Provincie Vlaams-Brabant - Gemeente Machelen, Vilvoorde
gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan
afbakening van het Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel (VSGB) en aansluitende open ruimtegebieden - cluster C3 Reconversiegebied VilvoordeMachelen
Bijlage IIIa: toelichtingsnota Tekst De toelichtingsnota, die bestaat uit een tekstgedeelte en een kaartgedeelte (bijlage IIIa en IIIb), heeft geen verordenende waarde, het is een informatief document. Meer informatie is te vinden in de leeswijzer.
Provincie Vlaams-Brabant - Gemeente Machelen, Vilvoorde
Inhoudsopgave Inhoudsopgave ...................................................................................................................................... 2 DEEL 1- Algemene inleiding ................................................................................................................. 4 1 Leeswijzer ........................................................................................................................................ 5 2 Kader van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening ...................................................................... 7 3 In uitvoering van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen ............................................................... 8 3.1 Relatie met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen .................................................................. 8 3.1.1 De bindende bepalingen...................................................................................................... 8 3.1.2 Het richtinggevend gedeelte ................................................................................................ 8 4 Doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het plan.............................................................. 9 5 Relatie met het flankerend beleid .................................................................................................. 10 6 Te doorlopen goedkeuringsprocedure van het RUP ..................................................................... 10 DEEL 2- Overkoepelend inhoudelijk kader VSGB ............................................................................ 13 1 Overlegproces ............................................................................................................................... 13 2 Bestaande ruimtelijke structuur van het VSGB ............................................................................. 13 3 Gewenste ruimtelijke structuur voor het VSGB ............................................................................. 14 3.1 Uitgangspunten ......................................................................................................................... 14 3.2 Visie ........................................................................................................................................... 15 3.2.1 Open ruimte ....................................................................................................................... 16 3.2.2 Mobiliteit............................................................................................................................. 16 3.2.3 Economische activiteiten ................................................................................................... 17 3.2.4 Wonen ............................................................................................................................... 18 3.3 Gewenste ruimtelijke structuur .................................................................................................. 18 4 Algemene principes voor de afbakeningslijn ................................................................................. 19 5 Interactie met andere planningsinitiatieven en overlegprocessen ................................................ 20 5.1 Planningsproces voor natuurlijke en agrarische structuur, regio Zenne-Dijle-Pajottenland ..... 20 5.2 Afbakening poort internationale luchthaven Zaventem ............................................................. 20 5.3 START ....................................................................................................................................... 21 5.4 Optimalisatie van de ring R0 ..................................................................................................... 22 5.5 Mobiliteitsvisie 2020 De Lijn en Projectplan Vlaams-Brabant & Brussel .................................. 23 6 Relatie met de regeling voor bouwlagen ....................................................................................... 25 7 Aandachtspunten uit de sectorale regelgeving ............................................................................. 26 7.1 Veiligheidsrisicorapportage ....................................................................................................... 26 7.2 Milieueffectenrapportage ........................................................................................................... 26 7.3 Milieuverklaring .......................................................................................................................... 27 7.4 Passende beoordeling ............................................................................................................... 28 7.5 Watertoets ................................................................................................................................. 28 7.6 Erfgoed ...................................................................................................................................... 30 7.7 Zorgplicht / Archeologie ............................................................................................................. 31 7.8 Maatregelen ruimtelijke ordening in functie van Brussels Airport ............................................. 31 7.9 Register van percelen waarop de regeling van planschade, planbaten, kapitaalschade of gebruikersschade van toepassing kan zijn ............................................................................... 31 DEEL 3- Toelichting van de planopties in het Zaventemse ............................................................ 33 (focus op cluster C3) ........................................................................................................................... 33 1 Algemeen kader voor het Zaventemse ......................................................................................... 33 1.1 Bestaande ruimtelijke structuur van het Zaventemse ............................................................... 33 Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 2
Provincie Vlaams-Brabant - Gemeente Machelen, Vilvoorde
1.2 Visie, ruimtelijke concepten en gewenste ruimtelijke structuur voor het Zaventemse .............. 34 1.2.1 Visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het Zaventemse................................. 34 1.2.2 Ruimtelijke concepten voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het Zaventemse .. 35 1.2.3 Gewenste ruimtelijke structuur voor het Zaventemse ....................................................... 36 1.3 Thematische opties met focus op cluster C3 ............................................................................ 40 1.3.1 Open ruimte netwerk ......................................................................................................... 40 1.3.2 Mobiliteit............................................................................................................................. 40 1.3.3 Economische activiteiten ................................................................................................... 41 1.3.4 Wonen ............................................................................................................................... 43 1.3.5 Maatregelen ruimtelijke ordening in functie van Brussels Airport ..................................... 43 2 Toelichting bij de algemene stedenbouwkundige voorschriften, relevant voor cluster C3 .......... 44 3 Toelichting voor cluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde- Machelen .......................................... 47 3.1 Cluster C3: Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen ................................................................ 48 3.1.1 Bestaande ruimtelijke structuur ......................................................................................... 48 3.1.2 Gewenste ruimtelijke structuur .......................................................................................... 49 3.1.3 Ruimtelijk relevante elementen uit de sectorale beoordelingen ........................................ 53 3.1.4 Toelichting bij de planopties per gebied van cluster C3 .................................................... 62 DEEL 4- Ruimteboekhouding ............................................................................................................. 80
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 3
DEEL 1- Algemene inleiding De Vlaamse Regering stelde op 16 december 2011 het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘afbakening van het Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel en aansluitende open ruimtegebieden’ definitief vast. De Raad van State vernietigde op 17 juni 2014 per arrest met nummer 227.723 de cluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen. Dit document is de toelichtingsnota bij het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘afbakening van het Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel en aansluitende open ruimtegebieden’ cluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen. Gezien de samenhang met het afbakeningsplan bevat deze toelichtingsnota algemene delen die relevant zijn voor het afbakeningsplan in zijn geheel en specifieke delen die relevant zijn voor de cluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen. Om te voldoen aan de MER/VR-wetgeving is ook een plan-MER en Ruimtelijk veiligheidsrapport (RVR) opgemaakt. Het plan-MER en RVR werden goedgekeurd op respectievelijk 11 juni 2010 en 29 juni 2009 en zijn als afzonderlijke bijlage opgenomen als onderdeel van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. De resultaten van het plan-MER en RVR zijn eveneens verwerkt in dit GRUP. Voor het rechtsherstel van cluster C3 werd een nieuw RVR opgemaakt. Dit werd door de dienst VR goedgekeurd op 12 februari 2015. In uitvoering van de bindende bepalingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) wordt het VSGB afgebakend om er het gebiedsspecifieke ontwikkelingsperspectief uit het RSV vorm te geven. De algemene filosofie en de methodiek voor het voeren van een afbakeningsproces wordt in het richtinggevend deel van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen beschreven. Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor het VSGB, is voorbereid in een overlegproces van visievorming en besluitvorming. Dit is het zogenaamde ‘afbakeningsproces’, een samenwerking tussen de Vlaamse, de provinciale en de gemeentelijke overheid. Daarin werden uitspraken gedaan over de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het VSGB. Om tot die uitspraken te komen, is een ruimtelijk onderzoek uitgevoerd en een overlegproces georganiseerd. Het resultaat van de ruimtelijke afweging is een hypothese van gewenste ruimtelijke structuur, die de basis vormt voor de herbestemmingen in dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Het resultaat van deze voorbereidende overlegfases is samengebracht in het eindrapport van het overlegproces VSGB van 14 november 2008. Van dit eindrapport heeft de Vlaamse Regering op 20 februari 2009 akte genomen en de minister bevoegd voor de ruimtelijke ordening de opdracht gegeven een gewestelijk RUP op te maken. Het voorstel in het eindrapport is in 2011 omgezet naar een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan bevat de grenslijn en de noodzakelijke bestemmingswijzigingen. De opties voor de aansluitende open ruimtegebieden steunen op de voorstellen voor de buitengebiedregio Zenne-Dijle-Pajottenland. Voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan bevat de bestemmingswijzigingen voor cluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen, een onderdeel van deelruimte C het ruime Zaventemse, gelegen in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘afbakening van het Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel en aansluitende open ruimtegebieden’. Het plan is beperkt tot het gedeelte dat op 17 juni 2014 door de Raad van State werd vernietigd. De afbakeningslijn van het GRUP werd niet vernietigd door het desbetreffende arrest en blijft bestaan. De toelichting m.b.t. de ligging van de afbakeningslijn kan teruggevonden worden in het gewestelijke RUP Afbakening VSGB en aansluitende open ruimtegebieden vastgesteld door de Vlaamse Regering op 16 december 2011 op www.ruimtelijkeordening.be.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 4
1 Leeswijzer Dit document bevat een toelichting, stedenbouwkundige voorschriften en het grafisch plan van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘afbakening van het Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel en aansluitende open ruimtegebieden’ - cluster C3 Reconversiegebied VilvoordeMachelen. Dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan is een deel van het afbakeningsplan voor de afbakening van het VSGB en aansluitende open ruimtegebieden dat bestaat uit 3 deelgebieden. Voor een goed begrip van de inhoudelijke opties wordt daarom ook verwezen naar de toelichtingsnota bij het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘afbakening van het Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel en aansluitende open ruimtegebieden’. Het grafisch plan (bijlage I) en de stedenbouwkundige voorschriften (bijlage II) hebben een verordenende waarde. Ze zijn bindend zowel voor de eigenaars en de gebruikers van de betrokken gronden en gebouwen als voor de overheid. De stedenbouwkundige voorschriften moeten gelezen worden in samenhang met het grafisch plan. De toelichtingsnota, die bestaat uit een tekstgedeelte (bijlage IIIa en een kaartgedeelte (bijlage IIIb), heeft geen verordenende waarde, het is een informatief document. De toelichtingsnota geeft toelichting bij de verordenende delen van het ruimtelijk uitvoeringsplan en verduidelijkt het opzet van het plan. Het is bedoeld om de verordenende plannen, de bedoelingen ervan en de manier waarop die opties tot stand gekomen zijn begrijpelijk te maken. In deze nota is eveneens het milieuverklaring verwerkt om te voldoen aan de vereisten in zake planmilieueffectenrapportage. Dit gegeven is opgenomen in de toelichting onder ‘aandachtspunten uit de sectorale regelgeving’. Omwille van de leesbaarheid zijn de stedenbouwkundige voorschriften ook opgenomen in de toelichtingsnota. Formeel hebben enkel de stedenbouwkundige voorschriften van bijlage II een verordenende waarde. De teksten van de voorschriften in bijlage II en bijlage IIIa zijn uiteraard dezelfde. Het kaartgedeelte van de toelichtingsnota bevat de kaarten met de bestaande feitelijke en juridische toestand van alle gebieden die ook in de verordende plannen zijn opgenomen. De kaarten feitelijke en juridische toestand hebben een louter informatieve waarde. Het register met betrekking tot planschade, planbaten, kapitaal- of gebruikersschadecompensatie hebben slechts een informatief karakter (bijlage IIIc). Het betreft enkel de aanwijzing van percelen waarop een bestemmingswijziging of een ovedruk wordt aangebracht die in beginsel kan leiden tot een planbatenheffing of één van de genoemde vergoedingen. De indicatieve aanduiding van een perceel op het grafisch register betekent dus niet dat er per definitie een vergoeding of heffing van toepassing is. Als bijlage bij het tekstgedeelte van de toelichtingsnota zijn volgende documenten opgenomen: -
het plan-MER (bijlage IIId) (goedgekeurd plan-MER, richtlijnen en goedkeuringsbeslssing en nota van Antea van januari 2015).
-
het ruimtelijk veiligheidsrapport (bijlage IIIe) met goedkeuring van de dienst VR van 29 juni 2009 en het specifiek ruimtelijk veiligheidsrapport voor cluster C3, met goedkeuring van de dienst VR van 12 februari 2015;
-
het overlegproces voorafgaand aan het GRUP VSGB en aansluitende open ruimtegebieden (bijlage IIIf).
Deze toelichtingsnota bestaat uit volgende delen: - In de algemene inleiding worden achtereenvolgens een leeswijzer gegeven, het kader van de regelgeving geschetst, de relatie met het RSV weergegeven, de doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het plan uitgelegd, de relatie met het flankerend beleid gelegd en de te doorlopen goedkeuringsprocedure van het plan uiteengezet. - Een tweede deel geeft het overkoepelend inhoudelijk kader voor het VSGB. In dit deel wordt het overlegproces geschetst, wordt het methodisch kader weergegeven, wordt de bestaande en gewenste ruimtelijke structuur voor het VSGB uiteengezet, algemene principes voor de afbakening opgesomd, wordt de interactie met andere plannen weergegeven, wordt de relatie gelegd met de regeling omtrent de bouwlagen en komen aandachtspunten uit de sectorale regelgeving aan bod. Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 5
-
Het volgend de eel geeft de e planoptiess weer voorr het ruime Zaventemsse, met spe ecifiek de planopties voor cluster c C3. Daarna volgt de ruimteboekh houding. Tensslotte volgt het h register planschade, p planbaten, ka apitaal- en ge ebruikersschhade.
De indeling per clustter volgt, beh houdens enkkele uitzonde eringen, de in ndeling die oook in het ein ndrapport VSGB en het plan-M MER is gehan nteerd. Voor het voorliggende plan is voornamelij k cluster C3 relevant. Bijgaand de kaart gee eft een overrzicht van a alle clusters, met clusterr C3 in het noorden binnen het afgebake ende VSGB (aangeduid met pijl).
A Zuidelijke Kanaalzon ne
A1
Verlengde V Stalle estraat
C
C1
Heeizel parking C
Zaventemse
B Zellik – GrootBijgaard den
A2 A3 A4 A5-6 A7 B1-3
Zuun-Negenman Z nneke Bergensesteenw B weg Biest B – Hoeve Brretonne Drogenbos D Kana aal Lot Open O ruimte corrridor
C2 C3 C4 C5 C6 C7
Sttrombeek-Bever Koningslo Viilvoorde-Mache elen Oppen ruimte Nooordrand int. luc chthaven Oppen ruimte netw werk Beedrijvigheid Woluwelaan
B2
Kern K Zellik
C8
Noossegemdelle WeiveldW Zuuid
B4 B5
Kern K Groot-Bijga aarden Hunderenveld H
C9 C1011
W Wonen te Sterreb beek Reenbaan Sterreb beek M useum
B6 B7 B8 B9
Kattebroek K – Hoff te Elegem Open O ruimte Dilb beek-zuid Horing H - Laarbee ekbos Kern K Wemmel en n open
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvvoeringsplan 2.12_00124_0000 01 g “VSGB en aan nsluitende open n ruimtegebiede nafbakening cluster C3 Reconversiege ebied Vilvoorde--Machelen”
Bijlage IIIIa Toelichtingsn nota - Tekst 6
2 Kader van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening Voorliggend document is een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in de zin van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO). Een ruimtelijk uitvoeringsplan bevat (Art. 2.2.2 van de VCRO): - een grafisch plan dat aangeeft voor welk gebied of welke gebieden het plan van toepassing is; - de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften inzake de bestemming, de inrichtingen en/of het beheer, en, desgevallend de normen, vermeld in artikel 4.2.4 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid; - een weergave van de feitelijke en juridische toestand; - de relatie met het ruimtelijk structuurplan of de ruimtelijke structuurplannen waarvan het een uitvoering is; - in voorkomend geval, een zo limitatief mogelijke opgave van de voorschriften die strijdig zijn met het ruimtelijk uitvoeringsplan en die opgeheven worden; - in voorkomend geval, een overzicht van de conclusies van (a) het planmilieueffectenrapport, (b) de passende beoordeling, (c) het ruimtelijk veiligheidsrapport, (d) andere verplicht voorgeschreven effectenrapporten; - in voorkomend geval, een register, al dan niet grafisch, van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding, vermeld in artikel 2.6.1, een planbatenheffing, vermeld in artikel 2.6.4, of een compensatie, vermeld in boek 6, titel 2 of titel 3, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid; - in voorkomend geval, een register, al dan niet grafisch, van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een gebruikerschadecompensatie vermeld in het decreet van 27 maart 2009 houdende vaststelling van een kader voor de gebruikerscompensatie bij bestemmingswijzigingen, overdrukken en erfdienstbaarheden tot openbaar nut. Het grafisch plan (bijlage I) en de erbij horende stedenbouwkundige voorschriften (bijlage II) hebben verordenende kracht. De teksten en grafische plannen van de toelichtingsnota (bijlage IIIa en IIIb) hebben als dusdanig geen verordenende kracht, maar behouden hun waarde als inhoudelijk onderdeel van het geheel van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. De registers met betrekking tot planschade, planbaten, kapitaal- of gebruikersschadecompensatie hebben slechts een informatief karakter (bijlage IIIc). In de stedenbouwkundige voorschriften die bij dit ruimtelijk uitvoeringsplan zijn opgenomen is rekening gehouden met de decretaal verankerde regelgeving. Het GRUP moet dus, specifiek voor de problematieken die decretaal zijn verankerd, samen gelezen worden met de VCRO en andere regelgeving. Zo niet zou in sommige gevallen de indruk kunnen ontstaan dat bepaalde problematieken onvoldoende aan bod komen terwijl dit niet het geval is. We wijzen in ieder geval op volgende aspecten: - De mogelijkheden voor zonevreemde constructies zijn vervat in artikel 4.4.10 tot en met 4.4.22 VCRO; enkel wanneer er ruimere mogelijkheden toegelaten worden, is dit expliciet opgenomen in de stedenbouwkundige voorschriften. - Alle aanvragen tot het bekomen van een vergunning moeten getoetst worden aan de goede ruimtelijke ordening zoals vastgelegd in artikel 4.3.1§2 VCRO; dit is een ruime beoordelingsgrond die niet werd hernomen in de verschillende voorschriften; onder meer de aandacht voor fiets- en voetgangersverbindingen en het behoud en de ontwikkeling van trage wegen zijn hierin een aandachtspunt - Een aantal handelingen zijn vrijgesteld van vergunning, waardoor ze steeds mogelijk zijn; dit is uitgewerkt in het ‘Besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is’ van 16 juli 2010;
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 7
3 In uitvoering van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen
3.1 Relatie met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Met de metafoor ‘Vlaanderen, open en stedelijk’ wil het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) een trendbreuk realiseren met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling. Deze trendbreuk beoogt de versterking van het buitengebied en het tegengaan van de versnippering door een optimaler gebruik en beheer van de stedelijke structuur.
3.1.1
De bindende bepalingen Het Vlaams Strategisch gebied rond Brussel of VSGB is bindend geselecteerd, waarbij aangegeven is dat het gebied moet worden afgebakend. Het VSGB is tevens een economisch knooppunt. De internationale luchthaven van Zaventem is geselecteerd als poort. Binnen de poort kunnen terreinen worden afgebakend als internationaal georiënteerd multimodaal logistiek park. Een aantal infrastructuren in het VSGB zijn geselecteerd als hoofdweg: R0, A1 (E19), A3 (E40), A7 (E19), A10 (E40). Een aantal spoorwegen zijn als hoofdspoorweg geselecteerd. Het kanaal Brussel-Schelde en Brussel-Charleroi is geselecteerd als hoofdwaterweg. Het Vlaams Gewest bakent de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur af in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen;
3.1.2
Het richtinggevend gedeelte In het richtinggevend gedeelte is de selectie van het VSGB verklaard en de gemeenten opgesomd die er mogelijk deel van kunnen uitmaken. Een uitgebreid gebiedsspecifiek ontwikkelingsperspectief is toegekend aan het VSGB. Dit gaat uit van een voorzichtiger beleid dan in andere stedelijke gebieden. Volgende elementen vormen de basis voor een visie op het VSGB. - De troeven van het VSGB worden op een beperkt aantal strategische locaties uitgebouwd. Deze gebieden mogen niet worden ontwikkeld als een overloopgebied voor laagwaardige en sterk mobiliteitsgenererende activiteiten voor het Brussels hoofdstedelijk gewest. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten er rekening houden met de draagkracht van de omgeving. - Het behoud van het open ruimte netwerk is essentieel. De onbebouwde ruimte van het open ruimte netwerk moet maximaal worden gevrijwaard van aansnijding voor wonen, werken of nieuwe infrastructuren. - De reconversie van reeds aangesneden ruimte (bestaande bebouwing, verlaten of verwaarloosde bedrijfsgebouwen en terreinen enz.) is prioritair. Bijkomende bedrijvigheid wordt voornamelijk gerealiseerd door sanering van bestaande gebouwen of terreinen en door verdichting van een beperkt aantal bedrijventerreinen op het gewestplan. - Locaties voor bijkomende woningen of bedrijven moeten zoveel mogelijk optimaal aansluiten op het openbaar vervoer. De bereikbaarheid met het openbaar vervoer en / of de verbetering van de ontsluiting zijn inherente randvoorwaarden bij verdere ontwikkelingen. Bijkomende wegeninfrastructuren die automobiliteit genereren, worden niet voorzien. Enkel voor de ontsluiting van een beperkt aantal toplocaties kan de aansluiting op het hoofdwegennet worden verbeterd. Het behouden en het versterken van de verkeersleefbaarheid in het VSGB zijn primordiaal. Het voorgaande maakt duidelijk dat het beleid voor het VSGB niet het ‘volbouwen’ van het gebied beoogt. Er gaat in de eerste plaats aandacht uit naar een kwalitatieve ruimtelijke ontwikkeling van het gebied veeleer dan naar kwantitatieve doelstellingen1. Dit impliceert dat in het overlegproces
1
Tijdens het overlegproces is voorgesteld om een deel ‘taakstelling’ inzake bijkomende bedrijventerreinen te voorzien in economische knooppunten buiten het VSGB, conform de bepalingen in het RSV. Op 28 november 2008 werd hierover een protocol afgesloten tussen het Vlaamse Gewest en de provincie Vlaams-Brabant. Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 8
de reconversie en hergebruik van verwaarloosde, oude of reeds bestemde terreinen hoog op de agenda staan. Een kwalitatieve insteek betekent ook dat kan worden nagedacht over selectieve verdichting, zorgvuldige verweving in de bestaande ruimtelijke structuur met respect voor de eigenheid van het gebied. Daarnaast zal een kwalitatieve ontwikkeling van het VSGB rekening houden met het belang en de waarde van de open ruimte (zie behoud groene gordel). De diversiteit in het VSGB is een uitgangspunt. Er moet rekening worden gehouden met de eigenheid van de betrokken gemeenten en kernen. Elk van de drie voor het buitengebied structuurbepalende functies – landbouw, natuur en bos – kan slechts op een duurzame wijze functioneren indien de gebieden die aan deze functie worden toegewezen, ingebed zijn in een goed gestructureerd geheel. Daarom wordt het buitengebiedbeleid gedifferentieerd naar een beleid voor de natuurlijke structuur, de agrarische structuur en de nederzettingsstructuur. De natuurlijke en de agrarische structuur kunnen elkaar in bepaalde gebieden (natuurverwevingsgebieden) overlappen. Het afbakenen van de gebieden van de natuurlijke en de agrarische structuur in ruimtelijke uitvoeringsplannen moet daarom gelijktijdig en op gelijkwaardige basis gebeuren. De natuurlijke structuur kan in bepaalde gebieden ook overlappen met andere functies (recreatie, overige functies, …). Toegepast op de voorliggende cluster C3 werd aan de basiselementen voor de visie op het VSGB als volgt vorm gegeven. De voorliggende cluster C3 is vooreerst een duidelijk voorbeeld van een strategische toplocatie waar via sanering nieuwe activiteiten mogelijk worden gemaakt. De draagkracht van het gebied is in rekening gebracht. Er wordt ingezet op een modal shift die de ruimere omgeving ten goede komt en op duurzame wijze de leefbaarheid in het reconversiegebied en de ruimere omgeving zal garanderen. Een reeds ontwikkeld, maar verwaarloosd gebied wordt opnieuw gevaloriseerd via een gemengde en gedifferentieerde ontwikkeling met verweving van activiteiten, hetgeen het aansnijden van nieuwe open ruimte maximaal vermijdt en verdichting aanmoedigt. Via de stedenbouwkundige voorschriften voor de verschillende deelgebieden binnen cluster C3 wordt waar relevant op deze verdichting toegezien via specifieke inrichtingsvoorschriften. De structuurvisie van het RSV omtrent het VSGB voor de strategische toplocatie van het reconversiegebied Vilvoorde – Machelen is aldus in de stedenbouwkundige voorschriften door vertaald.
4 Doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het plan De doelstelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘afbakening van het Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel en aansluitende open ruimtegebieden’ is het doorvoeren van de nodige bestemmingswijzigingen om het gewenste gebiedsspecifieke ontwikkelingsperspectief voor het VSGB en aansluitende delen van het buitengebied mogelijk te maken. In voorliggend geval situeren de bestemmingswijzigingen zich alle in het Zaventemse, en wel bepaald exclusief binnen het gebied cluster C3 ‘Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen’. Het gewenste beleid vertrekt van de bepalingen uit het Ruimtelijk Stuctuurplan Vlaanderen zoals hoger beschreven en de verdere uitwerking in het voorbereidend planningsproces. Dit planningsproces resulteerde in het eindrapport waarvan de Vlaamse regering op 20 februari 2009 akte heeft genomen. Het eindrapport werd verder uitgewerkt en verfijnd door verder overleg, het plan-MER, de afbakening van de agrarische en natuurlijke structuur ‘Zenne-Dijle-Pajottenland’ en andere beoordelingen. Uit het eindrapport volgde reeds een plan met als reikwijdte de gebieden binnen het VSGB waar de bestemming best werd herzien in een gewestelijk initiatief op basis van het doorlopen planningsproces en de verdere uitwerking, met name het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘afbakening Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel en aansluitende open ruimtegebieden’, definitief goedgekeurd op 16 december 2011. Gebieden die beter worden aangepakt op lokaal niveau of maatregelen die niet ruimtelijk zijn of niet vertaalbaar in een ruimtelijk uitvoeringsplan werden in dit plan niet behandeld. Deze maatregelen en gebieden kunnen opgenomen worden in het flankerend beleid of het lokaal beleid. Het plan heeft zoveel mogelijk het VSGB-gebied als één geheel bestemd, met één voorschrift, waarbij indien noodzakelijk gebleken vanuit ruimtelijk ontwerp of actorenoverleg voorschriften voor bijvoorbeeld een bufferstrook of een gebied met overgangsbepalingen m.b.t. de bestaande toestand
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 9
opgenomen werden. Gedetailleerde voorschriften over bouwwijze, materiaalgebruik, inrichting van voortuinstroken,… maakten in principe geen deel uit van dit plan. Met het voorliggende plan wordt, zoals aangegeven, beoogd om enkel voor cluster C3 “Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen” een grafisch plan en stedenbouwkundige voorschriften te voorzien na de vernietiging van deze cluster door de Raad van State bij arrest nr. 227.723 van 17 juni 2014. Binnen deze cluster C3 worden verdere onderverdelingen gemaakt in deelgebieden C3.1 t.e.m. C3.7. Over het gebied loopt voorts een bestaande waterwegen (artikel C0.1.1. en C0.1.2) en hoogspanningsleiding (artikel C0.2), en zijn specifieke voorschriften en overdrukken voorzien voor infrastructuur voor wegen en spoor en ingevolge het ruimtelijk veiligheidsrapport specifiek voor cluster C3 (artikelen C3.8 t.e.m. C3.10).
5 Relatie met het flankerend beleid In de beslissing van 20 februari 2009 heeft de Vlaamse Regering akte genomen van het voorstel van flankerend beleid. Aan de minister bevoegd voor de Vlaamse Rand werd de opdracht gegeven dit flankerend beleid verder uit te werken. Op voorstel van de minister bevoegd voor de Vlaamse Rand werd een coördinatieplatform VSGB opgericht. Dit coördinatieplatform VSGB heeft onder meer tot doel het flankerend beleid verder uit te werken en uit te voeren. Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘afbakening VSGB en aansluitende open ruimtegebieden’, zoals definitief goedgekeurd op 16 december 2011, en het flankerend beleid kunnen niet los van elkaar worden gelezen. Vermits het voorliggende plan integraal deel uitmaakt van het VSGB en binnen de afbakeningslijn van het VSGB te situeren is, kan dit plan evenmin los van het flankerend beleid worden gezien. De verschillende voorgestelde bestemmingswijzigingen vereisen immers flankerend beleid, enerzijds tot mildering van welbepaalde ongewenste neveneffecten, anderzijds in functie van de realisatie van de voorgestelde bestemmingswijzigingen. Het flankerend beleid heeft eveneens tot doel om bepaalde milderende maatregelen uit het plan-MER door te voeren. Niet alle milderende maatregelen in het plan-MER kunnen immers rechtstreeks in het ruimtelijk uitvoeringsplan vertaald worden. Sommige maatregelen vereisen immers vooral de inzet van andere beleidsdomeinen, buiten de ruimtelijke ordening.
6 Te doorlopen goedkeuringsprocedure van het RUP De procedure voor goedkeuring beperkt zich tot de cluster C3 ‘reconversiegebied VilvoordeMachelen’. De procedure voor de goedkeuring van dit plan wordt overeenkomstig de artikelen 2.2.7 en 2.2.8 van de VCRO gevoerd, waarbij met de voorlopige vaststelling wordt aangevat. Het voortraject (plan-MER, plenaire vergadering edm.) werd reeds doorlopen. Formeel vat de planprocedure aan met de voorlopige vaststelling bij besluit van de Vlaamse regering. Vervolgens wordt een openbaar onderzoek georganiseerd. Eventueel worden op basis van bemerkingen gegeven tijdens het openbaar onderzoek aanpassingen aan het ontwerp aangebracht. Tenslotte volgt, na adviesverlening door de Raad van State de definitieve vaststelling van het plan, publicatie van het vaststellingsbesluit en de inwerkingtreding van het plan.
Ontstaan van het ontwerpplan: Naast perceelsgewijze detailaanpassingen (bv. op basis van vergunde verkavelingen), zijn aan het grafisch plan een aantal aanpassingen gebeurd ten opzichte van het in het plan-MER onderzochte programma en het daaruit voortgevloeide voorontwerp GRUP zoals besproken op de plenaire vergadering. De aanpassingen zijn gebaseerd op resultaten van de plenaire vergadering evenals op inzichten inzake reductie van het programma voor het reconversiegebied en correcties. Ook is rekening gehouden met de volgende uitspraken van de Raad van State: - het vernietigingsarrest nr. 227.723 van de Raad van State van 17 juni 2014 (vernietiging cluster C3); - het vernietigingsarrest nr. 227.731 van 17 juni 2014 (vernietiging aantal clusters binnen cluster C; uit zorgvuldigheid is ook de bezorgdheid van de Raad van State in dit arrest mee verwerkt). Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 10
De Raad van State overwoog in arrest nr. 227.723 dat geen rechtszekere oplossing was voorzien, door voor twee milderende maatregelen (een GEN-station Kerklaan te Machelen en een tangentiële tramverbinding op de Woluwelaan R22) - die in het plan-MER en nadien ook in het advies van Vlacoro van 7 juli 2011 noodzakelijk werden geacht en aanzien werden als een erkend en vanuit planologisch oogpunt cruciaal probleem - niet zelf in een rechtszekere oplossing te voorzien. De aanpassingen hier opgenomen hebben in eerste instantie betrekking op wijzigingen binnen cluster C3 ‘Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen’ aan het grafisch plan en aan de hoofdbestemming zelf. Het gaat – samengevat – om de volgende aanpassingen: -
-
de begrenzing van het GA-gebied voor gemengde activiteiten, de kantorenzone en het transporten distributieterrein werd aangepast; er is meer bepaald een geografische en inhoudelijke beperking ten aanzien van de de eerder in het plan-MER onderzochte oppervlaktes. De bestemming voor gemengde activiteiten wordt naar gemengd regionaal bedrijventerrein omgezet tussen Schaarbeeklei en spoorlijn 25 ten zuiden van de Broekstraat. de grens tussen het gebied voor spoorinfrastructuur en het gemengd regionaal bedrijventerrein in cluster C3 wordt gecorrigeerd. de zone aan het kanaal waar voorheen specifiek regionaal bedrijventerrein voor kantoren werd voorzien, werd weggelaten en kreeg de bestemming gemengd regionaal bedrijventerrein. In het gedeelte van gebied C3.2 vanaf de Beaulieustraat tot de Nieuwbrugstraat wordt een overdruk gelegd, waarin bepaalde activiteiten zoals wonen, school, ziekenhuizen, rust- en verzorgingstehuis worden uitgesloten omwille van veiligheidsredenen.
Behalve wijzigingen aan het grafisch plan werden aan de stedenbouwkundige voorschriften volgende aanpassingen doorgevoerd: -
-
-
-
-
Alle stedenbouwkundige voorschriften werden geactualiseerd in overeenstemming met de (eventuele bijkomende vereisten van de) VCRO; De stedenbouwkundige voorschriften werden aangepast in overeenstemming met het arrest nr. 227.723 van 17 juni 2014 van de Raad van State: maximaal toegelaten oppervlaktes kleinhandel, recreatie en kantoren werden in alle zones voor gemengde activiteiten voorzien in overeenstemming met het plan-MER of met naderhand aangebrachte reducties (voor het consensus- en variabel programma); er werd een koppeling voorzien tussen de realiseerbare functies voor cluster C3, enerzijds, en de vergunningverlening van het GEN-station Kerklaan en de juridische zekerheid omtrent een hoogfrequente pendelbusverbinding, anderzijds; In specifieke gevallen werden bijkomende randvoorwaarden (bv. ten gevolge van het plan-MER) opgenomen, in het bijzonder via de inrichtingsstudie die per voorschrift aangeeft welke onderwerpen te verwerken zijn; In de gebieden die onvoldoende aan bod kwamen in het RVR, worden Seveso-inrichtingen uitgesloten (verbod in alle deelgebieden van C3 behalve C3.5); Het stedenbouwkundig voorschrift voor waterlopen is opgedeeld naar 1ste categorie en andere waterlopen; Aanpassen van de stedenbouwkundige voorschriften voor de symbolische aanduiding van de waterlopen in overdruk zodat de werking duidelijk omschreven is en beperkt werdt; mogelijk maken van installaties voor hernieuwbare energie; Aanvulling met ‘toeristische logies’ bij horeca; Aanvulling van de regeling rond bouwlagen met alternatieve dakvormen; Mogelijk maken van een contextuele beoordeling van het toegelaten aantal bouwlagen; Toevoegen van een bepaling dat het aantal woonlagen beperkt wordt tot 2 in de gebieden waar het toegelaten aantal bouwlagen eveneens 2 is; In alle gebieden voor gemengde activiteiten uit cluster C3 (C3.1 t.e.m.C3.4) wordt de mogelijkheid om de voorschriften te verfijnen via gemeentelijke plannen expliciet vermeld; In alle gebieden uit cluster C3 worden verplichtingen inzake luchtvaartveiligheid ingeschreven, teneinde rekening te houden met de bezorgdheid van de Raad van State, zoals geuit in het arrest nr. 227.731 van 17 juni 2014, inzake de bijzondere voorwaarden omtrent luchtvaartveiligheid; Toevoegen van wonen als toegelaten activiteit in het artikel C3.2.1; Weglaten van het aantal “2” bij torengebouwen in artikel C3.2.2;
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 11
-
Toevoegen van het criteria ‘geluidsisolatie en luchtconditionering van het geplande ziekenhuis’ voor de beoordeling van aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning in artikel C3.4.2; Toevoegen van de bestemming stelplaats voor openbaar vervoer als toegelaten activiteit in artikel C3.5.1. In artikel C3.2 wordt een overdruk (artikel C3.2.8 ‘gebied met beperking van bepaalde activiteiten’) toegevoegd. Een aantal activiteiten worden in dit gebied niet toegelaten door de nabijheid van een Seveso-inriching om zo de veiligheid te garanderen.
De milieuverklaring werd aangevuld met een algemene beschouwing naar aanleiding van het advies van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tijdens het openbaar onderzoek voor het GRUP VSGB zoals definitief vastgesteld op 16 december 2011, waaruit blijkt dat er inmiddels betere gegevens beschikbaar zijn met betrekking tot de kantoorontwikkelingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 12
DEEL 2- Overkoepelend inhoudelijk kader VSGB 1 Overlegproces In bijlage IIIf worden de kenmerken en het verloop van het overlegproces tijdens de opmaak van het GRUP afbakening VSGB en aansluitende open ruimtegebieden, goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 16 december 2011, weergegeven. Op te merken is dat het om een overlegproces gaat dat het volledige VSGB overspant, terwijl het voorliggende plan daarvan slechts een beperkt deel vormt, namelijk cluster C3 ‘Reconversiegebied Vilvoorde–Machelen’.
