BOUWEN OP MEKAAR Jaarplan sociaal domein 2015 Decentralisaties jeugdzorg, Wmo en participatie
Inhoudsopgave Voorwoord
3
Inleiding
4
1. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21.
INHOUDELIJKE KEUZES Bezuinigingen: algemeen of specifiek Persoongebonden Budget (Pgb) Eigen bijdrage Verantwoording aan raad Eigen kracht en familiegroepsplan Kwaliteitscriteria Hulp bij het huishouden Inkomensondersteunende maatwerkvoorziening voor personen met een chronische ziekte en/of beperking Cliëntondersteuning (transitie MEE) Mantelzorgcompliment Inzet participatiebudget Werkgeversbenadering Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw) Tegenprestatie naar Vermogen Loonkostensubsidie Dagbesteding Arbeids-re-integratieverplichtingen Studieregeling; de individuele studietoeslag Wajonger Taaleis en de relatie met volwasseneducatie De NUGgers (Niet Uitkering Gerechtigden) Individuele inkomenstoeslag
5 6 6 8 9 10 11 11 12 13 14 15 19 20 21 22 23 23 24 26 27 27
2.
FINANCIELE KEUZES
28
2.1 Algemeen en uitgangspunten 2.2 Financiën jeugd 2.3 Financiën Wmo 2.4 Financiën participatie
28 30 32 36
3.
UITVOERINGSPLAN
41
3.1. Algemeen: lokale structuur 3.2. Uitvoering jeugd 3.3. Uitvoering Wmo 3.4. Uitvoering participatie
43 53 66 73
BIJLAGE 1 RISICOMATRIX BIJLAGE 2 TOTALE BUDGETTEN WMO 2015 NIEUW EN BESTAAND BIJLAGE 3 PRIVACYREGLEMENT BIJLAGE 4 AANPAK PERSOONSGEBONDEN BUDGET (Pgb) BIJLAGE 5 JEUGD EN PASSEND ONDERWIJS 2
VOORWOORD Wij geloven dat iedereen het beste uit zijn of haar leven wil halen. Tegelijkertijd zien we dat dat niet voor iedereen even makkelijk is. Er was een tijd dat je kon terugvallen op de overheid. Dit verandert: onze inwoners moeten meer zelf doen. Op verschillende vlakken van hun leven bieden we ze de ruimte om daar naar eigen vermogen vorm aan te geven. Soms op zichzelf, vaker nog met wat hulp uit de omgeving. En als het echt niet lukt, dan zijn we er om hen te ondersteunen die het nodig hebben. Een Catalaanse ‘castell’ op de voorkant van dit jaarplan verbeeldt hoe we kijken naar de inwoners die we dienen. Een ‘castell’ is een menselijke toren, de deelnemers bouwen letterlijk op elkaar. Elk van onze inwoners heeft zijn eigen ‘bouwwerk’ nodig om verder te komen; om te stijgen op de sociale ladder. Los van de instituties die daar onderdeel van zijn, is het vooral zijn/haar eigen directe omgeving die diegene verder kan helpen. Daar heb je je eigen kracht en unieke talent voor nodig, mensen waar je op kunt bouwen, sterke verbinding /een solide netwerk en vertrouwen in je eigen kunnen. Bouwen op mekaar waar het kan; steunen op de gemeente waar het moet – zo zouden we het willen zien: “Zulf doun, met mekoar.” Dat geldt voor onze inwoners maar ook voor de gemeente en onze partners in het sociale domein; samen bieden wij een stevig netwerk dat mensen kan ondersteunen in hun groei – en dat ze kan opvangen als ze ‘vallen’. Het vraagt om een nieuw samenspel tussen inwoners, maatschappelijke partners en gemeente op het brede sociale domein. De rol die we als gemeente zelf willen innemen is faciliterend en ondersteunend van aard; we zorgen dat de basisvoorzieningen beschikbaar zijn, signaleren wanneer interventies nodig zijn en maken ruimte voor initiatieven die sociale stijging bevorderen. 2015 is het eerste jaar waarin we de nieuwe taken gaan uitvoeren. In dit jaarplan presenteren we onze keuzes op basis van de best mogelijke aannames van de gegevens die we hebben. We zien het jaarplan als een stap in een proces dat we in de loop van 2015 samen met maatschappelijke organisaties en inwoners steeds verder uitwerken. Namens de colleges van Burgemeester en wethouders, Peter Verschuren Oetra Gopal Jan Jakob Boersma Roelof Vos Lian Veenstra
wethouder gemeente Hoogezand-Sappemeer wethouder gemeente Hoogezand-Sappemeer wethouder gemeente Slochteren wethouder gemeente Menterwolde wethouder gemeente Menterwolde
3
INLEIDING Op 1 januari 2015 krijgt de gemeente er belangrijke taken bij binnen het sociale domein. De gemeente wordt verantwoordelijk voor een aantal nieuwe taken voor de jeugdzorg, AWBZ en voor een aantal nieuwe taken op het terrein van de arbeidsparticipatie. De overheveling van deze taken krijgt vorm via drie decentralisaties. Met de decentralisaties kunnen gemeenten de zorg en ondersteuning voor inwoners straks beter en overzichtelijker organiseren, dicht bij huis. Tegelijkertijd staan er ook fikse bezuinigingen in de zorg op stapel. Dit betekent dat we het efficiënter en minder bureaucratisch moeten aanpakken. En dat we een groter beroep doen op de samenleving. We vragen inwoners om meer verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leven en hun leefomgeving. Alleen zo kunnen we de dienstverlening toch dicht bij huis blijven aanbieden. De gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde (HSSM) werken sinds 2013 samen aan de voorbereidingen op de decentralisaties. Begin 2014 hebben de drie gemeenteraden van HSSM een aantal kader stellende keuzes gemaakt met het Beleidsplan decentralisaties. Hierin zijn de uitgangspunten voor de inrichting van het sociaal domein gepresenteerd. Belangrijke uitgangspunten uit dit plan zijn: • één gezin, één plan, één regisseur; • wijk- en dorpsgericht werken met sociaal teams; • uitgaan van de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van de inwoners; • de uitvoering van de decentralisaties vindt plaats binnen de budgetten die de gemeenten hiervoor ontvangen van het Rijk. Op basis van het beleidsplan is stap voor stap verder gewerkt samen met cliënten, adviesraden, maatschappelijke partners (zorginstellingen, SW-bedrijven en dergelijke) en gemeenteraden om de uitgangspunten uit te werken. In dit jaarplan presenteren we deze uitwerking. Het jaarplan is opgebouwd uit 3 onderdelen: 1. Inhoudelijke keuzes 2. Financiële keuzes 3. Uitvoeringsplan In het eerste deel zijn de inhoudelijke keuzes van de gemeenten HSSM uitgewerkt. Het gaat hier juist om die keuzes waarmee lokale invulling aan de decentralisaties kan worden gegeven. In het tweede deel van het jaarplan bieden we een overzicht van de financiën van de decentralisaties en de verdeling van de budgetten voor HSSM. En tenslotte beschrijven we in het laatste deel van dit jaarplan de wijze waarop we (in hoofdlijnen) de uitvoering willen organiseren. 2015 is het eerste jaar waarin de gemeenten de nieuwe taken gaan uitvoeren. We beschouwen dit als een overgangsjaar. Het plan zal door presenteren, samen leren en uitvoeren in de praktijk pas echt betekenis krijgen. Aan de hand hiervan zullen we het plan dan ook bijstellen en de evaluatie gebruiken voor het vervolg.
4
1. INHOUDELIJKE KEUZES De uitvoering van de decentralisaties wordt voor een deel bepaald door wettelijke verplichtingen als ook afspraken die de gemeenten hierover met elkaar hebben gemaakt (bijvoorbeeld het Transitiearrangement Jeugd Groningen en het Continuïteitsarrangement AWBZ). Naast de wettelijke verplichtingen en afspraken is er voor gemeenten ruimte om eigen keuzes te maken die aansluiten bij de lokale situatie. De gemeenten HSSM hebben deze lokale invulling vertaald in keuzemogelijkheden rondom een aantal thema’s. 15 Thema’s hebben we besproken met raadsleden, adviesraden en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties tijdens vier bijeenkomsten. De uitkomsten van deze gesprekken zijn beschreven in het “Verslag bijeenkomsten decentralisaties met de gemeenteraden en maatschappelijke organisaties”. Dit is gebruikt bij onderstaande uitwerking. Naast genoemde 15 thema’s zijn tijdens de concretisering in het schrijfproces van dit jaarplan nog zes extra thema’s toegevoegd. Alle 21 thema’s zijn hieronder uitgewerkt. Daarbij wordt kort het thema beschreven, een keuze voorgesteld, een onderbouwing voor de keuze gegeven en tenslotte aangegeven hoe de keuze wordt uitgewerkt. De 21 thema’s: 1. Bezuinigingen: algemeen of specifiek 2. Persoonsgebonden Budget (Pgb) 3. Eigen bijdrage 4. Verantwoording aan raad 5. Eigen kracht en familiegroepsplan 6. Kwaliteitscriteria 7. Hulp bij het huishouden 8. Inkomensondersteunende maatwerkvoorziening voor personen met een chronische ziekte en/of beperking 9. Cliëntondersteuning (transitie MEE) 10. Mantelzorgcompliment 11. Inzet participatiebudget 12. Werkgeversbenadering 13. Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw) 14. Tegenprestatie naar Vermogen 15. Loonkostensubsidie 16. Dagbesteding 17. Arbeids-re-integratieverplichtingen 18. Studieregeling; de individuele studietoeslag Wajonger 19. Taaleis en de relatie met volwasseneducatie 20. De NUGgers (Niet Uitkering Gerechtigden) 21. Individuele inkomenstoeslag
5
Thema 1
Bezuinigingen: algemeen of specifiek
Gemeenten hebben met de decentralisaties te maken met een bezuinigingsopdracht. In de beleidsplannen hebben de gemeenten HSSM de keuze gemaakt om de decentralisaties uit te voeren binnen de financiële ruimte van de decentralisatie uitkering. Voor de vraag hoe we de bezuinigingen moeten realiseren is de balans van belang tussen Budget – Organisatie – Kwaliteit – Kwantiteit. Wanneer het budget daalt, heeft dat een effect op de andere drie. In onze beleidsplannen gaan we uit van een op zijn minst gelijkblijvende kwaliteit. Dat houdt in dat de bezuinigingen gerealiseerd moeten worden binnen de organisatie en de hoeveelheid hulp en ondersteuning. Welke keuze stellen we voor? Op korte termijn bezuinigen realiseren door de organisatie ‘slim en slank’ te organiseren. Dat doen we door: • de bureaucratie tot een minimum terug te brengen; • de burger een belangrijke regierol te geven bij de inkoop en uitvoering van de zorg; • de bezuinigingen op lange termijn realiseren door te investeren in preventie. Welke argumenten hebben we hiervoor? • We hebben al besloten om niet te bezuinigen op kwaliteit. • Minder bureaucratie maakt het mogelijk om de zorg ‘slim en slank’ te organiseren. • Professionals en burgers krijgen meer ruimte om naar eigen inzicht te handelen waardoor een hogere effectiviteit en efficiency kan gaan ontstaan. • Het investeren in de preventie kost op de korte termijn meer budget maar levert op de lange termijn een afname op van de vraag naar de duurdere zorg. • In de bijeenkomst met maatschappelijke organisaties gaven deze aan zich in deze keuzes te kunnen vinden. Wel zijn er accentverschillen. Maatschappelijke organisaties zijn uitgesproken tegenstanders van het bezuinigen op kwaliteit en uitgesproken voorstanders van het bezuinigen op organisatie. Hoe werken we deze keuze uit? In het uitvoeringsplan hebben we een zorgstructuur ontwikkeld waardoor de toegang naar de ondersteuning zo eenvoudig mogelijk is. De structuur koppelen we aan een sturingsconcept waarbij op drie niveaus de kwaliteit wordt gevolgd. Alle niveaus gebruiken daarvoor hetzelfde registratiesysteem. Hiermee beperken we de bureaucratie tot een minimum. Met maatwerk en eigen kracht van inwoners gaan we arrangementen ontwikkelen die preventief en duurzaam zijn. Op basis van de uitgangspunten voor de toegang voert de inwoner zelf de regie op de uitvoering van het plan met ondersteuning van een casemanager. Binnen jeugd worden de beschikbare budgetten voor de versterking van de voorkant en de decentralisatie uitkering Brede Doel Uitkering Centrum voor Jeugd en Gezin (BDU CJG) ingezet voor preventie. Dat houdt in dat we bestaande voorzieningen versterken en uitbreiden zoals de informatie en adviesfunctie van het CJG en nieuwe voorzieningen er aan toe voegen zoals het versterken van het opvoedklimaat. Eenzelfde lijn volgen we voor de Wmo.
Thema 2
Persoonsgebonden Budget (Pgb)
In de huidige situatie kunnen cliënten met een indicatie ervoor kiezen om de zorg te regelen met een Pgb. Dit geldt voor zowel de huidige Wmo als voor de Jeugdwet en AWBZ. Gemeenten moeten vanaf 2015 burgers, die een maatwerkvoorziening in Wmo krijgen, opnieuw de mogelijkheid bieden om te kiezen voor een Pgb. Dit geldt ook voor een individuele voorziening in de Jeugdwet . Er moeten 6
keuzes gemaakt worden met betrekking tot de vraag hoe om te gaan met Pgb’s in het algemeen en met Pgb’s in 2015 in het bijzonder. • Pgb versus Zorg in Natura (ZIN); hoe ruimhartig wil de gemeente zijn in zijn beleid? • Stellen van kwaliteitseisen aan het Pgb. • Inzet Pgb voor ondersteuning vanuit eigen netwerk. • Tarief van Pgb wel of niet laten afhangen van vereiste deskundigheid, intensiteit, zwaarte van de ondersteuning. Welke keuze stellen we voor? De ondersteuning aan burgers is maatwerk. De ondersteuning verstrekken wij in principe in de vorm van Zorg in Natura. Maatwerk kan er ook om vragen dat de ondersteuning wordt verleend in de vorm van een Pgb. Bij het verlenen van een Pgb worden kwaliteitseisen gesteld die garanties moeten bieden dat de ingekochte hulp de doelstelling van het ondersteuningsplan realiseert. Voor de uitvoering van een Pgb kunnen personen uit het eigen sociale netwerk worden ingezet wanneer het reguliere zorgaanbod niet aansluit bij de specifieke hulpvraag en dat aanbod wel vanuit het sociale netwerk kan worden gerealiseerd. Welke argumenten hebben we hiervoor? • Geen vraag is hetzelfde, de ondersteuning moet individueel worden afgestemd op de vraag en de mogelijkheden van de burger en het sociale netwerk. • Met Zorg in Natura zijn wij in staat om met de aanbieders voor onze burgers ondersteuning op maat aan te bieden onder andere omdat we een professionele zorginfrastructuur in stand kunnen houden. • Er kleven nadelen aan een Pgb zoals het verdringen van reguliere (mantel-) zorg, de controle op de kwaliteit en het oneigenlijk gebruik. • De wet verplicht ons om een Pgb te verstrekken wanneer een burger dat vraagt (als aan de voorwaarden is voldaan). • Een Pgb kan de zelfregie en eigen verantwoordelijkheid van de burger versterken. • Een Pgb biedt ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe vormen van ondersteuning. • Een Pgb wordt verstrekt om te voorzien in een hulpvraag. Op welke wijze dat moet gebeuren wordt in samenspraak met de burger vastgelegd in een plan. • In het plan staat welke resultaten van de ingekochte hulp wordt verwacht. Om deze resultaten te bereiken kan het nodig zijn om kwaliteitseisen te stellen. • Het is wenselijk om de mogelijkheid te openen dat iemand uit het eigen sociaal netwerk de zorg in het kader van een Pgb te laten uitvoeren in die gevallen wanneer andere vormen van Zorg in Natura of Pgb niet goed aansluit bij de hulpvraag. • We moeten wel voorkomen dat een Pgb niet de binnen het maatschappelijk verkeer als normaal beschouwde (mantel-) zorg verdringt. Bij deze vormen van Pgb gaat het om uitzonderingen waarbij de aanvrager overtuigend moet aantonen dat er geen acceptabele alternatieven zijn. • Maatschappelijke organisaties voelen over het algemeen minder voor het primair inzetten van Zorg in Natura. Wat betreft de Pgb’s lopen de meningen uiteen met een meerderheid voor de inzet van zoveel mogelijk Pgb’s. Een grote groep is van mening dat de inzet van personen uit het eigen netwerk alleen onder voorwaarden mag plaats vinden. Hoe werken we deze keuze uit? In artikel 4 van de Wmo verordening en artikel 6 van de verordening Jeugdhulp leggen we de formele basis voor de toekenning van een Pgb. De verordening wordt door het college in nadere regels 7
uitgewerkt. In het uitvoeringsplan hebben wij het beleid voor de Pgb’s beschreven. Dat beleid moet worden vertaald in de nadere regels. In de nadere regels Jeughulp geven we in artikel 5 aan dat een plan tot stand komt op basis van een gesprek. Het gesprek is ervoor bedoeld om het maatwerk inhoud te geven. In het uitvoeringsplan staat een uitwerking van de werkwijze rond Pgb’s. In de nadere regels hebben we de voorwaarden opgenomen voor het inzetten van een persoon uit de sociale omgeving (artikel 10).
Thema 3
Eigen Bijdrage
In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) staat dat gemeenten eigen bijdragen mogen heffen op maatwerkvoorzieningen. Een uitzondering op de wettelijke mogelijkheid eigen bijdragen te heffen zijn rolstoelen, gedwongen maatregelen jeugdzorg en cliëntondersteuning. Voor de jeugdhulp geldt bovendien dat een bijdrage verschuldigd is voor een besparing van levensonderhoud wanneer de jeugdige in een intramurale voorziening hulp krijg. De gemeente heeft in dit laatste geen keuzevrijheid en stelt ook de tarieven niet vast. Welke keuze stellen we voor? Binnen de wettelijke kaders de maximale eigen bijdrage heffen voor alle voorzieningen waar dit mogelijk is. Hierbij geldt dat de eigen bijdrage de kostprijs niet mag overschrijden en wordt vastgesteld op basis van maatwerk (inkomen en deels vermogen). Welke argumenten hebben we hiervoor? • We sluiten aan bij het huidige beleid in de Wmo en de huidige werkwijze in onder andere de AWBZ. Het Rijk houdt hier ook rekening mee in de berekening van de budgetten die overgaan naar gemeenten. • Maximale eigen bijdrage sluit aan bij de principes van eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid. • Stapeling wordt voorkomen doordat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de eigen bijdrage incasseert en controleert. • Betaalbaarheid van de voorzieningen. • De nieuwe werkwijze in 2015 is een grote uitdaging. Het betekent een grote omslag in denken en doen. Wij zijn ons bewust dat een eigen bijdrage ook risico’s met zich meebrengt in de vorm van zorgmijding. Dit risico willen we, samen met onze partners, in 2015 goed volgen en waar nodig actie ondernemen om ze terug te dringen. • De raden hebben een voorkeur voor het maximale eigen bijdrage beleid. Maatschappelijke organisaties kennen enige terughoudendheid hierin. Reden hiervoor is dat men vermoedt dat de drempel tot hulp te groot wordt. In de huidige Wmo en AWBZ is dit echter niet de ervaring. Hoe werken we deze keuze uit? In de verordeningen Jeugd en Wmo wordt in artikel 12 (Wmo) aangegeven dat de klant een bijdrage in de kosten is verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel Pgb. Zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het Pgb wordt verstrekt. En afhankelijk van het inkomen en vermogen van de klant en zijn echtgenoot. In de nadere regels wordt uitgewerkt op welke wijze de kostprijs van een maatwerk-voorziening en Pgb wordt bepaald.
8
Thema 4
Verantwoording aan de raad
Met de nieuwe verantwoordelijkheden van de decentralisaties groeit de behoefte aan informatie voor verantwoording en sturing. De gemeente moet de te behalen resultaten vastleggen, de wijze waarop deze gemeten gaat worden en welke outcomecriteria gehanteerd zullen worden ten aanzien van de jeugdhulpaanbieders en de instellingen. Hierover dient minimaal eens per 4 jaar gerapporteerd te worden of eerder, afhankelijk van de looptijd van het plan. De raad stelt het rapport vast. In de Wmo is vastgelegd dat gemeenten verplicht zijn jaarlijks een klanttevredenheidsonderzoek (KTO) uit te (laten) voeren. Belangrijkste vraag hierbij is hoe we hier binnen onze gemeenten vorm aan geven en op welk niveau de raad geïnformeerd wil worden. Welke keuze stellen we voor? We gaan de raad vier keer informeren over de stand van zaken decentralisaties. Hierbij wordt zo veel mogelijk aangesloten bij reguliere verantwoordingmomenten, maar omdat er zoveel onzekerheden zijn, stellen we voor om daarnaast twee extra evaluaties voorleggen aan de raad. Dit leidt tot de volgende rapportagemomenten: Mei 2015 Oktober 2015 Februari 2016 Juni 2016
1ste (extra) rapportage Reguliere rapportage: collegerapportage 2e (extra) rapportage Reguliere rapportage: jaarrekening
We gaan aan de raad op hoofdlijnen rapporteren. De rapportage geeft een beeld van de tevredenheid van burgers en hulpverleners over de kwaliteit en de resultaten van de ondersteuning. In aanvulling op de genoemde rapportages willen we na 1 jaar uitvoering van de nieuwe taken, de werkwijze grondig evalueren en in overleg met de raad zo nodig bijstellen. Welke argumenten hebben we hiervoor? • Zonder grote kosten kunnen een beperkt aantal strategische details worden gerapporteerd. Deze details bieden dan als het ware een steekproef naar de resultaten van de jeugdzorg. • De burger en de hulpverlener staan in de transformatie centraal. De tevredenheid van hen is bepalend voor het welslagen van de decentralisatie. • Maatschappelijke organisaties hebben in meerderheid een voorkeur voor het rapporteren op hoofdlijnen. Hoe werken we deze keuze uit? In het uitvoeringsprogramma hebben wij het sturingsconcept beschreven. Dat concept maakt het mogelijk om met zo weinig mogelijk middelen zo optimaal mogelijk de kwaliteit te bewaken. Er kan richting de gemeente op strategisch detailniveau worden gerapporteerd maar ook de tevredenheid kan in beeld worden gebracht. Door de opbouw van de toegang en de vorm van het plan en de wijze van regievoering wordt de inwoner en de professional centraal gesteld. Alle gegevens worden bijgehouden in het registratiesysteem. Met het systeem worden de rapportages voor de gemeente opgesteld. De individuele hulp en ondersteuning wordt voor een groot deel centraal ingekocht. Met de aanbieders worden op dat niveau afspraken gemaakt over de verslaglegging van de output. Deze gegevens koppelen wij aan onze eigen data en vertalen dat in een evaluatie.
9
Thema 5
Eigen Kracht en familiegroepsplan
Onderdeel van de Jeugdwet is het familiegroepsplan: een plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. Dit is een fundamentele verandering. Niet langer is het hulpverleningsplan leidend, maar het familiegroepsplan. Omdat dit voor gemeenten een volkomen nieuwe taak is, vraagt dit nieuwe beleid om nieuwe antwoorden. De vraag die nu voor ligt, is in welke mate we het instrument actief gaan inzetten. De keuzes liggen tussen twee uitersten. Het ene uiterste is dat de gemeente uiterst terughoudend is in de inzet van een familiegroepsplan. Dat wil zeggen dat het instrument alleen wordt ingezet wanneer ouders er nadrukkelijk om vragen (wettelijke verplichting). Het andere uiterste is dat bij een hulpverleningsvraagstuk altijd eerst wordt ingezet op de totstandkoming van een familiegroepsplan. Welke keuze stellen we voor? In aanvulling op artikel 4.1.2 van de Jeugdwet wordt als eerste stap in een traject het realiseren van een familiegroepsplan centraal gesteld. We zien het als een recht van ouders / jeugdigen om als eerste een familiegroepsplan te maken voordat de professionals dat doen. Per gezin en sociaal netwerk moet wel worden afgewogen of en in welke mate hier invulling aan kan worden gegeven. Wanneer binnen het gezin of het sociaal netwerk onvoldoende draagkracht en draagvlak is, wordt er meer ondersteuning geboden maar blijft eigen kracht het uitgangspunt daar waar het kan. Welke argumenten hebben we hiervoor? • Door de Eigen Kracht centraal te stellen leggen wij de regie voor de ondersteuning bij de burgers, ouders en jeugdige neer. Met de eigen regie ontstaat ook eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast zal in veel gevallen het familiegroepsplan worden aangevuld met professionele ondersteuning. De inhoud van deze ondersteuning wordt in een samenspel (gesprek) tussen gezin, sociale omgeving en hulpverlener bepaald. Dat samenspel draagt er toe bij dat de professionele ondersteuning op een groot draagvlak kan rekenen wat bijdraagt aan een grotere effectiviteit van de ondersteuning. • De combinatie tussen familiegroepsplan en professionele ondersteuning draagt bij aan een versterking van een positief pedagogisch klimaat voor het kind. Hiermee bereiken we een belangrijke doelstelling van de transformatie. Een positief opvoedklimaat leidt tot duurzame oplossingen en minder ernstige opvoed- en opgroeiproblemen. • Het welslagen van een familiegroepsplan en Eigen Kracht is sterk afhankelijk van de mogelijkheden van het gezin en de kracht van het sociale systeem om het gezin. Het uitgangspunt van de ondersteuning blijft maatwerk. Of en in welke mate er wordt ingezet op Eigen Kracht hangt daarmee samen. Wanneer er geen of onvoldoende draagkracht is moet er professionele ondersteuning worden ingezet. • Eigen Kracht en de regie bij de ouders betekent voor de gemeente en hulpverleners ook loslaten. We moeten er meer op vertrouwen dat burgers zelf problemen kunnen oplossen. Dat ontslaat de gemeente niet van de verantwoordelijkheid om te zorgen dat kinderen die hulp krijgen die ze nodig hebben. Om dat te kunnen blijven volgen worden familiegroepsplannen net zo geregistreerd en gemonitord als professionele ondersteuning. • Maatschappelijke organisaties zijn in meerderheid voorstander van het maximaal inzetten van de Eigen Kracht. Hoe werken we deze keuze uit? In het uitvoeringsplan wordt de inhoud van een plan beschreven. Het plan komt tot stand op basis van een aantal vaste stappen. De eerste stap in de aanpak van het plan is de eigen kracht. In artikel 8 van de nadere regels jeugd is dat formeel beschreven. De afweging of en in welke mate eigen kracht een onderdeel wordt van het plan wordt daarmee beschreven in het plan zelf. Om de uitvoering van Eigen 10
Kracht mogelijk te maken stellen we budget beschikbaar voor het organiseren van familieconferenties. Ook willen we bevorderen dat het organiseren en begeleiden van eigen krachtconferentie door vrijwilligers wordt uitgevoerd.
Thema 6
Kwaliteitscriteria
In het nieuwe jeugdstelsel, de nieuwe Wmo en het nieuwe sociale zekerheidsstelsel zijn gemeenten verantwoordelijk voor de kwaliteit van en toezicht op de dienstverlening die de aanbieders leveren. Hierbij worden landelijk een aantal kwaliteitseisen gesteld. Gemeenten hebben de mogelijkheid om dit aan te vullen met eigen kwaliteitseisen. Een eerste keuze is de vraag of de gemeente wel of geen kwaliteitseisen wil stellen (aanvullend op de wettelijk geformuleerde eisen). De vervolgkeuze heeft dan betrekking op welk niveau de raad wil worden geïnformeerd over de geleverde kwaliteit. Welke keuze stellen we voor? Voorlopig willen we als aanvullend kwaliteitscriterium de tevredenheid van burgers en professionals hanteren. Bij de uitwerking hiervan houden we rekening met de afhankelijkheidsrelatie van burgers; met andere woorden rekening houdend met eventuele angst voor verlies van ondersteuning als men kritisch is. Afhankelijk van de ontwikkelingen sluiten wij niet uit dat we alsnog aanvullende kwaliteitseisen gaan stellen. Welke argumenten hebben we hiervoor? • In de wetgeving worden al kwaliteitscriteria geformuleerd met name wanneer het gaat om de kaders voor de professionals. • Een belangrijk deel van de zorg wordt gezamenlijk met de andere Groninger gemeenten ingekocht. In dat traject worden ook nadere kwaliteitscriteria afgesproken. • We hebben op dit moment nog onvoldoende inzicht in de kwaliteitscriteria die bijdragen aan de doelstellingen van de transitie en de transformatie. • Aanvullende criteria brengen meer bureaucratie en organisatiekosten met zich mee. We hebben besloten om vooral hierop te bezuinigen. Daarnaast lopen we met het vaststellen van aanvullende criteria het risico dat de ruimte van de professionals wordt beperkt. • Maatschappelijke organisaties zijn in meerderheid van mening dat de tevredenheid van de inwoners een kwaliteitscriterium is die de gemeente aanvullend moet hanteren. Hoe werken we deze keuze uit? In het uitvoeringsplan beperken we de kwaliteitseisen die vanuit de wet aan de hulpverlening worden gesteld. In de Wmo verordening (artikel 7) zijn kwaliteitseisen geformuleerd voor de aanbieders ten aanzien van de kwaliteit van voorzieningen en eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten. Voor de jeugd zijn dit soort eisen al geformuleerd in de Jeugdwet en Besluit. Voor jeugd stellen we wel voor om in principe de jeugdhulp en casemanagement alleen te laten uitvoeren door professionals die geregistreerd staan in het beroepsregister. Wel stellen we nadere kwaliteitseisen ten aanzien van de Pgb hulpverlening (artikel 10 nadere regels Jeugd).
Thema 7
Hulp bij het huishouden
Het Rijk bezuinigt op het budget voor hulp bij het huishouden (HH) in de bestaande Wmo. De eerder gecommuniceerde 40% korting is inmiddels verlaagd naar plusminus 28%. Hierop vooruitlopend hebben de gemeenten HSSM in 2013 al een aantal maatregelen genomen. Namelijk de invoering van 11
de kanteling (keukentafelgesprekken voor nieuwe instroom), was-service (in Hoogezand Sappemeer en Slochteren) en een maximale eigen bijdrage regeling. Welke keuze stellen we voor? We stellen voor versneld door te gaan met de kanteling. Dit betekent dat we ook met klanten die een doorlopende indicatie hebben, keukentafelgesprekken gaan voeren ter beoordeling van wat nodig en mogelijk is. Voor een deel is een verschuiving van klassen (HH2 naar HH1) nodig en mogelijk. Ook gaan we inzetten op het combineren van begeleiding en HH. In plaats van twee aparte producten en zorgverleners zoeken we naar slimme, efficiënte combinaties. De maatregelen worden gefaseerd uitgevoerd. We starten op basis van aflopende indicaties en daarnaast kiezen we voor een fasering op basis van leeftijd. Er wordt ook onderzocht of er mogelijke alternatieven zijn waarbij we gebruik kunnen maken van de HH-toelage die in 2015 en 2016 beschikbaar is gesteld. Welke argumenten hebben we hiervoor? • Afname van kosten van het ‘product’ hulp bij het huishouden doordat we specifiek aansluiten bij eigen kracht en eigen mogelijkheden. Een verschuiving van HH2 naar HH1 betekent minder uitgaven omdat HH1 een goedkoper tarief kent. • Het betreft maatwerk en wordt dus per situatie aangesloten op de (on)mogelijkheden. • Slimme verbindingen tussen begeleiding en HH haalt dubbelingen in het huidige bestand er uit, werkt kostenbesparend en heeft weinig gevolg voor de klant. • Een gefaseerde aanpak (op onder andere leeftijd) is zorgvuldig en houdt rekening met flexibiliteit en impact voor de klant. • HH-toelage; hiervoor wordt in overleg met zorgaanbieders voor 1 december 2014 een plan ingediend. • Deze keuze wordt ondersteunt door het merendeel van de maatschappelijke organisaties en gemeenteraden. Hoe werken we deze keuze uit? De maatregelen sluiten aan bij de huidige werkwijze en hebben geen nadere uitwerking nodig in de verordening of nadere regels. Het betreft maatwerk. We werken in gezamenlijk verband (HSSM) uit of de huidige contracten tot en met 31 december 2015 verlengd kunnen worden. De HH en de nieuwe taken worden nu afzonderlijk aanbesteed. In 2016 willen we dit gecombineerd doen.
