Bouwen aan de Barnseweg Rapport over het bestuurlijk handelen van de gemeente Barneveld en de rol van raadslid de heer H.C. van den Brink
prof.dr. J.H.J. van den Heuvel
april 2015
De onderzoeker is verbonden aan de onderzoeksgroep Kwaliteit van Bestuur van de Vrije Universiteit in Amsterdam
2
INHOUD
1. Aanleiding en opdracht
4
2. Voorgeschiedenis
6
2.1 Quickscan
6
2.2 Principeverzoek
7
3. Zienswijze
9
4. Bevindingen en conclusies
12
4.1 Rechtmatigheid en integriteit gemeente
13
4.2 Rechtmatigheid en integriteit raadslid
14
5. Besluit
19
3
1.
Aanleiding en opdracht
In dit rapport wordt een analyse gemaakt van de behandeling van een verzoek dat bij de gemeente Barneveld werd ingediend om aan de Barnseweg 14 een woning te mogen bouwen. Omdat in een brief van een betrokkene werd aangegeven dat de procedure kennelijk niet zuiver was gelopen, kreeg de auteur het verzoek een oriënterend onderzoek uit te voeren. De opdracht daartoe werd hem op 10 maart 2015 mondeling door burgemeester dr. J.W.A. van Dijk gegeven. Op die dag hebben de burgemeester en raadsgriffier H.F.B. van Steden in een bespreking het probleem uiteengezet en zijn de auteur de relevante documenten van de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling ter hand gesteld. Daarna heeft ing. P.A. van Nieuwenhuizen, planologisch-juridisch medewerker van die afdeling, alle verdere gemeentelijke informatie verschaft die de auteur in de loop van zijn onderzoek nodig had. Alle gebruikte bronnen zijn in de voetnoten vermeld. Inmiddels hadden de burgemeester en de griffier de fractievoorzitters over de zienswijze geïnformeerd. Ook hadden zij de betrokkenen – de indiener van de zienswijze, de heer H. van Essen, en het onderwerp van diens zienswijze, namelijk het raadslid H.C. van den Brink gehoord om de nodige verduidelijking te vragen. Ook liet de burgemeester hen weten een externe deskundige te hebben ingeschakeld voor een eerste oriëntatie. De bedoeling daarvan was om de aard en betekenis van de zienswijze in kaart te brengen. Omdat de uitkomst van die oriëntatie ernstig genoeg was, gaf de burgemeester de onderzoeker de opdracht een integriteitsonderzoek in te stellen en daarover schriftelijk te rapporteren. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek zou de burgemeester bezien wat hem te doen stond.1 Uit de vraag die de burgemeester de onderzoeker heeft voorgelegd, is de volgende probleemstelling voor dit onderzoek geformuleerd: is er in de behandeling van de aanvraag van de ruimtelijke ontwikkeling rechtmatig en integer gehandeld? Allereerst zal een antwoord worden gegeven op deelvraag 1, namelijk de rechtmatigheidsvraag: heeft de gemeente bij de behandeling van de bouwvergunning met twee maten gemeten? Vervolgens komt deelvraag 2 aan de orde, namelijk de integriteitsvraag: heeft het raadslid integer gehandeld? Het onderwerp wordt in drie delen behandeld. In het eerste deel van dit rapport wordt op grond van beschikbare gemeentelijke bronnen het bestuurlijk handelen van de gemeente gereconstrueerd. Dit deel heeft het karakter van een empirisch onderzoek, dat wil zeggen dat alle feiten zijn verzameld en beoordeeld. De gemeentelijke bronnen bestaan uit ambtelijke nota’s en processtukken, alsmede uit gemeentelijke correspondentie van en met betrokkenen. 1
Mails van E. van Steden, raadsgriffier, aan de fractievoorzitters, 2-3-2015 en 20-3-2015. Brief burgemeester aan onderzoeker, 23-3-2-15.
4
In het tweede deel wordt de zienswijze behandeld. De zienswijze werd ingediend door de heer H. van Essen, zoon van mw. H. van Essen-Pater, voormalig eigenaresse van het perceel Barnseweg 14. In de zienswijze is een aantal zaken aan de orde gesteld die op de heer H.C. van den Brink, raadslid van de gemeente Barneveld, betrekking hebben. De onderzoeker heeft zich in dit deel verlaten op de verslagen van de gesprekken tussen de burgemeester en de raadsgriffier enerzijds en de personen die rechtstreeks bij het onderwerp van dit onderzoek zijn betrokken anderzijds, namelijk de heer H. van Essen en de heer H.C. van den Brink. Met elk van deze personen hebben burgemeester en griffier een gesprek gevoerd. Van die twee gesprekken zijn verslagen gemaakt. De tekstwijzigingen die elk van de gesprekspartners in een concept daarvan had voorgesteld, zijn overgenomen.2 De feiten die in deze verslagen vermeld staan, zijn als waar aangenomen, omdat de authenticiteit van de verslagen vast staat. Elk van de gesprekspartners heeft namelijk de juistheid van het verslag dat op hem betrekking heeft, erkend. Bovendien baseert de auteur van dit rapport zich in dit deel in hoofdzaak op die feiten die in beide verslagen worden genoemd. Gezien het voorgaande (gemeentelijke archiefbronnen en geautoriseerde gespreksverslagen) heeft de onderzoeker afgezien van het toepassen van hoor en wederhoor. In het derde deel van dit rapport wordt het onderzoek afgesloten met een aantal bevindingen en conclusies. Ze geven antwoord op de vraagstelling die in dit onderzoek centraal staat en op de twee deelvragen die daaruit voortvloeien. De conclusies zijn derhalve gestoeld op het onderzoek waarvan dit rapport verslag doet en bedoeld zijn als handreiking aan betrokkenen, alsmede aan het bestuur om in deze kwestie een beslissing te kunnen nemen.
2
Email H. van Essen aan E. van Steden, 9-3-2015 en E. van Steden aan H. van Essen, 11-3-2015. Email van H.C. van den Brink aan E. van Steden, 9-3-2015 en E. van Steden aan H.C. van den Brink, 11-3-2015.
5
2.