2 Bestaande ruimtelijke structuur van het VSGB Belangrijke structuurbepalende elementen in de globale ruimtelijke structuur zijn: - de oost-west bodem- en reliëfovergang - de noord-zuid scheiding door de vallei van de Zenne met kanaal en verbonden beekvalleien - de grote aaneengesloten open ruimten van Pajottenland, Noordwest-Brabant, Brabants plateau en Zenne en Zoniën met overwegend grondgebonden landbouw - natuurlijk waardevolle gebieden - bossen en parken - drie sterk verdichte en aaneengesloten randstedelijke gebieden Vilvoorde - Zaventem, Zellik Groot-Bijgaarden en de zuidelijke kanaalzone met een menging van stedelijke functies - de stad Vilvoorde - een residentieel gebied met hoge groene kwaliteiten in het zuiden - een in hoofdzaak residentieel gebied met Kraainem, Wezembeek-Oppem en Tervuren in het oosten - een aantal autonome kernen met (bovenlokale) functies en voorzieningen - drie concentraties van economische activiteiten met daarin traditionele industriële sites (met potenties naar reconversie), recentere gemengde (regionale) bedrijventerreinen, bedrijvenzones met overwegend kantoren en dienstverlening, kleinhandelsconcentraties en bedrijven langs steenweglinten - de luchthaven als internationale logistieke pool - een specifiek gebied rond Zaventem met internationale hoofdkwartieren, verspreide kleinhandelslinten langs steenwegen - een gebied langs R0 en R22 als drager van economische activiteiten - gebieden met hoge openbaar vervoerbereikbaarheid rond een aantal spoorwegstations - corridors met hoog openbaar vervoer bereik aan de eindpunten van het tram- en metronetwerk in het Brussels hoofdstedelijk gewest - recreatieve poorten met bovenlokale uitstraling - onderzoeksinstellingen. Het geheel van structuurbepalende elementen geeft een gedifferentieerd beeld met grote open ruimten, sterk verstedelijkte ruimten en enkele autonome kernen in de overgang tussen beide. In wijzerzin beschreven geeft dat een opeenvolging van het sterk verstedelijkt gebied van de zuidelijke kanaalzone, de open ruimte van het Pajottenland, het sterk verstedelijkt gebied in Zellik en GrootBijgaarden, de open ruimte van Noord-Brabant met uitlopers in Wemmel en Grimbergen, opnieuw een sterk verstedelijkt gebied in Vilvoorde - Machelen - Zaventem, een overgangsgebied met wonen en open ruimten in Kraainem - Wezembeek-Oppem - Tervuren en een hoog residentieel en bebost gebied in het zuiden. Dit gedifferentieerd beeld heeft met vele factoren te maken. De natuurlijke opdelingen - oost-west tussen laag- en midden-België en oost-zuid door Zennevallei en kanaalzone - en de ligging van infrastructuurbundels richting Antwerpen, Gent, Leuven en Charleroi zijn belangrijke oorzaken. Ook de dynamiek en de dominantie van de luchthaven van Zaventem met bijbehorende functies creëren een sterk onderscheiden gebied in het noordoosten met een eigen autonomie. De aantrekkingskracht van Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 13
de luchthaven brengt hoogdynamische ontwikkelingen buiten het eigenlijk luchthavengebied met zich mee die de verstedelijkingsdruk en mobiliteits-problematiek in de noordrand verhogen. Andere oorzaken van de grote verschillen in het plangebied zijn uiteraard gelegen in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Zo zijn de dynamiek van de luchthaven en de ligging van de Europese hoofdkwartieren ook gekoppeld aan de vestiging van allerlei administraties (in het bijzonder de Europese) in het Brussels hoofdstedelijk gewest. De dynamiek in de gebieden Zellik - GrootBijgaarden en in Drogenbos - Negenmanneken - Zuun staat niet los van de verbindingen van het Brussels hoofdstedelijk gewest met respectievelijk Gent en de steden in Wallonië. De belangrijkste beekvalleien zijn alle zijbeken van de Zenne in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Het Zoniënwoud vormt een groene long voor Brussel en de brede Vlaamse rand. Door zijn om-vang en naambekendheid is het bos weliswaar dominant, maar het maakt deel uit van een noordoost zuidwest lopende band van bossen. Het Dwersbos, Begijnenbos, Gasthuisbos, Hallerbos en verderop het Meerdaalwoud zijn andere belangrijke componenten van deze bos-structuur. In tegenstelling tot Vilvoorde zijn de steden Asse en Halle als aparte kernen herkenbaar. Zij zijn autonoom op hun niveau en hebben een eigen, beperkte invloedssfeer. Niet toevallig liggen zij in een omgeving waar de landbouw nog een belangrijke open ruimte gebruiker is. Door de nabijheid van Brussel als aantrekkingspool van functies blijft de verstedelijkingsdruk rond deze steden beperkt, behalve voor het wonen. Vilvoorde sluit morfologisch sterk aan bij het weefsel van de naastliggende gemeenten.
3 Gewenste ruimtelijke structuur voor het VSGB
3.1
Uitgangspunten
Met het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen selecteert de Vlaamse overheid het VSGB en kent het een gebiedsspecifiek ontwikkelingsperspectief toe. Dit gaat uit van een voorzichtiger beleid dan in de stedelijke gebieden. In grote lijnen komt het erop neer dat het behoud van de open ruimte in al haar diversiteit een cruciaal element is en als afwegingskader dient voor het zoeken naar locaties voor de inplanting van mogelijk nieuwe 'hardere' functies zoals bedrijventerreinen, woonwijken, grootschalige detailhandel. Het behalen van kwantitatieve 'taakstellingen' op vlak van bijkomend aantal woningen, hectaren bedrijventerreinen is niet het uitgangspunt. De tussentijdse beslissing van de Vlaamse regering van 11 mei 2007 bevestigt dit standpunt. Zij stelt dat nieuwe ruimtelijke aanspraken mogelijk zijn op voorwaarde dat zij het open ruimte netwerk niet aantasten en goed ontsloten zijn met het openbaar vervoer. Bij het uitwerken van de gewenste ruimtelijke structuur vormen deze twee invalshoeken dan ook de basis voor de afweging. Zij vormen twee 'onderliggende lagen' die de genomen opties motiveren. Volgende elementen vormen de basis voor een visie op het VSGB. - Het VSGB is een erg complex gebied met verschillende deel-ruimten die een eigen karakter en een eigen ruimtelijke structuur hebben opgebouwd. Het erkennen van en inspelen op deze diversiteit is een eerste uitgangspunt. Een fijngevoelige analyse van de bestaande kenmerkende ruimtelijke elementen is daarbij essentieel. Er moet rekening worden gehouden met de eigenheid van de betrokken gemeenten en kernen. - Het behoud van het open ruimte netwerk is essentieel. Deze waardevolle onbebouwde ruimte kan niet worden aangesneden voor wonen, werken of nieuwe infrastructuren. Het open ruimte netwerk is de groene gordel, waarvoor reeds decennialang een beschermend beleid wordt gevoerd. In het open ruimte netwerk wordt de groene gordel aangevuld met open ruimte die samen een soort “groene gordel plus” uitmaken. - De reconversie van reeds aangesneden ruimte (bestaande bebouwing, verlaten of verwaar-loosde bedrijfsgebouwen en terreinen enz.) is prioritair. Bijkomende bedrijvigheid wordt voornamelijk gerealiseerd door sanering van bestaande gebouwen of terreinen en door verdichting van een beperkt aantal bedrijventerreinen op het gewestplan. - De troeven van het VSGB worden op een beperkt aantal stra-tegische locaties versterkt. Deze gebieden mogen niet worden ontwikkeld als een over-loopgebied voor laagwaardige en sterk mobiliteitsgenererende activiteiten voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Afstemming met de Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 14
beleidsopties van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is hierbij essentieel. Complementariteit en niet concurrentie is dus de uitgangshouding. - Ruimtelijke ontwikkelingen moeten rekening houden met de draagkracht van de omgeving. Dit betekent dat veel aandacht moet gaan naar het behouden of creëren van een leefbare omgeving waarbij beperking van milieuoverlast, kwalitatief ingerichte publieke ruimten, goede bereikbaarheid, voldoende uitrustingselementen voor de bewoners mee in het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief worden geïntegreerd. - Locaties voor bijkomende woningen of bedrijven moeten optimaal aansluiten op het openbaar vervoer. De bereikbaarheid met het openbaar vervoer en/of de verbetering van de ontsluiting zijn inherente randvoorwaarden bij verdere ontwikkelingen. Bijkomende wegeninfrastructuren die automobiliteit genereren, worden niet voorzien. Enkel voor de ontsluiting van een beperkt aantal problematisch bereikbare locaties kan de aansluiting op het hoofdwegennet worden verbeterd. Het behouden en het versterken van de verkeersleefbaarheid in het VSGB zijn primordiaal - De ontwikkelingsperspectieven voor het VSGB kunnen niet op zich worden uitgewerkt. Afstemming met de ontwikkelingsperspectieven voor de ruimten die grenzen aan de grenslijn, is noodzakelijk. Dat geldt zowel voor de ontwikkelingsperspectieven die worden uitgewerkt voor het buitengebied (bijvoorbeeld op vlak van de afbakening van de natuurlijke en de agrarische structuur) als deze voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. - Meer dan in andere gebieden in Vlaanderen kunnen de ruimtelijk ordeningsopties slechts kwalitatief worden uitgevoerd indien maatregelen in andere beleidsvelden worden voorzien. Dit flankerend en uitvoerend beleid is voorbereid door de task force van de Vlaamse rand (huidig coördinatieplatform VSGB), geïnstalleerd door de minister bevoegd voor de Vlaamse rand. Het voorgaande maakt duidelijk dat het beleid voor het VSGB niet het ‘volbouwen’ van het gebied beoogt. Er gaat in de eerste plaats aandacht uit naar een kwalitatieve ruimtelijke ontwikkeling van het gebied veeleer dan naar kwantitatieve doelstellingen. Dit impliceert dat in het overlegproces de reconversie en hergebruik van verwaarloosde, oude of reeds bestemde terreinen hoog op de agenda staan. Een kwalitatieve insteek betekent ook dat kan worden nagedacht over selectieve verdichting, zorgvuldige verweving in de bestaande ruimtelijke structuur met respect voor de eigenheid van het gebied. Daarnaast zal een kwalitatieve ontwikkeling van het VSGB rekening houden met het belang en de waarde van de open ruimte (zie behoud groene gordel). De diversiteit in het VSGB is een uitgangspunt. Er moet rekening worden gehouden met de eigenheid van de betrokken gemeenten en kernen.
3.2
Visie
Een gedifferentieerde aanpak van de potenties in het VSGB is aangewezen. Gelet op de complexiteit en de diversiteit van het plangebied en de veelheid aan claims en ruimtelijke randvoorwaarden ligt de focus daarbij op een selectieve ontwikkeling van functies en gebieden en op de kwaliteit en intensiteit veeleer dan op de kwantiteit van de ontwikkelingen. Zoals ook aangegeven door verscheidene actoren zijn de kwantitatieve groeimogelijkheden in het VSGB beperkt. Dat betekent dat selectiviteit moet worden nagestreefd in de aan te trekken functies. Deze moeten ruimtelijk hoogwaardig zijn en ook een meerwaarde inhouden voor het VSGB. In de eerste plaats moet daarom worden ingespeeld op de vraag naar voldoende woonkwaliteit, naar kwalitatieve open ruimte en een voldoende hoge bereikbaarheid. Er moet worden vertrokken van de eigen potenties van het gebied om de leefbaarheid ervan veilig te stellen. Inzake economische ontwikkeling vormen activiteiten met hoge toegevoegde waarde de eerste doelgroep. Hierbij wenst de Vlaamse overheid de invloeden die uitgaan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest maximaal op een positieve manier aan te wenden. De eigenheid van het VSGB moet worden bewaard volgens het nietafwentelingsprincipe. Het plangebied wordt gekenmerkt door een unieke centraliteit, zowel op Vlaams, federaal als op Europees niveau. De centrale ligging wordt grotendeels bepaald door de aanwezigheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit laatste heeft duidelijk een internationale roeping. Dit heeft te maken met de grootte (meer dan 1 miljoen inwoners) maar ook met de internationale functies die er gevestigd zijn. Het betreft in het bijzonder de zetels van internationale bedrijven, de concentra-tie van de Europese instellingen en de aanwezigheid van de Navo. Dit wordt ondersteund door de aanwezigheid van het HST station Brussel zuid. Het internationaal belang van Brussel heeft een directe weerslag op het VSGB. De luchthaven van Zaventem en de hoofdzetels van internationale Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 15
bedrijven zijn elementen van direct internationaal belang in het VSGB. Dat betekent dat selectiviteit moet worden nagestreefd in de aan te trekken functies. Deze moeten ruimtelijk hoogwaardig zijn en ook een meerwaarde inhouden voor het VSGB. Er moet worden vertrokken van de eigen potenties van het gebied om de leefbaarheid ervan veilig te stellen. Meer concreet kan de visie op het VSGB als volgt worden toegelicht.
3.2.1
Open ruimte
Voor een kwalitatieve benadering van het VSGB zijn de open ruimte functies van groot belang. Een belangrijk gedeelte van het plangebied is immers open ruimte en de nood aan kwalitatieve open ruimte is groot. De open ruimte gebieden dringen soms vrij diep door in het plangebied, zelfs tot over de grenzen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heen. Zij hebben een verschillend voorkomen. Sommige zijn nog actief in gebruik door de landbouw, andere hebben een natuur- of parkachtig voorkomen, nog andere een meer recreatieve functie. De verschillende open ruimte functies moeten bijgevolg worden ondersteund. De natuurlijke structuur met de belangrijke rivier- en beekvalleien of met robuuste boscomplexen is een belangrijke drager van heel wat open ruimte gebieden en verdient absolute bescherming. Beide moeten aan Brussel en de brede Vlaamse rand een ecologische basiskwaliteit leveren. Maar ook de landbouw is in vele gevallen een beschermer van de open ruimte. Daar waar zij op termijn voldoende overlevingskansen heeft, mag haar ontwikkeling niet worden belemmerd. Er wordt van uitgegaan dat de landbouw voldoende sterk is om deze gebieden van verdere verstedelijking te vrijwaren. Landbouw heeft nu en in de toekomst vooral in een aantal grootschalige open ruimten een belangrijke rol te vervullen. Een evenwichtige en verantwoorde uitbouw van toerisme en recreatie draagt bij tot het behoud en de valorisate van waardevolle natuur- en landschapselementen en van het natuur- en cultuurhistorisch erfgoed. De diverse open ruimten in en aansluitend bij het VSGB, hebben slechts kwaliteit en een toekomstperspectief als ze worden (h)erkend door mensen die er wonen, werken of recreëren en als ze worden gewaardeerd omwille van hun eigenheid en waarde. In sommige gebieden kunnen recreatie en/of tussenvormen van landbouw of natuur de kwaliteit van de open ruimte bewaken en een buffer vormen tegen verdere bebouwing. Deze evolutie wordt ook verwacht in het VSGB en als uitgangspunt aangenomen voor de verdere ontwikkeling van een open ruimte netwerk in Brussel en de brede Vlaamse rand.
3.2.2
Mobiliteit
De huidige congestie beperkt de groeimogelijkheden in het gebied. Om verdere kwalitatieve ontwikkelingen mogelijk te maken, dienen zich een aantal mogelijke prioriteiten op dit vlak aan. In de toekomst is een betere afstemming van het mobiliteitsprofiel van functies op het bereikbaarheidsprofiel van hun locaties noodzakelijk. Het locatiebeleid waarbij voor ieder type ontwikkeling maximaal naar de beste locatie wordt gezocht, geldt voor de ontwikkeling van nieuwe activiteiten. Op vlak van mobiliteit speelt een verbeterd en performant openbaar vervoernetwerk een cruciale rol. Nieuwe bezoekers- of personeelsintensieve functies en activiteiten kunnen slechts een plaats krijgen daar waar een voldoende kwalitatief openbaar vervoeraanbod aanwezig is. Het voorzien van nieuwe weginfrastructuur is mogelijk maar kan slechts worden overwogen indien dit een positieve bijdrage levert tot de leefbaarheid en het beter functioneren van woon- en werklocaties en het opnieuw de open ruimte waarden niet aantast. In de gewenste ruimtelijke structuur voor heel het VSGB worden drie gebieden met hoge bereikbaarheid benadrukt, met name Zaventem - Vilvoorde Machelen, Zellik - Groot-Bijgaarden en Drogenbos - Zuun - Ruisbroek - Negenmanneken. In deze gebieden worden beperkte ontwikkelingen rondom een aantal knooppunten van openbaar vervoer gestimuleerd. Een hiërarchie van multimodale knooppunten is uitgewerkt waarrond een zone van bereikbaarheid is getrokken die bepalend is voor de afweging van het al dan niet ontwikkelen van bepaalde gebieden. De mate en wijze van bereikbaarheid van een bepaald gebied hebben ook invloed op de aard van activiteiten die daar worden gestimuleerd. Uitgangspunt is dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen bijkomend potentieel genereren voor het openbaar vervoer. Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 16
Naast een verbeterd openbaar vervoernetwerk is het stimuleren van de mobiliteit per fiets een belangrijke uitdaging. Een goed uitgebouwd functioneel én recreatief fietsroutenetwerk dat de voornaamste woon- en werklocaties met elkaar in verbinding stelt en de recreatieve polen ontsluit, kan zijn steentje bijdragen om een duurzamere mobiliteit voor het gebied te realiseren. Een goede aansluiting met het fietsnetwerk binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en aandacht voor het opheffen van missing links zijn daarbij vereist. Tenslotte geldt de huidige capaciteit van het wegennet en in het bijzonder van R0 als een beperking voor verdere ontwikkelingen in het plangebied. Voor de aanpak van de R0 werd een specifiek planproces opgezet. Dit proces is weergegeven in deel 5.4.
3.2.3
Economische activiteiten
Op vlak van ruimte voor economische activiteiten is een prioriteringsfilosofie aan de orde. Het VSGB heeft nood aan voldoende ruimte voor economische activiteiten. Maar er moet in de eerste plaats werk worden gemaakt van het beter benutten of het herontwikkelen van bestaande industriële sites of bedrijventerreinen. Herstructurering en intensivering van bestaande werklocaties zijn bijgevolg belangrijke aandachtspunten. In het bijzonder moeten de verlaten en meestal vervuilde bedrijventerreinen opnieuw in gebruik worden genomen. Bij voorkeur worden een aantal pilootprojecten in het gebied voorzien teneinde met voldoende snelheid en kwaliteit reconversie na te streven. Dat is geen gemakkelijke opgave maar anderzijds wel een boeiende uitdaging om slecht gestructureerde, vaak ook vervuilde bedrijvensites een nieuwe toekomst te geven. In het licht van de bescherming van de waardevolle open ruimte is het hoe dan ook niet evident om grotere nieuwe open ruimten te herbestemmen naar bedrijventerreinen. De oppervlakte bij te creëren bedrijventerreinen zal daarom beperkt zijn. Ook hier geldt dat nieuwe claims steeds zullen moeten worden afgewogen ten opzichte van het open ruimte netwerk en de openbaar vervoerbereikbaarheid. Bij de ontwikkeling van ruimte voor economische activiteiten moet worden ingespeeld op een aantal vaststellingen in het VSGB met name: - de algemene groei van de diensten en de daling en verdienstelijking van de industriële sector; - de motorfunctie van Brussel als Europese hoofdstad en Zaventem als internationale luchthaven voor multinationaal opererende ondernemingen en hun nevenactiviteiten; - de toenemende vraag naar (nieuwe) tertiaire en quartaire functies; - de huidige oriëntatie op zakelijke dienstverlening, moderne industriële activiteiten, logistieke activiteiten en groothandel. Vanuit dit perspectief is het aangewezen de groeimogelijkheden voor te behouden voor functies met een hoge toegevoegde waarde, een duurzame werkgelegenheid en een hoge oppervlakte-intensiteit. De evolutie naar dergelijke functies in Brussel en de brede Vlaamse rand is reeds volop bezig. Het gaat om zakelijke diensten, kennisintensieve productie, onderzoek en ontwikkeling alsook logistiek en distributie met een hoge toegevoegde waarde. Dit geldt zowel voor multinationaal opererende ondernemingen als voor het KMO weefsel. Dergelijke functies gebruiken kantoorachtige gebouwen en kennen een intensief ruimtegebruik. Aandacht voor voldoende arbeidsplaatsen voor laaggeschoolden is belangrijk. Een duurzame economie houdt in dat het mobiliteitsprofiel en het bereikbaarheidsprofiel van locaties op elkaar worden afgestemd. Een gericht locatiebeleid dat duurzame mobiliteit ondersteunt, tracht grotere bedrijfsconcentraties maximaal voor verschillende modi (spoor, water, weg) te ontsluiten zodat multimodale transportketens mogelijk worden. Zo moeten ook de schaarse locaties langs waterwegen die voor de inplanting van industriële activiteiten in aanmerking komen, maximaal voor watergebonden bedrijvigheid worden gevrijwaard. Een belangrijke aandachtspunt is de visievorming omtrent de toekomst van de luchthaven. Het niveau van de luchthaven beperkt zich tot een tweede orde onder dat van de grote Europese luchthavens. Het overlegproces over de luchthavenregio (START overleg) onderzoekt de potenties en ambities voor de ontwikkeling van de luchthaven en relateert deze aan het VSGB.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 17
3.2.4
Wonen
Het invullen van de behoefte aan bijkomende woningen heeft een kwalitatief uitgangspunt. Er wordt niet uitgegaan van een kwantitatieve taakstelling maar van de potenties tot kwalitatieve woonontwikkeling. Het behoud van de eigenheid van de verschillende woonkernen in het Vlaams strategisch gebied is een uitgangspunt. Vandaar dat voorzichtig moet worden omgesprongen met het aansnijden van nieuwe bouwgronden. Prioriteit gaat naar kernversterkende projecten zoals het uitwerken van reconversieprojecten in het woonweefsel (omvormen van verlaten gebouwen of braakliggende terreinen tot kwalitatieve woonprojecten), het verdichten van de centra door de mogelijkheid te bieden om selectief het aantal bouwlagen te verhogen, het versterken van de kernen door het aansnijden van goed gelegen nog niet ontwikkelde woongebieden. 'Goed gelegen' betekent dat deze gebieden geen onderdeel uitmaken van het open ruimte netwerk, goed ontsloten zijn door het openbaar vervoer en bij voorkeur aansluiten bij de bestaande kernen. Belangrijk is dat bij de ontwikkeling van nieuwe woongelegenheden aandacht gaat naar een doelgroepenbeleid. De uitdaging bestaat erin om via allerhande instrumenten te pogen om een evenwichtig en sociaal verantwoord huisvestingsbeleid te voeren voor het gebied. De gewenste structuur voor het Vlaams strategisch gebied rond Brussel geeft een hiërarchie van kernen aan. Aan elk van die kernen of aangeduide gebieden kan een eigen en gebiedsspecifiek ontwikkelingsperspectief worden gekoppeld. De hiërarchie is gebaseerd op de aanduiding van specifieke, gebiedseigen entiteiten in de gewenste ruimtelijke structuur.
3.3
Gewenste ruimtelijke structuur
De gewenste ruimtelijke structuur vormt het ruimtelijk kader waarbinnen de finaliteit van het overlegproces wordt gerealiseerd. Zij geeft in grote lijnen aan welke locaties voor ontwikkeling en/of reconversie in aanmerking komen en welke functies en activiteiten (wonen, economische ontwikkeling, kleinhandel, harde sportieve en recreatieve infrastructuur) hier gewenst zijn. Bij dit alles wordt erover gewaakt dat de uitspraken zich voornamelijk op Vlaams niveau situeren en dat niet in de plaats wordt getreden van het provinciaal of gemeentelijk niveau. De subsidiariteit wordt hier ten volle gerespecteerd. De gewenste ruimtelijke structuur is daarme de basis voor de bestemmingswijzigingen in dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Aansluitend bij het plangebied zijn uiteraard ook concepten bekend voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (gewestelijk ontwikkelingsplan en gewestelijk bestemmingsplan), voor het bebouwd perifeer landschap (ruimtelijk structuurplan Vlaanderen), voor het luchthavengebied (zie het START-project) en voor het omringend buitengebied (regio Zenne-Dijle-Pajottenland). Deze zijn op de achtergrond als context aanwezig en worden niet telkens herhaald. De open ruimte in het VSGB wordt uitgebouwd tot een netwerk van zowel ecologisch, landschappelijk als recreatief belang. Dit netwerk bevat verschillen-de soorten open ruimte met onder meer de open kouters met grondgebonden landbouw, de rivier- en beekvalleien, de bossen en parken maar ook meer ingesloten open ruimte gebieden. Open ruimte verbindingen moeten de open ruimte tot een aaneengesloten netwerk uitbouwen. De landbouw is op vele plaatsen nog een belangrijke beschermer van de open ruimte. Het economisch belang van het open ruimte netwerk mag daarom ook niet worden genegeerd. Het concept van een Groene Gordel is reeds decennialang een terugkerend idee in het beleid voor de Vlaamse Rand. Met de ideevorming voor een open ruimte netwerk wordt dit concept verder ondersteund en zelfs versterkt tot een “Groene Gordel Plus”. In het gewenst open ruimte netwerk voor het VSGB kunnen volgende soorten randstedelijke open ruimte gebieden worden onderscheiden: - randstedelijke open ruimte gebieden met nadruk op een integratie en verbreding van landbouw; - randstedelijke open ruimte gebieden met nadruk op een ecologische bos- en parkontwikkeling; - randstedelijke open ruimte gebieden met nadruk op een recreatieve bos- en parkontwikkeling. Om het belang aan dergelijke publiek toegankelijke open ruimte gebieden te ramen is uitgegaan van de norm lange termijn planning groenvoorzieningen (30 m² openbaar toegankelijk park per inwoner)
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 18
en de lange termijnplanning bosbouw en gewenste bosstructuur in Vlaanderen (100 m² bos per inwoner). In het plangebied van het volledige VSGB werden drie zones gedefinieerd waar functies in de bestaande toestand geconcentreerd voorkomen: met name het ruime Zaventemse in het noordoosten en de omgeving van Zellik - Groot-Bijgaarden en de zuidelijke kanaalzone in respectievelijk het noorden het zuidwesten. Ontwikkelingen van wonen, economische activiteiten en andere functies gebeuren bij voorkeur in deze gebieden. - In de deelruimte het Zaventemse (deelruimte C) vormen de ontwikkelingen, gegenereerd vanuit de motorfunctie van de luchthaven, het zwaartepunt. De luchthaven bepaalt rechtstreeks de ontwikkeling van luchthavengebonden activiteiten in de directe omgeving, maar heeft ook een bredere uitstraling. In het ruime Zaventemse zijn de multimodale polen structurerend. Verdichting, reconversie en herwaardering zijn hierbij kernbegrippen. De omgeving van de multimodale polen worden steeds ontwikkeld met gemengde programma’s die de ruimte intensief benutten. In het ruime Zaventemse zullen luchthavengerelateerde logistiek, kantoren en kantoorachtigen een belangrijke rol spelen. Woonontwikkelingen moeten worden getoetst aan toekomstige beslissingen omtrent de luchthaven. - In de deelruimte Zellik - Groot-Bijgaarden (deelruimte B) worden bijkomende ontwikkelingen geconcentreerd ter hoogte van de multimodale polen en de as N9 - Pontbeeklaan als corridor van openbaar vervoer. Inspelend op de goede ontsluitingsmogelijkheden naar het bovenlokaal wegennet (R0 - E40) richten de economische functies zich hoofdzakelijk op KMO, kantoorachtigen en TDL. De multimodale polen worden voornamelijk verdicht met gemengde programma’s van wonen en werken, en personenintensieve functies. - In de zuidelijke kanaalzone is het Zeekanaal (deelruimte A) structurerend voor een diversiteit aan ontwikkelingen met onder meer wonen langs het kanaal, reconversie en herstructurering van bedrijventerreinen. Deze maken optimaal gebruik van de waterweg als functioneel vervoermiddel, open ruimte kwaliteit of drager van recreatie. Aanvullend op een optimaler gebruik van het kanaal worden ook de overige vervoermodi opgewaardeerd wat resulteert in drie multimodale polen. In het noorden is dit het station van Ruisbroek en in het zuiden gaat het om de stations van Lot en Huizingen. Ook in de zuidelijke kanaalzone ontstaat een koppeling van gemengde programma’s met de multimodale knooppunten. Deze ontwikkelingen richten zich voornamelijk op het versterken van het woonmilieu in het kanaallandschap. Tenslotte krijgt de economische structuur binnen de kanaalzone via een verbeterde ontsluiting een kwaliteitsimpuls wat het proces van reconversie en herstructurering van bedrijventerreinen moet aanwakkeren.
4 Algemene principes voor de afbakeningslijn Het aangeven van de grenslijn is één van de finaliteiten van het overlegproces. Hierdoor krijgt de afbakening een juridisch statuut zodat ze ook doorwerkt in specifieke overheidsinitiatieven en uitvoeringsplannen van de verschillende overheden binnen het VSGB. Daarnaast kan een gecoördineerd gebiedsgericht beheer en beleid gevoerd worden in een duidelijk afgebakend gebied. - De afbakeningslijn is gebaseerd op de hypothese van gewenste ruimtelijke structuur en is in het eindrapport VSGB principieel weergegeven. De concrete motivering voor de situering van de grenslijn zijn sterk verschillend van plaats tot plaats. Het voorstel volgt infrastructuren, gewestplanbestemmingen, hoogtelijnen, morfologische grenzen enz. - De grenslijn was in het voorstel van afbakening op een beperkt aantal plaatsen nog niet bepaald. Het betreft bijvoorbeeld een aantal gebieden ter hoogte van de luchthaven of ter hoogte van Huizingen. In dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan is de afbakeningslijn bepaald. - Het vastleggen van de grenslijn betekent niet dat elke lokale ontwikkeling (bv. lokaal bedrijventerrein of lokaal sportterrein) onmogelijk is buiten de grens. Over die elementen is in het overlegproces geen uitspraak gedaan. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenten om daar uitspraken over te doen. De afbakeningslijn werd in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘afbakening VSGB en aansluitende open ruimtegebieden’, zoals definitief vastgesteld op 16 december 2011, juridisch vertaald op perceelsniveau (kadastrale percelen). De afbakeningslijn werd door de Raad van State niet vernietigd. Deze wordt met het voorliggende plan ongemoeid gelaten en bijgevolg wordt Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 19
er niet dieper op ingegaan in deze toelichtingsnota maar verwezen naar de toelichtingsnota bij het GRUP VSGB uit 2011.
5 Interactie met andere planningsinitiatieven en overlegprocessen
5.1
Planningsproces voor natuurlijke en agrarische structuur, regio ZenneDijle-Pajottenland
In uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen werkte de Vlaamse overheid in overleg met gemeenten, provincies en belangengroepen in 2009 een ruimtelijke visie uit voor landbouw, natuur en bos in de buitengebiedregio Zenne-Dijle-Pajottenland. Het bijhorende overlegproces verliep quasi parallel aan het overlegproces voor de afbakening van het VSGB wat een optimale inhoudelijke afstemming tussen beide planningsprocessen mogelijk maakte. Op 24 april 2009 nam de Vlaamse Regering kennis van deze visie, keurde ze de beleidsmatige herbevestiging van de bestaande gewestplannen voor ca. 44.900 ha agrarisch gebied goed en hechtte ze haar goedkeuring aan een operationeel uitvoeringsprogramma voor de afbakening van de agrarische en natuurlijke structuur in deze regio. Voor de nadere uitwerking van acties uit het operationeel uitvoeringsprogramma die deel uit maken van het openruimtenetwerk voor het VSGB werd, conform de voorgaande beslissing van de Vlaamse Regering van 20 februari 2009 over het VSGB, verwezen naar het verder onderzoek in kader van het plan-MER en het gewestelijk RUP voor het VSGB. In de lijn van beide beslissingen, worden delen van het buitengebied die onderdeel vormen van of relatie hebben met het openruimtenetwerk in en rond het VSGB opgenomen binnen het gewestelijk RUP voor het VSGB zoals definitief vastgesteld op 16 november 2011. Het betreffen doorgaans randstedelijke openruimtegebieden die zich bevinden buiten de grenslijn van het VSGB. Bij de omzetting van de opties uit Zenne-Dijle-Pajottenland, wordt de bestemming gekozen vanuit de bevindingen uit het eindrapport van het planningsproces voor het VSGB en het planningsproces voor de buitengebiedregio Zenne-Dijle-Pajottenland. Algemeen worden volgende principes nagestreefd: -
maatregelen nemen om hoofdzakelijk onbebouwde open ruimte ook in de toekomst van bebouwing te vrijwaren;
-
gebieden die momenteel gedomineerd worden door landbouw, bos of natuur ook zo te behouden, tenzij er een duidelijke andere keuze uit één van de eindrapporten naar voor komt
-
gebieden met bestaande bebouwing die gelegen is in de open ruimte te voorzien van een gepaste open ruimtebestemming waarin er duidelijk vastgelegde mogelijkheden in de VCRO of het bestemmingsvoorschrift zijn voorzien.
5.2
Afbakening poort internationale luchthaven Zaventem
De internationale luchthaven Zaventem is in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen geselecteerd als één van de poorten van Vlaanderen. Deze poorten zijn strategische plaatsen binnen de economische structuur die fungeren als motor voor de economische ontwikkeling op Vlaams niveau. In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wordt het ruimtelijk kader geschetst om de ontwikkelingsmogelijkheden van de internationale luchthaven te garanderen. Er wordt gegarandeerd dat de ruimtevraag voor luchthaven- en luchtvaartgebonden voorzieningen er wordt opgevangen. Het komt aan het Vlaams Gewest toe om deze poort af te bakenen in een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Tot op heden is hiervoor nog geen proces met het oog op ruimtelijke visievorming gevoerd. Wel werden, veeleer op ad hoc basis, bepaalde dringende knelpunten en kansen aangepakt via beperkte gewestelijke planningsinitiatieven die de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van het Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 20
luchthavengebied mee kunnen ondersteunen (bijvoorbeeld het GRUP Terminalzone internationale luchthaven Zaventem van 2010). De afbakening van het luchthavengebied betreft een proces met een geheel eigen finaliteit, waarover in kader van het afbakeningsproces VSGB enkel een beperkte en louter hypothetische visievorming is gebeurd, met het oog op het bereiken van een realistische en werkbare afstemming. Er kan immers aangenomen worden dat de afbakening van het VSGB raakt aan de hypothese van afbakening van het luchthavengebied. Het VSGB heeft daarbij niet het doel de afbakening van het luchthavengebied te faciliteren, noch de visievorming rond de luchthaven te hypothekeren. Het luchthavengebied betreft een apart gebied dat geen deel uitmaakt van het VSGB. Voorliggend RUP omvat heeft geen directe invloed op het gebied van de internationale luchthaven Zaventem. De eigenlijke afbakening van de poort en eventuele andere noodzakelijke bestemmingswijzigingen in functie van de poort zullen het gevolg zijn van een apart proces. Dit GRUP verhindert dit niet.
