Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Colofon
Auteurs: -
Ir. A.C. den Heijer, Real Estate & Housing, Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft Dr. ir. J.C. de Vries, Real Estate & Housing, Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft
Met medewerking van: -
Prof. ir. H. de Jonge, Real Estate & Housing, Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft Drs. H.A. Haccoû, programmamanager Habiforum Ir. A. Franzen, Real Estate & Housing, Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft Mr. T.J.T. Raas mba, directeur Vastgoed Hogeschool INHOLLAND
Literatuurverwijzing:
Heijer, A.C. den en J.C. de Vries (2007), Bouwen aan de Kennisstad, verslag expertmeeting, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006, Real Estate & Housing, Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft, juli 2007.
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
BOUWEN AAN DE KENNISSTAD
INHOUD 1
Bouwen aan de Kennisstad: Verslag Expert meeting ......................3 1.1 Inleiding ..............................................................................3 1.2 Werkwijze............................................................................5 1.3 Leeswijzer ...........................................................................5
2
Ontwikkelingen bepalen veranderingen in de stad en op de campus7 2.1 Inleiding ..............................................................................7 2.2 Context hoger onderwijs in Nederland....................................9 2.3 Toekomst hoger onderwijs in Nederland...............................14 2.4 Theoretisch denkkader........................................................23
3
De 3.1 3.2 3.3 3.4
4
Conclusies ................................................................................50 4.1 Van barrières naar randvoorwaarden ...................................51 4.2 Vervolgstappen ..................................................................54
5
Referenties...............................................................................56 5.1 Literatuur ..........................................................................56 5.2 Achtergrondinformatie ........................................................59
kennistad ontworpen in drie masterclasses.............................29 Werkwijze..........................................................................29 Problemen ontstaan door verschillen in doelstellingen............33 Gezamenlijke doelstellingen geformuleerd ............................40 De ideale kennisstad...........................................................43
2 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
1
1.1
Bouwen aan de Kennisstad: Verslag Expert meeting
Inleiding
Eén van de belangrijkste punten op de politieke agenda in steden is de bijdrage aan de kenniseconomie. In een veranderende economie zoeken steden naar nieuwe motoren die werkgelegenheid genereren, de aantrekkingskracht van de stad vergroten, het economisch draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren en een spin-off hebben voor diverse stedelijke functies. Door de veranderingen in de economie – van agrarisch en industrieel naar diensten en kennis - richten steden zich steeds meer op hun rol in de diensten- en kenniseconomie. In de kenniseconomie is de relatie met het hoger onderwijs snel gelegd, maar de mogelijke synergie tussen de stad en het hoger onderwijs wordt nog te weinig benut. Er zijn verschillende succesvolle en minder succesvolle voorbeelden van samenwerking tussen de stad en het hoger onderwijs, zoals de onderwijsboulevard in Den Bosch, de Economic Development Board Rotterdam (EDBR), Brainport Eindhoven en de ontwikkeling van de Haagse Hogescholen in het Laakhaven gebied. Steeds vaker zijn steden zich bewust van de behoefte aan de zogenaamde ‘high potentials’ en aan de creatieve klasse en leggen zij de relatie tussen economische groei en de aanwezigheid van de hoger opgeleiden en hun onderwijsinstellingen. Ook tonen steeds meer universiteiten en hogescholen verantwoordelijkheidsgevoel om een bijdrage te leveren aan de oplossing van de sociaal-maatschappelijke problemen in hun stad. Dit is geen unieke ontwikkeling. Bij corporaties, maar ook bij private ontwikkelaars, maatschappelijke organisaties en bewoners is een vergelijkbare toenemende actieve betrokken houding bij de stad waar te nemen. Het primaat voor initiatieven voor ontwikkelingen ligt hiermee niet alleen meer bij de overheid. Onder de naam gebiedsontwikkeling werken overheid en andere actoren in wisselende coalities samen aan een integrale planvorming gericht op realisatie. Deze werkwijze betekent automatisch een afhankelijkheids relatie tussen hoger onderwijs en stad. Succes is echter niet gegarandeerd in de samenwerking tussen stad en onderwijsinstellingen. Dit was aanleiding voor het organiseren van een expertmeeting ‘Bouwen aan de Kennisstad” op 25 en 26 oktober 2006 in Rotterdam. Deze tweedaagse bijeenkomst was een initiatief van Habiforum, Hogeschool INHOLLAND en de Technische Universiteit Delft. Doel van dit initiatief was om de netwerken van verantwoordelijke beleidsmakers en bestuurders van hoger onderwijs en gemeenten samen te brengen omdat zij beide een verantwoordelijk zijn voor de bouwstenen van de Nederlandse kenniseconomie. Evidente bouwstenen
3 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
zijn het opleiden van kenniswerkers en het ruimte bieden voor huisvesting van hogescholen en universiteiten. Daarnaast bestaat in diverse steden steeds meer aandacht voor huisvesting van studenten én medewerkers (uit binnen- en buitenland, al of niet tijdelijk), de rol van kennisinstellingen als werkgever, het huisvesten van startende ondernemers, culturele voorzieningen en sportvoorzieningen (al of niet gedeeld met de stad) en het vasthouden van young potentials na het behalen van hun diploma’s. Steeds meer onderzoek benadrukt de relatie tussen de aanwezigheid van een universiteit of hogeschool en de aantrekkingskracht van een stad als vestigingsplaats voor bedrijven en instellingen. Omgekeerd blijkt dat studenten zich bij de keuze van de universiteit of hogeschool laten beïnvloeden door de sfeer en voorzieningen op de campus én in de stad. Ook tonen steeds meer universiteiten en hogescholen verantwoordelijkheidsgevoel om een bijdrage te leveren aan sociaalmaatschappelijke problemen in hun stad. Diverse onderzoeken geven aan dat young potentials – al of niet deel van de creatieve klasse – bij het vinden van een plaats om te werken en wonen voorkeur hebben voor steden met een liberaal politiek klimaat, uitgebreide culturele voorzieningen en andere young potentials. Kenniswerkers trekken andere kenniswerkers aan. En dit geldt ook voor kennisinstellingen en kennisintensieve bedrijven.
4 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
1.2
Werkwijze
1.3
Leeswijzer
In de expertmeeting hebben de deelnemers in groepen, aan de hand van specifieke opdrachten, gediscussieerd over de wijze waarop de samenwerking tussen beide groepen verbeterd kan worden en welke barrières, en de kansen voor samenwerking. De ideale kennisstad is in conceptuele vorm ontworpen. De keuze voor de masterclasses was gebaseerd op het feit dat in de praktijk veel meer voorbeelden van goede en minder goede samenwerking te vinden zijn dan in de theorie. Ook gaf het de deelnemers de mogelijkheid om ‘hun eigen verhaal’ te doen. Naast voorbeelden leverde dit discussies op met collega campusen stadplanners over mogelijke oplossingen. Het verslag van de expert meeting: ‘Bouwen aan de Kennisstad’ is de eerste publicatie in deze reeks (zie figuur 1). In deze publicatie (deel B) zijn de resultaten van de expert meeting weergegeven, Inclusief de reflectie op de theoretische en praktische bijdragen van de sprekers en deelnemers. Het resultaat is een lijst met onderzoeksvragen en een voorzet voor vervolgonderzoek. De publicatie start met een samenvatting van de presentaties van de sprekers, zoals deze deels gepubliceerd zijn in de Real Estate Magazine (nummer 49, 2006) en Nova Terra (nummer 4, 2006). De bijdragen van de sprekers, waarin een groot aantal voorbeelden genoemd van samenwerking tussen stad en onderwijsinstellingen zijn apart weergegeven. In ‘Het verhaal van de gemiste kansen’ (najaar 2007) zijn een aantal voorbeelden beschreven waarbij de doelen soms behaald, soms niet behaald en soms zelfs overtroffen worden. Om als campusplanner of city planner te kunnen leren van deze voorbeelden is inzicht nodig in de achtergronden, in het hoe en waarom. De daadwerkelijke onderzoeksagenda (najaar 2007) vormt een interactieve community waarin vragen en problemen bediscussieerd kunnen worden. Een eerste aanzet is gemaakt aan de hand van het verslag van de expert meeting. Doel van de community is om de globale onderzoeksvragen aan te scherpen en aan de hand van theoretische en casestudie onderzoek te beantwoorden.
5 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Het verhaal van de gemiste kansen
Community Onderzoeks agenda
figuur 1: totaal overzicht (donker grijs: najaar 2007)
6 /60
Literatuur
Inleiding
Verslag expert meeting
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
2
2.1
Ontwikkelingen bepalen veranderingen in de stad en op de campus
Inleiding
Technische, demografische, sociale en maatschappelijke ontwikkelingen hebben invloed op de eisen die gesteld worden aan de ruimtelijke vormgeving van de stad en de campus. Demografische ontwikkelingen als de vergrijzing en de stagnerende bevolkingsgroei vormen risico’s voor de Nederlandse economie. De economische transformatie (figuur 2) laat zien dat een steeds groter deel van de beroepsbevolking onderdeel is van de kenniseconomie. Een steeds groter deel van de werkende populatie in Nederland houdt zich bezig met kennis en diensten. De meer traditionele sectoren zoals de agrarische en industrie worden steeds kleiner. Het vertrek van de traditionele sectoren uit ons land heeft meer invloed dan in eerste instantie gedacht. Het gaat niet alleen om verschuivingen van fabrieken, maar ook kennisintensieve organisaties vanuit West-Europa vertrekken naar Azië. Gecombineerd met de doelstellingen vanuit de Lissabon agenda (2000) levert dit direct problemen op. Globaliseringtrends onderstrepen het belang van het aantrekken en vasthouden van kenniswerkers. Europees beleid ter versterking van de kennisinfrastructuur moet een ‘braindrain’ naar de VS en Azië voorkomen, mede door de historische, eeuwenoude universiteitssteden en nieuwe innovatiecentra in te zetten bij de werving. Voor optimale ontwikkeling van de kenniseconomie en aantrekkelijkheid en levendigheid heeft de stad behoefte aan een met de stad geïntegreerde campus. Waarbij campus in de Nederlandse een andere betekenis heeft dan in de Angelsaksische. De Nederlandse campussen bestaan over het algemeen uit gebouwen voor onderwijs en onderzoek; terwijl het in de Angelsaksische landen ook gaat om huisvesting van studenten en (tijdelijke) staf, voorzieningen voor sport, cultuur en horeca en huisvesting van gerelateerde bedrijvigheid (figuur 3). In feite de marktplaats van het onderwijs, waar de verbinding met de stad en bedrijven tot stand komt. De grootste bedreiging is dat de campussen – onder druk van stijgende grondwaarden en de verleiding om “het tafelzilver te verkopen” – in Nederland juist naar buiten de stad verplaatst worden of zich als een stad binnen de stad ontwikkelen. Als gevolg van de verregaande onzekerheid met betrekking tot studenten aantallen en de toenemende druk op de financiering van de hoger onderwijsinstellingen zullen de universiteiten in toenemende mate voor efficiëntie kiezen. Dit zou kunnen leiden tot een behoud van het oude (met misschien minder vierkante meters). Dit maakt de broodnodige uitwisseling in het kader van de kenniseconomie niet eenvoudiger en kan zelfs op termijn zelfs de stad uithollen.
7 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Agriculture
figuur 2: Ontwikkeling van beroepsbevolking (bron: OESO)
huisvesting onderwijs & onderzoek
woonruimte infrastructuur
gelieerde bedrijvigheid
retail & leisure
figuur 3: Campus management omvat steeds meer ruimtetypen
8 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Gezamenlijk beleid en integrale planontwikkeling door stad en hoger onderwijs voor de ontwikkeling, bouw en onderhoud van de Nederlandse kennissteden – economisch, sociaal en fysiek – is dan ook essentieel. Alvorens in te gaan op de gevolgen voor de stad en de campus van de genoemde ontwikkelingen wordt hierna eerst een beeld geschetst van de stand van zaken met betrekking tot het vastgoed in het hoger onderwijs. Daarna wordt aan de hand van een aantal scenario’s de toekomst van de campus geschetst. Samen met het als laatste beschreven theoretisch denkkader van Van den Berg (2005), levert dit de input voor de ontwerpsessies.
2.2
Context hoger onderwijs in Nederland
Medio jaren negentig werden zowel hogescholen (in 1994) als universiteiten (in 1995) juridische en economisch eigenaar van hun vastgoed. De hogescholen hebben daarvoor betaald, de universiteiten kregen deze vastgoedvoorraad om niet. Tegelijk kregen de instellingen ook de volledige verantwoordelijkheid voor hun huisvesting. Dit bood kansen om zelf afwegingen te maken over de besteding van beschikbare middelen, maar ook bedreigingen omdat de middelen lang niet toereikend waren om de hele voorraad op langere termijn technisch en functioneel op peil te houden. De ontwikkelingen in de hoger onderwijssector vragen om veranderingen in het vastgoed. Huidige tendensen zijn de toename van de wens om zich (internationaal) te onderscheiden en de afname van de financiële bijdragen vanuit de overheid. Naast de toenemende aandacht voor vastgoed als middel om de doelstellingen te realiseren is de noodzaak om vastgoed optimaal bij te laten dragen steeds groter aan het worden. Uit onderzoek van Den Heijer (2002), de evaluatie van stichting Vangnet HBO (2003) en de rapportage van de commissie Koopmans (1999) blijkt dat de beschikbare financiële middelen voor vervanging van het vastgoed op termijn niet toereikend zijn. Met als gevolg dat het vastgoed een bedreiging kan gaan vormen voor de financiële positie van de instelling. De vastgoedplannen werden ambitieuzer als gevolg van de toenemende concurrentie en ambities van de onderwijsinstellingen. Tegelijkertijd werd het onvermijdelijk om een efficiencyslag te maken in het ruimtegebruik en flexibeler te worden. De gezamenlijke vastgoedportefeuilles in het hoger onderwijs bevatten circa 7 miljoen m2 bruto vloeroppervlak (Den Heijer 2004). Al die gebouwen bieden onderdak aan 565.000 studenten en 85.000 medewerkers. De spreiding van studenten over Nederland geeft clusters met potentie voor de kenniseconomie. Bij vele clusters is deze potentie al succesvol gebruikt in activiteiten en vertaald in economische groei. Uit de spreiding van de studenten in Nederland blijkt dat meer dan de helft van de studenten zich in een cirkel met een straal van 40km bevindt, in de Randstad (zie figuur 4).
9 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Student population as %of city population 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
U tre ch t
G ro ni ng en
Le id en
N ijm eg en
D el ft
M aa st ric ht W ag en in ge n
Ti lb ur g
En sc he de
A m st er da m
R ot te rd am
Ei nd ho ve n
0%
tabel 1: Invloed van studentenpopulatie op de beroepsbevolking van de stad (Heijer, 2007).