Voorgeschiedenis
Voor het bouwen van een extra woning aan de Barnseweg 14 zijn in het verleden verschillende verzoeken ingediend. Enkele daarvan zijn gedaan als officieel principeverzoek om medewerking van het college van burgemeester en wethouders te verkrijgen. Bij een principeverzoek neemt het college een besluit om wel of geen medewerking te verlenen, waarna het besluit als voorstel ter besluitvorming aan de gemeenteraad wordt voorgelegd. De andere verzoeken zijn bedoeld als quickscan. Een quickscan is een haalbaarheidstoets die op ambtelijk niveau wordt behandeld. Het is geen bestuurlijke uitspraak, maar een ambtelijk advies, waarin beleidsmatige, juridische en vakinhoudelijke aandachtspunten en eventuele knelpunten staan. De indiener krijgt een idee of het voorgenomen plan haalbaar is. 2.1 Quickscan Op 12 juni 2008 diende bouwkundig bureau Van Renselaar namens mevrouw H. van Essen Pater bij de gemeente een verzoek in om een quickscan uit te voeren.3 Op dit verzoek werd ambtelijk negatief geadviseerd. De gemeente liet weten dat het plan niet paste binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat het uit stedebouwkundige overwegingen onaanvaardbaar was. ‘Onze inschatting is, dat wijziging van het bestemmingsplan in dit geval niet mogelijk zal zijn. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is uw plan onaanvaardbaar omdat uw plan tot een onaanvaardbare verdichting leidt. Aan de Barnseweg liggen ruim opgezette kavels. Als op het perceel Barnseweg 14 4 twee woningen worden gebouwd, dan is deze kavel niet meer ruim opgezet.’
Op 6 september 2013 kwam een volgend verzoek om een quickscan, dit keer ingediend door Tekenbureau Van Middendorp, namens de heer G. van Essen - schoonzoon van het raadslid H.C. van den Brink - die op dat moment een potentiële koper was van de te koop staande woning aan de Barnseweg 14. Ook op dit verzoek werd op 19 september 2013 ambtelijk negatief geadviseerd. ‘Onze inschatting is dat uw plan niet haalbaar zal zijn omdat uw plan vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet aanvaardbaar is. De Barnseweg wordt gekenmerkt door ruim opgezette kavels. Het toevoegen van een nieuwe woning leidt tot een onaanvaardbare verdichting. Alleen als de 5 bestaande woning wordt gesloopt dan is het mogelijk om twee vrijstaande woningen te realiseren.
Kennelijk was bij dit verzoek de grondhouding over de bouw van een extra woning op perceel Barnseweg 14 positief. Zoals in de gemeentelijke reactie te lezen is, voldeed het plan weliswaar niet aan de stedebouwkundige maatvoering, maar daaraan zou iets kunnen worden gedaan: sloop van de bestaande woning zou ruimte creëren voor twee woningen. Op 17 oktober 2013 vroeg Tekenbureau Van Middendorp namens de heer G. van Essen een heroverweging van de quickscan, omdat naar aanleiding van het eerdere ambtelijke advies een inmeting van de kavel was uitgevoerd.6
3
Brief Van Renselaar bouwkundig ontwerp- & tekenbureau aan college van B&W Barneveld, 12-6-2008, nr. 337696. 4 Brief gemeente aan Van Renselaar bouwkundig ontwerp- & tekenbureau, 7-7-2008, nr. 341033. 5 Brief gemeente Barneveld aan Tekenbureau Van Middendorp, 19-9-2013, nr. 578961. 6 Email Tekenbureau Van Middendorp aan gemeente Barneveld, 17-10-2013.
6
Op 31 oktober 2013 gaf de stedebouwkundige van de afdeling Leefomgeving per email een informele reactie op het verzoek om heroverweging aan de behandelend ambtenaar van Ruimtelijke Ordening en aan de heer Van Middendorp.7 ‘Mijn eerste reactie is dat het voorstel lijkt te passen in het huidige straatbeeld. De bestaande woning op perceel 14 blijft vreemd gesitueerd maar dat is inderdaad in de huidige situatie ook aan de orde. Het nieuwe kavel heeft voldoende breedte en er wordt voldoende afstand gehouden tot de bestaande woningen en de watergang. Graag zien we dat de garage op minimaal 6 meter achter de voorgevel komt te liggen, dit is een standaard regel die we voor nieuwbouw woningen hanteren. (-) Vanuit stedebouw zullen we op het huidige voorstel in ieder geval een positief advies geven over de 8 situering van de woning en de kavelmaten (mits de garage anders wordt gesitueerd).’
Op het verzoek om heroverweging werd uiteindelijk ambtelijk op 6 november 2013 formeel positief geadviseerd mits aan een bepaalde voorwaarde zou worden voldaan: ‘Het plan past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Barneveld-Oost’. Onze inschatting is dat uw plan met toepassing van een planologische procedure in dit geval wellicht alsnog mogelijk zal zijn. Daarbij moet u in ieder geval rekening houden met het volgende aandachtspunt. De nieuw te bouwen garage dient minimaal 6 meter achter de voorgevel te worden 9 gesitueerd.’
2.2 Principeverzoek Het eerste principeverzoek dat door architectenbureau E. van den Brink bij de gemeente namens de heer T. van Essen werd ingediend, dateert van 28 april 1995.10 Een principeverzoek is, zoals eerder vermeld, een verzoek aan het college van B&W om een formeel standpunt in te nemen over een aan te vragen ruimtelijke ontwikkeling. Het wordt ingediend als de indiener voor zijn of haar bouwplan de bestemming wil wijzigen. Het college beoordeelt dan of het bouwplan in principe volgens het geldende beleid en de regels mogelijk is. Het verzoek was onderbouwd met het argument dat de te bouwen woning voor de zoon van de heer Van Essen was bedoeld, ‘die hierbij de taak ten behoeve van de verzorging van de ouders op zich zal nemen en zich daardoor in de directe omgeving wil vestigen’. De gemeente heeft het verzoek indertijd niet gehonoreerd. Er werden hoofdzakelijk twee argumenten genoemd: 1. ‘de Barnseweg wordt gekenmerkt door ruim opgezette kavels. De visie daarvan is om voor het ten westen van het betrokken perceel gelegen gebied, richting Wesselseweg, door middel van een ruime verkaveling een vloeiende overgang te creëren van de openheid bij de Wesselseweg naar de dichte bebouwing van de wijk Norschoten’; 2. ‘dit gedeelte van de Barnseweg wordt gekenmerkt als een gebied dat stedebouwkundig gezien overloopt in het landelijk gebied aan de zijde van de Wesselseweg. De structuur van de bebouwing wordt naar deze toe meer open. De bouw van een nieuwe woning 11 leidt tot een verdere onaanvaardbare verdichting en is daarom niet passend in deze visie’.