5.3
START
Op 10 december 2004 besliste de Vlaamse Regering om de luchthaven van Zaventem een nieuwe socio-economische impuls te geven met het “Strategisch Actieprogramma voor de Reconversie en Tewerkstelling in de luchthavenregio”, kortweg START. In dit kader wordt sinds 2005 gewerkt aan een studie “Strategische Visie Luchthaven Zaventem 2025”, met het oog op het uitwerken van een lange termijnvisie op de sociaal-economische ontwikkeling van de luchthaven en de luchthavenregio, rekening houdende met de aspecten van milieu, ruimte en mobiliteit. Deze studie bevat twee luiken: het ontwikkelingsperspectief Zaventem 2025 en de bestuurlijke visie. De Vlaamse Regering heeft op 20 juli 2006 akte genomen van de studies in kader van de strategische visie Zaventem 2025 en besliste om de strategische projecten toe te voegen aan de agenda van de Task Force START. Op 9 februari 2007 besliste de Vlaamse Regering om een aantal mogelijke (Europese) (beleids)ontwikkelingen te laten onderzoeken i.f.v. de impact op de strategische visie op het luchthavenbeleid, hiervoor werd een review panel geïnstalleerd. Op 17 december 2010 gelast de Vlaamse regering de minister- president en de Vlaamse minister voor openbare werken om een initiatief uit te werken voor de verdere ontwikkeling van de poort internationale luchthaven van Zaventem zoals omschreven in het RSV. De uitwerking van START heeft geleid tot een 18tal strategische projecten die momenteel worden voorbereid binnen een ambtelijke werkgroep, voorgezeten door gouverneur. Voor volgende strategische projecten bestaat een relatie met de opties uit het VSGB: - Project 3: Integrale ruimtelijke ontwikkeling van het luchthavengebied - Project 11: Geluidsmitigerende maatregelen in de luchthavenomgeving - Project 12: Reconversie en herontwikkeling van (verlaten) terreinen in de luchthavenregio voor luchthavengerelateerde activiteiten - Project 13: Realiseren van bijkomend aanbod aan werklocaties voor luchthavengerelateerde activiteiten off airport - Project 15: Optimaliseren van de ruimtelijke structuur van de luchthavenomgeving In de beslissing van de Vlaamse Regering van 20 februari 2009 werd beslist dat de in het eindrapport VSGB voorgestelde opties in functie van START worden opgenomen in het gewestelijk RUP voor het VSGB. Op basis van deze beslissing zijn in het GRUP GRUP ‘Afbakening VSGB en aansluitende open ruimtegebieden’ zoals definitief vastgesteld op 16 december 2011, meerdere bestemmingswijzigingen opgenomen die (mee) bepaalde opties uit het START-project operationaliseren. Algemeen geldt dat, door een vertegenwoordiging van START in het overlegproces VSGB en voor zover voldoende informatie voorhanden, een maximale inhoudelijke afstemming is bereikt.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 21
5.4
Optimalisatie van de ring R0
Voor delen van de R0 werden door de bevoegde administratie streefbeelden opgemaakt met het oog op het bepalen van de gewenste rol van de R0 als hoofdweg en het bieden van een oplossing voor de gekende verkeersproblematiek langs deze verkeersader. Binnen het plan-MER “Afbakening VSGB” zijn enkel de mogelijke mobiliteitseffecten op de R0 bestudeerd van de deelprojecten die opgenomen worden in het GRUP. Een gehele milieueffectenbeoordeling op strategisch niveau van de opties voor de R0 wordt integraal bekeken in de afzonderlijke plan-MER (strategisch MER) voor de R0, waarvan het strategische luik door de dienst Mer op 15 maart 2013 is beoordeeld. In de tussentijdse oriënterende beslissing van de Vlaamse Regering van 11 mei 2007, beleidsvraag 6, werd aan de bevoegde minister gevraagd een samenhangende visie op het streefbeeld van de bestaande R0 zo spoedig mogelijk samen te stellen. Op 25 oktober 2013 werd door de Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken in een Nota aan de leden van de Vlaamse Regering op 25 oktober 2013 volgende elementen vastgesteld: a) Overwegende de uitgevoerde studies, met name het strategisch MER en de MKBA. b) dat uit de uitgevoerde studies blijkt dat er, blijvend ingezet dient te worden op het verbeteren van de openbaar vervoer- en fietsverbindingen, alsook op verder onderzoek naar en ontwikkeling van mogelijke fiscale maatregelen c) dat voor het verbeteren van de openbaar vervoer- en fietsverbindingen en voor mogelijke fiscale maatregelen reeds de studies en procedures gestart zijn en engagementen aangegaan zijn; d) dat de geoptimaliseerde infrastructuur zorgt voor het verhogen van de verkeersveiligheid, het verminderen van het aantal hinderincidenten, het vergroten van de leesbaarheid en het verbeteren van de doorstroming en dit door het beperken van het aantal rechtstreeks op- en afritten, het opvangen van het wevend verkeer op een apart systeem van parallelwegen en door de scheiding van doorgaand verkeer en bestemmingsverkeer; waarbij de nodige aandacht besteed wordt aan allerlei onderliggende relaties: ecologische verbindingen, waterrelaties en historisch-landschappelijke relaties en de impact op leef-, woon- en werkomgeving tot het absolute minimum beperkt wordt; en dat dat dit zal vertaald worden in de project- of plandoelstelling van beide MER studies. De Vlaamse regering besliste dan ook op 25 oktober 2013: 1. uitgaande van de uitgevoerde studies en van de uitgangspunten van het project, onmiddellijk in te zetten op een geoptimaliseerde en verkeersveilige infrastructuur en beslist dat het alternatief met de parallelstructuur en de variant hierop, parallelstructuur met ontzien van Laarbeekbos, de voorkeur genieten; 2. dat een project-MER voor Zone Zaventem en een project- of plan-MER voor Zone Noord met een nieuwe project- of plan doelstelling voor de geoptimaliseerde infrastructuur van het voorkeurscenario dient opgemaakt te worden; 3. de minister bevoegd voor Mobiliteit en Openbare werken te gelasten met de uitvoering van deze beslissing. De optimalisatie van het noordelijk deel van de Ring om Brussel moet een oplossing aanreiken voor de verkeersonveiligheid, door doorgaand en lokaal verkeer te scheiden. Tegelijk moet het project een antwoord bieden op de structurele files, door de doorstromng te verbeteren. Om dat te realiseren werden een aantal alternatieven onderzocht. In dat kader, en uitgaande van de uitgevoerde studies en uitgangspunten van dit project, beslist de Vlaamse Regering dat het alternatief met de parallelstructuur en de variant hierop, parallelstructuur met ontzien van Laarbeekbos, de voorkeur genieten. Voor de infrastructuurprojecten van de zone Zaventem en van de zone Noord zullen afzonderlijke vergunningstrajecten worden opgemaakt, deze laatste in overleg met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In het kader van het START-programa wordt een actieplan uitgewerkt om de ontlasting van het onderliggende wegennet ten gevolge van de geoptimaliseerde infrastructuur duurzaam te verankeren. De stand van zaken omtrent de streefbeelden en de relatie tot opmaak van andere gewestelijke RUP’s kan als volgt worden samengevat: R0-noord (E40 – E40) Voor de R0 tussen de E40 (Groot-Bijgaarden) en de E40 (Sint-Stevens-Woluwe) bestaat een voorontwerp tot herinrichting. Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 22
MOW wenst de R0 op te delen in drie zones: Van O naar W: zone Zaventem (A3/E40 - A1/E19) zone Vilvoorde (A1/E19 - A12) - zone Wemmel (A12 - A10/E40) Zone Wemmel en zone Vilvoorde: Het plan-MER (Strategisch MER) dient verder uitgewerkt te worden voor de door de Vlaamse Regering aangeduide scenario. Deze studie moet nog opstarten. Zone Zaventem: De Vlaamse administratie meldde aan MOW dat voor deze zone geen GRUP dient opgemaakt te worden; hiervoor is dan ook de opmaak van een project-MER noodzakelijk. Voor deze studie werd reeds een studiebureau aangeduid maar is nog geen start gegeven. R0-oost Voor de R0-oost en delen van de E411 en N4 werd in het verleden een streefbeeld opgemaakt. Voor het complex Brabantlaan-Overijse langs de E411 (geen onderdeel van het VSGB) is een plan-MER in opmaak. R0-west Voor dit deel werd nog geen streefbeeld opgestart.
5.5
Mobiliteitsvisie 2020 De Lijn en Projectplan Vlaams-Brabant & Brussel
Onder voorzitterschap van de gouverneur van Vlaams-Brabant kwam de mobiliteitsvisie 2020 en het afgeleide Projectplan Vlaams-Brabant tot stand. In een eerste fase werden vier tramverbindingen onderzocht op plan-MER-niveau, die bijzonder ondersteunend kunnen zijn voor het VSGB: - Boom – Willebroek – Londerzeel – Brussel; - Ninove/Gooik – Lennik – Dilbeek – Brussel; - Heist-op-den-Berg – Haacht – Zaventem – Luchthaven – Brussel; - Tangentiële verbinding Rand Brussel: Jette – Heizel – Vilvoorde – Zaventem Luchthaven – Kraainem – Tervuren. De Vlaamse regering nam op 6 december 2013 de volgende beslissingen inzake het vervolgtraject voor deze Vlaamse trams: - De Vlaamse Regering nam kennis van: 1. De Plan-MER’s voor de 4 bestudeerde tramverbindingen van het Brabantnet, die alle vier werden goedgekeurd door de dienst Mer op 3 september 2013; 2. De tracéstudies voor de 4 bestudeerde tramverbindingen van het Brabantnet en de conclusies die De Lijn hieraan verbindt met betrekking tot de prioritering van de tramverbindingen; 3. De maatschappelijke kosten-baten-analyses (MKBA) voor de 4 bestudeerde tramverbindingen van het Brabantnet; 4. Het positief advies van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 februari 2013 met betrekking tot de interregionale tramverbindingen. - De Vlaamse Regering besliste: 1. Voor de 4 bestudeerde tramverbindingen van het Brabantnet in eerste fase de 3 volgende deeltrajecten van de bestudeerde tramverbindingen prioritair uit te werken met het oog op een realisatie in 2020: o Brussel-Willebroek (Fort van Breendonk); o Brussel-Zaventem luchthaven; o Jette-Zaventem luchthaven. Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 23
2. De Lijn opdracht te geven om bij de verdere uitwerking van de 3 prioritaire deelprojecten specifieke aandacht te geven aan de lokale verkeerscirculatie, efficiëntiewinsten door bijsturing van het omringende busnet, mogelijke overstapplaatsen en communicatie met de lokale besturen. 3. Voor de tramverbinding Brussel-Willebroek het voorkeurtracé vast te leggen op: o B1 voor het deeltracé tussen de Heizel en Meise via de knoop A12/R0 en aan de westzijde van de A12 in Meise, zonder gebruik te maken van de N277; o C2 voor het deeltracé tussen Meise en Londerzeel Noord ten westen van de A12; o D3 voor het deeltracé tussen Londerzeel Noord en Willebroek N16 tussen de A12 en het Fort van Breendonk. 4. Voor de tramverbinding Brussel-Zaventem het voorkeurtracé vast te leggen op: o A1 via de Leopold III-laan en een viaduct over de R0 en de Ringlaan tot aan de luchthaventerminal. 5. Voor de tramverbinding Jette-Zaventem het voorkeurtracé vast te leggen op: o B2 voor het deeltracé tussen Heizel en Vilvoorde VTM via de Romeinse Steenweg (N276), de St-Annalaan (N202) en gebundeld met de zuidzijde van de R0; o C2 voor het deeltracé tussen Vilvoorde VTM en Vilvoorde station via Medialaan, de bedding tussen de Belgiëlaan en de Steenweg op Koningslo, op de bedding tussen de Jacobs Smitslaan en de holle weg, de Rubensstraat (N211), de Vuurkruisenlaan (N211), Heldenplein (N211) en de Stationslei (N211); o D2 voor het deeltracé tussen Vilvoorde station en Zaventem Luchthaven via een ondertunneling onder de sporen, de CAT-site, de westkant van de Woluwelaan (R22), de bestaande tunnelkoker onder de R0, de Dreststraat en de Ringlaan tot aan de luchthaventerminal. 6. Voor de tramverbindingen Brussel-Willebroek, Brussel-Zaventem en Jette-Zaventem de vervolgstudies op te starten vatten in samenwerking met de lokale besturen: o RUP o Project-MER’s 7. De Vlaamse minister van Ruimtelijke Ordening en de Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken te gelasten om, in nauw overleg, de stedenbouwkundige vergunningsprocedures uit te voeren met het oog op de realisatie van de beoogde tramlijnen tegen 2020, al dan niet voorafgegaan door de opmaak van een of meerdere gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen. 8. De Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken en de Vlaamse minister van Ruimtelijke Ordening te gelasten met de uitvoering van deze beslissing. Samengevat: In het kader van het Brabantnet De Lijn nam de Vlaamse Regering kennis van de goedgekeurde Plan-MERs voor de 4 bestudeerde tramverbindingen, van de tracéstudies van deze verbindingen en de conclusies die De Lijn hieraan verbindt, van de kosten-batenanalyses en van de beslissing van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering met betrekking tot de interregionale tramverbindingen. Ze besliste in eerste fase de deeltrajecten Brussel-Willebroek, Brussel-Zaventem luchthaven en JetteZaventem luchthaven prioritair uit te werken, met het oog op een realisatie in 2020. Ze gaf De Lijn opdracht om bij de uitwerking van de 3 prioritaire deeltrajecten specifieke aandacht te geven aan de lokale verkeerscirculatie, efficiëntiewinsten door bijsturing van het omringende busnet, mogelijke overstapplaatsen en communicatie met de lokale besturen. Ze legde voor de drie tramverbindingen ook het voorkeurtracé vast. Daarnaast starte ze de vervolgstudies op in samenwerking met de lokale besturen. De opties van de Lijn en van de Vlaamse regering sporen in al deze documenten en alle beslissingen gelijk met de opties in dit RUP. Heden worden de nodige stappen gezet inzake de opmaak van de gewestelijke RUP’s en starten de procedures inzake de opmaak van de project-MER’s.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 24
6 Relatie met de regeling voor bouwlagen De Vlaamse Regering wenst op selectieve en kwalitatieve wijze bijkomende mogelijkheden voor verdichting te creëren, ondermeer door het uitwerken van een nieuwe, actuele regeling voor de bouwlagen in de Vlaamse rand. Het huidige gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse bevat bepalingen omtrent de beperking van het aantal “woonlagen”, weergegeven in artikel 8 van de bijhorende voorschriften. Dit gewestplan is van kracht voor de meeste gemeenten behorend tot het VSGB. Alleen de gemeente Tervuren is niet onderworpen aan deze regelgeving vermits ze deel uit maakt van het gewestplan Leuven. Als gevolg van een bouwverordening uit 1975 van de randfederatie Halle is bijkomend ook een beperking van het aantal bouwlagen van kracht in de gemeenten Linkebeek, Beersel, Drogenbos, Sint-Genesius-Rode, Dworp en Halle. De beperking gaat uit van maximaal twee bouwlagen als regel, behoudens op een kaart aangeduide zones waar meer bouwlagen mogelijk zouden zijn. In het eindrapport VSGB werd, conform de tussentijdse oriënterende beslissing van de Vlaamse Regering van 11 mei 2007, onderzoek2 gevoerd naar een mogelijke nieuwe regeling voor bouwlagen, waarbij werd uitgegaan van de gemeentelijke autonomie ter zake met een gewestelijk kader als basis. In de beslissing van 20 februari 2009 oordeelde de Vlaamse Regering dat volgende houding moet aangenomen worden inzake de bouwlagenproblematiek: 1. De principiële uitgangspunten van het gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse met betrekking tot de bouwlagen blijven de basis van de regeling rond bouwlagen binnen en buiten het VSGB 2. De selectieve verhoging van het aantal bouwlagen kan slechts in de zones aanduid op de bij het eindrapport gevoegde plannen (kaarten 33abc, 34 en 35) 3. Een verhoging kan slechts plaatsvinden na een planinitiatief (ruimtelijk uitvoeringsplan) van de gemeentelijke overheid 4. In deze gebieden geldt een bijzondere overdrachtsvoorwaarde zoals omschreven in artikel 5.3.1. en 5.3.2. van het decreet Grond- en Pandenbeleid. Daarenboven zal de Vlaamse Regering voor deze gebieden het kader (en de criteria) bepalen waarbinnen een verhoging eventueel kan worden toegestaan. 5. De Vlaamse Regering vindt het niet wenselijk om buiten de door haar aangeduide zones in het VSGB een verhoging van het aantal bouwlagen toe te laten. Dit is evident ook haar wens ten aanzien van de zones van het gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse die buiten het VSGB en buiten het af te bakenen structuurondersteunend kleinstedelijk gebied Halle gelegen zijn. 6. De Vlaamse Regering zal deze principes en het uitgewerkte kader waarbinnen een verhoging eventueel kan toegestaan worden verankeren in een omzendbrief (uitvoeringsbesluit of verordening) die geldt voor de gemeenten die deel uitmaken van het gewestplan HalleVilvoorde-Asse. Dit betreft een generieke regeling. De bepalingen van het gewestplan (en in voorkomend geval van bijzondere plannen van aanleg) blijven sowieso van kracht bij de vergunningverlening, tot ze (gebiedsgewijs) vervangen worden door andere verordenende initiatieven. De Vlaamse overheid wenst daarbij de volle bevoegdheid inzake de bouwlagen op gemeentelijk niveau te houden. Een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kan voor een bepaald gebied de voorschriften van het gewestplan (inclusief de woonlagenregeling) vervangen, conform artikel 7.4.5. van de Vlaame Codex Ruimtelijke Ordening. Inzake de verordening van de randfederatie zijn, na afschaffing van de randfederaties in 1977 en het regelen van de overdracht van de bevoegdheden, taken en opdrachten van deze federaties naar de gemeenten, de respectievelijke gemeenteraden bevoegd om deze verordening desgewenst op te heffen, te vervangen of te wijzigen. In een aantal gevallen wordt in het GRUP ‘Afbakening VSGB en aansluitende open ruimtegebieden’, zoals definitief vastgesteld op 16 december 2011, een bestemmingswijziging voorzien in functie van wonen (bestemmingswijziging naar woongebied) weze het in voorliggend GRUP voor cluster C3 enkel
2
Verwijzend naar de bepalingen in het gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse (woonlagen) en de verordening van de randfederatie (bouwlagen) is in dit onderzoek uitgegaan van het aantal bouwlagen, en niet woonlagen. Uitgangspunt is in eerste instantie dat een ruimtelijk kwalitatieve harmonie wordt nagestreefd. Beperkingen inzake bouwlagen houden meteen ook beperkingen of mogelijkheden inzake het aantal woonlagen in. Met woonlaag wordt bedoeld elke bouwlaag die uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd is voor wonen.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 25
in het kader van een gemengde bestemming waar behalve wonen ook andere functies mogelijk gemaakt zijn. Deze woonbestemming vervangt normaliter de voorschriften van het gewestplan of bestaande BPA’s.
7 Aandachtspunten uit de sectorale regelgeving
7.1
Veiligheidsrisicorapportage
Voor de afbakening van het VSGB en aansluitende open ruimtegbieden waartoe ook cluster C3 behoort, werd een ruimtelijk veiligheidsrapport opgemaakt. Het document is opgenomen als bijlage bij deze toelichtingsnota. Indien uit het ruimtelijk veiligheidsrapport blijkt dat best bijzondere bepalingen worden opgenomen in de stedenbouwkundige voorschriften, werd dit dan ook toegevoegd. Specifiek voor cluster C3 werd een veiligheidsrapport opgemaakt. Bij de definitieve vaststelling van het GRUP VSGB en aansluitende open ruimtegebieden werd immers geen rekening gehouden met woningen in het programma C3.2. Hierop wordt verder in de toelichtingsnota uitgebreid ingegaan.
7.2
Milieueffectenrapportage
Voor de afbakening van het VSGB, waartoe ook cluster C3 behoort, werd een planMilieueffectrapport (plan-MER) opgemaakt. Dit document is opgenomen als bijlage bij deze toelichtingsnota RUP samen met de richtlijnen en de goedkeuringsbeslissing, van de dienst MER. De plan-MER-procedure is formeel volgens het zgn. integratiespoor verlopen, maar blijkt in de feiten voor het thans relevante plan volgens het generieke spoor te hebben plaatsgevonden, d.w.z. met publicatie in de krant en met een aanplakking door de gemeente, veeleer dan louter op de website van de dienst MER. De volledig verklaarde kennisgevingsnota voor het planMER werd in het Vlaams Gewest ter inzage gelegd van 8 juni t.e.m. 7 juli 2009; in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot 7 augustus 2009. In de stad Vilvoorde en de gemeente Machelen heeft de aanplakking van het bericht omtrent publieke consultatie van de volledig verklaarde kennisgeving in de feiten plaatsgevonden. Bovendien is gebleken dat naast de gemeenten waarbinnen cluster C3 zich situeert, ook de gemeenten die er aan grenzen en de gemeenten die redelijkerwijs significante effecten van cluster C3 zouden kunnen ondervinden, allemaal tot een afdoende aanplakking zijn overgegaan. Ook het aangrenzende Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd om opmerkingen gevraagd. Derden-belanghebbenden hebben in de feiten aldus effectief over de mogelijkheid beschikt om hun opmerkingen te laten gelden ten aanzien van het gebied dat thans als cluster C3 wordt bestemd en hebben dat ook daadwerkelijk gedaan, hetgeen overeenkomt met de situatie die de Raad van State in de arresten nrs. 228.024 en 228.025 van 8 juli 2014 heeft vastgesteld3. Per mededeling werd de Vlaamse Regering op de hoogte gebracht van de publieke consultatie. Op 2 september 2009 vond de richtlijnenvergadering plaats onder leiding van de dienst MER. Op 12 november 2009 werd de ontwerptekst van het plan-MER besproken. Na aanvullingen en besprekingen tussen de dienst MER, het departement Ruimte Vlaanderen en de merdeskundigen werd het plan-MER goedgekeurd door de dienst MER op 14 juni 2010.
3
Bijgevolg is geen nood om een beroep te doen op het decreet van 25 april 2014 houdende het rechtsherstel van ruimtelijke uitvoeringsplannen waarvan de planmilieueffectrapportage werd opgestart met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 april 2008 betreffende het integratiespoor voor de milieueffectrapportage over een ruimtelijk uitvoeringsplan, vermits het voorliggende plan er niet onder valt.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 26
Ten behoeve van het voorliggend plan werd op 17 januari 2015 een nota over de milieubeoordeling plan-MER opgesteld, die als bijlage bij de toelichtingsnota gevoegd is (zie ook hierna nader in detail, punt Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.).
7.3
Milieuverklaring
De milieuverklaring is specifiek toegespitst op het deelgebied l cluster C3. Er is weergegeven op welke wijze de voor dit plan relevant geachte ruimtelijk vertaalbare milderende maatregelen in het plan hebben doorgewerkt, zoals vereist ingevolge artikel 4.1.7 van het decreet van 4 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. Daarnaast zijn ook de milderende maatregelen vermeld die in dit RUP niet ruimtelijk vertaalbaar zijn en derhalve in dit plan geen verordenende doorwerking kunnen krijgen. Dit zijn het type milderende maatregelen die de overheid bijvoorbeeld kan overwegen in het flankerend beleid. Het departement LNE acht deze milderende maatregelen noodzakelijk om via flankerende maatregelen gelijktijdig met het RUP vast te stellen. Er is vast te stellen dat sommige in het plan-MER op het eerste gezicht niet ruimtelijk vertaalbaar geachte maatregelen toch ruimtelijk vertaalbaar zijn, via beheers- of inrichtingsvoorschriften in het GRUP. Het onderscheid tussen ruimtelijk vertaalbaar of niet ruimtelijk vertaalbaar is daarom niet langer gehanteerd. Naar aanleiding van het advies van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tijdens het openbaar onderzoek in 2011 dat tot het GRUP ‘Afbakening VSGB en aansluitende open ruimtegebieden’, zoals definitief goedgekeurd op 16 december 2011, heeft geleid, wordt aangegeven dat de onderdelen van het plan-MER die betrekking hebben op het beleid niet overeenstemmen met de huidige stand van zaken van de projecten. Er wordt aangegeven dat de toename van kantooroppervlakte in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest eerder 800.000 m² zal zijn in plaats van 1,6 miljoen m², en dat de bijkomende oppervlakte kleinhandel veeleer 200.000 m² zal zijn dan de 350.000 m² vermeld in het plan-MER. Daarenboven wordt gewezen op het feit dat het IRIS-2 plan en de doelstelling om het verkeer te verminderen met 20% niet wordt meegenomen in het plan-MER als beslist beleid. Het is vooreerst moeilijk om in een plan-MER rekening te houden met beleidsdoelstellingen zoals geformuleerd in het IRIS-2 plan zonder dat de concrete maatregelen bekend zijn. Om die reden werden enkel de concrete projecten en maatregelen meegenomen die door de administraties bevoegd voor mobiliteit van beide gewesten werden opgenomen in het multimodaal verkeersmodel Vlaams-Brabant. Uiteraard werd gewerkt met een momentopname tijdens de opmaak van het plan-MER. Het feit dat de vermelde oppervlaktes gereduceerd worden, heeft als gevolg dat de geraamde mobiliteitsimpact, en daarmee samenhangend ook de impact op vlak van geluidshinder en luchtkwaliteit te hoog is ingeschat. In het plan-MER wordt gewezen op de omvangrijke geraamde toename van het verkeer, wat in de praktijk weinig realistisch is gezien de capaciteit van de bestaande en geplande verkeersinfrastructuur. Omwille van de hoge verzadigingsgraden die naar voor komen uit het plan-MER, is het niet opportuun om de conclusies van het plan-MER op deze vlakken af te zwakken. Een actualisering van het planMER is niet nodig, aangezien de vermelde bemerkingen hoogstens resulteren in een lichte verbetering van de voorspelde mobiliteitssituatie in 2020. Naar aanleiding van de uitspraken in het vernietigingsarrest nr. 227.723 van de Raad van State van 17 juni 2014 werd een bijkomende studie uitgevoerd door het studiebureau Antea. Vertrekkend van de aanpak in het plan-MER VSGB, werden de mobiliteitseffecten van cluster C3 onderzocht, in combinatie met de volgende, bijgestuurde uitgangspunten: -
-
een aanzienlijk gereduceerd programma detailhandel, recreatie en kantoren, zoals het realiseerbaar is binnen de stedenbouwkundige voorschriften van het voorliggende GRUP VSGB voor cluster C3, deze reductie is fundamenteel beperkter dan het destijds in het plan-MER onderzochte programma voor de reconversiezone; een modal shift met verminderd autogebruik, ten voordele van het openbaar vervoer, die kan gerealiseerd worden dankzij de realisatie van het GEN-station Kerklaan als deel van het Gewestelijk Expresnet en de hoogfrequente pendelbusverbinding tussen Vilvoordestation en de luchthaven van Zaventem, die de belangrijkste verkeersaantrekkende polen van Vilvoorde-Machelen bedient.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 27
Daarnaast werd ook rekening gehouden met de automatische verschuiving van verkeer in de tijd, vnl. het verkeer gegenereerd door detailhandels- en recreatieactiviteiten, van de spitsuren naar de daluren, die zich voordoet in situaties waarin het ontsluitend wegennet sterk verzadigd is tijdens de spitsuren, en leidt tot (aanzienlijk) lagere kengetallen voor verkeersgeneratie tijdens de spitsuren. Deze oefening leidt tot de volgende conclusie: -
-
Het programma van de reconversiezone Vilvoorde-Machelen geen aanzienlijk negatieve effecten heeft op de doorstroming van het lokaal wegennet rond de reconversiezone Vilvoorde-Machelen (R22, N211, N1, N21); De situatie op het hoofdwegennet (R0, E19) kritisch blijft, maar gezien de beperkte bijdrage van reconversiezone Vilvoorde-Machelen in de totale verkeersintensiteiten op deze wegen, kan dit niet als een aanzienlijk negatief effect van reconversiezone Vilvoorde-Machelen beoordeeld worden.
Derhalve kan gesteld worden dat, uitgaande van de genoemde reductie van het retail-, leisureen kantoorprogramma in Vilvoorde-Machelen en van de implementatie van het GEN-station Kerklaan en de busverbinding Vilvoorde-Zaventem doorheen/langs de site, geen andere milderende of flankerende maatregelen nodig geacht worden dan deze die werden gedefinieerd in het plan-MER. De tangentiële tramverbinding Vilvoorde-Zaventem-Roodebeek, die in het plan-MER was opgelegd als milderende maatregel i.f.v. het oorspronkelijk, niet gereduceerd programma, wordt derhalve niet langer noodzakelijk geacht om de mobiliteitseffecten van de reconversiezone Vilvoorde-Machelen op korte termijn te milderen. Deze tramverbinding blijft wel wenselijk en voorzien op langere termijn, ter verbetering van de algemene mobiliteit in de NO-rand van Brussel.
7.4
Passende beoordeling
Het decreet Natuurbehoud bepaalt dat ieder plan dat - afzonderlijk of in combinatie met één of meerdere bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma’s - een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een als speciale beschermingszone te beschouwen gebied kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een passende beoordeling. Het gaat om gebieden die door de Vlaamse regering zijn voorgesteld of aangewezen zijn als Speciale Beschermingszone in toepassing van de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG van 02.05.1979) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG van 21.05.1992). De voortoets voor de passende beoordeling, waaruit blijkt dat er geen passende beoordeling moet worden opgemaakt, maakt integraal deel uit van het plan-MER. De passende beoordeling is niet relevant voor cluster C3.
7.5
Watertoets
Artikel 8 § 1 van het decreet betreffende het integraal waterbeleid van 18 juli 2003 stelt dat de watertoets moet toegepast worden op alle overheidsbeslissingen inzake vergunningen, plannen of programma’s. Ook voor het volledige GRUP VSGB, zoals definitief vastgesteld op 16 demcember 2011 is reeds een watertoets uitgevoerd, die in de paragrafen hierna wordt uiteengezet. Vermits cluster C3 daar tevens deel van uitmaakt en de perimeter van cluster C3 niet wijzigt, kan de uitgevoerde watertoets worden hergebruikt.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 28
Het plangebied is gelegen in het ‘Dijle-Zennebekken’ en in de deelbekkens ‘Zenne-Molenbeek’, ‘Zuunbeek’, ‘Neerpedebeek-Broekbeek-Kleine Maalbeek’, ‘Bellebeek’, ‘Vliet’, ‘Zenne-MaalbeekAabeek’, ‘Voer’, ‘Woluwe’ en ‘Barebeek-Benedendijle’. Het bekkenbeheerplan DijleZennebekken, met inbegrip van de deelbekkenbeheerplannen Zuunbeek en NeerpedebeekBroekbeek-Kleine Maalbeek, Zenne-Molenbeek, Woluwe, Laan-IJse, Voer, MolenbeekBierbeek-Lemingsbeek-Abdijbeek, Zenne-Maalbeek-Aabeek, Barebeek-Benedendijle, LeibeekWeesbeek-Molenbeek, Vrouwvliet en Laak werd door de Vlaamse Regering op 30 januari 2009 definitief vastgesteld. Overeenkomstig het Besluit van de Vlaamse Regering van 11 mei 2001 tot aanwijzing van de instellingen en administraties die adviseren over de voorontwerpen van ruimtelijke uitvoeringsplannen werd voorafgaand aan de plenaire vergadering advies gevraagd aan de waterbeheerders zodat hun advies ook een wateradvies omvat. Er werd advies gevraagd aan Waterwegen en Zeekanaal NV (art. 2., 11°), de Vlaamse Milieumaatschappij (art. 2., 12°), de Dienst Waterbeleid van de Provincie Vlaams-Brabant (art. 2., 13°), de bevoegde exploitanten van grondwaterwinning (art. 2., 21°) en de betrokken watering (art. 2., 22°). Daarnaast werd overeenkomstig art. 2.2.6. §1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening ook advies gevraagd aan de colleges van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeentebesturen die tevens bevoegd zijn als waterbeheerder voor onbevaarbare waterlopen van 3de categorie. Uit de adviezen van al deze waterbeheerders bleek dat, in aanvulling op de watertoets die in detail is uitgewerkt in het Plan-MER (p. 254 – 256), een aantal waterlopen onvolledig of niet op de exact juiste locatie waren weergegeven als overdruk op het verordend grafisch plan in het voorontwerp RUP. In het ontwerp RUP werd de overdruk vastgelegd op de aslijn van de waterlopen uit de meest recent gepubliceerde Vlaamse Hydrologische Atlas (VHA) van 2009. Enkel indien de aslijn van de waterloop net buiten het plangebied ligt, werd de overdruk op de grens van het plangebied gelegd omdat de bedoeling van de overdruk is dat aan weerszijden van de waterloop (zelfs als die buiten het plangebied ligt, het voorschrift van toepassing is. Sinds 1 december 2014 is er een nieuwe Vlaams Hydrologsiche Atlas van toepassing waarbij voornamelijk wijzigingen van waterlopen van 3de categorie naar 2de categorie doorgevoerd zijn. Voor het plangebied heeft dit geen impact daar waterlopen van 2de en 3de categorie samen onder 1 voorschrift vallen. De Vlaamse Milieumaatschappij en het Agentschap voor Natuur en Bos stelden in hun advies dat zij er de voorkeur aan gaven dat, voor wat betreft de 1ste categorie onbevaarbare waterlopen Woluwe, Zenne en Zuunbeek, er ter hoogte van de bestemmingscategorieën wonen en bedrijvigheid, niet gewerkt wordt met een overdruk maar dat de grondbestemming een groene bestemming krijgt om te voorkomen dat het herstellen of instandhouden van de natuurlijke oevers en voldoende waterberging in de valleiën gehypothekeerd wordt door bijkomende verharde structuren. Aan deze adviezen werd deels tegemoet gekomen. Het bestemmingsvoorschrift waterlopen werd gedifferentieerd tussen ‘bevaarbare waterwegen en onbevaarbare waterlopen van 1ste categorie’ enerzijds en ‘onbevaarbare waterlopen van 2de en 3de categorie en niet gecategoriseerde waterlopen’ anderszijds. In het voorschrift voor de bevaarbare waterwegen en de onbevaarbare waterlopen van 1ste categorie wordt, naast maatregelen in functie van het watersysteem, enkel het behoud en aanpassing aan de bestaande vergunde of vergund geachte constructies op het moment van de inwerkintreding van het RUP toegestaan. Nieuwe (verharde) constructies worden uitgesloten. In de toelichtende kolom is opgenomen dat indicatief de valleigronden voor een 1ste categorie waterloop ongeveer 20 m aan weerszijden van de aslijn van de waterloop omvatten. Er wordt bewust gekozen voor een symbolische aanduiding als overdruk en niet voor een ‘groene’ grondbestemming omdat de exacte ligging van de waterlopen niet vast ligt en over de jaren kan verplaatsen. Door de verstrakking van het stedenbouwkundig voorschrift wordt gegarandeerd dat geen vergunningen kunnen afgeleverd worden voor bijkomende verharde constructies in de valleiën waardoor volledig tegemoet wordt gekomen aan de bekommernis van de Vlaamse Milieumaatschappij en het Agentschap voor Natuur en Bos met betrekking tot de onbevaarbare waterlopen van 1ste categorie. In het voorschrift voor de onbevaarbare waterlopen van 2de en 3de categorie en de niet gecategoriseerde waterlopen zijn nieuwe constructies wel toegelaten, voor zover ze rekening houden met het watersysteem. In de toelichtende kolom is indicatief aangegeven dat de valleigronden voor een 2de categorie waterloop ongeveer 15 m aan weerzijden van de aslijn Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 29
van de waterloop omvatten, voor een 3de categorie waterloop ongeveer 10 m aan weerzijde van de aslijn van de waterloop en voor een niet gecategoriseerde waterloop ongeveer 5 m aan weerszijde van de aslijn van de waterloop. Omdat een deel van de gebieden die bestemd worden onder de categorie ‘wonen’ en ‘bedrijvigheid’, met name vooral in de deelruimte ‘Zuidelijke Kanaalzone’ en in mindere mate in de deelruimte ‘Groot Bijgaarden – Zellik’ en ‘Ruime Zaventemse’ gelegen zijn in effectief of mogelijk overstromingsgevoelig gebied, zijn in de bestemmingsvoorschriften extra garanties ingebouwd om het overstromingsrisico niet te verhogen en om de infiltratie van hemelwater naar het grondwater maximaal te beschermen. Daarnaast blijft voor elke stedenbouwkundige vergunning natuurlijk nog een afzonderlijk detailwatertoets noodzakelijk en blijven de bepalingen van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratie-voorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater van toepassing. In het deelgebied C3 zijn volgende waterlopen/-wegen gesitueerd: “Kanaal Brussel-Rupel” (bevaarbare waterweg), “Zenne” (bevaarbare waterweg), “Woluwe” (1ste categorie), “Toevoerkanaal wachtbekken Trawool” (1ste categorie), “Trawoolbeek” (2de categorie), “Vondelgracht” (2de categorie). Sinds 01/09/2014 is er een nieuwe kaart met overstromingsgevoelige gebieden van toepassing. Deze verschilt van de kaart waarop de watertoets van het VSGB gebaseerd is. Voor cluster C3 is de grootste verandering dat er een nieuwe zone is aangeduid als effectief overstromingsgevoelig gebied (zie watertoetskaart in bijlage). De algemene stedenbouwkundige voorschriften voor de ‘waterwegen en onbevaarbare waterlopen van 1ste categorie’ (art. C0.1.1) enerzijds en ‘onbevaarbare waterlopen van 2de en 3de categorie en niet gecategoriseerde waterlopen’ (art. C0.1.2) anderzijds houden reeds maatregelen in ter bescherming van het watersysteem (zie hoger). Gelet op de nieuwe elementen uit de gewijzigde overstromingsgevoeligheidskaart waarbij een groter gebied als overstromingsgevoelig wordt aangeduid, worden extra garanties ingebouwd in de voorschriften voor de volledige cluster C3 om het overstromingsrisico niet te verhogen en om de infiltratie van hemelwater naar het grondwater maximaal te beschermen. Conclusie Vermits - op het verordenend grafisch plan van het ontwerp RUP de ligging van de waterlopen werd geactualiseerd en aangevuld; - het ontwerp RUP werd aangepast in functie van de opmerkingen van de waterbeheerders tijdens de plenaire vergadering met betrekking tot het stedenbouwkundig voorschrift voor de 1ste categorie onbevaarbare waterlopen; - er in de stedenbouwkundige voorschriften voldoende garanties zijn opgenomen om waterbuffering en infiltratie van hemelwater te voorzien; - op elke stedenbouwkundige vergunning de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infilitratie-voorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater van toepassing is; - voor elke stedenbouwkundige vergunning een detailwatertoets moet uitgevoerd worden; kan besloten worden dat het plan geen schadelijk effect zal hebben op het watersysteem en de watertoets bijgevolg positief is.
7.6
Erfgoed
In de afbakeningsperimeter van het VSGB zijn veel beschermde monumenten, landschappen, stads- en dorpsgezichten gelegen. De herbestemmingen die in het GRUP worden doorgevoerd, heffen deze bestaande beschermingen niet op. Er is bij opmaak van het GRUP gezocht naar bestemmingen die niet conflicteren met het beschermd erfgoed. Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 30
Daarnaast zijn er binnen de afbakening van het VSGB heel wat items aanwezig van de vastgestelde Inventaris Bouwkundig Erfgoed (IBE: zie: https://inventaris.onroerenderfgoed.be/). Voor sommige gemeenten is momenteel enkel een oude inventaris voor handen die onvolledig is. Momenteel wordt in de de Vlaamse rand gemeente per gemeente verder geïnventariseerd door het VIOE. De gevolgen van een opname in de inventaris voor de vergunningsverlening zijn opgenomen in diverse uitvoeringsbesluiten (zie: https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/rechtsgevolgen). Het GRUP verandert deze regeling niet. Sinds 1 januari 2015 is het Decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed (Onroerenderfgoeddecreet) en het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 betreffende de uitvoering van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 (Onroerenderfgoedbesluit) van toepassing. Deze nieuwe regelgeving heeft geen impact op het RUP.