< 5.000 5.000 - 10.000 10.000 - 15.000 15.000 - 20.000 20.000 - 30.000 30.000 - 50.000
radius 40 km > 285.000 studenten > 50 % van totaal
0
50
> 50.000
100 km
figuur 4: studenten in hoger onderwijs (totaal 565.000) verdeeld over Nederland
10 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Dit pleit voor netwerksturing tussen de instellingen en steden binnen dit gebied. Bij het aantrekken van kenniswerkers is de relatie met de aanwezige kennisinstellingen een logische. In 2005 volgden 565.000 studenten hoger onderwijs in Nederland. Naast deze studenten hebben de gezamenlijke hoger onderwijsinstellingen 85.000 medewerkers, waarvan meer dan de helft als docent of onderzoeker: ook kenniswerkers. De rol van de universiteit of hogeschool in de werkgelegenheid van een stad – voor hoogopgeleiden én voor lager opgeleiden – wordt vaak onderschat: ze behoren tot de grotere of grootste werkgevers in de steden, hebben een spin-off in de vorm van startende ondernemers en trekken andere kennisintensieve organisaties aan. Of de kenniswerkers en potentiële kenniswerkers ook in dezelfde stad wonen, winkelen of op een andere manier tijd en geld besteden is afhankelijk van het beleid van zowel stad als kennisinstelling. Hoeveel aandacht is er voor studentenhuisvesting, huisvesting voor (tijdelijke) medewerkers en – niet onbelangrijk in het aantrekken van hoogopgeleiden – huisvesting voor hoogopgeleide starters? Met de wereld als arbeidsmarkt heeft een hoogopgeleide veel alternatieven. De huidige fysieke setting van de universiteiten en hogescholen is een belangrijke factor in waar kennis gecreëerd wordt en waar economische groei de meeste kans heeft. Campus is een populaire, meer internationaal herkenbare benaming van de vastgoedvoorraad die in gebruik is door een universiteit (university real estate); het gaat hierbij niet per se om gebouwen op één locatie, maar om alle door de betreffende universiteit gebruikte gebouwen (Den Heijer, 2007). Als voorbeeld geven de kaarten van twaalf universiteitssteden, met daarin universiteitsgrond en -gebouwen weergegeven, een indruk van de locatie van de universiteitscampus ten opzichte van de stad (zie figuur 6). Het gaat hierbij om het eigendom van de universiteit. Voor hogescholen geldt over het algemeen een grotere fysieke spreiding van gebouwen. De huidige hogescholen zijn allemaal het resultaat van fusies en overnames. In eerste instantie werden deze fusies regionaal bepaald, wat heeft geleid tot een sterk versnipperde vastgoedportefeuilles in de regio. In de loop van de jaren zijn de fusies meer strategisch ingegeven. In de tijd zijn diverse campussen veranderd van “campus buiten de stad” in “campus in de stad”, simpelweg omdat de stad is gegroeid. In die gevallen staat de campus vaak onder druk. Redenen kunnen zijn de geslotenheid – omdat een deel van de stad ‘geprivatiseerd’ is – en de wens tot meer integratie, de schaarse grond in de stad en hoge grondwaarde van de campus. Ook kunnen veiligheidsrisico’s nog steeds een rol spelen, hoewel bètaonderzoek steeds meer “deskresearch” is geworden. Veel universiteiten staan voor de afweging: laten we de stad toe op de campus of verplaatsen we de activiteiten (gedeeltelijk) naar een perifere locatie?
11 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Amsterdam
Maastricht
Groningen
Enschede
5
Leiden
Nijmegen
Delft
Utrecht
Tilburg
0
Eindhoven
Wageningen
Rotterdam
10 km
figuur 5: 12 kaarten universiteitssteden met in donkerblauw de grond en in lichtblauw de universiteitsgebouwen (met dank aan Harald Mooij) (Den Heijer 2002).
campus
campus
campus campus
stad
stad
campus
stad campus
figuur 6: drie typen universiteitscampussen (Den Heijer 2007)
12 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
De campus in eigendom bestaat bij de meeste universiteiten voor het overgrote deel uit gebouwen voor onderwijs en onderzoek. Maar de campus wordt – ook vanuit de Angelsaksische definitie – steeds meer een verzamelterm voor alle aan de instelling gerelateerde voorzieningen. Hierbij gaat het om vijf groepen campusfuncties: onderwijs & onderzoek, wonen, winkels & vrijetijdsvoorzieningen, gerelateerde bedrijvigheid en infrastructuur. Het management in het hoger onderwijs is voor het bereiken van de instellingsdoelen – waaronder ook tevredenheid van studenten en medewerkers – steeds meer afhankelijk van de aanwezigheid van deze functies in de nabijheid. Voorbeelden zijn studentenwoningen, maar ook woningen of hotelcapaciteit voor visiting professors, koffiebars, sportvoorzieningen, leer-werkbedrijven, ruimten voor starters, broedplaatsen voor jonge kunstenaars, haltes voor openbaar vervoer en parkeren. In de vergelijking met de internationale voorbeelden wordt duidelijk dat Nederland aanloopt tegen veel meer regelgeving. Het vestigen van milieubelastende activiteiten in de stad is in Nederland niet zonder meer mogelijk, in tegenstelling tot in de VS. Binnen die regelgeving zullen we dus creatiever moeten zijn om tot goede oplossingen te komen. Stad en hoger onderwijsinstelling zullen gezamenlijk een oplossing moeten vinden binnen de geldende de wet en regelgeving. En mocht het dan echt niet anders kunnen dan een deel van de instelling buiten de stad te huisvesten, zorg er dan voor dat deze snel een eenvoudig bereikbaar zijn vanuit de stad. Zodat integratie van onderwijsinstelling en stad gewaarborgd blijft. In Nederland is een aantal goede voorbeelden te noemen – van synergie tussen campusontwikkeling en stadsontwikkeling – zoals de revitalisering van het Haagse Laakhavengebied, waar de vestiging van de Haagse Hogeschool een belangrijke drijfveer voor is geweest. Maar ook de nieuwe vestigingen van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, en de Christelijke hogeschool in Leeuwarden zorgen samen met de gemeente en de provincie voor de ontwikkeling van een aantrekkelijk gebied aan de rand van de stad. Dit betekent dat stad en onderwijs oog moeten blijven houden voor de verbinding met de stad. Andere voorbeelden waar gemeente en onderwijsinstellingen gezamenlijk de dialoog zijn aangegaan: INHOLLAND op de Kop van Zuid in Rotterdam, de onderwijsboulevard in Den Bosch, de hogeschool Zuyd voor de nieuwe vestiging in Sittard en bij de diverse kennisparken van universiteiten.
13 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
2.3
Toekomst hoger onderwijs in Nederland
Uit de praktijk blijkt dat de samenwerking tussen het hoger onderwijs en de gemeenten geen vanzelfsprekende zaak is. Naast overeenkomsten in doelstellingen zijn er ook duidelijke verschillen. Het is echter evident dat de verschillende partijen elkaar nodig hebben om de kennisstad van de toekomst vorm te geven, ook in fysieke zin. Steden, regio’s en de landelijke bestuurders zijn zich steeds meer bewust van de rol die de leefbaarheid van de stad of regio speelt in de keuze van mensen om er te gaan wonen. Gestimuleerd door de grote mate van mobiliteit en het ‘tijd- en plaatsonafhankelijk’ werken, wordt het voor mensen makkelijker om te gaan wonen waar men zich prettig voelt in tegenstelling tot vroeger. Voor de steden geldt dat, willen zij bijdragen aan de kenniseconomie, zij er voor moeten zorgen dat ook hoger opgeleiden zich aangetrokken voelen tot de stad. Ook de onderzoeken van Richard Florida (2002)– naar het benodigde vestigingsklimaat voor het aantrekken van de creatieve klasse – zijn hierbij zeer relevant. De vestiging van hoger onderwijs instellingen en de wijze waarop zij in de stad gepositioneerd zijn kan hierbij een belangrijke rol vervullen. Door Van den Berg wordt geconstateerd dat de verwevenheid van de stad en het hoger onderwijs van groot belang is om de kenniseconomie te stimuleren. Stad en onderwijs zullen gezamenlijk een strategie voor de kennisstad moeten uitwerken. Om die gezamenlijke strategie te kunnen maken is het van belang ook de ontwikkelingen in het hoger onderwijs goed in kaart te brengen. Het hoger onderwijs is sterk in beweging. De studenteninstroom is steeds minder voorspelbaar als gevolg van het nieuwe bachelor-master-systeem (BaMa), de globalisering in algemene zin en de “leerrechten” in specifieke zin. De student is vele malen mobieler in zijn studiekeuze, van de instelling wordt daarmee meer flexibiliteit verwacht. Naast deze veranderingen in de kwantitatieve vraag is ook de kwalitatieve vraag aan verandering onderhevig, onder invloed van ICT, in onderwijs én onderzoek, toenemende welvaart en meer concurrentie tussen instellingen. In 2004 heeft het Center voor Higher Education Policy Studies (CHEPS) de maatschappelijke, bestuurlijke en onderwijskundige ontwikkelingen in drie scenario’s weergegeven. Zij schetsen de volgende 3 scenario’s die het hoger onderwijs in 2020 beschrijven: Centralia (“hiërarchische sturing”), Octavia (“netwerksturing”) en Vitis Vinifera (“marktsturing”), zie kader 1 voor nadere toelichting.
14 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
A. Centralia, the city of the sun
B. Octavia, the Spider-web City
C. Vitis Vinifera, the City of Traders and Micro-climates
•Hierarchical co-ordination •Power is centralised: Muscles from Brussels
•Network co-ordination •Power is spread throughout the network
•Market co-ordination •Power lies with the individual institutions
- top universities in Northwest Europe. - transnational coordination - large universities with many campuses - students have international study path - no selection --> HEI graduates are in demand, because of ageing society
- social dynamics force universities to find new stakeholders - hybrid forms of universities / colleges - crossing borders in partnerships - international – changing – project groups for research - “academic gipsy” – professors that work for different (HE) institutions - networks and social skills are more important than a diploma -diverse student population - mobility between countries, disciplines - combination of face-to-face & online contact
- higher education is very divers - a university is what it does, universities in Europa do very different things - ranking is important - applied research, finance private - > 30 % of HEI is private - continuous competition for resources - every academic is entrepeneur - students loan are accepted to great extent
kader 1: Scenario's voor hoger onderwijs in 2020 (naar CHEPS 2004) Total enrollment - including prognostications 350
300
x 1.000 studenten
250
200
150
100
50
19
90
/ 19 91 91 / 19 92 92 / 19 93 93 / 19 94 94 / 19 95 95 / 19 96 96 / 19 97 97 / 19 98 9 19 8/9 99 9 /2 0 20 0 0 00 / 20 01 01 / 20 02 02 / 20 03 03 / 20 04 04 / 20 05 05 / 20 06 06 / 20 07 07 / 20 08 08 / 20 09 09 / 20 10 10 / 20 11 11 / 20 12 12 / 20 13 13 / 20 14 14 / 20 15 15 / 20 16 16 / 20 17 17 / 20 18 18 / 20 19 19 / 20 20 20 /2 1
0
Bron: OCW 2006
15 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Bij alle scenario’s zijn andere stakeholders belangrijk. De relatie van de stad lijkt in het scenario met netwerksturing het meest kansrijk, maar de verbetering van de fysieke integratie van stad en universiteit kan in elk scenario een plaats krijgen. In Centralia bepaalt Brussel ook op het gebied van onderwijs alles wat er gebeurt. De topuniversiteiten bevinden zich in Noord West Europa. Er is sprake van transnationale coördinatie en studenten hebben een internationaal studiepad. Bij Octavia is de invloed van partijen verdeeld. De sociale dynamiek zorgt ervoor dat het hoger onderwijs steeds op zoek is naar nieuwe stakeholders. Samenwerken gaat over de grenzen heen en er worden steeds wisselende (internationale) projectgroepen gevormd voor het onderzoek. De diversiteit van de studentenpopulatie is groot en er sprake van een grote mobiliteit. In Vitis Vinifera is het de markt die bepaald wat er gebeurt. De onderwijsinstellingen zijn in grote mate privé-instituten, waar de plaats in de ranking zeer veel gewicht in de schaal legt. Naast deze maatschappelijke en onderwijskundige ontwikkelingen, speelt de bevolkingsgroei en de algemene tendens naar een hoger opleidingsniveau een belangrijke rol in de geprognosticeerde toename van het aantal studenten. Vergelijkbaar met deze scenario’s voor de toekomst komen uit de literatuur over Amerikaanse campussen drie campusmodellen voor de toekomst (Chapman, 2006): Clicks & Mortar, Intellectual Agora en Back to the future. Clicks & Mortar gaat uit van een levendige “front office” en een virtuele “back office”. De campus wordt kleiner en krijgt meer een ontmoetingsfunctie. Intellectual Agora sluit naadloos aan op de netwerkfunctie van een hoger onderwijsinstelling. De campus is integraal onderdeel van de stad en er wordt meer ruimte gedeeld met derden. Back to the future blijft het meest bij de huidige situatie: een instelling die met een grote vastgoedvoorraad die grotendeels exclusief door de instelling zelf gebruikt wordt. De synergie tussen stad en hoger onderwijs wordt het meest benut bij de strategische keuze voor Intellectual Agora, eventueel gecombineerd met Clicks & Mortar. Om in te kunnen spelen op de ontwikkelingen is flexibiliteit in gebouw, de campus, de organisatie en het gebruik steeds noodzakelijker. Naast de veranderingen in de kwantitatieve vraag is ook de kwalitatieve vraag aan verandering onderhevig, onder invloed van ICT, in onderwijs én onderzoek, meer concurrentie tussen instellingen en toenemende welvaart. In een netwerkeconomie is dit geen verrassing, maar dat maakt het vastgoedmanagement niet eenvoudiger. De werk- en leeromgeving moet studenten en medewerkers optimaal ondersteunen bij hun werkprocessen en aansluiten bij de gevraagde kwaliteit. Van der Voordt vergeleek de eisen aan ruimte met de psychologische,
16 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
cumulatieve behoeften uit Maslov’s piramide. Dit werd verder ontwikkeld in een piramide met vijf cumulatieve kwaliteitsniveaus: gezond, veilig, sociaal, aantrekkelijk, inspirerend (zie figuur 4). De eisen aan gezondheid en veiligheid gelden voor de hele vastgoedvoorraad en zijn ook vastgelegd in wetgeving. Met de andere eisen kan selectief worden omgegaan: (extra) kosten en (extra) baten voor de instelling moeten worden afgewogen. Den Heijer (2006) heeft aangegeven welke ambities en kwaliteitsniveaus overeenkomen met de toekomstige campus modellen van Chapman. Op deze manier wordt heel direct zichtbaar dat bepaalde ambities geld kosten en welke maatregelen getroffen moeten worden als de beschikbare middelen gelijk blijven of afnemen. Wanneer deze tabel gecombineerd wordt met de ontwikkelingen uit de CHEPS scenario’s wordt zichtbaar welke risico’s een instelling loopt wanneer bijvoorbeeld gestreefd wordt naar een ‘Clicks & Mortar’ campus, maar het aantal studenten afneemt evenals het onderzoek en de mate van internationalisering. Zo wordt duidelijk dat de ontwikkeling van de campus niet alleen een zaak is van de instelling zelf en de stad, maar dat ontwikkelingen buiten deze twee partijen om eveneens een rol spelen.
