Winkelcentrum Raadhuisplein Drachten bv Floridalaan 8 3404 WV IJSSELSTEIN
Leeuwarden, 19 januari 2009 Verzonden, Ons kenmerk Afdeling Behandeld door Uw kenmerk Bijlage(n)
: : : : :
00803452 Omgevingsvergunningen en Toezicht G.A. van der Kooi / (058) 292 55 40 of
[email protected]
Onderwerp
: Ontgrondingsvergunning
3
BESCHIKKING Weergave van de feiten: Op 7 april 2008 hebben wij, via Redema Consultants B.V. te IJsselstein, uw aanvraag ontvangen om een vergunning tot het ontgronden van meerdere kadastrale percelen en gedeelten van percelen gelegen in de kadastrale gemeente Drachten. Het betreft het afgraven en afvoeren van grond ten behoeve van de aanleg van een ondergrondse parkeergarage aan het Raadhuisplein te Drachten. Bij brieven van 22 april 2008, kenmerk 00759239, 00759244, 00759250 en 00759252, hebben wij -
Burgemeester en Wethouders van Smallingerland, het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân, L.T.O.-Noord, Grondgebruik en Milieu en de Stichting Friese Milieufederatie
op de hoogte gebracht van de aanvraag en in de gelegenheid gesteld hun mening over de aanvraag kenbaar te maken. Van de aangeschreven instanties ontvingen wij geen bericht. Bij brief van 22 april, kenmerk 00760748, hebben wij Woon-Winkel Fonds Bewaarbedrijf B.V., aangegeven als eigenaar van enkele te ontgronden perceelsgedeelten, gevraagd of kan worden ingestemd met de ontgronding ervan. Vanwege een onjuiste adressering hebben wij het Woon-Winkel Fonds op 11 juni 2008 per fax op de hoogte gesteld van de voorgestane ontgronding. Bij brieven van 12 juni 2008, kenmerk WWF/JvE en 20 juni 2008, kenmerk WWF/JvE, hebben wij nadere reacties ontvangen.
De aanvrager, Redema Consultants B.V. (hierna te noemen Redema), is bij fax van 16 juni 2008 op de hoogte gebracht van de hiervoor vermelde eerstgenoemde reactie. Met betrekking tot de tweede reactie is op 24 juni 2008 telefonisch contact opgenomen met de heer Vonk van Redema. In beide gevallen hebben wij verzocht om een nadere reactie. Bij brief van 30 juni 2008, kenmerk 0178.08.1094.GV.Ih, hebben wij deze nadere reactie ontvangen. Bij brieven van 4 juli 2008, kenmerk 00768155 en 14 juli 2008, kenmerk 00774802, 00774805, 00774803, 00774810, 00774811 en 00774812, zonden wij u, de betrokken bestuursorganen en adviesinstanties, Redema en Woon-Winkel-Fonds Bewaarbedrijf B.V. de ontwerp-beschikking. De ontwerp-beschikking heeft met ingang van 21 juli 2008 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Binnen de daartoe gestelde termijn is er door RST advocaten B.V. te Amsterdam (hierna te noemen appellant), namens drie verenigingen van eigenaren en de besloten vennootschap Woon-Winkel Fonds Bewaarbedrijf B.V., bij brief van 1 september 2008, een zienswijze naar voren gebracht. Deze zienswijze is bij brief van 22 september 2008, kenmerk 00784172, toegezonden aan de aanvrager met het verzoek nader in te gaan op een aantal in het bijzonder genoemde bezwaren. Buiten de gestelde termijn is er door appellant bij brief van 25 september 2008, een reactie ingediend van een ingeschakelde deskundige. Deze brief hebben wij bij brief van 9 oktober 2008, kenmerk 00784172, toegezonden aan Redema. Redema heeft nader gereageerd bij brief van 29 oktober 2008, referentie 0178.08.1933.GV.Ih. Inhoudelijke beoordeling. De aanvraag betreft het afgraven van grond ter plaatse van het Raadhuisplein te Drachten. De af te graven percelen of gedeelten van percelen staan kadastraal bekend als gemeente Drachten, sectie C, nummers 6913, 6908, 6909, 10222, 10223 10225 (voorheen deels 10224 en deels 6905), 10045, 8938, 8939, 8940, 8941, 9821 en 8673. Het doel van de ontgronding is de realisering van een ondergrondse parkeergarage. Er wordt tot een diepte van circa 4.50 – M.V. ontgraven (dit