandacht besteed aan de individuele en diverse noden en hulpvragen van jongvolwassenen. Om begeleiding op maat te verzekeren, is het van belang om een vraaggestuurde hulpverlening voorop te stellen, zoals ook de Integrale Jeugdhulp dit doet. Dit impliceert echter ook dat we jongvolwassenen moeten stimuleren om hun hulpvraag te formuleren en te uiten. Jongvolwassenen zijn zich immers niet altijd zomaar bewust van bepaalde noden tijdens hun begeleiding, maar dan kunnen die wel achteraf meer naar boven komen, zoals in de masterproefonderzoeken van De Wilde (2011), Vyvey (2011) en Bovijn (2012). Begeleiders dienen gericht naar de noden en behoeften van de jongeren te vragen en dit ook op regelmatige basis opnieuw na te gaan. Het is immers duidelijk dat de hulpvragen variëren naarmate de begeleiding vordert en de situatie verandert. Op die manier kan bijvoorbeeld ook de familierelatie aangehaald worden wanneer nodig en kan die niet overspoeld worden door andere begeleidingsdomeinen. In verband met het budgetbeheer en de budgetbegeleiding lijkt het belangrijk dit op tijd en stond ook eens door de jongvolwassene zelf te laten aanpakken, al is het maar in een testfase. Het is immers van belang om de gemakzucht die budgetbeheer met zich mee kan brengen, tegen te gaan, zodat zij dit later voldoende zelfstandig en volwaardig op zich kunnen nemen en toekomstige problemen voorkomen worden. De meerderheid van de jongvolwassenen in dit onderzoek geeft immers nu reeds aan geen verdere begeleiding te wensen. Sommigen zouden hier echter misschien wel nog mee gebaat zijn. Het is vanuit de begeleiding nodig dat jongvolwassenen hun leven voldoende zelf in handen kunnen nemen (ook bijvoorbeeld op het vlak van budgetbeheer), om niet alleen te ervaren hoe het zou zijn zonder begeleiding, maar ook om de hulpverlening niet als een lastige bemoeienis te zien. Op die manier kunnen zij zichzelf en hun toekomst zonder begeleiding inschatten en zien zij hulpverlening niet als een controleorgaan. De vraag naar verdere begeleiding lijkt ook onder invloed van vooroordelen, bijvoorbeeld het negatief imago dat het OCMW heeft. Hoewel dit eigen is aan de maatschappij en de mensheid en het bijna onmogelijk is om weg te werken, zouden heel wat mensen gebaat zijn met het verdwijnen van de misinterpretaties die vasthangen aan het OCMW. Vervolgens kan het ook geen kwaad om de vertrouwensband en de relatie tussen de begeleid(st)er en de jongvolwassene openlijk met de jongvolwassene te bespreken. Om schade aan de vertrouwensrelatie en emotioneel lijden bij het einde van de begeleiding te vermijden, kan het jongvolwassenen helpen dat duidelijk gemaakt wordt wat deze relatie wel en niet inhoudt en dat de jongvolwassene tijdens de nazorg stilaan kan wennen aan het verlies van de relatie. Aangezien het verleden een belangrijke rol blijft spelen in het heden en ook soms zijn tol eist op psychologisch vlak, dient ook hier voldoende aandacht aan besteed te worden in de begeleiding. Een volgende aanbeveling voor de praktijk betreft het voldoende betrekken van de partner, ook indien zij niet samenwonend zijn. De partner speelt immers een centrale 55
rol in het leven van de jongvolwassene en meer specifiek in de transitie naar een toekomstig volwassen en stabiel uitgebouwd leven. Ook indien zij niet samen wonen, mag de invloed van deze relatie niet onderschat worden. Het kan enigszins ook de draagkracht van de begeleiding naar de toekomst toe versterken indien het koppel samen betrokken wordt, aangezien zij dan mogelijk ook verder op elkaar kunnen rekenen. Ook kan transparantie tussen de beleving van de partner en de begeleid(st)er niet enkel de relatie maar ook de begeleiding op zich ten goede komen. Een volgend aandachtspunt heeft te maken met het (toekomstig) moederschap en wat dit teweeg brengt. Jonge moeders ervaren een identiteitsverandering, terwijl zij reeds in een transitie zitten. Om de psychologische gemoedstoestand van de moeder en de toekomstige opvoeding van de baby te bevorderen, dient er voldoende aandacht besteed te worden aan wat deze snelle identiteitsveranderingen met zich meebrengen; zowel op emotioneel als gedragsmatig vlak. Hierbij aansluitend dient men in het achterhoofd te houden dat jonge moeders hoe dan ook gebaat zijn met sociaal-emotionele ondersteuning. Indien zij dit echter niet in het netwerk kunnen vinden, is het genoodzaakt dit te bieden. Hoewel de opvoeding en het moederschap geen centraal element vormt binnen de begeleiding vanuit BZW, mag hier dus ook niet voor teruggedeinsd worden. Uiteraard kan indien noodzakelijk ook gespecialiseerde hulpverlening ingeschakeld worden, maar zeker in het kader van het integraal en intersectoraal werken dient men dergelijke situaties integraal trachten aan te pakken. Een ander aandachtspunt gaat vooraf aan Begeleid Zelfstandig Wonen. Hoewel het ook uit deze bevindingen voortkomt dat jongeren na residentiële hulpverlening een stuk sneller de transitie naar volwassenheid doormaken, zijn zij hier niet altijd even goed op voorbereid. Naast het emotioneel vlak dienen de functionele taken (administratie, budgetbeheer ...) voldoende voorbereid en begeleid te worden. Residentiële voorzieningen zouden hun hulpverlening beter kunnen aanpassen aan het individuele en toekomstige traject van jongeren door hen aan de hand van een aparte werking meer zelfstandigheid en ongebondenheid te bieden. De zelfstandigheidtraining die zij zouden doorlopen hebben, kan in vraag gesteld worden naar effectiviteit. Kamertraining vanuit residentiële voorzieningen is bijvoorbeeld een mogelijkheid, maar wordt ook niet in alle situaties voorzien. Met de start van de Integrale Jeugdhulp dient men manieren te vinden om hulpcontinuïteit voor elke jongere ook werkelijk en onvoorwaardelijk in de praktijk te brengen. Ten slotte dienen de stemmen van jongvolwassenen ook in de sociale besluitvorming en regelgeving opgenomen te worden, naast de aanname dat de stem en inspraak van deze groep jongvolwassenen in belangrijke mate de begeleiding bepalen. Zeker op het vlak van scholing, arbeidsmarkt, inkomen en huisvesting lijkt er nog heel wat werk aan de winkel om de maatschappelijke kwetsbaarheid van deze jongvolwassenen tegen te gaan, ook internationaal (Davis, 2003). Hoewel Begeleid Zelfstandig Wonen zeker zijn steentje bijdraagt en zijn best doet om de jongvolwassenen volwaardig in de maatschappij te laten participeren, blijven bepaalde maatschappelijke processen een barrière vormen. Aangezien het onmogelijk is om de maatschappij zomaar te veranderen, lijkt het op zich al voordelig te luisteren naar de 56
verhalen, meningen en knelpunten van deze jongvolwassenen en deze ook als basis te nemen voor beleidsacties, iets dat ook Davis (2003) en Goodkind, Schelbe, & Shook (2011) benadrukken.