17 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
doel
m2
gebruikers
euro’s
resultaat voor kwaliteitsniveau (zie figuur 4)
Clicks & Mortar
Intellectual Agora
Back to the Future
veel kleinere campus door meer thuiswerken/leren: “clicks” vervangen deel van m2
de campus fungeert als open marktplaats voor het creëren en uitwisselen van kennis
de campus verandert niet veel ten opzichte van de huidige campus
bij de fysieke campus staat de ontmoetingsfunctie centraal: “creative, stimulating and a focus on intellectual and social exchange” veel minder m2 deel campus is virtueel studenten en docenten besteden minder tijd op de campus, komen naar de campus om anderen te ontmoeten zelfde hoeveelheid middelen ter beschikking meer geld voor minder m2 Æ hogere kwaliteit per m2 Æ tot en met “inspiring”
de fysieke campus wordt steeds meer deel van het stedelijk weefsel, andere gebruikers zijn welkom
de fysieke campus wordt stap voor stap aangepast aan vernieuwde kwaliteitseisen
zelfde aantal m2 hogere bezetting & benutting
zelfde aantal m2
kennisinstellingen maken gebruik van elkaars voorzieningen en hebben niet langer exclusief gebruik van hun gebouwen
grotendeels exclusief gebruik van gebouwen door eigen gebruikers, ook op faculteitsniveau zelfde hoeveelheid middelen ter beschikking zelfde geld voor zelfde m2 Æ alleen voldoende geld voor “gezond en veilig”
meer middelen door gedeeld gebruik: externe gebruikers betalen vergoeding meer geld voor zelfde m2 Æ meer differentiatie in kwaliteit mogelijk Æ van “gezond en veilig” tot en met “inspiring”
figuur 7: Toekomstige campusmodellen (naar Chapman, 2006) gecombineerd met kwaliteits- en ambitie niveau (Den Heijer 2006)
18 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Casestudieonderzoek naar campussen over de hele wereld laat zien dat hoger onderwijsinstellingen op verschillende manieren een rol kunnen vervullen bij de stedelijke ontwikkeling. Feitelijk zijn er drie hoofdrollen te herkennen (David Perry en Wim Wiewel, 2005): - de universiteit als buurman - de universiteit als planner - de universiteit als maatschappelijk geëngageerd ondernemer Als buurman heeft de universiteit een rol in het leefklimaat van de stad (of buurt). In diverse Amerikaanse voorbeelden, bijvoorbeeld Columbia University met een campus tegen de wijk Harlem in New York City, wordt deze rol nog ruimer ingevuld, door scholing te bieden voor de kansarmen. Perry (2006) maakt bij zijn toelichting van diverse voorbeelden onderscheid tussen de universiteiten die daadwerkelijk geëngageerd zijn bij het dichten van de kloof tussen arm en rijk en zij die dit uiteindelijk toch doen ten bate van de universiteit zelf (betere leefomgeving, hogere grondwaarde etc.). Ook een gebrek aan voldoende middelen zal een universiteit dwingen tot dit laatste. In de Nederlandse situatie kan de overheidsfinanciering, van rijksniveau tot gemeenteniveau, dit verschil maken, in negatieve en positieve zin. In de afgelopen jaren heeft de verantwoordelijkheid van de campusplanner zich steeds meer verruimd tot studentenhuisvesting en huisvesting voor (tijdelijke) werknemers, bijvoorbeeld hotelcapaciteit voor visiting professors. Ook sport-, horeca- en culturele voorzieningen zijn belangrijk voor het behouden of creëren van een ‘community’. Het is van belang dat de instellingen hierbij goed afwegen welke functies met de stad kunnen worden gedeeld, of in stedelijk weefsel kunnen worden geïntegreerd. Integratie kan de leefkwaliteit van de stad verbeteren, draagt bij aan de diversiteit in de stad en de toegankelijkheid van de voorzieningen. Maar dit moet wel worden afgewogen tegen de doelen van de instelling om een gesloten of open ‘community’ te zijn, en de prijs daarvan. Hoewel de positieve effecten zo evident lijken, zijn de mogelijke negatieve effecten groot. Er zijn diverse ontwikkelingen die de scheiding tussen stadsontwikkeling en campusontwikkeling groter kunnen maken. We noemden al de schaarse financiële middelen van de universiteit en hogeschool. Daarnaast zal de stad steeds meer druk uitoefenen op de universiteitsgrond die bij de meeste Nederlandse universiteiten steeds meer omringd is door stedelijke functies. Een buitenlands voorbeeld is München. Het verplaatsen van een groot deel van de campusfuncties naar de perifere locaties het hart uit de stad heeft ervoor gezorgd dat het stadsbeeld verandert. Niet eens in fysieke zin, maar in sociaalculturele en in sociaal-economische zin.
19 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Weihenstephan
Garching
Großhadern/ Martinsried
figuur 8: Stadplattegrond München met Universiteit (Buser 2006)
20 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Aan de hand van een groot aantal casebeschrijvingen van Universitaire gebiedsontwikkeling in Amerika trekken Wiewel en Perry gelijksoortige conclusies. De belangrijkste hebben betrekking op leiderschap binnen de universiteit en de stad. Maar ook de projectleiding dient tijdens de veelal lange ontwikkelingstrajecten stevig in haar schoenen te staan. De interne organisatie van de universiteit levert binnen veel universiteiten problemen op, door de grote mate van autonomie en de minimale zeggenschap van de vastgoedverantwoordelijken. Een belangrijk kenmerk van gebiedsontwikkeling is de betrokkenheid van meerdere actoren. Veelal blijkt dit in plaats van meerwaarde vooral een obstakel in het proces. Hiervoor kunnen een aantal factoren worden aangewezen. Allereerst het ontbreken van het gevoel van urgentie voor samenwerking. Een tweede punt is de inschakeling van externe adviseurs, zowel voor als tijdens de realisatie. Die veelal ieder aan hun eigen deelopdracht werken. En tot slot de verschillen in cultuur van de betrokken derden partijen, zoals financiers, woningbouworganisaties en beleggers. De complexiteit van dit type projecten maakt dat een standaard projectmanagement aanpak net werkt. Het betreffen doelzoekende processen, waarvoor een andere aanpak noodzakelijk is. Het overleg tussen gemeente en onderwijsinstelling blijkt niet alleen in Nederland incidenteel en project georiënteerd te zijn. Er is vrijwel geen sprake van regulier overleg over ontwikkelingen, veranderingen en mogelijkheden. Waardoor de mogelijkheden tot samenwerking en synergie ook niet verder gestalte krijgen. Naast de verschillen tussen universiteit en stad, blijkt uit de cases dat conflicten tussen omwonenden en de onderwijsinstelling zorgen voor stagnatie van ontwikkelingsprojecten. De voorbeelden uit de cases laten zien dat er sprake is van weerstand tegen uitbreidingen, parkeeroverlast, de verwachting dat studenten voor overlast zullen zorgen, weerstand tegen studenten huisvesting omdat studenten luidruchtig zijn enz. Deze problemen blijken veel meer invloed te hebben op de ontwikkelingen van de campus dan belemmeringen en randvoorwaarden met betrekking tot bestemmingsplannen en grond eigendom. Problemen die herkenbaar zijn vanuit binnenstedelijke gebiedsontwikkelingen. In deze processen blijkt het vroegtijdig betrekken van omwonenden cruciaal voor een succesvol planproces. Ook de financiering van de ontwikkelingsprojecten bleek een belangrijk obstakel te zijn. Er zijn verschillende manieren om de vastgoedontwikkelingen te financieren, alleen worden deze door gebrek aan kennis of door regelgeving (nog) minimaal gebruikt. In het boek ‘The University, the City, and the State: Institutional Entrepreneurship or Instrumentality of the State?’, hebben Perry en Wiewel het onderzoek verder uitgebreid met internationale cases. Belangrijkste conclusie is dat de universitaire vastgoed ontwikkelingen over de hele wereld ondanks de uitzonderingen veel overeenkomsten blijken te hebben (tabel 2).
21 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
General observations: 1.
The main reason universities have been expanding in recent decades is that they need more space to accommodate growing numbers of students. This growth results from the increased number of people in many places, but even more from the increase in the proportion that pursues higher education.
2.
A second important reason for development of new university buildings is the obsolescence of the current stock, combined with the growth in science and engineering, which have very specific space requirements.
3.
Political reasons play a very minor role in most cases, but political, economic, cultural, and social reasons may be used strategically and opportunistically by universities to justify expansion.
4.
The primary location for expansion is available land on the edge of urban areas. In some cases, that land was originally set aside long before expansion became a reality.
5.
Universities pursued and implemented their expansion projects as independently and autonomously as possible, based on their own needs and their analysis of opportunities and constraints. With three or four exceptions (of xx cases), congruence with local, regional, or national strategies was opportunistic or serendipitous, rather than deliberate and intentional.
6.
While striving for autonomy, universities nevertheless must negotiate complex governing, planning, and regulatory structures; the complexity both constrains and provides opportunities for entrepreneurship and autonomy.
7.
It is reasonable to expect that as universities grow in importance as part of the knowledge economy, their power and need for autonomy will grow; but as their physical and economic presence increases, the desire of local governments to exercise some measure of control will also grow. Thus, it seems likely that conflicts between universities and local governments will increase in the future.
8.
Most university development is funded by the public sector. However, there is an increasing emphasis on the importance of market dynamics and partnerships with the private sector.
9.
New developments have a significant effect on their immediate area. Generally, this is positive, but in some cases there are significant negative effects on particular groups.
10. Universities’ new growth and expansion are largely additive and appear to take away little from the original or main locations. 11. A key factor in the success of development projects is the strong demand from students and researchers, which provides a clear justification for additional space. 12. Most projects appear to be planned and implemented in the course of regular, institutionalized, long-range planning by professional managers, rather than as short-term entrepreneurial initiatives of individual leaders.
tabel 2: Uit “The University, the City, and the State: Institutional Entrepreneurship or Instrumentality of the State?” (Perry, Wiewel, forthcoming 2007)
22 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
2.4
Theoretisch denkkader
Steden en hoger onderwijs hebben elkaar nodig, maar er is een spanningsveld tussen de doelstellingen van de stad en de onderwijsinstellingen. De stad wil een bijdrage leveren aan de kenniseconomie en heeft hiervoor behoefte aan hoger onderwijsinstellingen. Onderwijsinstellingen hebben primair te maken met hun eigen doelstellingen, welke niet direct verband hoeven te houden met de ontwikkeling van de stad. Aan de hand van het theoretisch denkkader over kennisstad van Van den Berg, Pol et al. (2005) kan de stad in de kenniseconomie geanalyseerd worden. Dit denkkader is gebaseerd op literatuur en empirisch onderzoek. Centraal staat het organiserend vermogen om kenniswerkers aan te trekken, kennis te creëren, kennis toe te passen en groeiclusters te ontwikkelen (zie tabel). Hiervoor zijn een aantal essentiële randvoorwaarden, de zogenaamde fundamenten noodzakelijk. In de eerste plaats gaat het om de economische en kennisbasis, maar ook de kwaliteit van leven in de stad, de toegankelijkheid (nationaal, internationaal en regionaal), diversiteit, schaal en sociale gelijkheid zijn belangrijke voorwaarden. Het model geeft geen recept om de kennisstad te ontwerpen, maar biedt een denkkader. Zo hebben de verschillende activiteiten als het toepassen en ontwikkelen van kennis, het aantrekken van kenniswerkers en het ontwikkelen van groei, onderling relaties. Evenals de stedelijke voorwaarden kwaliteit van leven, toegankelijkheid, diversiteit, schaal en sociale gelijkheid. Door na te denken over de inrichting – met inachtneming van alle variabelen - ontstaat een compleet beeld van hoe de kennisstad er uit zou moeten zien. Belangrijk is om daarbij verder te gaan dan de stad alleen. Ook (on)mogelijkheden van de regio kunnen hier een belangrijke rol spelen. Door de relatief kleine afstanden tussen steden en regio’s in Nederland kan dan een grote mate van synergie ontstaan. Door na te denken over de behoefte van de mensen in de stad, en het doen van investeringen in voorzieningen voor groen en water krijgt de regio meer kwaliteit en wordt deze aantrekkelijker om in te leven. Het Rijk heeft met haar programma Groen in en om de stad ingezet op het verbeteren van de relaties tussen de stedelijke gebieden en het groene ommeland. Ook hier zien we echter mede door het groot aantal betrokken actoren dat de realisatie van gewenste ambities moeizaam tot stand komen. Voor het creëren van kennis zijn hogescholen en universiteiten de belangrijkste spelers. Zeker nu hogescholen ook toegepast onderzoek verrichten via de lectoraten. Diverse onderzoeken, waaronder een OECD-onderzoek, laten zien dat Nederland hoog genoteerd staat voor het creëren van kennis, maar slechts gemiddeld presteert in het omzetten van deze kennis in innovatie.
23 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
a. Attracting knowledge workers
Activities of the knowledge city
Foundations of the knowledge city
c. Applying knowledge
b. Creating knowledge
d. developing growth clusters
Organsising capacity
1. Knowledge base 3. Quality of life 4. Accessibility
2. Economic base
5. Urban diversity
6. Urban scale
7. Social equity
figuur 9: The foundations and activities of a knowledge city(Van den Berg, Pol et al. 2005) Chart B1.1. Annual expenditure on educational institutions per student in prim ary through tertiary education (2003) In equivalent US dollars converted using PPPs, for primary to tertiary education, based on full-time equivalents
13000 12000 11000 10000 9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0
OECD Total
1. Public institutions only. Countries are ranked in descending order of expenditure on educational institutions per student. Source: OECD. Tables B1.1a. See Annex 3 for notes (www.oecd.org/edu/eag2006 ).