is gemiddeld 3,40 – N.A.P.). Er komt hierbij naar schatting circa 102.350 m³ grond vrij. Deze grond zal worden afgevoerd. De bestemming ervan moet nog nader worden bepaald. De afvoer van de genoemde hoeveelheid bodemmateriaal maakt dat deze ontgronding vergunningplichtig is. De bouwactiviteiten worden gecombineerd met de herontwikkeling van het winkelcentrum Raadhuisplein en zullen gefaseerd worden uitgevoerd. Dit betekent dat de ontgraving eveneens in fases zal plaatsvinden. Bij de beoordeling van de aanvraag hebben de volgende aspecten een rol gespeeld. De aanleg van de geplande parkeergarage past niet binnen de ter plekke geldende bestemmingsplannen “Centrum” en “Van Knobeldorffplein”. Bij besluit van 16 april 2008, kenmerk 00759718, hebben wij, op verzoek van de gemeente Smallingerland, een verklaring van geen bezwaar ex artikel 19, lid 2, van
de Wet op de Ruimtelijke ordening afgegeven. Wij hebben telefonisch van deze gemeente vernomen dat de bouwvergunning binnenkort zal worden afgegeven. Wij concluderen dat er geen planologische belemmeringen zijn voor het verlenen van de gevraagde ontgrondingsvergunning. Uit de overgelegde stukken blijkt onder meer dat er in april 2005 archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Archeologische indicatoren zijn niet opgemerkt. Er is geen vervolgonderzoek nodig. Wij verwijzen naar het advies dat wij in het bestemmingsplankader hebben gegeven. Verder blijkt uit de stukken dat ecologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Het betreft hier namelijk een binnenstedelijke, geheel bebouwde en in gebruik genomen locatie. Zoals aangegeven in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, ligt het niet in de verwachting dat ter plekke ecologische kenmerken van bijzondere waarden zullen worden aangetroffen. Op de onderhavige locatie is een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd door Ingenieursbureau Oranjewoud. Het betreft een historisch onderzoek, een OO+ (bodem)onderzoek, een nader bodemonderzoek, een verkennend bodemonderzoek en een aanvullend bodemonderzoek). Er is verontreiniging aangetroffen aan de noordzijde en de zuidzijde van het Raadhuisplein. Uit nader bodemonderzoek (rapport 16546-156088, revisie 00, d.d. 6 juli 2005) wordt geconcludeerd dat de verontreiniging aan de noordzijde voldoende is afgeperkt en dat er geen sprake is van ernstige verontreiniging. De afhandeling aan die zijde kan plaatsvinden door de gemeente. Toegezegd is dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden ter plekke de gronden separaat worden bemonsterd en afgevoerd. In onze brief van 18 december 2007, kenmerk 00735152, is aangegeven dat er nog een aanvullend onderzoek moet worden uitgevoerd bij de herontwikkeling van de zuidzijde van het Raadhuisplein. Hierbij moet de omvang van het aangetroffen bodemvreemd materiaal worden onderzocht. Indien tijdens dit onderzoek blijkt dat er meer sterk verontreinigd materiaal voorkomt dan is aangenomen in het nadere bodemonderzoek van 6 juli 2005, dan moet er een melding met een saneringsplan aan de provincie worden overlegd. Bij de eerdergenoemde brief van Redema van 29 oktober 2008 zijn onder meer 2 rapporten toegezonden die betrekking hebben op nadere bodemonderzoeken. Het betreft een verkennend en aanvullend bodemonderzoek. Uit het verkennende bodemonderzoek (Oranjewoud rapport 16546-183504 d.d. 10 juni 2008) blijkt dat er ten zuiden van het Raadhuisplein sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Aansluitend op dit verkennende bodemonderzoek is er aanvullend bodemonderzoek gedaan om zo de omvang en de locatie van deze verontreiniging in kaart te brengen. De verontreiniging is aangetroffen op/bij het voormalige perceel Raadhuisplein 13. De bevindingen van het