7
Email van Van Middendorp aan mw. M. Oorthuysen gemeente Barneveld, 17-10-2013. Emailwisseling tussen Van Middendorp en afd. Leefomgeving, 17-10-2013 en 31-10-2013. 9 Brief gemeente Barneveld aan Tekenbureau Van Middendorp, 6-11-2013, nr. 583390. 10 Brief van Architectenbureau E. van den Brink aan gemeente Barneveld, 28-4-1995. 11 Verslag van de openbare vergadering van de commissie ruimtelijke ordening, 20-3- 1997. Uittreksel notulen raad, nr. 97-59. 8
7
Het tweede principeverzoek dateert van 12 december 2013 en werd ingediend door Tekenbureau Van Middendorp namens de heer G. van Essen en daarmee ook namens de familie Van den Brink (toen het principeverzoek werd ingediend, waren de zoons en dochters van de heer H.C. van den Brink voor 1/8 eigenaar van het perceel).12 Dit tweede principeverzoek werd gehonoreerd, nadat adviseur Van Middendorp een precieze meting had verricht en vanuit stedebouwkundig oogpunt de voorgenomen ontwikkeling aanvaardbaar werd geacht. De heer G. van Essen kon namelijk na een exacte meting aantonen, dat de bouwkavel aan de gestelde maatgeving voldeed. Dat was ook het eerder vermelde oordeel van de stedebouwkundige van de afdeling Leefomgeving die met de behandelend ambtenaar van Ruimtelijke Ordening had overlegd.13 Het college zou medewerking verlenen om de bouw van een extra woning tussen Barnseweg 10 en 14 mogelijk te maken, mits het bouwplan aan bepaalde voorwaarden zou voldoen.14 Als motivering van haar antwoord voerde de gemeente aan dat ‘de aanvraag past binnen de uitgangspunten van ons ruimtelijk beleid’.15 In de bijlage werden de beweegredenen genoemd: ’Het verzoek past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Kernen Barneveld 2022. In de structuurvisie is aangegeven dat er aandacht wordt gegeven aan inbreiding in de bebouwde kom. (-) De Barnseweg tussen 10 en 14 is een potentiële locatie waar met inbreiding een extra woning mogelijk kan worden gemaakt. Stedebouwkundig gezien voldoet het perceel aan de maatgevende voorwaarden voor het toestaan van een nieuwe woning. 16 Milieutechnisch is het plan akkoord, mits aanvullend akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd.’
De ruimtelijke procedure tot herziening van het geldende bestemmingsplan Barneveld Oost zou worden opgestart. Het college nam op 23 juli 2014 een besluit om medewerking aan de herziening van het bestemmingsplan te geven.17 Hierna werd een ontwerpbestemmingsplan opgesteld, dat in de Barneveldse Krant en de Staatscourant werd gepubliceerd.18 Daarmee werd het ontwerpbestemmingsplan gedurende de periode van 21 november 2014 tot en met 2 januari 2015 ter inzage gelegd.
12
Email en brief van Tekenbureau Van Middendorp namens de heer G. van Essen aan de gemeente Barneveld, 12-12-2013, nr. 586750. 13 Zie ook interne memo van S. van Nieuwenhuizen, Overleg Stedebouw Barnseweg 14, 26-5-2014. Notitie afd. Ruimtelijke Ontwikkeling aan burgemeester J.W.A. van Dijk, Gewijzigd ruimtelijk standpunt Barnseweg 14, 273-2015. 14 Brief gemeente Barneveld aan familie G. van Essen, 24-7 -2014, nr. 605209. Besluit van het college van 23 juli 2014, nr. 604352. 15 Brief van gemeente Barneveld aan Tekenbureau Van Middendorp, 24-7-2014, nr. 605209. 16 Brief van gemeente Barneveld aan Tekenbureau Van Middendorp, 24-7-2014, nr. 605209, bijlage collegevoorstel met goedkeurende beslissing 23-7-2014, nr. 604352. 17 Collegebesluit, 23-7-2014, nr. 604352. 18 Barneveldse Krant, 20-11-2014. Staatscourant, 20-11-2014, nr. 33 292.
8
3.
Zienswijze
Bij de afwijzing van het eerste principeverzoek van 28 april 1995 en de herhaling daarvan in 1997 voerde de gemeente als argument aan, dat ‘het huidige beeld (gezien vanaf de Wesselseweg wordt een zeer ruime verkaveling over een aantal percelen gevolgd door de bestaande woning op een eveneens ruim perceel, waarna dan de compactere bebouwing met nieuwe woningen komt) niet moet worden aangetast door de bouw 19 van een extra woning ertussen toe te laten’.
Het tweede principeverzoek van 12 december 2013 werd na een aantal vooraf ingediende quickscans positief beoordeeld met het argument dat de maatvoering, na een nieuwe meting van de kavel, aan de gestelde voorwaarden kon voldoen. Daarnaast werd het stedebouwkundig akkoord bevonden dat er toch een verdichting zou komen van dit gedeelte van de Barnseweg in de richting van de Wesselseweg. ‘Om medewerking te verlenen aan uw aanvraag moet een planologische procedure doorlopen worden. In uw geval is een herziening van het bestemmingsplan vereist. De aanvraag past binnen de uitgangspunten van ons ruimtelijk beleid, zoals we hebben uiteengezet in de bijlage onder A. Om die 20 reden willen wij meewerken aan de aanvraag.’
Gezien de herhaalde afwijzing van verzoeken, zette de voorgenomen herziening van het bestemmingsplan de familie van de vorige eigenaresse, mw. H. van Essen-Pater, kennelijk aan het denken. Waarom kan nu wel wat eerder niet mogelijk was? Na het bericht over het collegebesluit in de Barneveldse Krant, diende de heer H. van Essen (zoon van mw. H. van Essen-Pater) op 12 augustus 2014 een verzoek in om nadere informatie. In die brief werd beklag gedaan over de handelwijze van de gemeente (‘waarom wij niet serieus genomen zijn in de achterliggende jaren’), alsmede een verzoek om opheldering. Ook werd reeds gedoeld op mogelijke onoorbare praktijken: ‘Vervolgens kreeg onze moeder een hoge leeftijd. Er moest een oplossing komen. Onverwachts kwam die er; een plaats op Elim. Wij hadden wel eens tegen elkaar gezegd: ‘als wij het verkopen is er binnen de kortste keren een bouwkavel.’ En wat denkt u? Het resultaat is er! Of is de persoon die het nu in handen heeft een goede bekende van degene die over ruimtelijke ordening gaat? Wij 21 hebben bij dit alles een zeer naar en wrang gevoel.’