24 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Het innovatieplatform is opgericht om dit probleem op te lossen en heeft daarvoor beleid ontwikkeld: Nederland moet in 2010 weer een koploper zijn in de Europese kenniseconomie en 'the place to be' zijn, een van de broedplaatsen in de wereld waar internationaal talent graag studeert, onderzoek doet en onderneemt. De vraag is: Welke steden vormen daarin een netwerk van “places to be”? De rol van de hoger onderwijsinstelling als ondernemer uit zich in de economische waarde in termen van werkgelegenheid en “productie” van hoogopgeleiden en in de spin-off in de vorm van startende ondernemers, aantrekkingskracht op andere ondernemingen en kennisintensieve bedrijvigheid. Van den Berg noemde hierbij het creëren en toepassen van kennis, het ontwikkelen van groeiclusters en het aantrekken van kenniswerkers. Dit is idealiter een cyclisch proces, een opwaartse spiraal. Hoe vormt hoger onderwijs de motor van de stedelijke economie en hoe wordt synergie gecreëerd? Van den Berg benoemde het hoger onderwijs als kennisbasis, die van grote waarde is bij alle activiteiten die van een stad een kennisstad maken: het samenwerken bij het aantrekken van kenniswerkers, het creëren en toepassen van kennis en het ontwikkelen van groeiclusters, bijvoorbeeld met gezamenlijke voorzieningen voor startende ondernemers en met kennisparken. Samenwerking bij de werving van studenten, city marketing en branding van de onderwijsinstelling is een eerste stap. De hedendaagse student is steeds gevoeliger voor de ‘sense of community’ en ‘sense of place’ en dit betreft campus én stad. Hoezeer de functies van stad en campus elkaar kunnen overlappen, blijkt uit de uitgebreide lijst van ruimtetypen die een universiteit of hogeschool met zich mee kan brengen, zie figuur 10. Het gaat hierbij – net als in een stad – om leren, werken, wonen, winkelen en recreëren. Juist hier liggen kansen om functies te delen, ook tussen kennisinstellingen en derden, een vorm van intensief en innovatief ruimtegebruik. De vraag is ook waarom zo vaak voor nieuwbouw wordt gekozen als elders in de stad oude, karaktervolle industriële panden leegstaan. Waarom worden de ruimtetypen niet of nauwelijks gedeeld of samen ontwikkeld en beheerd? De pieken en dalen in ruimtegebruik gedurende het studiejaar maken deze vraag alleen maar relevanter. Wat is het exclusieve gebruik van eigen voorzieningen een onderwijsinstelling waard? Bestuurders kunnen dit eenvoudig bepalen door te berekenen wat eigen voorzieningen kosten en dit te vergelijken met de lasten van gedeeld gebruik. Per functie kan de afweging anders uitvallen, maar experts beamen dat synergie hier zeker mogelijk is en momenteel nog te weinig wordt benut.
25 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
space types for knowledge base
space types for quality of life
space types for economic base
space types for accessibility
ACADEMIC / EDUCATION & RESEARCH class rooms (small groups) lecture halls (large groups) office space faculty laboratories (office) space support staff study places ("zelfstudieplekken en plekken voor groepswerk") library special places for ceremonies (graduation, phd defenses etc.) special places for large conferences special facilities for specific education (dance, media, art, etc.) academic hospital medical school … RESIDENTIAL student housing (national) student housing (international, short stay students) housing for alumni (young potentials, creative class) faculty housing housing for support staff hotel facilities short stay appartments for visiting professors etc. … RETAIL & LEISURE sports facilities book stores coffee bars student associations and societies (fraternities/sororities) restaurants (lunch) restaurants (dinner) bars theatres (jazz) clubs cultural centre dry cleaning, day care center, super markets … RELATED BUSINESS incubators (academic spin-off) R & D departments (academic spin-off) related businesses (services spin-off) "leer/werk-bedrijven" business who combine learning/working "broedplaatsen" / breeding places (young artists) … INFRASTRUCTURE parking space transport on campus (trolleys etc.) accessibility (by car) accessibility (by public transport) …
figuur 10: mogelijke ruimtetypes op de campus, gegroepeerd naar vijf hoofdgroepen en gekoppeld aan noodzakelijke fundamenten die Van den Berg schetst voor de kennisstad
26 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Het sombere alternatief is dat er op twee plekken concurrerende voorzieningen worden gecreëerd die op beide plaatsen onderbezet en onderbenut zijn en daarmee beide economisch onrendabel. De stedelijke functies verliezen draagvlak, als de universiteit of hogeschool alle functies op eigen terrein wil huisvesten. Tijdens de expertmeeting ontwikkelden hoger onderwijs en stad gezamenlijk concepten voor de ideale kennisstad. Hoe synergie tussen universiteit en stad kan uitblijven, wordt goed geïllustreerd met de case München. De instellingen voor hoger onderwijs waren van oudsher geïntegreerd in de sociale en culturele processen in de stad, zoals in de meeste Europese steden. De decentralisatie van de hoger onderwijsinstellingen is gestart in de jaren zestig. Door de toenemende groei van de Technical University werd de druk op de binnenstad in de jaren zeventig zo groot dat ervoor gekozen is om diverse natuurwetenschappelijke faculteiten onder te brengen in de nieuw te ontwikkelen campus in Garching. Vandaag de dag zijn circa 50% van de studenten en 40% van de medewerkers gehuisvest op de Garching campus. Het openbaar vervoer van en naar de campus vanuit de binnenstad is niet optimaal: het kost 30 tot 50 minuten om er te komen. Dit is niet alleen een probleem voor de integratie van de onderwijsinstellingen en de stad maar ook voor de onderlinge integratie en het behalen van synergie tussen de verschillende opleidingen, onderzoeksinstituten en bedrijven. Voordeel van de verplaatsing was dat er ruimte kwam voor woningen. Helaas heeft het niet geleid tot betaalbare woningen voor studenten. Nadeel is dat de ‘consumption power’ van de studenten eveneens verschoven is naar buiten de stad. Wat de levendigheid en aantrekkelijkheid van de stad doet afnemen. Uit het onderzoek Student City van Van den Berg blijkt dat München het economisch weliswaar goed doet, maar dat de verplaatsing van onderwijs en studenten uit de stad wel eens als een boemerang zou kunnen werken. De stad zou de voorwaarden moeten scheppen voor een betere integratie van de studenten in het centrum van de stad.
27 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
figuur 11: Kennis clusters in München (Buser 2006)
Universiteit en stad, München (Buser 2006)
28 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
3
3.1
De kennistad ontworpen in drie masterclasses
Werkwijze
Tijdens de Expertmeeting in Rotterdam zijn drie masterclasses gehouden met als doel het ontwikkelen van de ideale kennisstad. De aanwezigen waren gedurende een masterclassronde over drie groepen verdeeld. De masterclasses werden telkens afgerond met een plenaire presentatie van de resultaten en de mogelijkheid voor discussie. De discussies in de werkgroepen zijn door studenten vastgelegd, waarvan voor deze uitwerking ook gebruik gemaakt is. Tijdens de plenaire presentaties werden deze voorzien van vragen, commentaar en aanvullingen door de deelnemers van de andere groepen en de sprekers. De deelnemers van de expertmeeting zijn op naam uitgenodigd. Er is door de organisatoren bewust gekozen om alleen stasdsplanners en campusplanners uit te nodigen die daadwerkelijk (mede) verantwoordelijk zijn voor de samenwerking tussen stad en hoger onderwijsinstellingen. In tabel 3 is aangegeven uit welke steden de deelnemers komen, tevens is aangegeven of het gaat om vertegenwoordigers van de hoger onderwijsinstellingen of van de stad. De sprekers namen tevens deel aan de discussies en brachten hun kennis in met betrekking tot met name internationale voorbeelden. De deelname vanuit de hoger onderwijsinstellingen was groter dan vanuit de gemeenten. Deels wordt dit veroorzaakt door dat de netwerken van universiteiten en hogescholen persoonlijk contact hebben met de organisatoren. Terwijl dit voor de gemeenten minder het geval is. De eerste masterclass betrof een brainstormsessie met als doel het in kaart brengen van de problemen waar men tegen aan loopt. De deelnemers zijn tijdens deze masterclass op basis van hun achtergrond ingedeeld. De medewerkers van gemeenten en van hoger onderwijsinstellingen zaten in een aparte groep en brachten ieder vanuit hun eigen discipline in kaart wat hun gesignaleerde problemen zijn. Tijdens de tweede masterclass bestonden de groepen uit medewerkers van zowel gemeenten als van onderwijsinstellingen. Doel van deze masterclass was het samen zoeken naar mogelijke oplossingen voor de problemen die in de eerste masterclassronde aan het licht waren gekomen. Tijdens de laatste masterclass werd door iedere groep een ideale kennisstad gebouwd. Voorts werden de concepten van elke groep gepresenteerd, waarna de aanwezige experts hun mening gaven.
29 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Masterclasses (1): Doelen & hindernissen bij bouwen kennisstad vanuit twee perspectieven
•
Vanuit Hoger onderwijs Vastgoedmanagers HO inventariseren eigen doelen en belangrijkste hindernissen in de samenwerking met de stad om deze doelen te bereiken.
•
Resultaat: Doelen en kansen voor gezamenlijk bouwen kennisstad.
Vanuit Stad Gebiedsautoriteiten inventariseren eigen doelen voor kennisstad en hindernissen in de samenwerking met het HO om deze doelen te bereiken. Resultaat: Doelen en kansen voor gezamenlijk bouwen kennisstad.
Pauze en rapportage resultaten masterclasses Masterclasses (2): Gezamenlijke doelen bij bouwen kennisstad
•
Vanuit Hoger onderwijs en Stad HO-instellingen en de stad bespreken gezamenlijke doelen voor bouwen kennisstad, plus wat hen weerhoudt van bereiken doelen; daarnaast inventariseren ze functies in kennisstad die mogelijk gezamenlijk kunnen worden ontwikkeld, beheerd en/of gebruikt (lijst van potentiële functies beschikbaar).
Resultaat: Prioriteiten in gezamenlijke doelstellingen en oplossingen voor wegnemen wederzijdse hindernissen. Stand van zaken bij ontwikkeling, eigendom, beheer en gebruik kennisstad-functies bij aanwezigen (ingevulde lijsten). Rapportage en conclusies op basis resultaten masterclasses Masterclasses (3): Ontwerp de ideale kennisstad
•
Samenwerken aan de toekomst van de stad. De deelnemers werken gezamenlijk aan een fictieve casus. Wat is de ideale kennisstad? Hoe verdelen we alle functies die een kennisstad vraagt over de plattegrond van een nieuwe, fictieve stad? Hoe werken we samen bij het ontwikkelen, beheren en (gezamenlijk) gebruiken van de functies? Resultaat: Ideeën voor de ideale kennisstad en bijbehorend proces voor samenwerking.
Presentatie resultaten ideale kennisstad
30 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
In de eerste masterclass zijn de problemen benoemd. Door de groepen in te delen in stadplanners en campus planners ontstond een overzicht van problemen vanuit de hoger onderwijsinstellingen en vanuit de stad. Tevens gaf het de deelnemers de gelegenheid om ‘ongestoord’ te klagen over die hoger onderwijsinstellingen of die gemeentelijke ambtenaren. De plenaire terugkoppeling zette de discussie meteen op scherp. Het resultaat van deze eerste masterclass liet duidelijk zien dat de perspectieven van de hoger onderwijsinstellingen en de stad verschilden. Kijkend vanuit één perspectief lijkt het alsof de problemen bij de andere partij liggen. Juist door de presentatie van de problemen vanuit de twee perspectieven maakte duidelijk dat goede samenwerking alleen tot stand komt als aan beide zijden gewerkt wordt en als er begrip is voor elkaars zienswijzen. In de tweede masterclass is gezocht naar overeenkomsten en gemeenschappelijke doelen. De groepen zijn samengesteld uit zowel campus als city planners, waarbij onderscheid gemaakt is naar geografische ligging. Dit onderscheid is gebaseerd op de verwonderstelling dat de problemen in de Randstad verschillen van die in het Oosten/Noorden en het Zuiden. Er is voor gekozen om gemeenten en instellingen uit dezelfde regio zoveel mogelijk bij elkaar te houden. Bijkomend voordeel was dat de situaties / voorbeelden bekend waren en dat men elkaar al kende, of dat juist kennis gemaakt werd zodat dit in het dagelijks leven voordeel oplevert. De derde masterclass is een direct vervolg op de tweede. In deze laatste masterclass is gezocht naar oplossingen door het daadwerkelijk ontwerpen van de ideale kennisstad. Hiervoor kregen de groepen een plattegrond van een stedelijke omgeving met daarin een campus. De opdracht was om aan de hand van de uitgangspunten voor de kennisstad, de knelpunten en kansen uit de voorgaande masterclass de campus te hersitueren zodat de stad en de campus hun gezamenlijke doelstellingen zouden behalen. Als achtergrond voor de masterclasses konden de presentaties gebruikt worden. Daarnaast waren invulformulieren ontwikkeld die gebruikt konden worden per opdracht. Deze dienden als leidraad voor de discussies en zorgden ervoor dat de resultaten uit de verschillende groepen op gelijke wijze gerapporteerd werden. De resultaten uit de discussies tijdens de expert meeting blijken grotendeels overeen te komen met de bevindingen van Perry en Wiewel. De verschillen hebben voornamelijk betrekking op de financiering van de hoger onderwijsinstellingen en de vastgoedontwikkelingen als gevolg van het gesubsidieerde hoger onderwijs in Nederland en de strikte regelgeving ten aan zien van de financiering van ‘niet direct onderwijs gerelateerd vastgoed’ door onderwijsinstellingen. Daarnaast spelen ook zaken als de stedenbouwkundige tradities in Nederland een rol.