5. Beperkingen van het onderzoek Elk onderzoek kent zijn beperkingen. Ten eerste is het eigen aan kwalitatief onderzoek dat de resultaten niet te veralgemenen zijn omwille van de beperkte steekproefgrootte. Twaalf participanten leiden immers niet tot veralgemeenbare conclusies (Malterud, 2001). Niettemin werd gepoogd een zicht te kunnen bieden over de succesgebieden en knelpunten waarmee deze vrouwelijke jongvolwassenen in Begeleid Zelfstandig Wonen te maken krijgen en over hun algemene beleving en ervaringen in hun transitie naar een zelfstandig leven. Een tweede beperking betreft het feit dat de jongvolwassenen in dit onderzoek benaderd werden door de voorziening van waaruit ze begeleid werden. Dit heeft als risico dat bepaalde jongeren niet op de hoogte gesteld werden van dit onderzoek. Ook is het evident dat enkel de personen participeerden die bereid waren om deel te nemen aan dit onderzoek. Omwille van loyaliteit ten opzichte van de voorziening en de kans dat enkel 'tevreden', mondige en gemotiveerde jongvolwassenen bereid waren om deel te nemen, komen bepaalde knelpunten mogelijks niet naar voor. Ten slotte vormt het feit van de momentopname een risico voor de representativiteit van dit onderzoek. Naast het eenmalig interview is ook het dagboekje vatbaar voor invloeden van bepaalde situaties of gebeurtenissen die zich op dat moment of in die periode voordeden. Wanneer een jongvolwassene bijvoorbeeld gedurende een emotioneel moeilijke week het dagboekje bijhield, kan dit invloed hebben op de inhoud en invulling ervan. Een laatste beperking is eveneens eigen aan kwalitatief onderzoek. Onafhankelijk van inspanningen tot transparantie en objectiviteit blijven de bevindingen binnen dit onderzoek subjectief. De context van het onderzoek en de interpretatie van de onderzoeker zorgt ervoor dat de bevindingen eigen zijn aan dit specifieke onderzoek. Herhaling zou dus wellicht enig verschil aantonen in vergelijking met de oorspronkelijke studie (Plochg & Van Zwieten, 2007 ; Everaert & Van Peet, 2006).
6. Aanbevelingen voor verder onderzoek Hoewel dit onderzoek behoorlijk wat eerdere bevindingen in de literatuur bevestigt, wil dit niet zeggen dat verder onderzoek naar de beleving en percepties van jongeren en jongvolwassenen niet meer nuttig kan zijn. Deze thesis geeft slechts een van de vele impressies van de gevoelens, belevingen, knelpunten, noden en behoeftes van maatschappelijk kwetsbare jongvolwassenen. Ten eerste zou een grootschaliger onderzoek met meer respondenten en bijvoorbeeld gedurende een langere tijd uiteraard een meerwaarde bieden. Vervolgens adviseren Van de Walle, Bradt, & Bouverne-De Bie (2013) om het proces van maatschappelijke kwetsbaarheid ook in verschillende settings te onderzoeken. Ten derde kan het aangewezen zijn om de gevolgen van de veranderingen die Integrale Jeugdhulp met zich meebrengt en met zich mee zal brengen, te onderzoeken. Het nagaan van bijvoorbeeld de effectiviteit van de actieclusters van Integrale Jeugdhulp of de sectoroverschrijdende aanpak van de overgang naar de 57
meerderjarigheid, kan hier deel van uit maken. Aangezien meerdere jongvolwassenen een verschillende hulpverleningsaanpak opmerken in vergelijking met jongvolwassenen van een andere afkomst, kan het ook interessant zijn dit eens te onderzoeken. Nagaan of deze verschillen zich wel degelijk voordoen kan oorzaken blootleggen. Hoewel dit enigszins verwonderlijk lijkt, is het namelijk te veronderstellen dat de bevindingen van deze jongvolwassenen niet zomaar uit de lucht komen gevallen. Dit onderzoek dient echter zonder enige vorm van stigmatisering te gebeuren en met het doel om de hulpverlening voor elke jongvolwassene te optimaliseren. Ten slotte lijkt het met het oog op hulpverleningscontinuïteit interessant om de eindfase van de residentiële hulpverlening na te gaan, aangezien dit reeds in verschillende onderzoeken naar boven komt. Onderzoek zou kunnen belichten hoe jongeren die op het punt staan de residentiële hulpverlening te verlaten, de voorbereiding op een zelfstandig leven ervaren en hoe beter ingespeeld kan worden op noden en behoeftes.
58
HOOFDSTUK V: CONCLUSIE Door middel van dit onderzoek werden drie onderzoeksvragen beantwoord. Vooreerst werd nagegaan hoe jongvolwassenen de begeleiding vanuit Begeleid Zelfstandig Wonen of tegenwoordig ook Contextbegeleiding (in functie van) Autonoom Wonen genoemd, ervaren. Vervolgens werd een licht geworpen op de transitie naar de volwassenheid en meer concreet hoe meisjes en jonge moeders in Begeleid Zelfstandig Wonen deze overgang meemaken. Ten slotte werd de maatschappelijke kwetsbaarheid waarmee deze jongvolwassenen worden geconfronteerd, nagegaan. Om deze onderzoeksvragen uit te diepen, werd gebruik gemaakt van een kwalitatief belevingsonderzoek bij twaalf vrouwelijke jongvolwassenen die over verschillende diensten voor Begeleid Zelfstandig Wonen heen worden begeleid, vooral binnen maar ook buiten de Bijzondere Jeugdbijstand. De jongvolwassenen werden bevraagd aan de hand van enerzijds een semigestructureerd interview en anderzijds een dagboekdocument van een week. Om de data te analyseren, werd gebruik gemaakt van een thematische analyse. Hoewel er geen eenduidig besluit kan genomen worden, kunnen wel enkele conclusies gemaakt worden. De overgang naar een zelfstandig leven met behulp van begeleiding verwijst naar een diversiteit en samengaan van mogelijkheden en problemen, noden en behoeften. De begeleidingsdomeinen en hulpverleningsbehoeften lijken erg individueel bepaald te zijn en ook variërend binnen de hulpverleningsduur. Om die reden is het nodig een vraaggestuurde begeleiding, op maat van de jongere voorop te stellen. Bijgevolg moeten de hulpvragen en behoeftes van jongvolwassenen ook voldoende geëvalueerd en nagegaan worden. Niettemin lijkt het ook aangewezen jongvolwassenen regelmatig te stimuleren om zelfstandige stappen te ondernemen, ook al vormt dit geen concrete hulpvraag, bijvoorbeeld in verband met budgetbegeleiding. Zeker in Begeleid Zelfstandig Wonen is het immers essentieel om zichzelf overbodig maken. Dit komt de (toekomstige) zelfstandigheid en vaardigheden ten goede. Over het algemeen lijkt het gunstig om voor jongvolwassenen de nodige begeleiding op maat te voorzien, waar continuïteit en het meer en meer verwerven van zelfstandigheid centraal staat. Dat jongvolwassenen hun leven in eigen handen kunnen nemen, lijkt een belangrijke factor in hun ontwikkeling en in de bereidwilligheid om in te gaan op eventuele volwassen hulpverlening. Op die manier kan de begeleiding ook geleidelijk aan afgebouwd worden, zonder al te veel drastische veranderingen of verlies en waar nazorg nog een belangrijke functie kan hebben. De jongvolwassenen in dit onderzoek hebben grote druk ervaren bij de transitie naar de zelfstandigheid en volwassenheid. Ze hebben het sneller dan hun leeftijdsgenoten moeten trotseren door het verleden en de emotionele gebeurtenissen die dit met zich meebracht. Soms gebeurde dit zonder al te veel voorbereiding of eisten plotse veranderingen zoals het moederschap om snelle identiteitswijzigingen. Om die reden is het belangrijk om ook in de begeleiding de nodige aandacht te besteden aan factoren die een
59
centrale rol spelen in hun leven (partner, moederschap, sociaal-emotionele ondersteuning ...), ook al vormen deze niet noodzakelijk begeleidingsdomeinen van Begeleid Zelfstandig Wonen. Over het algemeen heeft Begeleid Zelfstandig Wonen een belangrijke functie in het leven van jongvolwassenen: het maakt hen mogelijk om zich te onttrekken aan nefaste situaties en een positieve toekomst uit te bouwen met meer perspectieven en mogelijkheden. Op die manier hoeft het verleden op zich niet de toekomst te hypothekeren. Deze jongvolwassenen blijven echter nog steeds kwetsbaar voor allerhande maatschappelijke processen die aan de basis liggen van sociale uitsluiting en waar men blijft mee worstelen (schoolachterstand, tewerkstelling, financieel welzijn, stigma op de huisvestingsmarkt ...). Het is echter essentieel dat wij deze kenmerken niet als eigen aan deze groep jongvolwassenen zien, maar dat we beseffen dat dit gaat om een interactief gebeuren tussen individuen en de sociale structuren (Hauspie, Vettenburg, & Roose, 2010). Er dringen zich aanpassingen in deze sociale structuren en het beleid op, die enkel voordelig kunnen zijn wanneer ook met de stem van jongvolwassenen voldoende rekening wordt gehouden. De toekomst zal wellicht uitwijzen of de actieclusters van Integrale Jeugdhulp hier al enigszins aan tegemoet komen. Met deze masterproef heb ik gepoogd een bijdrage te kunnen leveren aan de geschetste problematiek door jonge vrouwen die nog in begeleiding zijn, te bevragen. Hoewel deze masterproef een kwalitatief onderzoek betreft en dus geen veralgemeenbare conclusies biedt, verleent het wel een inzicht in de beleving en ervaringen van vrouwelijke jongvolwassenen in een belangrijke levenstransitie. Het geeft een kijk op de ervaringen die hen gevormd heeft tot wie ze nu zijn en toekomstig zullen worden, onderhevig aan de maatschappelijke context die hiermee gepaard gaat. Ik hoop dan ook dat alle jongvolwassenen in en buiten de jeugdzorg op weg naar een volwassen en zelfstandig leven zich aangesproken en ondersteund weten door hun stem in deze masterproef te herkennen. Ten opzichte van de begeleiding binnen Begeleid Zelfstandig Wonen hoop ik de hulpverleningsrelatie en -werking te inspireren en te stimuleren. Ten aanzien van het beleid hoop ik aan te zetten tot verdere reflectie en discussie, om de actieclusters van Integrale Jeugdhulp concreet in de praktijk uit te werken, maar het ook niet enkel daarbij te laten, maar verder aan te moedigen naar de toekomst toe. "Een brug naar zelfstandigheid ?" Zeker, al zijn hier zonder meer ook obstakels, bepaalde ervaringen en risicofactoren bij aanwezig en een geladen rugzak, die deze stelling dienen te nuanceren ...