Op 24 september 2014 gaf de gemeente ambtelijk een reactie op de vragen van de familie Van Essen. De kern van het antwoord was tweeledig: ‘Na een zorgvuldige opmeting van de kavels door de adviseur van de huidige eigenaar is vastgesteld dat de maatvoering kan voldoen aan de gestelde voorwaarden. Daarnaast sluit de gewenste opzet van de huidige en nieuwe kavel aan bij de kavelstructuur aan de Barnseweg 16 t/m 26. De verdichting van het gedeelte van de Barnseweg tussen de Wesselseweg en nummer 14 wordt niet meer gezien als stedebouwkundig onwenselijk, mits de kavels voldoen aan de stedebouwkundige voorwaarden. Dit is een gewijzigd standpunt ten aanzien van het standpunt 22 dat eerder is ingenomen bij het beoordelen van de verzoeken.’
19
Verslag raad van de gemeente Barneveld, 27-5-1997, nr. 97-59. Brief gemeente Barneveld aan Tekenbureau Van Middendorp, 24-7-2014, mr. 605209. 21 Brief familie Van Essen aan B&W gemeente Barneveld, 12-8-2014, ingekomen nr. 606192. 22 Brief gemeente als reactie op de brief van de familie Van Essen, 24-9-2014, nr. 608658. 20
9
De gemeente besloot de brief met de mededeling, dat het ontwerpbestemmingsplan, dat in voorbereiding was, ter inzage zou worden gelegd en dat iedereen daarop vervolgens de mogelijkheid had te reageren (door een zogeheten zienswijze in te dienen). Daarna diende de heer H. van Essen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan op 4 december 2014 een zienswijze in.23 ‘Zelfs voordat de kavel te koop kwam heeft de makelaar contact gezocht met de gemeente of er nog 24 op korte termijn mogelijkheden zouden zijn voor een bouwkavel. Als antwoord hebben wij gekregen de eerste jaren niet, wij gunnen natuurlijk een ieder het zijne, maar vreemd verloopt alles wel. Er is een brief geschreven (11-8-2014) waar wij in getracht hebben het verleden op te stellen. Vragen die ons nu nog bezighouden zijn, is er met voorkennis gekocht? Waarom mag er nu wel gebouwd worden en in het verleden niet? Heeft de persoon die hier achter de schermen aan werkt 25 invloed op de gemeenteraad?’
Naar aanleiding van de ontvangen zienswijze vroeg de gemeente aan SVP Architectuur en Stedenbouw een stedebouwkundige second opinion naar de mogelijkheid voor het bouwen van de vrijstaande woning.26 In zijn advies kwam het bureau tot de conclusie dat splitsing van de kavel ‘zeker mogelijk’ is. Het bureau voerde twee argumenten aan, namelijk ‘inbreiding’ in de kernen en ‘situering van het nieuwe bouwvlak’: ‘Rond de eeuwwisseling was het ruimtelijk beleid van de gemeente nog vooral gericht op uitbreiding van de verschillende kernen, met name in Barneveld en Voorthuizen. (-) De afgelopen jaren biedt de gemeente vooral ook ruimte voor inbreidingen in de kernen, bijvoorbeeld op voormalige bedrijvenen schoollocaties. (-) De kern van Barneveld is dus niet alleen uitgebreid maar op sommige plaatsen ook verdicht, uiteraard binnen dorpse verhoudingen’. ‘Vanwege de voor het ruimtelijk beeld van de Barnseweg gewenste afstanden tussen de hoofdgebouwen is het belangrijk om het nieuwe bouwvlak niet te dicht bij de nieuwe splitsingsgrens te projecteren maar wel op voldoende afstand van de bestaande woning op het naastgelegen 27 kavel.’
De aanvrage van een bestemmingsplanherziening speelde tegen de achtergrond van de aankoop op 31 oktober 2013 door de kinderen Van den Brink, waaronder de heer G. van Essen, van de woning van mw. H. van Essen-Pater.28 De woning had bij Westeneng makelaars en taxateurs openbaar in de verkoop gestaan.29 Na de aankoop diende de heer G. van Essen op 12 december 2013 het al eerder vermelde principeverzoek bij de gemeente Barneveld in.30
23
Zienswijze van H. van Essen, 4-12-2014, nr. 614142. Navraag bij de gemeente Barneveld wijst het volgde uit. Er is bij de gemeente geen correspondentie met de toenmalig verkopende makelaar Westeneng bekend. Het is mogelijk dat het makelaarskantoor telefonisch met de gemeente contact heeft gehad of aan de balie met een persoon van Bouwen Wonen en Leefomgeving heeft gesproken. Omdat er geen documenten zijn, is deze bewering niet te traceren. Email S. van Nieuwenhuizen aan de auteur van dit rapport, 8-4-2015. 25 Brief van H. van Essen aan gemeente Barneveld, 4-12-2014, nummer 614142. 26 Brief gemeente Barneveld aan SVP Architectuur en Stedenbouw, 21-1-2015, nr. 617679. 27 Advies SVP Architectuur en stedebouw aan gemeente Barneveld, 9 -2-2015, nr. 619029. 28 Uittreksel uit het openbaar register van het Kadaster. 29 Uittreksel uit het openbaar register van het Kadaster. 30 Zie noot 12. 24
10
Terzijde zij vermeld, dat de kinderen Van den Brink vervolgens op 6 maart 2014 de woning waarin mw. H. van Essen-Pater had gewoond, aan de heer J. van Veldhuizen, een particuliere koper, doorverkochten. De overblijvende tuin naast de woning is vervolgens als potentieel bouwkavel in eigendom gebleven van de familie Van den Brink, waaronder de heer G. van Essen.
11
4.