aanvullende onderzoek zijn opgenomen in het rapport 16546-183504, versie 01, d.d. 14 oktober 2008. Ten behoeve van de noodzakelijke sanering is een deelsaneringsplan opgesteld (rapport 14645-183504, revisie 01, d.d. 14 oktober 2008). Een aanvraag om een saneringsbeschikking hebben wij recent ontvangen. Hieruit blijkt dat de deelsanering gericht is op een volledige verwijdering van de verontreiniging binnen het te saneren gebied. Dit betekent onder meer dat dieper zal worden gegraven dan de gemiddelde afgravingsdiepte in de aanvraag om ontgrondingsvergunning (3,40 – N.A.P.). Uiteraard kan ter plaatse van de aangetroffen verontreiniging in de bodem van Raadhuisplein 13 pas sprake zijn van ontgraven als er een in werking getreden
beschikking in het kader van de genoemde Wet Bodembescherming is. Er is inmiddels een beschikking op basis van die Wet genomen. In het licht van het hiervoor vermelde is er geen belemmering aanwezig om de ontgrondingsvergunning te verlenen. Uit nader ingewonnen telefonische informatie bij de heer Vonk van Redema is gebleken dat het gefaseerd ontgraven eveneens een gefaseerde afvoer van de grond tot gevolg zal hebben. Fase 1 en 2 worden vrijwel aaneensluitend uitgevoerd. Fase 3 in een later stadium. Het is de bedoeling de werkzaamheden uit te voeren binnen een termijn van 5 jaar. Dit overeenkomstig een overgelegde planning waarop de fasering nader staat aangegeven. Uiteraard kan pas met de werkzaamheden worden begonnen als er sprake is van in werking treding van de benodigde vergunningen. Omdat wij op de hoogte willen zijn en blijven van de grondstromen binnen Fryslân, zullen wij een voorschrift opnemen dat, zodra de hoeveelheid en de bestemming van de bij elke fase vrijkomende grond bekend zijn, wij hiervan schriftelijk op de hoogte moeten worden gesteld. In de hierboven genoemde brieven van 12 juni 2008 en 20 juni 2008 geeft WoonWinkel Fonds aan, dat er van haar kant voorshands niet kan worden ingestemd met de ontgronding. De bij de aanvraag gevoegde lijst van eigenaren is naar de mening van het Woon-Winkel Fonds niet juist. Er wordt gewezen op de aanwezige bergruimte op perceelnummer C 10222, waarvoor nog geen vervangende bergruimte is aangeboden, en op de overgang van de percelen C 6905 en 10224 in 10225. Hiervoor gelden namelijk appartementsindices met de nummers 1 tot en met 5. Niet alle indices zijn eigendom van Winkelcentrum Raadhuisplein Drachten. De gevolgde procedure wordt niet correct geacht en alle particuliere eigenaren dienen in te stemmen met de ontgronding. Zoals vermeld hebben wij de heer Vonk van Redema zowel per fax als per telefoon op de hoogte gebracht van beide reacties en gevraagd hierop nader te reageren. Bij brief van 30 juni 2008 is er een reactie binnen gekomen van Redema . In die brief is aangegeven dat er overleg wordt gevoerd met beide Verenigingen van Eigenaren aan het Raadhuisplein. De volledige herontwikkeling van het plangebied, waartoe ook de parkeergarage behoort, wordt daarbij besproken met als doel tot overeenstemming te komen. Uit de brief blijkt voorts dat het Woon-Winkel Fonds, zijnde de eigenaar van het perceel C 10222 en de zich daarop bevindende bergingen, een alternatieve locatie is aangeboden voor de betreffende vijf bergingen. Tijdens de bouwuitvoeringsperiode van het project moet er een tijdelijke oplossing komen. Hieromtrent zal nog nader overleg met Woon-Winkel Fonds plaatsvinden, zo geeft Redema aan. Bij de voornoemde brief van 30 juni 2008 is een tekening gevoegd waaruit blijkt dat de percelen C 6905 en C 10224 over zijn gegaan in C 10225. Perceel C 10225 is opgenomen in een Vereniging van Eigenaren. Op het gehele perceel is sprake van meerdere appartementsrechten (A1 t/m A5). Uit de betreffende brief, de tekening en