60
Literatuurlijst 22,4% van de Belgische jongeren heeft geen werk. (2013, mei). De Morgen. Retrieved April 27, 2014, from http://www.demorgen.be/dm/nl/996/Economie/article/detail/1625323/2013/05/02/22-4-van-deBelgische-jongeren-heeft-geen-werk.dhtml Agentschap Jongerenwelzijn. (2014a). Jeugdhulp in Vlaanderen // Jeugdhulp // Agentschap Jongerenwelzijn. Retrieved April 28, 2014, from http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/jeugdhulp/jeugdhulp-in-vlaanderen/ Agentschap Jongerenwelzijn. (2014b). Werkingsprocessen in de Intersectorale Toegangspoort. Vlaamse Overheid; Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Retrieved April 28, 2014, from http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/professionelen/assets/docs/jeugdhulpaanbieders/itp/w erkingsprocessen-itp.pdf Agentschap Jongerenwelzijn. (2014c). Ondersteuningscentrum Jeugdzorg (Oost-Vlaanderen). Retrieved April 28, 2014 from http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/onzehulpverlening/ondersteuningscentrum-jeugdzorg/ Agentschap Jongerenwelzijn. (2014d). Sociale dienst gerechtelijke jeugdhulp // Jeugdhulp // Agentschap Jongerenwelzijn. Retrieved March 3, 2014, from http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/jeugdhulp/sociale-dienst-gerechtelijke-jeugdhulp/ Agentschap Jongerenwelzijn. (2014e). Jeugdhulplandschap // Jeugdhulp // Agentschap Jongerenwelzijn. Retrieved April 28, 2014, from http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/jeugdhulp/jeugdhulplandschap/
61
Agentschap Jongerenwelzijn. (2014f). ... naar modules // Private voorzieningen // Jeugdhulp // Agentschap Jongerenwelzijn. Retrieved April 28, 2014, from http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/jeugdhulp/private-voorzieningen/modules/ Al Paso | Beaufort vzw. (n.d.). Retrieved March 1, 2014, from http://www.beaufortvzw.be/nl/alpaso/wie-zijn-we Ali, D. S., Hall, M. E. L., Anderson, T. L., & Willingham, M. M. (2013). “I Became a Mom”: Identity Changes in Mothers Receiving Public Assistance. Journal of Social Service Research, 39(5), 587–605. doi:10.1080/01488376.2013.801391 Bazeley, P., & Jackson, K. (2013). Qualitative Data Analysis with NVivo. SAGE. Bedert, P., Meyvis, W., & Van Der Auweraert, J. (Eds.). (2013). Met vereende kracht naar een nieuwe jeugdhulp in Vlaanderen. Vlaamse Overheid; Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Retrieved from http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/ijh/oostvlaanderen/brochures/Documents/Brochure%20De creet%20integrale%20jeugdhulp.pdf Begeleid zelfstandig wonen voor jongvolwassenen | CAW (heel Vlaanderen). (n.d.). Retrieved March 1, 2014, from http://www.caw.be/begeleid-zelfstandig-wonen-voor-jongvolwassenen Berk, L. E. (2010). Development Through the Lifespan (Fifth edition.). Pearson Education. Bervoets, W., & Loopmans, M. (2010, June). Diversiteit en discriminatie in de sociale huisvesting: een kritische benadering van “sociale mix.” STeR* Stedenbouw en Ruimtelijke Planning Departement IWT Erasmus Hogeschool Brussel. Retrieved from http://www.diversiteit.be/diversiteit/files/File/studies/2010/Mixite_NL_DEF.pdf Bijlage 4 - MANSA-test. (n.d.). Ondernemen in Welzijn. Retrieved May 13, 2014, from http://ondernemeninwelzijn.com/wijkbewoners-in-de-knel-drie-casusreeksen/bijlage-4-mansatest/ 62
Björkman, T., & Svensson, B. (2005). Quality of life in people with severe mental illness. Reliability and validity of the Manchester Short Assessment of Quality of Life (MANSA). Nordic Journal of Psychiatry, 59(4), 302–306. doi:10.1080/08039480500213733 Boeije, H. R. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Boom onderwijs Den Haag. Retrieved from http://library.wur.nl/WebQuery/clc/1765590 Bovijn, S. (2011). Uitstroom uit de bijzondere jeugdbijstand: begeleid zelfstandig wonen als vangnet of springplank? UGent. Retrieved from http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/791/RUG01001893791_2012_0001_AC.pdf |4 N Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in Psychology, 3(2), 77–101. Broekaert, E., & Vanderplasschen, W. (2012). Drugmisbruik (Academiejaar 2012-2013.). Academia Press/Gent. cabgent. (n.d.). http://www.cabgent.be/. Retrieved March 1, 2014, from http://www.cabgent.be/begeleid_zelfstandig_wonen.php Carrette, V., & Verzele, L. (2006). Toen nam ik de beslissing om alleen te gaan wonen... Agora. Retrieved from https://wvg.vlaanderen.be/applicaties/kenniscentrum/pdf/ACTUA%20Woonzinnig%20onderzoe ksresultaten.pdf cjgb.be - Centrum Jongeren- en Gezinsbegeleiding. (n.d.). Retrieved March 1, 2014, from http://www.cjgb.be/cjgb/ Collins, M. E. (2001). Transition to adulthood for vulnerable youths: A review of research and implications for policy. Social Service Review, 75(2), 271–291.