Bevindingen en conclusies
Toen het college van B&W op 23 juli 2014 een beslissing nam om in principe medewerking te verlenen aan een verzoek om de bouw van een extra woning tussen Barnseweg 10 en 14 mogelijk te maken, werd over deze beslissing op 30 juli 2014 door de Barneveldse krant een artikel gepubliceerd. Het principeverzoek om medewerking was afkomstig van een van de nieuwe eigenaren van Barnseweg 14, namelijk G. van Essen. Dat krantenbericht gaf de heer H. van Essen aanleiding in een brief aan B&W zijn verwondering daarover te uiten. Drie keer had de familie Van Essen in het verleden bij het gemeentehuis geprobeerd om een extra woning te mogen bouwen: ‘De eerste keer toen wij getracht hebben vergunning te verkrijgen staat mij nog vers in mijn geheugen. Samen met dhr. Boers zijn wij op het gemeentehuis geweest. (-) Vervolgens, na verloop van tijd, heeft architect van de Brink van de Achterveldseweg stappen laten ondernemen, ook via hem zijn er toen foto’s afgegeven om een duidelijk beeld te geven dat er een overvloed van ruimte was en wat aangegeven is, dat het klimmen van de jaren van onze ouders een zorg was, zodat er iemand naast zou kunnen wonen. Weer geen schijn van kans. (-) Vervolgens bij u ook bekend hebben wij in het najaar 31 2012 architect Erik van Renselaar uit Voorthuizen gevraagd wat voor mogelijkheden er zouden zijn op die kavel. (-) Wij hadden wel eens tegen elkaar gezegd: ‘Als wij het verkopen is er binnen de kortste keren een bouwkavel’. En wat denkt u? Het resultaat is er! Of is de persoon die het nu in handen heeft een goede bekende van degenen die over ruimtelijke 32 ordening gaat? Wij hebben bij dit alles een zeer naar en wrang gevoel.’
De gemeente heeft op 24 september 2014 als reactie op de brief van de heer H. van Essen een brief geschreven, waarin wordt uitgelegd wat het besluit inhoudt. Ook wordt uitgelegd hoe het college tot dit besluit is gekomen. Omdat het bouwen van een extra woning op de voorgestelde locatie volgens het huidige bestemmingsplan niet mogelijk was, zou een ruimtelijke procedure voor het herzien van het bestemmingsplan worden opgestart. ‘Het gaat niet om het verlenen van een vergunning, zoals u in uw brief aangeeft. Pas nadat de procedure voor het herzien van het bestemmingsplan is afgerond, kan het college een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van de woning. 33 Dit zal naar verwachting nog enige tijd duren.’
Op dat moment was het nog niet mogelijk om formeel verdere stappen te zetten in de vorm van een zienswijze. Het ontwerpbestemmingsplan werd op dat moment opgesteld. De briefschrijver werd daarom aangeraden te wachten tot het ontwerpbestemmingsplan ter inzage zou liggen, zodat hij , indien hij dat wenste, een zienswijze kon indienen. Het ontwerpbestemmingsplan lag van 21 november 2014 tot en met 2 januari 2015 ter inzage. De zienswijze diende de heer H. van Essen op 4 december 2014 in.34 Hij schreef op 13 februari 2015 een aanvulling daarop.35 Beide keren ventileerde de heer H. van Essen wederom gevoelens van onvrede over de gang van zaken. 31
Kennelijk is hier sprake van een misverstand over het verzoek dat in 2012 bij de gemeente zou zijn gedaan om de mogelijkheid van een woning te onderzoeken. In het gemeentelijk archief en in de dossiers is geen verzoek of correspondentie hierover aanwezig. Telefonisch contact met de heer Van Essen leverde als resultaat op dat het verzoek om een quickscan van de heer Van Renselaar niet in 2012, maar in 2008 is ingediend. De toevoeging van de heer Van Essen daarbij is, dat er namens hen maar één verzoek is ingediend door de heer Van Renselaar. Dit is in overeenstemming met het dossier. Email van S. van Nieuwenhuizen aan wethouder A. de Kruijf, 1-4-2015. 32 Brief familie Van Essen aan B&W Barneveld, 12-8-2014, ingekomen nr. 606192. 33 Brief gemeente aan familie Van Essen, 24-9-2014, nr. 608658. 34 Brief H. van Essen aan B&W van Barneveld, 4-12-2014, ingekomen nr. 614142. 35 Brief H. van Essen aan B&W van Barneveld, 13-2-2015.
12
De suggestie in zijn zienswijze van oneigenlijke invloed op de besluitvorming was voor de burgemeester aanleiding te laten onderzoeken of bij de behandeling van de aanvraag voor een ruimtelijke ontwikkeling voor de Barnseweg 14 rechtmatig en integer was gehandeld.36 Uit de vraag die de burgemeester de onderzoeker heeft voorgelegd, vloeit de in het begin van dit rapport vermelde probleemstelling voor dit onderzoek voort: is er in de behandeling van de aanvraag van de ruimtelijke ontwikkeling rechtmatig en integer gehandeld? Allereerst zal in dit concluderende hoofdstuk op grond van het uitgevoerde onderzoek een antwoord worden gegeven op de eerste deelvraag, namelijk de rechtmatigheidsvraag: heeft de gemeente bij de behandeling van de bouwvergunning van de familie Van Essen met twee maten gemeten? Vervolgens komt in dit concluderende hoofdstuk de tweede deelvraag aan de orde, namelijk de integriteitsvraag: heeft het raadslid integer gehandeld? 4.1 Rechtmatig handelen van de gemeente De familie Van Essen heeft bij de gemeente in 1995 een principeverzoek om medewerking ingediend. Dit verzoek is uiteindelijk in 1997 door de gemeenteraad geweigerd. Vervolgens heeft de familie Van Essen een verkennend verzoek om een quickscan ingediend. Dit verzoek dateert van juni 2008. Op dit verzoek werd ambtelijk negatief geadviseerd. Twee redenen werden aangevoerd: het bestemmingsplan liet verdere bebouwing van de kavel niet toe en uit stedebouwkundig oogpunt zou verdere bebouwing tot een onaanvaardbare verdichting leiden. Daarna heeft Tekenbureau Van Middendorp namens een van de volgende eigenaren, de heer G. van Essen, in september 2013 een verzoek om een quickscan ingediend. Het antwoord van de ambtelijke dienst op dit verkennende verzoek was op grond van beide voorgaande argumenten eveneens negatief (het verzoek paste niet binnen het bestemmingsplan en zou een onaanvaardbare verdichting van de Barnseweg betekenen). Er zou echter stedebouwkundig wellicht een mogelijkheid zijn om op de locatie twee woningen te realiseren, maar pas indien de bestaande woning wordt gesloopt. Dit idee was voor Tekenbureau Van Middendorp aanleiding om de kavel nog eens goed in te meten en om naar aanleiding hiervan een heroverweging van het ambtelijke advies aan te vragen. Bij de inmeting van de kavel bleek die aan de stedebouwkundige randvoorwaarden te kunnen voldoen. Op 12 december 2013 heeft Tekenbureau Van Middendorp namens de heer G. van Essen een principeverzoek om medewerking bij het college ingediend. 36
Brief van H. van Essen aan B&W van Barneveld, 4-12-2014. Brief van H. van Essen aan B&W van Barneveld, 13-2-2015. In deze laatste brief duidt briefschrijver H. van Essen op ‘de ingezonden brief van 25-11-2014’. Bij de gemeente is een dergelijke brief niet bekend; evenmin is de auteur van dit rapport bedoelde brief in het onderzoeksmateriaal tegengekomen. Het lijkt er op dat de heer Van Essen op zijn brief van 4-12-2014 doelt (de zienswijzebrief).