7.7
Zorgplicht / Archeologie
Het plangebied van voorliggend GRUP is niet gelegen in of nabij een definitief goedgekeurde ankerplaats, zoals bedoeld in het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg, gewijzigd bij decreet van 13 februari 2004, hoofdstuk IV – Behoud van erfgoedlandschappen. Het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008 tot bepaling van nadere regels voor de zorgplicht betreffende definitief aangeduide ankerplaatsen en erfgoedlandschappen, dat uitvoering geeft aan artikel 26 en 29, §2 van genoemd decreet, is dan ook niet aan de orde. Het onderzoek in toepassing van de zorgplicht leverde geen maatregelen op die een vertaling vereisen in dit GRUP. Sinds 1 januari 2015 is het Decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed (Onroerenderfgoeddecreet) en het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 betreffende de uitvoering van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 (Onroerenderfgoedbesluit) van toepassing. Deze nieuwe regelgeving heeft geen impact op het RUP.
7.8
Maatregelen ruimtelijke ordening in functie van Brussels Airport
In het gebiedsgericht deel over de planopties voor het ‘Zaventemse’ zijn de maatregelen op vlak van ruimtelijke ordening in functie van Brussels Airport opgenomen.
7.9
Register van percelen waarop de regeling van planschade, planbaten, kapitaalschade of gebruikersschade van toepassing kan zijn
In voorkomend geval dient een ruimtelijk uitvoeringsplan een register te bevatten van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planbatenheffing5 of een kapitaalof een planschadevergoeding4,
4
Zoals vermeld in artikel 2.6.1 van de VCRO
5
Zoals vermeld in artikel 2.6.4 van de VCRO
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 31
gebruikerssschadecompensatie6 ingevolge een bestemmingswijziging of overdruk. Voor dit register wordt verwezen naar de afzonderlijke bijlage (bijlage IIIc) bij het besluit.
6
Zoals vermeld in boek 6, titel 2 of 3 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid resp. in het decreet van 27 maart 2009 houdende vaststelling van een kader voor de gebruikerscompensatie bij bestemmingswijzigingen, overdrukken en erfdienstbaarheden tot openbaar nut.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 32
DEEL 3- Toelichting van de planopties in het Zaventemse (focus op cluster C3) 1 Algemeen kader voor het Zaventemse 1.1
Bestaande ruimtelijke structuur van het Zaventemse
Het ruime Zaventemse strekt zich uit vanaf de vlakte van parking C in het noordwesten tot aan het park van Tervuren in het zuidoosten. Langs de dichtbebouwde kom van Strombeek-Bever daalt het gebied af naar de vallei van de Tangebeek, het Zeekanaal en de Zenne waar het een vrij vlak reliëf kent. Dit is kenmerkend voor het oorspronkelijk nat en moerassig gebied dat later werd opgehoogd in functie van een industriële ontwikkeling die zich uitstrekte tot in Brussel maar ondertussen grotendeels in herstructurering is. Er zijn twee structurerende reliëfovergangen aanwezig in het gebied die zich weerspiegelen in de aanleg van de belangrijkste infrastructuren. De eerste is net over het Zeekanaal richting Grimbergen gesitueerd. De andere omsluit het luchthavengebied en verklaart de inplanting van R0 op deze hoger gelegen rug. De invalsweg N2 loopt eveneens op een hoger gelegen kam. Deze reliëfovergangen vormen de overgang naar de grootschalige open kouterlandschappen met ingesneden valleien (Voer en IJse) meer in het zuiden. Deze reliëfrijke gebieden zijn nog als open ruimte bewaard gebleven doordat ze het moeilijkst bebouwbaar zijn. Dit zijn vaak de plekken waar het uitzicht op de omgeving nog wijds en ver is. De vallei van de Woluwe slingert door het gebied van zuid naar noord. Van een herkenbare waterloop is weinig merkbaar daar het grootste deel van de loop ingekokerd is onder de Woluwelaan (R22). De Woluwe loopt grotendeels parallel met het tracé van Woluwelaan. Ter hoogte van Machelen buigt het af in de richting van het Zeekanaal om daar ondergronds uit te monden in de Zenne. Ook de vallei van de Zenne is niet structurerend aanwezig in het gebied doordat ze grotendeels ondergronds loopt. De vallei van de Tangebeek daarentegen ligt ingebed in het groen en vormt een belangrijke natuurlijke ader in het gebied. De omgeving Vilvoorde - Machelen - Zaventem is over het algemeen een dicht bebouwd gebied met een sterke verweving van wonen en bedrijvigheid. Her en der zijn ingesloten open ruimten aanwezig met restanten van het oorspronkelijk landschap. Zij zijn nog weinig verbonden met de achterliggende open ruimte. In het ruime Zaventemse onderscheidt Vilvoorde zich als een uitgerust kleinhandelscentrum met de nodige gemeenschapsvoorzieningen, eigen aan een stad. De laatste jaren is sterk ingezet op het herwaarderen van het centrum en het versterken van het wonen om het imago van industriële stad langs het kanaal bij te sturen. Lopende herwaarderings- en reconversieprojecten zoals het Watersite project zijn daar getuigen van. Aansluitend op deze herwaardering langs het kanaal in Vilvoorde wil ook het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzetten op het hefboomgebied ‘Schaarbeek-Vorming’ dat ruimtelijk aansluiting vindt op het hele reconversiegebied Vilvoorde - Machelen waar Watersite deel van uitmaakt. Strombeek-Bever kent een dicht bebouwde structuur die aansluit bij de aanliggende bebouwingsstructuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De aanwezigheid van het cultuurcentrum geeft deze kern een herkenbare identiteit. Het meer zuidelijk deel van het Zaventemse, de omgeving van Kraainem, Sterrebeek, WezembeekOppem tot Tervuren, is veel minder stedelijk. Het heeft een sterk residentieel karakter dat ontstaan is door het aaneengroeien van oorspronkelijke dorpskernen in de rand van Brussel. Het woonweefsel wordt afgewisseld met vrij grote ingesloten open ruimten die herinneren aan de oorspronkelijke agrarische omgeving. Vele van die open ruimten zijn nog actief in gebruik door de beroepslandbouw. Tervuren heeft met zijn goed uitgerust centrum en met de aanwezigheid van het museum en het aanliggend park een aparte bovenlokale uitstraling. De ruime omgeving rond de luchthaven wordt doorkruist door heel wat lijninfrastructuren gaande van spoorlijnen tot verschillende autosnelwegen en het kanaal als een structurerende waterweg door het gebied. Ingesloten tussen deze infrastructuren situeren zich de oorspronkelijke dorpskernen waarvan sommige door de jaren heen gekneld raakten tussen infrastructuren en/of hoogdynamische functies. - Diegem-Lo staat onder sterke druk van ontwikkelingen rondom de luchthaven en wordt omgeven door R0 en E19. Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 33
-
Diegem-dorp wordt in twee gesneden door R22. Het grenst aan het Brussels hoofdstedelijk gewest. - Machelen ligt ingesloten tussen R0 - R22 - E19 en N211 (Luchthavenlaan). - Vilvoorde heeft zich doorheen de jaren ontwikkeld langs het Zeekanaal dat een scheiding vormt tussen het centrum en de meer residentiële buurten rond Koningslo en het Kassei. De terreinen grenzend aan het Zeekanaal zijn in hoofdzaak oudere industriële gronden, vaak vervuild en niet meer in gebruik. - Zaventem wordt in zijn verdere uitbreiding geremd door R0, het luchthavengebied en E40. - Sint-Stevens-Woluwe strekt zich uit op de kam langs N2 en wordt omringd door enkele reliëfrijke open ruimten die onder sterke druk van luchthavengerelateerde ontwikkeling staan. De bedrijvigheid in het gebied heeft een gemengde structuur. Enerzijds kent het gebied heel wat verwaarloosde oudere industriële sites, voornamelijk gelegen langs het kanaal. Anderzijds bevinden zich in het gebied ook kantoorgebieden met een zeer hoge uitstraling (hoofdkwartieren zowel nationaal als internationaal). Zij zijn voornamelijk in de directe omgeving van de luchthaven opgericht met een sterke concentratie langsheen de Leopold III-laan en A201. Deze as vormt een rechtstreekse link met het Brussels hoofdstedelijk gewest. Daarnaast bevinden zich kris kras in het gebied verschillende gemengde regionale bedrijven en KMO’s die zich daar destijds gevestigd hebben omwille van de goede ontsluitingsmogelijkheden. De bereikbaarheid van het gebied is tot nu toe vooral gericht op de weg en is problematisch. Het gebied kent echter een aantal potenties die deze autogerichtheid kunnen ombuigen naar een intenser gebruik van en afstemming op openbaar vervoer. De aanwezigheid van verschillende spoorlijnen met bijhorende haltes of stations zoals Diegem, Zaventem, Nossegem en Vilvoorde nodigen daartoe uit.
1.2
1.2.1
Visie, ruimtelijke concepten en gewenste ruimtelijke structuur voor het Zaventemse Visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het Zaventemse
Het accent voor ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden concentreert zich in de directe omgeving van de luchthaven meer bepaald vanaf het Zeekanaal met het centrum van Vilvoorde tot en met de bedrijventerreinen van Zaventem langs E40. Dit is een nagenoeg aaneengesloten bebouwd gebied waar gerichte ingrepen de ruimtelijke structuur kunnen optimaliseren zowel om de woonkwaliteit te verhogen als om de economische bedrijvigheid te versterken. De nadruk moet liggen op een kwalitatieve ruimtelijke ontwikkeling veeleer dan op het realiseren van kwantitatieve programma’s. Om duurzaam om te springen met de beschikbare ruimte wil de Vlaamse overheid in deze regio dan ook specifiek inzetten op reconversie en herstructurering. Alle mogelijkheden daartoe moeten worden meegenomen. De toets met de luchthaven naar geluidsoverlast, vluchtroutes enz. blijft daarbij een belangrijke parameter voor het al dan niet aansnijden van gebieden voor nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast zal het open ruimte netwerk doorslaggevend zijn in de afweging voor het al dan niet aansnijden van gebieden. Er wordt gestreefd naar een zo maximaal mogelijke vrijwaring van het open ruimtenetwerk. De open ruimte in het ruime Zaventemse staat de laatste jaren onder zware ontwikkelingsdruk. Er zijn nog enkele ingesloten open ruimte gebieden voorhanden. Deze reeds sterk bebouwde zone heeft juist extra nood aan aangenaam ingerichte en toegankelijke open ruimten. Landbouw kan ook nog in de toekomst een belangrijke rol spelen om deze gebieden open te houden en te vrijwaren van verstedelijking. Enkel door daar op in te zetten kan de leefkwaliteit voor de bewoners van de Vlaamse rand rond Brussel gehandhaafd blijven. De huidige autocongestie in het gebied vraagt om maatregelen op gebied van mobiliteit. Een mogelijk aanzuigeffect van bijkomende infrastructuur moet worden vermeden. Nieuwe ingrepen worden ruimtelijk onderzocht en afgewogen ten opzichte van de leefbaarheid voor de omwonenden. In eerst instantie wordt ingezet op het verhogen van de openbaar vervoerbereikbaarheid vooral bij nieuw te ontwikkelen zones. Ook de verdere uitbouw van het netwerk voor langzaam verkeer verdient bijzondere aandacht. Hierbij wordt uitgegaan van het functioneel en recreatief netwerk dat de provincie Vlaams-Brabant aan het uitbouwen is.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 34
1.2.2
Ruimtelijke concepten voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het Zaventemse Divers netwerk van randstedelijke open ruimte gebieden Een gediversifieerd netwerk van randstedelijke open ruimte gebieden wordt beoogd. Het betreft voornamelijk stapstenen naar het buitengebied die verweven liggen in het woonweefsel. Deze stapstenen zijn essentieel voor de leefbaarheid van de bewoners. Ze houden een diversiteit van functies in: landbouw, park, bos, recreatie. Verbindingen (droog, nat, recreatief) tussen de stapstenen worden gezocht.
Bosgordel in het noorden en vallei van de Woluwe Van Vilvoorde tot Asse wordt de bosgordel versterkt. De Tangebeek is hierin een belangrijk verbindend element. Van noord naar zuid kan de vallei van de Woluwe worden geherwaard als belangrijkste groene verbindende ruggengraat doorheen het ruime Zaventemse.
Diverse woonmilieus De diversiteit aan woonmilieus in het Zaventemse wordt erkend. De eigen karakters van de woonmilieus kan worden versterkt. Het centrum van Vilvoorde is een trekker op vlak van woonaanbod en commerciële activiteit. Rondom de luchthaven wordt het toekomstig aanbod afgestemd op de geluidsproblematiek. In het zuidelijke residentiële gebied wordt behalve de kern van Tervuren, geen uitbreiding van het aanbod voorzien.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 35
Diverse werkmilieus Een diversiteit aan werkmilieus wordt versterkt: - de reconversie langs het Zeekanaal in Vilvoorde-Machelen als uithangbord voor een vernieuwde gemengde economische ontwikkeling; - A201 als verbindende boulevard voor internationale kantoorontwikkeling tussen Brussel en de luchthaven; - Luchthavengerelateerde logistieke functies als motor voor ontwikkeling van bedrijvenzones in de noordelijke rand van de luchthaven
Verbeterde ontsluiting Door optimalisering van de R0 wordt een verbeterde ontsluiting beoogd, zowel op internationaal niveau, als voor de omliggende gebieden. De verdere uitbouw van een performant openbaar vervoernetwerk is een noodzakelijke voorwaarde voor nieuwe ruimtelijke inplantingen rond knooppunten van openbaar vervoer.
1.2.3
Gewenste ruimtelijke structuur voor het Zaventemse
Een belangrijke basis voor de uitwerking van het gewenst kader is de realisatie van het open ruimte netwerk. Structurerend voor het ruime Zaventemse, dat reeds een vrij dicht bebouwd en sterk verstedelijkte deelruimte is, zal de rol van de talrijke ingesloten open ruimte gebieden zijn. Deze worden in het netwerk aangeduid als randstedelijke open ruimte gebieden. Voor al deze gebieden zullen de toegankelijkheid en doorwaadbaarheid vanuit de omliggende woonomgevingen een belangrijke rol spelen. Op die manier kunnen deze gebieden een meerwaarde betekenen voor de omwonenden en potentiële recreanten die het gebied willen doorkruisen. Het zuidelijker gedeelte van het ruime Zaventemse is een gebied met een sterk residentieel karakter. De herwaardering en herstructurering van de randstedelijke open ruimte gebieden moeten dit karakter versterken. Het met elkaar in verbinding stellen van een aantal kleinere en grotere ingesloten open ruimte gebieden moet gestalte geven aan een gediversifieerd netwerk eventueel in de vorm van een parklandschap. Ook een sterker ingegroende Woluwevallei zal bijdragen tot de uitbouw van het netwerk door de aansluiting met het boscomplex van Sterrebeek - Bertem en het park van Tervuren in het zuidelijk deel en een sterk geherwaardeerde vallei richting Drie Fonteinen en Floordam in het meer noordelijk deel van deze deelruimte. Eigenheid en verscheidenheid in het beheer en de ontwikkeling van elk gebied zijn belangrijk. De verbindingen kunnen zowel groen, ecologisch als recreatief en open zijn. Het tekort aan toegankelijk groen en de op langere termijn meer beperkte leefbaarheid van agrarische activiteiten in de regio versterken de visie om het ontwikkelingsperspectief van deze ingesloten ruimten op termijn te diversifiëren in overleg met de betrokken actoren. Een recreatieve rol van de voormalige renbaan van Sterrebeek (en omgeving) moet binnen dit concept worden ingeschakeld. Voor de omgeving van Grimbergen ligt de nadruk bij de uitbouw van het open ruimte netwerk in het versterken van bestaande meer verspreid ingeplante bosgebieden tot een samenhangende bosgordel tussen Grimbergen, Vilvoorde, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de gemeente Asse (Zellik). Dit concept wordt grotendeels vorm gegeven en uitgewerkt door het Brueghelproject. Daarnaast vormt de verbinding tussen twee structurerende elementen van het open ruimte netwerk - de Tangebeekvallei Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 36
en het indringend landbouwgebied Potaarde - een essentieel gegeven. Omwille van het tekort aan toegankelijk en publiek groen in Strombeek-Bever heeft dit gebied een grote potentie om te worden ingericht als woon- of buurtgroen met daarin geïntegreerd een recreatieve parkachtige verbinding richting Tangebeek. Het accent voor een volwaardig en kwaliteitsvol woonweefsel blijft gesitueerd in een ruimere omgeving rondom de luchthaven. Gelet op de strategische ligging tussen Antwerpen en Brussel, de aanwezigheid van een station op (IC)-IR niveau en het groot potentieel aan reconversiemogelijkheden maken dat alle voorwaarden aanwezig zijn om ruimtelijk in te zetten op deze omgeving. De versterking van de stad Vilvoorde zowel op vlak van wonen als op gebied van voorzieningen en kleinhandel speelt daarin een centrale rol. De centrumfunctie van deze stad moet gerespecteerd blijven en worden versterkt. De reconversie van de voormalige industriële site Vilvoorde - Machelen langs het kanaal (die in grote mate overeenstemt met de thans voorliggende cluster C3) moet leiden tot een kwalitatieve en complementaire versterking van dit centrum. De uitbouw van een nieuw stadsdeel is een verrijking voor de stad en geeft tegelijkertijd heel het reconversiegebied een nieuw elan. Het Strategisch Masterplan voor de reconversie van het gebied Vilvoorde - Machelen vormt de basis voor de ontwikkeling van deze nieuwe stedelijke ruimte. Een gemengde en diversifieerde ontwikkeling van het gebied is een voorwaarde. Cluster C3 is één en ondeelbaar en is planologisch als een geheel te behandelen. De visie op reconversie vereist een integrale aanpak, waarbij het volledige gebied wordt herbestemd.Een kwalitatieve ontwikkeling van woonomgevingen in het gebied is enkel mogelijk indien wordt afgestemd met de geluidsproblematiek vanwege de nabijgelegen luchthaven en R0. De aanwezigheid van de luchthaven blijft voor de economische ontplooiing in de regio een belangrijke motor. In afstemming met de resultaten van het START overleg worden bedrijventerreinen, grenzend aan het luchthavengebied, bij voorkeur aangesneden voor luchthavengerelateerd activiteiten, zoals transport, distributie en logistiek. Ook de relatie tussen de luchthaven en het administratief hart van Brussel blijft structuurbepalend en krijgt gestalte in de A201, die meer en meer het imago krijgt als stedelijke boulevard, maar een inrichting kan behouden als autosnelweg. De ontplooiing van deze as blijft gericht op het aantrekken van hoofdkwartieren en internationale zetels. De aanleg van een boulevard betekent het integreren van volwaardige stedelijke openbaar vervoermogelijkheden (metro, tram enz.) en het waarmaken van de internationale allure door een kwalitatieve aanleg van het openbaar domein als volwaardige publieke ruimte. De airport village is het eindpunt van deze as. Wegens de heersende mobiliteitsdruk in het gebied moet blijvend worden ingezet op een maximale uitbouw van de openbaar vervoervoorzieningen. De verdere uitvoering van het GEN netwerk wordt bepaald door de NMBS. De frequentie van een aantal GEN-treinen op de hoofdlijnen werd gecoördineerd tot 4x per uur per richting (en buiten de spits 2x per uur per richting); enkele extra haltes worden geopend, waarbij vermeldenswaardig is dat voor de stopplaats Gen-station Kerklaan midden in cluster C3 reeds ontwerpplannen voorliggen die dienen voor de vergunningsaanvraag. Het GEN station/stopplaats ter hoogte van de Kerklaan (halte in Machelen) is in voorbereiding. Het aanbod aan aansluitend busvervoer wordt geleidelijk aan verbeterd. Sinds 2000 werden bijkomende L-treinen ingevoerd op een 6-tal lijnen. De aanleg van een tramlijn naar het station van Vilvoorde en de luchthaven van Zaventem voor de ondersteuning van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen past in de besliste uitvoering van het BRABANTNET-plan van De Lijn Vlaams-Brabant en de Mobiliteitsvisie 2020. De beslissing om deze OV-lijn deel van de tangentiële tramlijn doorheen het VSGB en tot daarbuiten) te realiseren en om een voorkeurstracé voor de tramlijn aan te duiden, werd genomen door de Vlaamse regering op 6 december 2013 (zie in detail ook de beslissingen onder punt Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. hiervoor) en is momenteel in voorbereiding. Verwacht wordt dat de realisatie van de tramlijnen kan worden aangevat eenmaal alle plan- en vergunningsprocedure zijn doorlopen, hetgeen nog enige tijd in beslag kan nemen. Tevens zijn optimaliseringen aan het infrastructuurnet noodzakelijk. De voorziene parallelstructuur langs de R0 wordt verder voorbereid door AWV die hiervoor opdrachten gaf voor de opmaak van een plan-MER en een project-MER. De aanpassingen aan de R22, voorzien in het streefbeeld, zijn deels reeds gerealiseerd of staan op het punt gerealiseerd te worden.Voor de herinrichting van de R22 ten zuiden van de R0 langsheen cluster C3 werden reeds de vereiste stedenbouwkundige vergunningen bekomen en kunnen de wegeniswerken van start gaan. Voor de Woluwelaan voorziet AWV onder meer het verplaatsen van de afrit van de R0 tot aan het knooppunt R0 en E19 behoort. Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 37
Het diab boloproject werd w gerealis seerd en in g gebruik geno omen in de loop van 20112; het proje ect maakt een recchtstreekse treinverbindiing naar de e luchthave en mogelijk vanuit de IC-treinstatio ons. Het treinstatiion onder “lu uchthaven-Za aventem” gro oeit op deze e wijze uit tott een nieuw hoofdknoopp punt voor openbaa ar vervoer. Bijkomende buslijnen n naar de luch hthaven van nuit de aanggrenzende stedelijke s gebieden n werden ree eds gerealise eerd door De e Lijn-Vlaams s-Brabant. Een voo orstel van tracé t voor de d ontsluitin ng van een lange afsta andsparking ten zuiden n van de luchthavven wordt nog g verder ond derzocht. Al deze e initiatieven en processen vormen n de basis voor de ve erbeterde onntsluiting en n worden progresssief gerealise eerd.
K Kaart 1: gewe enste ruimtellijke structuu ur voor het Za aventemse
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvvoeringsplan 2.12_00124_0000 01 g “VSGB en aan nsluitende open n ruimtegebiede nafbakening cluster C3 Reconversiege ebied Vilvoorde--Machelen”
Bijlage IIIIa Toelichtingsn nota - Tekst 38
k kaart 1:
legende voor de ge ewenste ruim mtelijke structtuur
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvvoeringsplan 2.12_00124_0000 01 g “VSGB en aan nsluitende open n ruimtegebiede nafbakening cluster C3 Reconversiege ebied Vilvoorde--Machelen”
Bijlage IIIIa Toelichtingsn nota - Tekst 39
1.3 1.3.1
Thematische opties met focus op cluster C3 Open ruimte netwerk
De focus op de uitwerking van het open ruimte netwerk in het Zaventemse ligt op: - het uitwerken van een grensoverschrijdend bosproject dat zich uitstrekt vanaf het Laarbeekbos via het Brussels hoofdstedelijk gewest naar het bos op het voormalig vliegveld van Grimbergen - het vrijwaren van de ingesloten agrarische gebieden die de verbinding leggen met grensstellende landbouwgebieden van het buitengebied - het vrijwaren van de dwarsende beekvalleien Tangebeek en Maalbeek - het verbinden van de verschillende dragers van het open ruimte netwerk via visuele landschapsverbindingen, bosverbindingen, ecologische verbindingen en recreatieve verbindingen - het opwaarderen van de Woluwe (en zijbeken) als verbindend element van kleinere en grotere aangrenzende groengebieden en als structurele verbinding vanuit het stedelijk gebied naar het domein Drie Fonteinen (over het kanaal) en naar de noordelijk gelegen bosgordel van het Floordambos - het uitwerken van een netwerk tussen de verschillende randstedelijke open ruimte gebieden zodat vanuit het stedelijk gebied verbindingen worden gemaakt naar de oostelijk gelegen bosgordel van Sterrebeekbos en Bertembos en naar het zuidelijk gelegen park van Tervuren en het Zoniënwoud. Voor het Zaventemse zijn vier concepten uitgewerkt die het uit te bouwen open ruimte netwerk gestalte geven, met name open ruimte in het noorden; open ruimte rond de luchthaven; open ruimte in het zuiden en een netwerk met randstedelijke open ruimtegebieden. Geen van deze vier concepten is voor het voorliggende plan evenwel relevant vermits cluster C3 geen open ruimte voorziet maar aangesneden gebied reconverteert, waardoor er verder niet op wordt ingegaan.
1.3.2
Mobiliteit
Voor het ruime Zaventemse zullen de mogelijke ingrepen die de mobiliteit in de regio verhogen, een belangrijke rol spelen in de verdere ruimtelijke mogelijkheden voor het gebied. Wat betreft het verbeteren van infrastructuur en het versterken van de mobiliteit zijn er verschillende studies of projecten lopende dan wel reeds afgerond (onder meer R0, R22, diabolo, nieuw GEN-station ter hoogte van de Kerklaan te Machelen als onderdeel van het GEN netwerk, streefbeelden voor N1 en R22, mogelijke nieuwe tramlijnen enz.). In het bijzonder voor het reconversiegebied VilvoordeMachelen moet veel aandacht besteed worden aan de effecten van bepaalde ingrepen op vlak van bereikbaarheid. Het plan-MER heeft aangetoond dat structurele inspanningen nodig zijn op vlak van openbaar vervoer. Cruciaal voor de mobiliteit in dit gebied blijft evenwel de afstemming met het beleid en de projecten die het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de komende jaren plant in de omgeving (onder meer het hefboomgebied ‘Schaarbeek-Vorming’). De mobiliteitsdruk van grootschalige projecten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kunnen de bereikbaarheid van de omliggende regio hypothekeren. Verdere beleidsmatige afstemming is noodzakelijk. Wel blijkt dat een aantal ontwikkelingen in het plan-MER hoger werd ingeschat. Wil men watergebonden bedrijvigheid stimuleren in de bedrijventerreinen ten noorden van de kern van Vilvoorde, dan is een vlotte wegontsluiting ten behoeve van het voor- en natransport belangrijk. Een goed functionerend ontsluitingssysteem in de omgeving van Verbrande Brug, vooral langs de westelijke zijde van het Zeekanaal en tussen de beide kanaaloevers, is vereist. Binnen het overlegproces is veel onderzoek gevoerd naar mogelijke scenario’s voor de zuidelijke ontsluiting van de luchthaven (conform de tussentijdse beslissing van de Vlaamse regering). Op basis van de onderzochte tracés, ontwerpend onderzoek, de luchthaventechnische vereisten en het planMER, moet besloten worden dat met de huidige inzichten en technische middelen geen verantwoord tracé voor een zuidelijke ontsluiting kan worden gevonden. De realisatie (en/of versterking) van een fietsroutenetwerk in het VSGB gaat uit van het functioneel en recreatief netwerk dat wordt uitgewerkt door de provincie Vlaams-Brabant. In de uitwerking van landinrichting voor het open ruimte netwerk door de Vlaamse landmaatschappij kunnen missing links in het functioneel en recreatief netwerk aan bod komen. Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 40
Multimodale bereikbaarheid Om in te spelen op de bereikbaarheid met openbaar vervoer wordt uitgegaan van een selectie van multimodale polen. In de nabije omgeving van deze polen worden gemengde stedelijke programma’s ontwikkeld. Zij kunnen zowel wonen als stedelijke voorzieningen en geconcentreerde economische activiteiten bevatten. Het ontwikkelingsperspectief is mede afhankelijk van het niveau van de polen. Het station Zaventem-Luchthaven is een multimodale pool van niveau 1 met internationale uitstraling. Het is daarom de locatie bij uitstek voor internationale functies (congrescentra, kantoren voor internationale headquarters, hotelketens enz.). De stations van Vilvoorde, Diegem en Zaventem zijn multimodale polen van niveau 2 (GEN+). Het station van Vilvoorde neemt hierin nog een bijzondere positie in gelet op de knooppuntswaarde en de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Ter hoogte van MachelenKerklaan wordt een nieuw GEN station Kerklaan voorzien ter vervanging van het huidig station Buda. Er werd geïnvesteerd in de realisatie van het Diaboloproject. Het GEN project heeft tot doel om voldoende treinaanbod vanuit zoveel mogelijk richtingen te garanderen en is cruciaal voor de modal shift in het reconversiegebied Vilvoorde- Machelen. Dit dient gepaard te gaan met de kwalitatieve verdichting van deze stationsomgevingen met personenintensieve functies. De A201 kan verder worden uitgebouwd als openbaar vervoer corridor op voorwaarde dat de buslijn tussen de luchthaven en de NATO wordt uitgebouwd tot een voorstedelijke sneltram- of metrolijn. Op assen zoals de N2 of N6 is verdere uitbouw van openbaar vervoer belangrijk in het verlengde van netwerk van het Brussels hoofdstedelijk gewest. Op deze assen zijn doorstromingsmaatregelen voor het openbaar vervoer en optimalisering, herstructurering en compactering van de bestaande functies noodzakelijk. De uitbouw van een tangentiële lijn via de R22 is gewenst. Verbeterde wegontsluiting Woluwelaan (R22) en Luchthavenlaan staan in voor de ontsluiting van belangrijke economische activiteiten. De verbetering van de afwikkelingscapaciteit op deze wegen komt de bereikbaarheid van de betrokken gebieden ten goede. Ten behoeve van de verhoging van de afwikkelingscapaciteit en doorstroming op de Woluwelaan werden ter hoogte van cluster C3 in november 2013 reeds een aantal stedenbouwkundige vergunningen verleend. In het ruime Zaventemse zit dit voor een groot deel vervat in de uitbouw van een parallelstructuur langs R0 en een vermindering en aangepaste configuratie van de aansluitingen tussen Woluwelaan en R0 enerzijds en Luchthavenlaan en E19 anderzijds.
1.3.3
Economische activiteiten Reconversiegebieden als trekkers voor economische ontwikkeling De Vlaamse overheid wil prioriteit geven aan de ontwikkeling en herwaardering van bestaande verwaarloosde bedrijvensites. Deze reconversiegebieden worden beschouwd als trekkers voor de economische ontwikkeling van het gebied. Drie gebieden springen daarbij in het oog: - de zone Vilvoorde - Machelen met een sterke vervuilingproblematiek; - het oostelijk deel van Zaventem zuid; - het zuidelijk deel van Zaventem noord. Door de perspectieven op een verbeterde openbaar vervoerbereikbaarheid creëert de reconversiegebied Vilvoorde - Machelen belangrijke kansen voor een gedifferentieerde economische ontwikkeling. De reconversie van het gebied Vilvoorde-Machelen is van bijzonder strategisch belang voor de directe en wijdere omgeving. Aan de totstandkoming van de invulling van het programma voor het reconversiegebied ligt een complex maatschappelijk evenwicht ten grondslag, dat via een complex aanloopproces meerdere jaren in beslag heeft genomen. Het gebied is gelegen in een snel wijzigend stedelijk fijnmazig net. Voor cluster C3 zijn aldus verschillende dwingende redenen van openbaar belang voorhanden die maken dat het niet wenselijk is om de reconversie van het gebied Vilvoorde-Machelen disproportioneel lang uit te stellen door het maatschappelijk evenwicht omtrent cluster C3 opnieuw in vraag te stellen. De voorbije
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 41
decennia hebben verschillende grootschalige industriële bedrijven er stelselmatig hun activiteiten gestaakt. Een reconversie van dit omvangrijke gebied zal en kan niet van de ene dag op de andere plaatsvinden, gelet ook op de eerdere pogingen om via planologische wijzigingen een reconversie te laten plaatsvinden. Er wordt ingeschat dat een graduele ontwikkeling zal plaatsvinden, waarbij de rol van een of meerdere trekkers voor de reconversie van groot belang is.
Stationsomgevingen als polen voor personenintensieve functies De stationsomgevingen in het Zaventemse - met name Vilvoorde, Diegem, Zaventem, Zaventem luchthaven en het potentieel GEN-station Machelen-Kerklaan kunnen worden uitgebouwd als kwalitatieve polen voor personenintensieve functies, zoals (hoofd)kantoren, complementaire zakelijke diensten en onderzoek en ontwikkeling. De bestaande terreinen in deze zones worden geïntensiveerd en waar mogelijk verder verdicht in functie van deze activiteiten. Bij de ontwikkeling van kantoor(achtig)en moeten synergie en complementariteit worden nagestreefd met het gepland kantorenaanbod van Airport Village in het luchthavengebied en met de (publiek georiënteerde) Brusselse kantorenmarkt. De Woluwelaan blijft een belangrijke drager voor verdichting, reconversie en herwaardering van bedrijvenlocaties. Om dit ontwikkelingsperspectief kracht bij te zetten kan Woluwelaan worden uitgebouwd als belangrijke openbaar vervoeras. Daartoe is al een eerste stap gezet vermits in november 2013 reeds stedenbouwkundige vergunningen werden verleend voor het eerste belangrijke deel werken tot herinrichting van de R22 ter hoogte van de aansluiting met de R0xE19.
Luchthavenregio als pool voor hoogwaardige bedrijvigheid De aanwezigheid van de luchthaven bepaalt in belangrijke mate de stijgende ruimtevraag voor internationaal georiënteerde transport, distributie en logistiek. De bestaande terreinen die grenzen aan de luchthaven van Zaventem, blijven in beeld voor dergelijke activiteiten. Vanuit het START overleg is het signaal gegeven dat er in de directe omgeving van de luchthaven nood is aan bijkomende ruimte voor luchthavengerelateerde en/of luchthavengebonden bedrijventerreinen. Binnen het reconversiegebied Vilvoorde-Machelen wordt de CAT site naar voor geschoven als te ontwikkelen voor hoogwaardig transport, distributie en logistiek (te situeren binnen deelgebied C3.5, noordelijke deel, van het plan). Het gaat om logistieke activiteiten met een belangrijke toegevoegde waarde, waarbij ook koppelingen worden gemaakt met innovatie en ontwikkeling (slimme logistiek). Dergelijke activiteiten hebben doorgaans een hoger werknemersintensiteit per hectare. Omwille van de goede wegontsluiting, de ligging aan het Zeekanaal en de nabijheid van een omvangrijke marktconcentratie worden de bedrijventerreinen aan Cargovil / Verbrande Brug, (Vilvoorde - Zemst), Westvaardijk en Oostvaartdijk beschouwd als gemengde gebieden met specialisatie (watergebonden) transport en distributie. Het optimaliseren van de multimodale ontsluiting door de nabijheid van het Zeekanaal en het invullen van deze terreinen met watergebonden bedrijvigheid blijven uitgangspunten. Clustering van grootschalige detailhandel Momenteel wordt in de noordrand een grote druk vastgesteld om ruimte te voorzien voor grootschalige detailhandel. Verschillende grootschalige, elkaar beconcurrerende projecten, dienen zich aan, zowel op grondgebied van Vlaanderen, als het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De reconversie van de voormalige industriële site Vilvoorde - Machelen langs het Zeekanaal moet leiden tot een volwaardige, kwalitatieve en complementaire versterking van het bestaand centrum van Vilvoorde. Dit betekent dat de inplanting van bijvoorbeeld een klassiek shoppingcentrum in het reconversiegebied niet gewenst is. Het Masterplan VilvoordeMachelen voorziet in haar zogenaamd consensusgebied een groot volume aan grootschalige detailhandel in de nabijheid van het toekomstig GEN-station Machelen-Kerklaan op het grondgebied van de stad Vilvoorde. Met de beslissing van de Vlaamse Regering van 20 februari 2009 werd op vlak van grootschalige detailhandel een keuze gemaakt in het zogenaamd variabel programma, naar aanleiding van het onderhandelingskader voor de brownfields die in het reconversiegebied gelegen zijn. De uitdrukkelijke keuze van de Vlaamse Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 42
regering voor grootschalige detailhandel wordt ook ondersteund door de ruimtelijke voordelen ten opzichte van andere locaties: - Grootschalige (eventueel thematische) detailhandel zou kunnen worden gekoppeld aan de reconversie van een ruimer gebied. De sanering van zwaar vervuilde plekken (black points en brownfields) en de reconversie van oude bedrijfsgebouwen in functie van goed renderende detailhandelsprojecten, biedt kansen om de herwaardering van het gebied effectief op gang te brengen. Een kwalitatieve ruimtelijke inpassing is mogelijk met aanvaardbare overgang naar meer industriële bebouwing. - De belangrijkste troef/vereiste vormt de geplande GEN halte ter hoogte van Kerklaan waardoor de openbaar vervoerbereikbaarheid sterk wordt verhoogd en ingezet kan worden op een daadwerkelijke model shift. Deze halte ligt op de lijn Brussel - Antwerpen en kent daardoor een vrij groot bereik. Daarnaast is er de structurele aanwezigheid van het IC-station Vilvoorde en, in de nabije toekomst ook de ontwikkelingsperspectieven van een tangentiële tramverbinding. - Op vlak van autobereikbaarheid schetst het plan-MER zoals aangevuld met de nota van Antea, de problematiek. Conform de beslissing van de Vlaamse Regering en de planMER wordt het programma voor grootschalige detailhandel geplaffoneerd in combinatie met een sterke reductie van het initieel in het plan-MER onderzochte oppervlakte aan detailhandel, recreatie en kantoren. De voorziene optimalisatie van de Ring R0 en de uitbouw van een structureel openbaarvervoersaanbod zijn maatgevend. Langsheen de N2 (Leuvensesteenweg) wordt herstructurering en beperking van de verdere spreiding van de grootschalige detailhandel beoogd.