63
Creswell, J. W. (2012). Qualitative inquiry and research design: Choosing among five approaches. Sage. Retrieved from http://books.google.be/books?hl=nl&lr=&id=jMfVyU8ida4C&oi=fnd&pg=PR1&dq=creswell+ 2010+constructivist&ots=kSPQEpfIw9&sig=EDS8WwBuVuflPIFxo3d3r5w5so0 Davis, M. (2003). Addressing the Needs of Youth in Transition to Adulthood. Administration and Policy in Mental Health and Mental Health Services Research, 30(6), 495–509. doi:10.1023/A:1025027117827 De Bie, M. B., & Van Ewijk, H. (2008). Sociaal werk in Vlaanderen en Nederland: een begrippenkader. Kluwer. De Stapsteen. (n.d.). Retrieved April 16, 2014, from http://www.vzw-ok.be/destapsteen/wat.html De Wilde, J. (2010). Kwaliteit van leven van jongvolwassenen na hun plaatsing als minderjarige in een dienst begeleid zelfstandig wonen. UGent. Retrieved from http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/192/RUG01-001789192_2012_0001_AC.pdf |4 N De Wit, J. (2011, July 8). Het rapport van de Commissie Bijzondere Jeugdzorg. gva.be. Retrieved June 20, 2013, from http://www.gva.be/nieuws/experts/johndewit/aid1062037/het-rapport-vande-commissie-bijzondere-jeugdzorg.aspx DEG - Bruggen na(ar) 18 - IJH. (n.d.). Retrieved March 11, 2014, from http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/ijh/oostvlaanderen/OVL-NET/nieuws/Paginas/DEG-Bruggen-naar-18.aspx Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezina. (2013). Integrale gezinszorg. Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Retrieved from http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/welzijnensamenleving/gezinszorg/Paginas/inhoud.aspx Dermaut, D., Mechnig, S., & Mus, S. (2007). Ik woon dus ik ben. Een reportage van jongeren die begeleid zelfstandig wonen. Garant. Retrieved from 64
http://books.google.be/books?hl=nl&lr=&id=sve4FXajRzUC&oi=fnd&pg=PA7&dq=Dermaut, +Mechnig+%26+Mus,+2007&ots=tcudeti09M&sig=mLm3xZmrwxiLaj1qdyyF0KMsgxs Eeckhout, B. (2009, February 28). Wachtlijst tienermoeders groeit. De Morgen. Retrieved from http://www.bznatlas.be/pdf/persmap/jeugdzorg/uitzonderlijk.pdf European Social etwork. (n.d.). ulnerable outh in Transition to Adulthood. European Social etwork. Retrieved from www.esn-eu.org raw.php page files&id 3 0 Everaert, H., & van Peet, A. (2006). Kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Hogeschool Utrecht: Kenniskring Gedragsproblemen in de Onderwijspraktijk, 11, 2–50. Federatie voor autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen. (2010). Begeleid Zelfstandig Wonen. Federatie voor autonome diensten Begeleid Zelfstandig Wonen. Retrieved from http://steunpuntjeugdhulp.be/osbj/files/File/osbj/BJB/BZW%20%20folder%202010%20federatie.pdf Fereday, J., & Muir-Cochrane, E. (2006). Demonstrating Rigor Using Thematic Analysis: A Hybrid Approach of Inductive and Deductive Coding and Theme Development. International Journal of Qualitative Methods, 5(1). Retrieved from http://search.ebscohost.com/login.aspx?direct=true&profile=ehost&scope=site&authtype=crawl er&jrnl=16094069&AN=21331309&h=gtcl46LPqD9YKXeeioRpHkmtPcG2z9vCuiLW0uG9C 1Qtvo5q6Xeowu4wvr2tX1%2B97ZaGtt8Pv6IIXOh4tOQwlw%3D%3D&crl=c Geerinck, L. (2011). Jongvolwassenen na de bijzondere jeugdzorg: Een analyse van de uitstroomproblematiek. UGent. Retrieved from http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/253/RUG01-001894253_2012_0001_AC.pdf |4 N Goodkind, S., Schelbe, L. A., & Shook, J. J. (2011). Why youth leave care: Understandings of adulthood and transition successes and challenges among youth aging out of child welfare. Children and Youth Services Review, 33(6), 1039–1048. 65
Guion, L. A., Diehl, D. C., & McDonald, D. (2011). Triangulation: Establishing the validity of qualitative studies. Retrieved from http://edis.ifas.ufl.edu/fy394 Halpern-Felsher, B. L., & Cauffman, E. (2001). Costs and benefits of a decision: Decision-making competence in adolescents and adults. Journal of Applied Developmental Psychology, 22(3), 257–273. Hauspie, B., Vettenburg, N., & Roose, R. (2010). Vooronderzoek kenmerken en hulp-en dienstverleningsbehoeften van maatschappelijk kwetsbare jongvolwassenen. Retrieved from https://biblio.ugent.be/publication/982434/file/1202279.pdf Höjer, I., & Sjöblom, Y. (2010). Young people leaving care in Sweden. Child & Family Social Work, 15(1), 118–127. doi:10.1111/j.1365-2206.2009.00661.x Hyde, J., & Kammerer, . (2009). Adolescents’ perspectives on placement moves and congregate settings: Complex and cumulative instabilities in out-of-home care. Children and Youth Services Review, 31(2), 265–273. doi:10.1016/j.childyouth.2008.07.019 JAC Gent, CAW Artevelde. (2012, November). Bruggen na(ar) 18. VZW CAW Artevelde. Retrieved from http://www.jacgent.be/nl/images/BrochureBN18.pdf Jongerenonthaal CAW Artevelde. (n.d.). Retrieved March 1, 2014, from http://www.jacgent.be/nl/wat-doen-we/advies Keinemans, S. (2010). Eervol jong moederschap. Eburon Uitgeverij BV. Lapadat, J. C., & Lindsay, A. C. (1999). Transcription in Research and Practice: From Standardization of Technique to Interpretive Positionings. Qualitative Inquiry, 5(1), 64–86. doi:10.1177/107780049900500104
66
Lemon, K., Hines, A. M., & Merdinger, J. (2005). From foster care to young adulthood: The role of independent living programs in supporting successful transitions. Children and Youth Services Review, 27(3), 251–270. Lescrauwaet, D. (2010). Thuisloosheid kan beëindigd worden. Een Overzicht van de Europese Strategieën Bij Het Bestrijden En Voorkomen van Thuisloosheid. Berchem: Dossier Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Retrieved from http://www.steunpunt.be/media/document/66781/download/201001%2Bdossier_be%25C3%25ABindigen_thuisloosheid_DL.pdf Liesbeth Van Braekel. (2006, September). Nieuwe structuren voor een verkokerde jeugdhulp. Weliswaar. Retrieved from http://www.weliswaar.be/modulefiles/magazines/71-integralejeugdhulp/pdfs/nieuwe-structuren-voor-een-verkokerde-hulp.pdf Linden, M. A. P. van der, Siethoff, M. F. G. A. ten, & Zeijlstra-Rijpstra, M. A. E. I. J. (2009). Aanbod van jeugdzorg volgens de Wet op de jeugdzorg. In Jeugd en recht (pp. 228–258). Bohn Stafleu van Loghum. Retrieved from http://link.springer.com/chapter/10.1007/978-90-3138042-8_8 López, M., Santos, I., Bravo, A., & del Valle, J. F. (2013). El proceso de transición a la vida adulta de jóvenes acogidos en el sistema de protección infantil. Anales de Psicología, 29(1), 187–196. Malterud, K. (2001). Qualitative research: standards, challenges, and guidelines. The Lancet, 358(9280), 483–488. doi:10.1016/S0140-6736(01)05627-6 Maluccio, A. N., Krieger, R., & Pine, B. A. (1990). Preparing Adolescents for Life after Foster Care: The Central Role of Foster Parents. ERIC. Retrieved from http://www.eric.ed.gov/ERICWebPortal/recordDetail?accno=ED453486 Maso, I., & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: theorie en praktijk. Qualitative Research: Theory and Practice] Amsterdam: Boom. 67