13
In 2014 besloot het college in principe medewerking te verlenen aan het verzoek van de heer G. van Essen om de bouw van een extra woning op de Barnseweg 14 mogelijk te maken, kortom, het bestemmingsplan zou worden gewijzigd. Dat geschiedde nadat de kavel was opgemeten door een adviseur van de heer G. van Essen, een van de eigenaren. Twee factoren speelden daarbij een rol. In de eerste plaats voldeed de maatgeving aan de gestelde voorwaarden. In de tweede plaats werd de verdichting van het gedeelte van de Barnseweg tussen de Wesselseweg en nummer 14 niet meer als stedebouwkundig onwenselijk gezien, mits de kavels aan de stedebouwkundige voorwaarden zouden voldoen. Nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage had gelegen en de heer H. van Essen een zienswijze had ingediend, besloot de gemeente - gezien ‘de in het verleden geweigerde verzoeken en de complexiteit van de context van dit perceel’ - een second opinion aan SVP Architectuur en Stedebouw te vragen.37 Het advies van dit bureau getuigt van het voortschrijden van de tijd.38 In de eerste plaats werd er op gewezen dat de Barnseweg onmiskenbaar deel uit maakt van de bebouwde kom van Barneveld, waarbij de open ruimtelijke structuur als overgang fungeert naar het landelijk gebied. De afzonderlijke oppervlakten van de te splitsen kavel liggen trouwens in het bebouwingslint van de Barnseweg. Ten slotte wees het bureau erop dat er inmiddels een andere kijk op ruimtelijke ordening was ontstaan, namelijk van uitbreiding was het accent komen te liggen op mogelijkheden tot inbreiding. Dit laatste is vooral debet aan de breuk met het verleden (eerst niet, dan wel). Omdat bij de familie Van Essen de indruk van (mogelijke) willekeur is ontstaan, is het goed erop te wijzen dat de verandering van zienswijze en standpunt niet alleen gangbaar maar vaak ook onvermijdelijk is. Een samenleving is dynamisch, ze past zich aan de omgeving aan. Die omgeving verandert door wisselingen in welvaart, publieke smaak en voorkeuren, leefgewoonten, urbanisatie, recreatie, industrialisatie en demografische factoren zoals bevolkingsgroei, bevolkingskrimp en bevolkingsopbouw. Het bestuur speelt daar op in. Hoe zorgvuldig het bestuur de procedure ook uitvoert en hoe geleidelijk sommige beleidswijzigingen ook worden ingevoerd, eens ontstaat een omslagpunt. Dan maakt een bestuursbeslissing geldig of rechtmatig wat tot dan toe ongeldig, niet toegestaan of onrechtmatig was en omgekeerd. Ook de ruimtelijke ordening ligt nu eenmaal niet voor eens en voor altijd vast. Vandaar dat beslissingen op dit terrein met de nodige zorgvuldigheid en op grond van transparante democratische procedures moeten worden genomen. Dat is in de besluitvorming rond Barnseweg 14 het geval, namelijk op grond van criteria van ruimtelijke ordening. 4.2 Rechtmatigheid en integriteit raadslid Bij de familie H. van Essen heerst(e) teleurstelling over het feit dat zij op haar eerdere verzoeken nul op het rekest kreeg, terwijl de gemeente later op ambtelijk niveau (via een quickscan) wel de stedebouwkundige mogelijkheid bood het plan te realiseren met inachtneming van de ambtelijke adviezen. Deze teleurstelling was er kennelijk debet aan dat later aan het college van B&W twee ‘veronderstellende vragen’ werden voorgelegd: 37 38
Brief gemeente aan SVP Architectuur en Stedebouw, 21-1-2015, nr. 617679. Brief SVP Architectuur en Stedebouw aan gemeente, 9-2-2015, nr. 619029.
14
a. is er met voorkennis gekocht? b. heeft de persoon die achter de schermen werkt, invloed op de gemeenteraad? In de beleving van de familie zouden achter de schermen mogelijk onoorbare invloeden hebben plaatsgevonden. In zijn zienswijze stelt de heer Van Essen ze vragenderwijze aan de orde. De onderliggende boodschap was duidelijk, namelijk dat ‘een gemeente eerlijk moet handelen en wandelen in alle openheid met de plaatselijke burgers. Wij hopen dan ook dat het verloop van de hele situatie op tafel komt, het verleden en hoe het verder afgehandeld wordt.
Bij nader inzien bevatten de ‘veronderstellende vragen’ een suggestieve lading die rechtstreeks naar de vraag leidt of de heer H. van den Brink als raadslid integer heeft gehandeld, concreet gezegd of er belangenverstrengeling in het spel is geweest. De vragen zullen in het verdere verloop van dit rapport worden behandeld. Eerst de gebeurtenissen zoals die uit de gesprekken gereconstrueerd kunnen worden. Deze reconstructie is gebaseerd op de twee geautoriseerde gespreksverslagen. In het gesprek met de burgemeester en de raadsgriffier gaf de heer Van den Brink aan dat toen het perceel te koop stond, hij dat via makelaar Westeneng van de moeder van de heren Van Essen (mw. Van Essen-Pater) voor zijn kinderen had gekocht. Het raadslid heeft de onderhandelingen met makelaar Westeneng gevoerd. De kinderen Van den Brink ‘waren opdrachtgever voor Van Middendorp (externe adviseur van de kopers) om na te gaan wat de mogelijkheden zijn voor de resterende tuin. De heer Van den Brink bleef daar steeds buiten. In eerste instantie waren er geen mogelijkheden, maar toen gekeken werd naar een ander vergelijkbaar perceel bleek dat er wel een mogelijkheid van een extra woning 39 was.’