1.3.4
Wonen
Voor het ruime Zaventemse ligt het accent op het garanderen van de leefbaarheid van het woonweefsel in een volwaardige en kwaliteitsvolle omgeving rondom de luchthaven. Belangrijk hierin zijn: een voldoende uitgebouwd uitrustingsniveau, versterkte interne en externe relaties, ook voor langzaam verkeer en de nabijheid van openbaar groen. Dit kan worden waargemaakt door middel van het hergebruiken van gebieden, het recreatief gebruiken (ingesloten) open ruimten, het ontwikkelen van auto- en openbaar vervoernetwerken, inzetten op reconversie en inbreiding, aantrekken van nieuwe stedelijke functies en het integreren van kleinschalig publiek groen. Mogelijke woonontwikkeling zal rekening houden met leefbaarheidseisen, in het bijzonder de geluidsproblematiek vanwege de luchthaven E19 en R0. In overeenstemming met de hiërarchie van kernen steunt de versterking van het woonweefsel voor een groot stuk op de centrumrol van Vilvoorde. Daarom wordt ook gekozen voor woonontwikkeling te Vilvoorde, in het bijzonder langsheen het kanaal. Ook Zaventem wordt beschouwd als een kern met centrumfuncties die verder kan worden versterkt. Daartussenin krijgt de andere kernen mogelijkheden om zich te onwikkelen met respect voor de eigenheid.
1.3.5
Maatregelen ruimtelijke ordening in functie van Brussels Airport
In haar tussentijdse beslissing van 11 mei 2007 heeft de Vlaamse regering nadere eisen gesteld aan de onderzoeksmethodologie in het kader van het overlegproces van het VSGB. Zij stelt dat nieuwe ruimteclaims onder meer moeten worden getoetst aan de geluidsoverlast vanwege de luchthaven. Bovendien geeft zij aan dat de opties voor wonen moeten zijn gelinkt aan uitspraken over de geluidsproblematiek in het kader van het START project. Vermits het voorliggende GRUP geen bestemmingen aan de luchthaven tot doel heeft, wordt op dit punt verder niet in detail ingegaan. Wel worden in alle voorschriften garanties ingeschreven die de luchtvaartveiligheid bewaken, onder meer door beperking van de toegelaten bouwhoogte.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 43
2 Toelichting bij de algemene stedenbouwkundige voorschriften, relevant voor cluster C3 Waterlopen in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan In het gewestelijk RUP worden stimuli opgenomen om bestaande waterlopen te herwaarden naar aanleiding van de beoordeling van vergunningen in de onmiddellijke omgeving van de waterloop. Doelstellingen hierbij zijn: - het behoud en herstel van het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien, - het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivier- en beeksystemen, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie, - het behoud, het herstel en de ontwikkeling van overstromingsgebieden, het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast in voor bebouwing bestemde gebieden, - het beveiligen van vergunde of vergund geachte bebouwing en infrastructuren tegen overstromingen De waterlopen worden daarom symbolisch aangeduid op het grafisch plan, met een bijhorend stedenbouwkundig voorschrift. Overname van stedenbouwkundige voorschriften uit het gewestplan Om te voorkomen dat leidingen (enkelvoudige leidingen of hoogspanningsleidingen), aangeduid op het oorspronkelijk gewestplan (dd. 7.3.1977), zouden worden opgeheven door dit gewestelijk RUP, word de aanduiding uit het gewestplan overgenomen op het grafisch plan. Dit gebeurt enkel in zones waar de bestemming wordt gewijzigd. Bestaande feitelijke toestand De bestaande feitelijke toestand wordt grafisch weergegeven op de kaarten in bijlage bij deze toelichtingsnota. Bestaande juridische toestand De bestaande juridische toestand wordt grafisch weergegeven op de kaarten in bijlage bij de toelichtingsnota. Vertaling naar stedenbouwkundige voorschriften Verordende stedenbouwkundige voorschriften
Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften
Symbolische aanduiding voor waterwegen en onbevaarbare waterlopen van 1ste categorie (overdruk) Artikel C0.1.1. Waterwegen en onbevaarbare waterlopen van 1ste categorie Onder deze symbolische aanduiding in overdruk voor waterwegen en onbevaarbare waterlopen van 1ste categorie wordt de waterloop en het gebied van de waterloop tot 10 meter aan de buitenkant van de beide oevers begrepen. In dit gebied zijn alle handelingen toegelaten voor: -
het behoud en herstel van het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien,
-
het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivieren beeksystemen, , met inbegrip van de oevers, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie,
-
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van overstromingsgebieden, het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast in voor bebouwing bestemde gebieden,
-
het beveiligen van vergunde of vergund geachte bebouwing en infrastructuren tegen overstromingen;
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Woluwe is een waterloop van 1ste categorie. Een waterloop wordt symbolisch aangegeven wat betekent dat de grenzen of exacte ligging van de waterloop niet vastliggen. De onderstaande doelstellingen (waterbeheersing, herstel, hermeandering enz.) zijn bepalend voor de toekomstige ligging. In de rivier- en beekvalleien is waterbeheer(sing) een nevengeschikte functie. Daaronder worden minstens de overstromingsgevoelige gebieden aangeduid op de kaarten van de watertoets begrepen. Buiten de rivier- en beekvalleien is waterbeheersing eerder een ondergeschikte functie. Indicatief kan aangegeven worden dat de breedte van de rivier- en beekvalleien voor waterwegen en onbevaarbare waterlopen van 1ste categorie minimaal 10 m aan beide zijden van de aslijn van de waterweg- of waterloop omvatten. Werken en handelingen in functie van behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivier- en beeksystemen zijn bv. hermeandering, verbreden of herinrichten van de bedding,
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 44
voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden.
herwaarderen winterbed, vertragen waterstroomsnelheid, structuurvariatie in oevers en bedding…
In dit gebied zijn alle handelingen toegelaten voor productie van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling voor zover ze de waterhuishouding niet verstoren.
Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de waterkwaliteit zijn bv. buffering van waterlopen tegen vervuiling. Zuiveringsinfrastructuren zoals bijvoorbeeld RWZI’s of collectoren vallen niet onder de toegelaten werken, handelingen en wijzigingen, voor zover de grondkleur deze infrastructuren niet toelaat. KWZI's met een capaciteit van minder van 1.000 IE, rietvelden (al dan niet fungerend als derdetrapszuivering na bestaande en vergunde RWZI's of KWZI's) , effluentleidingen,... vallen wel onder de toegelaten werken, handelingen en wijzigingen. Bij het vergunnen van dergelijke installaties is het aangewezen, de infrastructuur bij voorkeur ondergronds aan te leggen om het waterbergend vermogen van de vallei maximaal te behouden en de landschappelijke impact te minimaliseren.
De aanvragen voor vergunningen worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming. De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover ze verenigbaar zijn met de waterbeheerfunctie en het waterbergend vermogen van het gebied en de natuurverbindingen via de rivier- en beekvalleien niet doen afnemen. In de voor bebouwing bestemde gebieden en voor zover het reeds bebouwde delen betreft, die in overeenstemming zijn met de bestemming in grondkleur, betekent dit dat alle handelingen toegelaten zijn voor zover rekening wordt gehouden met: -
het behoud en herstel van het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien;
-
het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivieren beeksystemen, met inbegrip van de oevers, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie;
-
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van overstromingsgebieden, het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast in voor bebouwing bestemde gebieden;
-
het beveiligen van vergunde of vergund geachte bebouwing en infrastructuren tegen overstromingen.
In de voor bebouwing bestemde gebieden en voor zover het over nieuwe constructies gaat kan de aanleg van verharde constructies enkel vergund worden in functie van: -
het behoud en herstel van het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien,
-
het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivieren beeksystemen, met inbegrip van de oevers, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie,
-
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van overstromingsgebieden, het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast in voor bebouwing bestemde gebieden,
-
het beveiligen van vergunde of vergund geachte bebouwing en infrastructuren tegen overstromingen.
Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de verbindingsfunctie van waterlopen zijn bv. het opheffen barrières, behoud van ruimte voor de ontwikkeling van natuurwaarden… In functie van het behoud, het herstel en de ontwikkeling (aanleg, inrichting, onderhoud…) van specifieke overstromingsgebieden zijn specifieke infrastructuren hiervoor zoals dijken, stuwen, pompinstallaties... toegelaten. Voor bebouwing bestemde gebieden zijn o.m. woongebieden en bedrijventerreinen… De specifieke stedenbouwkundige voorschriften in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitsluitsel over welke (delen van) gebieden als “voor bebouwing bestemd” beschouwd moeten worden. De overige functies in rivier- en beekvalleien respecteren bij voorkeur de natuurlijke dynamiek en het waterbergend vermogen van dit watersysteem. De stroomgebiedbeheersplannen en de (deel)bekkenbeheersplannen worden als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor handelingen en wijzigingen. Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het decreet integraal waterbeleid. Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecumsnatuurtechniek).. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.
Symbolische aanduiding voor onbevaarbare waterlopen van 2de en 3de categorie en voor niet gecategoriseerde onbevaarbare waterlopen (overdruk) Artikel C0.1.2. Onbevaarbare waterlopen van 2de en 3de categorie en voor niet gecategoriseerde onbevaarbare waterlopen Onder deze symbolische aanduiding in overdruk voor onbevaarbare waterlopen van 2de en 3de categorie en voor niet gecategoriseerd onbevaarbare waterlopen wordt volgend gebied begrepen: -
de waterloop en tot 7,5 meter aan de buitenkant van de beide oevers voor de onbevaarbare waterlopen van 2de categorie;
-
de waterloop en tot 5 meter aan de buitenkant van de beide oevers voor de onbevaarbare waterlopen van 3de categorie;
-
de waterloop en tot 2,5 meter aan de buitenkant van de beide oevers voor de niet-gecategoriseerde onbevaarbare waterlopen.
In dit gebied In de onmiddellijke omgeving van het gebied aangeduid met deze overdruk voor waterloop, zijn alle handelingen toegelaten voor: -
het behoud en herstel van het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien,
-
het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivieren beeksystemen, met inbegrip van de oevers, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie,
-
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van overstromingsgebieden, het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast in voor bebouwing bestemde gebieden,
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Een waterloop wordt symbolisch aangegeven wat betekent dat de grenzen of exacte ligging van de waterloop niet vastliggen. De onderstaande doelstellingen (waterbeheersing, herstel, hermeandering enz.) zijn bepalend voor de toekomstige ligging. In de beekvalleien is waterbeheer(sing) een nevengeschikte functie. Daaronder worden minstens de overstromingsgevoelige gebieden aangeduid op de kaarten van de watertoets begrepen. Buiten de beekvalleien is waterbeheersing eerder een ondergeschikte functie. Indicatief kan aangegeven worden dat de breedte van de beekvalleien -
voor onbevaarbare waterlopen van 2de categorie minimaal 7,5 m;
-
voor onbevaarbare waterlopen van 3 de categorie minimaal 5 m;
-
voor niet gegecategoriseerde onbevaarbare waterlopen minimaal 2,5 m
aan beide zijden van de aslijn van de waterloop omvatten. Werken en handelingen in functie van behoud en herstel van de structuurkenmerken van de beeksystemen zijn bv. hermeandering, verbreden of herinrichten van de bedding, herwaarderen winterbed, vertragen waterstroomsnelheid, structuurvariatie in oevers en bedding… Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de waterkwaliteit zijn bv. buffering van waterlopen tegen vervuiling.
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 45
-
het beveiligen van vergunde of vergund geachte bebouwing en infrastructuren tegen overstromingen.
In dit gebied zijn alle handelingen toegelaten voor productie van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling voor zover ze de waterhuishouding niet verstoren. De aanvragen voor vergunningen worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming. De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover ze verenigbaar zijn met de waterbeheerfunctie en het waterbergend vermogen van het gebied en de natuurverbindingen via de rivier- en beekvalleien niet doen afnemen. Voor de reeds bebouwde of bebouwbare bestemming in grondkleur betekent dit dat alle handelingen rekening houden met: -
het behoud en herstel van het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien,
-
het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivieren beeksystemen, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie,
-
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van overstromingsgebieden, het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast in voor bebouwing bestemde gebieden,
-
het beveiligen van vergunde of vergund geachte bebouwing en infrastructuren tegen overstromingen
Zuiveringsinfrastructuren zoals bijvoorbeeld RWZI’s of collectoren vallen niet onder de toegelaten werken, handelingen en wijzigingen, voor zover de grondkleur deze infrastructuren niet toelaat. KWZI's met een capaciteit van minder van 1.000 IE, rietvelden (al dan niet fungerend als derdetrapszuivering na bestaande en vergunde RWZI's of KWZI's) , effluentleidingen,... vallen wel onder de toegelaten werken, handelingen en wijzigingen. Bij het vergunnen van dergelijke installaties is het aangewezen, de infrastructuur bij voorkeur ondergronds aan te leggen om het waterbergend vermogen van de vallei maximaal te behouden en de landschappelijke impact te minimaliseren. Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de verbindingsfunctie van waterlopen zijn bv. het opheffen barrières, behoud van ruimte voor de ontwikkeling van natuurwaarden… In functie van het behoud, het herstel en de ontwikkeling (aanleg, inrichting, onderhoud…) van specifieke overstromingsgebieden zijn specifieke infrastructuren hiervoor zoals dijken, stuwen, pompinstallaties... toegelaten. Voor bebouwing bestemde gebieden zijn o.m. woongebieden en bedrijventerreinen… De specifieke stedenbouwkundige voorschriften in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitsluitsel over welke (delen van) gebieden als “voor bebouwing bestemd” beschouwd moeten worden. De overige functies in rivier- en beekvalleien respecteren bij voorkeur de natuurlijke dynamiek en het waterbergend vermogen van dit watersysteem. De stroomgebiedbeheersplannen en de (deel)bekkenbeheersplannen worden als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor handelingen en wijzigingen. Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het decreet integraal waterbeleid. Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecumsnatuurtechniek).. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.
Symbolische aanduiding / overdruk Artikel C0.2. Hoogspanningsleiding In het gebied, aangeduid met deze overdruk, zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, de exploitatie en de wijzigingen van een hoogspanningsleiding en haar aanhorigheden. De aanvragen voor vergunningen voor een hoogspanningsleiding en aanhorigheden worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming. De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover de aanleg, de exploitatie en wijzigingen van de hoogspanningsleiding niet in het gedrang worden gebracht. Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze niet strijdig zijn met de gangbare luchtvaarterfdienstbaarheden of een gevaar opleveren voor de luchtverkeersveiligheid.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Deze aanduiding betreft de bestaande en nieuwe (bovengrondse) hoogspanningsleidingen en aanhorigheden. Aanhorigheden van een hoogspanningsleiding zijn onder meer de constructies of gebouwen die nodig of nuttig zijn om de leiding te kunnen exploiteren. De aanhorigheden kunnen bovengronds of ondergronds aangebracht zijn. De aanduiding betreft de overname van de aanduiding in het gewestplan dd. 7.3.1977.
Om deze bepaling te laten doorwerken is een adviesvraag aan de federale overheidsdienst bestuur der luchtvaart aangewezen.
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 46
3 Toelichting voor clus ster C3 R Reconvers siegebied d Vilvoord de- Mach helen Het deellgebied ‘Zaventemse’ wo ordt ingedee ld in een aantal clusters van bestem mmingswijzigingen die ruimtelijkk samenhang gende gehellen of samen nhangende thema’s t vorm men. Dit ruim mtelijk uitvoeringsplan bevat d de planoptiess voor de cluster C3 Re econversiege ebied Vilvoorde- Machel en en wijzig gt aan de overige cclusters nietss7. Ondersta aande kaart situeert de clusters voo or het deelg gebied ‘Zaventemse’, meet de aanduiding van cluster C C3 via een pijjl:
C
C1 C2 C3 C4 C5 C6 C7 C8 C9 C10-1 11
Heizel pa arking C Strombee ek-Bever Koningslo Vilvoorde e-Machelen Open ruimte Luchthaven nlaan Noordran nd int. luchthave en Open ruimte netwerk Bedrijvigheid Woluwelaa an Nossege emdelle Weiveld d-Zuid Wonen te e Sterrebeek Renbaan n Sterrebeek Mu useum
7
Volledig gheidshalve is te noteren da at een aantal a andere clusterrs dan C3 door de Raad vann State werden vernietigd d (zie arrest nrr. 227.731). Die zijn niet spe ecifiek aanged duid op de kaart. Gewestelijk Ruimtelijk Uitvvoeringsplan 2.12_00124_0000 01 g “VSGB en aan nsluitende open n ruimtegebiede nafbakening cluster C3 Reconversiege ebied Vilvoorde--Machelen”
Bijlage IIIIa Toelichtingsn nota - Tekst 47
De nummers (in zwarte cirkels) op het overzicht refereren naar de zones in het eindrapport VSGB en het plan-MER voor het VSGB. Hierna wordt verder enkel ingegaan op cluster C3 vermits enkel dit gebied voorwerp uitmaakt van het plan.
3.1 Cluster C3: Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen Deze cluster is gebaseerd op de voorstellen van bestemmingswijziging voor de gebieden 63, 66, X, X, 65, 64, 91, 92, 93, 94, 95, 96 en 97 uit het eindrapport van het overlegproces VSGB. Voor de gebieden 63, 66, X, X, 65 en 64 worden of werden initiatieven genomen door de stad Vilvoorde, waardoor geen van deze gebieden in het voorliggend plan worden betrokken. Enkel de gebieden met nummers 91 t.e.m. 97 (grafisch terug te vinden via de aangeduide nummers op figuur 2.3.c3 bij het plan-MER VSGB evenals op de hiervoor getoonde kaart), zijn bijgevolg relevant.
3.1.1
Bestaande ruimtelijke structuur Situering van het plangebied Deze cluster is gelegen ten westen van het luchthavengebied, tussen het zeekanaal BrusselRupel en de R22 (Woluwelaan). De zuidelijke begrenzing is de gewestgrens. De cluster is integraal gelegen op grondgebied van de stad Vilvoorde en de gemeente Machelen. De cluster omvat enkel de delen die door de Vlaamse overheid worden herbestemd. Aansluitend zijn delen gelegen die door de stad Vilvoorde worden herbestemd en waar hier verder niet op wordt ingegaan. Bestaande feitelijke toestand De bestaande feitelijke toestand wordt grafisch weergegeven op de kaarten in bijlage bij deze toelichtingsnota. Het reconversiegebied wordt gekenmerkt door een menging van functies: oude industriële activiteiten, leegstaande panden of sites, actieve hedendaagse bedrijven, woningen, grootschalige detailhandel enz. De gronden en gebouwen van Renault zijn prominent aanwezig. Het kanaal Brussel-Rupel en de Woluwelaan zijn structuurbepalende begrenzingen van het gebied. Het gebied wordt van noord naar zuid doorsneden door de spoorlijnen 25, 26 en 27, de Schaarbeeklei en de Zenne. Het station van Vilvoorde is bepalend voor de noordzijde van het gebied. Het viaduct van Vilvoorde (R0) loopt over het gebied heen. Bestaande juridische toestand De relevante elementen van de bestaande juridische toestand worden tekstueel aangegeven in de onderstaande tabel. Tabel 1.
Bestaande juridische toestand
Plan
Naam
Gewestplan(nen) of gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen
Gewestplan nr.25 Halle – Vilvoorde - Asse (KB 07.03.1977). Gewestplanwijziging “Algemeen” (BVR 17.07.2000), Gewestplanwijziging “HST” (BVR 24.07.1991), GewRUP ‘Noordelijke ontsluiting van de internationale luchthaven van Zaventem’ dd 10/03/2006 GRUP afbakening VSGB (BVR 16.12.2011), vernietigd voor wat betreft cluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde – Machelen door de Raad van State met het arrest van 24 juni 2014.
Provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen
GEEN
Gemeentelijke plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen
BPA ‘Achter Mima’ BVR 7/01/2003, BPA ‘Bedrijvenzone Kerklaan’ BVR 18/07/2002, BPA ‘Bedrijvenzone Viaduct’ BVR 18/07/2002 Gemeentelijk RUP ‘De Molens’ BD 10/05/2012
Verkavelingsvergunningen
5.00/23047/1000018 of 391/2013 (21/05/2013)
Beschermde monumenten
GEEN
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 48
Plan
Naam
Beschermde dorpsgezichten
GEEN
Beschermde landschappen
GEEN
Vogelrichtlijngebieden (SBZ-V)
GEEN
Habitatrichtlijngebieden (SBZ-H)
GEEN
Gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN)
GEEN
Gebieden van het Integraal Verwevingsen Ondersteunend Netwerk (IVON)
GEEN
Vlaamse of erkende natuurreservaten
GEEN
Bosreservaten
GEEN
Beschermingszones grondwaterwinning
’ Drie Fonteinen’ dd 3/09/1996, ‘Belgo-Suisse’ dd 3/09/1996, ‘Gieterij’ dd 3/09/1996
Bevaarbare waterlopen
Zenne
Onbevaarbare waterlopen
Woluwe (categorie I) Vondelgracht (categorie II) Trawoolbeek (categorie II)
In of grenzend aan het gebied zijn géén provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen, beschermde landschappen, beschermde monumenten, beschermde landschappen, vogelrichtlijngebieden, habitatrichtlijngebieden, ramsargebieden, beschermde duingebieden of voor de landbouw belangrijke duingebieden, gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) of het Integraal Verwevend en Ondersteunend Netwerk (IVON), erkende of Vlaamse natuurreservaten, bosreservaten, gelegen die relevant zijn voor dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. De bestaande juridische toestand wordt grafisch weergegeven op de kaarten in bijlage bij de toelichtingsnota.
3.1.2
Gewenste ruimtelijke structuur Beleidscontext Het Strategisch Masterplan voor de reconversie van het gebied Vilvoorde-Machelen, opgemaakt in opdracht van de provincie Vlaams-Brabant, vormt het uitgangspunt voor de ontwikkeling van deze nieuwe stedelijke ruimte. Drie mogelijke scenario’s werden geëvalueerd. De drie scenario’s gaan alle uit van een menging van functies met een bepaald accent dat ervoor moet zorgen om het zwaar vervuild en achtergesteld gebied functioneel weer op de kaart te zetten. - Scenario 1 zet vooral in op de ontwikkeling van regionale kantoren en kantoorachtigen (20% internationaal, 80% regionaal). - In het scenario 2 worden de mogelijkheden voor recreatie- en leisurefaciliteiten, ondersteund door een relatief groot programma van thematische retail en shopping, in de verf gezet. - Het scenario 3 zoekt een combinatie tussen enerzijds kantoorontwikkelingen en anderzijds een aanbod van recreatie en leisurefaciliteiten die zich op een meer lokaal en regionaal niveau situeren (in vergelijking met scenario 2 is het aandeel lager). Er is in totaal meer oppervlakte voorzien voor kleinschalige shopping. Het is het sterkst gemengd scenario. In het overleg over Vilvoorde-Machelen werd volgende driedeling van het gebied vastgesteld:
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 49
Hett vast program mma. De toeekomstige ontw wikkelingen van v een aanntal entiteiten is ged detailleerd ge ekend. Enerzzijds omwille van de bes staande en ve ergunde acti viteit (bijvoorbeeld Mac cro), anderzijjds omwille vvan de gesta arte reco onversieproje ecten (bijv. W Watersite). Het H betreft de zones z 22 t.e.m. 26 (licht ggrijs). Over een aa Hett consensusp programma. O antal opties werd binn nen de strateegische beleidsgroep een n consensus bereikt (middden grijs). - herlocalisatie van de zieekenhuizen van v Vilvoorde ce entrum naar de achterzijd de van het station (21.b); ( - zone tussen n spoor en (vverlengde) Ritwegerlaa an ontwikkeleen als hoogw waardige parkzone met kantoren (17); - nieuwe Woluwe als struccturerend groeneleme ent; - stadsvernieuwingsprojecct Broekstraa at (Vilvoorde) met het oog op het creërren van een middelb bare scholenncampus (8); - CAT-site als s zone voor T TDL-activiteiiten (21a). Hett variabel pro ogramma. Dee overige geb bieden, zon nes 1 t.e.m. 7 en 19 en 200, vormen he et variabel program mma dat in eelk van de drie scenario’s anders wordt ingeevuld (donke er grijs). D De Vlaamse e Regering keurde k op 3 april 2009 een specifiek onderhanddelingskaderr voor de b brownfieldpro ojecten (Upllace NV, BP PI NV Rittwe eger en Rob belco NV Acccess Park), gelegen b binnen het variabel v programma van het Masterplan Vilvoorde e-Machelen goed. Hierm mee sprak d de Vlaamse Regering zich z uit overr de mogelijk ke ontwikkelingsscenarioo’s voor hett variabel p programma uit het Mas sterplan Vilvvoorde-Machelen. Steune end op de door het Masterplan a aangereikte ontwikkeling gsscenario’s kiest de Vlaamse rege ering voor eeen menging g van de vvolgende fu uncties: kanttoorontwikke eling, KMO, Transport, Distributie en Logistie ek (TDL), rrecreatie en leisure, retaiil, wonen, pa ark. O Omwille van de automob biliteit wordt in het progra amma van de zone Macchelen de oppervlakte vvan de deta ailhandel (re etail) beperktt tot maximum 62.000m m² en van rrecreatie (leisure) tot m maximaal 55 5.000m². Leis sure wordt vverduidelijkt om o overlapp ping met retaail te vermijden. Meer sspecifiek optteert de Vlaamse regeriing dus voorr de volgend de verdeling van de bes schikbare o oppervlakten n8 over de me enging van ffuncties voorr het gebied met m variabel programma: - Retail: maximaal m 62.000 m² - Leisure: maximaal 55 5.000 m² - TDL: ind dicatief 10.00 00 m² - KMO: minimaal 43.000 m² - Kantoren n: indicatief 59.000 5 m² - Wonen: indicatief 36.000 m² - Park: ind dicatief 28.00 00 m²
8
De oppe ervlaktes uit het specifiek on nderhandeling gskader van de Vlaams Reg gering wordenn beschouwd als a netto vloeroperrvlaktes. Omre ekening naar bruto b vloeropp pervlaktes geb beurt met facto or 1,20. Bij dee omrekening bestaat b de bruto vloe eroppervlakte uit de netto vlloeroppervlaktte, reserve, te echnische en sociale s lokalenn, bureaus en andere handelsru uimten, inclusiief oppervlakte e in open luch ht. Gewestelijk Ruimtelijk Uitvvoeringsplan 2.12_00124_0000 01 g “VSGB en aan nsluitende open n ruimtegebiede nafbakening cluster C3 Reconversiege ebied Vilvoorde--Machelen”
Bijlage IIIIa Toelichtingsn nota - Tekst 50
D De overige oppervlaktes o en beperkin ngen inzake programma p van v cluster C C3 zijn verde er in deze ttoelichtingsn nota beschrev ven.
Kanaalpar K
Wonen en werken
Molens
Kaantoren
KMO
In n het reconve ersiegebied V Vilvoorde-Ma achelen werd w op 18 de ecember 20006 het projec ct Vilvoorde V Watersite erkennd en gesubs sidieerd als strategisch project in uuitvoering van het Ruimtelijk R Structuurplan V Vlaanderen. Als A re esultaat van de projectcooördinatie we erden afspraken gem maakt over rrealisatie en afstemming. De D ontwikkelling van de verschillende deelgebiedeen (zie figuurr) kadert binnen een masterplan m vaan Xaveer De e Geyter Architecten. A De D deelgebieeden voorzien van noord naar zu uid: - Campus of o Kanaalparkk; - Wonen, werken en KM MO’s; - Wonen, werken, handeel en horeca en toeristisch he logies (Dee Molens); - Kantoren; - KMO’s, ka antoren en/off grootschalig ge winkels; - Producere ende bedrijveen; - Logistieke bedrijven. Het H deelproject ‘De Molenns’ is tevens een stadsvernieuw wingsproject en brownfieldpro oject.
P Prod. bedrijven
O Op 06 juni 2009 2 (oproe ep 2007) we erden een aa antal brownffieldconvenaanten, gelege en in het g gehele reco onversiegebie ed Vilvoord e-Machelen onderteken nd. Het gaaat om de volgende cconvenanten n: - Watersite Vilvoorde - deelprojectt ‘De Molens’’; - Watersite Vilvoorde – deelprojectt ‘Herlokalisa atie’; - Novagorra te Vilvoord de; - Mottay-P Pissart te Vilv voorde; - Rittwege er Business Park P te Mach helen; O Op 05 juni 20 009: - Uplace te Machelen (gelegen bin nnen het geb bied met ‘variabel program mma’, zie ho oger). H Het Brownfie elddecreet va an 30 maart 2007 voorzie et daarenbov ven in bijkom mende oproe epen voor b brownfieldpro ojecten. Bij de oproep van 2010 werd w het bro ownfieldconvvenant ‘Site Renault’ g goedgekeurd d op 20 juli 2012. 2 D De volgende e aanvragen n ter onderttekening zijn n nog lopen nde ‘Messer--Nycomed-A Asphaltco’ ((oproep 2012 2) en ‘The Green G Wing’ ((oproep 2013 3). IIn het kader van de strategische projjecten werd door d Vilvoord de en Macheelen reeds een aantal kkeren een ge ezamenlijke aanvraag ing gediend voorr de realisatie van deelprrojecten in ee en ruimer g gebied.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvvoeringsplan 2.12_00124_0000 01 g “VSGB en aan nsluitende open n ruimtegebiede nafbakening cluster C3 Reconversiege ebied Vilvoorde--Machelen”
Bijlage IIIIa Toelichtingsn nota - Tekst 51
Visie De reconversie van de voormalige industriële site Vilvoorde-Machelen langs het kanaal moet leiden tot een kwalitatieve en complementaire versterking van het centrum van Vilvoorde. De uitbouw van een nieuw ‘stadsdeel’ is een verrijking voor het VSGB en geeft tegelijkertijd heel het reconversiegebied een nieuw elan. Voor de realisatie van een volwaardige stedelijke ontwikkeling is een gemengde en diversifieerde ontwikkeling van het gebied een voorwaarde. Daarbij horen kantoren, bedrijven, woonmogelijkheden, gemeenschapsvoorzieningen, detailhandel en recreatieve functies. De verweving van functies staat voorop, in het bijzonder in de gebieden die aansluiten op de stations (nieuwe GEN-station Kerklaan en IC-station Vilvoorde). Een kwalitatieve ontwikkeling van woonomgevingen in het gebied is enkel mogelijk indien wordt afgestemd met de geluidsproblematiek vanwege de nabijgelegen luchthaven en R0.
1. Gemengde en gedifferentieerde ontwikkeling van het reconversiegebied, afgestemd op de stations en het openbaar vervoer Conform het drieledig programma wordt voorzien in een gemengde en gedifferentieerde ontwikkeling. Rond de stations is een grotere intensiteit voorzien. Verweving van activiteiten is in een aantal zones het uitgangspunt. Belangrijke differentiaties zijn: - Wonen in de stadsvernieuwing, aansluitend bij de kern van Vilvoorde; - Ziekenhuis en kantoren aansluitend op het station Vilvoorde; - Logistiek op de Cat-site; - Bestaande detailhandel en bijkomende detailhandel bij het GEN-station Kerklaan en aan de Woluwelaan en Uplace; - Gemengde bedrijvigheid in het gebied aansluitend op het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
2. Noord-zuid gerichte lijnvormige (groene en recreatieve) verbindingen Van noord naar zuid lopen lijnvormige elementen waarvan het groene of recreatieve karakter verder geaccentueerd kan worden: - Zeekanaal en Zenne; - Schaarbeeklei; - Spoorlijnen (25 / 27), met parkaanleg doorheen de kantorenzone; - Woluwelaan; Er wordt naar een verbinding tussen de Woluwe(rivier) en de Zenne gestreefd.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 52
3. Kerklaan als structurerende oost-west as voor de zachte weggebruiker De Kerklaan krijgt de rol van oost-west verbinding voor zachte weggebruikers. Tussen de kern van Machelen en de voorziene stedelijke ontwikkelingen zeekanaal wordt de relatie gelegd met een nieuw GEN-station aan de Kerklaan.
4. Hiërarchie in de ontsluitingsinfrastructuur De goede ontsluiting van het gebied naar het hogere wegennet maakt de reconversie ervan mogelijk voor een ruime waaier van activiteiten. Via verschillende bestaande wegen (Luchthavenlaan, Vilvoordelaan, Nieuwbrugstraat en Budasteenweg) wordt het gebied aangetakt op de R22 (Woluwelaan). De Woluwelaan takt via een heraanleg van het ontsluitingscomplex R22x R0x E19 aan op E19 en op de R0. Een optimalisering van de Budasteenweg maakt de verbinding tussen R22, N1 en R0. Via het doortrekken van de Rittwegerlaan in het noorden verbetert de interne ontsluiting van het noordelijk deel (achter station Vilvoorde en Cat-site). De stations van Vilvoorde en het voorziene station aan de Kerklaan zijn knooppunten voor de openbaar vervoersontsluiting.
3.1.3
Ruimtelijk relevante elementen uit de sectorale beoordelingen Elementen uit het milieueffectenonderzoek voor het VSGB Volgens het plan-MER heeft het zeer omvangrijk programma inzake kantoren, kleinhandel, leisure en TDL in het reconversiegebied Vilvoorde-Machelen (zoals onderzocht in het planMER, cijfers zie tabel p. 21 van het plan-MER) zeer negatieve verkeerseffecten op het lokaal wegennet (R22, N1, N211) én op het reeds (over)verzadigd hoofdwegennet (tot op ruime afstand van het gebied). Anderzijds hypothekeert de actuele en wellicht ook toekomstige (over)verzadiging van de R0 zelf de ontwikkelingen in Vilvoorde-Machelen. Ruimtelijk gezien echter wordt de geplande reconversie van dit oud en verwaarloosd industriegebied zeer positief beoordeeld. De leefbaarheid in bepaalde geplande woonprojecten wordt beperkt door de impact van nabije wegen (vooral het viaduct van Vilvoorde) en spoorwegen. Alternatief
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 53
wegtracé t10 is te perifeer gelegen als ontsluitingsweg voor Vilvoorde-Machelen en biedt geen meerwaarde voor de bestaande O-W-as Diegemstraat-Budasteenweg. Uit het verkeersmodel 2020 van het plan-MER R0 blijkt evenwel dat het verkeer dermate zou toenemen dat de verzadigingsgraad in 2020 minstens even hoog zou zijn als in de actuele toestand. Naast een zeker aanzuigeffect, dat inherent is aan elke capaciteitsuitbreiding, wordt deze sterke toename, aldus het plan-MER, veroorzaakt door de talrijke grootschalige stedenbouwkundige ontwikkelingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en – in (veel) mindere mate – in het VSGB (met name in Vilvoorde-Machelen). Er kan zelfs gesteld worden dat de vnl. door de Brusselse projecten veroorzaakte oververzadiging op de R0 de bereikbaarheid van Vilvoorde-Machelen en dus ook de economische haalbaarheid van het programma hypothekeert. Deze doorstromingsproblemen zullen volgens het plan-MER op drie manieren moeten aangepakt worden: Een aanzienlijke daling van het auto-aandeel in de verplaatsingen in de Brusselse regio: noodzakelijke uitbouw van een hoogwaardig(er) OV-netwerk (GEN, MIVB en De Lijn); Een verhoging van de capaciteit van het hoofdwegennet, in het bijzonder van de R0 t.h.v. Vilvoorde-Machelen: Indien deze maatregelen toch nog onvoldoende restcapaciteit creëren op de lokale ontsluitingswegen: reductie van het programma inzake detailhandel en eventueel ook inzake leisure en/of kantoren in de zone Vilvoorde-Machelen. Hierbij moet benadrukt worden dat het OV-programma als flankerend beleid een essentieel onderdeel is van het VSGB-programma zoals het destijds werd onderzocht (i.e. met zeer omvangrijke vierkante meters voor cluster C3, en evenzeer voor C1). In het plan-MER werd het OV-programma om methodologische redenen – als worst case scenario, met hantering van mobiliteitskengetallen voor zgn. C-locaties9, om de effecten van het plan an sich in de huidige verkeersconstellatie te kunnen beoordelen – niet als programma-onderdeel meegenomen, maar als ontwikkelingsscenario en milderende maatregel beschouwd. Daardoor zullen de milieueffecten van het VSGB inclusief flankerend beleid per definitie minder negatief zijn dan hiervoor beschreven. Het plan-MER (april 2010) gaat uit van een zeer ambitieus (i.e. omvangrijk) programma voor het reconversiegebied zoals voorzien was in het Strategisch Masterplan Reconversie Vilvoorde- Machelen van de provincie Vlaams- Brabant (april 2008) en houdt bovendien rekening met een enorme oppervlakte aan verwachte ontwikkelingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hierdoor maakt het plan-MER een heel negatieve inschatting van de (toekomstige) verkeerssituatie in het GRUP VSGB, waarbij uitgegaan wordt van de verkeerssituatie na de realisatie van alle m² aan verwachte ontwikkelingen. Er is meer bepaald uitgegaan van de volgende cijfers in het plan-MER (pagina 21), die een synthese geven van vier scenario’s uitgewerkt in het Strategisch Masterplan Reconversiegebied Vilvoorde- Machelen (Provincie Vlaams- Brabant, april 2008) zoals verder verfijnd in de beslissing van de Vlaamse Regering van 20 februari 2009:
9
C-locaties zijn locaties waarvoor als uitgangspunt een nog niet voldoende voorzien openbaar vervoersnet geldt. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld A-locaties, die gekenmerkt worden door een volwaardig openbaar vervoersnet. Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 54
D De hiervoor weergegeve en samenvatttende tabel die in het plan-MER is ggehanteerd, is in feite e een samenvatting van de e uitgebreide e tabel van het h Strategisc ch Masterplaan (met deelgebieden 1 t.e.m. 26)), hierna we eergegeven. Voor de go oede orde kan k worden verduidelijk kt dat de o onderverdeling van het re econversiege ebied Vilvoo orde-Machele en in 26 deellgebieden, ko omt voort u uit de indelin ng in het Strrategisch Ma asterplan van de Provinc cie Vlaams-B Brabant uit 2008 2 (zie ffiguur inzake e indeling hierna). Deelg gebieden 10 0 t.e.m. 14 komen k niet vvoor in onde erstaande ffiguur en tab bel omdat hett publieke ru imte zoals sttraten en pleinen betreft.