Montgomery, P., Donkoh, C., & Underhill, K. (2006). Independent living programs for young people leaving the care system: The state of the evidence. Children and Youth Services Review, 28(12), 1435–1448. doi:10.1016/j.childyouth.2006.03.002 Morse, J. M., Barrett, M., Mayan, M., Olson, K., & Spiers, J. (2002). Verification strategies for establishing reliability and validity in qualitative research. International Journal of Qualitative Methods, 1(2). Retrieved from http://search.ebscohost.com/login.aspx?direct=true&profile=ehost&scope=site&authtype=crawl er&jrnl=16094069&AN=10614549&h=i5U3DgAZGN4Lj%2BZoYrzDsz0QRFZUJ%2FBCCV 1m4GwJdWp2lpt2nX65U%2BThBxPiCNzkCkSRiCe3y7yYSPWLSvEYkA%3D%3D&crl=c Nelis, H., & Van Sark, Y. (2009). Puberbrein binnenstebuiten. Utrecht: Kosmos. Netwerk Kwalitatief Onderzoek, A.-U. (2002). Richtlijnen voor kwaliteitsborging in gezondheids (zorg) onderzoek: Kwalitatief Onderzoek. AmCOGG. Retrieved from http://www.emgo.nl/kc/preparation/research%20design/Richtlijnen%20Kwalitatief%20Onderzo ek_AmCOGG.pdf Philipsen, H., & Vernooy-Dassen, M. (2004). Kwalitatief onderzoek: nuttig, onmisbaar en uitdagend. Huisarts En Wetenschap, 47(10), 288–292. Plochg, T., & Van Zwieten, M. C. B. (2007). 6 Kwalitatief onderzoek. Retrieved from http://www.myravanzwieten.nl/pdf/pub_artikelen_hoofdstukken/Handboek_Gezondheidszorgon derzoek_H6.pdf Priebe, S., Huxley, P., Knight, S., & Evans, S. (1999). Application and Results of the Manchester Short Assessment of Quality of Life (Mansa). International Journal of Social Psychiatry, 45(1), 7–12. doi:10.1177/002076409904500102
68
Puberteit bij meisjes begint steeds vroeger. (2010, August 11). Knack.be. Retrieved April 27, 2014, from http://www.knack.be/nieuws/wetenschap/puberteit-bij-meisjes-begint-steedsvroeger/article-normal-9990.html Rubin, H. J., & Rubin, I. S. (2012). Qualitative Interviewing: The Art of Hearing Data. SAGE Publications. Scannapieco, M., Connell-Carrick, K., & Painter, K. (2007). In Their Own Words: Challenges Facing Youth Aging Out of Foster Care. Child and Adolescent Social Work Journal, 24(5), 423–435. doi:10.1007/s10560-007-0093-x Sherman, R. H. (2004, Oktober). Serving Youth Aging Out of Foster Care. The Finance Project. Retrieved from http://www.financeproject.org/publications/servingyouthagingoutIN.pdf Staa, A. L. van (Anne L., & Evers, J. (Jeanine). (2010). “Thick analysis”: strategie om de kwaliteit van kwalitatieve data-analyse te verhogen. KWALON. Tijdschrift Voor Kwalitatief Onderzoek in Nederland, 43(1), 5–12. Stas, K., Serrien, L., & Van Menxel, G. (2008). Beleidsdossier. Jongvolwassenen: Tussen wal en schip. Leuven: Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting. (2012). Feiten en cijfers. Retrieved from http://www.armoedebestrijding.be/cijfers_daklozen.htm Stomp, O. (n.d.). SoziO-SPH. Zelfstandig Wonen voor verslaafden niet altijd beste optie. Retrieved May 10, 2013, from http://www.sozio.nl/zelfstandig-wonen-voor-verslaafden-niet-altijd-besteoptie/1023568 Stroobants, V., & De Mol, M. (2012). Zorgverlaters: geconfronteerd met een maatschappelijk paradox. Academia Press/Gent. Retrieved from http://www.luttepauvrete.be/publications/article_Stroobants%20-%20De%20Mol.pdf Thomas, E., & Magilvy, J. K. (2011). Qualitative rigor or research validity in qualitative research. Journal for Specialists in Pediatric Nursing, 16(2), 151–155. 69
Truijens, S. E. M. (2010). Bachelor thesis Psychologie & Gezondheid. Retrieved from http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=114178 Van Audenhove, S., & Vander Laenen, F. (2010). Eindelijk vertrokken? Jongeren uit de bijzondere jeugdbijstand op weg naar volwassenheid. TIJDSCHRIFT VOOR JEUGDRECHT EN KINDERRECHTEN, (4), 227–235. Van Cauwenbergh, A. (2011). De Quality of Life van tienermoeders en zwangere tieners: een belevingsonderzoek bij jonge meisjes uit residentiële voorzieningen in Vlaanderen. UGent. Retrieved from http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/836/RUG01001893836_2012_0001_AC.pdf |4 N Van de Walle, T., Bradt, L., & BOUVERNE-DE BIE, M. (2013). Meer dan een technische uitdaging. Het in beeld brengen van maatschappelijke kwetsbaarheid in het JOP-onderzoek. Gent: Afdeling jeugd, Vlaams Overheid. Retrieved from http://www.jeugdonderzoeksplatform.be/publicaties/Ad_hoc_opdracht_maatschappelijke_kwets baarheid.pdf Van Gils, J., & Willekens, T. (2010). Belevingsonderzoek bij kinderen en jongeren die in armoede leven. Deel. Retrieved from http://www.kekidatabank.be/docs/Onderzoek/kind_samenleving_beleving_armoede_kinderen2. pdf Van Hecke, I., Van Belle, F., Mouque, N., Jacob, P., Van Dessel, L., Wynants, M., & De Kyvere, L. (2013, June). Praktijkdossier loopplanken voor jongvolwassenen. Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Retrieved from http://www.steunpunt.be/media/document/70488/download/Dossier%2Bloopplank%2Bjongvol wassenen%2B-%2Bjuni%2B2013%2Bdef%2Bweb.pdf Van Hove, G., & Claes, L. (2011). Qualitative Research and Educational Sciences: A Reader about Useful Strategies and Tools. Pearson Education Limited.
70
Van Rumst, S. (2012). 2008 - 11 Het verschil tussen verlengde minderjarigheid, verlengde hulpverlening en maatregelen na 18. Steunpunt Jeugdhulp vzw. Retrieved from http://jeugdrecht.be/?action=artikel_detail&artikel=283 Van Zwieten, M., & Willems, D. (2004). Waardering van kwalitatief onderzoek. Huisarts en Wetenschap, 47(13), 38–43. doi:10.1007/BF03083653 Vandenbroeck, M. (2013). Gezinspedagogiek (Academiejaar 2012-2013.). Academia Press/Gent. Vander Laenen, F., Merlevede, S., Van Audenhove, S., & Cappon, L. (2011). Instroom van kinderen en jongeren in de jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg: meer problemen of meer antwoorden? Retrieved from https://biblio.ugent.be/publication/1968801/file/1968802.pdf Vanderplasschen, W., Vandevelde, S., Claes, C., Broekaert, E., & Van Hove, G. (2010). Orthopedagogische werkvelden in beweging: organisatie en tendensen (4th ed.). Garant. Vandeurzen, J. (n.d.). Beleidsnota Jo Vandeurzen. Retrieved from http://www.steunpunt.be/media/document/66771/download/beleidsnota%2BVandeurzen.pdf Vansteelandt, D. (2012). Naar een kortere begeleidingsduur van jongeren binnen Begeleid Zelfstandig Wonen. UGent. Retrieved from http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/882/RUG01-002062882_2013_0001_AC.pdf |4 N Vettenburg, N., & Roose, R. (2010). Vooronderzoek kenmerken en hulp-en dienstverleningsbehoeften van maatschappelijk kwetsbare jongvolwassenen. Retrieved from https://biblio.ugent.be/publication/982434/file/1202279.pdf Vlaams Beleidsplan Integrale Jeugdhulp 2008 - 2012. (2012, June 29). Vlaamse Overheid. Retrieved from https://wvg.vlaanderen.be/jeugdhulp/05_publicaties/vlaams_beleidsplan/Vlaams%20Beleidspla n%20IJH%202008-2012.pdf
71
Vyvey, E. (2010). Op eigen benen? De uitstroom van jongvolwassenen uit de bijzondere jeugdbijstand. UGent. Retrieved from http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/789/634/RUG01001789634_2012_0001_AC.pdf |4 N Westenberg, P. M. (2002). De psychologische volwassenwording. Retrieved from https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/5403 Wester, F. (2009, April). Analyse van kwalitatief onderzoeksmateriaal | Archief | Website van H&W | Huisarts en Wetenschap, het maandblad van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Retrieved March 25, 2014, from http://www.henw.org/archief/volledig/id2750-analyse-vankwalitatief-onderzoeksmateriaal.html Zegers, M. A. M., Schuengel, C., van IJzendoorn, M. H., & Janssens, J. M. A. M. (2006). Attachment Representations of Institutionalized Adolescents and Their Professional Caregivers: Predicting the Development of Therapeutic Relationships. American Journal of Orthopsychiatry, 76(3), 325–334. doi:10.1037/0002-9432.76.3.325
72
APPENDIX Appendix 1: Informed Consent Beste,