Vandaar dat de woning bij de overdracht op naam van de kinderen van de heer H.C. van den Brink is gezet, omdat hij de indruk had dat ‘het vrijkomende perceel een mooie belegging zou zijn voor hun kinderen’. Makelaar Westeneng zou, volgens het raadslid ‘wel navraag hebben gedaan bij de gemeente of een extra woning tot de mogelijkheden behoorde, maar moeder Van Essen wilde de sores niet’. De heer Van den Brink had van de heer H. van Essen vernomen ‘dat de oudste zoon van de familie Van Essen de woning ook graag zou willen kopen, maar te weinig zou hebben geboden’. Later zou de heer Van den Brink tegen de heer Van Essen hebben gezegd, dat hij niet snapte waarom de heer Van Essen het verkocht heeft. Het antwoord was: ‘Wij willen het traject niet in.’40 Toen het raadslid H.C. van den Brink begin februari 2015 kennisnam van de uitlatingen van de heer H. van Essen in diens brief van 4 december 2014, heeft hij op 9 februari 2015 op zijn initiatief met de indiener ervan gesproken. De heer Van den Brink had de, als zienswijze aangemerkte, brief op het (niet openbare) extranet van de gemeente Barneveld gelezen.
39 40
Gespreksverslag burgemeester Van Dijk en griffier Van Steden met de heer H.C. van den Brink op 6-3-2015. Idem.
15
Volgens de heer Van Essen heeft de heer Van den Brink in het gesprek op 9 februari druk uitgeoefend om de heer Van Essen te bewegen zijn zienswijze in te trekken, ’omdat hij kennelijk aanvoelde dat de brief aangegrepen zou worden hem als raadslid op zijn integriteit aan te spreken’. Volgens de heer Van den Brink ‘moest (er) druk op de heer Van Essen worden gezet, want hij was te nonchalant. De heer Van den Brink geeft aan dat de heer Van Essen de gevolgen voor de heer Van den Brink niet ziet. Er komt een publieke 41 discussie en daardoor kom ik in de problemen terwijl het niet waar is.’
Deze zienswijze wordt door de heer Van den Brink bevestigd. Hij had in het gesprek op 9 februari tegen de heer Van Essen gezegd, ‘dat het verstandig is de zienswijze, of in ieder geval de betreffende regels in te trekken’.42 De heer Van Essen had echter de stellige overtuiging, dat de heer Van den Brink het (i.c. de vermeende toestemming om te mogen bouwen) al geregeld zou hebben. Maar gaandeweg dat gesprek op 9 februari, had de heer Van den Brink hem ervan kunnen overtuigen dat dit niet het geval is geweest. Verder had de heer Van den Brink ‘uit coulance’ de heer Van Essen aangeboden hem ‘financieel te compenseren. Volgens de heer Van den Brink heeft hij gezegd: ‘als dat het probleem oplost…’ De hoogte van het bedrag weet de heer Van den Brink niet meer. Het zou kunnen zijn dat hij iets heeft gezegd in de trant van 10/15 of 20 43 duizend. Het was bedoeld als een gebaar. De heer Van Essen heeft dit afgewezen.’
In het gesprek met burgemeester en griffier zou de heer Van den Brink tot slot hebben aangegeven, ‘dat dit aanbod zeker niet te interpreteren valt als ‘als/dan, als ik het geld geef, trek jij de zienswijze in’. Hij heeft het verband met het intrekken niet gelegd, het was een gebaar, een handreiking. Het was meer in de trant van dat mijn kinderen er geld aan verdienen, waarop de heer Van den Brink aangeeft: ‘als je daar mee zit dan….’ De heer Van den Brink wilde dat de heer Van Essen er zelf van overtuigd moest zijn de betreffende zin weg te halen’. Ook zou de heer Van den Brink gedreigd hebben met de kerkeraad: ‘als jij mij dit zo aandoet moet jij uit de kerkeraad, omdat jij een valse getuigenis hebt gedaan; jij betrekt mij erbij terwijl het niet waar is. (-) De heer Van den Brink heeft dit direct in het begin van het gesprek (op 9 februari, vdH) gezegd, omdat de heer Van Essen begon met de stelling dat de heer Van den Brink het heeft geregeld met wethouder De Kruijf. De heer Van e den Brink zegt dat er sprake is van overtreden van het 9 gebod. Als de heer Van Essen niks gaat doen zal ik naar de 44 kerkeraad gaan. Er moest druk op de heer Van Essen worden gezegd, want hij was te nonchalant.’
Volgens de lezing van de heer H. van Essen had hij niet de bedoeling om te beschuldigen. ‘De hele zienswijze, inclusief de bewuste zin, is in vragende zin gesteld. (-) De heer Van Essen was overigens wel ‘spinnijdig op de heer Van den Brink door zijn dreigement naar de kerkeraad te stappen.’45 Tot zover de opeenvolging van gebeurtenissen die eenduidig gereconstrueerd kunnen worden, omdat ze in beide geautoriseerde gespreksverslagen in de kern en in grote lijnen overeenkomen. 41
Idem Idem. 43 Idem. 44 Idem. 45 Gespreksverslag burgemeester en griffier met de heren E. en H. van Essen op 5-3-2015. 42
16
Voor het oordeel over het handelen van gemeenteraadslid H.C. van den Brink zullen als norm drie relevante maatstaven worden gehanteerd, namelijk allereerst de Gemeentewet, vervolgens de Algemene Wet Bestuursrecht en tenslotte de gedragscode van de gemeenteraad van Barneveld. Van de Gemeentewet is artikel 15 relevant. In dit artikel wordt het een gemeenteraadslid verboden werkzaam te zijn als adviseur ten behoeve van een wederpartij van de gemeente of van het gemeentebestuur. De vraag kan worden gesteld of het raadslid Van den Brink bij de koop van de kavel met ‘een dubbele pet op’ heeft gehandeld. De lezer van dit rapport heeft kunnen constateren dat dit in het private aankoopproces nergens het geval is geweest. Het stond (en staat) een raadslid vrij, zoals elke andere burger, onroerende zaken te kopen en te verkopen. Het raadslid was in deze private aangelegenheid de onderhandelende private partij. Hij was betrokken bij de aankoop van de kavel - waarvan zijn kinderen eigenaar werden - en besloot tot aankoop toen de kavel in de openbare verkoop stond. Zoals elke andere persoon had kunnen doen, nam hij het risico dat het met de bestemmingsplanwijziging wel goed zou komen en op termijn de bouwvergunning zou worden verkregen. In dit opzicht heeft de heer Van den Brink rechtmatig gehandeld. In de tweede plaats dient het handelen van het raadslid beoordeeld te worden in het licht van artikel 2.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel geeft voorschriften om de zuiverheid van het besluitvormingsproces te waarborgen, bijvoorbeeld bij het wijzigen van een bestemmingsplan. Het bestuursorgaan dient daarin onpartijdig, objectief en onbevooroordeeld besluiten te nemen. Op het bestuursorgaan rust volgens dit artikel ook de plicht ertegen te waken dat persoonlijke belangen gemengd worden met het algemeen belang dat het bestuursorgaan gehouden is te behartigen. Ook moet vermeden worden dat personen die bij het bestuursorgaan zijn betrokken, hun privébelangen bij de besluitvorming inbrengen. ‘Met de term