Thema 8
Inkomensondersteunende maatwerkvoorziening voor personen met een chronische ziekte en/of beperking
Het Rijk schrapt vanaf 2014 een aantal compensatiemaatregelen voor chronisch zieken en gehandicapten met hoge zorgkosten. Gemeenten krijgen de mogelijkheid om deze bezuinigingen gedeeltelijk te compenseren. Welke keuze stellen we voor? We compenseren minima met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum die hoge ziektekosten hebben. We gebruiken hiervoor de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (CAZ). We bieden al een CAZ aan voor onze minima. Minima met hoge zorgkosten maken gebruik van het meest
12
uitgebreide pakket. We gaan dit pakket toegankelijker maken door een deel van de premie en het verplicht eigen risico voor onze rekening te nemen. Wat zijn de argumenten hiervoor? • Met dit middelen bereiken we de inwoners die het echt nodig hebben: mensen met een laag inkomen en hoge zorgvraag. • Het sluit aan op eigen kracht en eigen (financiële) mogelijkheden. Mensen met een hoge zorgvraag én een hoog inkomen worden niet gecompenseerd zoals nu wel het geval is. • De doelgroep wordt bepaald op 110% omdat we dan de instroom beperken en aansluiten op het besluit budgettair neutraal uit te voeren. • Door deze groep te ondersteunen met een bijdrage in de premie en het eigen risico maken we de zorgkosten lager en voorspelbaarder. • Weinig administratieve last voor onze inwoners, weinig uitvoeringskosten voor de gemeenten omdat de zorgverzekeraar de administratie uitvoert. • De CAZ kan geen kosten vergoeden die een individuele beoordeling vergen. Daarom laten we de huidige vergoedingen uit de bijzondere bijstand bestaan. • De gemeenteraden en maatschappelijke organisaties waren verdeeld over de CAZ. Dit komt mogelijk omdat de CAZ werd geïnterpreteerd als een nieuw, duur instrument dat onze inwoners geld kost. Dit is niet de bedoeling: de CAZ komt in de plaats van de huidige ziektekostenverzekering. Maatschappelijke organisaties gaven daarnaast een voorkeur voor compensatie via de Wmo. We stellen voor deze optie niet uit te werken omdat dit leidt tot hoge uitvoeringskosten en hoge administratieve lasten voor onze inwoners. Hoe werken we deze keuze uit? We vermelden in artikel 17 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning dat we de doelgroep met een inkomensgrens tot 110% van het sociaal minimum gaan compenseren. In dit jaarplan hebben we gemotiveerd dat we gebruik maken van de instrumenten bijzondere bijstand en de CAZ om de doelgroep te compenseren.
Thema 9
Cliëntondersteuning (transitie MEE)
Op 1 januari 2015 wordt cliëntondersteuning een wettelijke taak van de gemeente. Cliëntondersteuning is in de wet omschreven als: ‘Ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.’ Gemeenten ontvangen vanaf 2015 voor deze taak de middelen die nu voor onafhankelijke cliëntondersteuning aan MEE worden toegekend. Welke keuze stellen we voor? Een continuïteitsarrangement met MEE voor 2015 samen met de andere gemeenten in de provincie Groningen. Het arrangement houdt in: - In 2015 wordt een bezuinigingstaakstelling van 13% opgenomen. - De bezuinigingstaakstelling dient vooral behaald te worden door het verder terugdringen van de overhead. - De MEE-medewerkers worden vooral ingezet in de sociaal teams in de gemeenten.
13
Welke argumenten hebben we hiervoor? • De functie onafhankelijke cliëntondersteuning is mede met het oog op de toekomstige wetgeving nog onvoldoende uitgekristalliseerd en behoeft de komende maanden nog nadere uitwerking. • Er is nog geen oplossing voor het borgen van de noodzakelijke kennis en kunde van specifieke doelgroepen, dus wij willen MEE als organisatie nog komend jaar in stand houden, zodat ook dat aspect goed uitgewerkt kan worden. • Door voor slechts één jaar een subsidierelatie aan te gaan zijn wij als gemeenten niet verantwoordelijk voor frictiekosten en werken we wel mee aan een zachte landing. Hoe werken we deze keuze uit? De budgetten die HSSM ontvangen voor cliëntondersteuning worden in 2015 ingezet voor een subsidie aan MEE. In de deel II van het jaarplan Financiële keuzes zijn deze bedragen benoemd. Over de plaatsing van de MEE-medewerkers in de sociaal teams worden per gemeente afspraken gemaakt. Hierin wordt de rol van onafhankelijke cliëntondersteuning ingevuld. Clientondersteuning wordt integraal ingezet in de sociaal teams en is per definitie 3D-breed.
Thema 10
Mantelzorgcompliment
In de Wmo 2015 is vastgelegd dat gemeenten vanaf 2015 verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van mantelzorgers bij hun mantelzorg aan cliënten door middel van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Daarnaast regelt de Wmo 2015 specifiek dat gemeenten in de verordening dienen te bepalen op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers. Welke keuze stellen we voor? We hebben aandacht voor de nieuwe groep mantelzorgers die met de AWBZ-doelgroep en de jeugdzorg overkomt naar de Wmo. In de sociaal teams houden we consequent rekening met het gegeven dat met iedere (nieuwe) klant ook mantelzorgers meekomen. We stemmen de ondersteuningsplannen hierop af. We verstrekken een waardebon aan huidige ontvangers van het mantelzorgcompliment en daarnaast aan de al bekende mantelzorgers bij de steunpunten. Een mantelzorger, op basis van de landelijk geldende definitie, die meer dan 8 uur per week voor minstens 3 maanden mantelzorg verleent, van wie de zorgvrager woonachtig is in de HSSM gemeenten, komt in aanmerking. Welke argumenten hebben we hiervoor? • Mantelzorgondersteuning is belangrijk voor een succesvolle decentralisatie van nieuwe verantwoordelijkheden. Juist vanwege de preventieve werking kan zware ondersteuning en uitval vermeden worden. • We sluiten hiermee aan op de huidige werkwijze in de Wmo en de wettelijke verankering van mantelzorgers in de nieuwe Wmo. • Het nieuwe mantelzorgcompliment sluit aan bij onze algemene uitganspunten van de 3D’s en de waarde die mantelzorgers hechten aan de waardering. • We maken onderscheid tussen structurele mantelzorg en gebruikelijke c.q. informele zorg. De doelgroep wordt hiermee ingeperkt maar richt zich wel op hen die daadwerkelijk veel zorg leveren.
14
Hoe werken we deze keuze uit? In de nadere regels borgen we de positie van de mantelzorger in het sociaal domein. Daarnaast werken we dit thema uit in de sociaal teams via standaardisatie van de ondersteuningsplannen op dit onderdeel. In de verordening geven we aan op welke wijze we de blijk van waardering aan mantelzorgers inrichten. We werken criteria en procesmatige zaken uit in de nadere regels en beleidsregels. De waarde van de bon wordt bepaald tussen de € 50,- en de € 100,- op basis van het beschikbare budget en het in aanmerking komend aantal mantelzorgers. We werken nog uit op welke manier we gaan toetsen op criteria met als uitgangspunt zo min mogelijk uitvoeringskosten.
Thema 11
Inzet Participatiebudget
Vanaf 2015 is sprake van één gebundeld participatiebudget. In het Participatiebudget 2015 zijn budgetten voor het zittende bestand van de Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw), het budget voor de nieuwe doelgroep van de Participatiewet (Wajong) en de bestaande re-integratiemiddelen voor de huidige doelgroep (WWB) samengevoegd. Dit betekent dat het participatiebudget niet meer geoormerkt is en ingezet kan worden voor de gehele doelgroep die onder de Participatiewet valt. Wsw Vanaf 1 januari 2015 is er geen nieuwe instroom in de Wsw meer mogelijk maar de medewerkers die voor 1 januari 2015 al een Wsw-dienstverband hebben blijven in principe tot aan hun pensioen of andersoortige uitstroom onder de verantwoordelijkheid vallen van de gemeente en onder de regels van de Wsw. De loonkosten van deze groep, in relatie tot de verlaging per SE de komende jaren, blijven hierdoor zwaar drukken op het Participatiebudget (zie toelichting paragraaf 2.4 financiën participatie). In de komende jaren wordt het Participatiebudget in zijn geheel lager; de rijksbijdrage voor de Wsw wordt lager en het deel van het Participatiebudget dat bedoeld is voor de re-integratie wordt lager. Wanneer het Participatiebudget wordt aangewend om de tekorten van de Wsw op te vangen betekent dit een steeds lager budget voor de kosten van re-integratie. Garantiebanen Gemeenten en sociale partners hebben in de Werkkamer afgesproken dat mensen op de Wsw wachtlijst en Wajongers met arbeidsvermogen de eerste prioriteit hebben voor de plaatsing op de garantiebanen. Mensen uit de doelgroep tellen mee voor de banenafspraak (en het quotum) op het moment dat werkgevers ze in dienst nemen. Prioritering van de doelgroep voor de garantiebanen: 1. Wajongers met arbeidsvermogen. 2. Mensen die op 31 december 2014 een Wsw-indicatie hebben. 3. Mensen die onder de Participatiewet vallen en die geen Wettelijk minimumloon (WML) kunnen verdienen. In het voorlopige participatiebudget 2015 zijn de middelen om de ondersteuning en ondersteunende instrumenten van mensen, die in aanmerking komen voor de garantiebanen of beschut werk te kunnen, bekostigen opgenomen. Voor iemand in een garantiebaan gaat dat om gemiddeld € 4.000,- per 15
persoon, voor iemand in beschut werken om gemiddeld € 8.500,- per persoon (UWV/Samen voor de Klant). Als gemeente zijn we verplicht om de doelgroep voor de garantiebanen te begeleiden, instrumenten en loonkostensubsidie in te zetten. Aantallen; we weten nog niet wat de exacte taakstellingscijfers worden die nog door het regionale Werkbedrijf worden vastgesteld per gemeente/sub arbeidsregio voor wat betreft de garantiebanen. VNG/Divosa hebben vastgesteld dat in de arbeidsmarktregio Groningen in de periode 2014 t/m 2016 in totaal 935 garantiebanen moeten worden gerealiseerd. In de marktsector 353 en bij de overheid 400. Binnen de arbeidsmarktregio Groningen is het aantal te realiseren garantiebanen per gemeente e/o sub regio nog niet vastgesteld. Bij de vaststelling hiervan wordt rekening gehouden met demografische, economische en arbeidsmarkt omstandigheden. Vooruitlopend hierop kan op grond van het aantal inwoners binnen de arbeidsmarktregio Groningen en het aantal inwoners per gemeente het aantal te verwachten garantiebanen evenredig worden berekend. Garantiebanen Begeleidingskosten Inwonersaantal Arbeidsmarkregio 2014-2016 X € 4000,456.000 per jaar 311 Hoogezand-Sappemeer 7,5 % 23 € 92.000 Slochteren 3,4 % 10 € 40.000 Menterwolde 2,6 % 8 € 32.000 Bestaande groep WWB-ers We willen met name inzetten op de mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt (20-100% WML). Uit onderzoek van het ministerie van SZW uit 2012 is gebleken dat minimaal 25% van de WWB-ers een arbeidsbeperking heeft. Binnen HSSM zijn deze WWB-ers niet of nauwelijks in beeld. De dossiers zijn onvolledig. Volledige inzet op deze gehele doelgroep in 2015 is onmogelijk om twee redenen; de groep is te omvangrijk om in 1 jaar in beeld te krijgen / te re-integreren richting arbeidsmarkt en de kosten zouden meer dan 50% van het totale re-integratiebudget in beslag nemen. Daarom is de ambitie om op tenminste een deel van deze doelgroep in te zetten, te weten de helft van 25%, in te zetten in 2015. Samenvatting doelgroepen binnen de Participatiewet In relatie tot de verdiencapaciteit onderscheiden we grofweg vier doelgroepen. Belangrijk criterium daarbij is ‘het verdienvermogen’. Per doelgroep wordt op hoofdlijnen weergegeven welke dienstverlening nodig is. Groep 1: Structurele verdiencapaciteit: > 100% WML (Wettelijk Minimum Loon) Deze groep moet via de kortste weg aan het werk worden geholpen. Onze re-integratiedienstverlening aan deze doelgroep is minimaal, eventueel groepsgewijs, omdat wij ervan uitgaan dat deze groep snel op eigen kracht regulier aan het werk kan komen. Het aanvragen van een uitkering moet daarbij worden ontmoedigd. De begrippen die hierbij horen zijn: streng aan de poort en handhaven. Groep 2: Structurele verdiencapaciteit: >100% WML met tijdelijke ondersteuning Deze groep heeft een potentiële loonwaarde van meer dan 100% WML maar heeft wel een klein steuntje in de rug nodig om uit te kunnen stromen naar regulier ongesubsidieerd werk. Hiervoor worden korte vakgerichte scholing en/of tijdelijke werkervaringsplaatsen (met behoud van uitkering of met tijdelijke loonkostensubsidie) ingezet. 16
Groep 3: Structurele verdiencapaciteit: 20-100% WML Voor deze doelgroep is het belangrijk om, waar mogelijk, de belemmeringen die iemand heeft om aan het werk te komen zo snel mogelijk weg te nemen. Hierbij is een brede inzet van instrumenten mogelijk zoals loonkostensubsidie, begeleiding, werkplekaanpassing, bemiddeling etc. Deze trajecten kunnen zeer intensief zijn. Voor deze doelgroep is ook de langdurige loonkostensubsidie bedoeld. Hiervoor gaat het UWV de indicatie uitvoeren. Uitgangspunt voor ons bij de inzet van loonkostensubsidie is dat inzet op klantniveau minimaal kostendekkend dient te zijn. Wanneer het niet kostendekkend ingezet kan worden, richten wij ons op participatie zonder loonvormende arbeid. Daarbij zoeken wij nadrukkelijk de aansluiting bij de sociale netwerken in de buurten en wijken. Hierbij kan ook gedacht worden aan de tegenprestatie en vrijwilligerswerk. Groep 4: Structurele verdiencapaciteit: < 20% WML Deze doelgroep ontvangt zeer langdurig een uitkering (vanuit het inkomensdeel). Er is geen mogelijkheid tot instroom in reguliere arbeid. Voor hun maatschappelijke participatie is deze doelgroep aangewezen op een zogenoemd zorgtraject of sociale activering. Wij gaan na op welke wijze wij aan deze doelgroep ondersteuning op maat kunnen leveren. Deze ondersteuning is breder dan ‘puur’ vanuit de Participatiewet, maar vergt een integrale aanpak over de volledige breedte van het sociaal domein. Zowel financieel als inhoudelijk. Hier kan ook gedacht worden aan de tegenprestatie en vrijwilligerswerk. Op grond van de participatieladder Om de doelgroepen te kunnen indelen hanteren we binnen HSSM de participatieladder. Deze bestaat uit 6 treden die inzichtelijk maken op welke manier iemand deelneemt aan de samenleving. Dat varieert van isolement (trede 1) tot participatie door middel van regulier werk (trede 6). De indeling op grond van de verdiencapaciteit kent geen harde grenzen en deze systematiek kan onder de participatieladder geschoven worden. Op deze manier ontstaat een duidelijk beeld welke treden op de ladder gekoppeld zijn aan de verdiencapaciteit. Hierdoor krijgen we een beeld van de instrumenten die wij per doelgroep inzetten. Waarbij tevens wordt aangegeven in welke doelgroepen (en instrumenten) we vooral willen investeren. De uitgangspunten daarbij zijn dat we de beschikbare participatiemiddelen zoveel mogelijk willen besteden aan de doelgroep van mensen die wel beschikken over arbeidsvermogen, maar die op eigen kracht de stap naar de arbeidsmarkt moeilijk kunnen maken. Daarbij hebben we specifiek aandacht voor de groep mensen met een beperking in de vorm van garantiebanen en beschut werk. Besteding van het Participatiebudget 2015 obv de budgetten: HS Sl Nieuwe doelgroep 420.000 112.000 Garantiebanen Alle WWB-ers met grote afstand tot 604.000 106.000 de arbeidsmarkt 20-100% WML Lopende verplichtingen 400.000 45.000 (gesubsidieerde arbeid, Inburgering, Sociaal team 55.000 (*) 30.000 (*) Totaal 1.424.000 293.000 Participatiebudget 2015 2.211.784 345.111 € 732.784 € 52.111 Resteert voor andere doelgroepen - korte afstand ; > 100% WML - Beschut werk - NUGgers
Mt 124.000 160.000 0 55.000 (*) 339.000 546.472 € 207.472
17
(*) Dit is een voorlopige raming die nader wordt uitgewerkt in de projectvoorstellen sociaal teams. Inzet van het instrumenten in relatie tot de doelgroep en het budget: Treden Trede 6
Aanpak Zelfredzaam
Type arbeid
Loonwaarde
Inzet middelen
Regulier werk
< 100
€€€
Garantiebanen
20 tot 100
€€€€€€€€€
Beschut werk
0 tot 20
€€€
Trede 5 Trede 4 Trede 3 Trede 2 Trede 1
Inzet op instrumenten en loonkostensubsidie Arbeidsmatige dagbesteding en maatschappelijke activering (MVO)
Welke keuze stellen we voor? We begroten het Participatiebudget conform de 2 onderdelen Wsw en Participatie (re-integratie). De Wsw-budgetten worden integraal overgeheveld naar de nieuw te vormen werkmaatschappij voor Werk, Re-integratie en Inkomen (HSS) en Wedeka (M). Het Participatiebudget (re-integratiebudget) wordt als dusdanig begroot en besteedt door de cluster Werk & Inkomen (M) en de werkmaatschappij voor Werk, Re-integratie en Inkomen (HSS). Een eventueel tekort op de Wsw wordt niet gefinancierd uit het participatiebudget. Een raming van dit tekort wordt meegenomen en verwerkt in de individuele gemeentelijke begrotingen die eind 2014 aan de gemeenteraden worden voorgelegd. Welke argumenten hebben we hiervoor? • Bekostiging van de Wsw conform afspraken met de uitvoerende organisaties. • Gezien de verlaging van het participatiebudget en de instroom van de nieuwe doelgroepen (verhoging van het cliëntenbestand) gaat een eventuele aanvulling van het Wsw tekort vanuit het Participatiebudget ten koste van de doelgroep aan de onderkant van de arbeidsmarkt die recht hebben op begeleiding en ondersteuning richting werk en/of maatschappelijke participatie. • De doelgroep onder de Participatiewet is een doelgroep waarbij een toereikend budget essentieel is om de doelstellingen van de Participatiewet te realiseren. Daarbij komt dat de realisatie van deze doelstellingen leidt tot verlaging van de uitkeringslasten. De keuze om de tekorten op de bekostiging van de Wsw uit de algemene middelen te financieren is derhalve een keuze die voortkomt uit financiële overwegingen maar ook uit betrokkenheid met de doelgroep, de kwetsbare mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Hierbij is ook meegenomen dat de raden alsmede de maatschappelijke organisaties hebben aangegeven input van het budget in te willen zetten voor Wajongers en mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
18
Hoe werken we deze keuze uit? De Wsw budgetten worden overgeheveld naar Wedeka voor wat betreft Menterwolde en naar de werkmaatschappij voor Werk, Re-integratie en Inkomen voor wat betreft Slochteren en HoogezandSappemeer, door de organisaties begroot en aangewend voor de bekostiging van de Wsw. Binnen HSS wordt het Participatiebudget (re-integratiebudget) overgeheveld naar de ‘werkmaatschappij voor Werk, Re-integratie en Inkomen’ van de gemeente Hoogezand-Sappemeer (HS). De gemeente HS verstrekt een opdracht, in overleg met de gemeente Slochteren, aan de werkmaatschappij voor de uitvoering van het beleid met betrekking tot re-integratie van de doelgroepen. In de opdrachtverstrekking aan de Werkmaatschappij wordt vastgelegd welke normen en aantallen aan deze ambitie worden gekoppeld in relatie tot de taalstelling 2015. Het Participatie (reintegratie) budget wordt in Menterwolde opgenomen in de gemeentelijke begroting en aangewend voor de bekostiging van de uitvoering binnen de cluster Werk en Inkomen. Binnen HSS is in juni 2014 ingestemd met de business-case voor de nieuw te vormen werkmaatschappij. Hierin is opgenomen dat de werkmaatschappij niet risicodragend is voor de verlagingen op de Rijksbudgetten. Inherent aan deze keuze is de consequentie dat dergelijke tekorten gefinancierd worden uit de algemene middelen. Voor HSS is deze keuze impliciet gemaakt, voor de gemeente Menterwolde ligt deze keuze voor op het moment dat het Wsw budget niet toereikend is en zal er een raadsvoordracht komen.
Thema 12
Werkgeversbenadering
Participatie op de arbeidsmarkt van mensen met een arbeidsbeperking is een speerpunt van de nieuwe wetgeving. De rol van werkgevers is voor een effectieve re-integratie en voor het realiseren van de garantiebanen van groot belang. Zonder werkgevers geen banen. Welke keuze stellen we voor? Er moet voldoende inzet komen op de werkgeversbenadering, dit is cruciaal voor het plaatsen van de mensen die in aanmerking komen voor de garantiebanen, mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en de mensen die werkzaam zijn binnen de Wsw. De gemeente heeft een aanjagende
functie (minder regels, arbeidsklimaat, in gesprek over maatschappelijk verantwoord ondernemen) en kan de werkgever ontzorgen door ondersteuning met instrumenten op maat. De werkgeversbenadering wordt onderdeel van de uitvoeringsorganisatie. Wij trekken hier als gemeenten HSSM samen in op en kijken over de grenzen van onze eigen arbeidsmarktregio heen. Dit betekent tenminste consolidering van de huidige capaciteit voor de werkgeversbenadering in HSS en het inrichten, verder vormgeven en beschikbaar stellen van capaciteit voor de werkgeversbenadering in Menterwolde. De kosten hiervoor komen op conto van de gemeente. Welke argumenten hebben we hiervoor? • We hebben een publieke taak om de werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt en die niet op eigen kracht een baan kunnen vinden op maat te ondersteunen. • Bij veel werkgevers is er nog sprake van onbekendheid over de mogelijkheden. Een goed en intensief relatiebeheer met regelmatig persoonlijk contact met de werkgever, korte lijnen met de beslissers en bedrijfsbezoeken zijn onontbeerlijk voor een effectieve werkgeversdienstverlening. • Eén aanspreekpunt per ondernemer en individueel contact leidt tot de beste resultaten. • Werkgevers zien voor gemeenten een belangrijke rol weggelegd bij de arbeidsmarktparticipatie van de doelgroep.
19
•
• •
•
Dienstverlening met betrekking tot de groep mensen met arbeidsbeperking moet gericht zijn op het ontzorgen van de werkgever. Extra begeleiding mag geen ballast zijn voor de werkgever, evenals zo weinig mogelijk regels en administratieve lasten. We zijn gehouden aan inzet op werkgeversbenadering op grond van de afspraken die gemaakt worden binnen het regionale Werkbedrijf. De gemeente heeft een aanjagende functie (minder regels, arbeidsklimaat, in gesprek over maatschappelijk verantwoord ondernemen) en kan de werkgever ontzorgen door ondersteuning met instrumenten op maat. De keuze voor weinig of veel inzet op de werkgeversbenadering is niet wenselijk, de werkgeversbenadering is 1 van de pijlers waarop de Participatiewet is gebaseerd.
Hoe werken we deze keuze uit? • Samen met werkgevers, werknemers, sociale partners, het UWV etc. binnen het regionale Werkbedrijf. • Binnen HSS wordt de werkgeversbenadering uitgevoerd door de werkmaatschappij voor Werk, Re integratie en Inkomen. Voor Menterwolde vindt dit plaats vanuit het Maatschappelijke Activeringscentrum(MAC).
Thema 13
Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw)
Vanaf 2015 wordt de Wsw afgesloten voor nieuwe instroom. Wsw-werknemers met een dienstbetrekking houden hun wettelijke rechten en plichten. Het zittend bestand Wsw behoudt de huidige cao-rechten terwijl de uitstroom naar regulier werk (naar verwachting) nihil is. Voor deze groep moeten kosten worden gemaakt ten laste van het participatiebudget terwijl er tegelijkertijd fors bezuinigd wordt op de betreffende rijksvergoeding (van € 25.931,- in 2013 naar € 22.700,- in 2020 per SE). Welke keuze stellen we voor? Om de loonkosten van het zittende bestand Wsw bestand te verlagen moet er ingezet worden op de beweging van ‘binnen naar buiten’ door: • Inzet op detachering en werken op locatie. De opbrengsten kunnen verhoogd worden door zoveel mogelijk ‘van binnen naar buiten’ te begeleiden. Werkgevers betalen voor de arbeidskracht een inleenvergoeding. ‘Op maat’ omdat het niet meer mag kosten (begeleidingskosten) dan dat het oplevert. • Optimaliseren in de keten van zorg, werk en inkomen. Het optimaliseren van en stroomlijnen van de intake, de diagnose en het detacheringsproces binnen de uitvoering. • Beschut werk: investeren in nieuwe organisatiestructuren; voor de mensen die geen of zeer beperkt productieve arbeid kunnen verrichten de samenhang en de uitvoering met de Wmo (overlap in doelgroepen) zoeken in de dagopvang en begeleiding. Daarnaast de mogelijkheden om middelen en instrumenten samen te voegen met andere voorzieningen, zoals onder andere de GGz, VNN, MEE. Welke argumenten hebben we hiervoor? • Aan de kostenkant zijn de loonkosten voor de Wsw’ers zeer beperkt te beïnvloeden. Wsw’ers kunnen niet worden ontslagen en krijgen (voor het overgrote deel) betaald via de Wsw-cao. Voor de meeste SW-bedrijven gaat het om ongeveer 75 procent van hun begroting. De overige kosten voor het overige personeel, de infrastructuur zijn wel te beïnvloeden.
20
•
Zonder inzet op herstructurering, krimp en afbouw zal de gemeente de komende jaren flink moeten toeleggen op de uitvoering van de Wsw. Deze extra kosten komen bovenop de verliezen die er nu zijn op de uitvoering binnen de Wsw.
Hoe werken we deze keuze uit? Door inzet in de uitvoering op de beweging van ‘binnen naar buiten’, door de overige kosten voor het overige personeel en de infrastructuur te beïnvloeden. Binnen HSS wordt door de vorming van een nieuwe werkmaatschappij al wel een stap gemaakt in de kostenbeheersing voor wat betreft de kosten overig personeel en de infrastructuur. De gemeente Menterwolde neemt deel binnen de GR ‘Wedeka’ en treft binnen deze GR maatregelen.
Thema 14 Tegenprestatie naar vermogen Vanaf 1 januari 2015 is het opleggen en invulling geven aan de tegenprestatie onderdeel van de wet, voorheen was het een keuze van het college. Bij de tegenprestatie moet het gaan om werkzaamheden waar in deze tijd en op deze plaats geen enkele bereidheid is om daar een geldelijke beloning voor te betalen. Het doel is om een tegenprestatie te verlangen voor het beroep op de solidariteit van de samenleving. Bij het vaststellen van de Participatiewet is nadrukkelijk benoemd dat het bij de tegenprestatie niet gaat over vrijwilligerswerk of mantelzorg. Welke keuze stellen we voor? Wij vragen van mensen bij toekenning van de uitkering een tegenprestatie als zij geen inspanningen kunnen leveren om zo snel mogelijk aan het werk te gaan. Pas als mensen zich niet (kunnen) voorbereiden op werk, vragen we hen een tegenprestatie te verrichten waarbij wij het aan de bijstandsgerechtigde overlaten om zelf een activiteit aan te dragen. We kiezen ervoor om de tegenprestatie positief te zien als een manier om mensen maatschappelijk te activeren; nadat een bijstandsgerechtigde maximaal 3 maanden een tegenprestatie heeft verricht kan de periode worden verlengd met 12 maanden en krijgt de tegenprestatie het karakter van vrijwilligerswerk. Mede op grond hiervan komt de bijstandsgerechtigde in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag. Door de mantelzorger te ontheffen van de tegenprestatie wordt de mantelzorger niet (zwaarder) belast. Daarnaast blijft de zorg intact waardoor de kans dat er een beroep gedaan moet worden op andere voorzieningen en/of maatschappelijke organisatie klein is. Door de mantelzorger te ontheffen spreek je indirect een waardering uit voor het werk dat door hem/haar verricht wordt. Wanneer iemand vrijwilligerswerk verricht waarbij er sprake is van een structurele bijdrage aan de maatschappij zien we af van het opleggen van een tegenprestatie. Maatwerk: de tegenprestatie wordt op het individu afgestemd en moet te allen tijde afgestemd zijn op de capaciteiten en mogelijkheden van betrokkene. Wanneer het verrichten van een tegenprestatie wordt geweigerd is er mogelijk sprake van een verwijtbare gedraging en wordt er een maatregel opgelegd. Ook hierbij is maatwerk en afstemming op grond van persoon en omstandigheden.
21
Welke argumenten hebben we hiervoor? • Door de tegenprestatie minimaal in te richten kunnen we effectief afstemmen op de wensen van de individuele cliënt en is het proces controleerbaar. • Het is efficiënter om samen met de cliënt te zoeken naar werkzaamheden die binnen zijn of haar mogelijkheden liggen. Het rekening houden met zijn/haar talenten en passies kan voordelen hebben; de cliënt doet iets waar hij/zij energie van krijgt, de begeleidende organisatie heeft een gemotiveerde kracht en de gemeente hoeft een minder sterk controlesysteem te hanteren. • Er is binnen de gemeenten HSS de afgelopen 3 jaar positieve ervaring opgedaan met het activeren van mensen zonder groeipotentie. Hierbij is met name op individueel niveau gekeken wat er minimaal nodig is om mensen maatschappelijk te activeren. Gebleken is dat bij deze manier van werken er geen enkele sprake is van handhaving. • De input van de raden en maatschappelijke organisaties van juni jl. ten aanzien van een beloning voor het verrichten van een tegenprestatie, is meegenomen in de besluitvorming met betrekking tot de individuele inkomenstoeslag. Hoe werken we deze keuze uit? In de verordening ‘tegenprestatie naar vermogen 2015’. Hierin zijn de begrippen opgenomen, de kaders en onder welke voorwaarden de tegenprestatie wordt vorm gegeven. In de ‘Afstemmingsverordening 2015’ is opgenomen op welke gronden alsmede de duur en de hoogte van een afstemming moet plaatsvinden wanneer een bijstandsgerechtigde geen uitvoering wenst te geven aan de tegenprestatie. In de verordening ‘Individuele Inkomenstoeslag 2015’ is opgenomen op grond waarvan een bijstandsgerechtigde in aanmerking komt voor de individuele toeslag.
Thema 15
Loonkostensubsidie
Met de invoering van de Participatiewet kunnen mensen met een arbeidsbeperking met loonkostensubsidie aan de slag worden geholpen bij reguliere werkgevers. Het gaat om mensen die niet in staat zijn om, als ze volledig zouden werken, minimaal het wettelijk minimumloon (WML) te verdienen. Met de loonkostensubsidie worden werkgevers gecompenseerd voor het deel dat mensen niet productief kunnen zijn en worden werkgevers gestimuleerd om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Welke keuze stellen we voor? We willen zoveel mogelijk mensen met een beperking/grote afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag krijgen bij reguliere werkgevers. Dat betekent dat we optimaal gebruik willen maken van het instrument loonkostensubsidie. Welke argumenten hebben we hiervoor? • Voor de doelgroep is het belangrijk om, waar mogelijk, de belemmeringen die iemand heeft om aan het werk te komen zo snel mogelijk weg te nemen. Hierbij is de inzet van loonkostensubsidie effectief. • De langdurige loonkostensubsidie is voor de inzet op arbeidsparticipatie van de doelgroep bedoeld. • Het is aantrekkelijk voor werkgevers om iemand met een arbeidsbeperking middels loonkostensubsidie in dienst te nemen. • Met de inzet van het Inkomensdeel voor de loonkostensubsidie wordt de uitkering gebruikt als een langdurige investering richting werk; dit is uiterst belangrijk voor werkgevers.