Ik ben Janneke Verbeke. Ik studeer Orthopedagogiek aan de Universiteit van Gent en zit nu in mijn laatste jaar. Voor mijn eindwerk heb ik ervoor gekozen om te werken rond Begeleid Zelfstandig Wonen. Ik wil op zoek gaan naar de belevingen van jonge mensen van 17 tot 25 jaar die Begeleid Zelfstandig Wonen. Dit zal ik doen aan de hand van een vragenlijst en een opdrachtenboekje over een aantal onderwerpen zoals ervaring van de begeleiding, relaties, moeilijkheden, emoties, ... Het doel van deze masterproef is om na te gaan in hoeverre Begeleid Zelfstandig Wonen een invloed heeft op verschillende levensdomeinen, en op jouw sociaal-emotionele ontwikkeling. Om dit te onderzoeken had ik graag een interview met je gevoerd, waarbij we de vragenlijst doorlopen. De duur van het gesprek kan variëren van een uurtje tot een paar uur. Het gesprek kan doorgaan waar u dat wenst. Eventueel opnamemateriaal van het gesprek zal enkel in het kader van mijn masterproef gebruikt worden. Dit gesprek zal uiteraard geheel anoniem gebeuren, in de verslaggeving gebruik ik dan ook een fictieve naam. Bijkomend zal ik je ook vragen om gedurende een week een soort van dagboekje bij te houden, dat ik je bij het interview zal geven. Hier zullen onder andere een aantal opdrachten in staan, maar je kan er ook in schrijven/tekenen/in kleven wat je maar wilt. Je kan er ook voor kiezen om dit digitaal (op computer) uit te werken. Je deelname aan dit onderzoek is volledig vrijwillig en je kan het gesprek op elk moment stopzetten, zonder hiervoor een reden te moeten geven. Deze weigering zal in geen geval (negatieve) gevolgen hebben. Ik respecteer als onderzoekster het beroepsgeheim. Wat er tijdens het gesprek gezegd wordt, blijft dus geheim en zal enkel en alleen gebruikt worden voor mijn onderzoek. De bevindingen die voortvloeien uit mijn onderzoek (en die persoonlijk op jou betrekking hebben) zullen enkel gebruikt worden indien jij daarmee akkoord gaat. Je hebt ook altijd het recht om de onderzoeksgegevens die betrekking hebben op jou in te kijken, alsook het eindproduct van deze thesis. Ik hoop dat je bereid bent om deel te nemen aan dit onderzoek. Indien je verdere vragen of bedenkingen hebt of zou krijgen naarmate het onderzoek vordert, kun je me altijd contacteren op onderstaande contactgegevens. Vriendelijke groeten,
Janneke Verbeke Pijkstraat 55 8790 Waregem 0472/314323
[email protected]
73
Geïnformeerde toestemming Titel onderzoek: Begeleid Zelfstandig Wonen: opstap naar maatschappelijke inclusie? Verantwoordelijke onderzoeker: Janneke Verbeke
In te vullen door de deelnemer Ik verklaar op een voor mij duidelijke wijze te zijn ingelicht over de aard, methode, doel en [indien aanwezig] de risico’s en belasting van het onderzoek. Ik weet dat de gegevens en resultaten van het onderzoek alleen anoniem en vertrouwelijk aan derden bekend gemaakt zullen worden. Mijn vragen zijn naar tevredenheid beantwoord. [Indien van toepassing] Ik begrijp dat opname-, film-, foto, en videomateriaal of bewerking daarvan uitsluitend voor analyse en/of wetenschappelijke presentaties zal worden gebruikt. Ik stem geheel vrijwillig in met deelname aan dit onderzoek. Ik behoud me daarbij het recht voor om op elk moment zonder opgaaf van redenen mijn deelname aan dit onderzoek te beëindigen. Naam deelnemer: …………………………………………………………………………..
Datum: ……………
Handtekening deelnemer: …...………………………………….
In te vullen door de uitvoerende onderzoeker Ik heb een mondelinge en schriftelijke toelichting gegeven op het onderzoek. Ik zal resterende vragen over het onderzoek naar vermogen beantwoorden. De deelnemer zal van een eventuele voortijdige beëindiging van deelname aan dit onderzoek geen nadelige gevolgen ondervinden. Naam onderzoeker: …………………………………………………………………………………..…………..
Datum: ……………
Handtekening onderzoeker: ...………………………………….
74
Appendix 2: Semigestructureerd interview: MANSA-Vragenlijst (“Bijlage 4 - MANSA-
test,” n.d.) A. Feiten Wat is uw huidige werksituatie? Regulier betaald werk
Gem. uur per week
Sociale werkvoorziening
Gem. uur per week
Ander gesubsidieerd werk
Gem. uur per week
Werk met behoud van uitkering als proefplaatsing bij reguliere werkgever Gem. uur per week Stage lopen bij een instelling of bedrijf
Gem. uur per week
Vrijwilligerswerk
Gem. uur per week
Huishouden voor anderen
Gem. uur per week
Arbeidsrehabilitatie-traject
Gem. uur per week
Werkproject / werk in DAC of ander centrum
Gem. uur per week
Wat is uw huidige bron van inkomsten? .Wat is uw bruto inkomen? Euro per maand
:
B. Mansa vragen 1. Kunt u vertellen hoe u op dit moment uw leven als geheel ervaart? 1. Kan niet slechter 2. Ontevreden 3. Meestal ontevreden 4. Gemengd (tevreden en ontevreden) 5. Meestal tevreden 6. Tevreden 7. Kan niet beter 2a. Als u een betaalde baan heeft (of op een sociale werkplaats werkt, of onderwijs/opleiding volgt als voornaamste daginvulling): Hoe tevreden bent u met uw betaalde baan? 1. Kan niet slechter 2. Ontevreden 3. Meestal ontevreden 4. Gemengd (tevreden en ontevreden) 5. Meestal tevreden 6. Tevreden 7. Kan niet beter 75
2b. Als u geen betaalde baan heeft of gepensioneerd bent: Hoe tevreden bent u met het feit dat u geen betaalde baan heeft of gepensioneerd bent? 1. Kan niet slechter 2. Ontevreden 3. Meestal ontevreden 4. Gemengd (tevreden en ontevreden) 5. Meestal tevreden 6. Tevreden 7. Kan niet beter 3.Hoe tevreden bent u met hoe goed u bij kas zit? 1. Kan niet slechter 2. Ontevreden 3. Meestal ontevreden 4. Gemengd (tevreden en ontevreden) 5. Meestal tevreden 6. Tevreden 7. Kan niet beter 4. Heeft u iemand die u een goede vriend of vriendin zou noemen? 1. Ja 2. Nee 5. Heeft u in de afgelopen week een vriend of vriendin ontmoet? (op bezoek geweest bij een vriend of vriendin, bezocht door een vriend of vriendin, vriend of vriendin ontmoet buitenshuis of buiten het werk) 1. Ja 2. Nee
6. Hoe tevreden bent u met het aantal en de kwaliteit van uw vriendschappen? 1. Kan niet slechter 2. Ontevreden 3. Meestal ontevreden 4. Gemengd (tevreden en ontevreden) 5. Meestal tevreden 6. Tevreden 7. Kan niet beter 7. Hoe tevreden bent u met de dingen die u in uw vrije tijd doet? 1. Kan niet slechter 2. Ontevreden 3. Meestal ontevreden 4. Gemengd (tevreden en ontevreden) 5. Meestal tevreden 6. Tevreden 7. Kan niet beter 76
8. Hoe tevreden bent u met de woonomstandigheden? 1. Kan niet slechter 2. Ontevreden 3. Meestal ontevreden 4. Gemengd (tevreden en ontevreden) 5. Meestal tevreden 6. Tevreden 7. Kan niet beter 9. Bent u in het afgelopen jaar beschuldigd van een misdrijf? 1. Ja 2. Nee 10. Bent u het afgelopen jaar slachtoffer geweest van lichamelijk geweld? 1. Ja 2. Nee 11. Hoe tevreden bent u met uw persoonlijke veiligheid? 1. Kan niet slechter 2. Ontevreden 3. Meestal ontevreden 4. Gemengd (tevreden en ontevreden) 5. Meestal tevreden 6. Tevreden 7. Kan niet beter 12a. Als u met anderen woont. Hoe tevreden bent u met de mensen met wie u samenleeft. 1. Kan niet slechter 2. Ontevreden 3. Meestal ontevreden 4. Gemengd (tevreden en ontevreden) 5. Meestal tevreden 6. Tevreden 7. Kan niet beter 12b. Als u alleen woont: Hoe tevreden bent u met het feit dat u alleen woont? 1. Kan niet slechter 2. Ontevreden 3. Meestal ontevreden 4. Gemengd (tevreden en ontevreden) 5. Meestal tevreden 6. Tevreden 7. Kan niet beter 13. Hoe tevreden bent u met uw seksuele leven? 1. Kan niet slechter 2. Ontevreden 77