31 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Plaats
Organisatie
Functie deelnemer
AMSTERDAM
Hogeschool van Amsterdam
Lector meervoudig en intensief ruimtegebruik
AMSTERDAM
Universiteit van Amsterdam
Directeur Huisvestingsontwikkeling
AMSTERDAM
Universiteit van Amsterdam
Vice-voorzitter College van Bestuur
AMSTERDAM
VU Amsterdam
Directeur Huisvesting
ARNHEM
ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten
Hoofd Facilitaire Zaken
BREDA
Gemeente Breda
Directeur Stadsontwikkeling
BREDA
NHTV Internationale Hogeschool Breda
Hoofd huisvestiging facilitaire zaken en planning
DELFT
Gemeente Delft
Sr. Beleidsadviseur
DELFT
Technische Univeriteit Delft
Associate Professor
DELFT
Technische Univeriteit Delft
UD Gebiedsontwikkeling
DELFT
TU Delft Vastgoedontwikkeling
Sr. Beleidsmedewerker
DELFT
TU Delft, Bouwkunde
Promovendus
EINDHOVEN
Fontys Hogescholen
Manager Vastgoed
EINDHOVEN
Technische Universiteit Eindhoven
Directeur Dienst Huisvesting TU/E
ENSCHEDE
Gemeente Enschede
Beleidsadviseur Concernstaf
ENSCHEDE
Gemeente Enschede
Projectleider Kennispark Twente
ENSCHEDE
Gemeente Enschede
Teamleider kennisintensieve bedrijvigheid
ENSCHEDE
Saxion Hogeschool
4e jaars student Ruimtelijke Ordening en Planologie
ENSCHEDE
Saxion Hogeschool
4e jaars student Ruimtelijke Ordening en Planologie
ENSCHEDE
Saxion Hogeschool Deventer
4e jaars student Ruimtelijke Ordening en Planologie
ENSCHEDE
Saxion Hogeschool Enschede
Directeur facilitair bedrijf
GENT
Universiteit Gent
Directeur directie gebouwen en facilitair beheer
GENT
Universiteit Gent
Logistiek beheerder
GENT
Universiteit Gent
Planningsverantwoordelijke
GOUDA
Habiforum
Directeur
GRONINGEN
Hanzehogeschool Groningen
Hoofd Afdeling Vastgoed
GRONINGEN
Rijksuniversiteit Groningen
Hoofd Vastgoed en Investeringsprojecten
HEERLEN
Hogeschool Zuyd
Beleidsadviseur Huisvesting
HUIZEN
VROM Raad
Medewerker vastgoed
LEIDEN
Universiteit Leiden
Directeur Vastgoed Universiteit Leiden
ROTTERDAM
Erasmus Universiteit Rotterdam
Directeur Erasmus Facilitair Bedrijf
ROTTERDAM
Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam
Beleidscoördinator
'S-GRAVENHAGE
HBO-Raad
Beleidsadviseur
TILBURG
Gemeente Tilburg
Projectmanager Vastgoedontwikkeling
UTRECHT
Hogeschool Utrecht
Coördinator vastgoed
UTRECHT
Universiteit Utrecht
Directeur Vastgoed
UTRECHT
Universiteit Utrecht
Docent
WAGENINGEN
Wageningen UR
Hoofd Vastgoed & Bouwzaken
WAGENINGEN
Wageningen UR
Vastgoed en Bouwzaken
ZWOLLE
Gemeente Zwolle
Afdelingshoofd
ZWOLLE
Windesheim, Zwolle
Manager Huisvesting
tabel 3: spreiding deelnemers
32 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
3.2
Problemen ontstaan door verschillen in doelstellingen
Resultaat Master classes (1): Doelen & hindernissen bij bouwen kennisstad vanuit twee perspectieven Vanuit het perspectief van de hoger onderwijsinstellingen 1. invloed van de gemeente 2. bureaucratie van ambtelijk apparaat 3. kennisniveau ambtelijk apparaat 4. financiering 5. locatiekeuze 6. studentenhuisvesting
Vanuit het perspectief van de gemeente 1. verschillen in cultuur 2. verschillen in doelen 3. samenwerking 4. financiering
Doelen van hoger onderwijsinstellingen De doelstellingen van hoger onderwijsinstellingen hebben voornamelijk betrekking op het leveren van kwalitatief hoogwaardig onderwijs en onderzoek. Waarbij de relevantie voor het werkveld van groot belang is. Als gevolg van de gezamenlijke EU ambitie, neergelegd in de Lissabonagenda, om in 2010 te behoren tot één van de meest concurrerende en dynamische kenniseconomieën in den de wereld, worden de hoger onderwijsinstellingen geconfronteerd met een toenemende nationale en internationale concurrentie en prestatiedruk. Dit betekent dat de doelstellingen minder algemeen worden. Steeds vaker stellen universiteiten en hogescholen zich als doel te behoren bij de top van 10 van de wereld. Om deze ambitieuze doelstellingen te realiseren is het aantrekken en vasthouden van veel en excellente studenten en medewerkers een noodzaak. De jaarlijkse studenten enquêtes waarin gevraagd wordt naar de redenen waarom zij een bepaalde onderwijsinstelling hebben gekozen laten zien dat deze keuze naast de inhoud van de opleiding en het onderzoek mede bepaald worden door de sfeer en faciliteiten die de campus en de stad bieden. Naast deze aantrekkingskracht van de ‘randvoorwaarden’, blijken zowel het onderwijs als het onderzoek aan verandering onderhevig. Hetgeen resulteert in niet alleen toenemende maar ook continu wijzigende eisen aan het vastgoed en de campussen.
Problemen bij het realiseren van de doelstellingen Vanuit deze veranderingen zijn er voor de hoger onderwijsinstelling twee relaties naar de stad: (1) de veranderingen in de vastgoedvoorraad en (2) de aantrekkelijkheid van de stad zelf. Voor het realiseren van de veranderingen in de vastgoedvoorraad is toestemming of samenwerking met de stad noodzakelijk. Dergelijke projecten hebben in verband met de besluitvorming en de uitvoering lange voorbereidings- en realisatietijden. Problemen ontstaan wanneer er tussentijdse veranderingen op treden in de politiek, bijvoorbeeld als de gemeenteraad verandert na verkiezingen.
33 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Binnen de twee groepen van campus planners bleek dat er zes hoofdgroepen van problemen zijn: 1. gemeente heeft (te) veel invloed 2. bureaucratie van het ambtelijk apparaat 3. kennisniveau van ambtelijk apparaat 4. financiering 5. locatiebeleid 6. problematiek van studentenhuisvesting 1. Gemeente heeft (te) veel invloed De ontwikkelingen binnen de hoger onderwijsinstellingen gaan steeds sneller. Afspraak tussen de gemeente en de instellingen vanuit het verleden passen daar vaak niet meer bij. Toch worden de beslissingen en activiteiten vanuit deze beoordeeld. De gemeente heeft/wil een duidelijke vinger in de pap bij het realiseren van de plannen. Hierdoor neemt het aantal belanghebbenden en daarmee het aantal eisen en gesprekspartners toe. Wat veelal leidt tot conflicterende belangen, lange en veel besluitvormingsprocedures. Vaak wordt vergeten dat de onderwijsinstelling (één van) de grootste werkgever van de stad is. Binnen gemeenten ontbreekt nog al eens een algemene visie en spelen er andere belangen. Waardoor de besluitvorming een ad hoc karakter krijgt. Daarbij komt dat gemeenten te weinig onderkennen wat de kracht is van een hoger onderwijsinstelling. Het belang van de instellingen, de studenten en de medewerkers voor de economie van de stad wordt niet altijd even goed ingeschat. En in een aantal steden worden studenten gezien als last. Waardoor er vanuit de gemeenten te weinig respect is voor de gebruikers. Gecombineerd met bestuurlijke arrogantie, het ontbreken van ondernemerschap, ijdelheid en sterke hokjesgeest bij de gemeentelijke organisatie levert dit geen consequent beleid en handhaving van het beleid op. Het overleg tussen gemeente en onderwijsinstelling is incidenteel en vaak gericht op het oplossen van operationele problemen, zoals gebruikersvergunningen. Structureel overleg over de veranderingen en de mogelijkheden ontbreekt. 2. Bureaucratie van het ambtelijk apparaat Formele procedures maken het lastig nieuwe ontwikkelingen te realiseren en zorgen voor lange processen (bijvoorbeeld de regelgeving met betrekking tot fijnstof). Vaak moet er zaken worden gedaan met meerdere gemeentelijke afdelingen. Dit heeft veel contactpersonen en veel bureaucratie tot gevolg. Bij uitwerking van globale plannen
34 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
stagneert de boel vaak en blijft er van gemaakte beloftes weinig over door het ontbreken van een visie en andere belangen. Hierdoor kost het veel moeite om medewerking van de stad te krijgen. Een voorbeeld is het parkeerbeleid: De gemeente wil graag een instelling in de stad houden maar wensen niet mee te werken aan het toewijzen van parkeerplaatsen omdat bewoners hier tegen zijn, ze zien het toenemende aantal auto’s als een last. Een ander voorbeeld is de milieuwetgeving: bijna alle laboratoria hebben milieucontouren. Dit levert beperkingen op met betrekking tot ventilatoren op het dak, geluidsoverlast, etc. En niet te vergeten de regelgeving omtrent historische panden en brandregelgeving. Panden uit bijvoorbeeld de jaren ’-70 zijn daardoor niet zonder meer bruikbaar. Er is politieke wil maar het ambtelijke apparaat is er niet op voorbereid. Bovendien is in bepaalde gemeenten het ambtelijke apparaat te klein voor grote ontwikkelingen. Daarnaast is er ook sprake van slechte communicatie met de stad, zoals bijvoorbeeld in Amsterdam waar alleen overleg plaatsvindt met de UvA. Terwijl er meerdere onderwijsinstellingen in de stad aanwezig zijn. 3. Kennisniveau van ambtelijk apparaat De politiek wil wel graag een grote instelling maar binnen het gemeentelijke apparaat is weinig betrokkenheid te vinden. Bij uitwerking van globale plannen stagneert het dan en blijft er van gemaakte beloftes weinig over. Ook verkiezingen leveren stagnatie op. Er is een groot verschil tussen de politieke wil en de mogelijkheden van het ambtelijke apparaat. In bepaalde gemeenten is het ambtelijke apparaat te klein voor grote ontwikkelingen. Er is gebrek aan experts op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen en de problematiek met betrekking tot integrale gebiedsontwikkelingsprojecten. Daardoor worden juridische procedures niet slim aangepakt, en lopen de projecten onnodige vertragingen op. Daarnaast is er geen besef van wat je van elkaar kunt leren. Voor de hoger onderwijsinstellingen is ontwikkeling van de campus noodzaak. Indien zij zelf niet beschikken over deskundigheid, huren zij dit in. Bij de gemeenten ligt dit anders, daar worden de projecten begeleid door bestaande medewerkers die veelal geen kennis of ervaring hebben met dergelijke omvangrijke projecten. Het aantrekken en af stoten van gronden (zie ook locatiebeleid) is vaak lastig door de bestemming die erop zit binnen de gemeente. Door gebrek aan visie of ondeskundigheid wordt niet goed aangegeven op welke wijze de doelstellingen gerealiseerd zou kunnen worden. Er is
35 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
weinig sprake van medewerking, meedenken en participatie in de projecten. De gemeenten moeten eigenlijk een andere rol innemen. 4. Financiering De wet en regelgeving met betrekking tot de bekostiging van hoger onderwijsinstellingen is een probleem wat toeneemt. De liberale trend van de afgelopen jaren heeft ertoe geleid dat er sprake zou moeten zijn van marktwerking in het hoger onderwijs. Tegelijkertijd werden aan de andere kant allerhande doelmatigheidseisen gesteld en was de zeggenschap over de aanwending van middelen beperkt. Dit hoeft onderlinge samenwerking niet in de weg te staan. De gemeenten zouden hieraan bij kunnen dragen door bepaalde ontwikkelingen te financieren. Problemen kunnen dan ontstaan met betrekking tot de wijze van doorbelasten aan de verschillende onderwijsinstellingen. Bij de ontwikkeling van projecten wil de gemeente niet meefinancieren. Terwijl zij wel voordelen hebben van de ontwikkelingen. Zo is het in goede tijden makkelijker om een bedrijf op te starten. In mindere tijden zal dit minder zijn, terwijl de noodzaak voor de gemeente in verband met werkgelegenheid groter is. Maar ook het aantrekkenen vasthouden van studenten en medewerkers levert voor gemeenten voordelen op. Als onderwijsinstelling wordt je bijvoorbeeld gedwongen tot het realiseren van parkeergelegenheid op eigen terrein – een dure parkeergarage – omdat de gemeente niet wil mee betalen aan een goede openbaarvervoer voorziening. 5. Locatie Beleid De gemeente heeft invloed aan wie grond wordt uitgegeven. Gemeenten zetten onderwijsinstellingen soms in als middel voor het revitaliseren van ‘slechte wijken’. Onderwijsinstellingen willen daar wel aan mee werken, maar dan moet er wel tegemoet gekomen worden aan andere eisen, zoals parkeernormen of openbaarvervoer. Zo wilde de gemeente de hotelschool in een slechte buurt huisvesten om daarmee de wijk te revitaliseren. Dit zou echter een gesloten bouwblok opleveren (‘gated community’). Andere kant geldt dat een onderwijsinstelling in een villawijk vrijwel geen ontwikkeling kan realiseren zonder een bezwaarschrift te ontvangen. Gesegregeerde huisvesting van studenten en onderwijsinstellingen levert ook geen positieve effecten op. Het komt voor dat in bepaalde wijken alleen nog maar studenten wonen omdat de andere bewoners zijn weggetrokken. Deze wijk is dus in de zomer twee maanden verlaten, wat een onaangename situatie oplevert.
36 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
6. Problematiek van studentenhuisvesting De kwantitatieve huisvestingsproblematiek is voor studenten is grotendeels opgelost, maar afgestudeerden trekken weg uit de stad omdat passende huisvesting niet beschikbaar is. De kwaliteit van huisvesting is laag. Studentenhuisvesting wordt geregeld door woningcorporaties en gaat zodoende buiten de gemeente en de instellingen om. De financiering van de studentenhuisvesting vanuit de instellingen is vrijwel onmogelijk omdat onderwijsgelden niet besteed mogen worden aan huisvesting van studenten. Waardoor ook de onderwijsinstellingen en corporaties niet optimaal kunnen samenwerken. Daarnaast is er sprake van een trek van Oost naar West van pas afgestudeerden. De trek naar West naar Oost vind plaats op latere leeftijd. In Groningen en Wageningen is het aandeel, afgestudeerden die vertrekken, groter dan in het westen van het land.
Doelstellingen van de stad In de veranderende economie in combinatie met de maatschappelijke en demografische ontwikkelingen zoeken steden naar nieuwe mogelijkheden om zich te onderscheiden. Economische ontwikkeling is de belangrijkste doelstelling van de stad en de regio. Werkgelegenheid staat daarom hoog op de politieke agenda. Ondanks dat deze stedelijke doelstellingen een economische achtergrond hebben, is de wijze waarop steden ze realiseren verschillend. Als gevolg van de verschuiving van landbouw naar dienstverlening en kennis, focussen steden steeds meer op een toenemende rol in de kenniseconomie. Hiervoor is het belangrijk om kenniswerkers aan te trekken, om bedrijven en instellingen aan te trekken die kennis ontwikkelen en toepassen, zoals ook Van den Berg aan geeft. Subdoelstellingen zijn dan het verhogen van de aantrekkelijkheid van de stad, het verbeteren van economische aspecten en het toenemen van stedelijke spinn of. Toegankelijkheid en bereikbaarheid van de stad zijn dan geen doelstellingen maar randvoorwaarden. Evenals de kwaliteit en diversiteit van de woonwijken. Een middel om de doelstelling te realiseren en aan de randvoorwaarden te voldoen is samenwerking tussen stad, hoger onderwijsinstellingen, corporaties en andere bedrijven en instellingen.