Figu uur: indeling in deelgebie eden volgens s het Masterp plan Vilvoordde-Machelen n
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvvoeringsplan 2.12_00124_0000 01 g “VSGB en aan nsluitende open n ruimtegebiede nafbakening cluster C3 Reconversiege ebied Vilvoorde--Machelen”
Bijlage IIIIa Toelichtingsn nota - Tekst 55
GEKOZEN SCENARIO OP BASIS VAN BESLISSING VLAAMSE REGERING dd. 20/02/2009 Zone Nr.
Recreatie Retail/ Kantoren /Leisure shopping
8 Rond Broekstraat 9 Kanaalstrook Z 15 Renault N 16 Renault Z 17 Strip langs spoor 18 N1‐Kanaal 21.a CAT‐site 21.b CAT‐site TOTAAL
0 0 0 0 0 0 0 0 0 9.604 2.396 0
KMO
CONSENSUS PROGRAMMA 17.032 9.651 0 0 0 0 0 0 0 47.502 47.502 57.000 11.981 15.974 0 14.783 44.349 88.698
Publ. Voorz.
Wonen
m² VAST PROGRAMMA 28.048 28.048 0 0 0 0 88.335 88.335 160.848 0 0 0 15.925 0 79.625 63.700 0 138.810 0 0 204.821 166.858 167.960 152.035
Benaming 22 Watersite 23 Archipel 24 Stationsomgeving V 25 Woluwelaan 26 Makro‐site TOTAAL
TDL
Park
476.816 0 0 0 0 476.816
28.048 0 0 0 0 28.048
0 0 0 0 0 0
0 0 0 47.502 0 0
98.638 0 63.083 0 0 0
17.500 3.200 10.300 0 0 0
0 8.570 6.372 0 71.883 0
0
0
0
285.670
0
0
0
40.810
12.000
91.298
117.476
431.368
47.502
161.721
31.000
127.635
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 8.000 0 1.250 10.000 8.250 0 0 0 27.500
VARIABEL PROGRAMMA 1 Aan Station 2 Hoek plein 3 Twee bedrijven 4 Strook Kerklaan Z 5 Binnengebied 6 Strook R22 7 Strook Kerklaan N 19 Overgangszone 20 Z van viaduct (Uplace) TOTAAL
28.000
19.000
7.000
10.000
43.000
36.000
27.000 55.000
40.000 59.000
55.000 62.000
0 10.000
0 43.000
0 36.000
Via onderstaande concordantietabel wordt de aansluiting gemaakt tussen de deelgebieden uit het Strategisch Masterplan en de bestemmingszones voor cluster C3 zoals weergegeven op het grafisch plan, met dien verstande dat er geen volledige overeenstemming is doordat de oppervlakte van bepaalde deelgebieden nog verder opgedeeld is: Deelgebieden cluster C3 GRUP VSGB
Deelgebieden Masterplan
(voormalig) C3.1 (intussen gemeentelijk RUP De Molens)
8
C3.2
1, 2, 3, 4, 5, 6, een deel van 7, 19, 20 en een deel van 26
C3.3
15 en een klein deel van 22
C3.4
24 en een deel van 21
C3.5
16, het grootste deel van 18, een deel van 21, 23, 25
C3.6
9, 17, een klein deel van 18 (onder viaduct) en een deel van 21
C3.7
Een deel van 7 en een deel van 26
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 56
In het kader van de voorbereiding van het voorliggende ontwerpplan is overgegaan tot de herinventarisatie en herbeoordeling van de geplande ontwikkelingen in cluster C3 en tot een grondig heronderzoek van de evolutie van het programma uit het Masterplan van de Provincie Vlaams-Brabant over het ontwerpplan en de voorlopige aanvaarding tot de definitieve vaststelling van het inmiddels vernietigde GRUP VSGB (cluster C3). Op basis van dit onderzoek werd tot de vaststelling gekomen dat de verkeersgenererende ontwikkelingen in het voorliggende ontwerpplan voor cluster C3 en in de nabije omgeving van deze cluster sterk beperkt zijn in vergelijking met de ontwikkelingen die destijds in het kader van het plan-MER als programma werden onderzocht. Er werd vastgesteld dat cluster C3 ‘Reconversiegebied Vilvoorde–Machelen’ een aanzienlijk beperktere invulling krijgt dan de verkeersgenererende functies die initieel in de beslissing van de Vlaamse regering van 20 februari 2009 waren voorzien en in het plan-MER ongewijzigd als aanname werden gebruikt voor het onderzoeken van onder andere de mobiliteitseffecten. Deze beperkingen, zoals ook hierna zal blijken, waren reeds grotendeels doorgevoerd in het door de Raad van State bij arrest nr. 227.723 vernietigde cluster C3 van het GRUP VSGB dd. 16 december 2011. Deze beperkingen worden in voorliggend ontwerpplan in het programma eveneens aangehouden en zelfs nog uitgebreid, met het oog op het beperken van de verkeersgeneratie. De doorvertaling naar de grafische en stedenbouwkundige voorschriften van cluster C3, zoals verder verdeeld in deelgebieden C3.1 tot en met C3.7, voorziet met name de hierna volgende beperkingen in de volgens het plan-MER meest mobiliteitsgenererende functies, nl. detailhandel, recreatie en kantoren. Daarbij werd gedetailleerd onderzoek verricht per deelgebied zoals opgenomen in het Masterplan. Nummers van deelgebieden verwijzen aldus naar het Masterplan (kaart met nummers, zie figuur eerder in dit hoofdstuk). - Wat kleinhandel betreft, werd het programma beperkt o met 44.349 m² ter hoogte van deelgebied 18 ‘N1-kanaal’ langs de Schaarbeeklei ten zuiden van de Broekstraat, doordat noch de voorschriften m.b.t. deelgebied C3.5, noch de voorschriften m.b.t. deelgebied C3.6 van het deels vernietigd GRUP VSGB de dato 16 december 2011 de functie kleinhandel toelieten; o met 15.974 m² ter hoogte van deelgebied 17 ‘Strip langs het spoor’ doordat de voorschriften m.b.t. deelgebied C3.6 van het deels vernietigd GRUP VSGB de dato 16 december 2011 de functie kleinhandel niet toelieten; De oppervlakte kleinhandel voorzien in het consensusprogramma werd aldus de facto reeds met 60.323 m² (44.349 m² + 15.974 m²) beperkt ten aanzien van de oppervlakte kleinhandel waarmee het plan-MER afbakening VSGB rekening heeft gehouden. - Wat recreatie betreft, werd het programma beperkt: o met 9.604 m² ter hoogte van deelgebied 16 ‘Renault Z’ doordat de voorschriften m.b.t. deelgebied C3.5 van het deels vernietigd GRUP VSGB de dato 16 december 2011 de functie recreatie niet toelieten; o met 2.396 m² ter hoogte van deelgebied 17 ‘Strip langs het spoor’ doordat de voorschriften m.b.t. deelgebied C3.6 van het deels vernietigd GRUP VSGB de dato 16 december 2011 de functie recreatie niet toelieten; De oppervlakte recreatie voorzien in het consensusprogramma werd aldus met 12.000 m² (9.604 m² + 2.396 m²) beperkt ten aanzien van de oppervlakte recreatie waarmee het plan-MER afbakening VSGB rekening heeft gehouden. - Wat kantoren betreft, werd de kantooroppervlakte met 47.502 m² beperkt ter hoogte van deelgebied 16 ‘Renault Z’ doordat de voorschriften m.b.t. deelgebied C3.5 van het deels vernietigd GRUP VSGB de dato 16 december 2011 de functie kantoren niet als hoofdfunctie toelieten. Kantoren worden wel toegelaten als nevenfunctie, gekoppeld aan de hoofdfunctie productie. De verkeersgeneratie van dergelijke “nevenfunctie kantoren” is evenwel reeds inbegrepen in de mobiliteitskengetallen voor de betreffende hoofdfunctie (KMO, TDL,…) die in het plan-MER VSGB werden gebruikt voor het inschatten van de verkeersgeneratie en mogen dus niet ook nog eens als hoofdfunctie kantoren meegerekend worden. Samengeteld houden de beperlingen opgelegd door de voorschriften van voorliggende ontwerpplan een reductie in met 60.323 m² aan kleinhandel, met 12.000 m² aan recreatie en met 47.502 m² aan kantoren. Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 57
Ten tweede worden een aantal bijkomende wijzigingen en reducties doorgevoerd ten aanzien van de door de Raad van State bij arrest nr. 227.723 vernietigde cluster C3, met name: -
binnen de cluster C3 worden de volumes kleinhandel in de twee meest mobiliteitsgenererende deelzones bijkomend en globaal worden beperkt tot netto 69.000 m², daar waar de Anteagroup in haar studie uitging van een reductie tot 72.000m². Dit betekent een reductie met 45.502 m² ipv 42.502 m². Het grafisch plan voorzag in 2011 een beperking van de zone voor gemengde activiteiten (C3.3), maar bleef hetzelfde volume aan kleinhandel voorzien. Door nu een globale beperking van de totale bruto vloeroppervlakte kleinhandel in de deelzones C3.2 en C3.3 in te schrijven (maximale toename met 82.800 m²) wil de Vlaamse Regering de ontwikkeling van kleinhandel in de zone aan de Broekstraat (C.3.3) én in de zone aan de Woluwelaan (C3.2) mogelijk maken. Maar door deze bijkomende reductie wil de Vlaamse Regering ook een antwoord bieden op de argumenten die de Raad van State bij arrest nummer 227.723 ontwikkelt om de cluster C3 te vernietigen. Dit strookt met het gebiedsspecifiek ontwikkelingsperspectief voor het VSGB dat stelt dat ruimtelijke ontwikkelingen rekening moeten houden met de draagkracht van de omgeving en dat het behouden en het versterken van de verkeersleefbaarheid in het VSGB primordiaal zijn.
-
binnen de cluster C3 worden de volumes recreatie in de twee meest mobiliteitsgenererende deelzones C3.2 en C.3.3 globaal beperkt tot 7.000 m² ten opzichte van de volumes recreatie voorzien in het plan-MER ‘afbakening van het Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel en aansluitende open ruimtegebieden’ en met 45.000 m² ten opzichte van het vernietigde gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘afbakening van het Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel en aansluitende open ruimtegebieden’. Hierdoor mag de totale bruto vloeroppervlakte recreatie in de deelzone C3.2 en C3.3 maximaal met 72.000 m² toenemen. Ook met deze bijkomende reductie wil de Vlaamse Regering een antwoord bieden op de argumenten die de Raad van State bij arrest nummer 227.723 ontwikkelt om de cluster C3 te vernietigen. Deze reductie strookt ook met het gebiedsspecifiek ontwikkelingsperspectief voor het VSGB dat stelt dat ruimtelijke ontwikkelingen rekening moeten houden met de draagkracht van de omgeving en dat het behouden en het versterken van de verkeersleefbaarheid in het VSGB primordiaal zijn.
Bovendien werd binnen het door de Raad van State bij arrest nr. 227.723 vernietigde deelgebied C3.6 onder het viaduct, ten westen van de spoorlijn, tussen de Schaarbeeklei en het kanaal, in deelgebied 18 uit het Strategisch Masterplan, een oppervlakte van 14.783 m² kantoren voorzien. Op grond van voortschrijdend inzicht wordt de wenselijkheid en de haalbaarheid van de ontwikkeling van kantoren op deze locatie niet langer verantwoord geacht. Met name blijkt uit een haalbaarheidsstudie opgemaakt door Idea Consult in 2012 dat de vraag naar kantoren beperkter is dan eerder aangenomen. Kantoorfunctie op deze plaats blijft ook niet meer behouden, hetgeen een bijkomende reductie van de oppervlakte kantoren betekent met 14.783 m². In plaats van deze functie wordt teruggekeerd naar de bestemming van C3.5, waarbinnen geen sterk verkeersgenererende functies gelden. Dit betekent een bijkomende beperking met 14.783 m² kantoren ten aanzien van de oppervlakte kantoren waarmee het plan-MER afbakening VSGB rekening heeft gehouden. Op basis van bovenstaande elementen zijn de voorziene oppervlaktes aan mobiliteitsgenererende activiteiten aanzienlijk kleiner dan hetgeen in het plan-MER als uitgangspunt werd genomen, namelijk: Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 58
-
wat detailhandel betreft 105.825 m² (60.323 + 45.502 m²) minder; wat recreatie betreft 7.000 m² (12.000 – 5.000 m²) minder; wat kantoren betreft 62.285 m² (47.502 + 14.783 m²) minder.
Om te vermijden dat in de overige zones voor gemengde activiteiten de mobiliteitsgenererende volumes kleinhandel, recreatie en kantoren zouden uitstijgen boven de volumes voorzien in het plan-MER, zijn in de stedenbouwkundige voorschriften van de deelzones C3.1, C3.2, C.3.3, 3.4 en C3.6 maximale volumes kleinhandel, recreatie en kantoren bepaald. Dit is een overname enerzijds van de volumes zoals aangenomen in het plan-MER wat het consensus- en het variabel gedeelte betreft, en anderzijds van de bijkomende reducties. In derde instantie zijn de verwachte ontwikkelingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest veel beperkter gebleken dan voorzien in het plan-MER (zie ook reeds milieuverklaring, opgenomen eerder in deze toelichtingsnota, zoals ook reeds gevalideerd door de Raad van State in het arrest nr. 227.732 inzake het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). De realisatie van de reconversiezone C3 dient volgens het plan-MER in principe te gebeuren conform de milderende maatregelen geformuleerd in dat plan-MER. Het plan-MER VSGB gaat evenwel uit van een zeer omvangrijk programma, dat in cluster C3 thans een beperktere invulling krijgt en waarbij een aantal reducties t.o.v. het eerder vernietigde deelplan voor cluster C3 werden gedaan (zie supra). Er kan dus niet langer van het uitgangspunt van het plan-MER worden vertrokken, wat cluster C3 betreft. De inhoud van C3 is niet gelijk te stellen met het in het plan-MER voor de reconversiezone onderzochte programma. Daarnaast werd het effect van de koppeling van de ontwikkeling van de mobiliteitsgenererende activiteiten (na reductie programma) aan de milderende maatregelen (GEN-station Kerklaan en hoogfrequente pendelbus) onderzocht door AnteaGroup (17 januari 2015). Het gereduceerde programma werd meer bepaald aan twee van de in het plan-MER opgenomen drie milderende maatregelen gekoppeld, namelijk het GEN-station Kerklaan en de hoogfrequente pendelbus. De nota besluit daaromtrent: “In deze nota werden, vertrekkend van de aanpak in het plan-MER VSGB, de mobiliteitseffecten onderzocht van volgende milderende maatregelen binnen de reconversiezone Vilvoorde-Machelen:
Een aanzienlijk gereduceerd programma retail, leisure en kantoren, zoals het realiseerbaar is volgens de stedenbouwkundige voorschriften van het RUP VSGB voor cluster C3;
Een modal split met verminderd autogebruik, ten voordele van het openbaar vervoer, die kan gerealiseerd worden dankzij de realisatie van het GENstation Kerklaan en de busverbinding tussen Vilvoorde-station en de luchthaven van Zaventem, die de belangrijkste verkeersaantrekkende polen van Vilvoorde-Machelen (o.a. de Uplacesite) bedient; Daarnaast werd ook rekening gehouden met de automatische verschuiving van verkeer in de tijd, vnl. het verkeer gegenereerd door retail- en leisure-activiteiten, van de spitsuren naar de daluren, die zich voordoet in situaties waarin het ontsluitend wegennet sterk verzadigd is tijdens de spitsuren, en leidt tot (aanzienlijk) lagere kengetallen voor verkeersgeneratie tijdens de spitsuren. De inschatting van de mobiliteitseffecten van Vilvoorde-Machelen op basis van deze uitgangspunten leidt tot de conclusie dat:
Het programma van de reconversiezone Vilvoorde-Machelen geen aanzienlijk negatieve effecten heeft op de doorstroming van het lokaal wegennet rond de reconversiezone Vilvoorde-Machelen (R22, N211, N1, N21);
De situatie op het hoofdwegennet (R0, E19) kritisch blijft, maar gezien de beperkte bijdrage van reconversiezone Vilvoorde-Machelen in de totale
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 59
verkeersintensiteiten op deze wegen, kan dit niet als een aanzienlijk negatief effect van reconversiezone Vilvoorde-Machelen beoordeeld worden. Derhalve kan gesteld worden dat, uitgaande van de genoemde reductie van het retail, leisure- en kantoorprogramma in Vilvoorde-Machelen en van de implementatie van het GEN-station Kerklaan en de busverbinding Vilvoorde-Zaventem doorheen/langs de site, geen bijkomende milderende of flankerende maatregelen nodig geacht worden. De tangentiële tramverbinding Vilvoorde-Zaventem-Roodebeek, die in het plan-MER was opgelegd als milderende maatregel i.f.v. het oorspronkelijk, niet gereduceerd programma, wordt derhalve niet langer noodzakelijk geacht op korte termijn ter mildering van de mobiliteitseffecten van reconversiezone Vilvoorde-Machelen. Deze tramverbinding blijft wel wenselijk en voorzien op langere termijn, ter verbetering van de algemene mobiliteit in de NO-rand van Brussel, en maakt na realisatie de busverbinding Vilvoorde-Machelen overbodig (aangezien deze grosso modo hetzelfde traject volgt).” Gevolg gevend aan de conclusies van de aanvullende nota zijn de twee milderende maatregelen GEN-station Kerklaan en hoogfrequente pendelbusverbinding via een koppeling in rechte afhankelijk gemaakt in de stedenbouwkundige voorschriften. In de stedenbouwkundige voorschriften zijn tevens de andere maatregelen doorvertaald die betrekking hebben op mobiliteit (rechtstreekse ontsluiting via hoofdwegennet en niet via lokale wegen en woonkernen, realisatie oostelijke en westelijke ontsluitingsweg, ...), en op geluid, lucht, oppervlaktewater en mens, fauna en flora, landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en waterbeheersing. Voor het GEN-station Kerklaan en hoogfrequente pendelbusverbinding wordt aldus een fasering ingebouwd waarbij de ontwikkelingen van de volledige cluster C3 enkel gerealiseerd kunnen worden indien de stedenbouwkundige vergunning voor het GEN-station aan de Kerklaan verleend is en er juridische zekerheid voorligt over een hoogfrequente pendelbusdienst. De hoogfrequente pendelbusverbinding is ruim opgevat als een milderende maatregel die dient voor het gehele gebied. Er moeten afdoende garanties voorliggen dat de pendelbus zal worden ingezet tussen Vilvoorde IC-station en de nabijgelegen multimodale openbare vervoershub van de luchthaven Brussel Nationale Luchthaven te Zaventem met als minimaal vereiste stopplaatsen Vilvoorde-station, deelgebied C3.2 langs de R22 (ter hoogte van de Uplace site) en Brussel Nationale Luchthaven. Indien deze voorwaarden niet vervuld zijn vóór eind 2017 dan krijgt het volledige gebied de bestemming van artikel C3.5. De bestemmingen in artikel C3.5 zijn geen sterke mobiliteitsgenererende activiteiten waardoor de realisatie van een treinhalte en pendeldienst niet noodzakelijk zijn. In het hierna weergegeven overzicht van milderende maatregelen werd het eerder in het planMER weergegeven louter indicatieve overzicht van (ruimtelijk vertaalbare en ruimtelijk niet vertaalbare) milderende maatregelen tot één overzichtelijke globale tabel verwerkt, waarbij telkens is aangegeven hoe de doorvertaling concreet in dit plan is voorzien, rekening houdend met de resultaten van de aanvullende nota van AnteaGroup: Milderende maatregelen van het plan-MER sterke reductie oppervlakte detailhandel en leisure in consensusgedeelte van programma Masterplan Vilvoorde-Machelen
aparte ontsluiting voor nieuw ziekenhuis en TDL-zone voldoende afstand tussen nieuwe bewoning en R0
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Vertaling in het gewestelijk RUP sterke beperkingen van vloeroppervlakte worden in de voorschriften ingeschreven. Tevens wordt een inrichtingsstudie verplicht om de aanvrager te laten aantonen op welke wijze wordt rekening gehouden met de ontsluitingsproblematiek en de bereikbaarheid met openbaar vervoer. mogelijkheid voor ontsluiting via de verlengde Rittwegerlaan naar de Luchthavenlaan via aanduiding van tracé middels art. C3.10. de zone voor stedelijke activiteiten (met woningen) blijft beperkt tot het gebied ten noorden van de Ring R0 (art. C3.2) en het Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 60
deelgebied ‘De Molens’ (art.C3.1). buffer tussen eventuele bedrijven en nieuwe/bestaande bewoning in gebied 63
gebied 63 is geen onderdeel van dit RUP. N.v.t.
maximaal behoud en integratie bouwkundig erfgoed en beeldbepalende elementen in te ontwikkelen gebieden
belangrijk aandachtspunt bij vergunningsverlening op projectniveau.
sterke uitbouw OV-ontsluiting, met name via: 1° via het voorzien van een GEN-station Kerklaan
2° hoogfrequente pendelbus tussen station Vilvoorde en belangrijkste verkeersaantrekkende polen (m.n. Uplace)
3° een tramlijn op R22 en door de reconversiezone
opname van het GEN-station Kerklaan in voorschrift C.3.9 van het gewestelijk RUP en opname van voorschriften in de artikelen C3.1 t.e.m. C3.7. opname van voorschriften in de artikelen C3.1 t.e.m. C3.7 die garanderen dat voldoende juridische zekerheid omtrent pendelbusverbinding bestaat alvorens een vergunning kan worden verleend. deze tramlijn is niet vereist als milderende maatregel voor de realisatie van het huidige programma van cluster C3 (cf. aanvullende nota van Antea); er wordt niettemin verder gewerkt aan de realisatie van de tramlijn; hiervoor is een afzonderlijke plan-MER opgestart door De Lijn, aangezien de tramlijn deels buiten cluster C.3 (en buiten het gewestelijk RUP) valt; het zou bovendien een ongeoorloofde en onzorgvuldige voorafname zijn om hiervoor reeds een reservatiestrook vast te stellen.
geluidsisolatie en luchtconditionering nieuw ziekenhuis
op te nemen in voorschrift C3.4 (waar gepland nieuw ziekenhuis te voorzien is)
eventueel overslagvoorzieningen langs kanaal in gebied 63
gebied 63 is geen onderdeel van dit RUP. N.v.t.
geluidsscherm langs spoorweg t.h.v. gebied 64
gebied 64 is geen onderdeel van dit RUP. N.v.t.
Elementen uit het ruimtelijk veiligheidsrapport (RVR) voor het VSGB Voor de cluster C3 is een nieuw RVR opgemaakt om rekening te houden met alle elementen in deze cluster. Het rapport dateert van 7 februari 2015. Drie bestaande (2 laagdrempelinrichting en 1 hoogdrempelinrichting) Seveso-inrichtingen op Vlaams grondgebied zijn van invloed op het reconversiegebied Vilvoorde-Machelen: Voor Argos Storage Belgium in Vilvoorde (laagdrempelig) zijn de externe risico’s beperkt waardoor er een voldoende afstand bestaat tot het geplande gebied voor gemengde activiteiten II (art C3.2) d.i. inclusief de bestemming wonen. De geplande bestemming inclusief wonen, alsook dat er een groot aantal personen kan verwacht worden in deze zone, zal geen relevante invloed hebben op de terminal, ook niet bij een verdere ontwikkeling van de terminal. Voor de inrichting van Fenzi Belgium (laagdrempelig) is de geplande ontwikkeling niet méér determinerend dan de reeds bestaande, en dit voor zowel het woongebied als voor kwetsbare locaties. Rekening houdend met de beperkte externe risico’s verbonden aan Fenzi Belgium is Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 61
er voldoende afstand tot het geplande gebied voor gemengde activiteiten IV (art. C3.4) waarbinnen er sprake is van een gepland ziekenhuis. Dit betekent eveneens dat de geplande ontwikkeling van het gebied voor gemengde activiteiten IV (artikel C3.4) d.i. inclusief het geplande ziekenhuis, geen relevante invloed zal hebben op de vestiging van Fenzi Belgium, ook niet bij een verdere ontwikkeling. Voor de hoogdrempelinrichting Sumitomo Chemical Europe kunnen de externe risico’s in de toekomst hoger liggen, en hierbij wordt best rekening gehouden dat bij de ruimtelijke planning. Er wordt voorgesteld om in het deelgebied voor gemengde activiteiten II een zone te voorzien waar planologisch noch wonen (gebied met woonfunctie), noch het vestigen van een kwetsbare locatie (school, ziekenhuis, rust- en verzorgingstehuis) wordt toegelaten. De andere bestaande Seveso-inrichtingen nabij het reconversiegebied, zowel in Vlaanderen als in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zijn niet bepalend, omdat de afstand te groot is en/of dichterbij gelegen bestaande woongebieden of kwetsbare functies determinerender zijn. In het RVR wordt het respecteren van de normen inzake externe veiligheid t.h.v. zowel bestaande als geplande woonclusters en kwetsbare functies als randvoorwaarde gesteld bij het invullen van bedrijventerreinen met Seveso-inrichtingen. De weerhouden gebieden voor regionaal bedrijventerreinen waar de voorgestelde stedenbouwkundige voorschriften inplanting van Seveso-inrchtingen toelaten, hebben de potentie om Seveso-bedrijven, binnen de beperkingen gestelde risicocriteria, te vestigen. Evenwel moet er rekening mee gehouden worden dat de weerhouden bedrijventerreinen aan de grens met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een beperking opgelegd kunnen krijgen. De aanwezigheid van een groep woningen in het zuiden van het gebied, de mogelijke aanwezigheid van veel publiek ter hoogte van het gebied voor gemengde activiteiten (artikel C3.2) is een belangrijke beperking voor de inplanting van Seveso-inrichtingen. Ook de inplanting van het ziekenhuis in Vilvoorde-Machelen is zeer beperkend voor dit soort activiteiten in de geplande aanpalende TDL-zone.
3.1.4
Toelichting bij de planopties per gebied van cluster C3 Opgenomen bestemmingswijzigingen Op basis van deze ruimtelijke visie worden volgende grote lijnen geformuleerd voor de herbestemming van de verschillende gebieden in cluster C3. - Het stadsvernieuwingsproject ‘De Molens’, de langgerekte voormalige Renaultgebouwen (enkel noordelijk deel), de sites voor de brownfieldprojecten Uplace NV, BPI NV (Rittweger) en Robelco NV; thans Iret Development NV (Access Park), en de zone achter het IC-station van Vilvoorde, worden voorzien als gebieden voor gemengde activiteiten (C3.1 t.e.m.C3.4, lichtroze kleur). Voor ieder gebied gelden andere klemtonen in de mogelijke verweving van toekomstige activiteiten. - Overeenkomstig het masterplan voor de Watersite wordt de strook aan de oostzijde van de spoorweg langsheen Vondelgracht en doorgetrokken Rittwegerlaan een kantorenzone (C3.6). Deze kantorenzone krijgt een parkachtige inrichting. - De zone van Makro (C3.7) wordt herbestemd tot kleinhandelszone. - De CAT-site wordt voorzien als gebied voor transport, distributie en logistiek (C3.5 ten noorden). - De zuidelijke delen van het gebied, gelegen in de spieën tussen kanaal, de spoorwegen en Woluwelaan behouden een functie als gemengd regionaal bedrijventerrein (C3.5 ten zuiden). - De zone aan het kanaal onder het viaduct krijgt net als de aangrenzende zone, de functie gemengd regionaal bedrijventerrein (C3.5). In het masterplan werd deze zone oorspronkelijk bestemd als kantorenzone. Uit een haalbaarheidsstudie opgemaakt door Idea Consult van 2012 blijkt de vraag naar kantoren beperkt. Hierdoor wordt gekozen af te wijken van de bestemming voorzien in het masterplan.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 62
-
Ten slotte worden flankerend bij de bestemmingswijzigingen zones voor spoorweginfrastructuur voorzien die gebaseerd zijn op de ligging van de bestaande spoorwegen, waar een GEN-station Kerklaan in de voorschriften voorzien wordt (C3.9), en worden indicatieve ontsluitingen weergegeven waar nodig geacht (C3.10).
Deze gebieden (art. C3.1, C3.2, C3.3, C3.5, C3.7) met uitzondering van de zone achter het station (art.C3.4), kunnen ontsloten worden via verschillende bestaande goed uitgeruste wegen (Luchthavenlaan, Vilvoordelaan, Nieuwbrugstraat, Budasteenweg en Schaarbeeklei). Hiervoor moet geen nieuwe onsluiting vastgelegd worden. Voor de zone achter het station (art. C3.4 en art.C3.6) moet een nieuwe ontsluiting (art.C3.10) voorzien worden opdat de interne ontsluiting van dit gebied verzekerd is. Hiervoor wordt een symbolische aanduiding op het plan aangegeven.
Vertaling naar stedenbouwkundige voorschriften
Verordende stedenbouwkundige voorschriften
Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften
Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’. Artikel C3.1 Gebied voor gemengde activiteiten I Artikel C3.1.1
Bepalingen m.b.t. het gebied voor gemengde activiteiten
Het gebied is bestemd voor de verweving van wonen, handel, horeca en toeristische logies, bedrijven, kantoren en diensten, openbare en private nuts- en gemeenschapsvoorzieningen, openbare groene en verharde ruimten en socio-culturele inrichtingen.
Het gebied voor gemengde activiteiten is een multifunctioneel gebied waar verweving van functies het uitgangspunt is. Een monofunctionele invulling van het gebied wordt dus best vermeden.
De volgende hoofdactiviteiten zijn niet toegelaten: -
afvalverwerking
-
logistiek (op- en overslag, voorraadbeheer, fysieke distributie en groupage), groothandel en bedrijven die omwille van de schaal en het ruimtelijk impact niet verenigbaar zijn met de omgeving.
-
Recreatie
De totale bruto vloeroppervlakte kantoren wordt beperkt tot 20.438 m² en de bruto vloeroppervlakte kleinhandel wordt beperkt tot 11.580 m²
Kantoren kunnen verstaan worden als bedrijven met als hoofdactiviteit privé- en overheidsdienstverlening met een hoofdzakelijk administratief karakter en een hoge personeelsintensiteit. Bedrijfsactiviteiten kunnen verstaan worden als productie van goederen, verwerking en bewerking van goederen, onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten.
De beperkingen vloeien voort uit het Masterplan Vilvoorde-Machelen en het plan-MER van het VSGB.
Artikel C3.1.2
Bepalingen m.b.t. de inrichting van het gebied
Vergunningen voor de toegelaten activiteiten kunnen slechts worden verleend nadat, cumulatief:
Het GEN-station Kerklaan en de hoogfrequente pendelbusverbinding zijn twee absolute vereisten voor de modal shift in cluster C3. Gelet op het belang van deze modal shift wordt de realisatie van de bestemming ( hetgeen gebeurt via vergunningverlening) in rechte afhankelijk gemaakt van de vergunningverlening van het GEN-station Kerklaan en de operationaliteit van een hoogfrequente pendelbus.
-
de stedenbouwkundige vergunning is verleend voor de aanleg van de treinhalte Kerklaan; en
-
er garanties zijn dat tijdig een hoogfrequente pendelbusverbinding zal worden ingezet tussen Vilvoorde ICstation en de nabijgelegen multimodale openbare vervoershub van de luchthaven Brussel Nationale Luchthaven te Zaventem, met als minimaal vereiste stopplaatsen Vilvoorde-station; deelgebied C3.2 langs de R22 (ter hoogte van deelgebied C3.2 de Uplace site); en Brussel Nationale Luchthaven, en dat deze hoogfrequente pendelbus operationeel blijft tot zolang de tangentiële tramverbinding Jette- Vilvoorde – Zaventem (nationale luchthaven) van De Lijn via de R22 niet is gerealiseerd.
Indien beide voormelde voorwaarden niet vervuld zijn vóór 31 december 2017, dan zijn de stedenbouwkundige voorschriften van artikel C3.5 van toepassing op dit gebied, met uitsluiting van deze twee voorwaarden.
Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze niet strijdig zijn met de
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Om deze bepaling te laten doorwerken is een adviesvraag aan de federale overheidsdienst bestuur der luchtvaart aangewezen.
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 63
gangbare luchtvaarterfdienstbaarheden of een gevaar opleveren voor de luchtverkeersveiligheid.
Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze wat schaal en ruimtelijke impact betreft verenigbaar zijn met de omgeving. Daarbij wordt ten minste aandacht besteed aan: -
de relatie met de in de omgeving aanwezige functies;
-
de invloed op de omgeving wat betreft het aantal te verwachten gebruikers, bewoners of bezoekers;
-
de invloed op de mobiliteit en de verkeersleefbaarheid;
-
de relatie met de in de omgeving van het woongebied vastgelegde bestemmingen;
-
de bestaande of gewenste woondichtheid;
-
de inpassing in de omgeving.
Elke aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning zal worden beoordeeld aan de hand van volgende criteria: -
zorgvuldig ruimtegebruik;
-
een kwaliteitsvolle aanleg van het plangebied;
-
de afwerking van de gebouwen;
-
het organiseren van de ontsluiting;
-
het groeperen en organiseren van parkeermogelijkheden zonder afwenteling op het openbaar domein;
-
het inspelen op de bereikbaarheid met het openbaar vervoer;
-
het garanderen van de waterbeheersing
De vermelde activiteiten zijn evenwaardig of nevengeschikt en moeten beoordeeld worden op hun verenigbaarheid met hun omgeving wat schaal en ruimtelijke impact betreft. De te beschouwen omgeving is afhankelijk van de voorgestelde ingreep. De beoordeling van de verenigbaarheid zal in de praktijk sterk verschillen. Voor werken met een beperkte ruimtelijke impact of een beperkte schaal zal de beoordeling beknopt blijven. Grote werken of werken met bijvoorbeeld een grote mobiliteitsimpact, waaronder ook de parkeerplaatsen, zullen uitgebreider moeten worden beoordeeld. Met inpassing in de omgeving wordt bedoeld de inplanting, het reliëf en de bodemgesteldheid, het bouwvolume en het uiterlijk, ….van het project (of gebouw). De beoordeling gebeurt door de vergunningverlener. Het aanvraagdossier moet dus afhankelijk van de beoogde ingreep de nodige elementen bevatten om de beoordeling mogelijk te maken. Een kwalitatieve inrichting van het gebied is noodzakelijk. Gelet op de specificiteit van het gebied wordt er van uitgegaan dat het gebied in één geheel of in meerdere grote delen wordt ontwikkeld. De verplichting tot opmaak van een inrichtingsstudie is dan ook zeer zinvol.
Artikel C3.1.3
Bepalingen m.b.t. de inrichtingsstudie
Bij een vergunningsaanvraag voor een project van minstens 1000 m² bruto vloeroppervlakte wordt een inrichtingsstudie gevoegd. De inrichtingsstudie is een informatief document voor de vergunningverlenende overheid met het oog op het beoordelen van de vergunningsaanvraag in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de stedenbouwkundige voorschriften voor het gebied. De inrichtingsstudie zal tenminste aantonen hoe de functies worden verweven, hoe het parkeren niet wordt afgewenteld op het openbaar domein, op welke wijze wordt ingespeeld op de bereikbaarheid met het openbaar vervoer, hoe de ontsluiting zal verlopen en hoe de waterhuishouding wordt geregeld.