3. Meestal ontevreden 4. Gemengd (tevreden en ontevreden) 5. Meestal tevreden 6. Tevreden 7. Kan niet beter 14. Hoe tevreden bent u met uw relatie met uw familie? 1. Kan niet slechter 2. Ontevreden 3. Meestal ontevreden 4. Gemengd (tevreden en ontevreden) 5. Meestal tevreden 6. Tevreden 7. Kan niet beter 15. Hoe tevreden bent u met uw lichamelijke gezondheid? 1. Kan niet slechter 2. Ontevreden 3. Meestal ontevreden 4. Gemengd (tevreden en ontevreden) 5. Meestal tevreden 6. Tevreden 7. Kan niet beter 16. Hoe tevreden bent u met uw psychische gezondheid? 1. Kan niet slechter 2. Ontevreden 3. Meestal ontevreden 4. Gemengd (tevreden en ontevreden) 5. Meestal tevreden 6. Tevreden 7. Kan niet beter
78
Appendix 3: Semigestructureerd interview: Eigen vragenlijst 1. KENNISMAKING - Informed consent - Eventuele vragen van de respondent - Toestemming vragen om het gesprek op te nemen en uitleggen waarom - Bedanking voor deelname aan het onderzoek - Personalia
2. VRAGENLIJST
Algemeen
Welke eerdere hulpverlening heb je achter de rug als jongere? Heeft die eerdere hulpverlening je goed voorbereid op deze zelfstandige stap?
Hoe is de stap naar BZW er gekomen? Wie heeft de stap gezet, wat waren bij aanvang je grootste problemen en zorgen? Hoe voelde je je daarbij?
Op welke vlakken ervaar je de grootste steun van BZW? Op welke vlakken zou je nog meer ondersteuning/hulp willen? Wat vind je hiervan? Hoe zou jouw situatie er uit zien, moest de begeleiding vanuit BZW plots wegvallen? Welke meerwaarde heeft BZW voor jou? Hoe belangrijk is de relatie met je begeleider voor jou? Wat doen jullie zoal samen?
Moederschap
Voel je je voldoende ondersteund bij het onderhouden van je kind(eren) door BZW? Zijn er andere instanties worden ook bij betrokken bij het opvoeden en onderhouden van je kinderen? Wat vind je hier van? Wat betekende moeder worden voor jou? Heeft het jou veranderd?
Huisvesting en economie
Heb je het gevoel dat je over voldoende financiële middelen beschikt om te functioneren in de maatschappij? (om als volwassene te leven) Wat waren je ervaringen met het zoeken naar een woning? Hoe voelde je je hierbij?
Relaties 79
Hoe heeft BZW je relatie met je ouders/gezin verandert? Wat vind je hier van? Krijg je voldoende/onvoldoende/te veel ondersteuning om de relatie met je thuiscontext te onderhouden? Heb je een relatie of een relatie gehad sinds de begeleiding? Ja:
Heeft de begeleiding je relatie beïnvloedt? zo ja, op welke manier? Heeft je relatie de begeleiding beïnvloedt? Zo ja, op welke manier?
Wat betekent 'thuis' voor jou?
Zelfredzaamheid
Wanneer denk je dat je er klaar voor zou zijn om alleen verder te kunnen? Waar zal je het dan vooral moeilijk mee hebben, denk je?
Psycho-sociaal functioneren
Heb je het gevoel dat je zelf beslissingen kan nemen? Voel je je soms anders omdat je begeleiding krijgt? (gestigmatiseerd?)
Volwassenheid
Heb je het gevoel dat je sneller/even snel volwassen bent moeten worden dan je peers? Hoe was dat voor jou? Wat hielp je bij de overgang naar de meerderjarigheid?
Wat betekent volwassenheid volgens jou? Beschouw je jezelf als volwassen? Kijk je uit naar het einde van de begeleiding? Zo ja, waarom? Zou je na deze begeleiding nog andere begeleiding wensen/nodig hebben? Zo ja, welke en waarom?
Maatschappij
Vind je dat de maatschappij een aandeel heeft bij jouw levenssituatie? (moeilijkheid voor jonge mensen om alleen te wonen) Zo ja, welke? Wat zou er moeten veranderen om dit te voorkomen? Wat betekent "maatschappelijke kwetsbaarheid" volgens jou? Beschouw je jezelf als 'maatschappelijk kwetsbaar'? Wat zou je hier zelf graag aan veranderen?
80
Slot
Wat is er zo allemaal veranderd sinds het begin van de begeleiding? / Wat is er (vb. jammer genoeg) niet veranderd sinds het begin van de begeleiding? Ben je ook zelf veranderd sinds het begin van de begeleiding? Hoe? Kan je enkele sterke/zwakke punten geven van BZW?
81
Appendix 4: Dagboekdocument
Me, Myself and I
82
Hallo!
Dit boekje dient als een soort van 'dagboek', maar dan met specifieke opdrachtjes in. Je mag hier een week in werken en de opdrachten maken. Als je wil mag je ook extra dingen noteren (tekst, verhaal, tekening, ...) wat je maar wil, maar dit is zeker niet verplicht. De week begint op een woensdag en eindigt op een woensdag. Er is een opdrachtje voorzien voor elke dag. De opdrachten gaan vooral over jezelf, je ervaringen en je visie op de begeleiding en je leven. Belangrijk hierbij is dat je telkens aangeeft waarom je voor iets kiest, wat je hierover vindt, hoe je je hierbij voelt, ... Bij vragen mag je me gerust contacteren. Alvast bedankt voor jullie medewerking! Veel plezier, Janneke
83
1. WOENSDAG: This is me Hoe zou je jezelf beschrijven? Wat is voor jou belangrijk in je leven? Wat zijn jouw waarden? Weekschema Op het weekschema kan je invullen hoe je weekplanning er vandaag uitziet. Op basis hiervan kan je actie ondernemen! Op het einde van de week (volgende week woensdag) kan je onderstaande vraagjes beantwoorden. Dit is niet gelukt om te doen deze week: ......................................................................................................................................................................... ......................................................................................................................................................................... .................. Wat is de reden daarvoor? ......................................................................................................................................................................... ......................................................................................................................................................................... ........................................................................................................... .Dit had ik graag nog gedaan:
Ochtend
Middag
Woe Do Vrij Zat Zond Ma Di
84
Avond
2. DONDERDAG : Woordenlijst Welke woorden spelen op dit moment een rol in jouw leven? Welke woorden zou je graag een rol laten spelen, of juist niet? Kies minimum 5 en maximum 10 woorden uit en leg uit waarom.
Deze spelen een rol in mijn leven (leg ook uit wat je daarvan vindt) :
.................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... 85
.................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... ....................................................................................................................
Deze zou ik graag een rol in mijn leven laten spelen (leg ook uit waarom je dat belangrijk vindt): .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................. .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... 86
.................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .............................................................. Deze wil ik nooit een rol laten spelen in mijn leven (en waarom wil je dit liever niet?):
.................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... 87
3. VRIJDAG: Nu en mijn toekomst Beschrijf in dit schema je huidige leefsituatie; waaruit bestaat je netwerk (familie en vrienden), je hulpverlening, andere informatie (bijvoorbeeld werk, kinderen, ...) ? Onder 'Toekomst' kan je schrijven hoe jij je toekomst ziet. Je kan je sterktes en zwaktes die je kunnen helpen/tegenhouden om deze toekomst te bereiken, noteren in bijhorende kolommen.