22
•
De besparingen die er op het Inkomensdeel worden bereikt door de inzet van loonkostensubsidie mag de gemeente behouden.
Hoe werken we deze keuze uit? In de verordening Loonkostensubsidie en in de re-integratieverordening Participatiewet (art.15) zijn deze keuzes nader uitgewerkt. Beide zijn mede gebaseerd op de keuzes die gemaakt worden binnen het regionale werkbedrijf.
Thema 16
Dagbesteding
Dagbesteding (begeleiding groep) is een van de nieuwe verantwoordelijkheden op grond van de Wmo 2015. Dagbesteding maakt onderdeel uit van het totaal ondersteuningsaanbod op maat dat aan de inwoner wordt aangeboden. De toegang hiervoor verloopt via de sociaal teams. In 2015 hebben we via het continuïteitsarrangement en het regionaal transitiearrangement Jeugd afspraken gemaakt over dagbesteding waar het gaat om Zorg in Natura (ZIN). Welke keuze stellen we voor? Inwoners kunnen voor dagbesteding in 2015 terecht bij een gecontracteerde aanbieder. We streven er naar dit zo lokaal mogelijk in te vullen. Als de ‘goedkoopste adequate’ oplossing niet toereikend is voor een inwoner, dan geldt dat een Pgb mogelijk is binnen het daarvoor geldende wettelijk kader. De meerkosten die dan gelden zijn voor eigen rekening (zie ook thema 2 Pgb). In 2015 gaan we vernieuwende vormen van dagbesteding ontwikkelen. Uitgangspunten hiervoor zijn maatwerk, dichtbij en buurtgericht, waar mogelijk samenvoegen van doelgroepen, koppeling met beschut werk, aansluiting bij algemene welzijnsvoorzieningen. Welke argumenten hebben we hiervoor? • Maatwerk is leidend en we willen zoveel als mogelijk inzetten op participatie in de lokale samenleving. • Houd rekening met (ideële) keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid. • Specialistische dagopvang wordt afgeschaald en de lokale infrastructuur wordt zo effectief mogelijk ingezet. • Realiseren van een bezuiniging door verminderen van vervoerskosten. Hoe werken we deze keuze uit? We werken dit thema uit in de nadere regels (Pgb) behorende bij de verordening Maatschappelijke ondersteuning. In 2015 werken we een voorstel uit voor vernieuwing dagbesteding (in verbinding met de Participatiewet).
Thema 17
Arbeidsre-integratieverplichtingen
Het uitgangspunt van de bijstandverlening is dat eigen inspanningen om in het levensonderhoud te voorzien voorrang hebben op het verlenen van financiële ondersteuning door de gemeenschap. Mensen met een bijstandsuitkering zijn daarom verplicht om er alles aan te doen om weer aan het werk te komen. De verplichting om alles te doen om weer aan het werk te komen noemt men ook wel de arbeidsplicht of plicht tot arbeidsinschakeling. Een aantal verplichtingen is wettelijk bepaald (zoals
23
bijvoorbeeld de alleenstaande ouder met ten laste komende kinderen tot 5 jaar). In aanvulling hierop kan de gemeente aanvullende keuzes maken. Wij stellen onderstaande keuzes voor.
Welke keuze stellen we voor? Uitgangspunt is dat de arbeidsplicht /re-integratieplicht op alle uitkeringsgerechtigden van toepassing is. Ontheffing van deze plicht is alleen mogelijk als er sprake is van individuele dringende redenen. In de Participatiewet is de term ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ nader geconcretiseerd. Zo stelt de wet dat een reisduur woon-/werkverkeer van 3 uur per dag acceptabel is en dat in voorkomend geval het verhuizen voor het aanvaarden van werk verwacht wordt. Wij maken geen onderscheid in de aard van het dienstverband: vast, tijdelijk of bijvoorbeeld op oproepbasis. Natuurlijk kijken we wel naar de individuele omstandigheden van de werkzoekende om na te gaan wat in redelijkheid van hem of haar kan worden verlangd. Uiteraard wordt er daarbij ook gekeken naar de lichamelijke en geestelijke mogelijkheden. Centraal staat hierbij het begrip ‘maatwerk’. Wij kiezen, als we inschatten dat het een bijdrage levert aan de uitstroom naar een betaalde baan, voor een ruime invulling van de vrijlatingen op inkomsten voor uitkeringsgerechtigden van 27 jaar en ouder en zullen de maximale vrijlatingsbedragen toepassen. Wij kiezen ervoor om geen premies / bonussen te verstrekken voor inspanningen die mogelijk leiden tot uitstroom naar een betaalde baan. Welke argumenten hebben we hiervoor? • Inkomsten uit arbeid verlagen leiden tot een verlaging van de uitgaven van de gemeente aan uitkeringen en motiveren de uitkeringsgerechtigde tot voortzetting van het betaalde werk. • We verstrekken geen premies/bonussen omdat we met de Participatiewet meer uitgaan van de eigen kracht van de burger. Eerder was de uitkeringsgerechtigde ook al verplicht in het kader van de arbeids- en re-integratieverplichting er alles aan te doen om betaald werk te vinden, los van eventuele bonussen en premies verstrekt door de gemeente. Daar komt nog bij dat in de Participatiewet van uitkeringsgerechtigden een onbeloonde tegenprestatie wordt verwacht. In diezelfde lijn kan het verstrekken van een re-integratie instrument ook gezien worden als iets waar je onbeloond iets voor terug doet. Hoe werken we deze keuze uit? In de ‘re-integratieverordening 2015’ staan deze keuzes uitgewerkt.
Thema 18
Studieregeling; de individuele studietoeslag Wajong-er
Met de invoering van de Participatiewet kunnen gemeenten een studieregeling aanbieden aan jongeren met een beperking die door deze beperking niet in staat zijn om een bijbaan te hebben naast hun studie en hierdoor een minimumloon verdienen. De gemeente bepaalt zelf de hoogte en frequentie van deze studietoeslag. Om in aanmerking te komen voor de individuele studietoeslag moet een student aan de volgende voorwaarden voldoen: • minimaal 18 jaar oud zijn; 24
•
recht hebben op studiefinanciering of wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS); • geen in aanmerking te nemen vermogen hebben; • niet in staat zijn om met voltijdse arbeid het minimumloon te verdienen. Voor de studietoeslag is het niet nodig dat mensen aantonen welke kosten zij maken. Het is ook niet noodzakelijk dat zij de studiefinanciering ontvangen, er moet wel vastgesteld worden of er sprake is van recht op studiefinanciering. De regeling kan gezien worden als een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen. Komende wijziging in verband met studenten met een medische urenbeperking Door het vereiste dat een student niet in staat is om met voltijdse arbeid het minimumloon te verdienen, is de studietoeslag in de huidige vorm niet toegankelijk voor studenten met alleen een medische urenbeperking. Deze studenten zijn wel in staat per uur het minimumloon te verdienen, maar kunnen dit maar een beperkt aantal uren. Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer werd de wens geuit dat ook deze studenten gebruik kunnen maken van de studietoeslag. De staatssecretaris heeft toegezegd de wet zodanig aan te passen dat ook studenten met een medische urenbeperking aanspraak kunnen maken op de studietoeslag. Het streven is deze wijziging voor 1 januari 2015 te hebben doorgevoerd.
Welke keuze stellen we voor? Wij vinden dat het positief afronden van een studie de kansen op de arbeidsmarkt aanzienlijk verhoogt. Met een financiële inkomensondersteuning worden studenten met een beperking in staat gesteld om de studie vanuit dit perspectief positief te volgen maar ook in staat gesteld maatschappelijk te participeren. Wij relateren de hoogte van de individuele studietoeslag aan dat deel van de studietoeslag die de student geacht wordt zelf bij te verdienen of te lenen. Om studenten met een arbeidshandicap niet te bevoordelen ten opzichte van studenten zonder arbeidshandicap, wordt er voor gekozen de individuele studietoeslag te stellen op een lager bedrag. Het is immers ook voor studenten zonder arbeidshandicap niet altijd mogelijk om zelf volledig bij te verdienen, omdat zij al hun tijd en aandacht nodig hebben om de studie succesvol af te ronden Welke argumenten hebben we hiervoor? • Door het verstrekken van een studietoeslag verlagen we de drempel voor arbeidsgehandicapten om te gaan studeren. • Het volgen van een studie stelt de arbeidsgehandicapte in staat om de kansen op de arbeidsmarkt aanzienlijk te verhogen en om maatschappelijk te participeren. Hoe werken we deze keuze uit? In de ‘Verordening individuele studietoeslag’ staan de voorwaarden op grond waarvan er recht bestaat op de toeslag, alsmede de hoogte en de termijn van uitbetaling vastgelegd. Omdat de voorwaarde onder andere is dat iemand niet is staat is om met voltijdse arbeid het minimumloon te verdienen en dit dezelfde voorwaarde is als voor de doelgroep bepaling voor loonkostensubsidie kunnen we deze voorwaarde zelf meten; we hebben dit instrumentarium in huis.
25
De individuele studietoeslag wordt verstrekt in de vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel van de Participatiewet), bedraagt € 100,- per maand en wordt maandelijks uitbetaald.
Thema 19
Taal-eis en de relatie met volwasseneducatie
De taal-eis wordt onderdeel van de Participatiewet. Uitkeringsgerechtigden moeten basaal Nederlands kunnen spreken en wanneer dit niet het geval is moeten zij zich inzetten om hun taalvaardigheid op niveau te brengen. Als iemand weigert zich hiervoor in te zetten, wordt de uitkering gekort of uiteindelijk zelfs beëindigd, uiteraard met oog voor maatwerk in de individuele situatie van de uitkeringsgerechtigde. De invoering van de taal-eis voor de bijstand is nog in voorbereiding; op het moment zijn alleen de contouren van dit wetsvoorstel duidelijk. Een traject om de Nederlandse taal beter te leren beheersen valt onder de re-integratieverplichtingen en is onderdeel van een integraal traject teneinde betaalde arbeid te verwerven. Binnen de arbeidsmarktregio Groningen heeft in juni jongstleden een eerste oriëntatie plaatsgevonden over de inzet van het budget voor de volwasseneducatie vanaf 2015.Met de verplichte taal-eis in het achterhoofd was er overeenstemming over de optie om de budgetten voor volwasseneducatie specifiek in te zetten voor de financiering van taalondersteuning aan bijstandsgerechtigden. Daarnaast is geopperd om de budgetverdeling in 2015 per gemeente te staven op de budgetverdeling 2014. Daardoor hebben gemeenten meer tijd om tot een gezamenlijk bestedingsbesluit te komen in de loop van 2015. Welke keuze stellen we voor? Vanuit ons uitgangspunt dat mensen zich maximaal moeten inzetten om naar vermogen mee te doen, verwachten wij dat mensen nog meer dan nu al het geval is, zelf acties en initiatieven ondernemen om de Nederlandse taal te leren. Inzet van het te vormen beleid rondom de volwasseneducatie is het ondersteunen van bijstandsgerechtigden bij het leren van de Nederlandse taal en het organiseren van een breder informeel aanbod. Naast de inzet van het budget voor de volwasseneducatie voor de financiering van taalonderwijs kijken we ook naar het bestaande informele aanbod. Daarbij wordt ook gekeken naar de tegenprestatie en andere vormen van sociale activering om te zien of deze aangewend kunnen worden voor de versterking van dit informele aanbod (taalcoaches, bibliotheken, lokale initiatieven etc.). Welke argumenten hebben we hiervoor? • Een belangrijke voorwaarde om betaalde arbeid te verwerven of om in de samenleving te kunnen participeren is de beheersing van de Nederlandse taal. • Zowel het participatiebudget als het budget voor de volwasseneducatie zijn verlaagd terwijl met de decentralisaties in het sociale domein de doelgroep alleen maar groter wordt. Hoe werken we deze keuze uit? In de aanloop naar de besluitvorming binnen de regionale arbeidsmarkt omtrent de volwasseneducatie zal er aan bijstandsgerechtigden informatie moeten worden verstrekt over de mogelijkheden over 26
taalonderwijs. Het leggen van informele verbindingen en/of het vormgeven hiervan kan gefinancierd worden vanuit het budget van de volwasseneducatie 2015 en in samenwerking met het Regionale Opleiding Centra (ROC). De taal-eis wordt een re-integratieverplichting binnen de Participatiewet en daarmee onderdeel van de ‘re-integratieverordening Participatiewet 2015’.
Thema 20
De NUGgers (Niet Uitkering Gerechtigden)
NUGgers kunnen een beroep doen op de gemeente voor een re-integratievoorziening. De verwachting is dat dit aantal zal stijgen onder de Participatiewet. Deels door de invoering van de kostendelersnorm, deels omdat de Participatiewet de mogelijkheid biedt om als NUGger gebruik te maken van een reintegratievoorziening via de gemeente. De gemeente is verantwoordelijk voor deze groep voor wat betreft ondersteuning naar werk. Welke keuze stellen we voor? De re-integratie voorzieningen (inzet van het participatiebudget) aan NUGgers wordt afhankelijk gemaakt van de verdiencapaciteit; re-integratievoorzieningen zijn toegankelijk voor NUGgers die een loonwaarde hebben minder dan< 100%. Dit wil zeggen dat de NUGger via de kortste weg aan het werk wordt geholpen, de re-integratiedienstverlening is minimaal, eventueel groepsgewijs. Het aanbieden van een re-integratievoorziening wordt afhankelijk gemaakt van de financiële draagkracht van de NUGger; re-integratie instrumenten worden alleen ingezet voor NUGgers die een inkomen hebben op de voor hen geldende bijstandsnorm. Welke argumenten hebben we hiervoor? Het gaat hier om een zeer diverse doelgroep die geen recht heeft op inkomensondersteuning op basis van de Participatiewet. De diversiteit van de doelgroep geldt eveneens voor wat betreft de kansen op de arbeidsmarkt alsmede hun inkomen. Als gemeente moeten we met een verlaagd participatiebudget een grotere doelgroep (verplicht) bedienen en hebben we te maken met een tekort op de Wsw. Door de voorwaarden voor de NUGger aan te scherpen beperken we ons risico ten aanzien van onverwachts hoge kosten van het re-integratiebudget voor NUGgers. Hoe werken we deze keuze uit? In de “re-integratieverordening Participatiewet 2015” wordt vastgelegd onder welke voorwaarden een NUGger gebruik kan maken van de algemene re-integratievoorzieningen.
Thema 21 Individuele inkomenstoeslag De langdurigheidstoeslag wordt vervangen door een individuele inkomenstoeslag. Deze toeslag is bedoeld voor mensen die langdurig een laag inkomen hebben. Dat houdt in dat per individu moet worden vastgesteld of er zicht is op inkomensverbetering en moet er rekening worden gehouden met de krachten en bekwaamheden van mensen en met de inspanningen die men heeft verricht om het inkomen te verbeteren. Het verlenen van deze toeslag is een bevoegdheid van de gemeente waardoor gemeenten de mogelijkheid hebben om een verband te leggen met het gemeentelijk armoede- en/of participatiebeleid. De beoordeling of er al dan niet sprake is van ‘zicht op inkomensverbetering’, wordt door de gemeente beoordeeld aan de hand van de individuele omstandigheden. Uitgesloten wordt diegene aan wie in de referteperiode (3 jaar vooraf) een maatregel is opgelegd wegens een
27
schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of wanneer iemand uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen. Welke keuze stellen we voor? We kennen de individuele toeslag toe aan mensen die het echt nodig hebben. Het gaat om personen tot de AOW-gerechtigde leeftijd die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen en gelet op hun individuele omstandigheden geen (direct) zicht hebben op verbetering van het inkomen. Welke argumenten hebben we hiervoor? • We vinden het belangrijk dat mensen maatschappelijk kunnen participeren en deelnemen aan de samenleving. • Als mensen geen perspectief hebben op werk en dus op een hoger inkomen ondersteunen wij hen door middel van de individuele inkomenstoeslag. Hoe werken we deze keuze uit? We werken deze keuzes uit in de verordening individuele inkomenstoeslag en in de beleidsregels die hieruit volgen.
2. FINANCIELE KEUZES 2.1. Algemeen en uitgangspunten De financiële middelen voor de taken en verantwoordelijkheden op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning, jeugd en participatie, die per 1 januari 2015 naar de gemeenten zullen gaan, worden aan de gemeenten beschikbaar worden gesteld via een deelfonds Sociaal Domein, dat onderdeel uitmaakt van het Gemeentefonds. Met het deelfonds wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de uitgangspunten van het gemeentefonds. Over de rechtmatige besteding van de middelen legt het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijkheid af aan de gemeenteraad, zoals dat ook gebeurt bij het gemeentefonds. De gemeenten leggen weer verantwoording af aan het Rijk in het informatiesysteem Iv3 (Informatie voor Derden). Het deelfonds is tijdelijk. Gedurende drie jaar mogen gemeenten middelen uit het deelfonds besteden aan alle taken die in de Jeugdwet en de Wmo 2015 aan gemeenten zijn toegekend, en de taak voor gemeenten om de Wsw uit te voeren en participatievoorzieningen aan te bieden. Daarbinnen kunnen gemeenten eigen keuzes maken. De volgende stap is dat het na drie jaar aan het gemeentefonds wordt toegevoegd. Door afzondering van dit deel van het gemeentefonds, is het mogelijk om te toetsen of de baten uit het deelfonds sociaal domein worden besteed aan de taken in het sociaal domein. In de begroting worden de middelen (die via het deelfonds ontschot binnenkomen) uitgesplitst over de 3 decentralisaties in bestaande en nieuwe producten in de begrotingen van de gemeenten. Deze uitsplitsing van de uitgaven wordt gemaakt om te kunnen sturen op de uitgaven en om de ontwikkelingen van de uitgaven te kunnen monitoren. De vaststelling van de middelen voor de 3 decentralisaties in de programmabegroting is een bevoegdheid van de raad. De uitvoering en besteding van de budgetten (producten) is een bevoegdheid van het college. Zoals het sociaal deelfonds de gemeenten de bevoegdheid geeft om binnen de ruimte eigen keuzes te maken, is door de raad besloten dat het mogelijk is voor het college om ook te kunnen schuiven tussen de programma’s waar de 3 decentralisaties zijn geraamd, dit om aan het karakter van ontschotting vorm te geven. Dit kan het geval zijn als vooraf bepaalde budgetten niet blijken te passen bij de feitelijke kosten. Hiervan zal de raad middels rapportages van in kennis worden gesteld. We kiezen daarbij aanvullend op de reguliere 28
rapportagemomenten voor 2 extra rapportages (zie ook uitwerking thema 4 Verantwoording aan de raad). Gezien het karakter van het eerste jaar van de decentralisaties en de risico’s zal monitoring moeten plaatsvinden, In de uitvoering zal een sturingsmethodiek moeten worden opgezet die tijdig signaleert waar in het proces afwijkingen plaatsvinden en waar acties plaats moeten vinden daar waar nodig, zowel inhoudelijk als financieel. Voor de beschrijving van de risico’s binnen de decentralisaties wordt verder verwezen naar Bijlage 1 Risicomatrix. Uitgangspunten voor de financiën: • Uitgaven zijn gebaseerd op beleidsmatige keuzes in het jaarplan en uitvoeringsplan. Wat betreft de middelen voor de Jeugdwet en de Wmo zijn deze onder meer bepaald door transitiearrangement en continuïteitsarrangement. Deze arrangementen hebben als doel continuïteit in 2015 te waarborgen van zorg voor cliënten die per 31 december 2014 in zorg zijn of een indicatie hebben voor de zorg (wachtlijst), daarnaast continuïteit van de zorginfrastructuur in 2015 voor cliënten die deze zorg nodig hebben. Wij sluiten aan bij de gezamenlijke aanpak van alle Groninger gemeenten (exclusief Bellingwedde voor wat betreft continuïteitsarrangement Wmo) in de provincie Groningen om een traject in te zetten om met de (huidige) aanbieders afspraken te gaan maken over continuïteit van zorg in 2015. Vanaf december 2013 zijn ambtelijke projectgroepen werkzaam, die binnen het bepaalde kader invulling geeft aan de gemeentelijke opdracht om in samenspraak met de (huidige) zorgaanbieders van begeleiding te komen tot afspraken voor continuïteit van zorg in 2015. • De uitgaven worden in totaliteit budgetneutraal geraamd, dat wil zeggen dat er aan uitgaven niet meer is geraamd dan inkomsten. Daarnaast komt nog een deel van de middelen uit het gemeentefonds, de uitgaven die hier tegenover staan worden op de bestaande manier geraamd in de begroting. • Om de uitgaven van de 3 decentralisaties op een eenduidige manier te presenteren en te monitoren, is gekozen voor een gelijke en eenduidige opzet. Deze opzet kan in piramidevorm worden weergegeven. Voor deze vorm is gekozen omdat de aard van de decentralisatie er vanuit gaat dat de investering in de basiszorg en –ondersteuning, preventie en eigen kracht (in de 0e en 1e lijn) minder uitgaven met zich meebrengt dan dure 2e lijns specialistische zorg. Door te investeren aan de voorkant in de vorm van basiszorg, preventie en zelfredzaamheid van burgers, voorkomen we dure specialistische zorg. In de huidige kostenstructuur staan de piramides (qua uitgavenstructuur) andersom doordat de meeste kosten aan de curatieve kant zitten, het doel is om deze piramide uiteindelijk qua inzet en kosten om te draaien:
29
Door de uitgaven op deze manier te begroten en te presenteren kunnen we de uitgaven op dezelfde manier monitoren en bewaken en kunnen we de ontwikkelingen hierin ook (vergelijkbaar) plaatsen in de tijd. Een van de risico’s is namelijk dat als we als gemeenten de dure curatieve/specialistische zorg en ondersteuning blijven houden het stelsel onbetaalbaar wordt in relatie tot de inkomsten (rijksbijdragen). Uitgangspunt is dat we in het inzetten van zorg en ondersteuning kiezen voor de goedkoopste inzet met het meeste resultaat. We volgen hierbij de inzet vanuit de piramidestructuur van beneden naar boven, dat wil zeggen: eerst inzet in de basiszorg en ondersteuning (bijvoorbeeld het aanbieden van werk als dat mogelijk is) boven de inzet van flexibele zorg en ondersteuning en dan pas inzet van specialistische zorg en ondersteuning (zoals een uitkering). Dit geldt voor alle 3 decentralisaties. Uiteraard is het maatwerk om te beoordelen welke inzet noodzakelijk is (ook afhankelijk van de doelgroep). Dit zal in de uitwerking richting de uitvoering als uitgangspunt worden meegenomen.
2.2. Financiën jeugd Wat zijn de budgetten in 2015 en hoe worden deze verdeeld? Op basis van de meicirculaire ontvangen de gemeenten voor alle vormen van jeugdhulp de volgende bedragen: Jeugd en Jggz Awbz Totaal opvoeden Hoogezand-Sappemeer 4.633.158 4.299.660 4.386.721 13.319.539 Slochteren 1.124.486 740.736 1.314.276 3.179.497 Menterwolde 1.165.078 1.341.254 1.537.116 4.043.448 In het kader van de Regionaal Transitie Arrangement zijn afspraken gemaakt over de inzet van de middelen. Deze verdeling houdt in dat de gemeenten 3% van het budget zelf inzetten voor een inhoudelijke beweging naar de voorkant (preventie) en 3% inzetten voor hun organisatiekosten. Het overige deel van het budget wordt via een gezamenlijke inkooptraject ingezet voor individuele hulp. Binnen dat budget wordt van de zorgaanbieders verwacht dat zij minimaal 10% inzetten om de inhoudelijke transformatie van de hulpverlening mee financieren. 30
Voor de drie gemeenten houdt deze verdeling het volgende in: Budgetten 2015 jeugd meicirculaire 2014 Structurele versterking voorkant Uitvoeringskosten gemeenten ‘Transformatie’ (inhoudelijke agenda) Resterend budget voor directe zorg Jeugd en opvoedhulp Jeugd GGZ Jeugd AWBZ Totaal jeugdbudget meicirculaire
HS 399.585 399.585 1.331.951
Sl
3.891.853 3.611.715 3.684.845 13.319.513
95.388 95.388 317.959
Mw 121.307 121.307 404.357
944.568 622.218 1.103.992 3.179.586
978.666 1.126.653 1.291.177 4.043.571
Pgb’s In het kader van het overgangsrecht moeten de gemeenten de huidige Pgb houders financieren. Op dit moment zijn er nog geen cijfers over het huidige Pgb gebruik. Op basis van de historische cijfers is er een verschil tussen het budget dat de gemeenten krijgen en wat zij nodig hebben voor de Pgb’s (zie risico’s en kansen). De voorlopige verdeling tussen Zorg in Natura en Pgb’s ziet er als volgt uit: Zorg in Natura en Pgb Zorg in Natura Pgb budget bij gemeente 2012 Totaal individuele ondersteuning
HS 9.160.028 3.360.314 12.520.342
SL 1.953.327 1.035.484 2.988.811
MW 2.672.711 1.128.245 3.800.853
Met het in te stellen inkooporgaan (Regionaal Inkooporgaan Groninger Gemeenten) moet nog worden overlegd hoe groot de bijdrage wordt voor de Zorg in Natura. Hierbij speelt ook de vraag of het mogelijke financiële voordeel van de jeugd GGZ (zie risico’s en kansen) kan worden betrokken bij het nadeel van de Pgb’s. Inzet van de middelen In dit overzicht zijn ook de reeds bestaande uitgaven voor jeugd en opvoed en opgroeihulp in beeld gebracht (excl. jeugdgezondheidszorg):
Basisvoorzieningen *) Basisondersteuning Jeugdgezondheidszorg Openbare gezondheidszorg Uitvoeringskosten Individuele ondersteuning Totaal
HS 173.890 777.585 434.954 457.387 524.085 12.520.364 14.888.265
SL 103.500 259.350
MW 314.807 206.299
102.300 2.988.736 3.453.886
173.807 3.800.853 4.495.766
*) Voor wat betreft de gemeente HS is het totaalbedrag voor de basisvoorzieningen incl. € 192.096 voor Jongerenwerk is: € 365.986. Het bedrag voor Jongerenwerk is als onderdeel van het Sociaal Cultureel Werk opgenomen bij programma 7 Wet Maatschappelijke Ondersteuning.
31
2.3 Financiën Wmo Wat zijn de budgetten in 2015 en hoe worden deze verdeeld? Voor de Wmo valt onderscheid te maken in nieuwe Wmo-budgetten voor nieuwe taken vanaf 2015 en bestaande Wmo-budgetten voor Wmo-taken die de gemeenten nu al uitvoeren (waaronder bijvoorbeeld huishoudelijke hulp). In deze paragraaf worden eerst de budgetten voor de nieuwe taken apart in beeld gebracht en toegelicht. In bijlage 2 is een financieel overzicht opgenomen van de totale Wmo-budgetten (nieuwe en oude taken). Nieuwe budgetten Wmo 2015 Het onderdeel Wmo van het deelfonds sociaal domein bestaat deels uit de nieuwe verantwoordelijkheden vanuit de AWBZ en deels uit overige taken: • Budget voor begeleiding, kortdurend verblijf en een klein deel persoonlijke verzorging voor mensen van 18 jaar en ouder (inclusief bijbehorend vervoer). • Extra budget naar aanleiding van het zorgakkoord en budget voor een zorgvuldige overgang. • Inloop GGZ (deels voor centrumgemeente en deels voor alle gemeenten). • Clientondersteuning. • Budget dat vrijkomt door wegvallen van de oude regelingen WTCG en CER. • Extra budget voor wijkteams. • Budget voor waardering en ondersteuning mantelzorg. • Budget voor uitgaven die samenhangen met het bieden van ondersteuning door een doventolk in het leefdomein. • Aanvullend uitvoeringsbudget. Onderstaand een overzicht van het totaalbudget dat wordt overgeheveld op basis van de meicirculaire 2014. Een belangrijke noot hierbij is dat budgetten nog kunnen veranderen door nacalculaties van het Rijk. De meicirculaire geeft hier meer duidelijkheid over. Budgetten 2015 Wmo meicirculaire 2014. Totaal nieuw budget
HS € 8.065.313,-
Sl € 1.605.593,-
Mw € 1.911.832,-
Op basis van de wettelijke plicht tot het bieden van een overgangsjaar voor cliënten is het continuïteitsarrangement afgesloten. Dit betekent ook een financiële verplichting. Het bijbehorende budget hiervoor is berekend op basis van de meicirculaire, minus uitvoerings- en transformatiekosten, aangevuld met inkomsten uit eigen bijdragen en de verdeling in leveringsvorm van ondersteuning (ZIN en Pgb). Het deel ZIN wordt overgeheveld naar de gemeente Groningen. Zij is uitvoerder van het contractbeheer en de financiële zaken van het continuïteitsarrangement. Voor de leveringsvorm Pgb geldt dat we op basis van de afgesloten contracten met cliënten budget overhevelen aan de SVB (als uitvoerder van het trekkingsrecht). Er is in 2015 sprake van een ‘transitiebegroting’. We hebben nog niet het totaal inzicht in de daadwerkelijke inkomsten (nacalculaties, betrouwbaarheid data geleverde zorg, etc.) en de daadwerkelijke uitgaven. Daarom kiezen we ervoor om te werken met een beperkt aantal nieuwe producten; een simpele maar doeltreffende uitwerking. Dit vertaalt zich in 4 nieuwe productgroepen die we hieronder per gemeente uitwerken aan de hand van de piramidestructuur (zie paragraaf 2.1).
32
Piramide opbouw nieuwe Wmo producten Hoogezand-Sappemeer I. Productgroep
Specialistische zorg Product
Budget
Kostenplaats
PG0728 WMO – Sociaal.Domein
Continuïteitsarr. Pgb
2.559.000
Begeleiding individueel - Pgb
II. PG0728 WMO – Sociaal.Domein
III. PG0728 WMO – Sociaal.Domein
IV. *)
Begeleiding groep - Pgb Kortdurend verblijf - Pgb Persoonlijke verzorging - Pgb Begeleiding individueel - ZIN Begeleiding groep - ZIN Kortdurend verblijf - ZIN Persoonlijke verzorging - ZIN Inkomens ondersteunend maatwerk Doventolk
Continuïteitsarr. ZIN
3.584.000
Inkomens ondersteunend maatwerk Doventolk Flexibele zorg Mantelzorgondersteuning en compliment
480.000
156.000
Mantelzorgondersteuning en compliment
Clientondersteuning Vroeghulp Inloopfunctie GGZ Nieuwe Collectieve voorzieningen Basiszorg Sociaal team / -loket
309.000 4.000 113.000
Clientondersteuning Vroeghulp Inloopfunctie GGZ ……………….. ………………..
23.000
Sociaal team / -loket
Transformatie AWBZ - WMO
363.000
Transformatiekosten AWBZWMO
Organisatie Uitvoeringskosten WMO
456.000
Huisvesting Automatisering Bedrijfsvoering
Totaal:
18.000
8.065.000
*) Bestaat uit: 6. Aanvullend uitvoeringsbudget: € 94.000,- (rond) 3% Uitvoeringskosten: € 218.000,- (rond) ‘Verschil’ Continuïteitsarrangement: € 144.000,- (rond)
33
Piramide opbouw nieuwe Wmo producten Slochteren. I. Productgroep
Specialistische zorg Product
Budget
Kostenplaats
PG0728 WMO – Sociaal.Domein
Continuïteitsarr. Pgb
641.000
Begeleiding individueel - Pgb
II. PG0728 WMO – Sociaal.Domein
III. PG0728 WMO – Sociaal.Domein
IV. *)
Totaal:
Continuïteitsarr. ZIN
540.000
Inkomens ondersteunend maatwerk Doventolk Flexibele zorg Mantelzorgondersteuning en -compliment Clientondersteuning Vroeghulp Inloopfunctie GGZ Nieuwe Collectieve voorzieningen Basiszorg Sociaal team / -loket
95.000
Begeleiding groep - Pgb Kortdurend verblijf - Pgb Persoonlijke verzorging - Pgb Begeleiding individueel - ZIN Begeleiding groep - ZIN Kortdurend verblijf - ZIN Persoonlijke verzorging - ZIN Inkomens ondersteunend maatwerk
4.000
Doventolk
31.000 104.000 2.000 23.000
Mantelzorgondersteuning en compliment Clientondersteuning Vroeghulp Inloopfunctie GGZ ……………….. ………………..