Problemen voor het realiseren van de doelstellingen Belangrijkste driver in de kenniseconomie is het aantrekken en vasthouden van studenten en afgestudeerden voor de stad. Zo scheppen zogenaamde incubators werkgelegenheid en blijft de kennis voor de stad behouden.
37 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
De problemen die stadsplanners ervaren bij het realiseren van hun doelstellingen kunnen geclusterd worden in 4 categorieën: 1. verschillen in cultuur 2. verschillen in doelen 3. samenwerking 4. financiering 1. Verschillen in cultuur De culturen van de verschillende gesprekspartners en belanghebbenden zijn enorm. Waardoor het soms lijkt alsof verschillende talen gesproken worden. Ook het tempo en de wijze waarop activiteiten ondernomen worden verschillen, hetgeen frustraties opwekt. Niet alleen de culturele verschillen tussen de mensen en organisaties frustreren een soepel verloop, maar ook zijn er verschillende in interpretatie van uitdrukking ‘think global, act local’. De scheiding tussen global en local is divers en afhankelijk van het perspectief van de belanghebbenden. Andere verschillen die leiden tot frustraties hebben betrekking op de wensen/ doelen/ verwachtingspatronen van de betrokkenen. Een belangrijk aspect daarbij is dat dé universiteit niet bestaat. Er is veelal sprake van een decentrale organisatie met een verregaande autonomie van de faculteiten zelf. Daar tegen over staat dat de bestuurders van de universiteiten en hogescholen een ‘pakketvisie’ hebben voor hoe de onderwijsinstelling zou moeten vormgegeven worden in de stad. Dat in een stad sprake kan zijn van meerdere instellingen en dat de onderwijsinstelling bestaat uit meerdere autonome organisatie onderdelen wordt dan niet meegenomen. Tijdens de uitvoering komen dan allerlei problemen naar boven die betrekking hebben op tegenstrijdige belangen. Ook kan het zijn dat de onderwijsinstelling een autonome instelling is in of aan de rand van de stad. Daarbij komt dat de universiteit zeer focust op de eigendomspositie van het onroerend goed. Samenwerking met de stad is dan erg lastig. 2. Verschillen in doelstellingen en strategieën Er is sprake van grote verschillen in doelen van de stad en de onderwijsinstelling op verschillende schaalniveaus (zie ook cultuur verschillen). De doelstellingen van de onderwijsinstelling strookt niet altijd met de doelen van de autonome faculteiten. Afspraken op bestuurlijk niveau kunnen dan niet gehandhaafd worden of stuiten op weerstand binnen de faculteiten. Voor de gemeente geldt dat de onderwijsinstelling één van de partijen is voor het realiseren van de doelstellingen. Door de internationale oriëntatie van wetenschap en studenten worden geslaagde mogelijkheden van andere (internationale) steden aangedragen als
38 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
oplossing. Terwijl elke situatie vraagt op een specifieke oplossing, waarbij gemeente, onderwijsinstelling, corporatie en bedrijven moeten samenwerken. Daarnaast geldt dat de doelstellingen voor de kenniseconomie conflicteren met doelen voor het efficiënt realiseren en managen van vastgoed. Waardoor de tegenstellingen in doelstellingen binnen de onderwijsinstellingen toenemen. Deze tegenstellingen moeten binnen de onderwijsinstelling zelf op gelost worden en niet bij de gemeente neergelegd worden. 3. Samenwerking De samenwerking tussen universiteit en hogeschool en tussen onderwijsinstelling en gemeente wordt belemmerd door wetenschappelijke pretentie en –oriëntatie. Daarbij komt dat de samenwerking van de onderwijsinstellingen onderling beperkt wordt door wijze van financiering. De kennisinstelling denkt dat zij probleemoplosser van de gemeente is. Maar bekijkt daarbij de problemen alleen vanuit haar eigen perspectief. Onderwijsinstellingen hebben geen zicht op de keuzes die door de politiek gemaakt worden en wat de gevolgen daarvan zijn voor de bedrijven en bewoners van de stad. De kennis is veelal wel aanwezig binnen de onderwijsinstellingen, maar er is weinig sprake van samenwerking en de bereidheid om de kennis om te zetten naar de dagelijkse praktijk. Waardoor er sprake is van het ontbreken van vertrouwensbasis. 4. Financiering De kosten van stadsplanning en vastgoedontwikkelingen worden veelal afgewenteld op de gemeente, terwijl de onderwijsinstellingen en bedrijven ook voordelen hebben van deze ontwikkelingen. Dit geldt ook voor de onderwijsinstellingen, men wil wel, maar de extra kosten moeten opgebracht worden door de gemeente. Er wordt geen rekening gehouden met de baten van de ontwikkelingen en de latente kosten! Waardoor de afwegingen vrij eenzijdig gemaakt worden. De gescheiden financiële ‘potjes’ binnen de onderwijsinstellingen en gemeenten maken slagkrachtig optreden lastig. Daarnaast hebben veel universiteiten een groot eigen bezit. Doordat binnen de onderwijsinstellingen ook veelal alleen gerekend wordt met kosten, blijven de opbrengsten van deze gronden onbelicht. Of men wil deze eigenbezittingen niet op geven. Wat onderhandelen bemoeilijkt.
39 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
3.3
Gezamenlijke doelstellingen geformuleerd
Masterclasses (2): Gezamenlijke doelen bij bouwen kennisstad
•
Vanuit Hoger onderwijs en Stad HO-instellingen en de stad bespreken gezamenlijke doelen voor bouwen kennisstad, plus wat hen weerhoudt van bereiken doelen; daarnaast inventariseren ze functies in kennisstad die mogelijk gezamenlijk kunnen worden ontwikkeld, beheerd en/of gebruikt (lijst van potentiële functies beschikbaar).
Resultaat: Prioriteiten in gezamenlijke doelstellingen en oplossingen voor wegnemen wederzijdse hindernissen. Stand van zaken bij ontwikkeling, eigendom, beheer en gebruik kennisstad-functies bij aanwezigen (ingevulde lijsten).
Gezamenlijke doelstellingen Uit de eerste masterclass is duidelijk geworden dat de onderwijsinstellingen een bijdrage willen leveren aan de kenniseconomie en dat de doelstellingen van de stad betrekking hebben op de economische ontwikkelingen van de stad (en de regio). Wanneer de discussie blijft hangen op het vaststellen in hoeverre de ene doelstelling leidend is voor de andere, zullen alle genoemde knelpunten optreden. Wanneer gewerkt wordt vanuit de veronderstelling dat beide doelstellingen complementair zijn, zullen een aantal knelpunten verdwijnen. Het één gaat niet zonder het ander. De politieke keuzes verschillen per stad en de vraag is dan ook of steden ervoor kiezen om hun sterke kanten uit te buiten of om de zwakke kanten te versterken. Gezamenlijke belangen dienen bepalend te zijn, waarbij de kennis van de hoger onderwijsinstellingen gebruikt zou kunnen worden voor de ontwikkeling van de stad. Zodat de primaire taak van de instellingen gewaarborgd kan blijven. Er zijn een aantal mogelijke insteken voor het opstellen van deze gezamenlijke agenda, zoals: • Inzetten op sterke punten • Primaire functie • Onderscheidend vermogen • Werkgelegenheid In de uitwerking van de gezamenlijke agenda tijdens de expert meeting is gekozen voor de insteek om de gezamenlijke knelpunten op te lossen, waarbij de discussies zich niet beperkt hebben tot gemeente en onderwijsinstellingen, maar ook overige ondernemingen/organisaties betrokken zijn.
40 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Gezamenlijke knelpunten De samenwerking tussen gemeente, hoger onderwijsinstellingen en ondernemers kan op verschillende manieren verbeterd worden. Belangrijkste agendapunten uit de masterclasses bleken het gezamenlijk gebruik van faciliteiten en veiligheid & levendigheid van de stad. Veel voorzieningen kunnen worden gedeeld met andere partijen dan de instellingen van het hoger onderwijs. Vragen die dan beantwoord moeten worden zijn: • Treedt de gemeente binnen dit proces op als regisseur? • Wie stelt het programma van eisen samen? • Op welke wijze worden kosten doorbelast? • Wie beheert, wie beslist? Zo is in Rotterdam het voorstel door de gemeente gedaan om in eerste instantie voor het middelbaar en voortgezet onderwijs een ruimtebank te realiseren van alle leegstaande onderwijsruimten. Onderwijsinstellingen die (tijdelijk) ruimten nodig hebben kunnen hier terecht. Ook zijn er ideeën om één gezamenlijke frontoffice te maken in het centrum van de stad. Alle onderwijsinstellingen kunnen daar hun studentenbalies huisvesten. Dit geeft de student een kompleet beeld van wat er mogelijk is qua opleidingen in de stad. Vanuit de onderwijsinstellingen bestaat veel weerstand tegen gezamenlijk gebruik. Achterliggende gedachte is dat hiermee de onafhankelijkheid van het onderwijs in het geding komt. Een wel gerealiseerd voorbeeld is de universiteitsbibliotheek in Gent die openbaar toegankelijk is. Aspecten die de veilig en levendige van de stad bepalen hebben betrekking op het woonmilieu, de aantrekkelijkheid en de bereikbaarheid van de stad. Wat wederom bepaald wordt door wie waar woont. Het is echter onmogelijk en ongewenst om als gemeente of corporatie te selecteren op (kennis-) achtergrond bij de toewijzing van woonruimte. Een aantrekkelijke studentenstad wordt gevormd door concentratie van studenten, bereikbaarheid, een goede verbinding met de stad en mobiliteit. Probleem daarbij is hoe men de alumni binnen houdt. Veel (internationale) studenten haken af bij slechte huisvesting. Ligt hier een taak voor de corporatie, de gemeente of de onderwijsinstelling? Maar ook zaken als locatiebeleid, locatie keuzes en onderlinge verbondenheid spelen een belangrijke rol. Naast knelpunten tussen gemeente en onderwijsinstellingen spelen ook derden een belangrijke rol. Hierbij gaat het dan om samenwerking met andere organisatie/ondernemingen, studentenhuisvesting en overige werkgevers. De veranderingen in het onderwijs zorgen ervoor dat de integratie tussen onderwijs en onderneming steeds belangrijker wordt. Daarnaast wordt het opzetten van kennisintensieve bedrijven door afgestudeerden – de incubators –
41 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
gestimuleerd. Om deze ontwikkelingen bij te laten dragen aan de kennisdoelstellingen van de stad en de onderwijs en onderzoeksdoelstellingen van de instellingen is een zekere mate van regie noodzakelijk. Dit is een gezamenlijke taak van de instellingen, ondernemingen en gemeente.
Mogelijkheden en kansen Om de beschreven knelpunten te verhelpen en individuele doelstellingen te realiseren is een cultuuromslag en een andere wijze van werken nodig. Deze manier van werken start met de erkenning dat stad en hogeronderwijs een afhankelijkheidsrelatie hebben en samen sterker staan. Gebiedsontwikkeling staat voor een werkwijze waarbij actoren in een gezamenlijk proces komen tot integrale planontwikkeling en uitvoering. Wie het initiatief neemt voor dit proces doet niet zoveel terzake, het belangrijkste aspect in de samenwerking is in beeld brengen van mogelijke gezamenlijke belangen. Omdat hiermee een basis kan worden gelegd voor een gemeenschappelijke ambitie. De laatste jaren is er in Nederland ervaring opgebouwd met gebiedsontwikkeling in binnenstedelijke locaties, maar ook met meer regionale gebiedsontwikkelingen. Hier kunnen lessen uit worden getrokken die bruikbaar zijn voor het opgang brengen van processen om te bouwen aan de Kennisstad. Daarnaast kunnen we leren van de ervaringen in het buitenland. De waarde van de campus voor de stad en de stad voor de campus hangt af van de mate waarin stad en hoger onderwijs bereid zijn hun doelen met gezamenlijke middelen te bereiken en stedelijke en campusfuncties te integreren. De grootste bedreiging is dat de campussen – onder druk van stijgende grondwaarden en de verleiding om “het tafelzilver te verkopen” voor extra middelen – in Nederland juist naar buiten de stad verplaatsen of zich als een stad binnen de stad ontwikkelen. Dit maakt de broodnodige uitwisseling in het kader van de kenniseconomie niet eenvoudiger en kan de stad op termijn zelfs uithollen.
42 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
3.4
De ideale kennisstad
Masterclasses (3): Ontwerp de ideale kennisstad Samenwerken aan de toekomst van de stad. De deelnemers werken gezamenlijk aan een fictieve casus. Wat is de ideale kennisstad? Hoe verdelen we alle functies die een kennisstad vraagt over de plattegrond van een nieuwe, fictieve stad? Hoe werken we samen bij het ontwikkelen, beheren en (gezamenlijk) gebruiken van de functies? Resultaat: Ideeën voor de ideale kennisstad en bijbehorend proces voor samenwerking.
figuur 12: basic map Knowledge city
In de laatste masterclass is in gemende groepen de ideale kennisstad ontworpen. Er dienden uitspraken gedaan te worden over de uitgangspunten voor de kennisstad, welke ruimtesoorten waar gepland zijn, en voor welk gebruik. Deze ontwerpsessie bouwde voort op de uitkomsten van de eerste twee masterclasses. De drie groepen kregen alle drie het gelijke uitgangspunt van de huidige situatie (figuur 12). De oplossingen konden variëren van concentratie buiten de stad; onderlinge verbondenheid tussen de stad en de campus; en in geïntegreerde campus. Naast het uiteindelijke ontwerp diende ook aangegeven te worden op welke wijze de toekomstige campus gerealiseerd kan worden. Wie welke functies en ruimten ontwikkelt, beheert, realiseert. Wat de gevolgen voor de inwoners van de stad zouden zijn en op welke wijze deze oplossingen bijdragen aan de initiële doelstellingen.