In dit gebied is het wenselijk dat aanvragen voor de ontwikkeling gesitueerd worden binnen een ruimtelijke visie op de globale ontwikkeling van het gebied. De projecten voor een deel van het gebied mogen de latere ontwikkeling van de rest van het gebied niet hypothekeren. Daarom wordt een inrichtingsstudie opgelegd. De inrichtingsstudie geeft een aanduiding van alle ordeningsaspecten in het gehele gebied, tenminste: de verweving van functies, de parkeerfaciliteiten, de bereikbaarheid met openbaar vervoer, de ontsluiting en de waterhuishouding. De inrichtingsstudie heeft betrekking op het gehele bestemmingsgebied en beperkt zich derhalve niet tot een project met een geringere omvang dan het gebied. Een inrichtingsstudie is niet vereist bij aanvragen die betrekking hebben op minder dan 1.000 m² bruto vloeroppervlak.
De inrichtingsstudie geeft ook aan hoe het voorgenomen project zich verhoudt tot wat al gerealiseerd is in het gebied en/of tot de mogelijke ontwikkeling van de rest van het gebied. De inrichtingsstudie maakt deel uit van het dossier betreffende de aanvraag van stedenbouwkundige vergunning en wordt als zodanig meegestuurd aan de adviesverlenende instanties overeenkomstig de toepasselijke procedure voor de behandeling van de aanvragen. Elke nieuwe vergunningsaanvraag kan een bestaande inrichtingsstudie of een aangepaste of nieuwe inrichtingsstudie bevatten.
De inrichtingsstudie is een informatief document dat deel uitmaakt van de vergunningsaanvraag. Bestaande inrichtingsstudies voor het gebied (of soortgelijke voorbereidende documenten) die de bovenstaande elementen en de aangegeven verordenende aspecten onderzocht hebben, kunnen ook beschouwd worden als geldige inrichtingsstudie.
Artikel C3.1.4
Bepalingen m.b.t. het waterbeheer
In het gebied zijn eveneens toegelaten, voor zover de hoofdbestemming niet in het gedrang komt, voor zover in overeenstemming met of aangewezen in de watertoets, alle handelingen in functie van het bereiken van de randvoorwaarden die nodig zijn voor het behoud van de watersystemen en het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden toegelaten.
Voor werken die uit een watertoets voortvloeien. Door de bouwmogelijkheden wordt meer oppervlakte verhard. Om wateroverlast te voorkomen, is aandacht voor het waterbergend vermogen noodzakelijk. Deze noodzaak vormt een opportuniteit in functie van een kwalitatieve inrichting en groenaanleg van het terrein (zie hierboven). Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-eninfrastructuur/vademecums-natuurtechniek). Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.
Artikel C3.1.5
Bepalingen m.b.t. externe veiligheidsrisico’s
Inrichtingen die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken zijn niet toegelaten.
Deze bepaling slaat op alle inrichtingen die vallen onder toepassing van de Seveso-wetgeving, zowel hogedrempelinrichtingen als lagedrempelinrichtingen.
Artikel C3.1.6
Bepalingen m.b.t. bestaande functies
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 64
De bestaande activiteiten of functies die niet inbegrepen zijn in artikel C3.1.1 en die aanwezig zijn in dit gebied op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kunnen blijven bestaan tot de stopzetting. Alle handelingen die nodig zijn om een bestaande activiteit of functie te bestendigen zijn toegelaten. De uitbreiding van de bestaande activiteiten of functies is beperkt tot de percelen in eigendom of gebruik voor de bestaande activiteit in dit gebied op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
Er worden overgangsmaatregelen voorzien voor bestaande activiteiten. Bestaande activiteiten die niet vervat zouden zijn in artikel C3.1.1, kunnen behouden blijven.
Artikel C3.1.7
Bepalingen m.b.t. gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen
Via de opmaak van een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kunnen de activiteiten en functies toegelaten in artikel C3.1.1 tot C3.1.6 meer gedetailleerd vastgelegd worden.
Er wordt aan de gemeente de mogelijkheid gelaten om in een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan het statuut van deze activiteiten en de inrichting ervan meer gedetailleerd te regelen. In dergelijk geval nemen de voorschriften van het gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan de plaats in van de voorschriften zoals ze in dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan zijn opgenomen.
In dat geval krijgen de voorschriften van dat plan na goedkeuring ervan voorrang op de voorschriften opgenomen in voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’. Artikel C3.2 Gebied voor gemengde activiteiten II Artikel C3.2.1
Bepalingen m.b.t. het gebied voor gemengde activiteiten
Het gebied is bestemd voor de verweving van handel, horeca en toeristische logies, bedrijven, kantoren en diensten, wonen, openbare en private nuts- en gemeenschapsvoorzieningen, openbare groene en verharde ruimten, socio-culturele inrichtingen en recreatieve voorzieningen.
Het gebied voor gemengde activiteiten is een multifunctioneel gebied waar verweving van functies het uitgangspunt is. Een monofunctionele invulling van het gebied wordt best vermeden.
De volgende hoofdactiviteiten zijn niet toegelaten: -
afvalverwerking
Kantoren kunnen verstaan worden als bedrijven met als hoofdactiviteit privé- en overheidsdienstverlening met een hoofdzakelijk administratief karakter en een hoge personeelsintensiteit. Bedrijfsactiviteiten kunnen verstaan worden als productie van goederen, verwerking en bewerking van goederen, onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten.
Artikel C3.2.2
Bepalingen m.b.t. de inrichting van het gebied
Vergunningen voor de toegelaten activiteiten kunnen slechts worden verleend nadat, cumulatief:
Het GEN-station Kerklaan en de hoogfrequente pendelbusverbinding zijn twee absolute vereisten voor de modal shift in cluster C3. Gelet op het belang van deze modal shift wordt de realisatie van de bestemming ( hetgeen gebeurt via vergunningverlening) in rechte afhankelijk gemaakt van de vergunningverlening van het GEN-station Kerklaan en de operationaliteit van een hoogfrequente pendelbus.
-
de stedenbouwkundige vergunning is verleend voor de aanleg van de treinhalte Kerklaan; en
-
er garanties zijn dat tijdig een hoogfrequente pendelbusverbinding zal worden ingezet tussen Vilvoorde ICstation en de nabijgelegen multimodale openbare vervoershub van de luchthaven Brussel Nationale Luchthaven te Zaventem, met als minimaal vereiste stopplaatsen Vilvoorde-station; deelgebied C3.2 langs de R22 (ter hoogte van deelgebied C3.2 de Uplace site); en Brussel Nationale Luchthaven, en dat deze hoogfrequente pendelbus operationeel blijft tot zolang de tangentiële tramverbinding Jette- Vilvoorde – Zaventem (nationale luchthaven) van De Lijn via de R22 niet is gerealiseerd.
Indien beide voormelde voorwaarden niet vervuld zijn vóór 31 december 2017, dan zijn de stedenbouwkundige voorschriften van artikel C3.5 van toepassing op dit gebied, met uitsluiting van deze twee voorwaarden.
Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze wat schaal en ruimtelijke impact betreft verenigbaar zijn met de omgeving. Daarbij wordt ten minste aandacht besteed aan: -
de relatie met de in de omgeving aanwezige functies;
-
de invloed op de omgeving wat betreft het aantal te verwachten gebruikers, bewoners of bezoekers;
-
de invloed op de mobiliteit en de verkeersleefbaarheid;
-
de relatie met de in de omgeving van het woongebied vastgelegde bestemmingen;
-
de bestaande of gewenste woondichtheid;
-
de inpassing in de omgeving.
De vermelde activiteiten zijn evenwaardig of nevengeschikt en moeten beoordeeld worden op hun verenigbaarheid met hun omgeving wat schaal en ruimtelijke impact betreft. De te beschouwen omgeving is afhankelijk van de voorgestelde ingreep. De beoordeling van de verenigbaarheid zal in de praktijk sterk verschillen. Voor werken met een beperkte ruimtelijke impact of een beperkte schaal zal de beoordeling beknopt blijven. Grote werken of werken met bijvoorbeeld een grote mobiliteitsimpact, waaronder ook de parkeerplaatsen, zullen uitgebreider moeten worden beoordeeld. Met inpassing in de omgeving wordt bedoeld de inplanting, het reliëf en de bodemgesteldheid, het bouwvolume en het uiterlijk, ….van het project (of gebouw). De beoordeling gebeurt door de vergunningverlener. Het aanvraagdossier moet dus afhankelijk van de beoogde ingreep de nodige elementen bevatten om de beoordeling mogelijk te maken.
Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze niet strijdig zijn met de
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 65
gangbare luchtvaarterfdienstbaarheden of een gevaar opleveren voor de luchtverkeersveiligheid.
Om deze bepaling te laten doorwerken is een adviesvraag aan de federale overheidsdienst bestuur der luchtvaart aangewezen.
Elke aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning zal worden beoordeeld aan de hand van volgende criteria:
Een kwalitatieve inrichting van het gebied is noodzakelijk. Gelet op de specificiteit van het gebied wordt er van uitgegaan dat het gebied in één geheel of in meerdere grote delen wordt ontwikkeld. De verplichting tot opmaak van een inrichtingsstudie is dan ook zeer zinvol.
-
zorgvuldig ruimtegebruik;
-
een kwaliteitsvolle aanleg van het plangebied;
-
de afwerking van de gebouwen;
-
het organiseren van de ontsluiting;
-
het groeperen en organiseren van parkeermogelijkheden zonder afwenteling op het openbaar domein;
-
het inspelen op de bereikbaarheid met het openbaar vervoer;
-
het garanderen van de waterbeheersing
De activiteiten zijn toegelaten onder de volgende voorwaarden: De totale bruto vloeroppervlakte van de verschillende handelsactiviteiten samen in artikel C3.2 en C3.3 mag maximaal met 82.800 m² toenemen. De bruto vloeroppervlakte bestaat uit de netto verkoopoppervlakte, reserve, technische en sociale lokalen, bureaus en andere handelsruimten, inclusief verkoopoppervlakte in open lucht. De totale bruto vloeroppervlakte van de verschillende recreatieactiviteiten samen in artikel C3.2 en C3.3 mag maximaal met 72.000 m² toenemen. De bruto vloeroppervlakte bestaat uit de netto recreatieoppervlakte, reserve, technische en sociale lokalen, bureaus en aanverwante ruimten, inclusief recreatie in open lucht. De totale bruto oppervlakte kantoren mag maximaal met 70.800 m² toenemen.
Dit maximum volume is een overname van het volume uit het planMER.
In de zone zijn torengebouwen toegelaten, voor zover ze geplaatst worden in functie van het reduceren van de visuele impact van het viaduct en de nabijheid van een openbaar vervoersknooppunt.
De mogelijkheid bestaat om torens in het gebied op te richten als verticale beeldbepalende landmarks die de visuele impact van het viaduct reduceren en die inspelen op de nabijheid van het geplande knooppunt voor openbaar vervoer (GEN-station Kerklaan).
Artikel C3.2.3
Bepalingen m.b.t. de inrichtingsstudie
Bij een vergunningsaanvraag voor een project van minstens 1000 m² bruto vloeroppervlakte wordt een inrichtingsstudie gevoegd. De inrichtingsstudie is een informatief document voor de vergunningverlenende overheid met het oog op het beoordelen van de vergunningsaanvraag in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de stedenbouwkundige voorschriften voor het gebied. De inrichtingsstudie zal tenminste aantonen hoe de functies worden verweven, hoe het parkeren niet wordt afgewenteld op het openbaar domein, op welke wijze wordt ingespeeld op de bereikbaarheid met het openbaar vervoer, hoe de ontsluiting zal verlopen, hoe de structurele rol van de Kerklaan wordt versterkt, hoe de waterhuishouding wordt geregeld en hoe structurele congestie op wegen zal worden vermeden. De inrichtingsstudie gaat ook in op de wijze waarop de minimale oppervlakte van 43.000m² KMO kan geïntegreerd worden in het gebied.
In dit gebied is het wenselijk dat aanvragen voor de ontwikkeling gesitueerd worden binnen een ruimtelijke visie op de globale ontwikkeling van het gebied. De projecten voor een deel van het gebied mogen de latere ontwikkeling van de rest van het gebied niet hypothekeren. Daarom wordt een inrichtingsstudie opgelegd. De inrichtingsstudie geeft een aanduiding van alle ordeningsaspecten in het gehele gebied, tenminste: de verweving van functies, de parkeerfaciliteiten, de bereikbaarheid met openbaar vervoer, de ontsluiting, de structurele rol van de Kerklaan (als langzaam verkeersas met bijhorende ondersteunende functies) en de waterhuishouding. De inrichtingsstudie heeft betrekking op het gehele bestemmingsgebied en beperkt zich derhalve niet tot een project met een geringere omvang dan het gebied. Een inrichtingsstudie is niet vereist bij aanvragen die betrekking hebben op minder dan 1.000 m² bruto vloeroppervlak.
De inrichtingsstudie geeft ook aan hoe het voorgenomen project zich verhoudt tot wat al gerealiseerd is in het gebied en/of tot de mogelijke ontwikkeling van de rest van het gebied. De inrichtingsstudie maakt deel uit van het dossier betreffende de aanvraag van stedenbouwkundige vergunning en wordt als zodanig meegestuurd aan de adviesverlenende instanties overeenkomstig de toepasselijke procedure voor de behandeling van de aanvragen. Elke nieuwe vergunningsaanvraag kan een bestaande inrichtingsstudie of een aangepaste of nieuwe inrichtingsstudie bevatten.
De inrichtingsstudie is een informatief document dat deel uitmaakt van de vergunningsaanvraag. Bestaande inrichtingsstudies voor het gebied (of soortgelijke voorbereidende documenten) die de bovenstaande elementen en de aangegeven verordenende aspecten onderzocht hebben, kunnen ook beschouwd worden als geldige inrichtingsstudie.
Artikel C3.2.4
Bepalingen m.b.t. het waterbeheer
In het gebied zijn eveneens toegelaten, voor zover de hoofdbestemming niet in het gedrang komt, voor zover in overeenstemming met of aangewezen in de watertoets, alle handelingen in functie van het bereiken van de randvoorwaarden die nodig zijn voor het behoud van de watersystemen en het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden toegelaten.
Voor werken die uit een watertoets voortvloeien. Door de bouwmogelijkheden wordt meer oppervlakte verhard. Om wateroverlast te voorkomen, is aandacht voor het waterbergend vermogen noodzakelijk. Deze noodzaak vormt een opportuniteit in functie van een kwalitatieve inrichting en groenaanleg van het terrein (zie hierboven). Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-eninfrastructuur/vademecums-natuurtechniek). Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 66
Artikel C3.2.5
Bepalingen m.b.t. externe veiligheidsrisico’s
Inrichtingen die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken zijn niet toegelaten.
Deze bepaling slaat op alle inrichtingen die vallen onder toepassing van de Seveso-wetgeving, zowel hogedrempelinrichtingen als lagedrempelinrichtingen.
Artikel C3.2.6
Bepalingen m.b.t. bestaande functies
De bestaande activiteiten of functies die niet inbegrepen zijn artikel C3.2.1 en die aanwezig zijn in dit gebied op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kunnen blijven bestaan tot de stopzetting. Alle handelingen die nodig zijn om een bestaande activiteit of functie te bestendigen zijn toegelaten. De uitbreiding van de bestaande activiteiten of functies is beperkt tot de percelen in eigendom of gebruik voor de bestaande activiteit in dit gebied op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
Er worden overgangsmaatregelen voorzien voor bestaande activiteiten. Bestaande activiteiten (zoals woningen) die niet vervat zouden zijn in artikel C3.2.1, kunnen behouden blijven.
Artikel C3.2.7
Bepalingen m.b.t. gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen
Via de opmaak van een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kunnen de activiteiten en functies toegelaten in artikel C3.2.1 tot C3.2.6 meer gedetailleerd vastgelegd worden.
Er wordt aan de gemeente de mogelijkheid gelaten om in een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan het statuut van deze activiteiten en de inrichting ervan meer gedetailleerd te regelen. In dergelijk geval nemen de voorschriften van het gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan de plaats in van de voorschriften zoals ze in dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan zijn opgenomen.
In dat geval krijgen de voorschriften van dat plan na goedkeuring ervan voorrang op de voorschriften opgenomen in voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
(overdruk) Het gebied behoort tot de bestemmingscategorie van de grondkleur Artikel C3.2.8. Gebied met beperking van bepaalde activiteiten In het gebied, aangeduid met deze overdruk, zijn activiteiten die vanuit mensveiligheid als kwetsbaar beschouwd worden, niet toegelaten. Het betreft de volgende activiteiten: -
wonen
-
school
-
ziekenhuis
-
rust- en verzorgingstehuis
In dit gebied moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van Seveso- inrichtingen (Sumito Chemical Europe). Rekening houdend met de uitgevoerde analyse van de externe risico’s en om de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf te vrijwaren, wordt in het deelgebied voor gemengde activiteiten (C3.2) een zone voorzien waar planologisch noch wonen (gebied met woonfunctie), noch het vestigen van een kwetsbare locatie (school, ziekenhuis, rust- en verzorgingstehuis) wordt toegelaten.
Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’. Artikel C3.3 Gebied voor gemengde activiteiten III Artikel C3.3.1
Bepalingen m.b.t. het gebied voor gemengde activiteiten
Het gebied is bestemd voor de verweving van wonen, handel, horeca en toeristische logies, bedrijven, kantoren en diensten, openbare en private nuts- en gemeenschapsvoorzieningen, openbare groene en verharde ruimten, socio-culturele inrichtingen en recreatieve voorzieningen.
Het gebied voor gemengde activiteiten is een multifunctioneel gebied waar verweving van functies het uitgangspunt is. Een monofunctionele invulling van het gebied wordt best vermeden.
De volgende hoofdactiviteiten zijn niet toegelaten: -
afvalverwerking
-
logistiek (op- en overslag, voorraadbeheer, fysieke distributie en groupage), groothandel en bedrijven die omwille van de schaal en het ruimtelijk impact niet verenigbaar zijn met de omgeving.
Kantoren kunnen verstaan worden als bedrijven met als hoofdactiviteit privé- en overheidsdienstverlening met een hoofdzakelijk administratief karakter en een hoge personeelsintensiteit. Bedrijfsactiviteiten kunnen verstaan worden als productie van goederen, verwerking en bewerking van goederen, onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten. Seveso-inrichtingen met onaanvaardbare externe risico’s worden niet toegelaten (zie C3.3.5)
Artikel C3.3.2
Bepalingen m.b.t. de inrichting van het gebied
Vergunningen voor de toegelaten activiteiten kunnen slechts woden verleend nadat, cumulatief:
Het GEN-station Kerklaan en de hoogfrequente pendelbusverbinding zijn twee absolute vereisten voor de modal shift in cluster C3. Gelet op het belang van deze modal shift wordt de realisatie van de bestemming ( hetgeen gebeurt via vergunningverlening) in rechte afhankelijk gemaakt van de vergunningverlening van het GEN-station Kerklaan en de operationaliteit van een hoogfrequente pendelbus.
-
de stedenbouwkundige vergunning is verleend voor de aanleg van de treinhalte Kerklaan; en
-
er garanties zijn dat tijdig een hoogfrequente pendelbusverbinding zal worden ingezet tussen Vilvoorde IC-
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 67
station en de nabijgelegen multimodale openbare vervoershub van de luchthaven Brussel Nationale Luchthaven te Zaventem, met als minimaal vereiste stopplaatsen Vilvoorde-station; deelgebied C3.2 langs de R22 (ter hoogte van deelgebied C3.2 de Uplace site); en Brussel Nationale Luchthaven, en dat deze hoogfrequente pendelbus operationeel blijft tot zolang de tangentiële tramverbinding Jette- Vilvoorde – Zaventem (nationale luchthaven) van De Lijn via de R22 niet is gerealiseerd. Indien beide voormelde voorwaarden niet vervuld zijn vóór 31 december 2017, dan zijn de stedenbouwkundige voorschriften van artikel C3.5 van toepassing op dit gebied, met uitsluiting van deze twee voorwaarden. Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze wat schaal en ruimtelijke impact betreft verenigbaar zijn met de omgeving. Daarbij wordt ten minste aandacht besteed aan: -
de relatie met de in de omgeving aanwezige functies;
-
de invloed op de omgeving wat betreft het aantal te verwachten gebruikers, bewoners of bezoekers;
-
de invloed op de mobiliteit en de verkeersleefbaarheid;
-
de relatie met de in de omgeving van het woongebied vastgelegde bestemmingen;
-
de bestaande of gewenste woondichtheid;
-
de inpassing in de omgeving.
Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze niet strijdig zijn met de gangbare luchtvaarterfdienstbaarheden of een gevaar opleveren voor de luchtverkeersveiligheid.
Elke aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning zal worden beoordeeld aan de hand van volgende criteria: -
zorgvuldig ruimtegebruik;
-
een kwaliteitsvolle aanleg van het plangebied;
-
de afwerking van de gebouwen;
-
het organiseren van de ontsluiting;
-
het vermijden van structurele congestie op wegen
-
het groeperen en organiseren van parkeermogelijkheden zonder afwenteling op het openbaar domein;
-
het inspelen op de bereikbaarheid met het openbaar vervoer;
-
het garanderen van de waterbeheersing
De vermelde activiteiten zijn evenwaardig of nevengeschikt en moeten beoordeeld worden op hun verenigbaarheid met hun omgeving wat schaal en ruimtelijke impact betreft. De te beschouwen omgeving is afhankelijk van de voorgestelde ingreep. De beoordeling van de verenigbaarheid zal in de praktijk sterk verschillen. Voor werken met een beperkte ruimtelijke impact of een beperkte schaal zal de beoordeling beknopt blijven. Grote werken of werken met bijvoorbeeld een grote mobiliteitsimpact, waaronder ook de parkeerplaatsen, zullen uitgebreider moeten worden beoordeeld. Met inpassing in de omgeving wordt bedoeld de inplanting, het reliëf en de bodemgesteldheid, het bouwvolume en het uiterlijk, ….van het project (of gebouw). De beoordeling gebeurt door de vergunningverlener. Het aanvraagdossier moet dus afhankelijk van de beoogde ingreep de nodige elementen bevatten om de beoordeling mogelijk te maken. Om deze bepaling te laten doorwerken is een adviesvraag aan de federale overheidsdienst bestuur der luchtvaart aangewezen.
Een kwalitatieve inrichting van het gebied is noodzakelijk. Gelet op de specificiteit van het gebied wordt er van uitgegaan dat het gebied in één geheel of in meerdere grote delen wordt ontwikkeld. De verplichting tot opmaak van een inrichtingsstudie is dan ook zeer zinvol.
De activiteiten zijn toegelaten onder de volgende voorwaarden: De totale bruto vloeroppervlakte van de verschillende handelsactiviteiten samen in artikel C3.2 en C3.3 mag maximaal met 82.800 m² toenemen. De totale bruto vloeroppervlakte bestaat uit de netto verkoopoppervlakte, reserve, technische en sociale lokalen, bureaus en andere handelsruimten. De totale bruto vloeroppervlakte van de verschillende recreatieactiviteiten samen in artikel C3.2 en C3.3 mag maximaal met 72.000 m² toenemen. De totale bruto vloeroppervlakte bestaat uit de netto recreatie-oppervlakte, reserve, technische en sociale lokalen, bureaus en aanverwante ruimten.
Artikel C3.3.3
Bepalingen m.b.t. de inrichtingsstudie
Bij een vergunningsaanvraag voor een project van minstens 1000 m² bruto vloeroppervlakte wordt een inrichtingsstudie gevoegd. De inrichtingsstudie is een informatief document voor de vergunningverlenende overheid met het oog op het beoordelen van de vergunningsaanvraag in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de stedenbouwkundige voorschriften voor het gebied. De inrichtingsstudie zal tenminste aantonen hoe de functies worden verweven, hoe het parkeren niet wordt afgewenteld op het openbaar domein, op welke wijze wordt ingespeeld op de bereikbaarheid met het openbaar vervoer, hoe de ontsluiting zal verlopen, hoe de waterhuishouding wordt geregeld en hoe structurele congestie op wegen zal worden vermeden.
In dit gebied is het wenselijk dat aanvragen voor de ontwikkeling gesitueerd worden binnen een ruimtelijke visie op de globale ontwikkeling van het gebied. De projecten voor een deel van het gebied mogen de latere ontwikkeling van de rest van het gebied niet hypothekeren. Daarom wordt een inrichtingsstudie opgelegd. De inrichtingsstudie geeft een aanduiding van alle ordeningsaspecten in het gehele gebied, tenminste: de verweving van functies, de parkeerfaciliteiten, de bereikbaarheid met openbaar vervoer, de ontsluiting en de waterhuishouding. De inrichtingsstudie heeft betrekking op het gehele bestemmingsgebied en beperkt zich derhalve niet tot een project met een geringere omvang dan het gebied. Een inrichtingsstudie is niet vereist bij aanvragen die betrekking hebben op minder dan 1.000 m² bruto vloeroppervlak.
De inrichtingsstudie geeft ook aan hoe het voorgenomen project zich verhoudt tot wat al gerealiseerd is in het gebied en/of tot de mogelijke ontwikkeling van de rest van het gebied. De inrichtingsstudie maakt deel uit van het dossier betreffende de aanvraag van stedenbouwkundige vergunning en wordt als zodanig meegestuurd aan de adviesverlenende instanties overeenkomstig de toepasselijke
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
De inrichtingsstudie is een informatief document dat deel uitmaakt van de vergunningsaanvraag. Bestaande inrichtingsstudies voor het gebied (of soortgelijke voorbereidende documenten) die de bovenstaande elementen en de aangegeven verordenende aspecten onderzocht hebben, kunnen ook beschouwd worden als geldige
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 68
procedure voor de behandeling van de aanvragen. Elke nieuwe vergunningsaanvraag kan een bestaande inrichtingsstudie of een aangepaste of nieuwe inrichtingsstudie bevatten.
inrichtingsstudie.
Artikel C3.3.4
Bepalingen m.b.t. het waterbeheer
In het gebied zijn eveneens toegelaten, voor zover de hoofdbestemming niet in het gedrang komt, voor zover in overeenstemming met of aangewezen in de watertoets, alle handelingen in functie van het bereiken van de randvoorwaarden die nodig zijn voor het behoud van de watersystemen en het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden toegelaten.
Voor werken die uit een watertoets voortvloeien. Door de bouwmogelijkheden wordt meer oppervlakte verhard. Om wateroverlast te voorkomen, is aandacht voor het waterbergend vermogen noodzakelijk. Deze noodzaak vormt een opportuniteit in functie van een kwalitatieve inrichting en groenaanleg van het terrein (zie hierboven). Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-eninfrastructuur/vademecums-natuurtechniek). Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.
Artikel C3.3.5
Bepalingen m.b.t. externe veiligheidsrisico’s
Inrichtingen die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken zijn niet toegelaten.
Deze bepaling slaat op alle inrichtingen die vallen onder toepassing van de Seveso-wetgeving, zowel hogedrempelinrichtingen als lagedrempelinrichtingen.
Artikel C3.3.6
Bepalingen m.b.t. bestaande functies
De bestaande activiteiten of functies die niet inbegrepen zijn artikel C3.3.1 en die aanwezig zijn in dit gebied op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kunnen blijven bestaan tot de stopzetting. Alle handelingen die nodig zijn om een bestaande activiteit of functie te bestendigen zijn toegelaten. De uitbreiding van de bestaande activiteiten of functies is beperkt tot de percelen in eigendom of gebruik voor de bestaande activiteit in dit gebied op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
Er worden overgangsmaatregelen voorzien voor bestaande activiteiten. Bestaande activiteiten kunnen behouden blijven.
Artikel C3.3.7
Bepalingen m.b.t. gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen
Via de opmaak van een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kunnen de activiteiten en functies toegelaten in artikel C3.3.1 tot C3.3.6 meer gedetailleerd vastgelegd worden.
Er wordt aan de gemeente de mogelijkheid gelaten om in een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan het statuut van deze activiteiten en de inrichting ervan meer gedetailleerd te regelen. In dergelijk geval nemen de voorschriften van het gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan de plaats in van de voorschriften zoals ze in dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan zijn opgenomen.
In dat geval krijgen de voorschriften van dat plan na goedkeuring ervan voorrang op de voorschriften opgenomen in voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’. Artikel C3.4 Gebied voor gemengde activiteiten IV Artikel C3.4.1
Bepalingen m.b.t. het gebied voor gemengde activiteiten
Het gebied is bestemd voor de verweving van kantoren en diensten, openbare en private nuts- en gemeenschapsvoorzieningen, horeca en toeristische logies, openbare groene en verharde ruimten en socio-culturele inrichtingen.
Het gebied voor gemengde activiteiten is een gebied waarin meerdere functionele invullingen mogelijk blijven.
De volgende hoofdactiviteiten zijn niet toegelaten: -
wonen
-
afvalverwerking
-
logistiek (op- en overslag, voorraadbeheer, fysieke distributie en groupage), groothandel, kleinhandel en recreatie en bedrijven die omwille van de schaal en het ruimtelijk impact niet verenigbaar zijn met de omgeving.
Kantoren kunnen verstaan worden als bedrijven met als hoofdactiviteit privé- en overheidsdienstverlening met een hoofdzakelijk administratief karakter en een hoge personeelsintensiteit. Seveso-inrichtingen met onaanvaardbare externe risico’s worden niet toegelaten (zie C3.4.5)
Artikel C3.4.2
Bepalingen m.b.t. de inrichting van het gebied
Vergunningen voor de toegelaten activiteiten kunnen slechts worden verleend nadat, cumulatief:
Het GEN-station Kerklaan en de hoogfrequente pendelbusverbinding zijn twee absolute vereisten voor de modal shift in cluster C3. Gelet op het belang van deze modal shift wordt de realisatie van de bestemming ( hetgeen gebeurt via vergunningverlening) in rechte
-
de stedenbouwkundige vergunning is verleend voor de aanleg
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 69
van de treinhalte Kerklaan; en -
er garanties zijn dat tijdig een hoogfrequente pendelbusverbinding zal worden ingezet tussen Vilvoorde ICstation en de nabijgelegen multimodale openbare vervoershub van de luchthaven Brussel Nationale Luchthaven te Zaventem, met als minimaal vereiste stopplaatsen Vilvoorde-station; deelgebied C3.2 langs de R22 (ter hoogte van deelgebied C3.2 de Uplace site); en Brussel Nationale Luchthaven, en dat deze hoogfrequente pendelbus operationeel blijft tot zolang de tangentiële tramverbinding Jette- Vilvoorde – Zaventem (nationale luchthaven) van De Lijn via de R22 niet is gerealiseerd.
afhankelijk gemaakt van de vergunningverlening van het GEN-station Kerklaan en de operationaliteit van een hoogfrequente pendelbus.
Indien beide voormelde voorwaarden niet vervuld zijn vóór 31 december 2017, dan zijn de stedenbouwkundige voorschriften van artikel C3.5 van toepassing op dit gebied, met uitsluiting van deze twee voorwaarden.
Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze wat schaal en ruimtelijke impact betreft verenigbaar zijn met de omgeving. Daarbij wordt ten minste aandacht besteed aan: -
de relatie met de in de omgeving aanwezige functies;
-
de invloed op de omgeving wat betreft het aantal te verwachten gebruikers, bewoners of bezoekers;
-
de invloed op de mobiliteit en de verkeersleefbaarheid;
-
de relatie met de in de omgeving vastgelegde bestemmingen;
-
de inpassing in de omgeving.
De vermelde activiteiten zijn evenwaardig of nevengeschikt en moeten beoordeeld worden op hun verenigbaarheid met hun omgeving wat schaal en ruimtelijke impact betreft. De te beschouwen omgeving is afhankelijk van de voorgestelde ingreep. De beoordeling van de verenigbaarheid zal in de praktijk sterk verschillen. Voor werken met een beperkte ruimtelijke impact of een beperkte schaal zal de beoordeling beknopt blijven. Grote werken of werken met bijvoorbeeld een grote mobiliteitsimpact, waaronder ook de parkeerplaatsen, zullen uitgebreider moeten worden beoordeeld. Met inpassing in de omgeving wordt bedoeld de inplanting, het reliëf en de bodemgesteldheid, het bouwvolume en het uiterlijk, ….van het project (of gebouw). De beoordeling gebeurt door de vergunningverlener. Het aanvraagdossier moet dus afhankelijk van de beoogde ingreep de nodige elementen bevatten om de beoordeling mogelijk te maken.
Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze niet strijdig zijn met de gangbare luchtvaarterfdienstbaarheden of een gevaar opleveren voor de luchtverkeersveiligheid.
Elke aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning zal worden beoordeeld aan de hand van volgende criteria: -
zorgvuldig ruimtegebruik;
-
een kwaliteitsvolle aanleg van het plangebied;
-
de afwerking van de gebouwen;
-
het organiseren van de ontsluiting;
-
het groeperen en organiseren van parkeermogelijkheden zonder afwenteling op het openbaar domein;
-
het inspelen op de bereikbaarheid met het openbaar vervoer;
-
het garanderen van de waterbeheersing geluidsisolatie en luchtconditionering van het geplande ziekenhuis
Om deze bepaling te laten doorwerken is een adviesvraag aan de federale overheidsdienst bestuur der luchtvaart aangewezen.
Een kwalitatieve inrichting van het gebied is noodzakelijk. Gelet op de specificiteit van het gebied wordt er van uitgegaan dat het gebied in één geheel of in meerdere grote delen wordt ontwikkeld. De verplichting tot opmaak van een inrichtingsstudie is dan ook zeer zinvol. Onder groeperen of organiseren van parkeermogelijkheden wordt in deze stationsomgeving eveneens het gezamenlijk gebruik ervan (door station en omliggende functies) verstaan.
Artikel C3.4.3
Bepalingen m.b.t. de inrichtingsstudie
Bij een vergunningsaanvraag voor een project van minstens 1000 m² bruto vloeroppervlakte wordt een inrichtingsstudie gevoegd. De inrichtingsstudie is een informatief document voor de vergunningverlenende overheid met het oog op het beoordelen van de vergunningsaanvraag in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de stedenbouwkundige voorschriften voor het gebied. De inrichtingsstudie zal tenminste aantonen hoe de functies worden verweven, hoe het parkeren niet wordt afgewenteld op het openbaar domein, op welke wijze wordt ingespeeld op de bereikbaarheid met het openbaar vervoer, hoe de ontsluiting via art. C3.10 zal verlopen en hoe de waterhuishouding wordt geregeld.
In dit gebied is het wenselijk dat aanvragen voor de ontwikkeling gesitueerd worden binnen een ruimtelijke visie op de globale ontwikkeling van het gebied. De projecten voor een deel van het gebied mogen de latere ontwikkeling van de rest van het gebied niet hypothekeren. Daarom wordt een inrichtingsstudie opgelegd. De inrichtingsstudie geeft een aanduiding van alle ordeningsaspecten in het gehele gebied, tenminste: de verweving van functies, de parkeerfaciliteiten, de bereikbaarheid met openbaar vervoer, de ontsluiting en de waterhuishouding. Met de ontsluiting wordt eveneens de nieuwe ontsluitingsweg tussen Vilvoordelaan en Luchthavenlaan bedoeld, waarvan het begin- en eindpunt verordenend bepaald zijn (art. C3.10).
De inrichtingsstudie geeft ook aan hoe het voorgenomen project zich verhoudt tot wat al gerealiseerd is in het gebied en/of tot de mogelijke ontwikkeling van de rest van het gebied. De inrichtingsstudie maakt deel uit van het dossier betreffende de aanvraag van stedenbouwkundige vergunning en wordt als zodanig meegestuurd aan de adviesverlenende instanties overeenkomstig de toepasselijke procedure voor de behandeling van de aanvragen. Elke nieuwe vergunningsaanvraag kan een bestaande inrichtingsstudie of een aangepaste of nieuwe inrichtingsstudie bevatten.
Artikel C3.4.4
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
De inrichtingsstudie heeft betrekking op het gehele bestemmingsgebied en beperkt zich derhalve niet tot een project met een geringere omvang dan het gebied. Een inrichtingsstudie is niet vereist bij aanvragen die betrekking hebben op minder dan 1.000 m² bruto vloeroppervlak. De inrichtingsstudie is een informatief document dat deel uitmaakt van de vergunningsaanvraag. Bestaande inrichtingsstudies voor het gebied (of soortgelijke voorbereidende documenten) die de bovenstaande elementen en de aangegeven verordenende aspecten onderzocht hebben, kunnen ook beschouwd worden als geldige inrichtingsstudie. Bepalingen m.b.t. het waterbeheer
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 70
In het gebied zijn eveneens toegelaten, voor zover de hoofdbestemming niet in het gedrang komt, voor zover in overeenstemming met of aangewezen in de watertoets, alle handelingen in functie van het bereiken van de randvoorwaarden die nodig zijn voor het behoud van de watersystemen en het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden toegelaten.
Voor werken die uit een watertoets voortvloeien. Door de bouwmogelijkheden wordt meer oppervlakte verhard. Om wateroverlast te voorkomen, is aandacht voor het waterbergend vermogen noodzakelijk. Deze noodzaak vormt een opportuniteit in functie van een kwalitatieve inrichting en groenaanleg van het terrein (zie hierboven). Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-eninfrastructuur/vademecums-natuurtechniek) .Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.