4.000
Sociaal team / -loket
Transformatie AWBZ WMO Organisatie Uitvoeringskosten WMO
70.000
Transformatiekosten AWBZ-WMO
92.000
Huisvesting Automatisering Bedrijfsvoering
1.606.000
*) Bestaat uit: 6. Aanvullend uitvoeringsbudget: € 19.000,- (rond) 3% Uitvoeringskosten: € 42.000,- (rond) ‘Verschil’ Continuïteitsarrangement: € 31.000,- (rond)
34
Piramide opbouw nieuwe Wmo producten Menterwolde. I. Productgroep
Specialistische zorg Product
Budget
Kostenplaats
PG0728 WMO – Sociaal.Domein
Continuïteitsarr. Pgb
579.000
Begeleiding individueel - Pgb
II. PG0728 WMO – Sociaal.Domein
III. PG0728 WMO – Sociaal.Domein
IV. *)
Begeleiding groep - Pgb Kortdurend verblijf - Pgb Persoonlijke verzorging - Pgb Begeleiding individueel - ZIN Begeleiding groep - ZIN Kortdurend verblijf - ZIN Persoonlijke verzorging - ZIN Inkomens ondersteunend maatwerk Doventolk
Continuïteitsarr. ZIN
842.000
Inkomens ondersteunend maatwerk Doventolk Flexibele zorg Mantelzorgondersteuning en compliment
114.000
37.000
Mantelzorgondersteuning en compliment
Clientondersteuning Vroeghulp Inloopfunctie GGZ Nieuwe Collectieve voorzieningen Basiszorg Sociaal team / -loket
109.000 2.000 27.000
Clientondersteuning Vroeghulp Inloopfunctie GGZ ……………….. ………………..
5.000
Sociaal team / -loket
Transformatie AWBZ - WMO
84.000
Transformatiekosten AWBZWMO
Organisatie Uitvoeringskosten WMO
109.000
Huisvesting Automatisering Bedrijfsvoering
Totaal:
4.000
1.912.000
*) Bestaat uit: 6. Aanvullend uitvoeringsbudget: € 22.000,- (rond) 3% Uitvoeringskosten: € 51.000,- (rond) ‘Verschil’ Continuïteitsarrangement: € 36.000,- (rond)
35
2.4 Financiën participatie Wat zijn de budgetten in 2015 en hoe worden deze verdeeld? Het onderdeel Participatie van het deelfonds sociaal domein bestaat grotendeels uit samenvoeging van de bestaande verantwoordelijkheden (Wsw en Participatiebudget voor doelgroep WWB) en deels uit de nieuwe verantwoordelijkheden en taken (Wajongers met arbeidsvermogen en doelgroep die voorheen in de Wsw zouden instromen). budgetten 2015 Participatie meicirc.2014 (aanv. 17-6-2014) (inkomsten) Wsw Participatiebudget Totaal Participatiebudget meicirculaire Producten en budgetten begroting 2015 (uitgaven) Specialistische ondersteuning
Flexibele ondersteuning
HS
Sl
Mw
€ 8.289.166 € 2.211.784
€ 1.782.322 € 345.111
€ 3.760.881 € 546.472
€ 10.500.950
€ 2.127.433
€ 4.307.353
Product
Wsw (Bijdrage SWbedrijf/Werkmaatschappij) Garantiebanen* - Wajong - Wachtlijst Wsw Alle WWB’ers met grote afstand tot de arbeidsmarkt Werkbevorderende voorzieningen en maatregelen**: - casemanagement***/ re-integratie-activiteiten/ - Loonkostensubsidie - Werkgeversdienstverlening - Begeleidingskosten tegenprestatie Lopende verplichtingen (gesubsidieerde arbeid, inburgering etc.) Overig: - WWB’ers met korte afstand tot de
HS
Sl
MW
8.289.166
1.782.322
3.760.881
420.000
112.000
124.000
604.000
106.000
160.000
400.000
45.000
0
732.784
52.111
207.472
55.000
30.000
55.000
10.500.950 2.127.433
4.307.353
arbeidsmarkt > 100% WML
Basis ondersteuning****
Totaal budget
- Begeleidingskosten beschut werk - Inzet overige doelgroepen: NUGgers, volwasseneductie etc. Preventie - Casemanagement - informatie en advies - Poortwachtersfunctie
*
De uitgaven voor de te realiseren garantiebanen zijn nog moeilijk in te schatten. We weten nog niet wat de exacte taakstellingscijfers worden die nog door het regionale Werkbedrijf zullen worden vastgesteld per gemeente/(sub)arbeidsmarktregio. De uitgaven zijn een inschatting van de taakstelling vanuit het regionale werkbedrijf, omgerekend naar inwoneraantallen van de gemeenten. Zie hiervoor de toelichting op de keuze voor de kosten inschatting garantiebanen hieronder. ** In Hoogezand en Slochteren gaan deze producten deel uitmaken van de werkmaatschappij, door middel van een opdracht aan de werkmaatschappij met bijbehorend budget. Voor Menterwolde is dit het budget wat ter besteding ligt bij de afdeling werk en inkomen. *** Casemanagement heeft een wat bijzonder karakter, enerzijds omdat dit deels wordt gefinancierd vanuit het gemeentefonds (loonkosten medewerkers werk en inkomen) en deels uit het Participatiebudget. In dit overzicht betreft het bij de flexibele ondersteuning het laatste. Bij de basisondersteuning wordt dit niet gefinancierd uit het Participatiebudget maar uit de reguliere loonkosten. Wat betreft Hoogezand-Sappemeer en Slochteren zal dit nog onderdeel worden van de opdracht naar de werkmaatschappij en de keuzes daarin. ****De keuze om hier (althans voor 2015) 0 in te vullen is omdat er niet voor gekozen is om vanuit het Participatiebudget de basisvoorziening/sociaal team te financieren, dat wil niet zeggen dat er geen inzet wordt gepleegd maar deze komt vanuit de bestaande formatie (dus niet vanuit het genoemde participatiebudget) , de instrumenten die worden ingezet vallen dan onder de producten genoemd bij flexibele inzet (dan is het niet meer basisvoorziening). De inzet is wel noodzakelijk in verband het uitgangspunt om met de inzet aan de preventieve kant dure inzet van de specialistische ondersteuning te reduceren. Toelichting op de ontwikkeling van de kosten en rijksbijdrage Wsw Tabel: Verschillen tussen fictieve vergoeding Wsw en de werkelijke kosten 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 Vergoeding op basis kosten 2012 27.600 27.500 27.400 27.300 27.200 27.100 27.000 Fictieve rijksbijdrage 25.900 25.500 24.900 24.400 23.800 23.200 22.700 Tekort per SW-er -1.700 -2.000 -2.500 -2.900 -3.400 -3.900 -4.300 Bron : VNG Toelichting: het werkelijke kostenniveau lag in 2012 op € 27.600,- per persoon. De VNG gebruikt dit bedrag als uitgangspunt voor een vergoeding per plek. Daarnaast zullen de pensioenkosten binnen de Wsw vanaf 2015 nog oplopen als gevolg van het dichtzetten van de regeling. Tegelijkertijd zullen als gevolg van de pensionering en andere uitstroom van oudere en daarmee vaak duurdere werknemers van de sociale werkvoorziening (SW), de kosten per SW-plek iets afnemen met zo’n € 100,- per jaar. Tussen de rijksvergoeding en de werkelijke kosten van gemeenten zal daarmee een steeds groter gat ontstaan, zoals bovenstaande tabel laat zien. Berekening afname Wsw bestand op gemeenteniveau. De middelen voor het zittende bestand van de Wsw wordt in de toekomst verdeeld op basis van de voorspelde uitstroom Wsw. Het ministerie van Sociale Zaken zal op basis van een speciaal hiertoe ontwikkeld verdeelmodel het participatiebudget verdelen over de gemeenten. Daarnaast is voorspeld hoe de afbouw van het zittende bestand Wsw op basis van natuurlijk verloop er uit ziet. Per gemeente is een inschatting gemaakt van de afbouw op basis van de meest actuele cijfers. Door natuurlijk verloop, zoals pensionering en overlijden, neemt de huidige Wsw-populatie af. In onderstaande berekeningen wordt geen rekening gehouden met gedragseffecten door gemeenten. De afbouw is
37
voorspeld op persoonsniveau (de kans dat iemand van een bepaalde leeftijd en geslacht een jaar later nog steeds in de Wsw zit) en de zogenaamde blijfkans (uitstroomkans). Tabel : Blijfkansen per gemeente Taakstelling 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2014 Hoogezand-Sappemeer 336,28 93% 85% 79% 74% 70% 65% Slochteren 66,96 100% 92% 84% 78% 72% 67% Menterwolde 152,8 92% 85% 77% 71% 65% 60% Bron: onderzoek SEO juni 2014 Verwachte tekorten op de Wsw op basis van tekort per Wsw-er en blijfkans Taakstelling Afname % Aantal SE Tekort per SE € Totaal tekort € HS 2014 336,28 2015 93 312,7 2000 625.480 2016 85 285,8 2500 714.500 2017 79 265,6 2900 770.417 2018 74 248,8 3400 846.080 2019 70 235,3 3900 918.044 2020 65 218,5 4300 939.902
Taakstelling Afname % Aantal SE Tekort per SE € Totaal tekort € S 2014 66,96 2015 100 66,96 2000 133.920 2016 92 61,6 2500 154.008 2017 84 56,2 2900 163.114 2018 78 52,2 3400 177.577 2019 72 48,2 3900 188.023 2020 67 44,8 4300 192.911 Taakstelling Afname % Aantal SE Tekort per SE € Totaal tekort € M 2014 152,8 2015 92 140,4 2000 281.152 2016 85 129,8 2500 324.700 2017 77 117,6 2900 341.202 2018 71 108,4 3400 368.859 2019 65 99,3 3900 387.348 2020 60 91,6 4300 394.224
38
Tabel: Ontwikkeling Participatiebudget (re-integratiedeel oude stijl) 2015 2016 2017 2018 2019 2020 93,7% 87,7% 85,8% 85,8% 85,8% HS 2.211.784 2.072.441 1.939.734 1.897.710 1.897.710 1.897.710 345.111 323.369 302.662 296.105 296.105 296.105 S 546.472 512.044 479.255 468.872 468.872 468.872 M Tabel: tekort Wsw ten opzichte van Participatiebudget (re-integratiedeel oude stijl) HS HS S S M M -/- Wsw P-Budget -/-Wsw P-budget -/-Wsw P-budget 133.920 345.111 281.152 546.472 2015 625.480 2.211.784 154.008 323.369 324.700 512.044 2016 714.500 2.072.441 163.114 302.662 341.202 479.255 2017 770.471 1.939.734 177.577 296.105 368.859 468.872 2018 846.080 1.897.710 188.023 296.105 387.348 468.872 2019 918.044 1.897.710 192.911 296.105 394.224 468.872 2020 939.902 1.897.710 In de volgende toelichtingen wordt cijfermatig ingegaan op thema’s in het jaarplan. Toelichting op de keuze voor de kosten inschatting garantiebanen Uitgewerkt kosten volledige inzet en begeleiding doelgroepen garantiebanen op jaarbasis. 1. Wajongers met arbeidsvermogen Instroom Begeleidingsbudget op jaarbasis (x € 4000,-) Hoogezand-Sappemeer 45 180.000 Slochteren 8 32.000 Menterwolde 9 36.000 Bron: UWV 2. Mensen die op 31-12-2014 een Wsw-indicatie hebben Wsw Begeleidingsbudget indicatieop 31- (x € 4000,-) 12-13 Hoogezand-Sappemeer 60 € 240.000 Slochteren 20 € 80.000 Menterwolde 22 € 88.000 Bron: jaarverslag sociale werkvoorzieningen 2013 3. Bijstandsgerechtigden die geen wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Onderstaande tabel gaat over het totaalbeeld; dit zal niet in 1 jaar gerealiseerd worden, maar het geeft inzicht in de kosten van de totale doelgroep. Personen tot 65 25 % X € 4000,WWB uitkering Hoogezand-Sappemeer 1209 302 1.208.000 Slochteren 215 53 212.000 Menterwolde 320 80 320.000 39
Bron: sturingsinformatie 31 december 2013 Garantiebanen voor de Arbeidsmarktregio Groningen Binnen de arbeidsmarktregio Groningen is het aantal te realiseren garantiebanen per gemeente en/of sub regio nog niet vastgesteld. Bij de vaststelling hiervan wordt rekening gehouden met demografische, economische en arbeidsmarkt omstandigheden. Vooruitlopend hierop kan op grond van het aantal inwoners binnen de arbeidsmarktregio Groningen en het aantal inwoners per gemeente het aantal te verwachten garantiebanen evenredig worden berekend. Garantiebanen Begeleidingskosten Inwonersaantal arbeidsmarkregio 2014-2016 X € 4000,456.000 per jaar 311 Hoogezand-Sappemeer 7,5 % 23 € 92.000 Slochteren 3,4 % 10 € 40.000 Menterwolde 2,6 % 8 € 32.000 Conclusie: we kennen de cijfers over onze nieuwe doelgroep en de WWB-ers in relatie tot de begeleidingskosten. We weten nog niet wat de exacte taakstellingscijfers worden die nog door het regionale Werkbedrijf worden vastgesteld en per gemeente/sub arbeidsmarktregio voor wat betreft de garantiebanen. De cijfers die we wel kennen en de daaraan gekoppelde budgetbesteding is beduidend hoger dan een mogelijke inschatting van de taakstelling vanuit het regionale Werkbedrijf. In beide scenario’s wordt de nieuwe doelgroep (mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, vanuit het participatiebudget ondersteund conform de nieuwe wet- en regelgeving. Toelichting individuele studietoeslag Wajongers Aantallen en budget Op grond van de verwachte instroomcijfers betekent dit op jaarbasis: Instroom totaal Studieregeling Individuele studietoeslag € 100,- x 12 mnd HS S M Bron: UWV
45 8 9
16 2,96 3,33
€ 19.200,€ 3.552,€ 3.996,-
Nb Het aantal Wajongers dat in 2013 instroomde in de studieregeling was 37% van het totaal. Van de doelgroep woont 2/3 thuis en volgt een MBO opleiding. Van de rest woont 1/3 begeleid, bij pleegouders of samen. Van de totale doelgroep is 89% jonger dan 21 jaar (info Kerngegevens Wajong UWV).
40
3. UITVOERINGSPLAN In dit deel van het jaarplan beschrijven we op hoofdlijnen de wijze waarop we in de gemeenten HSSM de uitvoering van de decentralisaties organiseren. Hierbij wordt bijvoorbeeld de toegang tot hulp en ondersteuning beschreven als ook de werkwijze van de sociaal teams in onze gemeenten. We hebben gekozen voor een integrale uitwerking van de decentralisaties. Dit deel start daarom met een integrale beschrijving van de uitvoering voor zowel jeugdzorg, Wmo als participatie. Omdat per decentralisatie er ook een aantal specifieke dingen geregeld moeten worden wordt dit vervolgens voor jeugdzorg, Wmo en participatie apart uitgewerkt. Dit leidt tot de volgende indeling: 3.1 Algemeen: lokale structuur 3.2 Uitvoering jeugd 3.3 Uitvoering Wmo 3.4 Uitvoering participatie In de 4 onderdelen worden beslispunten voorgesteld. Hieronder geven we een samenvatting van deze beslispunten. In de tekst worden de punten onderbouwd. De beslispunten zijn daar herkenbaar gemaakt door ze in een kader te plaatsen. Beslispunten 3.1 Algemeen: lokale structuur Toegang 1. De toegang naar een individuele voorziening komt tot stand via het sociaal team. 2. Naast laagdrempelig contact met een professional is er een centraal punt per gemeente voor inwoners die de voorkeur geven aan telefonisch contact of mail. 3. We gebruiken communicatiemiddelen die aansluiten bij de leefwereld van onze inwoners ; rekening houdend met doelgroepen en leeftijdscategorieën. 4. Het gezin / huishouden heeft de regie (tenzij), indien nodig daarbij ondersteund door de casemanager. Vindplaatsgericht werken vanuit het sociaal team. 5. De casemanagers zijn voor iedereen eenvoudig bereikbaar, herkenbaar aanwezig op de vindplaats en gemakkelijk aanspreekbaar. Het plan 6. Het hulpverleningsplan is de basis voor de toekenning van hulp en ondersteuning. De aansturing 7. De teamleiders van de sociaal teams zijn belast met de dagelijkse aansturing van de casemanagers. 8. Het kwaliteitstoezicht wordt uitgevoerd door een procesregisseur. Deze rol kan worden gecombineerd met de rol van de teamleider van het sociaal team. 9. De regie vanuit de gemeente wordt uitgevoerd door een accountmanager. Bescherming van privacy 10. We spreken met onze partners en zorgaanbieders een privacyreglement af.
41
Registratiesysteem 11. De gegevens van het gezin, het hulpverleningsplan en de voortgang worden opgenomen in een digitaal registratiesysteem. Het systeem is alleen benaderbaar door het gezin en de casemanager en uitvoerende hulpverlening voor alle directe gegevens (‘wat’ informatie) en voor andere aangesloten hulpverleners alleen informatie dat er ondersteuning plaats vindt ( ‘dat’ informatie). Het registratiesysteem genereert voor de gemeente de informatie voor de afhandeling van de aanvraag en het inzetten van de hulp en ondersteuning. Persoonsgebonden budget 12. We stellen eisen aan aanbieders van Pgb hulp en ondersteuning die vergelijkbaar zijn met de aanbieders van zorg in natura. Hiermee zorgen we er voor dat we betere garanties hebben voor de kwaliteit van de zorg. 13. We zetten in de laatste 2 maanden van 2014 5 fte extra casemanagement in voor jeugd en Wmo om zo snel mogelijk met de huidige Pgb-houders in gesprek te gaan. Interne organisatie 14. We versterken de interne organisatie voor de afhandeling van de aanvragen en de communicatie hierover met onze inwoners en instanties met 3,2 fte. 3.2 Uitvoering jeugd Toegang 15. De casemanager jeugdhulp heeft het mandaat om de jeugdhulp in te zetten op basis van de eigen deskundigheid en aangevuld met het advies en diagnose van het expertteam. 16. De casemanagers jeugdhulp zijn (of worden) geregistreerd als jeugdhulpverlener in het beroepsregister of hebben een BIG registratie (Beroepen In de Gezondheidszorg). Hoe gaan we het organiseren? 17. We zetten in 2015 9,5 fte casemanagement in voor jeugd. Dit wordt gefinancierd uit de uitvoeringsbudgetten jeugd. Het proces van een hulpplan 18. De casemanagers jeugdhulp beschikken over het triagemodel om de aard, ernst en urgentie van het probleem in te schatten en maken gebruik van LIRIK als instrument voor intercollegiaal overleg. Toegang via de huisartsen, jeugdzorg en passend onderwijs 19. De huisartsen worden voor de doorverwijzing van patiënten verbonden aan het expertteam en het casemanagement. Hiervoor maken we afspraken met de huisartsen. 20. Het casemanagement is op school aanwezig. Samen met het onderwijs worden hulpverleningsplannen opgesteld en uitgevoerd op basis van de Jeugdwet en de Wet Passend Onderwijs onder voorwaarde dat er een goede interne zorgstructuur aanwezig is. 21. Het casemanagement is op de kinderopvang aanwezig voor ondersteuning van ouders en de groepsleiding onder voorwaarde dat er een goede interne zorgstructuur aanwezig is. Het expertteam 22. De casemanagers jeugdhulp kunnen op dagelijkse basis een beroep doen op het lokale expertteam voor consultatie, meekijken en denken, screening, diagnostiek en de toegang naar intensieve ondersteuning. 23. Het expertteam bestaat uit deskundigen op het gebied van een jeugdarts, een gedragswetenschapper voor opvoed en opgroeivraagstukken, een GGZ psycholoog, een expert op 42
het gebied van verstandelijke beperkingen en een gedragswetenschapper en specialistische casemanager van het gedwongen kader. De aansturing 24. De teamleiders van de sociaal teams zijn belast met de dagelijkse aansturing van de casemanagers jeugdhulp. 25. De procesregisseur neemt een onafhankelijke positie in ten opzichte van de gemeente en zorgaanbieder als het gaat om de kwaliteit van de hulp en de veiligheid van het kind. 26. De procesregisseur ziet toe op de kwaliteit van de jeugdhulp. 3.3 Uitvoering Wmo 27. We werken in 2015 toe naar een gemeenschappelijke werkwijze: de ‘knip’ als taakafbakening tussen de werkzaamheden van het sociaal team en de backoffice zal geplaatst worden na het advies. Dit betekent dat werkzaamheden voor het advies, zoals o.a. informatie verstrekking en het gesprek door het sociaal team worden verzorgd. De backoffice draagt zorg voor de beschikking en afwikkelingen van de administratieve en financiële zaken. 28. Per gemeente is er ruimte om te experimenteren. We willen vooral leren uit de praktijk. 29. We zetten in 2015 7,4 fte extra casemanagement in voor Wmo. Dit wordt gefinancierd uit de uitvoeringsbudgetten Wmo. 30. We zetten in 2015 2,3 fte extra in voor de versterking van de Wmo-loketten en (financiële) administratie Wmo. Dit wordt gefinancierd uit de uitvoeringsbudgetten Wmo. 3.4 Uitvoering participatie 31. De personele inzet voor participatie in de sociaal teams wordt per gemeente uitgewerkt. Deze inzet gebeurt budgetneutraal; binnen de bestaande budgetten.
3.1.
Algemeen: lokale structuur
Toegang tot individuele hulp Uitgangspunten voor de toegang Beslispunt 1 De toegang naar een individuele voorziening komt tot stand via het sociaal team. • •
Het sociaal team vormt een laagdrempelige, herkenbare, integrale toegang waar signalen, vragen over en verzoeken om hulp snel wordt geboden of wordt doorverwezen. De deskundigheid als mandaten van de professionals zijn geregeld. Hiertoe behoort ook crisiszorg: van zorgmelding tot 24 uursopvang. Beslispunt 2 Naast laagdrempelig contact met een professionals is er een centraal meldpunt voor inwoners die de voorkeur geven aan telefonisch contact of mail.
•
We houden voorlopig één meldpunt voor de 3 gemeenten waar inwoners vragen kunnen stellen en zorgen en klachten over ondersteuning en hulpverlening kunnen melden. Streven is de vragen en meldingen zoveel mogelijk via het sociaal team te laten lopen.
43
Beslispunt 3 We gebruiken communicatiemiddelen die aansluiten bij de leefwereld van onze inwoners , rekening houdend met doelgroepen en leeftijdcategoriën. •
We willen bereiken dat inwoners in maximaal 2 stappen een passend antwoord krijgen. Beslispunt 4 Het gezin/ huishouden heeft de regie (tenzij), indien nodig daarbij ondersteund door de casemanager.
•
De casemanagers zijn voor iedereen eenvoudig bereikbaar, makkelijk aanspreekbaar en herkenbaar aanwezig op de vindplaats.
Vindplaatsgericht werken vanuit het sociaal team We gaan uit van het principe: 1 gezin/ huishouden, 1 plan, 1 regisseur. De casemanager zorgt er voor dat de juiste hulp wordt ingezet en ondersteunt het gezin bij de regievoering op de uitvoering van het plan. Beslispunt 5 De casemanagers zijn voor iedereen eenvoudig bereikbaar, herkenbaar aanwezig op de vindplaats en gemakkelijk aanspreekbaar. We gaan de casemanagers verbinden aan de vindplaatsen, zoals in de wijk-, buurt- en dorpshuizen, scholen, het verenigingsleven. Hiermee bereiken we dat de ondersteuning beschikbaar is in de leefomgeving van onze inwoners. De casemanager maakt deel uit van het sociaal team. Hij is daardoor in staat expertise vanuit het team te gebruiken voor alle leefgebieden. De kern van een sociaal team zal bestaan uit casemanagers met een specialisatie op het gebied van maatschappelijk werk, jeugdhulpverlening, een WMO en werk en inkomen. Afhankelijk van de samenstelling en problematiek van het werkgebied van het sociaal team worden daar extra deskundigen aan toegevoegd. Te denken valt aan schulden, psychische en verstandelijke problemen. Het sociaal team biedt vrij toegankelijke ondersteuning bij het herkennen en aanpakken van ondersteuningsvraagstukken. De casemanager heeft de ruimte om lichte vormen van hulp en ondersteuning te bieden. Niet vrij toegankelijke voorzieningen worden door de reguliere zorgaanbieders ingezet. In het kader van de transformatie willen we onderzoeken of er vormen van deze ondersteuning zijn die vanuit of gezamenlijk met het sociaal team kunnen worden uitgevoerd. Het plan Het plan bestaat uit de volgende onderdelen: • de feiten • de analyse van de feiten • de conclusies (op basis van de triage) • indien van toepassing LIRIK (jeugd) • indien nodig het advies en diagnose van experts • de gewenste resultaten in effect en tijd • de aanpak: 1. Eigen Kracht Methodiek op basis van maatwerk en inzet gezin/ huishouden en omgeving 2. Signs of safety traject bij drang en dwang opvoed en opgroeivraagstukken 3. Ondersteuning of algemene voorzieningen 4. De individuele hulpverlening of voorzieningen • de wijze van het meten van de effecten, de meetmomenten en mijlpalen
44
Het plan wordt opgenomen in het registratiesysteem. De inhoud van het plan is alleen beschikbaar voor de burger / het gezin en de casemanager. Het privacyreglement bepaalt of en op welke wijze informatie wordt uitgewisseld. Afspraken en overwegingen hierover worden ook in het plan vastgelegd. Beslispunt 6 Het hulpverleningsplan is de basis voor de toekenning van hulp en ondersteuning.
De aansturing Sturingsconcept In het belang van onze inwoners willen we de goede dingen doen en dat willen we ook goed doen. De beschikbare financiële middelen om dat te doen zijn beperkt en er zijn veel risico’s. Dat vraagt van alle betrokkenen dat we steeds weten waar we mee bezig zijn en welke resultaten dat oplevert. We moeten ook snel en effectief kunnen handelen wanneer er zich ongewenste ontwikkelingen voordoen. Voorwaarde daarvoor is dat de verschillende lagen in de organisatie van de uitvoering goed samenwerken. Deze samenwerking kunnen we bereiken door de rollen en verantwoordelijkheden te beschrijven en in te vullen. De monitoring en sturing vindt plaats op drie niveau’s: 1. Op casusniveau door de casemanager binnen het sociaal team gericht op: De resultaten van het hulpverleningsplan vanaf het moment dat er sprake is van een zorgvraag tot en met evaluatie en afsluiting. De effectieve samenwerking van hulpverleners en ondersteuners binnen het zorgplan. 2. Op procesniveau voor alle plannen door de procesregisseur als 2e niveau gericht op: Het behalen van de resultaten binnen de afgesproken termijnen. De veiligheid van inwoners (bijv. huiselijk geweld en kindermishandeling). De kwaliteit en de effecten van de inzet van de hulp en ondersteuning. 3. Op beleidsniveau door de accountmanager van de gemeente: Een evenwichtige inzet van beschikbare hulpverlening over de verschillende dorpen en wijken, doelgroepen en beschikbare tijd. De beheersing van de financiële middelen en juiste toepassing van de beleidskaders; De maatschappelijk effecten van het beleid en de geboden hulp. In het sturingsconcept gaat het niet per definitie om nieuwe functies maar om gedefinieerde rollen en verantwoordelijkheden. De rol kan ondergebracht worden bij een bestaand functie. Daarbij is het wel van belang dat binnen deze functie voldoende tijd en kennis aanwezig is om de rol uit te kunnen voeren. Ook moet voorkomen worden dat binnen 1 functie er rolconflicten kunnen ontstaan. Voor de procesregie op jeugd geldt daarbij dat ook de procesregie moet voldoen aan de criteria van de Jeugdwet en het uitvoeringsbesluit. Dat houdt in dat de betreffende functionaris of geregistreerd moet zijn als jeugdhulpverlener of in dienst is van een jeugdhulpaanbieder. In Slochteren is de insteek om de sturing op casusniveau en procesniveau te combineren. We zullen hierbij op een zorgvuldige manier invulling geven aan de genoemde aandachtspunten (rolconflict en deskundigheidseisen vanuit de Jeugdwet).
45
1. Casusregie Beslispunt 7 De teamleiders van de sociaal teams zijn belast met de dagelijkse aansturing van de casemanagers. Voor jeugd geldt een uitzondering vanwege de voorwaarden die zijn opgenomen in het Besluit Jeugdwet (zie Jeugd). De casemanagers (professionals in het sociaal team) kunnen van diverse organisaties komen. De werkgevers van de casemanagers blijven in algemene zin verantwoordelijk voor de kwaliteit, deskundigheid en inzet van hun medewerkers. Met hen moeten dan afspraken worden gemaakt over rollen, taken en verantwoordelijkheden. Voor de uitbreiding van de nieuwe taken is zowel voor jeugd als Wmo een uitbreiding van het casemanagement nodig. In paragraaf 3.2 en 3.3, respectievelijk uitvoering jeugd en uitvoering Wmo wordt dit nader toegelicht. 2. Procesregie De jeugd en Wmo hulp en ondersteuning wordt overwegend uitgevoerd door professionals van zorgaanbieders. De casemanagers jeugd en Wmo zullen (grotendeels) van zorgaanbieders afkomstig zijn. Dat brengt een dilemma met zich mee. Vertrouwen we er op dat alles wel goed gaat wanneer we het aan de zorgaanbieders overlaten of gaan we zelf de regie voeren op de uitvoering? Wij kiezen voor het laatste, omdat wij van mening zijn dat we de verantwoordelijkheid niet van ons moeten vervreemden. Maar we moeten ook niet treden in de deskundigheid van zorgaanbieders. Om deze extra taak op te kunnen pakken geven wij een onafhankelijke regisseur de opdracht om namens de gemeente toe te zien op het proces. Beslispunt 8 Het kwaliteitstoezicht wordt uitgevoerd door een procesregisseur. Deze rol kan worden gecombineerd met de rol van de teamleider van het sociaal team. De regisseur richt zich op het kwalitatief bewaken van het hulpproces. Het gaat om toezicht op: • het nakomen van de gemaakte afspraken • het behalen van de resultaten binnen de afgesproken termijn • het nakomen van afspraken en samenwerking tussen zorgaanbieders, • de kwaliteit en effectiviteit van de geboden hulp • het tijdig aanpassen van het plan n.a.v. gewijzigde omstandigheden • het bewaken van de veiligheid en welzijn van het kind. • de uitvoering van de gemeentelijke kaders binnen de hulpplannen • een evenwichtige toewijzing van het beschikbare hulpaanbod in de gemeente • het opvolgen van adviezen van experts De procesregisseur bemoeit zich buiten bovengenoemde punten niet inhoudelijk met het plan. Een belangrijke rol voor de voor de procesresisseur is daarnaast dat hij de gemeente rapporteert op belangrijke afwijkingen. Wanneer er afwijkingen zijn in de toewijzing van voorzieningen ten opzichte van de verwachtingen rapporteert hij dat aan de gemeente. De procesregisseur levert verder alle beleidsrelevante informatie aan die door het registratiesysteem geleverd kan worden en die hij op basis van eigen bevindingen kan leveren. De procesregisseur verstrekt geen persoonsgegevens aan de gemeente met uitzondering van (een dreiging van) maatschappelijke incidenten. In het laatste geval kan het noodzakelijk zijn dat de gemeente op de hoogte is van de situatie in het kader van haar bestuurlijke verantwoordelijkheid. Deze bestuurlijke verantwoordelijkheid kan inhouden dat de
46
gemeente aanwijzingen geeft over de aanpak en afhandeling van het incident. De rol van de procesregisseur kan gecombineerd worden met de rol van teamleider van het sociaal team. 3. Beleidsregie en accountmanagement Binnen de drie decentralisaties zijn de zorginhoudelijke, financiële en bestuurlijke risico’s zeer groot. Het volstaat niet meer om op basis van de traditionele cyclus de uitvoering van het beleid aan te sturen (dat wil zeggen opdracht geven en na afloop evalueren), omdat de tijdspanne te lang is en het risico bestaat dat er te laat bijgestuurd kan worden. In de aansturing is het nodig dat er kennis, tijd en methoden aanwezig zijn om gedurende de uitvoering er voor te zorgen dat de kwaliteit van de hulpvelening en ondersteuning aansluit bij de vraag uit de samenleving. Daarnaast is het nodig dat risico’s tijdig worden herkend en maatregelen worden genomen deze zo goed mogelijk te beheersen. Hiervoor willen we een werkwijze ontwikkelen die we voor dit moment aanduiden als accountmanagement. Beslispunt 9 De regie vanuit de gemeente wordt uitgevoerd door een accountmanager. Voor het accountmanagement formuleren we een heldere doelstelling op basis van het beleid en het uitvoeringsplan 3D. Tot de taak van de accountmanager hoort: • Het realiseren van een hulpaanbod en ondersteuning dat zo optimaal mogelijk aansluit bij de vraag. • Het vergroten van de tevredenheid over de hulpverlening en ondersteuning. • Het vergroten van de effectiviteit van de hulpverlening en ondersteuning. • Samen met inwoners en aanbieders het hulpaanbod verder ontwikkelen. • Het verzamelen van informatie over de zorg- en ondersteuningsvraag binnen de context van de samenleving. Om deze doelstellingen te kunnen realiseren is een gestructureerde aanpak noodzakelijk. Het accountmanagement voert een beleidscyclus uit met meer meetmomenten en bijsturingsmogelijkheden en activiteiten gericht op de voorbereiding de uitvoering, de (tussentijdse) evaluatie en bijsturing. Deze cyclus bestaat in uit de volgende stappen: • Vaststellen van de verwachte (zorg)vraag en doelgroepen. • Vaststellen van de doelstellingen van de uitvoering van het beleid (ontwikkeling preventie, ontwikkeling en toepassing Eigen Kracht, gewenste afname vraag naar (dure) zorg, kwaliteitscriteria, klanttevredenheid, etc.). • Vaststellen programma van eisen voor de inkoop en inkoopstrategie. • Genereren en selecteren van zorgaanbieders en (schil)organisaties/ genereren van organisaties voor maatschappelijke activering (indien wenselijk). • Monitoring en bijsturing van de uitvoeringsstructuur. • Herkennen en beheersen van kansen en risico’s (continue proces). • Monitoring en bijsturing van de verdeling van de beschikbare hulp en ondersteuning in tijd en plaats. • Het managen van grote afwijkingen t.o.v. de planning. • Informatie uit klachten vertalen naar bijsturing van de uitvoering. • Managen van (dreigende) maatschappele incidenten. • Opstellen periodieke managementrapportages. • Evaluatie van de maatschappelijk effecten van het beleid en de geboden hulp en ondersteuning. • Opstellen adviezen over gewenste aanpassingen van het beleid.