is gedoeld op ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te vervullen.’ Ook de schijn van belangenverstrengeling dient in dit opzicht te worden vermeden. Het raadslid Van den Brink heeft zich door zich met de zienswijze van de heer H. van Essen te bemoeien, op ongeoorloofde wijze in de besluitvorming over het bestemmingsplan gemengd. Hij heeft de indiener ertoe proberen te bewegen diens zienswijze in te trekken of in ieder geval enkele, in zijn ogen voor hem ongunstige, zinnen te schrappen. Daarbij heeft hij gedreigd de kerkeraad in deze zaak te mengen. Ook werkt tegen hem dat hij via de indiener van de zienswijze de moeder van de heren Van Essen geld heeft aangeboden. Met welke bedoelingen dit precies is gebeurd, is niet duidelijk, maar feit is dat zijn handelwijze in het kader van zijn bezwaar tegen de ingediende zienswijze in ieder geval het besluitvormingsproces als het waren ‘besmet’ zou hebben. Dit is niet alleen als ongewenst en ongepast te kwalificeren, maar zelfs als in strijd met art. 2.4 Awb. Want daarmee zou het persoonlijke belang van de heer Van den Brink met het algemeen belang van het besluitvormende orgaan, waarvan politicus Van den Brink deel uitmaakt, worden gemengd. Door de inmenging van het persoonlijke belang in de desbetreffende besluitvorming is het de vraag of het bestuursorgaan wel zou (kunnen) voldoen aan de eis van integriteit, namelijk van onkreukbaarheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid die het bestuursorgaan en de voor hem werkende personen dienen te respecteren. 17
Ten slotte houden we het handelen van het raadslid Van den Brink tegen het licht van de gedragscode van de gemeenteraad van Barneveld.46 De gedragscode schrijft voor dat het handelen van een politiek ambtsdrager gekenmerkt wordt door onpartijdigheid, ‘dat wil zeggen dat geen vermenging optreedt met oneigenlijke belangen en dat ook iedere schijn van een dergelijke vermenging wordt vermeden’. Ook al staat het de heer Van den Brink vrij onroerend goed te kopen en te verkopen, door zich bij deze transactie – het gaat daarbij uiteindelijk om een wijziging van het bestemmingsplan, wil de koop van de kavel het gewenste private effect sorteren – met de zienswijze te bemoeien, heeft hij op ongeoorloofde wijze inbreuk op het bestuursbelang gemaakt. Gezien de politieke positie van de heer H.C. van den Brink kan hierdoor gemakkelijk de idee postvatten, dat in deze het belang van de privépersoon Van den Brink hand in hand gaat met zijn functie als politicus.
46
Gedragscode politieke ambtsdragers gemeente Barneveld, 1-1-2015.
18
5. Besluit
In dit slothoofdstuk wordt een samenvattend antwoord gegeven op de probleemstelling van dit onderzoek: is er in de behandeling van de aanvraag van de ruimtelijke ontwikkeling rechtmatig en integer gehandeld? Allereerst de vraag of de gemeente bij de behandeling van de bouwvergunning met twee maten heeft gemeten. Gezien het documentenonderzoek kan niet anders dan geconcludeerd worden dat de gemeente legaal, zorgvuldig en volgens de geldende regels heeft gehandeld. Er is geen sprake van enige willekeur. Vanuit de ambtelijke dienst en vanuit het bestuur (college van B&W) duidt ook geen enkel spoor op niet-integer handelen (in casu belangenverstrengeling of collusie47). Verder kan worden geconstateerd dat de familie Van Essen met inachtneming van de geldende regels juist en adequaat is ingelicht. Vervolgens de tweede deelvraag, namelijk of het raadslid de heer H. C. van den Brink rechtmatig en integer heeft gehandeld. Deze vraag wordt in drie delen beantwoord, namelijk vanuit de Gemeentewet, de Algemene Wet Bestuursrecht en de gedragscode van de gemeente Barneveld. Vanuit een oogpunt van rechtmatigheid kan worden geconstateerd de heer Van den Brink de Gemeentewet niet heeft overtreden. De aankoop van de kavel was een zuivere privéaangelegenheid. De koop is volgens de gangbare (private) weg tot stand gekomen. Gezien de te bouwen tweede woning op de kavel, had de koper er wel belang bij dat de beoogde wijziging van het bestemmingsplan haar beslag zou krijgen. Vanuit de Algemene Wet Bestuursrecht (art. 2.4) kan worden geconstateerd, dat de heer Van den Brink als raadslid om hem moverende redenen zich op ongeoorloofde wijze met de ingediende zienswijze heeft bemoeid (verzoek om intrekking c.q. gedeeltelijke schrapping, het dreigen met de kerkeraad en het aanbod van een geldbedrag). Deze omstandigheid leidt tot de conclusie dat de gemeenteraad niet zonder vooringenomenheid, niet onafhankelijk en niet onpartijdig de beslissing over de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan zou hebben genomen. Tenslotte de laatste toetssteen, de gedragscode van de gemeenteraad van Barneveld. Geconstateerd kan worden dat het raadslid Van den Brink door zich in de zienswijze te mengen, zich niet onafhankelijk en onpartijdig heeft gedragen. Door zijn rechtstreekse bemoeienis met de zienswijze is vermenging opgetreden van het particuliere belang van raadslid Van den Brink met het door de gemeenteraad te behartigen algemeen belang. Dit is in strijd met de gedragscode van de gemeenteraad.
47
Collusie is een heimelijke samenspanning (zoals in deze casus gesuggereerd vanuit de gemeente: wethouder en raadslid) om voordeel te behalen, waarbij een ander (de verkoper van de kavel) wordt benadeeld.et de zienswijze
19