88
als je meer plaats nodig hebt: .......................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................... ................................................... .......................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................... ........................................................................................................................
89
4. ZATERDAG : Foto's Wat voel je bij volgende foto's? Wat betekenen ze voor jou? Hoe sta je hier tegenover?
90
............................................................................................................................
91
5. ZONDAG : Liefste dagboek, ... Hoe zag jouw dag er uit vandaag? Wat bleef je bij? Wat hield je bezig? Hoe voelde je je? ... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... 92
6. MAANDAG : Postkaart Kies één kaart uit dat het meest bij jou past, leg uit waarom en wat dit voor jou betekent.
93
Ik kies... (en waarom past dit bij jou?): .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... ....................................................................................................................
94
7. DINSDAG : Woordenlijst Welke woorden spelen op dit moment een rol in jouw leven? Welke woorden zou je graag een rol laten spelen, of juist niet? Kies minimum 5 en maximum 10 woorden uit en leg uit waarom.
Deze spelen een rol in mijn leven (leg ook uit wat je daarvan vindt):
.................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... 95
.................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... Deze zou ik graag een rol laten spelen in mijn leven (geef ook aan waarom je dit belangrijk vindt!):
.................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... 96
.................................................................................................................... .................................................................................................................... ................................................................................................................
Deze wil ik nooit een rol laten spelen in mijn leven (waarom wil je dit liever niet?):
.................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... 97
8. WOENSDAG: Life-event lijn In een life-event lijn breng je de belangrijkste gebeurtenissen uit je leven op een lijn volgens de tijd. Het gaat over zowel de positieve als de negatieve gebeurtenissen die je hebt meegemaakt.
0
een voorbeeld:
98
Uit welke gebeurtenissen heb je kracht gehaald? Waar ben je sterker door geworden? Wat waren je dieptepunten? Van wie kreeg je steun daarbij ? .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... ......................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... ......................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... ......................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... PS: vergeet niet de vraagjes bij de weekplanning te beantwoorden bij vorige week woensdag!) 99
Wat vond je van dit boekje?
Dit wil ik graag nog kwijt:
100
Appendix 5: Profielschets van de participanten Jolien is een 18- jarig meisje dat 2 maanden in begeleiding is. De stap naar BZW is er gekomen als overgang uit een residentiële voorziening, waar een problematische thuissituatie de oorzaak voor was. Jolien studeert en woont alleen, maar heeft wel een vaste relatie. Sara is 17 jaar en dus minderjarig. Sara heeft onder andere een residentiële voorziening en crisisopvang achter de rug door een problematische thuissituatie. Op het moment van onderzoek was Sara reeds 5 maanden in begeleiding. Ze woont binnenkort samen en was op het moment van het onderzoek zwanger van een eerste kindje. Ze werkt aan de hand van een leercontract, maar was door problemen op haar werkplaats net haar werk kwijtgeraakt. Lisa krijgt reeds meer dan een jaar begeleiding en is 20 jaar. Na enkele jaren begeleiding in verblijf heeft ze de stap gezet naar Begeleid Zelfstandig Wonen. Enkele jaren terug werd Lisa gediagnosticeerd met een psychologische stoornis, waar ze regelmatig begeleiding bij krijgt. Lisa heeft gedurende enige tijd vast werk. Ook de 19-jarige Hanne krijgt ongeveer een jaar begeleiding in Begeleid Zelfstandig Wonen. Omwille van een moeilijke thuissituatie werd ze op haar 17de opgenomen in de pleegzorg. Kort daarna stond ze op de wachtlijst voor BZW. Op het moment van het interview was Hanne werkzoekend, ze heeft ook een vaste relatie. Sofie krijgt reeds gedurende een groot jaar begeleiding. Ze is 21 jaar, woont samen met haar vriend en kindje en heeft vast werk. De stap naar Begeleid Zelfstandig Wonen was voornamelijk door de nood om op eigen benen te staan samen met haar vriend en kindje en begeleid te worden bij hun financiële situatie. De 19-jarige Cleo is op het moment van de interviewafname één jaar in begeleiding. Op dat moment had ze oog op werk. Ze woont samen met haar vriend. BZW binnen de Bijzondere Jeugdbijstand kwam er na gesprekken op het JAC, aangezien de situatie thuis niet langer houdbaar was. Jess doet sinds 10 maanden aan BZW. Na een aanvaring met de jeugdrechtbank werd ze opgenomen in een residentiële voorziening. Daarna werd Begeleid Zelfstandig Wonen aangevraagd, aangezien er grote bezorgdheid was rond haar onstabiele en onvoorspelbare leefsituatie. Nu is ze 19 jaar en alleenwonend. Op het moment van het interview was ze in verwachting van een eerste kindje en in haar achtste maand. Omwille van de zwangerschap is ze momenteel werkloos/werkzoekend. Yasmina is 25 jaar en de oudste onder de participanten in dit onderzoek. Ze werd op het moment van onderzoek ongeveer 14 maanden begeleid. Momenteel behaalt ze haar diploma in het Algemeen Secundair Onderwijs. Ze woont alleen, maar samen met haar twee kindjes van een eerdere partner. Ze heeft momenteel een vaste relatie. De actie naar Begeleid Zelfstandig Wonen kwam er door de
101
problematische breuk met de vader van haar kinderen. Na een opname in een vluchthuis werd BZW aangevraagd via het JAC. Ook Amy is zo'n 11 maand in begeleiding. Ze is 21 jaar en woont alleen, maar heeft een vaste vriend. Voornamelijk door haar huidige zwangerschap is ze werkloos. Na begeleiding in een residentiële voorziening en na thuisloosheid werd de overstap naar Begeleid Zelfstandig wonen gemaakt. Deze begeleiding was met name een vereiste vanuit de Jeugdrechtbank, aangezien haar dochtertje in de pleegzorg is opgenomen. Amy lijdt aan een psychische stoornis, waarvoor ze zoekende is naar extra begeleiding. Ze kan ook rekenen op regelmatige steun vanuit een dicht bijzijnde voorziening. De 20-jarige Stefanie doet reeds 3 jaar aan Begeleid Zelfstandig Wonen. Op het moment van het interview was ze met haar vriend op zoek naar een nieuw eigen stekje. Toen Stefanie dertien jaar was, heeft ze gedurende twee maand in een OOOC verbleven. Na enkele jaren opnieuw thuis te wonen heeft Stefanie zelf opnieuw de stap gezet naar het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg omdat ze alleen wou gaan wonen. Tot voor kort combineerde Stefanie twee deeltijdse jobs, maar dit was echter moeilijk vol te houden. Op het moment van het interview werd hier nog niet over gesproken, maar via de onderzoeksmethode van het dagboekje onthulde Stefanie dat ze zwanger was van haar eerste kindje. Ook Julie wordt reeds zeven maanden begeleid. Ze wordt binnenkort achttien jaar en zit in haar voorlaatste jaar Secundair Onderwijs. Op het moment van onderzoek was Julie nog op zoek naar een woning, waardoor ze voorlopig nog bij familie verbleef. Ze heeft geen eerdere hulpverlening achter de rug: de start met BZW kwam er vooral door initiatief van haar moeder en stiefvader, waar ze ook achter stond. Een moeilijke thuissituatie gaf hier de aanleiding toe. Julie had op dat moment geen relatie, noch kinderen. Ten slotte is Debbie 21 jaar en sinds 4 maanden in nazorg van BZW, na een begeleiding van 3 jaar. Nadat Debbie een tijdje alleen woonde, woont ze nu samen met haar vriend en kindje. Debbie combineert weekendwerk en volwassenenonderwijs. Een moeilijke gezinssituatie zorgde ervoor dat ze de stap zette naar het voormalige Comité voor Bijzondere Jeugdzorg, en meer specifiek met de vraag om alleen te gaan wonen en hier begeleiding bij te krijgen.
102