43 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
3.4.1
Rood: Geel:
Oplossing 1: De stad als ontmoetingsplaats
Onderwijsgebowuen Gerelateerde bedrijven
Blauw: Groen:
Wonen winkelen, vermaak
In het eerste ontwerp van de kennisstad is de campus volledig geïntegreerd in de stad. De alfa en omega faculteiten zijn in het centrum gesitueerd. De bèta- en medische faculteiten zijn buiten de stad gehuisvest. In de randen van de stad is sprake van verwevenheid van functie. Voor de bereikbaarheid is er een treinstation bij gebouwd.
figuur 13: Kennisstad 1: de stad als ontmoetingsplaats
44 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
De discussie heeft betrekking op de wijze waarop een campus in de stad moet worden gesitueerd, en van welke omvang deze dient te zijn. Het optimum is volgens de deelnemers een niet te kleine en ook niet te grote campus, het liefst aan de rand van de historische binnenstad. Om het geheel levendiger te maken wordt de campus verweven met kantoren en goede OV-verbindingen. Een gebouw, dat studenten de meest basale faciliteiten biedt, blijft nodig. De overige voorzieningen kan de stad op zich nemen. Onderzoek vergt echter veel oppervlak, dat niet zomaar in de stad kan worden verwerkt. Wellicht via een netwerkconfiguratie zoals Quartier Latin. Dit zou dan via een of meerdere (sub-) knooppunt moeten worden vormgegeven, waar onderwijsinstellingen en bedrijven samenkomen. De onderwijs- en researchstrip kennen op haar beurt ook weer uitwaaiers (integratie) met de andere strippen. Laboratoria moeten omwille van de milieuwetgeving in de tweede of derde ring worden gesitueerd. De ‘probleemwijken’, eventueel gecombineerd met de Pabo, aan de andere kant van de oude kern. ROC’s met praktijkwinkels of een door studenten gerund hotel kunnen hieraan bijdragen. Veel aspecten en locaties in de stad zijn historisch bepaald. Via ‘waaiers’ kunnen winkel, vrijetijdsvoorzieningen, woningbouw, aanverwante bedrijvigheid en het onderwijs zelf met de stad worden verweven (het vingerstad-concept). Het delen van faculteitsgebouwen stuit op weerstand, doordat velen bevreesd zijn voor identiteitsverlies. Dichtheid (veel mensen) is een noodzakelijke voorwaarde van een stad. Een aantal voorzieningen zal daarvoor fysiek bij elkaar gebracht moeten worden om ze te versterken. Een voorbeeld is de stad Gent, waar wonen, werken en studeren in de stad plaatsvindt. Dit concept wordt haalbaar als onder de groenvoorziening parkeergarages gebouwd worden (zie Museumplein in Amsterdam). En door het verhogen van de dichtheid in het centrum. Probleem is echter dat de slechts een beperkt aantal studenten in het centrum gehuisvest zijn en een groot aantal studenten toch nog buiten de stad. Ondanks de geldende milieuwetgeving is het mogelijk om functies die nu buiten de stad gelokaliseerd zijn, in de stad te huisvesten. Dit bevordert tevens de leefbaarheid en de levendigheid van de stad.
45 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
3.4.2
Rood: Geel:
Oplossing 2: èn de stad èn de hoger onderwijsinstellingen
Onderwijsgebowuen Gerelateerde bedrijven
Blauw: Groen:
Wonen winkelen, vermaak
De onderwijsinstellingen zitten in het centrum en zijn goed bereikbaar. De bètaen medische opleidingen zijn gevestigd aan de rand van de stad. Streven is het realiseren van kruisbestuiving tussen de verschillende onderdelen van eens stad. Onderwijswerkplaats in combinatie met bedrijfsverzamelgebouwen. Meerdere campussen in een stad zijn onontkoombaar. Onderwijsinstellingen zorgen voor spin-off effecten en zullen dus vrijwel altijd bijdragen aan de economische ontwikkeling van een stad. Het informele ontmoeten moet centraal staan. Ontmoeten van burgers en studenten.
figuur 14: Kennisstad 2: En de stad en de onderwijsinstellingen
46 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Kennisstad ‘En - En’ is gebaseerd op de economische ontwikkeling van de stad zelf en de veronderstelling dat studenten in het begin van de opleiding (eerste twee jaren) voornamelijk grootschalig onderwijs krijgen aangeboden in onderwijsgebouwen. Daarna moet er meer plek komen voor studenten verspreid bij de aanwezige bedrijvigheid, zoals de medische opleidingen rond het ziekenhuis. Randvoorwaarden voor de ideale kennisstad zijn een groene omgeving voor bedrijven en campus en voldoende binnenstedelijke ruimte. Daarnaast moet de onderwijscampussen afgestemd zijn op de schaal van de stad. De ideale hoger onderwijsinstelling zit direct naast het station. Maar er moeten geen enclave gecreëerd worden in de binnenstad met als gevolg dat andere mensen wegtrekken uit het centrum. Sommige functies zoals laboratoria kun je alleen lokaliseren aan de rand of buiten de stad als gevolg van milieuwet en regelgeving. Bewoning op de campus doet afbreuk aan de inspiratie van de omgeving. Meer verwevenheid met de stad is noodzakelijk. Levendigheid in de stad wordt gecreëerd als mensen elkaar tegenkomen en er connecties/netwerken ontstaan tussen de verschillende bewoners. Om de levendigheid van een campus te vergroten moet je bedrijven naar deze campus halen of moet je juist de opleidingen naar de bedrijven halen. Zo ontstaan clusters in de stad. Bedrijven willen graag gebruik maken van specifieke faciliteiten, maar willen ook graag een eigen zichtplaats, parkeerplaats, geen gedoe met bureaucratie van de hogeschool. Spin-off bedrijven hebben een LATrelatie met hogescholen. Spin-off zal altijd aan de rand van een onderwijslocatie zitten en er niet middenin. Dus loskomen van de huidige campusgedachte. Probleem is de flexibiliteit, als er kleinschalige groei is makkelijker te realiseren dan grootschalige groei. Kleine groei is meestal goed in te passen binnen de huidige stedelijk structuur. Er is gekozen voor openbaar/algemeen gebruik van de meeste functies. Dit op basis van de conclusie dat de informele ontmoetingen centraal moeten staan. Tevens wordt daarmee een stuk flexibiliteit gerealiseerd. Door het situeren van hoger onderwijsinstellingen in het centrum worden de aantrekkelijkheid en leefbaarheid van dit deel van de stad enorm verbeterd. Probleem is dat in dit concept de instelling leidend is voor stadsplanning en dat er teveel in fysieke planning gedacht is. Bij een kennisstad moet je onderwijsinstellingen bekijken vanuit haar netwerken en dus niet alleen kijken naar gebouwen en gebieden.
47 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
3.4.3
Rood: Geel:
Oplossing 3: Integratie via zones in de stad
Onderwijsgebowuen Gerelateerde bedrijven
Blauw: Groen:
Wonen winkelen, vermaak
De stad wordt verdeeld in vier kwarten en in het midden het centrum. Studentenintensieve opleidingen, zoals alfa en gamma opleidingen worden gesitueerd in de periferie van de stad. Deze opleidingen moeten goed bereikbaar zijn, door middel van het station. Deze ligging draagt ook bij aan de leefbaarheid van de stad. Bèta en medisch opleidingen worden buiten de periferie gesitueerd. Deze opleidingen worden bij de industrie, en bedrijven gesitueerd. De opleidingen hebben ook meer uitbreidingsmogelijkheden.
figuur 15: Kennisstad 3: Integratie via zones in de stad
48 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
De campus is in de stad geïntegreerd in focusgebieden. De Alfa en omega onderwijsinstituten zijn in de periferie (centrum) gesitueerd. De studentintensieve studies zijn goed bereikbaar via het openbaar vervoer. De bèta en medische onderwijsinstituten zijn buiten de stad gesitueerd. Er is voor gekozen om dit tussen de twee steden te ontwikkelen, zodat de kleinere stad hierin wordt betrokken. De onderwijszones lopen geleidelijk over in de directe (woon)omgeving. De functies (Academic/Education & research, Residental en Retail & Leasure) worden geclusterd en verweven met de stad. De studentvoorzieningen zijn ook toegankelijk voor bewoners. Sportvoorzieningen, een ziekenhuis en Related Businesses kunnen worden gecombineerd met deze onderwijsinstituten. Om ze via het openbaar vervoer bereikbaar te maken, is er een extra station bijgebouwd. De dichtheid en levendigheid in het centrum van de stad wordt hierdoor vergroot. Waardoor de binnenstad een ontmoetingsplek wordt dicht bij het station. De onderwijszones zijn herkenbaar vormgegeven door Landmarks. Waardoor het centrum van de stad architectonisch aantrekkelijk blijft. Parkeren vindt plaats buiten het directe centrum, op ca 500m, met attractieve wandelpromenades. Om deze kennisstad te realiseren moeten de onderwijsinstellingen in de stad investeren en de stad in de onderwijsinstellingen. Er dient overeenstemming te zijn tussen onderwijsinstellingen, gemeente en private partijen met betrekking tot lange termijn stad en campusplanning, en financiële haalbaarheid. Als goed voorbeeld wordt de Economic Development Board Rotterdam genoemd. De hiervoor geschetste randontwikkelingen zouden ook in het zuiden gesitueerd kunnen worden. Dit is minder aantrekkelijk voor de andere stad en ook minder praktisch door de ligging van belangrijke infrastructuur. Het gezoneerde concept voor de kennisstad is een duur concept en leidt niet tot volledige integratie van onderwijs, wonen en werken. De functies blijven gescheiden waardoor hele zones leeg zullen lopen in tijden van vakantie.
49 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
4
Conclusies
Tijdens de expert meeting werd duidelijk dat zowel gemeenten als hoger onderwijsinstellingen zich bewust zijn van de mogelijkheden die zij elkaar te bieden hebben. Ondanks het feit dat in de praktijk de synergie veelal (nog) onvoldoende tot uiting komt. In ontwerpsessies werd bovendien concreet hoe die mogelijkheden fysiek vormgegeven kunnen worden. De ontwerpen voor de kennisstad laten zien dat binnen dezelfde uitgangspunten geheel verschillende oplossingen mogelijk zijn. Vergelijking van deze experimentele setting met de praktijk wijst uit dat er meer voordelen zijn te behalen uit de samenwerking van stad, onderwijsinstellingen, corporaties en derden, dan nu het geval is. Door in de masterclasses te beginnen met het opsommen van de problemen vanuit de twee perspectieven en deze plenair te presenteren werd voor alle betrokkenen duidelijk dat de verschillen in doelstellingen leidt tot verschillende verwachtingen. Hierna was het makkelijker om in de tweede masterclass te komen tot oplossingen en een gezamenlijke agenda. De barrières kunnen overwonnen worden als aan randvoorwaarden voldaan wordt. Zo dienen allereerst de gezamenlijke doelstellingen geformuleerd te worden op abstract niveau. Waarna deze steeds meer concreet gemaakt kunnen worden op ruimtelijk fysiek. De onderzoeksvragen die geformuleerd zijn, kunnen hieraan bijdragen. Naast barrières zijn er ook kansen geformuleerd. Een van de kansen die op dit moment in Nederland vrijwel niet gerealiseerd wordt is het delen van voorziening (facility sharing) tussen onderwijsinstelling en stad. Uit de internationale voorbeelden is duidelijk dat het geïntegreerd huisvesten van hoger onderwijsinstellingen en de bijbehorende voorzieningen in de stad voor beide partijen voordelen kan opleveren. Een voorbeeld is te vinden in Chicago; om het verval tegen te gaan heeft men onder andere in bestaande gebouwen onderwijs en bedrijven gecombineerd (De-Paul Centre). In het betreffende gebied zijn drie universiteiten samengebracht, met woonfuncties en diverse retail en leisure functies zoals sport, winkels en restaurants. Het resultaat is Dat in 10 jaar er 7 onderwijsinstellingen gehuisvest zij. Het aantal studenten is ruim verdubbeld van 25.000 tot 53.000. Er werken circa 12.000 mensen en het aantal bezoekers bedraagt jaarlijks 500.000. Daarnaast is de omzet en de waarde van het vastgoed in het gebied toegenomen. Of zoals Perry (2007) het formuleerde: Chicago Loop: FROM “desolate hole
in the (downtown) donut” to the new anchor of Chicago development in the LOOP. A “24/7,” “educational corridor” of the “clusters” in the “knowledge economy”.
50 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
De Paul Centre, Chicago (Perry, 2006)
Het is ook helder dat foutieve keuzes zowel voor de stad als voor de onderwijsinstelling ernstige negatieve gevolgen kan hebben, zoals uit het voorbeeld van Munchen. Waar de verplaatsing van delen van universiteit heeft geleid tot een afname van de levendigheid in de stad. Met als gevolg dat de stad niet aantrekkelijk meer is voor studenten en medewerkers met alle gevolgen van dien. De vastgoedportefeuille van de onderwijsinstellingen is dus een middel voor zowel de onderwijsinstelling als de stad om de doelstellingen met betrekking tot de kenniseconomie te realiseren.
4.1
Van barrières naar randvoorwaarden
In tabel 4 zijn de belangrijkste barrières uit de masterclasses vanuit het perspectief van de hogeronderwijsinstelling en de gemeenten samengevoegd. Duidelijk wordt dat de schaal waarop de barrières zich voordoen verschilt. Zo zijn de genoemde barrières voor de gemeente van een ander abstractieniveau dan de barrières die genoemd zijn door de onderwijsinstellingen. Dit wordt veroorzaakt doordat de gemeente en de onderwijsinstellingen juist op twee verschillende abstractie niveaus hun doelstellingen formuleren. Zo hebben de gemeentelijke doelstellingen betrekking op een hele regio en op meerdere partijen binnen en zelfs buiten deze regio. Terwijl de doelstellingen van de onderwijsinstellingen meer gericht zijn op de eigen organisatie. Het is dan ook logisch dat de meeste problemen betrekking hebben op deze verschillen. Daarnaast verschillen de onderlinge verwachtingen ten aanzien van tijd, planning, proces en financiering.
51 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Knelpunt gemeente heeft (te) veel invloed bureaucratie van het ambtelijke apparaat kennisniveau van ambtelijk apparaat financiering locatiebeleid problematiek van studentenhuisvesting verschillen in cultuur verschillen in doelen onderlinge samenwerking
Hoger onderwijs instelling X X X X X X
Gemeente
X
X X X
tabel 4: overzicht knelpunten vanuit verschillende perspectieven
Eén van de belangrijkste barrières in de samenwerking heeft betrekking op het overleg tussen partijen. Zo is het overleg tussen gemeente en onderwijsinstellingen individueel georganiseerd, ondanks dat in bepaalde regio’s of gemeenten meerdere onderwijsinstellingen aanwezig zijn. Hierdoor bestaat de mogelijkheid om kansen te missen. Ook ontbreekt daardoor in veel gevallen een lange termijn plan en er wordt gewerkt vanuit ongelijke en vaak tegenstrijdige belangen. Door krachten te bundelen en een gezamenlijke strategie te ontwikkelen voor de gemeente en de gezamenlijke onderwijsinstellingen is de kans op het behalen van de doelstellingen groter. Hiervoor is allereerst overleg tussen betrokkenen nodig om elkaars doelen te leren kennen. In dit overleg zullen niet alleen informatief doelstellingen uitgewisseld moeten worden, maar zal ook constructief gesproken moeten worden over een gezamenlijke strategie en de randvoorwaarden die daarvoor nodig zijn. Of nog belangrijker wat gaat er gebeuren als niet aan deze randvoorwaarden voldaan wordt. Naast overleg met alle betrokken partijen is het ook nodig om allereerst duidelijk te maken wat de doelstellingen zijn in het kader van economische ontwikkeling en de kenniseconomie. Alleen wanneer deze doelstellingen meetbaar geformuleerd zijn kunnen ze gemonitord worden. Er zijn twee belangrijke vragen die in het overleg tussen de onderwijsinstelling en de stad op de agenda dienen te staan: 1. wat is de strategie van de stad en wat van de onderwijsinstellingen in het kader van de kennis economie? 2. in hoeverre versterken deze elkaar of zij ze juist tegenstrijdig.