Artikel C3.4.5
Bepalingen m.b.t. externe veiligheidsrisico’s
Inrichtingen die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken zijn niet toegelaten.
Deze bepaling slaat op alle inrichtingen die vallen onder toepassing van de Seveso-wetgeving, zowel hogedrempelinrichtingen als lagedrempelinrichtingen.
Artikel C3.4.6
Bepalingen m.b.t. bestaande functies
De bestaande activiteiten of functies die niet inbegrepen zijn in artikel C3.4.1 en die aanwezig zijn in dit gebied op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kunnen blijven bestaan tot de stopzetting. Alle handelingen die nodig zijn om een bestaande activiteit of functie te bestendigen zijn toegelaten. De uitbreiding van de bestaande activiteiten of functies is beperkt tot de percelen in eigendom of gebruik voor de bestaande activiteit in dit gebied op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
Er worden overgangsmaatregelen voorzien voor bestaande activiteiten. Bestaande activiteiten kunnen behouden blijven.
Artikel C3.4.7
Bepalingen m.b.t. gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen
Via de opmaak van een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kunnen de activiteiten en functies toegelaten in artikel C3.4.1 tot C3.4.6 meer gedetailleerd vastgelegd worden.
Er wordt aan de gemeente de mogelijkheid gelaten om in een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan het statuut van deze activiteiten en de inrichting ervan meer gedetailleerd te regelen. In dergelijk geval nemen de voorschriften van het gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan de plaats in van de voorschriften zoals ze in dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan zijn opgenomen.
In dat geval krijgen de voorschriften van dat plan na goedkeuring ervan voorrang op de voorschriften opgenomen in voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’. Artikel C3.5 Gemengd regionaal bedrijventerrein Artikel C3.5.1
Bepalingen m.b.t. het gemengd regionaal bedrijventerrein
Het regionaal bedrijventerrein is bestemd voor bedrijven met de volgende hoofdactiviteiten:
Een regionaal bedrijventerrein is een bedrijventerrein dat omwille van de schaal, ligging, omvang of ontsluiting een specfieke rol vervult binnen de Vlaamse economische structuur. Het kan zowel gericht zijn naar grote bedrijven met een belangrijke stedenbouwkundige hinder, als naar kleinere bedrijven met een beperkte ruimtelijke impact. De beoogde concentratie van economische activiteiten geeft invulling aan het regionaal karakter van het bedrijventerrein.
-
productie, opslag, bewerking en verwerking van goederen;
-
productie van energie
-
onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten.
-
op- en overslag, voorraadbeheer, groepage, fysieke distributie en groothandel;
-
stelplaatsen voor openbaar vervoer
Op een gemengd regionaal bedrijventerrein kunnen bedrijven gevestigd en uitgebaat worden die om ruimtelijke of milieuredenen niet verweefbaar (meer) zijn met een multifunctionele stedelijke of residentiële omgeving. Met opslag is de opslag van de geproduceerde of verwerkte goederen bedoeld. Daarnaast kan bijvoorbeeld ook de opslag van grond voor een grondwerker hieronder begrepen zijn. In het gebied zijn windturbines toegelaten, alsook andere installaties voor de productie van (hernieuwbare) energie of energierecuperatie.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 71
De volgende hoofdactiviteiten zijn niet toegelaten: -
kleinhandel;
-
agrarische productie;
-
autonome kantoren;
Met autonome kantoren wordt bedoeld, bedrijven met als hoofdactiviteit privé- en overheidsdienstverlening met een hoofdzakelijk administratief karakter en een hoge personeelsintensiteit. De kantooractiviteit is hier niet ondergeschikt aan andere bedrijfsactiviteiten zoals productie of verwerking van goederen.
Artikel C3.5.2
Bepalingen m.b.t. de inrichting van het gebied
Elke stedenbouwkundige vergunning voor een bedrijf met hoofdactiviteit zoals vermeld in artikel C3.5.1 kan pas worden verleend als, cumulatief:
Het GEN-station Kerklaan en de hoogfrequente pendelbusverbinding zijn twee absolute vereisten voor de modal shift in cluster C3. Gelet op het belang van deze modal shift wordt de realisatie van de bestemming ( hetgeen gebeurt via vergunningverlening) in rechte afhankelijk gemaakt van de vergunningverlening van het GEN-station Kerklaan en de operationaliteit van een hoogfrequente pendelbus.
-
de stedenbouwkundige vergunning is verleend voor de aanleg van de treinhalte Kerklaan; en
-
er garanties zijn dat tijdig een hoogfrequente pendelbusverbinding zal worden ingezet tussen Vilvoorde ICstation en de nabijgelegen multimodale openbare vervoershub van de luchthaven Brussel Nationale Luchthaven te Zaventem, met als minimaal vereiste stopplaatsen Vilvoorde-station; deelgebied C3.2 langs de R22 (ter hoogte van deelgebied C3.2 de Uplace site); en Brussel Nationale Luchthaven, en dat deze hoogfrequente pendelbus operationeel blijft tot zolang de tangentiële tramverbinding Jette- Vilvoorde – Zaventem (nationale luchthaven) van De Lijn via de R22 niet is gerealiseerd.
Indien beide voormelde voorwaarden niet vervuld zijn vóór 31 december 2017, dan zijn de stedenbouwkundige voorschriften van artikel C3.5 van toepassing op dit gebied, met uitsluiting van deze twee voorwaarden. Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze rekening houden met zuinig ruimtegebruik. Daarbij wordt minstens aandacht besteed aan:
Zuinig ruimtegebruik is een algemeen principe voor een bedrijventerrein.
- het optimaal gebruiken van de percelen, echter rekening houdend met de verplichtingen inzake veiligheid;
Bij de beoordeling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning wordt niet alleen rekening gehouden met het zuinig ruimtegebruik maar ook onder meer met:
- de mogelijkheid om bepaalde diensten onder te brengen in gemeenschappelijke gebouwen op het bedrijventerrein; - het groeperen en organiseren op het bedrijventerrein van parkeermogelijkheden voor de gebruikers en bezoekers
Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze niet strijdig zijn met de gangbare luchtvaarterfdienstbaarheden of een gevaar opleveren voor de luchtverkeersveiligheid.
Gemeenschappelijke en complementaire voorzieningen, inherent aan het functioneren van het regionaal bedrijventerrein, zijn toegelaten.
-
de invloed op de mobiliteit en de verkeersleefbaarheid;
-
de relatie met de in de omgeving van het gebied vastgelegde bestemmingen;
-
de inpassing in de omgeving.
Om deze bepaling te laten doorwerken is een adviesvraag aan de federale overheidsdienst bestuur der luchtvaart aangewezen.
Voorbeelden van gemeenschappelijke en complementaire voorzieningen zijn een vrachtwagentankstation, een gemeenschappelijk bedrijfsrestaurant, een bank-/postloket, trainingen opleidingfaciliteiten
Kantoren en toonzalen met beperkte vloeroppervlakte, ondergeschikt en gekoppeld aan de productieactiviteit van individuele bedrijven, zijn toegelaten voor zover die activiteiten geen loketfunctie hebben en geen autonome activiteiten uitmaken. De toonzalen mogen maximaal 10% van de gelijkvloerse bebouwde oppervlakte innemen, ongeacht op welk niveau de toonzalen worden ingericht, en de toonzaaloppervlakte mag maximaal 500 m² zijn. Inrichtingen voor de huisvesting van bewakingspersoneel van maximaal 200 m² vloeroppervlakte, geïntegreerd in het bedrijfsgebouw, zijn toegelaten. Indien het noodzakelijk is voor de veiligheid van het bewakingspersoneel is de niet-integratie toegelaten. Artikel C3.5.3
Bepalingen m.b.t. het waterbeheer
In het gebied zijn eveneens toegelaten, voor zover de hoofdbestemming niet in het gedrang komt, voor zover in overeenstemming met of aangewezen in de watertoets, alle handelingen in functie van het bereiken van de randvoorwaarden die
Voor werken die uit een watertoets voortvloeien. Door de bouwmogelijkheden wordt meer oppervlakte verhard. Om wateroverlast te voorkomen, is aandacht voor het waterbergend vermogen noodzakelijk. Deze noodzaak vormt een opportuniteit in
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 72
nodig zijn voor het behoud van de watersystemen en het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden toegelaten.
functie van een kwalitatieve inrichting en groenaanleg van het terrein (zie hierboven). Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-eninfrastructuur/vademecums-natuurtechniek) .Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.
Artikel C3.5.4
Bepalingen m.b.t. externe veiligheidsrisico’s
Voor zover er geen algemene adviesverplichting is, zijn handelingen die tegelijk aan de onderstaande voorwaarden voldoen slechts toegelaten nadat de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering advies heeft verstrekt volgens de bepalingen van de Vlaamse Codex ruimtelijke ordening over adviesvragen.
Deze bepaling slaat op alle inrichtingen die vallen onder toepassing van de Seveso-wetgeving, zowel hogedrempelinrichtingen als lagedrempelinrichtingen. Voor de risicozonering met grafische weergave alsook de conclusies dient men in bijlage IIIe het ruimtelijk veiligheidsrapport te raadplegen.
Het gaat over handelingen voor een nieuwe inrichting die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. De geplande inrichting is gelegen binnen een straal van 2 km van een gebied waar wonen is toegelaten, of van een aanwezige of geplande cluster van ten minste vijf niet-onteigende woongelegenheden, of van een gebied waar een ziekenhuis of een school of een verzorgingsinstelling of van een door publiek bezochte plaats of gebouw met inbegrip van recreatiegebied, aanwezig of gepland is. Deze bepaling vervalt vanaf de inwerkingtreding van wetgeving waarin de adviesverplichting van de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering voor stedenbouwkundige vergunningen wordt gereglementeerd. Artikel C3.5.5
Bepalingen m.b.t. bestaande functies
De bestaande activiteiten of functies die niet inbegrepen zijn in artikel C3.5.1 en die aanwezig zijn in dit gebied op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kunnen blijven bestaan tot de stopzetting. Alle handelingen die nodig zijn om een bestaande activiteit of functie te bestendigen zijn toegelaten. De uitbreiding van de bestaande activiteiten of functies is beperkt tot de percelen in eigendom of gebruik voor de bestaande activiteit in dit gebied op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
Er worden overgangsmaatregelen voorzien voor bestaande activiteiten. Bestaande activiteiten behouden blijven.
Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’. Artikel C3.6. Specifiek regionaal bedrijventerrein voor kantoren Artikel C3.6.1
Bepalingen m.b.t. het specifiek regionaal bedrijventerrein voor kantoren
Het bedrijventerrein is bestemd voor kantoren, dat zijn bedrijven met als hoofdactiviteit privé- en overheidsdienstverlening met een hoofdzakelijk administratief karakter en een hoge personeelsintensiteit.
De zones voor kantoren worden opgevat als ‘kantorenpark’, waarbij park voor dit ‘nieuw’ te ontwikkelen parkgebied voornamelijk in de betekenis van het bosdecreet (artikel 4 bis) geïnterpreteerd moet worden, zijnde “groene ruimten waarbij de aanleg, de inrichting en het beheer sociaalrecreatieve en/of esthetische overwegingen overheersen en waar gelijktijdig andere functies kunnen worden vervuld, zoals recreatieve, educatieve, economische, cultuurhistorische, landschappelijke, wetenschappelijke, ecologische, fauna- en florabeschermende en milieubeschermende functies. Zij bestaan naast open gedeelten, waaronder waterpartijen, grasvelden, bloemperken, wandelwegen en andere infrastructuren, uit een afwisseling van bosgedeelten en/of gedeelten begroeid met bomen, heesters en kruidachtige gewassen.” De sociale functie verwijst in deze context in hoofdzaak naar de publieke toegankelijkheid van openbare parken en de betekenis die deze gebieden hebben als (randstedelijke) groenvoorziening.
Dertig procent van de oppervlakte van het gebied is voorbehouden voor een publiek toegankelijk park met sociale functie dat minstens het station van Vilvoorde en de Kerklaan voor voetgangers en fietsers met mekaar verbindt.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 73
Daarnaast zijn volgende hoofdactiviteiten toegelaten: -
kantoorachtigen, dat zijn bedrijven in gebouwen met de uiterlijke vorm van een kantoor en een hoge personeelsintensiteit;
-
kleinschalige complementaire voorzieningen die in hun dienstverlening gericht zijn op de hoge personeelsintensiteit van de op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven
-
installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie of energierecuperatie.
Voorbeelden van kantoorachtigen zijn offsetbedrijven, labo’s, onderzoekscentra, gebouw waarin telecom en computerondersteuning gegeven wordt, opslag van hoogtechnologisch materiaal … Voorbeelden van kleinschalige complementaire voorzieningen zijn kinderopvang , restaurant, sportfaciliteiten, tankstation,….
De volgende hoofdactiviteiten zijn niet toegelaten: -
kleinhandel en recreatie;
-
op- en overslag, voorraadbeheer, groepage, fysieke distributie en groothandel;
De totale bruto oppervlakte kantoren is beperkt tot 14.377 m²
Dit maximum volume is een overname van het volume uit het planMER.
Artikel C3.6.2
Bepalingen met betrekking tot de verhouding tussen park en kantoren
Een stedenbouwkundige vergunning voor kantoren kan pas worden verleend als de vergunning is afgeleverd voor de aanleg van de wegen en het publiek toegankelijk park. Zodra de stedenbouwkundige vergunning is afgeleverd voor de aanleg van een park, ligt de lokatie van het park in dat deelgebied vast. Dit is een vastgelegd park. Stroken die smaller zijn dan 30 meter en ingericht worden als publiek toegankelijk park worden niet in rekening gebracht bij de oppervlakte park. Voor het aangelegde park wordt een beheersplan opgemaakt, zodat het onderhoud, de inrichting en het beheer op elkaar wordt afgestemd. Artikel C3.6.3
Bepalingen met betrekking tot het parkgedeelte
Het park is bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van een park of parken. Deze delen hebben ook een sociale functie.
Recreatie moet hier verstaan worden in verhouding tot de andere functies van het gebied. Het is een nevengeschikte functie en geen enige functie noch de enige hoofdfunctie.
Binnen deze delen zijn natuurbehoud, bosbouw, en landschapszorg nevengeschikte functies. Recreatie kan toegelaten worden voor zover dit de andere functies niet in het gedrang brengt
Kleinschalige infrastructuur voor het al dan niet toegankelijk maken bestaat onder meer uit: toegangspoortjes, wegwijzers, verbodsborden, wegafsluitingen...
Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor deze functies zijn toegelaten.
Kleinschalige infrastructuur voor educatie is bijvoorbeeld: informatieborden, verrekijkers, knuppelpaden, vogelkijkhutten…
Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn volgende handelingen eveneens toegelaten:
Kleinschalige infrastructuur voor recreatief medegebruik: zitbanken, picknicktafels, vuilnisbakken…
-
-
het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied voor educatief of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer; het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen.
Artikel C3.6.4
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Niet-gemotoriseerd verkeer is onder meer: wandelen, fietsen, paardrijden... Verharde paden worden bij voorkeur aangelegd in een waterdoorlatende verharding. Onder openbare wegen worden ook verkeersveilige fietspaden begrepen. Bepalingen m.b.t. de inrichting van het gebied
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 74
Vergunningen voor de toegelaten activiteiten kunnen slechts worden verleend nadat, cumulatief: -
de stedenbouwkundige vergunning is verleend voor de aanleg van de treinhalte Kerklaan; en
-
er garanties zijn dat tijdig een hoogfrequente pendelbusverbinding zal worden ingezet tussen Vilvoorde ICstation en de nabijgelegen multimodale openbare vervoershub van de luchthaven Brussel Nationale Luchthaven te Zaventem, met als minimaal vereiste stopplaatsen Vilvoorde-station; deelgebied C3.2 langs de R22 (ter hoogte van deelgebied C3.2 de Uplace site); en Brussel Nationale Luchthaven, en dat deze hoogfrequente pendelbus operationeel blijft tot zolang de tangentiële tramverbinding Jette- Vilvoorde – Zaventem (nationale luchthaven) van De Lijn via de R22 niet is gerealiseerd.
Het GEN-station Kerklaan en de hoogfrequente pendelbusverbinding zijn twee absolute vereisten voor de modal shift in cluster C3. Gelet op het belang van deze modal shift wordt de realisatie van de bestemming ( hetgeen gebeurt via vergunningverlening) in rechte afhankelijk gemaakt van de vergunningverlening van het GEN-station Kerklaan en de operationaliteit van een hoogfrequente pendelbus.
Indien beide voormelde voorwaarden niet vervuld zijn vóór 31 december 2017, dan zijn de stedenbouwkundige voorschriften van artikel C3.5 van toepassing op dit gebied, met uitsluiting van deze twee voorwaarden. Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze rekening houden met zuinig ruimtegebruik. Daarbij wordt minstens aandacht besteed aan:
Zuinig ruimtegebruik is een algemeen principe voor een bedrijventerrein.
-
het optimaal gebruiken van de percelen, echter rekening houdend met de verplichtingen inzake veiligheid;
Bij de beoordeling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning wordt niet alleen rekening gehouden met het zuinig ruimtegebruik maar ook onder meer met:
-
de mogelijkheid om bepaalde diensten onder te brengen in gemeenschappelijke gebouwen op het bedrijventerrein;
-
de invloed op de mobiliteit en de verkeersleefbaarheid;
-
de relatie met de in de omgeving van het gebied vastgelegde bestemmingen;
-
de inpassing in de omgeving.
-
het groeperen en organiseren op het bedrijventerrein van parkeermogelijkheden voor de gebruikers en bezoekers
Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze niet strijdig zijn met de gangbare luchtvaarterfdienstbaarheden of een gevaar opleveren voor de luchtverkeersveiligheid.
Om deze bepaling te laten doorwerken is een adviesvraag aan de federale overheidsdienst bestuur der luchtvaart aangewezen.
Inrichtingen voor de huisvesting van bewakingspersoneel van maximaal 200 m² vloeroppervlakte, geïntegreerd in het bedrijfsgebouw, zijn toegelaten. Indien het noodzakelijk is voor de veiligheid van het bewakingspersoneel is de niet-integratie toegelaten. Artikel C3.6.5
Bepalingen m.b.t. het waterbeheer
In het gebied zijn eveneens toegelaten, voor zover de hoofdbestemming niet in het gedrang komt, voor zover in overeenstemming met of aangewezen in de watertoets, alle handelingen in functie van het bereiken van de randvoorwaarden die nodig zijn voor het behoud van de watersystemen en het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden toegelaten.
Voor werken die uit een watertoets voortvloeien. Door de bouwmogelijkheden wordt meer oppervlakte verhard. Om wateroverlast te voorkomen, is aandacht voor het waterbergend vermogen noodzakelijk. Deze noodzaak vormt een opportuniteit in functie van een kwalitatieve inrichting en groenaanleg van het terrein (zie hierboven). Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-eninfrastructuur/vademecums-natuurtechniek) .Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.
Artikel C3.6.6
Bepalingen m.b.t. de inrichtingsstudie
Bij een vergunningsaanvraag voor een project van minstens 1000 m² bruto vloeroppervlakte wordt een inrichtingsstudie gevoegd. De inrichtingsstudie is een informatief document voor de vergunningverlenende overheid met het oog op het beoordelen van de vergunningsaanvraag in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de stedenbouwkundige voorschriften voor het gebied. De inrichtingsstudie zal tenminste aantonen hoe de parkaanleg voor het gehele gebied wordt geconcipieerd, hoe het parkeren niet wordt afgewenteld op het openbaar domein, op welke wijze wordt ingespeeld op de bereikbaarheid met het openbaar vervoer, hoe de ontsluiting zal verlopen via artikel C3.10 en hoe de waterhuishouding wordt geregeld.
In dit gebied is het wenselijk dat aanvragen voor de ontwikkeling gesitueerd worden binnen een ruimtelijke visie op de globale ontwikkeling van het gebied. De projecten voor een deel van het gebied mogen de latere ontwikkeling van de rest van het gebied niet hypothekeren. Daarom wordt een inrichtingsstudie opgelegd. De inrichtingsstudie geeft een aanduiding van alle ordeningsaspecten in het gehele gebied, tenminste: de aanleg van het park dat het station van Vilvoorde en kerklaan verbindt, de parkeerfaciliteiten, de bereikbaarheid met openbaar vervoer, de ontsluiting en de waterhuishouding. Met de ontsluiting wordt eveneens de nieuwe ontsluitingsweg tussen Vilvoordelaan en Luchthavenlaan bedoeld, waarvan het begin- en eindpunt verordenend bepaald zijn.
De inrichtingsstudie geeft ook aan hoe het voorgenomen project zich verhoudt tot wat al gerealiseerd is in het gebied en/of tot de mogelijke ontwikkeling van de rest van het gebied. De inrichtingsstudie maakt deel uit van het dossier betreffende de aanvraag van stedenbouwkundige vergunning en wordt als zodanig meegestuurd aan de adviesverlenende instanties overeenkomstig de toepasselijke
De inrichtingsstudie heeft betrekking op het gehele bestemmingsgebied en beperkt zich derhalve niet tot een project met een geringere omvang dan het gebied. Een inrichtingsstudie is niet vereist bij aanvragen die betrekking hebben op minder dan 1.000 m² bruto vloeroppervlak.
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
De inrichtingsstudie is een informatief document dat deel uitmaakt
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 75
procedure voor de behandeling van de aanvragen. Elke nieuwe vergunningsaanvraag kan een bestaande inrichtingsstudie of een aangepaste of nieuwe inrichtingsstudie bevatten.
van de vergunningsaanvraag. Bestaande inrichtingsstudies voor het gebied (of soortgelijke voorbereidende documenten) die de bovenstaande elementen en de aangegeven verordenende aspecten onderzocht hebben, kunnen ook beschouwd worden als geldige inrichtingsstudie.
Artikel C3.6.7
Bepalingen m.b.t. de externe veiligheidsrisico’s
Inrichtingen die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken zijn niet toegelaten.
Deze bepaling slaat op alle inrichtingen die vallen onder toepassing van de Seveso-wetgeving, zowel hogedrempelinrichtingen als lagedrempelinrichtingen.
Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’. Artikel C3.7. Specifiek regionaal bedrijventerrein voor kleinhandel
Artikel C3.7.1
Bepalingen m.b.t. het specifiek regionaal bedrijventerrein voor kleinhandel
Het bedrijventerrein is bestemd voor bedrijven met als hoofdactiviteit grootschalige kleinhandel. Het betreft individuele grootschalige winkels, concentraties van grootschalige winkels.
Een regionaal bedrijventerrein is een bedrijventerrein dat omwille van de schaal, ligging, omvang of ontsluiting een specfieke rol vervult binnen de Vlaamse economische structuur. Het kan zowel gericht zijn naar grote bedrijven met een belangrijke stedenbouwkundige hinder, als naar kleinere bedrijven met een beperkte ruimtelijke impact. De beoogde concentratie van economische activiteiten geeft invulling aan het regionaal karakter van het bedrijventerrein. Met grootschalige kleinhandel wordt bedoeld distribuerende handel die zich richt op de verkoop van producten (inclusief diensten) aan eindgebruikers (vb tuincentra) De richtwaarde is een minimale omvang van 1000 m² bruto bebouwd oppervlak per winkel. Daaronder worden eveneens begrepen, de complementaire kleinschalige voorzieningen op voorwaarde dat ze maximaal 15% van de gebouwenoppervlakte uitmaken. Het gaat hier over de typische winkels in de inkom van, in of in de onmiddellijke buurt van een supermarkt zoals krantenwinkels, slagerij, schoenlappersleutelmaker, bloemenwinkel, cafetaria,…..
Daarnaast zijn de volgende hoofdactiviteiten toegelaten: -
groothandel;
-
overdekte recreatieve bedrijven;
-
horeca en toeristische logies.
Voorbeelden van toegelaten recreatieve bedrijven zijn: een bowling, een karting, groot overdekt speelplein …
Installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie of energierecuperatie. zijn toegelaten. De volgende hoofdactiviteiten zijn niet toegelaten: -
autonome kantoren;
Artikel C3.7.2
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bepalingen m.b.t. de inrichting van het gebied
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 76
Vergunningen voor de toegelaten activiteiten kunnen slechts worden verleend nadat, cumulatief: -
de stedenbouwkundige vergunning is verleend voor de aanleg van de treinhalte Kerklaan; en
-
er garanties zijn dat tijdig een hoogfrequente pendelbusverbinding zal worden ingezet tussen Vilvoorde ICstation en de nabijgelegen multimodale openbare vervoershub van de luchthaven Brussel Nationale Luchthaven te Zaventem, met als minimaal vereiste stopplaatsen Vilvoorde-station; deelgebied C3.2 langs de R22 (ter hoogte van deelgebied C3.2 de Uplace site); en Brussel Nationale Luchthaven, en dat deze hoogfrequente pendelbus operationeel blijft tot zolang de tangentiële tramverbinding Jette- Vilvoorde – Zaventem (nationale luchthaven) van De Lijn via de R22 niet is gerealiseerd.
Het GEN-station Kerklaan en de hoogfrequente pendelbusverbinding zijn twee absolute vereisten voor de modal shift in cluster C3. Gelet op het belang van deze modal shift wordt de realisatie van de bestemming ( hetgeen gebeurt via vergunningverlening) in rechte afhankelijk gemaakt van de vergunningverlening van het GEN-station Kerklaan en de operationaliteit van een hoogfrequente pendelbus.
Indien beide voormelde voorwaarden niet vervuld zijn vóór 31 december 2017, dan zijn de stedenbouwkundige voorschriften van artikel C3.5 van toepassing op dit gebied, met uitsluiting van deze twee voorwaarden. Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze rekening houden met zuinig ruimtegebruik. Daarbij wordt minstens aandacht besteed aan:
Zuinig ruimtegebruik is een algemeen principe voor een bedrijventerrein.
-
het optimaal gebruiken van de percelen, echter rekening houdend met de verplichtingen inzake veiligheid;
Bij de beoordeling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning wordt niet alleen rekening gehouden met het zuinig ruimtegebruik maar ook onder meer met:
-
de mogelijkheid om bepaalde diensten onder te brengen in gemeenschappelijke gebouwen op het bedrijventerrein;
-
de invloed op de mobiliteit en de verkeersleefbaarheid;
-
de relatie met de in de omgeving van het gebied vastgelegde bestemmingen;
-
de inpassing in de omgeving.
-
het groeperen en organiseren op het bedrijventerrein van parkeermogelijkheden voor de gebruikers en bezoekers
Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze niet strijdig zijn met de gangbare luchtvaarterfdienstbaarheden of een gevaar opleveren voor de luchtverkeersveiligheid.
Om deze bepaling te laten doorwerken is een adviesvraag aan de federale overheidsdienst bestuur der luchtvaart aangewezen.
Gemeenschappelijke en complementaire voorzieningen, inherent aan het functioneren van het regionaal bedrijventerrein, zijn toegelaten.
Voorbeelden van gemeenschappelijke en complementaire voorzieningen zijn een vrachtwagentankstation, een gemeenschappelijk bedrijfsrestaurant, een bank-/postloket, trainingen opleidingfaciliteiten
Inrichtingen voor de huisvesting van bewakingspersoneel van maximaal 200 m² vloeroppervlakte, geïntegreerd in het bedrijfsgebouw, zijn toegelaten. Indien het noodzakelijk is voor de veiligheid van het bewakingspersoneel is de niet-integratie toegelaten. De totale bruto vloeroppervlakte van de verschillende recreatieactiviteiten samen mag maximaal toenemen met 10.000 m², inclusief netto recreatieoppervlakte, reserve, technische en sociale lokalen, bureaus en en aanverwante ruimten.
De maximale toename van oppervlakte (recreatie) dient berekend ten opzichte van de bestaande oppervlakte op het moment van de definitieve vaststelling van het RUP.
Artikel C3.7.3
Bepalingen m.b.t. de inrichtingsstudie
Bij een vergunningsaanvraag voor een project van minstens 1000 m² bruto vloeroppervlakte wordt een inrichtingsstudie gevoegd. De inrichtingsstudie is een informatief document voor de vergunningverlenende overheid met het oog op het beoordelen van de vergunningsaanvraag in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de stedenbouwkundige voorschriften voor het gebied. De inrichtingsstudie zal tenminste aantonen hoe het parkeren niet wordt afgewenteld op het openbaar domein, op welke wijze wordt ingespeeld op de bereikbaarheid met het openbaar vervoer, hoe de ontsluiting zal verlopen en hoe de waterhuishouding wordt geregeld.
In dit gebied is het wenselijk dat aanvragen voor de ontwikkeling gesitueerd worden binnen een ruimtelijke visie op de globale ontwikkeling van het gebied. De projecten voor een deel van het gebied mogen de latere ontwikkeling van de rest van het gebied niet hypothekeren. Daarom wordt een inrichtingsstudie opgelegd. De inrichtingsstudie geeft een aanduiding van alle ordeningsaspecten in het gehele gebied, tenminste: de parkeerfaciliteiten, de bereikbaarheid met openbaar vervoer, de ontsluiting en de waterhuishouding. De inrichtingsstudie heeft betrekking op het gehele bestemmingsgebied en beperkt zich derhalve niet tot een project met een geringere omvang dan het gebied. Een inrichtingsstudie is niet vereist bij aanvragen die betrekking hebben op minder dan 1.000 m² bruto vloeroppervlak.
De inrichtingsstudie geeft ook aan hoe het voorgenomen project zich verhoudt tot wat al gerealiseerd is in het gebied en/of tot de mogelijke ontwikkeling van de rest van het gebied. De inrichtingsstudie maakt deel uit van het dossier betreffende de aanvraag van stedenbouwkundige vergunning en wordt als zodanig meegestuurd aan de adviesverlenende instanties overeenkomstig de toepasselijke procedure voor de behandeling van de aanvragen. Elke nieuwe vergunningsaanvraag kan een bestaande inrichtingsstudie of een aangepaste of nieuwe inrichtingsstudie bevatten.
De inrichtingsstudie is een informatief document dat deel uitmaakt van de vergunningsaanvraag. Bestaande inrichtingsstudies voor het gebied (of soortgelijke voorbereidende documenten) die de bovenstaande elementen en de aangegeven verordenende aspecten onderzocht hebben, kunnen ook beschouwd worden als geldige inrichtingsstudie.
Artikel C3.7.4
Bepalingen m.b.t. het waterbeheer
In het gebied zijn eveneens toegelaten, voor zover de hoofdbestemming niet in het gedrang komt, voor zover in overeenstemming met of aangewezen in de watertoets, alle handelingen in functie van het bereiken van de randvoorwaarden die nodig zijn voor het behoud van de watersystemen en het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden toegelaten.
Voor werken die uit een watertoets voortvloeien. Door de bouwmogelijkheden wordt meer oppervlakte verhard. Om wateroverlast te voorkomen, is aandacht voor het waterbergend vermogen noodzakelijk. Deze noodzaak vormt een opportuniteit in functie van een kwalitatieve inrichting en groenaanleg van het terrein (zie hierboven). Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 77
aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-eninfrastructuur/vademecums-natuurtechniek) .Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd. Artikel C3.7.5
Bepalingen m.b.t. de externe veiligheidsrisico’s
Inrichtingen die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken zijn niet toegelaten.
Deze bepaling slaat op alle inrichtingen die vallen onder toepassing van de Seveso-wetgeving, zowel hogedrempelinrichtingen als lagedrempelinrichtingen.
(overdruk) Het gebied behoort tot de bestemmingscategorie van de grondkleur Artikel C3.8. Gebied voor ongelijkvloerse verkeers- en vervoersinfrastructuur In het gebied, aangeduid met deze overdruk, zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren en de aanpassing van de ongelijkvloerse verkeers- en vervoersinfrastructuur en aanhorigheden. Daarnaast zijn handelingen in functie van de ruimtelijke inpassing, ecologische verbindingen, kruisende infrastructuren en leidingen toegelaten. De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover de aanleg, het functioneren en de aanpassing van verkeers- en vervoersinfrastructuur niet in het gedrang wordt gebracht.
Alle werken van natuurtechnische milieubouw zijn toegelaten. Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de "Vademecums Natuurtechniek", die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid: http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecumsnatuurtechniek. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.
Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘lijninfrastructuur’. Artikel C3.9. Gebied voor spoorinfrastructuur
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 78
Dit gebied is bestemd voor spoorinfrastructuur en aanhorigheden.
Onder aanhorigheden van spoorwegen wordt onder andere verstaan:
In dit gebied zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of aanpassing van die voor verkeers- en vervoersinfrastructuur/ wegen- /spoor- /waterweginfrastructuur (te specifiëren)en aanhorigheden. Daarnaast zijn alle handelingen met het oog op de ruimtelijke inpassing, buffers, ecologische verbindingen, kruisende infrastructuren, leidingen, telecommunicatie infrastructuur, lokaal openbaar vervoer, lokale dienstwegen, jaagpaden, recreatienetwerk en paden voor niet-gemotoriseerd verkeer toegelaten.
Spooruitrustingen zoals sporen, bovenleidingen, seininrichting, kabelwerken, alle grond- en kunstwerken voor de realisatie van de dragende structuur, alle gebouwen en andere constructies, met noodzakelijke toegangswegen, die verband houden met het onderhoud en de exploitatie van de spoorlijn zoals tractieonderstations, sectioneerposten, seinposten, onderhoudsplatformen, dienstlokalen, communicatie, alle toegangs- en langswegen ten behoeve van onderhouds- en veiligheidsdoeleinden, alle voorzieningen op het gebied van veiligheid en eventuele ventilatie zoals evacuatieschachten, afsluitingen, ventilatie-uitrustingen, de infrastructuren voor de afwatering van de spoorbedding zoals grachten, duikers, pompstations.
In het gebied wordt een GEN-stopplaats voorzien ter hoogte van de Kerklaan.
Stopplaatsen/treinstations, voor zover die in de aangeduide strook te lokaliseren zijn .
Gronden die niet voor de inrichting of het functioneren van de verkeers- en vervoersinfrastructuur gebruikt worden, worden op een kwaliteitsvolle manier geïntegreerd in de omgeving.
Alle werken van natuurtechnische milieubouw kunnen gerealiseerd worden. Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de "Vademecums Natuurtechniek", die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid: http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecumsnatuurtechniek. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.
Gronden die niet voor de inrichting of het functioneren van de verkeers- en vervoersinfrastructuur gebruikt worden, worden op een kwaliteitsvolle manier geïntegreerd in de omgeving.
In de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning voor een project dat een deel van het gebied beslaat, moet aangegeven worden wat met het overige gedeelte gebeurt. De vergunningverlenende overheid moet aan de hand van de aanvraag kunnen oordelen of het nog niet benutte deel lange tijd onbenut zal blijven voor vervoers- of verkeersinfrastructuur en wat er tussentijds mee zal gebeuren.
Symbolische aanduiding van tracé voor ontsluiting Artikel C3.10 Ontsluiting Als verlenging van de Rittwegerlaan-Nijverheidslaan wordt tussen de Vilvoordelaan en Luchthavenlaan een wegontsluiting voorzien. De pijlen duiden symbolisch aan welk begin- en eindpunt met elkaar verbonden moeten worden. De aansluiting wordt via een tracé aangegeven dat in elk geval dient aan te sluiten op de openbare weg waar de pijl naartoe leidt.
Tussen de Vilvoordelaan en Luchthavenlaan wordt een ontsluiting voorzien die de Rittwegerlaan-Nijverheidslaan, verbindt met de Luchthavenlaan. De nieuwe ontsluiting geldt als ontsluiting naar de R22 en via de N211 naar de E19. Het begin- en eindpunt van deze wegontsluiting wordt via een aantakking op de openbare weg voorzien. Op die manier wordt duidelijk en ondubbelzinnig voorzien hoe de ontsluiting moet worden geregeld. Bovendien wordt een rechtstreekse aantakking geregeld met de openbare weg, waardoor de ontsluiting zeker en vaststaand (en niet indicatief) is.
Op te heffen voorschriften Dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan heft volgende voorschriften van het Gewestplan nr. 25 Halle-Vilvoorde – Asse (KB 7.3.1977 en latere wijzigingen) op: - gebied voor stedelijke ontwikkeling - industriegebied - buffergebied Dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan heft volgende bijzondere plannen van aanleg op: - BPA “Bedrijvenzone Kerklaan” (Machelen) - BPA “bedrijvenzone Viaduct” (Machelen) - BPA “Achter Mima” (Vilvoorde)
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 79
DEEL 4- Ruimteboekhouding De ruimteboekhouding geeft een overzicht van de oppervlakten van de bestemmingwijzigingen die door het plan van toepassing zijn. De gegevens hebben geen juridische waarde; ze worden ter informatie toegevoegd.
Bestemmingscategorie
Huidige bestemmingen in het plangebied
Bestemmingen in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan
Verschil
162
212
+50
Overig groen
3
0
-3
Overig
2
17
+15
Wonen
62
0
- 62
Industrie
Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00124_00001 afbakening “VSGB en aansluitende open ruimtegebiedencluster C3 Reconversiegebied Vilvoorde-Machelen”
Bijlage IIIa Toelichtingsnota - Tekst 80