de eveneens bijgevoegde lijst van appartementsrechten blijkt, dat op het deel van het perceel 10225 dat ten behoeve van de parkeergarage zal worden ontgrond, alleen het appartementsrecht van uw B.V. is gevestigd. Duidelijk wordt aangegeven dat er uiteraard overeenstemming moet zijn met de Vereniging van Eigenaren inzake een aanpassing van het appartementsrecht en een totale hersplitsing van dit perceel. Uit nadere ingewonnen telefonische informatie van de heer Vonk hebben wij begrepen dat de plannen alleen doorgang kunnen vinden met de goedkeuring van het bestuur van de beide Verenigingen van Eigenaren. Met andere woorden: de
uitvoering van het project, dus ook de ontgronding als zodanig, gaat niet door als er geen overeenkomst is. Wij menen dat met het vorenstaande tegemoet wordt gekomen aan de door WoonWinkel Fonds B.V. naar voren gebrachte belangen. Volledigheidshalve hebben wij een kopie van de ontwerp-beschikking toegezonden aan Woon-Winkel Fonds. De door appellant ingediende zienswijze heeft betrekking op meerdere bezwaren. In het navolgende gaan wij hierop nader in. Als algemeen bezwaar wordt aangevoerd dat de ontwerp-beschikking naar het oordeel van belanghebbenden voorbarig is. Dit omdat er nog te veel onzekerheid bestaat over een groot aantal punten en zaken. Bovendien voert appellant aan van mening te zijn, dat er geen juiste afweging van belangen heeft plaatsgevonden in de ontwerp-beschikking, althans deze zijn in de ontwerp-beschikking niet (voldoende) uiteengezet. Vervolgens wordt puntsgewijs een aantal bezwaren opgesomd. Wij herhalen en behandelen deze punten in overeenkomstige volgorde. 1. Onvolledige aanvraag voor de ontgrondingsvergunning/onzorgvuldige besluitvorming. 2. Ten onrechte geen rekening gehouden met de belangen van belanghebbenden. 3. Ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat de bouwvergunning nog niet onherroepelijk is. 4. Onvoldoende plan van aanpak van de te verrichten werkzaamheden, dit is in strijd met de belangen van belanghebbenden. 5. Ten onrechte geen voorwaarde opgenomen dat civielrechtelijke toestemming nodig is voor het verrichten van de werkzaamheden. 6. Verdere aspecten die ten onrechte geen onderdeel uitmaken van de overwegingen zoals verwoord in de concept beschikking. Uiteindelijk wordt gesteld dat: ”de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in deze zijn geschonden, met name het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel”. “Er heeft geen correcte en geen volledige belangenafweging plaatsgevonden”. Geconcludeerd wordt dat er niet tot het verlenen van de vergunning kan worden besloten. Hierna volgt nog een passage waarin specifiek aandacht wordt gevraagd voor: o de wijze waarop aan artikel 10 Ontgrondingenwet juncto artikel 3:12 Awb invulling is gegeven, o de invulling van voorschriften in de definitieve vergunning in relatie tot het vermelde in artikel 3 van de Ontgrondingenwet, o een schadevergoeding als bedoeld in artikel 26 Ontgrondingenwet, die bij verlening van de definitieve vergunning wordt geacht te zijn ingediend. De ingebrachte zienswijze geeft ons aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen. Uitgangspunt is dat alle bij de ontgronding betrokken belangen bij de beoordeling aan de orde komen. Mochten bepaalde belangen echter in een ander wettelijk kader worden afgewogen, dan zal dit niet ook nog eens in het kader van de Ontgrondingenwet plaatsvinden. Ten aanzien van de voorliggende aanvraag zijn wij tot de conclusie gekomen dat er een positieve ontwerp-beschikking kon worden opgesteld. In de uitgebreide uniforme voorbereidingsprocedure, volgens welke deze Ontgrondingsvergunning tot stand gekomen is, voor belanghebbenden de mogelijkheid opgenomen hiertegen een zienswijze te dienen.