52 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
De antwoorden op deze vragen vormen de focuspunten voor het onderling overleg en de gezamenlijke agenda. Voor het formuleren van deze gezamenlijke agenda is naast vertrouwen en wederzijds respect een initiatiefnemer nodig. De volgende stap is het bepalen van de bijdragen van de verschillende betrokkenen. Ook dit dient een collectief proces te zijn om een optimaal resultaat te kunnen realiseren. Wanneer betrokkenen alleen hun over eigen bijdragen nadenken, kunnen onderlinge relaties en gevolgen over het hoofd gezien worden wat leidt tot suboptimalisatie. Hierbij is specialistische know-how essentieel. Met alle partijen een visie neerleggen waar iedereen zich in kan vinden en dit combineren met de benodigde kennis en ervaringen van andere plannen kan voorkomen dat je de verkeerde kant op gaat. Slechte ervaringen van andere projecten zijn echter vaak moeilijk te achterhalen. Goede voorbeelden daarentegen zijn meestal wel gepubliceerd of openbaar gemaakt. Het belangrijkste is het onderkennen en inspringen op bestaande creatieve processen in de stad. Dit is noodzakelijk voor de ontwikkeling van de kennisstad. De creatieve stad is niet te plannen, maar kan zich zo ontvouwen. De gemeente heeft mensen die monitoren wat er speelt in een wijk/stad. Het monitoren van de kenniseconomie op zich is echter zeer intensief en moeilijk omdat algemene indicatoren hiervoor onbekend zijn. Deze zijn afhankelijk van de doelstellingen en de wijze waarop de partijen deze willen realiseren. Uit de discussies bleek dat er naast deze twee hoofdvragen een groot aantal vragen zijn waarop partijen antwoord zoeken. Deze vragen gaan over het schaalniveau van de hoger onderwijsinstelling en de stad en zijn zeer divers. Op voorhand kunnen er een aantal concrete onderzoeksvragen geformuleerd worden, zoals: 1. Wat zijn de ontwikkelingen voor onderwijsinstellingen (studenten aantallen, samenwerking, internationalisatie) 2. Wat betekenen of kunnen deze ontwikkelingen voor de stad betekenen? 3. Op welke wijze kan het proces van afstemming tussen stad, onderwijsinstellingen en bedrijven ingericht worden? 4. Wat zijn de succes- en faalfactoren (empirische bewijzen voor het wel / niet bijdragen) van de ontwikkeling van de kennisstad?
53 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Daarnaast zijn er een aantal specifieke vragen vanuit HEI, zoals: 1. Welke (on)mogelijkheden bestaan er binnen de bestaande weten regelgeving met betrekking tot de financiering van vastgoed gericht op de BTW problematiek (eigendomsvormen)? 2. Hoe flexibel is de bestaande vastgoedvoorraad binnen de stad? Welke problemen zijn er nu en in de toekomst en op welke wijze kan daar vanuit het flexibiliteitperspectief mee omgegaan worden? 3. Wat zijn de mogelijkheden binnen de regelgeving met betrekking tot milieu en veiligheid? 4. Wie is de nieuwe student? 5. Hoe stimuleer je persoonlijke ontmoetingen? Vanuit de samenwerking zijn de volgende vragen geformuleerd: 6. Van wie is de universiteit en van wie is de stad? Op welke wijze is synergie te verkrijgen door meervoudig gebruik van faciliteiten? 7. Hoe krijg je de goede partijen aan tafel? 8. Hoe creëer je een ‘hotspot’ (zowel op stedelijk als op het niveau van de onderwijs instelling? 9. Hoe creëer je consistentie van beleid?
4.2
Vervolgstappen
Naast de grote mate van diversiteit aan vragen bleek dat er ook enige consensus is. De meeste vragen hebben betrekking op het inrichten van het proces en het overleg tussen partijen. Voor beantwoording van de onderzoeksvragen is een multidisciplinaire aanpak noodzakelijk. Zoals de combinatie van de onderzoeksinspanningen van uit Real Estate & Housing en Stedenbouw (TU Delft) met de Master of city developer (TU Delft / EUR), en het onderzoek aan de EUR betreffende de knowledge cities. Daarnaast is aanhaking bij bestaande en lopende onderzoeksprojecten aan te raden. De reacties op de gepubliceerde artikelen over de expert meeting geven aan dat meerdere partijen behoefte hebben aan een benadering van het probleem vanuit meerdere perspectieven. Naast het uitwerken van de geformuleerde onderzoeksvragen is het in kaart brengen van de bestaande onderzoeken, hun benadering en (tussentijdse) resultaten een eerste stap in het vervolg onderzoek. Aan de hand hiervan kunnen de onderzoeksvragen beantwoord of scherper geformuleerd worden. Ook biedt het de mogelijkheid om bepaalde onderzoeksvragen onder te brengen bij lopende onderzoeken, waardoor een grote mate van integratie ontstaat. Tegelijkertijd kan aan de hand van casestudies een aantal goede en minder goede ontwikkelingen van kennissteden beschreven worden. Gedacht kan worden aan voorbeelden
54 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
als Arnhem, Groningen en Amsterdam. Maar ook aan aanvullingen op de beschreven cases in ‘European Cities in the Knowledge Economy’. Een andere insteek die gelijktijdig kan plaatsvinden is het participeren in de huidige processen in Twente, Breda, Deventer en Den Haag. Betrokken partijen van deze projecten hebben naar aanleiding van de expert meeting of de verschenen artikelen al contact op genomen met de auteurs. Voor het aanscherpen van de onderzoeksvragen en het daarmee opzetten van een realistische onderzoeksagenda is een community (najaar 2006) opgezet. Belanghebbenden kunnen hier hun vragen stellen en of discussies starten. Door de combinatie van partijen wordt aan de hand van theoretisch en casestudie onderzoek antwoorden gegeven op deze vragen. In de onderzoeksagenda zijn tevens verwijzingen opgenomen naar bestaand onderzoek, case beschrijvingen en literatuur. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om als verantwoordelijke beleidsmakers en bestuurders van hoger onderwijs en gemeenten op zoek te gaan naar partners met gelijke problemen en ontstaat het beoogde netwerk.
55 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
5
Referenties
5.1 Literatuur Boeken
CHEPS / Center voor Higher Education Policy Studies (2004), The European higher education and research landscape 2020; the 20th anniversary CHEPS scenarios. Chapman, M. Perry (2006), American Places, in search of the twenty-first century campus, ACE, American Council on Education. Florida, R. (2002). The Rise of the Creative Class and how it’s transforming work, leisure, community and everyday life, Perseus Books Group/Basic Books.
Perry, David C. and Wim Wiewel (2005), The University as Urban Developer, case studies and analysis, M.E. Sharpe, Inc. Perry, David C. and Wim Wiewel (2007), The University, the City, and the State: Institutional Entrepreneurship or Instrumentality of the State?, M.E. Sharpe, Inc. Berg, Leo van den en Peter M.J. Pol et al. (2005), European cities in the knowledge economy, Ashgate. Berg, L. van den, A. Russo, et al. (2004), The Student City - Strategic Planning for Student Communities in EU Cities, Ashgate. Friedman, Thomas (2006), The world is flat, a brief history of the twenty-first century (updated and expanded edition), Farrar, Straus and Giroux. Florida, Richard (2002), The Rise of the Creative Class and how it’s transforming work, leisure, community and everyday life, Perseus Books Group/Basic Books. Heijer, A.C. den (verwacht eind 2007), Managing the university campus, dissertatie TU Delft. OECD / Organisation for Economic Co-operation and Development (2005), Economic Survey of the Netherlands 2005: Making better use of knowledge creation in innovation activities.
56 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Stichting vangnet HBO (2003) Zuinig op de toekomst, Van vroegtijdig waarschuwen naar toekomstgericht besturen, Rapport Evaluatie Stichting Vangnet, Amsterdam Vries, J.C. de (2007), Presteren door vastgoed. Onderzoek naar de gevolgen van vastgoedingrepen op de prestatie van hogescholen, dissertatie TU Delft. Wiewel, Wim and Gerrit-Jan Knaap (2005), Partnerships for Smart Growth, university-community collaboration for better public places, M.E. Sharpe, Inc.
Rapporten: Commissie-Koopmans (1999). De vermogenspositie van universiteiten, een delicate balans, in opdracht van OCenW en VSNU. Heijer, A.C. den (2002), Universitair Vastgoedmanagement, deel A: Onzekerheid & Flexibiliteit, Delft, TU Delft, Faculteit Bouwkunde, Real Estate & Housing. Heijer, A.C. den en J.C. de Vries (2004), Benchmarking universiteitsvastgoed, Delft, TU Delft, Faculteit Bouwkunde, Real Estate & Housing. Jonge, H. de, A.C. den Heijer en L. de Puy (2000), Analyse universitaire vastgoedplannen, Delft, TU Delft, Faculteit Bouwkunde, Real Estate & Housing. Raas, T.J.T. (2004), Vastgoed: het toevoegen van waarde, thesis in het kader van de MBA studie over de toegevoegde waarde van vastgoed voor de hogescholen, oktober 2004. Vries, Jackie de (2004), Benchmarking HBO Vastgoed. Vergelijk van vastgoedportefeuilles, TU Delft, Faculteit Bouwkunde, Real Estate & Housing.
Artikelen en papers: Diverse artikelen (2005) in DOSSIER: “Vastgoed van universiteiten en hogescholen” in Building Business, nr. 4, mei 2005. Heijer, A.C. den en J.C. de Vries (2007), “University and College Real Estate: The University as a status symbol” (editorial based on interview) in Holland Real Estate Yearbook 2007, The Hague: Europe Real Estate Publishers B.V., March 2007
57 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
Heijer, A.C. den, J.C. de Vries (2007), Aligning city and university planning for mutual goals, in Real Estate Yearbook 2007, The Hague: Europe Real Estate Publishers B.V., March 2007 Heijer, A.C. den en J.C. de Vries, T.J.T. Raas (2006) Bouwen aan de
Kennisstad, Real Estate Magazine, nr. 49, p. 27-31.
Heijer, A.C. den, J.C. de Vries, T.J.T. Raas (2006), Hoger Onderwijs als motor voor de stad, Nova Terra, jaargang 6, nummer 4, december 2006, p. 3-8.
Heijer, A.C. den (2007). Managing the university campus (presentation). Competitive campuses, Trondheim, Norway, NTNU. Raas, Trees en Jackie de Vries (2005), Vastgoed inzetten om organisatiedoelstellingen te bereiken, Real Estate Magazine, nr. 39. Vries, Jackie de (2004), Vastgoedportefeuille van hogescholen in beweging, Real Estate Magazine, nr. 36.
58 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
5.2
Achtergrondinformatie
Over de initiatiefnemers en hun doelen Habiforum is een kennisnetwerk met als doel het verzamelen en verspreiden van kennis op het gebied van innovatief en meervoudig ruimtegebruik (in ruime zin). Habiforum brengt wetenschap, beleid en praktijk bij elkaar om dit doel te bereiken en deze expertmeeting is daarvan een voorbeeld. Hogeschool INHOLLAND is een instelling voor hoger onderwijs in de Randstad. Voor het creëren en behouden van een bruisende leer- en werkgemeenschap is goede samenwerking met de verschillende gemeenten waarin Hogeschool INHOLLAND gevestigd is, essentieel. De instelling ondersteunt deze expertmeeting van harte door mee te denken over de inhoudelijke invulling tijdens de voorbereiding en door faciliteiten ter beschikking te stellen voor de uitvoering. TU Delft is als kennisinstelling betrokken via de wetenschappers van de Faculteit Bouwkunde, die het managen van vastgoed in het hoger onderwijs als specialisme hebben ontwikkeld (afdeling Real Estate & Housing). Niet alleen wordt al geruime tijd in opdracht van alle Nederlandse universiteiten contractonderzoek gedaan, ook verschijnen in 2007 twee dissertaties over vastgoedmanagement bij respectievelijk hogescholen (De Vries) en universiteiten (Den Heijer).
Over de sprekers, in volgorde van optreden Hans de Jonge – dagvoorzitter woensdag en donderdagochtend – is hoogleraar Vastgoedbeheer en Ontwikkeling bij de TU Delft, Faculteit Bouwkunde, afdeling Real Estate & Housing (tevens afdelingsvoorzitter). Daarnaast is hij directievoorzitter van de Brink Groep. Hij is de afgelopen tien jaar bij diverse campusontwikkelingen betrokken geweest. Agnes Franzen en Alexandra den Heijer zijn universitair docent bij dezelfde afdeling. Agnes richt zich op Urban Development & Management en was voorheen ontwerper in de praktijk (BVR). Alexandra richt zich op (Corporate) Real Estate Management, in het bijzonder het managen van de universitaire vastgoedvoorraad. Zij doet al sinds 1999 onderzoek voor de gezamenlijke Nederlandse universiteiten en zij schrijft momenteel haar dissertatie met de titel “Managing the university campus”. Walter Buser is Planungsdirektor Munich Planning Department and from that perspective he has encountered considerations of knowledge institutes to leave Munich, weighing the pros and cons of the urban and the rural campus. He will elaborate on the consequences of this development.
59 /60
Bouwen aan de Kennisstad VERSLAG EXPERT MEETING, Rotterdam 25 en 26 oktober 2006
David C. Perry is Professor and Director of the Great City Institute, University of Illinois, Chicago. He is the author of nine books and more than one hundred articles and monographs. Perry studies urban policy and the political economy of urban institutions, including universities, most recently in comparative and global contexts. Together with Wim Wiewel he has analyzed numerous case studies for their book “The University as Urban Developer”. In his contribution he will present the research results. Marco van Hoek is economist at the Department of Regional, Port and Transport Economics at Erasmus University Rotterdam, program manager of Master City Developer (post-experience education) and researcher at EURICUR, European Institute for Comparative Urban Research. His teaching and research is related to regional economic development and urban management. He will discuss the Dutch consequences of international trends that are also covered in the EURICUR books “Student City” and “European cities in the knowledge economy”. Wim Wiewel is Provost and Senior Vice President for Academic Affairs at the University of Baltimore. Previously he served as dean of the College of Business Administration and the College of Urban Planning and Public Affairs at the University of Illinois at Chicago. He is a past president of the Association of Collegiate Schools of Planning. His contribution will focus on the university-community collaboration to achieve smart growth.
60 /60