47
De accountmanager onderhoudt nauw contact met de procesregisseur over de dagelijkse gang van zaken. Opdrachten over bijsturing zullen in eerste instantie door de accountmanager aan de procesregisseur worden gegeven. Wanneer de gewenste bijsturing buiten de invloedssfeer ligt van de procesregisseur dan neemt de accountmanger het over en maakt hij als opdrachtgever de nodige afspraken met bijv. de zorgaanbieders. Sturing op kwaliteit Door alle resultaten van de verschillende vormen van ondersteuning hulpverlening bij elkaar op te tellen krijgen wij een beeld van de behaalde output. Of deze output ook het gewenste effect heeft hangt in sterke mate af van de ervaren kwaliteit van de geboden ondersteuning en hulpverlening. Doordat we naast de output ook de tevredenheid van de hulpvragers en hulpverleners registreren zijn we in staat om vrij snel een beeld te vormen van de kwaliteit. Dat maakt het mogelijk om effectief op de kwaliteit te sturen. Om de kwaliteit te meten beoordelen de inwoners binnen het plan de kwaliteit van de hulpverlening. De gedachte hierachter is onder andere dat effectiviteit van hulp het grootst is wanneer de hulpvrager het plan accepteert en tevreden is over de uitvoering en de resultaten (ben ik erop vooruit gegaan?). De tevredenheid moet hierbij niet worden gelezen als ‘u vraagt, wij draaien’. Tevredenheid gaat namelijk ook over de eigen inzet en verantwoordelijkheid in het kader van de wederkerigheid (wanneer ben ik over mijzelf tevreden, wanneer zijn anderen over mij tevreden). Hierbij is het van belang dat de casemanager de kwaliteiten en competenties heeft om met de aanvrager hierover een goed gesprek te voeren. Zeker in het geval van drang en dwang zal de term tevredenheid niet gemakkelijk te vinden zijn. In die zin is ook de relatie hulpvrager en hulpverlener is van belang voor het succes. Het hulpverleningsplan is met de hulpvrager en zijn omgeving opgesteld, zij zijn (mede)eigenaar van het plan. Het plan bepaalt ook op welke domeinen ondersteuning nodig is, wie wat wanneer levert en met wie informatie gedeeld mag worden. De regie vanuit de casemanager richt zich op de voortgang van het plan en de kwaliteit van de geleverde ondersteuning. Om de kwaliteit te meten worden alle belangrijke acties en resultaten geregistreerd. In het plan worden voor de evaluatie de mijlpalen beschreven: wanneer hebben we wat bereikt en wanneer zijn we tevreden. De tevredenheid van de betrokken professionals wordt naast die van de hulpvrager in de beoordeling meegenomen. Klachtenprocedure Met de transformatie willen we bereiken dat inwoners kwalitatief goede zorg ontvangen waar ze tevreden over zijn. Als dit niet het geval is, moet er voor inwoners de mogelijkheid zijn om een klacht in te dienen. Met de zorgaanbieders spreken we af dat er een klachtenprocedure is. Voor onze inwoners willen we er voor zorgen dat zij hun klachten zonder drempels kwijt kunnen. Voor klachten over de hulpverlening en het casemanagement kunnen inwoners zich direct wenden tot het sociaal team. In Hoogezand-Sappemeer kunnen inwoners hun zorgen of klachten ook melden bij het Meldpunt Zorg en Overlast. Wanneer daar aanleiding toe is wordt een klacht doorgeleid naar de verantwoordelijke organisatie. Klachten kunnen zowel schriftelijk, telefonisch als via e-mail kunnen worden ingediend. Bescherming van privacy Het uitgangspunt van de drie decentralisaties is dat de eigen verantwoordelijkheid van inwoners voorop staat. Onderdeel van de zelfredzaamheid is dat ouders en kinderen zelf de regie hebben over de gegevensuitwisseling die over hem of haar plaatsvindt. Daarbij past dat gemeenten en hulpverleners terughoudend zijn met het uitwisselen van persoonsgegevens. Echter, regievoering door de gemeente en samenwerking tussen verschillende hulpverleners zal er toe leiden dat partijen informatie over de ouders en kinderen willen uitwisselen. Dit geldt met name voor de multiprobleemgezinnen en in veel 48
mindere mate voor enkelvoudige problematiek. De vraag is hoe we hier straks mee om willen gaan. De gemeenten moeten een werkwijze over omgang met gegevensuitwisseling hebben voor professionals en de gemeente. Beslispunt 10 We spreken met onze partners en zorgaanbieders een privacyreglement af. Met de zorgaanbieders en de betrokken professionals in het veld maken wij afspraken over de gegevensuitwisseling. Deze afspraken zijn als Bijlage 3 Privacyreglement bijgevoegd. Registratiessysteem Beslispunt 11 De gegevens van het gezin, het hulpverleningsplan en de voortgang worden opgenomen in een digitaal registratiesysteem. Het systeem is alleen benaderbaar door het gezin en de casemanager en uitvoerende hulpverlening voor alle directe gegevens ( “wat” informatie) en voor andere aangesloten hulpverleners alleen informatie dat er ondersteuning plaats vindt ( ‘dat’ informatie). Het registratiesysteem genereert voor de gemeente de informatie voor de afhandeling van de aanvraag en het inzetten van de hulp en ondersteuning. De monitoring wordt uitgevoerd met behulp van een registratiesysteem sociaal domein HSSM. Het hulpverleningsplan wordt in dat systeem opgenomen samen met de voorzieningen die worden ingezet en resultaten die we in tijd willen bereiken. We beschrijven ook wanneer we met de resultaten tevreden zijn. Het systeem kan door iedereen worden geraadpleegd die een rol heeft in de uitvoering van het plan. Voor het raadplegen van het systeem geldt het privacyreglement. Inwoners hebben in principe toegang tot alle informatie die over hen gaat en hebben het recht op correctie. Het systeem wordt uitgerust met een rapportagesysteem op al de drie niveaus. Het geeft signalen af wanneer mijlpalen al dan niet zijn gerealiseerd. Uitvoerenden kunnen hun rapportage er in verwerken en ouders kunnen er (op termijn) hun tevredenheid in aangeven. Het systeem geeft aan welke voorzieningen er worden ingezet. Het systeem wordt daarom gekoppeld aan de verplichte landelijke gegevenssystemen en de systemen van de regionale inkoop. Deze systemen generen op productieniveau weer informatie voor de gemeente over de ingezette jeugdhulp. Het systeem is door alle hulpverleners benaderbaar tot het niveau van het gezin, de vraag of er een hulpverleningsplan is en de naam van de casemanager. Wanneer een hulpverlener overleg wil over een situatie kan hij / zij contact opnemen met de casemanager. Deze werkwijze vervangt op lokaal niveau de signaleringsfunctie van de verwijsindex Zorg voor Jeugd Groningen. Het systeem wordt aangesloten op de landelijke verwijsindex zodat het afgegeven van signalen ook buiten onze regio gewoon door kan gaan. We richten ons hierbij eerst op de minimale wettelijke verplichtingen waaraan we moeten voldoen op 1 januari 2015. De oplossing die voortvloeit zal voor 1 à 2 jaar operationeel blijven. De invoering van een registratiesysteem heeft de nodige consequenties voor de huidige ICT-applicaties. De daarin opgenomen processen zullen wijzigen en de nodige koppelingen zullen gerealiseerd moeten worden. Dit zal ook de nodige capaciteit aan applicatiebeheer en inzet van de leverancier vragen. Daarnaast zal er geïnvesteerd moeten worden in opleiding. De kosten worden geschat op een structureel bedrag voor Hoogezand-Sappemeer van € 50.000,- voor Slochteren € 20.000,- en voor Menterwolde € 20.000,-. Deze kosten kunnen gedekt worden uit de middelen voor uitvoeringskosten AWBZ en Jeugd.
49
Na deze periode van 1 à 2 jaar worden de wensen en eisen voor een totaalpakket opgesteld en waarschijnlijk via een aanbestedingsprocedure samen met geschikte leveranciers gewerkt aan een totaaloplossing. Persoonsgebonden budget (Pgb) De ondersteuning aan inwoners is maatwerk. De ondersteuning verstrekken wij in principe in de vorm van zorg in natura. Soms kan dit zonder een toekenning/diagnose/ beschikking (algemene voorziening) en soms moet er een besluit worden genomen over de inzet: individueel maatwerk. Maatwerk kan er echter om vragen dat de ondersteuning wordt verleend in de vorm van een Pgb. Een klant die een maatwerkvoorziening krijgt toegekend heeft recht om te kiezen voor een Pgb. Minderjarigen komen niet aanmerking voor een Pgb als ze kinderbeschermingsmaatregel, jeugdreclassering hebben gekregen of zijn opgenomen in een gesloten accommodatie met een machtiging. Voorwaarden: We verstrekken een Pgb alleen als aan de onderstaande drie voorwaarden wordt voldaan: 1. De klant kan op eigen kracht of met hulp van netwerk, curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde in staat is de taken verbonden aan het Pgb op verantwoorde wijze uit te voeren. Of de klant in staat is om met een Pgb om te gaan wordt bepaald door de casemanager in het keukentafelgesprek op basis van diens professionele inschatting. Hierbij kan eventueel gebruik gemaakt worden van beschikbare zelftests. 2. De klant kan gemotiveerd aangeven waarom een individuele voorziening geleverd door een zorgaanbieder niet passend is (jeugdwet). De klant kan gemotiveerd aangeven waarom hij een maatwerkvoorziening als Pgb wenst geleverd te krijgen (Wmo). Dit beoordelen we ook in het gesprek met de klant. Belangrijk hierbij is de persoonlijke kwaliteitsbeleving van de zorgvrager. De zorgvrager dient in de aanvraag duidelijk aan te geven waarom deze inzet nodig is om te komen tot een verantwoorde beantwoording van de hulpvraag. Zie hiervoor ook de criteria onder inzet van zorg vanuit het eigen netwerk. 3. De diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregel die tot individuele voorziening behoren en die klant van zijn budget wil betrekken, van goede kwaliteit zijn. Hierbij zijn veiligheid, doeltreffendheid en klantgerichtheid de belangrijkste kenmerken. De toets voor de doelmatigheid van de zorg wordt in eerste instantie vooraf bepaald in de gesprekken met de casemanager/sociaal team waarin de doelen, het gewenste resultaat en de inzet worden bepaald. Ook na afloop wordt gecheckt in hoeverre de inzet heeft bijgedragen aan het gewenste resultaat. Vanaf het moment dat de zorg geleverd wordt, is de budgethouder in de rol van opdrachtgever primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg, samen met zijn zorgaanbieder. Kwaliteitseisen Pgb zorgaanbieders Beslispunt 12 We stellen eisen aan aanbieders van Pgb hulp en ondersteuning die vergelijkbaar zijn met de aanbieders van zorg in natura. Hiermee zorgen we er voor dat we betere garanties hebben voor de kwaliteit van de zorg. Voor alle Pgb aanbieders gelden de onderstaande kwaliteitseisen: VOG verklaring van professionals en helpers in de vrijwillige sfeer. Voor jeugd: alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering). • Instelling mag niet op de zwarte lijst van de gemeente staan (ondeskundige zorg, misleiding, fraude, uitbuiting personeel enz.). • Gekwalificeerde ondersteuners. 50
•
• •
Professionele ondersteuners worden alleen geaccepteerd door de gemeente indien ze aangesloten zijn bij een collectief. Bij onvoldoende professioneel handelen van één ZZP er draagt het collectief mede verantwoordelijkheid. Verplicht melden in de verwijsindex en verplicht hanteren meldcode. Ondersteuners kunnen de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en aangeven wanneer specialistische ondersteuning is gewenst, bijvoorbeeld van uit het flexibele aanbod dan wel specialistische hulp. (meermalen) overschrijden van deze eis doet de persoon op een zwarte lijst belanden.
Kwaliteitseisen Pgb jeugdhulp Voor de aanbieders van professionele jeugdhulp in de vorm van een Pgb hanteren we de aanvullend nog de volgende specifieke kwaliteitseisen (conform de wet): • De norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om geregistreerde professionals in te zetten. • Gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp; • systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder; • verklaring omtrent het gedrag (VOG); • de meldplicht calamiteiten en geweld; • verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen. Op het gebied van de veiligheid hebben we een informerende rol richting de Pgb-houders. Ureninzet De casemanager bepaalt aan de hand de hulpvraag en het plan van aanvrager de aard en de hoeveelheid ondersteuning in uren. Inzet Pgb voor eigen netwerk We verstrekken in principe geen Pgb voor de bekostiging aan familie, huisgenoten of de sociale omgeving van een inwoner. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen en situaties waarin sprake is van een zware beperking die bijv. ondersteuning of hulp noodzakelijk maakt bij het zelfstandig wonen. We hanteren hierbij de volgende overwegingen: • De benodigde ondersteuning of hulp is niet goed vooraf in te plannen. • De benodigde ondersteuning of hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden. • De benodigde ondersteuning of hulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden • De ondersteuning moet op verschillende locaties worden geleverd. • Als het noodzakelijk is om 24 uur ondersteuning of hulp op afroep te organiseren. • Als de ondersteunig of hulp door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener moet worden geboden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een persoon met autisme of hechtingsproblematiek. Het uurtarief voor geboden zorg door het eigen netwerk bedraagt maximaal € 20,-. Vaststellen hoogte Pgb Bij het bepalen van de hoogte van het Pgb hanteren we verschillende tarieven voor verschillende vormen van ondersteuning of hulp en voor verschillende typen hulpverleners. De huidige indicatiestelling en tarieven bieden voor de hoogte van het tarief aanknopingspunten. Het uitgangspunt blijft echter maatwerk. Dat wil zeggen dat het Pgb voldoende groot moet zijn om die hulp in te kopen die nodig is om het gewenste resultaat te bereiken. Dat resultaat wordt mede bepaald door het (keukentafel-) gesprek tussen aanvrager en casemanager.
51
Eigen bijdrage Waar voorheen de eigen bijdrage al van het Pgb budget wordt afgetrokken zal nu achteraf door het CAK een rekening worden gestuurd. Voor HSSM is gekozen om het huidige beleid voort te zetten en uit te gaan van de maximale eigen bijdrage. Voor jeugd geldt dat er geen eigen bijdrage mag worden geheven. Voor jeugd geldt wel dat het Pgb niet hoger mag zijn dan wat zorg en natura kost. De Pgb houder mag er voor kiezen om duurdere zorg in te kopen. De hogere kosten zijn dan voor de Pgb houder. Werkwijze • De casemanager/ sociaal team komt in het overleg met de klant (en in het licht van het totale plan) tot de conclusie dat er een Pgb nodig is om voldoende maatwerk te kunnen bieden. Bij deze inschatting kan de deskunidigheid van een expert ingeschakeld worden. • Er moet vervolgens bepaald worden welke ondersteuning nodig is en voor hoeveel uren. • Daarna gaat de aanvraag naar de backoffice. Hier wordt de beschikking uitgewerkt en vindt er een toets plaats op correctheid en volledigheid. • De klant krijgt een beschikking voor een Pgb budget via de backoffice. • De klant kiest een ondersteuner en stelt in overleg met de ondersteuner het ‘Pgb plan’/ budgetplan. Bij de keuze van een ondersteuner wordt rekening gehouden met de gestelde kwaliteitseisen. • Het plan wordt getoetst door de gemeente en bericht gestuurd naar SVB. • De klant dient contracten met zorgverleners naar SVB te sturen. SVB zal deze goed/afkeuren. En de gemeente hierover informeren. • De gemeente toets of contracten/afspraken overeen komen met inhoud plan. • De gemeente maakt het budget over naar de SVB. • De klant start de hulpverlening. • De zorgverlener stuurt rekeningen naar de klant. • De klant stuurt rekeningen naar SVB. • SVB betaalt uit( na goedkeuring) aan zorgverlener en meldt de betaling aan de zorgverlener bij de belastingdienst. Door de vraag aan de cliënt om na de beschikking samen met de zorgverlener tot een ondersteuningsplan aan te leveren en de samenwerking tussen gemeente en SVB, waarbij de SVB juridisch toetst en de gemeente inhoudelijk, lijkt de kans op misbruik fors afgenomen. In Bijlage 4 Aanpak Persoonsgebonden budget (Pgb) is aanpak van de taakstelling Pgb in het overgangsrecht uitgewerkt. Beslispunt 13 We zetten in de laatste 2 maanden van 2014 5 fte extra casemanagement in voor jeugd en Wmo om zo snel mogelijk met de huidige Pgb-houders in gesprek te gaan. Interne organisatie Een groot deel van het toekenningsproces van voorzieningen vindt plaats vanuit het sociaal team. De verdere afhandeling van het proces houdt in dat de aangevraagde en toegekende voorzieningen worden vertaald in beschikkingen en opdrachten naar de aanbieders. Voor jeugd en Wmo maken daarbij gebruik van de bestaande infrastructuur en automatisering in de backoffice van de gemeentelijke Wmo organisatie. De in het sociaal team gehanteerde registratiesysteem zal daarbij aansluiten op het gemeentelijke automatiseringssysteem. Daarnaast moet de gemeente gegevens aanleveren voor de monitoring van het beleid op centraal niveau (iWmo, VISDN) en gegevens uitwisselen (CORV jeugd). Hiervoor zal de ICT en het beheer op moeten worden afgestemd.
52
De uitvoering van de decentralisatie houdt in ieder geval een uitbreiding in van de omvang en taken van de gemeentelijke backoffice die bestaan uit: • administratief proces afhandelings toekenning • bezwaar en beroepsprocedures • applicatiebeheer • communicatie Beslispunt 14 We versterken de interne organisatie voor de afhandeling van de aanvragen en de communicatie hierover met onze inwoners en instanties met 3,2 fte.
Voor het administratief proces gaan we uit van 0,1 fte per 100 aanvragen. Voor de overige 3 onderdelen gezamenlijk ook 0,1 fte per 100 aanvragen. Voor de Wmo is er sprake van 1200 en voor de jeugd 2000 aanvragen. Voor het administratief proces is dan 3200 * 0,1 = 3,2 fte nodig. Voor de overige functies per functie 1 fte. Deze kosten kunnen gedekt worden uit de middelen voor uitvoeringskosten AWBZ en Jeugd. 3.2 Uitvoering jeugd Lokale jeugdzorgstructuur Toegang individuele jeugdhulp Uitgangspunten voor de toegang van de jeugdhulp De wijze waarop wij de toegang organiseren, sluit aan bij de afspraken die de gemeenten in Groningen onderling maken. De uitwerking die in dit plan is opgenomen past binnen de kaders van de nota Contouren Jeugdstelsel Groningen 2015-2017. Delen van de nota moeten echter nog verder worden uitgewerkt en dat kan gevolgen hebben voor het uitvoeringsplan. • We gebruiken communicatiemiddelen die aansluiten bij de leefwereld van ouders en jongeren. • We verbinden de casemanagers jeugdhulp met de vindplaatsen zodat het opvoedkundig klimaat in gezinnen, dorpen, wijken, scholen en lokale voorzieningen wordt versterkt. • Deze casemanagers zijn voor iedereen eenvoudig bereikbaar, herkenbaar aanwezig op de vindplaats en gemakkelijk aanspreekbaar. Beslispunt 15 De casemanager jeugdhulp heeft het mandaat om de jeugdhulp in te zetten op basis van de eigen deskundigheid en aangevuld met het advies en diagnose van het expertteam.
Beslispunt 16 De casemanagers jeugdhulp zijn (of worden) geregistreerd als jeugdhulpverlener in het beroepsregister of hebben een BIG registratie (Beroepen In de Gezondheidszorg). •
De casemanagers kunnen op dagelijkse basis een beroep doen op een lokaal expertteam voor consultatie, meekijken en denken, screening, diagnostiek en de toegang naar intensieve ondersteuning.
Hoe gaan we het organiseren? Jeugdigen, ouders en hun familie bewegen zich langs zogenaamde leefroutes; in deze routes nemen consultatiebureaus, voor- en naschoolse opvang, onderwijs, huisartsen, verenigingen en de buurt een vanzelfsprekende plaats in. We gaan de casemanagers jeugdhulp verbinden aan deze vindplaatsen. Hiermee bereiken we dat de ondersteuning bij opvoeding en opgroeien beschikbaar is in de gewone
53
omgeving van kinderen, ouders, medeopvoeders en professionals. De casemanager is binnen de vindplaats zichtbaar, herkenbaar en aanklampbaar aanwezig. Beslispunt 17 We zetten in 2015 9,5 fte casemanagement in voor jeugd. Dit wordt gefinancierd uit de uitvoeringsbudgetten jeugd. Het gezin is de basis De casemanager jeugdhulp werkt met het gezin en de van belang zijnde medeopvoeders en andere betrokkenen. Bij voorkeur maakt het gezin, met ondersteuning van de casemanager jeugdhulp, het plan. De casemanager jeugdhulp wordt partner van het gezin en biedt die hulp/ondersteuning die ouders in staat stelt de regie zelf weer op te pakken. De casemanager jeugdhulp maakt afspraken met gezin en betrokkenen. Gezinsleden hebben eigen en algemene gezinsdoelen, deze komen in het plan. Samen wordt bepaald wie nodig zijn om plan en doelen te realiseren, uit eigen omgeving en/of afkomstig uit andere voorzieningen. Wanneer dat nodig is staat de jeugdhulp niet op zichzelf maar maakt deel uit van een integrale aanpak van de problemen binnen het gezin. Wanneer er in het gezin andere grotere problemen spelen kan de regie ook worden uitgevoerd door andere casemanager van het sociaal team. De jeugdhulp vindt echter wel onder verantwoordelijkheid van een casemanager jeugdhulp plaats. Vindplaatsgericht Voor het realiseren van een goede toegang en integrale plannen is het voor professionele organisaties zoals scholen en kinderopvang een voorwaarde dat er een degelijke interne zorgstructuur aanwezig is. Hierbij gaat het niet alleen om de uitvoering van de meldcode huisgelijke geweld en kindermishandeling maar ook om het gezamenlijk vormgeven aan de ondersteuning van kind en gezin. Dat vereist o.a. dat de beroepskrachten van de vindplaats in staat zijn het gesprek met ouders te voeren bij zorgen of vragen. De casemanager jeugdhulp sluit aan op de interne zorgstructuur. Hij is herkenbaar aanwezig op de vindplaats en eenvoudig te bereiken voor ouders en beroepskrachten. Hij ondersteunt de beroepskrachten en neemt met hen de ontwikkelingen en signalen door. Samen met het gezin, de beroepskrachten en eventuele anderen wordt het plan gemaakt en uitgevoerd. Het proces van een hulpplan Een hulpplan kan op verschillende manieren worden gestart: • Door aanvraag van een ouder / jeugdige. • Naar aanleiding van een signaal uit de leefomgeving van het kind. • Naar aanleiding van een signaal van een professional/professionele organisatie (vb. AMHK). Het signaal wordt doorgeleid naar de casemanger jeugdhulp. Hij kijkt naar kind, gezin, context en samen met informatie over probleembesef, motivatie en draagkracht maakt hij een inschatting van de veiligheid in het gezin; de mogelijkheid om gezond en veilig op te groeien. De casemanager jeugdhulp beschikt hiervoor over het triagemodel, waarmee hij de aard, ernst en urgentie in kaart kan brengen. Op grond van deze bevindingen weet wat hij zelf (direct) kan doen en eventueel welke deskundigheid daarnaast vereist is om tot goede resultaten te komen. Triage is een cyclisch beoordelings- en beslisproces van informatie verzamelen, vraagverheldering, probleemanalyse, onderzoeken, analyse, conclusie/advies en evaluatie om de behoeft van zorg en ondersteuning te bepalen op basis van urgentie van de problematiek, aard en veiligheid. Bij de vraaganalyse kijkt hij naar de situatie van het gehele jeugdige, gezin en sociale omgeving. Per niveau wordt informatie verzameld. Op basis van de beschikbare informatie wordt afgewogen welke mogelijkheden er zijn en wordt er een prioritering aangebracht in de gewenste en beschikbare hulp en ondersteuning.
54
Beslispunt 18 De casemanagers jeugdhulp beschikken over het triagemodel om de aard, ernst en urgentie van het probleem in te schatten en maken gebruik van LIRIK als instrument voor intercollegiaal overleg. Het opgestelde plan is dynamisch het wordt bij veranderingen in de situatie of de resultaten steeds aangepast: lichter als het kan, zwaarder als het moet. De vraaganalyse start altijd vanuit de basisondersteuning, waarna vervolgens (afhankelijk van de aard, ernst, urgentie en complexiteit van de problematiek) de triage uitgebreider uitgevoerd kan worden. Bij enkelvoudige relatief eenvoudige vragen kan de professional uit de basisondersteuning de vraag zelf afhandelen of adviseren deel te nemen aan vrij toegankelijk aanbod. Bij ingewikkelde hulp- en zorgvragen kan de basisondersteuning, na vraaganalyse/triage bepaald worden of er extra ondersteuning wenselijk is vanuit het flexibel aanbod; of dat er expertise nodig is vanuit de expertpool om te denken, dan wel direct intensievere zorg inschakelen. In een gezamenlijk besluit leidt dit tot een keuze over het plan en de inzet van de hulp en ondersteuning. Er wordt uitgegaan van een getrapt model: indien de zorg in het betreffende niveau niet toereikend is, wordt opgeschaald naar een volgend niveau. Er kan ook sprake zijn van ‘afschaling’ indien lichtere vormen van ondersteuning kunnen volstaan. Naarmate men verder komt in de keten (zwaarder problematiek) zijn er meer of andere ogen nodig om te beoordelen. Hier vervult het expertteam en expertpool een belangrijke rol. Deze is subregionaal georganiseerd. Gedurende het gehele proces heeft het gezin de regie met ondersteuning van de casemanger. Het kan echter voorkomen dat ouders onvoldoende probleembesef hebben. In dat geval beslist de casemanager zonder ouders maar zo mogelijk wel in afstemming met andere personen uit de directe omgeving van het kind. Wanneer er vermoedens zijn van kindermishandeling/misbruik of verwaarlozing maakt de casemanager jeugdhulp gebruik van LIRIK (Licht instrument risicotaxatie kindermishandeling). Wanneer dat wordt vastgesteld vindt er doorgeleiding plaats naar het gedwongen kader. In dat geval wordt het casemanagement uitgevoerd door een gecertificeerde instelling. Toegang via de huisartsen Op basis van de Jeugdwet mogen huisartsen (en jeugdartsen en specialisten) direct doorverwijzen naar een zorgaanbieder. We willen met de huisartsen gaan afspreken dat deze doorverwijzing via het expertteam gaat lopen. Voor de huisarts is het van belang dat zijn patiënt die zorg krijgt die het nodig heeft. Dat kunnen wij garanderen door het expertteam te bemensen met deskundigheid op verschillende leefgebieden. Hiermee komen we tegemoet aan de wensen van de huisartsen die hebben aangegeven op zoek te zijn naar kennis op terrein van opvoeden/opgroeien. Indien nodig kan een huisartsenpraktijk gebruikmaken van een casemanager jeugdhulp, werkzaam in de omgeving van de praktijk. Beslispunt 19 De huisartsen worden voor de doorverwijzing van patiënten verbonden aan het expertteam en het casemanagement. Hiervoor maken we afspraken met de huisartsen. Toegang jeugdzorg en passend onderwijs Op provinciaal niveau zijn er met de samenwerkingsverbanden afspraken gemaakt over de aansluiting tussen het passend onderwijs en de gemeentelijke jeugdzorg. De kaders zijn opgenomen in de notitie Jeugd en Passend Onderwijs (zie Bijlage 5). Wij willen de aansluiting tussen de gemeentelijke jeugdzorg en het Passend onderwijs binnen de kaders van de notitie vormgeving. Wij denken dat wij met het vindplaatsgericht werken de aansluiting met het passend onderwijs hebben gevonden. Daarbinnen willen wij de kaders van de notitie gaan uitwerken in goed overleg met de schoolbesturen.
55
Beslispunt 20 Het casemanagement is op school aanwezig. Samen met het onderwijs worden hulpverleningsplannen opgesteld en uitgevoerd op basis van de Jeugdwet en de Wet Passend Onderwijs onder voorwaarde dat er een goede interne zorgstructuur aanwezig is. Beslispunt 21 Het casemanagement is op de kinderopvang aanwezig voor ondersteuning van ouders en de groepsleiding onder voorwaarde dat er een goede interne zorgstructuur aanwezig is. Het expertteam In onze drie gemeenten willen we korte lijnen ontwikkelen tussen ouders, medeopvoeders, casemanagers en experts. We willen dat deskundigheid bundelen in een expertteam dat zichtbaar en herkenbaar aanwezig is in onze gemeenten. Beslispunt 22 De casemanagers jeugdhulp kunnen op dagelijkse basis een beroep doen op het lokale expertteam voor consultatie, meekijken en denken, screening, diagnostiek en de toegang naar intensieve ondersteuning. Voor de drie gemeenten gaan we daarom op basis van de provinciaal georganiseerde expertpool een expertteam organiseren. Hierbij gaan wij er vanuit dat deze experts binnen de gemaakte afspraken in het kader van het RTA door de aanbieders worden geleverd. Een uitzondering wordt gevormd door de jeugdarts. Binnen het RTA zijn geen zorgaanbieders beschikbaar die een jeugdarts kunnen leveren. Hiervoor is aanvullende financiering nodig vanuit de middelen die de gemeente kan inzetten. Beslispunt 23 Het expertteam bestaat uit deskundigen op het gebied van een jeugdarts, een gedragswetenschapper voor opvoed en opgroeivraagstukken, een GGZ psycholoog, een expert op het gebied van verstandelijke beperkingen en een gedragswetenschapper en specialistische casemanager van het gedwongen kader. Het expertteam heeft twee doelen: 1. Het geven van informatie, advies, consultatie, diagnostiek, vraaganalyse en bepalen inzet van intensieve ondersteuning voor het hulpplan en preventie. 2. Het analyseren en het opstellen van adviezen over drang en dwangmaatregelen voor en of het reguliere casemanagement of voor de Raad van Kinderbescherming en gecertificieerde instelling. Toelichting op 1 In het expertteam willen wij zo veel deskundigheid bij elkaar brengen dat we lokaal in staat zijn het vraagstuk op te lossen voor de meest voorkomende vragen. Lukt dat niet dan is het expertteam in staat om de juiste expertise in vliegen. Met een multidisciplinaire benadering vanuit het expertteam willen we bevorderen dat er evenwichtige adviezen tot stand komen zonder dat daar andere belangen doorheen lopen dan het beantwoorden van de hulpvraag. Hiervoor is ook een goed samenspel nodig van de casemanager met het expertteam. Uit ervaring met het CJG in Hoogezand weten we dat we dat kunnen stimuleren door experts en casemanagers elkaar regelmatig te laten ontmoeten en samen op te laten trekken. Met het expertteam in onze gemeenten zorgen we er ook voor dat de huisartsen een korte lijn krijgen door hun doorgeleiding naar de zorg voor hun patiënten. Het expertteam heeft in het kader van de gemeentelijke samenwerking ook de opdracht om de toegang naar de intensieve ondersteuning in goede banen te leiden. Deze toegang moet in elke gemeente gelijk zijn omdat anders de afgesproken solidariteit niet kan worden gehandhaafd. Om dat inhoud te geven past het expertteam de provinciaal afgesproken criteria toe. Het expertteam heeft ook als taak om de opvoedomgeving van informatie en advies te voorzien. Dat is een van de wettelijke taken van de gemeente als onderdeel van de basisondersteuning. Het Centrum voor Jeugd en Gezin gaan we gebruiken als het organisatorisch 56
verband voor het expertteam. Het CJG wordt daarmee een breed expertise centrum voor opgroei-en opvoedvraagstukken voor zowel zowel ouders als professionals. Toelichting 2 Wanneer er sprake is van strafbare feiten, kindermishandeling, verwaarlozing of misbruik dan komt een moment dat de gecertificeerde instelling het casemanagement over neemt. Hier gaat een heel traject aan vooraf waar verschillende partijen een rol hebben: gecerificeerde instelling, Raad voor de Kinderbescherming en Rechter. Van de gemeente wordt verwacht dat zij goede afspraken maakt met de eerste twee partijen over de doorgeleiding en advisering aan de Rechter. Deze afspraken willen we letterlijk fysiek gaan vormgeven door de gecertificeerde instelling te laten deelnemen in het expertteam. Hiermee voorkomen we een te grote knip tussen vrijwllige ondersteuning en gedwongen ondersteuning. De aansturing Casusregie jeugdhulp Beslispunt 24 De teamleiders van de sociaal teams zijn belast met de dagelijkse aansturing van de casemanagers jeugdhulp. In principe zijn de teamleiders van de sociaal teams belast met de dagelijkse aansturing van de casemanagers jeugdhulp. Wanneer deze teamleider een jeugdhulpaanbieder als werkgever heeft of geregistreerd is als jeugdhulpverlener kan hij ook inhoudelijk sturing geven. Wanneer dat niet het geval is wordt de inhoudelijke aansturing ingevuld vanuit de procesregie en het expertteam. Hiermee voldoen we aan de eisen die de Jeugwet stelt aan de competenties van de jeugdhulpverleners en de kwaliteit van de organisatie. De werkgevers van de casemanagers blijven in algemene zin verantwoordelijk voor de kwaliteit, deskundigheid en inzet van hun medewerkers. Met de werkgevers moeten over de verdeling van de rollen en verantwoordelijkheden afspraken worden gemaakt. Procesregie binnen de jeugdhulp De procesregisseur jeugdhulp speelt een belangrijke rol binnen de lokale jeugdzorgstructuur. Om deze rol goed uit te kunnen voeren is het van belang dat de procesregisseur een onafhankelijk positie inneemt ten opzicht van de gemeente en zorgaanbieder. Hiermee bereiken we dat: • binnen de processturing en hulpverlening er geen sprake is van belangenverstrengeling. • het bewaken van de veiligheid van het kind en betrokkenen is geborgd. • de privacy van de burger wordt beschermd. • de burger er op kan vertrouwen dat de gemeente geen gegevens oneigenlijk koppelt. • de burger vertrouwen krijgt en houdt in de jeugdhulpverlening. Beslispunt 25 De procesregisseur neemt een onafhankelijke positie in ten opzichte van de gemeente en zorgaanbieder als het gaat om de kwaliteit van de hulp en de veiligheid van het kind. Voor de invulling kan de gemeente de keuze maken om deze rol te koppelen aan de teamleider van het het sociaal team. Voorwaarde daarbij is dan wel dat de teamleider in dienst is van een jeugdhulpaanbieder. Hiermee wordt voldaan aan de kwaliteitseisen van de Jeugdwet en Besluit Jeugdwet. De procesregisseur is binnen de jeugdhulp eindverantwoordelijk voor de veiligheid en welzijn van het kind. Dat houdt in dat hij de signalen rond de ontwikkeling van risicofactoren volgt en indien nodig 57
opschaalt naar het niveau van expertteam en het gespecialiseerd casemanagement. De procesregisseur vertegenwoordigt hierbij op casusniveau de gemeente. De procesregisseur heeft daarbij de bevoegdheid de nodige maatregelen te coördineren en aanwijzingen te geven. Hij heeft hiervoor de doorzettingsmacht namens de gemeente. De gemeente Slochteren geeft er de voorkeur aan de functies procesregie en casusregie zoveel mogelijk te combineren. De gemeente Slochteren gaat onderzoeken op welke wijze dit goed en zorgvuldig kan worden ingevuld zodat wordt voldaan aan de kwaliteitseisen die de jeugdwet stelt. De gemeente Menterwolde heeft ook een voorkeur om beide rollen in 1 functie te combineren. Hiervoor worden de voor en nadelen nog in beeld gebracht voordat er definitief een keuze wordt gemaakt. Beslispunt 26 De procesregisseur ziet toe op de kwaliteit van de jeugdhulp. Regie op de veiligheid De veiligheid van kinderen staat altijd voorop. Alle casemanagers van het sociaal team letten standaard op signalen die wijzen op bedreigingen van het welbevinden en de veiligheid van kinderen. Dit is onderdeel van de triage. Wanneer de casemanager signalen heeft die op een bedreiging kunnen duiden consulteert hij een casemanager jeugdhulp. De casemanager jeugdhulp heeft altijd de LIRIK als instrument beschikbaar voor intercollegiaal overleg. Wanneer de conclusie is dat er reden is tot verder onderzoek dan neemt de casemanager jeugdhulp de regie over. Het streven is er altijd op gericht om een onveilige kritische situatie te deëscaleren. Dat kan alleen wanneer de opvoedomgeving daar aan meewerkt. Daarvoor is de methodiek Signs of safety als een vorm van eigen kracht ontwikkeld. Deze methode willen wij standaard gaan inzetten. Wanneer dat nodig is organiseren we voor de aanpak van complexere problemen een Eigen Kracht conferentie. Wanneer er geen deëscalatie mogelijk is wordt in het expertteam bepaald wat de volgende stappen gaan worden. Met de gecertificeerde instellingen willen we de afspraak maken dat zij hun advisering en plannen samen met het expertteam opstellen. De casemanager van de gecertificeerde instelling brengt dan een advies uit aan de Raad voor de Kinderbescherming op basis van een multidisciplinair tot stand gekomen advies. In de uitvoering van een plan heeft de gespecialiseerde casemanager van de gecertificeerde instelling de regie. Wij willen met de instelling afspreken dat de casemanager deze regie gaat uitvoeren vanuit het expertteam. Wij vinden het belangrijk dat het reguliere casemanagement van het sociaal team de feitelijke uitvoering van het plan blijft doen. Hiermee bereiken we dat het gezin door kan gaan met het vertrouwde gezicht. Op deze wijze wordt het ook mogelijk om bijv. de maatregelen in het kader van de voogdij beter te koppelen aan andere vormen van ondersteuning die het gezin krijgt (integale benadering). Deze werkwijze willen wij toepassen op alle vormen van gedwongen jeugdhulp inlcusiek trajecten in het van jeugdresclassering en jeugdzorg+. Voor de opvang van crisissituaties maken wij met de andere gemeenten in Groningen afspraken over een 24 uurs telefoondienst en opvang. Het uitgangspunt van de crisisinterventie is dat de situatie zo snel mogelijk moet worden genormaliseerd. In eerste instantie moet daarvoor de lokale casemanager jeugdhulp zo snel mogelijk worden ingeschakeld. Hij neemt de regie dan over van de crisisdienst. Het hulpplan wordt bij crisis achteraf opgesteld met daarin de evaluatie van de crisisinterventie en wat nadien nodig is om de situatie weer te stabiliseren en normaliseren. Deze werkwijze geldt ook voor melding van kindermishandeling die binnenkomen bij het Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling. AMHK taxeert en stabiliseert de situatie als de melding bij hen binnenkomt. Het AMHK meldt zo snel mogelijk bij het lokale meldpunt dat er een onderzoek plaats vindt. Het
58
meldpunt informeert de betreffende casemanager jeugdhulp. Zo snel als mogelijk wordt het gezin weer overgedragen naar de casemanager jeugdhulp. Kwaliteit van de hulpverlening De Jeugdwet en het Besluit stellen eisen aan de kwaliteit van zorgaanbieders en de professionals. Deze eisen houden in dat jeugdhulp alleen mag worden uitvoerd door jeugdhulpverleners die in het Kwaliteitsregister Jeugdzorg geregistreerd staan. Het is mogelijk de hulp door een niet geregistreerde professionaal te laten doen maar dan moet dat goed worden gemotiveerd en moet worden aangetoond dat het de kwaliteit van de zorg niet aantast. Wij vinden dat uiteindelijk alle jeugdhulpverleners geregistreerd moeten zijn. Voor het komende jaar willen we een uitzondering maken voor de niet geregistreerde professionals die nu al binnen de gemeente werkzaam zijn als jeugdhulpverlener. Voor deze hulpverleners geldt,net als bij de regievoering door een andere casemanager (bij lichte jeugdproblematiek), dat de hulp plaats vindt onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde jeugdhulpverlener. Voor dit moment is er geen reden daar nog aanvullende eisen aan toe te voegen. Wat belangrijker is, is dat de casemanagers jeugdhulp in hun functioneren goed worden ondersteund. De ervaring binnen Bureau Jeugdzorg leert dat casemanagers vaak moeten werken binnen zware spanningsvelden. Maatregelen waartoe zij moeten besluiten kunnen gezinnen diep raken. Dat brengt grote emotionele spanningen met zich mee, waar de casemanager mee om moeten kunnen gaan. Deze emoties en alles wat daar bij hoort kunnen we beperken wanneer de kwaliteit van de hulpverlening optimaal is en de casemanager hiervoor directe ondersteuning krijgt. Om deze ondersteuning vorm te geven willen wij voor alle casemanagers intervisie,supervisie en deskundigheidsbevordering invoeren. Hiermee bevorderen we niet alleen de individuele competenties van de casemanagers maar zorger wij er ook voor dat de gewenste transformatie van de hulp op basis van onze uitgangspunten wordt gerealiseerd. Met de werkgevers van de casemanagers gaan wij afpraken maken hoe wij dit gezamenlijk gaan vormgeven. Voorzieningen Basisvoorzieningen Onder basisvoorzieningen verstaan we alle voorzieningen die horen bij het normale opvoeden en opgroeien: de scholen en de kinderopvang, het verenigingsleven, de speel- en ontmoetingsplaatsen en sport en cultuur. Basisvoorzieningen leveren een belangrijke bijdrage aan het opvoedklimaat. Met goede basisvoorzieningen kunnen we voorkomen dat er opvoed- en opgroeiproblemen ontstaan. Wij zien het als een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeente en samenleving om deze voorzieningen te laten aansluiten bij de behoefte van ouder en kind. Deze samenwerking geven wij vorm door ouders, verenigingen, jongeren uitdrukkelijk uit te nodigen om mee te denken en te doen. Wij zetten daarom voorzieningen in om de eigen kracht van ouder en kind te stimuleren en hun sociale netwerken te versterken. Deze voorzieningen zijn lokaal door de gemeenten ingevuld. Het gaat om de volgende voorzieningen: Hoogezand-Sappemeer Het jongerenwerk begeleidt jongeren die dat nodig hebben bij het opgroeien. De doelgroep van het jongerenwerk bestaat voornamelijk uit jongeren van 12 tot en met 17 jaar in de categorie van risicojongeren met een kwetsbare sociaal-economische achtergrond en jongeren die problemen hebben op verschillende leefgebieden. Het jongerenwerk hanteert hierbij een pedagogische visie gericht op het activeren van persoonlijke talenten, stimuleren van deelname aan de maatschappelijke verbanden en aandacht voor de toekomstoriëntatie. 59
Voor wijk-, buurt en dorpsverenigingen stellen we nog een budget beschikbaar voor jeugdactiviteiten. Deze subsidieregeling wordt afgebouwd. De financiering van dit soort activiteiten zal in de toekomst plaats vinden via het wijkbudget. Wij willen ons jongerenbeleid vormgeven met jongeren in plaats van voor jongeren. Wij willen jongeren direct gaan betrekken bij de vormgeving van het jeugd (hulp) beleid. We nodigen jongeren uit om hier op een eigen wijze invulling aan te geven. Daarnaast gaan we in Hoogezand-Sappemeer een Jimmy’s in realiseren. Een Jimmy’s is een jongerenorganisatie voor jongeren, gerund door jongeren, ondersteund door professionals met een breed netwerk. Jongeren moeten bij de Jimmy’s terechtkunnen voor informatie en advies, om kennis en ideeën te delen, voor talentontwikkeling en om andere jongeren te ontmoeten. In Hoogezand-Sappemeer gaan we met de basisscholen en de scholen voor Voortgezet Onderwijs samenwerken. Slochteren Naast de algemene basisvoorzieningen zoals onderwijs, kinderopvang en peuterspeelzalen wordt er ingezet op jeugdwelzijnswerk. Dit bestaat uit de inzet van de het jongerenwerk, jongerenparticipatie (jongerenraad) jeugdsubsidies en inzet op preventieve activiteiten vanuit het jongerenwerk. Vanuit het jongerenwerk wordt ook individuele ondersteuning geboden aan jongeren. Aanvullend bestaat de basisondersteuning uit de inzet van de leerplichtambtenaar en trajectbegeleider voortijdig school verlaten die ook ondersteuning biedt aan jongeren met hulpvragen naar aanleiding van schooluitval. Ook wordt ingezet op pedagogische hulpverlening aan ouders dicht bij scholen vanuit de medewerkers onderwijsbegeleiding. Menterwolde Het jeugd en jongerenwerk is een belangrijk onderdeel van de basisvoorzieningen in Menterwolde. Met het beschikbare budget worden 4 jongerencentra in stand gehouden en worden er jongerenwerkers ingezet. Vanuit het jongerenopbouw- en preventiewerk zorgen we voor het aanbieden en begeleiden van structurele vrijetijdsactiviteiten samen met jongeren vanaf 12 jaar. Gedeeltelijk vindt dit plaats vanuit de vier jongerencentra die in eigendom zijn van de gemeente. Binnen jeugdparticipatie zijn de volgende doelen geformuleerd: • Het ontwikkelen van structurele vormen van jeugdparticipatie. • Het ontwikkelen van zinvolle maatschappelijke stages. • Het aanbieden van activiteiten samen met de jeugd die het wederzijds begrip stimuleren tussen jong en oud. Budget basisvoorzieningen Basisvoorzieningen HoogezandSappemeer € 384.911 Jeugd en jongerenwerk € 20.000 Versterken pedagogische omgeving Preventieve activiteiten Totalen € 404.911
Slochteren
Menterwolde
€ 72.000
€ 302.114
€ 6.000
€ 5.000
€ 15.000
€ 42.500
€ 93.000
€ 349.614
60
Basisondersteuning Centrum voor Jeugd en Gezin Het voorkomen, dat kleine vraagstukken uitgroeien tot ernstige problemen, is een van de grote uitdagingen van het beleid. Het CJG speelt hierin in samenhang met de Jeugd Gezondheidszorg een zeer belangrijke rol. Het CJG in Hoogezand-Sappemeer heeft zich in de afgelopen jaren steeds meer ontwikkeld tot het knooppunt voor opvoed- en opgroeivraagstukken. Wij willen deze functies verder gaan versterken om ouders en medeopvoeders nog beter van dienst te zijn. Het gaat om de volgende functies: • Signalering van opvoed- en opgroeivraagstukken. • Pedagogische advisering en consultatie bij een vermoeden van opvoed- opgroei en of ontwikkelingsproblematiek bij jeugdigen. Dit kan via het sociaal team gaan maar ook in de onderwijssetting plaats vinden. • Preventieve activiteiten gericht op risicogroepen of ouders/ jeugdigen met een (zorg- of opvoed-) vraag. • Ondersteuning, lichte hulp en zorg voor jeugdigen en/of ouders, waaronder vormen van vrij toegankelijke hulp, gericht op het creëren van een stabiele opvoed- en opgroeisituatie. • Ondersteuning, lichte hulp en zorg aansluitend bij de onderwijs/opvang setting. • Ondersteuning voor zowel opvoeders als beroepskrachten in de kinderopvang en het onderwijs. Het betreft activiteiten die in een onderwijssetting plaatsvinden waarbij de nadruk ligt op zorg. Daarnaast gaat het CJG in Hoogezand-Sappemeer de uitvalsbasis vormen voor het expertteam en het procesregie. Daarmee organiseren we binnen het CJG een backoffice waar professionals vanuit de sociaal teams gebruik kunnen maken bij de ondersteuning van ouders en jeugdigen. De ervaring met het CJG project leert dat het voor de samenwerking van essentieel belang is dat er een fysieke plek is waar de professionals elkaar kunnen ontmoeten en elkaar kunnen adviseren en ondersteunen. De functies van het CJG in Slochteren en Menterwolde zullen vooral vanuit het sociaal team worden uitgevoerd met ondersteuning vanuit het CJG/expertteam Hoogezand. In Slochteren wordt de basisondersteuning voor een belangrijk deel geboden door de orthopedagogen in dienst van de gemeente. Het sociaal team kan voor veel vragen een beroep doen op deze expertise. Doordat de medewerkers op de scholen aanwezig zijn, kunnen naast advisering aan de leerkrachten of leidsters, ook de passende opvoedondersteuning geboden worden. Dit kan ook gezien worden als onderdeel van het expertteam. Mogelijk zullen zij hun expertise ook breder in gaan zetten. In de lokale zorgstructuur in Menterwolde is er een laagdrempelig aanbod voor alle ouders en kinderen met opgroei- en opvoedvragen. Dit door het geven van advies/informatie, licht pedagogische hulpverlening, consultatie professionals, zorg coördinatie, doorgeleiding naar andere hulpvormen en preventieactiviteiten (zoals jongeren coaching, weerbaarheidstraining en een training voor kinderen van gescheiden ouders). Menterwolde hanteert als uitgangspunt dat als kinderen in een vroeg stadium hulp geboden wordt en hun ouders in een vroeg stadium opvoedingsondersteuning krijgen, dit bijdraagt tot een gunstiger opvoedklimaat binnen een gezin. Inzet specialistische kennis in de opvoedomgeving Met de zorgaanbieders willen wij ook afspraken maken over de inzet van expertise in de normale opvoedomgeving. In het afgelopen jaar is hiervoor een pilot in Hoogezand-Sappemeer georganiseerd waarbij orthopedagogische medewerkers van Elker op de peuterspeulzalen de groepsleiders ondersteunen in het signaleren van problemen en het aanpakken hiervan al dan niet in overleg met de ouders. Met deze werkwijze hebben we bereikt dat de deskundigheid van de groepsleiders aanzienlijk is vergroot en dat er veel minder escalatie was van problematiek. Deze werkwijze willen we algemeen 61
gaan invoeren binnen de kinderopvang en onderwijs. Met de zorgaanbieders willen wij afspreken dat de inzet van deze professionals onderdeel wordt van de afgesproken transformatie agenda. De financiering vindt dan plaats vanuit het RTA. Participatie Wij willen ouders, jeugdigen en hun omgeving actief betrekken bij de vormgeving van de hulpverlening, zowel op beleidsniveau als op uitvoeringsniveau. Dat willen wij gaan vormgeven door inwoners actief te betrekken bij de inhoud van het hulpaanbod maar ook om inwoners actief te betrekken bij het oplossen van een vraagstuk. Hiervoor gaan we gebruik maken van de Eigen Kracht aanpak in samenwerking met de Eigen Kracht Centrale. Samen met HALT willen we jongeren, ouders en ander betrokken, betrekken bij het voorkomen van crimineel gedrag van jeugdigen. Toegang Om de toegang naar ondersteuning en hulp vorm te geven moeten we verschillende functies gaan invullen. Een nadruk ligt daarbij op het casemanagent. Casemanagement HSSM Het berekenen van de benodigde formatie voor het nieuwe stelsel is een lastige opdracht. Vooral omdat in het nieuwe stelsel anders gewerkt gaat worden en daardoor de vergelijking met het oude stelsel mank gaat. We gaan een beweging naar voren maken en houden het aanbod licht als het licht kan met dynamische ondersteuning, inschakelen van het sociale netwerk en een verfijning van de afstemming tussen professionele hulp en versterken van eigen kracht. De rol van de casemanager is om op dat proces de regie te voeren. Het is een werkwijze die binnen de huidige jeugdzorg nog niet bestaat. Het vergt naast bijzondere competenties ook de tijd om vorm en inhoud te geven aan de regie en de ondersteuning aan het kind en gezin. Door deze werkwijze wordt ook een belangrijk deel van wat nu in de backoffice aan bureaucratie wordt ingezet, omgezet wordt in directe besluitvorming aan de voorkant. Op basis van deze uitgangspunten en de historische cijfers over het aantal kinderen in zorg hebben we een schatting gemaakt van het aantal benodigde fte’s jeugdzorg. Wanneer we de transitie en transformatie volledig hebben afgerond schatten we in dat er minimaal 18 fte aan casemanagement nodig is voor de drie gemeenten. Dat lijkt een hoog aantal maar het aantal kinderen in zorg is hoog (meer dan 2000 kinderen). We denken dat het wel werkbaar is omdat een groot deel van het aantal gezinnen een enkelvoudige ondersteuningsvraag heeft waar alleen maar de toewijzing van hulp nodig is (85%). Van de overige 15% gaan we uit dat er sprake is van meervoudige problematiek en 5% zware problematiek binnen verschillende levensgebieden. De praktijk zal in de komende jaren moeten uitwijzen of deze aannames correct zijn. De transformatie zal geleidelijk plaatsvinden. Dat betekent dat we niet gelijk volledig moeten beschikken over 18 fte casemanagement. We schatten in dat ongeveer 50% van het aantal kinderen in zorg nog onder het overgangsrecht hulp zal krijgen. Dat betekent dat we kunnen starten met ruim 9 fte casemanagement jeugdhulp. Deze fte’s worden ingevuld door medewerkers van het huidige onderdeel toegang van BJZ (verwachting 2,5 fte), bestaande gemeentelijke jeugdhulpverlening/zorgcoördinatie (4,5 fte) en nieuw te financieren (2,5 fte).Met de overige gemeenten en zorgaanbieders willen wij afspreken dat de overige 9 fte binnen het bestaande hulpaanbod wordt vrijgemaakt. Dat kan omdat wij in het kader van het RTA hebben afgesproken dat de aanbieders minimaal 10% van hun budget inzetten voor de transformatie. Het inzetten van casemanagers zien wij als een vorm van transformatie. Deze casemanager komen dan door de gewijzigde werkwijze in de loop van 2015 beschikbaar. Met ingang van 2016 is het casmanagement op volledige sterkte. 62
Op basis van het aantal jongeren in zorg is de verdeling van het casemanagement als volgt: Hoogezand 6 fte Menterwolde 2 fte Slochteren 1,5 fte De kwaliteit van het casemanagement gaan we actief ontwikkelen en begeleiden. Binnen jeugd bestaat de procesregie uit 2 rollen, die van procesregisseur en die van meldpuntfunctionaris/ applicatiebeheerder van het registratiesysteem. Wat betreft de zorgmeldingen is dit een bestaande functie binnen het huidige Meldpunt zorg en overlast. Het Meldpunt willen wij voorlopig in stand houden als een centraal punt waar alle meldingen voor zorg kunnen worden geregistreerd en doorgeleid. De meldpuntfunctionaris zorgt ervoor dat signalen door de procesregisseur worden opgepakt. Hij genereert daarnaast met behulp van het registratiesysteem periodiek de gewenste beleids- en sturingsinformatie. Voor het expertteam is het nodig dat er aanvullend een jeugdarts wordt gefinancierd. Slochteren
CJG
HoogezandSappemeer € 183.000
€ 171.500
€ 44.711
Participatie
€ 39.000
€ 6.500
€ 12.000
Toegang
€ 555.000
€ 142.350
€ 157.210
Totalen
€ 777.000
€ 320.350
€ 213.921
Basisondersteuning
Menterwolde
Uitvoeringskosten Regievoering jeugddomein De decentralisatie van de jeugdzorg vergt van de gemeentelijke organisatie een aanzienlijke inspanning voor de voorbereiding en uitvoerings van het beleid. Voor de invulling van het accountmanagement is nu geen budget beschikbaar. Met dit budget kan de benodigde capaciteit worden inzet. Uitvoeringsproces In het algemeen deel is de interne uitvoeringsorganisatie beschreven. Voor de uitvoering is meer capaciteit nodig dan nu beschikbaar. Daarnaast is voor het registreren van casemanagent een systeem nodig. Inkoop De zorg zal in het kader van het RTA, door een gezamenlijke inkooporgaan van de gemeenten, worden ingekocht (Regionaal Inkooporgaan Groninger Gemeenten). Op dit moment is het nog niet bekend hoe groot de kosten van dat orgaan zullen zijn. Het hier genoemde bedrag is daarom een voorlopige raming.
63
Slochteren
Menterwolde
Regievoering
HoogezandSappemeer € 137.000
€ 61.550
€ 29.900
Uitvoeringsproces
€ 200.000
€ 46.150
€ 42.308
Inkoop
€ 150.000
€ 34.600
€ 46.154
Totalen
€ 487.000
€ 142.300
€ 118.362
Individuele ondersteuning opvoeden en opgroeien Flexibele ondersteuning De flexibele ondersteuning biedt, vooral op de vraag vanuit de basisondersteuning, specifieke aanvullende methodische interventies gericht op de jeugdige en/of het gezinssysteem of vervangende dagbesteding en/of weekendopvang. De flexibele ondersteuning is vanuit de basisondersteuning secundair beschikbaar en kan door de casemanager jeugdhulp worden ingezet. Het is als het ware het surplus van de basisondersteuning. Het aanbod is lokaal maar kan centraal georganiseerd worden. Voor de inzet van de flexibele ondersteuning is geen verleningsbeschikking vereist. Wel zal er, indien van toepassing, een toetsing plaats vinden o.a. op basis van het advies van het expertteam en een aantal (in provinciaal verband uit te werken) criteria. Ondersteuningsbehoefte Matige tot ernstige problemen bij opgroeien en/of opvoeden Kernactiviteiten/functionaliteiten: • Handelingsgerichte diagnostiek voorafgaand aan een specifiek behandelondersteuningstraject. • Korte specifieke behandeltrajecten en/of specifieke trainingen gericht op jeugdige en/of gezinssysteem; coachingstrajecten en E-health. • Langdurige ‘leun en steun’contacten; dag- of weekend opvang (zoals geboden in bijvoorbeeld zorgboerderijen). • Deskundigheidsbevordering voor werkers in de basisondersteuning en medewerkers in het tweede leefmilieu (als peuterspeelzalen/ kinderdagcentra/scholen etc.). • Professionals van verschillende zorgaanbieders die als ondersteuning ingezet kunnen worden bij specifieke problematiek, waarbij het accent ligt op opvang en niet op intensieve begeleiding/ behandeling. • Multiproblem gezinnen, opvoeders of kinderen met een verstandelijke beperking, FACT teams, verslavingszorg. Benodigde ondersteuning wordt integraal betrokken bij het gezin middels het principe van ‘wrap around care’. Intensieve ondersteuning Intensieve ondersteuning kan worden ingezet bij onderstaande ondersteuningsvragen. Het bestaat uit een keten van specialistische poliklinische behandelactiviteiten, deeltijd-of dagbehandeling en/of klinische opname. De intensieve ondersteuning wordt veelal decentraal georganiseerd maar zoveel als mogelijk uitgevoerd in de natuurlijke leefomgeving van het jeugdige. Ook zal vanuit de intensieve zorg gewerkt worden aan de inzet van zorgtrajecten gericht op het voorkomen van plaatsing en het voorkomen van terugval. Deze zorg is niet vrij toegankelijk en wordt ingezet wanneer daar een verleningsbeschikking voor gegeven is.
64
Ondersteuningsbehoefte Ernstige tot zeer ernstige problemen bij opgroeien en/of opvoeden: • Er is sprake van (zeer)ernstige complexe gedrags-/ ontwikkelings-/ en of psychiatrische problemen of signalen/ duidelijke aanwijzingen van mishandeling/misbruik, dan wel van middelen gebruik/strafbare feiten/ forse problemen op verschillende levensgebieden/ (zeer)ernstige ontwikkelingsstagnatie en/of ontwikkelingsbedreiging. Problematiek kan (sterk) fluctueren. • Cliënt is regie op eigen leven kwijt, is daarbij soms ook zorgmijdend. Er is overlast en (veiligheid) risico voor cliënt zelf en/of omgeving (thuis niet handteerbaar). • Opvoeders kunnen de jeugdige structureel onvoldoende bescherming en verzorging bieden. Er is sprake van hardnekkige en complexe opvoedproblematiek en chronisch ontoereikende pedagogische vaardigheden bij ouders. Er is sprake van belemmering van het onbedreigd opgroeien; opvoedingsproblemen worden acuut en escaleren/sprake van onveiligheid. • Forse disbalans draagkracht/ draaglast systeem; Opvoeders zijn niet bij machte om de problemen op te lossen, ook niet met behulp van ambulante ondersteuning. Ingezette hulp heeft niet geleid tot structurele verandering van de opvoedsituatie. De steun in het eigen netwerk is moeilijk in te zetten of afwezig. • Vereist ingrijpende wijziging van het gewone leven waarbij de opvoeding en/of reguliere schoolgang/ werksituatie (deels/tijdelijk)overgenomen dient te worden. • Specialistische diagnostiek. • Intensievere en meer langdurige soms intermitterende en/of outreachende interventies, gericht op behandeling, herstel en/of rehabilitatie. • Inzet van specialistische dagbehandeling (op maat). • Inzet van (tijdelijke) vervangende opvoedsituatie; verblijf (op maat) van cliënten buiten de gewone leef/gezinssituatie (intramuraal/24 uurs/, in het eigen netwerk, pleegzorg, gesloten jeugdzorg/ klinische opname kinder- en jeugdpsychiatrie e.d.). • Inzet van spoedzorg (bij acute onveiligheid) en/of inzet van crisisplekken vanuit verblijfsfuncties. • JeugdzorgPlus42/ gesloten jeugdzorg en enkele vormen van hoog specialistische GGZ (boven provinciaal georganiseerde jeugdzorg met aansluiting op de lokaal georganiseerde zorg). • Inzet van zorgtrajecten (vanuit bijvoorbeeld verblijf) gericht op het voorkomen van plaatsing en het voorkomen van terugval. In het najaar verwachten we de eenmalige gegevensoverdracht van alle jeugdigen in zorg en de bijbehorende zorgbudgetten. Voor dit moment moeten we ons beperken tot een verdeling van het decentralisatie budget op basis van historische gegeven. In de afgelopen 2 jaar zijn er in de zorg veel ontwikkelingen geweest die van invloed zijn op de aantallen en budgetten. We mogen er vanuit gaan dat er sprake is van de nodige verschuivingen. Voor de bedragen in het onderstaande tabel moeten we daarom een voorbehoud maken. We willen in de begroting een scheiding maken tussen flexibele ondersteuning en intensieve ondersteuning. Dat lukt nu nog niet omdat we op dit moment niet weten welke hulp onder flexibel en welke hulp onder intensief valt. Hierover moeten nog afspraken worden gemaakt met de zorgaanbieders en de gemeenten. Individuele ondersteuning
HoogezandSappemeer
Slochteren
Menterwolde
Zorg in Natura Persoons Gebonden Budget Totalen
€ 9.160.028
€ 1.953.327
€ 2.672.711
€ 3.360.314 € 12.520.342
€ 1.035.484 € 2.988.811
€ 1.128.245 € 3.800.853
65
3.3 Uitvoering Wmo Basisvoorzieningen Onder basisvoorziening specifiek voor de Wmo verstaan we naast regulier vrijwilligerswerk, dorpsverenigingen, bibliotheken ook algemene voorzieningen zoals maaltijddiensten, boodschappenplusbus, mantelzorgondersteuning en ouderenadvies. Toegang tot maatwerkvoorzieningen; hoe gaan we het organiseren? Het sociaal team is – conform de vastgestelde beleidsplannen – de aangewezen toegang voor ondersteuning. We realiseren ons dat dit in 2015 nog niet volledig tot uitvoering gebracht kan worden. In sommige wijken/dorpen zijn nog geen sociaal teams actief. Daarnaast zijn de bestaande teams nog in ontwikkeling. We kiezen er daarom voor om de bestaande structuren vooralsnog in stand te houden, zoals de gemeentelijke loketten. Melding hulpvraag Een inwoner kan voor een melding van een hulpvraag terecht bij de sociaal teams of via vindplaatsen voor de sociaal teams. Dit kan zijn in de wijk, het dorpshuis, een school, het verenigingsleven of een bestaand loket. Van Wmo loket naar sociaal team Er zal sprake zijn van een geleidelijke overgang van werkzaamheden vanuit het loket en de Wmo consulenten naar de sociaal teams en waar mogelijk te koppelen aan vrijwilligers (STIP in Groningen, WISP in HS). In 2015 is het KCC of het bestaande Wmo loket nog een belangrijke vindplaats voor de sociaal teams. Als bijvoorbeeld een Wmo consulent een melding ontvangt en op basis van de eerste uitvraag constateert dat er sprake is van onduidelijkheid en/of zwaardere problematiek (op meerdere leefgebieden) dan wordt er een afspraak gemaakt voor een keukentafelgesprek met het sociaal team. Als het een simpele, enkelvoudige casus betreft dan handelt de medewerker dit meteen af. Het is de bedoeling om in 2016 een volledige overgang van werkzaamheden naar de sociaal teams te hebben gerealiseerd. Het gesprek/ het onderzoek Naar aanleiding van een melding wordt er een afspraak gemaakt voor een gesprek waarin nader onderzoek wordt gedaan naar de hulpvraag en de mogelijkheden voor een passende oplossing. Bij het gesprek zijn aanwezig: de inwoner met de hulpvraag en diens mantelzorger (of naaste of vertegenwoordiger) en de deskundigen (consulent, sociaal team, casemanager). Indien relevant kan ook op verzoek van de inwoner de huidige hulpverlener of een onafhankelijk cliënt-ondersteuner aanwezig zijn. In het gesprek komt aan de orde: • De behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de inwoner. • Het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning. • De mogelijkheden van eigen kracht, gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen. • De mogelijkheden van mantelzorg of informele hulp uit het sociaal netwerk. • De behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de inwoner. • De mogelijkheden van algemene of voorliggende voorzieningen of het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten.
66
• De mogelijkheden van een maatwerkvoorziening. • Welke bijdragen verschuldigd zijn. • De gewenste, benodigde leveringsvorm (ZiN of Pgb) Als de inwoner een persoonlijk plan heeft ingediend dan wordt dit betrokken in het onderzoek. Deskundigheid en expertise De medewerkers van het sociaal team krijgen in 2015 te maken met een grote – nog onbekende – nieuwe doelgroep. In de inkoopcontracten zijn met de aanbieders afspraken gemaakt over inzet van deskundigheid in het lokale veld. Aanbieders bieden hun expertise aan op afroep voor de sociaal teams (bijvoorbeeld op casusniveau, maar kan ook breder door deskundigheidsbevordering van sociaal teamleden). Persoonlijk plan De inwoner wordt in staat gesteld zelf een persoonlijk plan op te stellen. Dat plan moet voorzien in zijn/haar behoefte aan maatschappelijke ondersteuning om zelfredzaam te zijn en om maatschappelijk te participeren. De gemeente moet het persoonlijk plan betrekken bij het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. De regie komt dus bij de burger te liggen: hij is zelf de regievoerder en eigenaar van zijn persoonlijk plan. Hij heeft zelf de keuze op welke wijze en met welke instrumenten en methoden hij zijn persoonlijk plan wil vormgeven. Verslag en aanvraag Van het gesprek wordt een verslag gemaakt. Dit verslag wordt voor gezien of voor akkoord ondertekend door de inwoner. Het verslag kan dienen als aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Het besluit op een aanvraag vindt plaats via een beschikking. De inwoner heeft altijd de mogelijkheid beroep & bezwaar in te dienen indien hij het niet eens is met het genomen besluit. De “Knip” (taakafbakening sociaal team en backoffice gemeentehuis) Naast de werkzaamheden die worden uitgevoerd in de sociaal teams, blijft een aantal werkzaamheden vanuit de gemeentelijke backoffice plaatsvinden. De “knip” als taakafbakening tussen de werkzaamheden van het sociaal team en de backoffice ziet er dan als volgt uit. In de sociaal teams zal het proces worden doorlopen tot en met het maken van het advies (inclusief conceptbeschikking). Dit betekent dat in de sociaal teams de melding zal binnenkomen (van betrokkene, familie, sociaal netwerk, verwijzers, etc.). Daar zal het eerste contact plaatsvinden en een eventueel eerste gesprek zal worden gevoerd. Dit eerste gesprek kan eindigen met een verwijzing naar een andere instantie, informatieverstrekking, eigen kracht oplossing, de verstrekking van een lichte Wmo-voorziening of afspraak voor een keukentafelgesprek. Indien er naar aanleiding van het keukentafelgesprek afgesproken wordt om een zwaardere Wmo-voorziening in te zetten, zal ook het gehele proces van aanvraag behandeling in het sociaal team plaatsvinden. Daarna wordt het dossier overgedragen naar de backoffice, die zorgdraagt voor ondertekening en versturen van de beschikking en de verdere administratieve en financiële afwikkeling (opvoeren cliënt in systeem, berichtenverkeer met aanbieders, SVB en CAK, facturering, verantwoording etc). De backoffice adviseert het sociaal team ook bij complexe (juridische) aanvragen om ondersteuning. Verder toetst de backoffice voorstellen voor complexe en dure voorzieningen (dit nader te regelen in het gemeentelijke mandaatbesluit). Ter bewaking van de kwaliteit voert de backoffice ook de interne controle uit en rapporteert daarover aan Concern Control en de accountant. 67
Beslispunt 27 We werken in 2015 toe naar een gemeenschappelijke werkwijze: de “knip” als taakafbakening tussen de werkzaamheden van het sociaal team en de backoffice zal geplaatst worden na het advies. Dit betekent dat werkzaamheden voor het advies zoals o.a. informatieverstrekking en het gesprek door het sociaal team worden verzorgd. De backoffice draagt zorg voor de beschikking en afwikkelingen van de administratieve en financiële zaken. In onderstaand schema is de “knip” tussen sociaal team en de gemeentelijke backoffice schematisch weergegeven: Klant Klant Eerste contact / aanmelding Klant Gesprek aangaan Klant
Plannen keukentafel- gesprek Plannen
keukentafel-
gesprek Klant en situatie
Anders
Eigen kracht, Licht arrangement Keukentafel- gesprek Eigen
kracht
/ Licht
arran- gement
Zwaar arrangement
Anders Anders
Eigen kracht / Licht arrangem.
Eigen
Eigen krachtoplossing
Zwaar arrangement
kracht oplossing Licht arran- gement
Welk communic. kanaal?
Email,
Post,
Telefonisch
Balie
Getekende aanvraagform.
Aanvraagform. tekenen/opsturen
Overgang Basisteam Backoffice Afhandeling aanvraag
Afhandeling aanvraag
Verwerken facturen, PGB en eigen bijdrage
Beslispunt 28 Per gemeente is er ruimte om te experimenteren. We willen vooral leren uit de praktijk.
Casemanagement Voor de uitvoering van de nieuwe taken is extra personeel nodig. De benodigde extra formatie staat in relatie tot het aantal nieuwe cliënten dat per 1 januari 2015 onder de Wmo gaat vallen. 68
Op basis van onderstaande meest recente cijfers van 2012 en 2013 hebben we een inschatting gemaakt van het aantal nieuwe cliënten in 2015. Aantal Wmo cliënten in 2012 / 2013 Unieke Hoogezandcliënten Sappemeer In natura 563 (2013) Uit- en -126 / + 156 instroom Doorstroom 407 Pgb (2012) 263
Slochteren
Menterwolde
100
116
- 52 / + 32 68 81
- 45 / + 35 81 58
In grote lijnen verwachten we in Hoogezand- Sappemeer ruim 800 (563 + 263) nieuwe cliënten en in Slochteren en Menterwolde beide een kleine 200 (Sl: 100 + 81;Mw: 116 + 58). Er valt bij de overdracht naar de gemeente op 1 januari 2015 onderscheid te maken tussen 3 groepen cliënten: 1. Instroom van nieuwe cliënten in 2015 ( instroom +) 2. Oud AWBZ-cliënten met aflopende indicaties in 2015 (doorstroom) 3. Cliënten met doorlopende indicaties na 2015 (doorstroom). Met alle cliënten willen we gesprekken voeren om met hen in of na 2015 een passend arrangement af te spreken. Een gesprek door een casemanager vergt naar schatting 8 uur per cliënt. De aanname is dat gemiddeld 2 gesprekken nodig zijn voor één cliënt, overleg nodig is met deskundigen en leveranciers van ondersteuning en tijd voor verslaglegging. Uitgaande van 1400 productieve uren per fte per jaar betekent dit dat één fulltime werker (1 fte) per jaar aan 175 cliënten een ondersteuningsaanbod kan doen. Voor Hoogezand Sappemeer betekent dit een uitbreiding van het casemanagement van 5 fte extra, voor Slochteren circa 1,2 fte en Menterwolde ook rond 1,2 fte extra. In totaal gaat het voor de gemeenten HSSM dan om een uitbreiding van 7,4 fte voor casemanagement Wmo. Beslispunt 29 We zetten in 2015 7,4 fte extra casemanagement in voor Wmo. Dit wordt gefinancierd uit de uitvoeringsbudgetten Wmo. De komst van nieuwe cliëntengroepen maakt ook versterking en uitbreiding van de Wmo-loket functie nodig. Hierbij wordt rekening gehouden met een combinatie met de versterking van de formatie sociaal team / Wmo-consulenten én vrijwilligers in Hoogezand-Sappemeer, de WISP en in Slochteren o.a. netwerkcoaches en seniorenvoorlichters en in Menterwolde o.a. steunpuntmedewerkers, dorpscoördinatoren vrijwillige hulpdienst). Beslispunt 30 We zetten in 2015 2,3 fte extra in voor de versterking van de Wmo-loketten en (financiële) administratie Wmo. Dit wordt gefinancierd uit de uitvoeringsbudgetten Wmo.
69
Kosten en dekking In onderstaand schema wordt per gemeente de benodigde extra formatie voor de uitvoering van de Wmo in 2015 in beeld gebracht met bijbehorende kosten. Functies Hoogezand-Sappemeer Wmo consulent Loket medewerker Administratie Financiële admin. Overige taken, incl eventuele uitbreiding loket
Extra fte
Kosten
5 0 1 0.5 nntb
€ 275.000 € 44.000 € 27.000 € 30.000 € 376.000
Slochteren WMO-consulent / loket welzijn & Zorg / extra administratie Financiele admin. Administratie Onvoorzien
Menterwolde Wmo-consulent Financien en administratie onvoorzien
1.2
€ 64.800
0.2 0.2 Ntb
€ 10.800 € 8.800 € 10.000 € 94.400
1.2 0.4 nbt
€ 64.800 € 19.200 € 10.000 € 94.000
De kosten zullen gefinancierd worden uit de beschikbare geleden voor uitvoering en of transformatie. Hulp bij het huishouden In het inhoudelijk deel hebben we aangegeven te willen starten met het versneld doorvoeren van de kanteling. In de drie gemeenten zijn we in 2013 al gestart met deze nieuwe werkwijze voor nieuwe klanten en herindicatie. Op basis van het nieuwe beleid willen we ook de bestaande indicaties opnieuw beoordelen. Door samen met de klant in gesprek te gaan over het probleem en de verschillende oplossingsmogelijkheden. We kiezen een gefaseerde aanpak, op basis van indicatie maar ook op basis van leeftijd. Jongere mensen hebben over het algemeen een groter eigen netwerk en zijn grotendeels flexibeler. Hiermee ontzien we de oudere doelgroep die vaak erg afhankelijk van en gehecht is aan de ondersteuning en ondersteuner. We werken aan een plan van aanpak waarin we zichtbaar maken om hoeveel klanten het gaat, welke indicatie ze hebben, wanneer die afloopt en welke budgetten (en besparingen) ermee gepaard gaan.
70
Mantelzorgcompliment Onderstaand een overzicht van het beschikbare budget: Slochteren Menterwolde HoogezandSappemeer €155.000 €31.000 €37.000 575 154 239
Budget uit meicirculaire Aantal huidige ‘klanten’ – CIZ indicatie en aangemeld 1200 300 350 Verwacht aantal klanten – Bekend bij mz-ondersteuner * €90.000 €22.500 € 26.250 Benodigd budget voor waardebon (t.w.v. 75,-) €65.000 €8.500 €9.750 Restant budget preventie * Deze verwachting is gebaseerd op het aantal huidige ontvangers van het compliment en het aantal bekende mantelzorgers bij de steunpunten. Na ontvangst van de NAW-gegevens en de daarbij behorende indicaties kunnen we definitief beoordelen hoeveel budget er benodigd is en wat eventueel het restant is. Criteria voor toegang We willen het compliment doelmatig en effectief inzetten. We willen de uitvoeringskosten zo laag mogelijk houden. Dit betekent dat we een aantal criteria moeten hanteren en dit gelijktijdig zo ‘lean’ mogelijk inrichten. Een mantelzorger (op basis van de definitie) die meer dan 8 uur per week voor minstens 3 maanden mantelzorg verleent en van wie de zorgvrager woonachtig is in de HSSM gemeenten, komt in aanmerking. We hanteren geen uitsluitingsgrond voor intramurale indicaties van de zorgvrager. We hanteren wel een uitsluiting wanneer een mantelzorger de hulp verleent op basis van Pgb. De sociaal teams (en loket Wmo) hebben in de gesprekken aandacht voor mantelzorg(ondersteuning). De toegang voor het compliment wordt ook hier bepaald. De huidige ontvangers van het compliment worden getoetst op basis van deze criteria. Wat betreft de daadwerkelijke uitvoering sluiten we aan bij al bestaande initiatieven, zoals de dag/week van de mantelzorg. Compensatie zorgkosten We hebben de volgende middelen beschikbaar voor de compensatie van zorgkosten: macrobudget
HoogezandSappemeer € 91.418,€ 479.886,12 € 590.970,63* € 597.013,85*
Slochteren
Menterwolde
2014 € 45 miljoen € 21.043,€ 25.924,2015 € 216 miljoen € 95.532,78 € 113.754,2016 € 266 miljoen € 117.646,80* € 140.085,89* 2017 € 268 miljoen € 118.849,85* € 141.518,39* en verder *dit betreft ramingen die gebaseerd zijn op de beschikbare middelen in 2015 en de stijging van het macrobudget in 2016 en 2017. Het werkelijke budget voor 2016 en verder is afhankelijk van de gebruikte verdeelmaatstaven. Het aantal huishoudens met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum is naar schatting 2.310 in Hoogezand-Sappemeer, 590 in Slochteren en 640 in Menterwolde. Een huishouden bestaat gemiddeld uit 1,3 volwassenen. Volgens adviesbureau BS&F kan een CAZ een bereik hebben van 70% van de doelgroep, mits de regeling aantrekkelijk is en goed wordt gepromoot. Ongeveer 50% zou gebruik 71
kunnen maken van het meest uitgebreide zorgpakket. Per volwassene betalen we op dit moment ongeveer € 150,- aan verzekeringskosten (geldt voor Slochteren). We kiezen voor herverzekering van het volledige verplicht eigen risico en een bijdrage in de premie. Menzis voert de CAZ uit voor de HSSM gemeenten. Dit betekent voor de pakketten en de gemeentelijke bijdrage het volgende: • GV1 en GV2: € 6,99 per persoon per maand (gemeentelijk pakket [€5,55], inclusief compensatie eigen bijdragen Wmo/thuiszorg [€ 1,44]. • GV3: € 39,46 (compensatie eigen risico [€30,00], gemeentelijk pakket [€ 8,02], inclusief compensatie eigen bijdragen Wmo/thuiszorg [€ 1,44]. Vanaf 2015 is van groot belang dat klanten gebruik gaan maken van de CAZ. Dit vereist een goede publiekscommunicatie vanaf november 2014. We pakken de uitwerking op met de zorgverzekeraar. Wijkverpleegkundige In de Wet langdurige zorg is opgenomen dat de wijkverpleegkundige zorg draagt voor een goede verbinding tussen het sociale en het medische domein. Het gaat hier om de wijkverpleging die niet aan één specifieke cliënt is te koppelen, dus om de schakelfunctie. De wijkverpleegkundige kan iemand bezoeken aan wie (nog) geen zorg is toegewezen. Zoals zorgmijders en mensen die de weg naar de wijkverpleegkundige niet weten te vinden. Naar aanleiding van een signaal van het sociaal team gaat de wijkverpleegkundige langs, kijkt wat er aan de hand is en verwijst indien nodig door naar welzijn of ondersteuning (Wmo) of naar medische zorg (Zorgverzekeringswet). Het budget voor deze functie gaat naar de Zorgverzekeraars, in onze regio is dat Menzis. Menzis koopt hiervoor deze functie in bij één of meerdere zorginstellingen in de regio. Samen met de convenantgemeenten (waaronder Groningen) worden een drietal scenario’s uitgewerkt en voorgelegd aan de afzonderlijke gemeenten. In de HSSM gemeenten zullen we zoveel mogelijk insteken op een positionering in het sociaal team. Beschermd wonen Bij beschermd wonen gaat het om het bieden van onderdak en begeleiding aan personen met een psychische beperking (huidige ZZP GGZ categorie C). De op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermde woonomgeving staat bij deze personen centraal. Personen die vanwege psychische problematiek er niet in slagen zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht en ondersteuning, komen in aanmerking voor beschermd wonen. Hierbij kan gedacht worden aan Regionale Instellingen voor Beschermd Wonen (RIBW’s). In de nieuwe Wmo is beschermd wonen altijd een maatwerkvoorziening. Er geldt voor deze groep een overgangstermijn van 5 jaar. Het volledige budget dat nu in deze sector omgaat wordt overgeheveld naar de centrumgemeenten. De centrumgemeente Groningen (maatschappelijke opvang) maakt het provinciale beleid en krijgt de regie over de plaatsingen. Landelijke functies Anonieme hulp op afstand In de Wmo 2015 is opgenomen dat gemeenten verantwoordelijk worden voor het bieden van anonieme hulp op afstand. Inwoners moeten 24 uur per dag anoniem terecht kunnen voor een luisterend oor en telefonische hulp. Hiervoor is geen financiële compensatie vanuit het Rijk. Deze landelijke functie wordt nu uitgevoerd door Sensoor. In 2015 zal Sensoor (of een concurrerende partij) de opdracht krijgen van de VNG om dit te continueren. Het benodigde budget hiervoor (0,25 cent per inwoner) wordt uit het landelijke macrobudget gehaald. 72
Vervolgens kunnen gemeenten beoordelen op welke wijze de anonieme hulp kan worden ingericht vanaf 2016, passend bij de lokale structuur. Ofwel door een andere partij, ofwel op een andere manier ofwel door stimuleren van een verbinding met de kindertelefoon. Doventolk Vanaf 2015 komt de doventolkvoorziening voor de ‘leefwereld’ vanuit de AWBZ over naar de Wmo. Deze voorziening blijft – vanwege de kleine schaal er van en om reden van doelmatigheid – een landelijke voorziening, maar wordt straks gefinancierd vanuit de Wmo. Hiervoor zal er een uitname plaatsvinden uit het landelijke macrobudget voor de nieuwe Wmo. De toegang hiervoor wordt landelijk georganiseerd, vergelijkbaar met de huidige werkwijze. 3.4 Uitvoering Participatie De uitvoering van participatie wordt in dit document niet nader uitgewerkt. Binnen de kaders van dit jaarplan en verordeningen vindt de uitwerking per gemeente plaats in de overeenkomsten met de uitvoeringsorganisaties. De financiële onderbouwing hiervan wordt verwerkt in de gemeentelijke begroting. Hierbij zijn onderstaande aandachtspunten van belang: • De begeleiding, alsmede de werkgeversbenaderingen en de voorzieningen, komen binnen Hoogezand-Sappemeer en Slochteren te liggen bij de werkmaatschappij voor Werk, Re integratie en Inkomen. Voor Menterwolde vindt dit plaats vanuit het MAC. • HSSM zal de werkgeversbenadering mede inrichten en uitvoeren op grond van de afspraken en richtlijnen die worden vastgesteld binnen het regionale Werkbedrijf. Zo zal de (jaarlijkse) loonwaardebepaling deel uitmaken van het werkbegeleidingsproces binnen de werkmaatschappij (HSS) en het MAC (M). Welk loonwaarde-instrument wordt gebruikt wordt afgesproken in het regionale Werkbedrijf. • Uitvoering geven aan optimale aansluiting bij de dagopvang en begeleiding ten behoeve van mensen die geen of zeer beperkt productieve arbeid kunnen verrichten. • Beschrijven van het werkproces van re-integratie (zoals werkgeversdienstverlening, begeleiding van mensen beschut werk of tegenprestatie). • De transformatie in het sociaal domein betekent dat we de dienstverlening ook op het vlak van werk en inkomen “van binnen naar buiten” organiseren. We kijken hierbij naar de eigen kracht van de burger, van het sociaal netwerk en vervolgens naar algemene- en maatwerkvoorzieningen. • Ook sluiten we in dit jaarplan 2015 aan bij de lopende ontwikkelingen binnen het MAC (Menterwolde) en het samenvoegen van de Unit Werk en inkomen en het BWR tot één werkmaatschappij (Hoogezand-Sappemeer en Slochteren).Binnen het MAC en de Werkmaatschappij wordt één gezamenlijke methodiek voor diagnose, activering en ontwikkeling ontwikkeld en komen we tot één gezamenlijke werkgeversaanpak. • Beschrijven van de uitvoerende werkprocessen voor de werkzaamheden die voortvloeien uit de nieuw vast te stellen verordeningen (Verordening Individuele Studietoeslag, Afstemmingsverordening, Individuele Inkomenstoeslag, Verordening Tegenprestatie, Verordening Loonkostensubsidie etc). • Beleidsregels nog bij verordeningen. • Beschrijven van de administratieve werkprocessen / herinrichten van de administratie organisatie en Interne Controle. • Werkprocessen administratief en uitvoerend inpassen in het geautomatiseerd systeem. De uitwerking van de inzet van participatie in de sociaal teams wordt per gemeente binnen de bestaande budgetten nader ingevuld.
73
Beslispunt 31 De personele inzet voor participatie in de sociaal teams wordt per gemeente uitgewerkt. Deze inzet gebeurt budgetneutraal; binnen de bestaande budgetten.
74
Bijlage 1 Risicomatrix Risico Bestuurlijk De gemeente krijgt per 1 januari 2015 directe verantwoordelijkheid voor zorg waarbinnen zich ernstige incidenten kunnen voordoen. Dat kan heftige maatschappelijke reacties oproepen richting bestuurders en politiek.
Maatregel
Actualisatie:
In het uitvoeringsplan is een sturingsconcept ontwikkeld waarin op 3 niveaus signalen kunnen worden gevolgd. Binnen het concept zijn er duidelijke rollen en verantwoordelijkheden. De gemeente blijft daarbij wel eindverantwoordelijk. Dat krijgt een uitwerking in de aanpak van maatschappelijke incidenten.
Politiek Mislukken of vertragen samenwerking 23 gemeenten binnen de Routekaart Jeugd en AWBZ traject.
Actualisatie:
Er is een risico dat de besluiten binnen de samenwerking jeugd van de 23 gemeenten niet aansluiten bij de gewenste uitvoering op lokaal niveau. Zorginhoudelijk Door ontgroening en vergrijzing zijn er steeds minder burgers beschikbaar als opvoeders en ondersteuners. Voor de invulling van de kanteling neemt daardoor het sociale kapitaal af.
Actualisatie:
Vooraf afspraken maken met Raad / B&W - Bewustwording en protocollen: hoe om te gaan met een dergelijke situaties inclusief communicatie. - Proactief benaderen van de media.
- Intensivering bestaande samenwerkingsverband Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde. - Mogelijkheid samenwerking andere gemeenten openen waaronder beoogde herindeling partners. - Er is sprake van een vertraging binnen de Routekaart Jeugd. Dit is en wordt opgevangen door de samenwerking tussen de drie gemeenten. Daarnaast worden er initiatieven genomen om de uitvoering van het provinciale programma weer binnen de planning te krijgen. - De bestuurlijke samenwerking tussen de drie gemeenten wordt gericht op het laten aansluiten van de provinciale besluiten op de gewenste lokale uitvoering.
- Demografische ontwikkelingen op de voet volgen - Herstructurering basisvoorziening afgestemd op de demografische ontwikkelingen. - Investeren in sociaal kapitaal, ontwikkelen nieuwe sociale arrangementen. De uitvoeringsplannen zijn ook gericht op het ontwikkelen van sociaal kapitaal door o.a. gebruik te maken van de eigen kracht van de inwoners en hun omgeving.
75
Zorginhoudelijk Discontinuïteit van huidige en gewenste zorgaanbod en kwaliteit door overdracht naar gemeente.
- Inventarisatie van lopende trajecten en afspraken qua aantallen en type zorg in samenwerking met 23 gemeenten en zorgaanbieders. - In alle afspraken het overgangsrecht goed borgen en vangnet voor schrijnende gevallen. - Eventueel bestaande afspraken tussen huidige financiers en aanbieders voor 1 jaar overnemen.
Actualisatie:
De verwachting is dat met de beschikbare decentralisatie budgetten en de afgesloten continuïteitsarrangementen de zorg kan worden gecontinueerd.
Er is nog geen volledig beeld van de aard en omvang van het huidig zorggebruik. Hierdoor is het niet duidelijk of er binnen de zorg in natura voldoende budget beschikbaar is. De gemeente is verplicht om dan aanvullend budget beschikbaar te stellen. Zorginhoudelijk Onvoldoende specialistische hulp beschikbaar in kwaliteit en continuïteit.
Actualisatie:
Financieel Bij invoering onvoldoende budget om benodigde zorgaanbod te realiseren.
- Er op sturen dat in het kader van de samenwerking tussen de 23 gemeenten omvang, kwaliteit en continuïteit wordt gerealiseerd. - Op basis van huidige gegevens zwaardere zorg inkopen (niet te optimistisch over verschuiving op korte termijn van zwaar naar lichtere vorm van zorg). - Er is een contourennota voor het jeugdstelsel in Groningen opgesteld dat een basis vormt voor de structuur en de inhoud van de jeugdhulp. - Landelijk zijn er afspraken gemaakt over de inkoop van zeer specialistische hulp. - Met de twee andere provincies zijn afspraken gemaakt over de inkoop van specialistische hulp - De zorg wordt ingekocht op basis van de bezuinigingen binnen de continuïteitsarrangementen. - Lobby door VNG. Overleg met gemeenten binnen routekaart / oost Groningen. - Brief Tweede kamer. - Zorgaanbod versoberen. - Inkoop: sterk kostenbewustzijn laag in de organisatie te creëren. - Bij inkoop zorgaanbieders naast de kwaliteit ook de prijs, als selectiecriterium mee te laten wegen. - Minimalisering bureaucratie.
76
Actualisatie: Op dit moment is er onvoldoende zicht op de -Vanuit de Provincie wordt er aandacht besteed zorgconsumptie. Er is ook nog geen aan het probleem. duidelijkheid over de invoering van een objectief - Door het ontbreken van cijfers en analyses is het verdeelmodel voor de decentralisatie. Wat al wel nu lastig om het probleem hard te maken. duidelijk is dat er nu al aanzienlijke financiële Wanneer de cijfers er zijn dit gaan doen met de risico’s zijn binnen de drie decentralisatie. overige gemeenten in de provincie. - De uitvoeringsplannen zijn gericht op een effectieve en efficiëntie uitvoering en zo weinig mogelijk bureaucratie. Sturingsmogelijkheid binnen jeugd is beperkt omdat de zorg gezamenlijk wordt ingekocht en wordt verrekend op basis van het Regionaal Transitie Arrangement. Hierdoor hebben we geen voordeel wanneer de vraag in de gemeente daalt (of lager is dan op basis van het budget). Binnen de jeugd GGZ is er sprake van een mogelijk voordeel van € 1.000.000.
- Bestuurlijke invloed binnen de samenwerking optimaal inzetten gericht op de beheersing van deze risico’s.
Binnen de AWBZ is er voor de Pgb’s een aanzienlijk tekort van tussen de 20 en 40%.
- In het uitvoeringsplan is een onderdeel opgenomen voor de aanpak van dit risico (bijlage 4). We zetten met ingang van 1 november al extra casemanagement in om de bezuinigingstaakstelling te halen. - Er moet rekening worden gehouden dat het budget wordt overschreden.
Financieel O.a. door de invoering van lokaal gerichte zorg ontstaat er een grotere zorgvraag dan waarmee rekening is gehouden
Actualisatie:
- Budgetbewaking . - Afspraken met huisartsen voor jeugd. - Binnen het functioneel model de criteria voor toeleiding naar flexibele en specialistische zorg kritisch toepassen. Eerst oplossing zoeken in de basiszorg. - Inzet Pgb kritisch te zijn op de prijs kwaliteit verhouding. - Investeren in de basiszorg en basisvoorzieningen. - Beleid aanpassen, versobering verordening. - Financiële reserves opbouwen en budgetten ontschotten. Door de aanpak vanuit de sociaal teams is het risico nog steeds reëel. Ervaring met de teams is soms ook dat de neiging bestaat om geen duurdere zorg in te zetten. In de werkwijze staat maatwerk voorop. Hiermee komt het automatisme van het inzetten van zorg te vervallen. We gaan er daarom vanuit dat het risico beheerst kan worden. Met het 77
sturingsmodel zijn we ook in staat om sneller en eerder bij te sturen. Financieel Structurele tekorten door een toenemende zorgvraag als gevolg van sociaal economische ontwikkelingen in de regio Oost Groningen.
- Investeren in de participatie van sociaal economische doelgroepen. - Kansen van kinderen versterken door kwalitatief hoogwaardig onderwijs. - Stimuleren werkgelegenheid dat aansluit bij de het niveau van de sociale doelgroepen.
Actualisatie:
Geen wijziging. Beheersmaatregelen moeten nog invulling krijgen.
Financieel Demografische trend van ontgroening en vergrijzing veroorzaakt een aanzienlijke daling van de decentralisatie uitkering (groen) en explosieve toename van de zorgvraag (grijs). Het aanpassen van de voorzieningen loopt financieel niet synchroon met deze ontwikkelingen. Actualisatie:
Financieel Het ontbreken van directe beïnvloeding van het gedwongen kader voor jeugd waaronder de kosten van lopende trajecten na 2015.
Actualisatie: De uitvoering van het gedwongen kader wordt sterk gestuurd vanuit het ministerie van VWS en Justitie en Veiligheid.
- Monitoring demografische ontwikkelingen en extrapolatie daarvan naar het beleid op de korte en de middellange termijn, - Bij de inkoop van zorg alle mogelijke en gewenste flexibiliteit inbouwen. - In samenwerking met aanbieder en burgers het organiseren van een flexibele zorginfrastructuur. Geen wijzigingen. Beheersmaatregelen moeten een plek krijgen in het middel lange termijn beleid.
- Inzicht in aantallen lopende trajecten. - Lokale samenwerking en afspraken over indicatie stellingen met de gecertificeerde instelling en Raad voor de Kinderbescherming en Openbaar Ministerie. -Vanuit het provinciale programma worden afspraken gemaakt met de aanbieder en het ministerie. Vooralsnog lukt het niet de regie te nemen. - De verrekening van de kosten vindt plaats op basis van het verzekeringsmodel voor de komende 3 jaar. Het verminderen van de afname heeft daardoor geen groot effect op de hoogte van de gemeentelijke bijdrage. Bestuurlijke invloed aanwenden om toch een financiële prikkel in te bouwen in de verrekening van de kosten. - Het uitvoeringsprogramma voorziet in de samenwerking met het gedwongen kader en de Raad voor de Kinderbescherming.
78
Wet en regelgeving Inbreuk privacy cliënten doordat gegevens bij de verkeerde instanties / personen terecht komen.
- Afspraken maken en helder privacyprotocol. - Kritische eisen t.a.v. (koppelen) automatisering - Rechten cliënten borgen / inzage en correctierecht.
Actualisatie:
- In het uitvoeringsprogramma is een privacyreglement opgenomen die voorziet in het voorkomen van deze risico’s.
Zorgaanbieders Gemeente is niet in staat inkoop/aanbesteding voldoende te realiseren
Actualisatie:
Informatisering Niet tijdig beschikken over juiste informatie ten behoeve van beleidsontwikkeling en begroting
Actualisatie: Voor de WMO heeft er een gegevensoverdracht plaats gevonden, voor de jeugd niet. Er is een risico dat de overdracht voor jeugd of niet tijdig of niet volledig zal zijn. Informatisering ICT-infrastructuur is niet tijdig gereed om o.a. de kosten te beheersen van de op de vraag gebaseerde zorgconsumptie.
- Samenwerking 23 gemeenten en samenwerking 3 gemeenten eventueel uit te breiden met beoogde herindelinggemeenten. - Deskundigheid inhuren. - Gedeeltelijk bestaande contracten overnemen - Aanbieders niet alleen verantwoordelijk maken voor door de gemeente gevraagde diensten/producten w.o. in de basiszorg, gedeeld belang zoeken. - Bijstellen eigen beleid. Gemeenten werken intensief samen bij de inkoop. Voor de WMO wordt gebruik gemaakt van een centrumgemeente. Bij de jeugd wordt er een apart regionaal inkooporgaan ingericht. Met deze samenwerking bundelen we kennis en slagkracht. Uitgangspunt is dat na verloop van tijd wat lokaal kan wordt overgeheveld naar de gemeente.
- Initiatief om datavoorziening te verbeteren. - Concrete en eenduidige uitvraag van gegevens bij verschillende partijen in samenwerking 23 gemeenten. - Conservatieve inschatting van het budget en zorgvraag. - In contracten en aanpak zorgen voor voldoende flexibiliteit om bij te sturen. -Vanuit het provinciale programma worden met een uitvraag richting de zorgaanbieder een poging gedaan om het beeld wel volledig te krijgen.
- Aansluiting met landelijke ICT initiatieven. - Samenwerking 23 gemeenten. - Beginnen met basale toepassingen ICT bewezen technologie. 79
- Niet te hoge verantwoordingseisen opleggen Actualisatie:
Organisatorisch De uitrol van sociaal teams en het expertteam is niet tijdig afgerond. Er moet veel in een jaar tijd gebeuren: organisatorische inbedding, afspraken met deelnemende partijen, werving. Actualisatie: De besluitvorming vind na de zomer plaats. Er is een risico dat daardoor de operationalisering van het team te laat op gang komt. Hierdoor kunnen er zaken tussen wal en het schip vallen. Met de andere gemeenten en aanbieders moeten nog afspraken worden gemaakt over de Inzet van experts. Dienstverlening Onduidelijkheid bij de inwoner mbt waar naar toe met welk probleem of vraag. Er is een veelheid aan loketten, zowel fysiek als op internet. Actualisatie:
- Er wordt een registratiesysteem aangeschaft op basis van een programma van eisen die samen met experts en het veld is opgesteld. - Met de 23 gemeenten wordt samengewerkt om de verplichte gegevensuitwisseling te kunnen vormgeven.
- Zo snel mogelijk starten met de inrichting van sociaal teams en niet te lang in de plan-fase blijven hangen.
- Binnen het CJG wordt een vangnet georganiseerd voor kinderen en gezinnen waar de hulp te laat of niet goed op gang komt.
- Ontwikkelen van een duidelijke communicatiestrategie inclusief de inzet van internet.
- Er is een communicatieplan ontwikkeld die met de publicatie van het jaarplan wordt gestart. Een website maakt daar onderdeel van uit. - Er is in principe 1 loket en dat is het sociaal team. - Er is 1meldpunt waar inwoners hun zorg of klacht kwijt kunnen.
80
Bijlage 2 Totale budgetten Wmo 2015: nieuw en bestaand Begroting 2015
Hoogezand - Sappemeer
Producten WMO
Uitgaven
Specialistische zorg WMO Huishoudelijke verzorging P6511 WMO Voorzieningen / Verstrekkingen P6564
3.830.913 2.166.960
Continuïteitsarr. PGB Continuïteitsarr. ZIN Inkomens ondersteunend maatwerk Doventolk Fexibele zorg Maatschappelijke dienstverlening P6474 Ouderenbeleid, incl. sociaal cultureel werk P6480 Sociaal Cultureel Werk, incl. vrijwilligersbeleid P6516 Subsidies dorps- en wijkcentra; accommodaties P6522 Dorps- en wijkcentra; Fac. P6523 Gehandicaptenbeleid P6552 Woonomgeving en leefbaarheid P6708 Wijkvernieuwing Gorecht-West P6722 Mantelzorgondersteuning en -compliment Clientondersteuning Vroeghulp
Inkomsten
Uitgaven
3.149.702 2.047.608
1.010.000 453.000
2.559.000 3.584.000 480.000 18.000
2.559.000 3.584.000 480.000 18.000
689.611 63.860
689.611 63.860
984.951
984.951
48.806
48.806
350.143 2.500 563.396 400.000 156.000 309.000 4.000
681.211 119.352
Saldo
Slochteren
52.742
Inkomsten
Saldo
Uitgaven
Inkomsten
Sald
120.000 37.500
617 585
860.000 453.000
737.665 623.053
641.000 540.000 95.000 4.000
641.000 540.000 95.000 4.000
579.000 842.000 114.000 4.000
579 842 114 4
549.000
549.000
414.894 169.480
414 169
231.078
231
389
109 2
579.000
150.000
Menterwolde
579.000
297.401 2.500 563.396 400.000 156.000
800 0 0 31.000
800 0 0 31.000
389.543 0 20.303 0 52.000
309.000 4.000
104.000 2.000
104.000 2.000
109.000 2.000
20
52
Inloopfunctie GGZ Basiszorg WMO Informatie en advies P6492 Sociaal team / -loket Transformatie AWBZ - WMO Organisatie Uitvoeringskosten WMO
Let Op! Dit betreft de netto ramingen. M.a.w. Kosten minus eigen bijdragen
113.000
113.000
23.000
23.000
27.000
27
569.868 23.000 363.000
488.000 4.000 70.000
488.000 4.000 70.000
* 5.000 84.000
5 84
456.000
456.000
92.000
92.000
109.000
109
17.821.328
938.625 16.882.703
4.685.800
4.535.800
4.513.016
655.188 23.000 363.000
85.320
150.000
157.500
* Verdisconteert in Wmo HH en voorzieningen
82
4.355
Bijlage 3 Privacyregelement De bestaande wet- en regelgeving vertalen wij als volgt naar een reglement voor de sociaal teams: 1. De professional heeft altijd een gezonde en veilige ontwikkeling van de jongere als doel. 2. De professional maakt de volgende afwegingen voordat hij als actie om dat doel te bereiken informatie over de jongere deelt met andere professionals: • Wat is de noodzaak om de informatie te delen? • Wat weegt het zwaarst: het respecteren of een inbreuk maken op de privacy van de jongere? • Proportionaliteit Staat de actie in verhouding tot het doel? Is de actie in proportie? • Subsidiariteit De minst ingrijpende actie. Is de actie echt nodig? Is er een andere (minder) ingrijpende actie mogelijk om mijn doel te bereiken? • Doelmatigheid Is dit de meest geschikte actie? Bereikt deze actie het beoogde doel? 3. De professional werkt volgens het transparantiebeginsel. Hij bespreekt met de jongere en het gezin met wie hij wil samenwerken en welke gegevens hij daarvoor uit moet wisselen. Alleen in de volgende gevallen mag de professional gegevens over de betrokkene delen zonder hem of haar en/of zijn ouders hierover te informeren: • ter voorkoming van strafbare feiten; • ter bescherming van de betrokkene; • in het belang van rechten en vrijheid van anderen. De professional kiest op basis van subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid om al dan niet in deze gevallen gegevens te delen zonder te informeren. Als hij kiest om niet te informeren zijn de stappen 4 en 5 niet van toepassing. 4. De professional stelt de jongere en/of ouders in de gelegenheid om hun bezwaren te uiten tegen het delen van informatie met andere professionals. Als de jongere en/of de ouders bezwaren hebben, zoekt hij naar mogelijkheden om de bezwaren weg te nemen. Als hij die bezwaren niet kan wegnemen en dus geen toestemming krijgt, gaat hij niet over tot het delen van informatie, tenzij het belang van de jongere dit vereist dan wel die andere professionals rechtstreeks betrokken zijn bij de verlening van jeugdhulp aan de jongere en het delen noodzakelijk is voor de door hen in dat kader te verrichten werkzaamheden. Dan kiest de professional op basis van de voormelde afwegingen om, gelet op de (resterende) bezwaren, wel of niet informatie te delen. Als hij kiest om niet te delen informeert hij de jongere en/of de ouders over die keuze en de gemaakte afwegingen. Als hij kiest om wel te delen bepaalt hij eerst wanneer hij daarover informeert. 5. De professional kiest of hij de jongere en/of ouders vooraf of, in het belang van de jongere, achteraf informeert over de keuze om te delen en de gemaakte afwegingen. 6. De professional documenteert alle gemaakte keuzes, afwegingen en bezwaren.
Bijlage 4 Aanpak Persoonsgebonden budget (Pgb) Aanpak taakstelling Pgb in het overgangsrecht Voor het Pgb geldt hetzelfde overgangsrecht als voor zorg in natura. De inwoner heeft recht dit te behouden gedurende de periode waarin de beschikking geldig is tot uiterlijk eind 2015. Belangrijkste doelstelling voor 2015 is dan ook de continuïteit van zorg voor 2015 goed te regelen. Tegelijkertijd is er sprake van een bezuinigingstaakstelling. Wanneer we de zorg ongewijzigd voortzetten in 2015 ontstaat er in 2015 een tekort. Om het tekort te beperken zijn er maatregelen nodig binnen de beperkte mogelijkheden van het overgangsrecht. Met de uitvoering moet al dit jaar worden gestart om de gewenste taakstelling te halen. Op basis van voorlopige analyses stellen we de volgende bezuinigingstaakstelling vast (zie risico’s en kansen): Jeugd 40% Wmo 20% Dit zijn voorlopige cijfers omdat we op dit moment de klantgegevens nog niet hebben (jeugd). Beperking van de financiële risico’s door het terugdringen van de kosten in 2015 Door middel van de volgende maatregelen annex werkwijze zal die taakstelling moeten worden behaald: • Invoering van het trekkingsrecht (wettelijk verplicht). Als antwoord op de fraude die met het Pgb gepleegd is de afgelopen jaren, heeft de overheid besloten om de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aanvullende verantwoordelijkheden te geven met betrekking tot besteding van het Pgb. Door middel van het trekkingsrecht wordt het Pgb budget beheerd door de SVB. Zij innen het budget op een rekening en betalen er rechtstreeks de zorgverleners van. Normaal gesproken is het de client zelf die het budget int, uitgeeft en verantwoording afdraagt, maar dat wordt met het trekkingsrecht dus nu anders. Ervaring met pilots elders in het land ziet een deel van de klanten hierdoor af van een Pgb. Naar schatting 10%. • Niet benutte indicaties en betere controle hierop door de lokale uitvoering. Een deel van de huidige Pgb’s wordt niet ingezet maar ook niet teruggevorderd. Nog onduidelijk is in hoeverre dit al is verrekend in het toegekende budget. • Door nieuwe aanvragen bij Bureau Jeugdzorg vanaf september anders op te pakken. We zijn in overleg met BJZ om de nieuwe aanvragen voor jeugdzorg al in overleg met het sociaal team op te gaan pakken. • Door de indicatie uit te voeren volgens de nieuwe verordening (keukentafelgesprek). Waarbij de nadruk nog meer komt te liggen op het te bereiken resultaat en wat er nodig is om dit te bereiken. Hierbij wordt in eerste instantie kijken naar wat de inwoner en zijn/haar netwerk eromheen kan (informele zorg). Daarna kijken in hoeverre een beroep gedaan kan worden op algemene voorzieningen. De verwachting is dat de nieuwe arrangementen goedkoper gaan zijn. • Het aantal aflopende indicaties zal in ieder geval opnieuw geïndiceerd worden. Al vanaf de eerste helft van 2015 lopen er indicaties af. Voor jeugd weten we nog niet precies hoeveel indicaties aflopen en wat een nieuw arrangement gemiddeld goedkoper gaat zijn. Voor de AWBZ( 18 +) zal met iedere budgethouder in 2015 er een nieuw arrangement afgesproken worden. Dit betreft in HSSM 404 budgethouders. • Ruimte zoeken in de indicaties onder het overgangsrecht. Hierbij wordt gedacht aan het checken van budgetplannen van de doelgroep jeugd met een psychische grondslag (BJZ indicaties) op doelmatigheid, waarbij de inzet van de bestaande passende ondersteuning gewaarborgd blijft. Aandachtpunt is dat Pgb’s ook vallen onder het overgangsrecht. De inwoner heeft recht dit te behouden gedurende de periode waarin de beschikking geldig is tot uiterlijk eind 2015. Met de 84
afspraken moet daarnaast hetzelfde of een beter resultaat behaald worden. Hierbij moet kritisch gekeken worden of de inspanning die het kost om deze gesprekken te voeren ook resultaat oplevert. Start van de aanpak vanaf 1 november Om zo snel mogelijk in beeld te krijgen welke mensen voor welke hulp of ondersteuning een Pgb krijgen, is het nodig dat wij zo snel mogelijk met de huidige Pgb houders gesprekken gaan voeren. Dat kan vanaf 1 november omdat dan de verordeningen vastgesteld. Het aantal jeugd-indicaties dat langdurig doorloopt is waarschijnlijk zeer groot omdat het de praktijk is dat indicaties voor lange tijd worden afgegeven. We moeten er vanuit gaan dat binnen jeugd er alleen sprake is van natuurlijk verloop. De jeugdige neemt op zijn 18e verjaardag de indicatie mee naar de Wmo. De voorwaarden, kwaliteitsregels en tarieven die de gemeente kan vaststellen gelden niet voor de Pgb’s die vallen onder het overgangsrecht. De gemeente heeft wel de verantwoordelijkheid om de veiligheid en het welzijn van het kind te beschermen. Vanuit die rol is het nodig om te toetsen of het Pgb wordt gebruikt voor het doel waarvoor het is verstrekt. Ook kan het voorkomen dat een Pgb te weinig ruimte biedt voor de juiste zorg. Doet zich zo’n situatie voor dan kan de gemeente het Pgb wijzigen en eventueel zorg in natura inzetten. De langdurige indicatie brengen ook met zich mee dat er Pgb’s worden verstrekt voor een vraag die niet meer bestaat. Daardoor worden ook veel Pgb’s niet of niet helemaal gebruikt. Het is ook denkbaar dat een Pgb op onjuiste gronden is toegekend. In dat soort gevallen bestaat de mogelijkheid om de Pgb in te trekken of te verlagen. Voor jeugd geldt dan: • zo snel mogelijk in beeld krijgen hoeveel kinderen voor welke zorgvraag een Pgb krijgen waardoor het financiële risico zo vroeg mogelijk in beeld komt en beleid voor 2016 kan worden ontwikkeld; • zo veel mogelijk ruimte in tijd scheppen om goede gesprekken aan te gaan met de Pgb houders; • waardoor de zorg zo optimaal mogelijk kan worden afgestemd op de hulpbehoefte van het kind en de mogelijkheden van de ouders zo mogelijk de Pgb uitgaven te beperken door oneigenlijk gebruik uit te sluiten. Binnen de Wmo is de verwachting dat er sprake is van natuurlijk verloop door de afloop van indicaties. Voorgesteld wordt daarom om dit natuurlijk verloop te volgen en met de mensen in gesprek te gaan wiens indicatie binnenkort afloopt over de vraag hoe hun hulp/ondersteuningsvraag het best beantwoord kan worden. Uiteindelijk moet iedereen voor 1 januari 2016 zijn bezocht. Voor de Wmo geldt dan: • zo snel mogelijk met mensen wiens indicatie afloopt nieuwe afspraken maken die passen binnen de uitgangpunten van de gemeente; • starten met mensen die een combinatie hebben van huishoudelijke verzorging en begeleiding hebben in een Pgb. Op dit moment is er geen capaciteit beschikbaar voor het voeren van de gesprekken. Wij stellen voor om deze capaciteit zo spoedig mogelijk te gaan werven zodat we op 1 november en start kunnen maken. Alleen dan is het mogelijk om met alle Pgb houder voor de zorg in 2015 nieuwe
85
arrangementen op te stellen. Ook de gemeentelijke backoffice moet hiervoor worden toegerust. Voor de uitvoering is op basis van de beschikbare effectieve uren op jaarbasis de volgende capaciteit nodig: • Volwassenen: circa 400 budgethouders * 8 = 3.200 uur = 2,5 fte • Jeugd: 420 budgethouders * 8 = 3.350 uur = 2,5 fte Voor zowel de Wmo als Jeugd is het nodig dat de structurele formatie casemanagement wordt uitgebreid. Wij stellen voor om deze extra capaciteit al op 1 november in te zetten. Hiermee kunnen we een maximaal effect bereiken in de beheersing van de kosten van de Pgb. De kosten bedragen voor 5 fte gedurende 2 maanden € 72.000. De financiering hiervan vindt plaats uit het programmabudget.
86
Bijlage 5 Jeugd en Passend Onderwijs Omdat de Wet Passend onderwijs en de Jeugdwet op gezinsniveau op elkaar ingrijpen zijn gemeenten en onderwijs verplicht Op Overeenstemmingsgericht Overleg (OOGO) te voeren. Het is nu aan de gemeenten om hun jeugdplannen met de samenwerkingsverbanden te bespreken. Het Jeugdplan is een lokaal document dat door de gemeenteraad van de desbetreffende gemeente dient te worden vastgesteld maar kan ook door samenwerkende gemeenten kan worden opgesteld. Het plan kan het jeugdbeleid betreffen of de brede vernieuwing op het socialde domein (incl Wmo en participatie). Het jeugdplan kan niet worden vastgesteld zonder dat OOGO is gevoerd met de samenwerkingsverbanden. Dit zou betekenen dat de drie samenwerkingsverbanden met 23 gemeenten in overleg moeten. De tijdsdruk op het OOGO Jeugdplan ivm de gemeentelijke besluitvorming noodzaakt de gemeenten dit overleg efficient te organiseren en een provinciebrede paragraaf vast te stellen voor in het jeugdplan. Hieronder treft u een concept van deze paragraaf aan. De werkwijze komt voor een deel overeen met de beschreven werkwijze in het het voorliggende uivoeringsplan. Een tweetal punten sluit dit nog niet aan op de werkwijze in ons eigen uitvoeringsplan. De besluitvorming moet nog plaats vinden. Vooralsnog voegen we het dan ook toe als bijlage. In een definiteive versie nemen we de punten waar nodig nog op in de tekst.
Transformatie Jeugdzorg en de verbinding met Passend Onderwijs Provincie brede paragraaf voor in het jeugdplan. In januari 2014 hebben de gemeenten met de samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs ‘Op Overeenstemming Gericht Overleg’(OOGO) gevoerd over de ondersteuningsplannen. Het is nu aan de Gemeentebesturen om met de samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs OOGO te voeren over het gemeentelijke jeugd(beleids)plan. Omdat het voor de samenwerkingsverbanden niet mogelijk is om met alle gemeentes apart OOGO te voeren, is afgesproken dat de gemeentes in hun beleidsplan een gezamenlijke paragraaf opnemen. Vervolgens is het aan de individuele gemeentes om deze hoofdlijnen uit te werken in overleg met het lokale onderwijsveld. In het jeugdbeleidsplan spreken we dus de hoofdlijnen en de richting van de uitwerking per thema af. Ambitie Gemeenten en onderwijs In de notitie ‘Afstemming gemeenten en onderwijs’ hebben gemeenten en onderwijs de gezamenlijke ambitie gesteld: “Elk kind kan bij voorkeur in zijn eigen omgeving opgroeien en onderwijs volgen. Het onderwijs zorgt daarbij voor goed onderwijs en de gemeente zorgt voor een goede leefomgeving. Hierbij wordt uitgegaan van het versterken van de pedagogische civil society: het initiatief ligt bij de burgers en de rol van de professionals is om te faciliteren en de ondersteunen”. Op het moment dat deze basis niet voldoende ondersteuning biedt, kunnen vanuit het onderwijs en/of gemeenten aanvullende arrangementen worden ingezet. De arrangementen voldoen aan de volgende voorwaarden: zo vroeg- ,kort-, licht- en dichtbij mogelijk. Het aanvragen, de evaluatie en de verantwoording worden gekenmerkt door een zo laag mogelijk bureaucratisch gehalte in tijd en omvang. En daar waar nodig en relevant worden zwaardere vormen van ondersteuning en zorg ingezet.
87
Gemeenten en onderwijs hebben op hoofdlijnen afspraken gemaakt over de volgende thema’s: A. Samenhangende onderwijs, ondersteunings- en hulpstructuur voor jongeren. 1. Basisondersteuning Gemeenten en onderwijs hebben een gezamenlijke ondersteuningsroute uitgewerkt, die provinciebreed eenduidig uitgevoerd wordt. Dit is met name van belang om scholen met een regionaal voedingsgebied te verbinden met de lokale basisondersteuning. In de uitwerking zijn afspraken opgenomen over de gewenste cultuurverandering en het betrekken van ouders, leerkracht of hulpverlener. Afspraken provincie breed • We implementeren de ondersteuningsroute in de lokaal georganiseerde basisondersteuning zoals de sociaal teams en wijkteams (lokale benaming, afhankelijk van gemeente). • We stellen lokaal een gebruikersoverleg in ten behoeve van een goede implementatie en afstemming met het onderwijs. Dit kan aansluiten op reeds bestaande lokale overlegstructuren en werkwijze. Daarmee zorgen we ervoor dat CJG's en onderwijspersoneel weten wat er aan beide kanten speelt aan ontwikkelingen en veranderingen. • Wij benoemen voor 1 januari 2015 (in sommige gemeenten voor het schooljaar 2014-2015) per schoollocatie PO t/m MBO een contactpersoon die de verbinding is of legt met de basisondersteuning van de betreffende gemeente. • We werken de rollen en taken van de contactpersonen gemeenten en onderwijs verder uit en plaatsen deze in relatie met de rollen en taken van Leerplicht en RMC en toeleiding arbeidsmarkt. • We willen vanuit de ondersteuningsroute samen met het onderwijs werken aan de gespreksvaardigheden richting ouders. Ontwikkelopgave lokaal • We werken aan de gezamenlijke inhoudelijke ambitie zoals verwoord in de notitie Afstemming gemeenten-onderwijs (18-4-2013). • We geven uitvoering aan de afspraken over de ‘Ondersteuningsroute gemeenten en onderwijs’, die provincie breed gemaakt zijn. • We zorgen, in overleg met de ouders, voor een goede terugkoppeling richting onderwijs. • We zorgen in de basisondersteuning voor een goede overdracht van jongeren die van de Jeugdwet overgaan naar de Wmo (18-/18+ ). 2. Toeleiding, triage en casemanagement Triage en specialistisch casemanagement wordt regionaal georganiseerd en verankerd in de lokale zorginfrastructuur. De zorg in de flexibele schil en de expertpool organiseren we regionaal, ook daar geldt een sterke verbinding met de lokale zorg. Ontwikkelopgave provincie breed • We integreren de ondersteuningsroute gemeenten en onderwijs in de brede context van partijen die met ondersteuningsroutes werken. • We werken de toeleiding en triage uit met degene die mogen toeleiden naar ondersteuning en we zorgen daarbij voor samenwerking en een integrale afweging. 3. Zorg voor Jeugd Groningen Wij verlengen het signaleringssysteem Zorg voor Jeugd Groningen met drie jaar tot einde 2017 en zorgen voor een goede positionering in de basisondersteuning. Om de overgang naar het nieuwe 88
stelsel goed te laten verlopen wordt de functie zorgcoördinatie omgevormd tot procescoördinatie, die wordt gekoppeld aan het inhoudelijk (regulier- en specialistisch-) casemanagement. De integraliteit in de samenwerking tussen gemeenten en onderwijs komt stevig op de agenda. Ontwikkelopgave provincie breed • Het onderwijs wordt betrokken bij de verdere uitwerking van de procescoördinatie. 4. Regionale en bovenregionale inkoop Zware ondersteuning en specialistische voorzieningen worden regionaal georganiseerd. We werken uit op welke terreinen er behoefte is aan gezamenlijke arrangementen en hoe we het huidige aanbod binnen de gezamenlijke ambitie kunnen stoppen, verbeteren en/of vernieuwen. Daarbij is tevens aandacht voor: de terug geleiding na verblijf in ’t Poortje, hoogbegaafdheid, dyslexiezorg en de financiële dekking door onderwijs en gemeenten. We zoeken naar een goede samenhang in het aanbieden van specialistische ondersteuning vanuit de gemeentelijke expertpool en de expertise centra in het onderwijs. Ontwikkelopgaven provincie breed • We informeren het onderwijs over de continuïteitsafspraken tav provinciale- en boven provinciale inkoop. • We stemmen de resultaten van de vraaganalyses gemeenten en onderwijs (PO, VO, MBO) op elkaar af. • We richten ons samen met het onderwijs op voortzetting, omvorming en vernieuwing van de onderwijs-zorgarrangementen. • We zoeken naar de mogelijkheden om de expertpool van de gemeenten te verbinden met de expertisecentra in het onderwijs. • We vinden het belangrijk dat er afspraken worden gemaakt over de terug geleiding vanuit residentiële inrichtingen naar het onderwijs. 5. AWBZ en Pgb’s Er zijn kinderen en jongeren met ernstige beperkingen die, om onderwijs te kunnen volgen, ook zorg op school nodig hebben, zoals verpleging of begeleiding. De AWBZ begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging van leerlingen onder de 18 jaar gaat over naar óf de Jeugdwet en/of Zorgverzekeringswet (Zvw), óf de Wet langdurige zorg (Wlz). Voor leerlingen boven de 18 jaar gaat dit over naar de Wmo. Dit zal gepaard gaan met een bezuiniging op de budgetten van de Jeugdwet en de Wmo 2015. Ontwikkelopgave provincie breed • Met de samenwerkingsverbanden werken wij de actiepunten uit zoals genoemd in de nota handreiking Passend onderwijs en stelselherziening AWBZ ‘Onderwijs, ondersteuning en zorg’. Pgb’s Iedere gemeente is zelf verantwoordelijk voor het beleid met betrekking tot de verstrekking van persoonsgebonden budgetten (Pgb’s). Het lokale beleid wordt vastgelegd in een verordening en beleidsregels. Ontwikkelopgave lokaal • We zorgen voor lokale afstemming met het onderwijs over ons Pgb-beleid.
89
B. Overgangen voorschools PO/SO, VO/VSO, MBO, HBO We willen voorkomen dat kinderen in de overgang tussen voorschool en het basisonderwijs en tussen basisscholen niet worden aangemeld/toegelaten. Het streven is om te werken aan ononderbroken ontwikkelingslijnen voor kinderen; zowel educatief, pedagogisch, als op het terrein van zorg en ouderbetrokkenheid. In het kader van de bestuursafspraken VVE hebben de schoolbesturen en de voorschoolse instellingen samen met de gemeente afspraken gemaakt over een goede doorgaande lijn tussen de voorschoolse VVE instellingen en het basisonderwijs. Hierbij dient er minimaal gebruik te worden gemaakt van een gezamenlijk overdrachtsformulier (koude overdracht) en is er sprake van een warme overdracht bij (VVE) doelgroepkinderen. Er volgt een inventarisatie van de afspraken die daarover gemaakt zijn in de andere drie subregio’s. Ontwikkelopgave provincie breed • We vinden het belangrijk dat de voorschoolse instellingen én het basisonderwijs gezamenlijk een overdrachtsformulier en bijbehorend protocol 1 hanteren. • We willen dat de voorschoolse instellingen en het basisonderwijs gezamenlijk werken aan het vroegtijdig opsporen van (de kans op) ontwikkelingsachterstanden. • We maken afspraken met de diverse onderwijssectoren over doorgeleiding leerlingen met een (grote) zorgvraag. C. Leerlingenvervoer De gemeenten streven naar een samenleving waarin inwoners in staat zijn om vanuit hun eigen kracht regie te voeren over hun eigen leven. De kanteling zoals die in het sociale domein wordt nagestreefd geldt ook voor het leerlingenvervoer. Daarom willen gemeenten graag samen met het onderwijs en de ouders bepalen wat de behoefte is aan leerlingenvervoer. Taxivervoer is niet het uitgangspunt, maar de eigen zelfstandigheid van de leerling en zijn omgeving. Ontwikkelopgave provincie breed In beeld brengen en monitoren van de veranderingen van het huidige leerlingenvervoer t.o.v. het toekomstige leerlingenvervoer. Uitgangspunten • Leerlingenvervoer wordt opgenomen in de ondersteuningsroute; in de vorm van gezamenlijke afweging/onderbouwing (advies). • Wanneer samenwerkingsverbanden en/of schoolbesturen hun tussenvoorzieningen anders gaan organiseren overleggen zij vroegtijdig met de gemeenten over de consequenties voor het leerlingenvervoer. • Wanneer gemeenten hun verordening leerlingenvervoer gaan aanpassen, overleggen zij vroegtijdig met de onderwijssectoren PO, VO, MBO en cluster 1 en 2.
1
In de gemeente Groningen hanteren voorschoolse voorzieningen en het basisonderwijs het overdrachtsformulier ‘Van Peuter naar Kleuter’ met bijbehorend protocol. De subregio’s kunnen hier desgewenst gebruik van maken.
90