De mening dat er sprake zou zijn van een voorbarige ontwerp beschikking delen wij niet. Ad 1. De volledigheid van de aanvraag wordt aangevochten omdat appellant meent er van uit te mogen gaan dat de stukken die hij heeft ontvangen moeten worden beschouwd als een volledig dossier. Uit de kopieën die appellant toegezonden zijn kon afgeleid worden welke stukken zijn overgelegd bij de aanvraag. Het gaat hierbij om meerdere rapporten, tekeningen en dergelijke. Het gaat ons inziens te ver deze allemaal in kopie toe te zenden. Appellant kon de stukken immers inzien op de in de kennisgeving genoemde adressen. Dat hiervan geen gebruik is gemaakt is een keuze van appellant geweest. Omtrent de onduidelijkheden die er waren is ook geen nadere informatie gevraagd. Appellant noemt bij dit punt ook een aantal ontbrekende stukken bij de aanvraag om vergunning. Met inachtneming van hetgeen wij hiervoor hebben aangegeven, vermelden wij hierover het volgende. o Onttrekken van grondwater. Hier wordt niet specifiek naar gevraagd in het aanvraagformulier. De ontrekking van het grondwater en de eventuele consequenties hiervan zijn geen belangen die bij de beoordeling van de aanvraag om een ontgrondingsvergunning aan de orde komen. Overigens wijzen wij er op dat er inmiddels een vergunning in het kader van de Grondwaterwet is afgegeven. In die beschikking zijn de gevolgen voor de omgeving meegenomen. In de bijlage bij die beschikking wordt geconstateerd dat er geen effecten naar de omgeving zijn te verwachten. Zowel het ontwerp van de beschikking als de definitieve beschikking in het kader van de Grondwaterwet, inclusief bijbehorende stukken (ook adviezen), heeft ter inzage gelegen. Er is geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheden tot het indienen van een zienswijze, dan wel het indienen van een beroepschrift. Grondsoort en bestemming. Uit het rapport “OO+ (bodem)onderzoek in de gemeente Smallingerland” blijkt welke grondsoorten ter plaatse aanwezig zijn. Ten aanzien van de bestemming van de vrijkomende grond is op pagina 4 aangegeven, dat wij een voorschrift opnemen dat, zodra de hoeveelheid en de bestemming van de bij elke fase vrijkomende grond bekend is, wij hiervan schriftelijk op de hoogte moeten worden gesteld. o Geotechnisch advies. Dit advies is als bijlage bij de aanvraag gevoegd. Hiervan wordt melding gedaan in de aanvraag. Het advies maakt deel uit van de stukken die ter inzage hebben gelegen. Bij de meergenoemde reactie van 29 oktober 2008 is een geotechnisch advies gevoegd dat dateert van 6 juni 2008. Nadere afstemming van de diverse geotechnische berekeningen (zowel damwanden als funderingsconstructies) worden in de bouwaanvraag fase 2 behandeld. o Invloed op de omgeving. Aangehaald wordt de tekening D0-01. Vraagtekens worden geplaatst bij fundering, damwanden, sonderingsrapport en constructieve gegevens. Wij wijzen er op dat de genoemde zaken betrekking hebben op de bouwvergunning en in dat kader worden afgewogen en meegenomen worden. Eventuele vragen en bezwaren moeten in dat kader naar voren worden gebracht. o Flora- en fauna-onderzoek. Er hoeft niet per definitie een onderzoek te worden ingesteld. Er is in dit geval sprake van een binnenstedelijke bebouwde situatie. Wij zien daarom geen aanleiding met betrekking tot dit onderwerp een specifiek onderzoek in te stellen. o
Wij stemmen in met hetgeen in bestemmingsplankader gesteld is ten aanzien van een ecologisch onderzoek. o Bodemonderzoek. Bij vraag E.9 op het aanvraagformulier is inderdaad niet vermeld dat er bodemonderzoeken zijn uitgevoerd. Dit is wel het geval. De rapporten hiervan zijn overgelegd bij de aanvraag. De rapporten maken deel uit van de stukken die ter inzage hebben gelegen. o Noodzaak tot sanering. De inhoudelijke aspecten met betrekking tot de bodemsanering behoren niet bij de beoordeling van de aanvraag om een ontgrondingsvergunning aan de orde te komen. Inmiddels is de procedure met betrekking tot de vergunningverlening in het kader van de Wet Bodembescherming doorlopen en is er sprake van een definitieve beschikking. Overigens hebben de onderzoeken die zijn overgelegd ter inzage gelegen. Naderhand zijn er nog 2 rapporten verschenen, namelijk een verkennend bodemonderzoek en een aanvullend bodemonderzoek. Deze zijn van 10 juni 2008 respectievelijk 14 oktober 2008. Eerder in deze beschikking (pagina’s 3 en 4) is hiervan melding gemaakt. Kortheidshalve verwijzen naar deze pagina’s.
o
Archeologisch onderzoek. Uit de bij de aanvraag overgelegde, ter inzage gelegde, stukken blijkt dat er in april 2005 archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Hierbij zijn geen archeologische indicatoren opgemerkt. Wij verwijzen naar gestelde op pagina 3 onder “inhoudelijke beoordeling”.
Ad 2. Wij zijn ons er van bewust dat er meerdere belangen spelen bij belanghebbenden. Er zijn echter ook meerdere vergunningen en ontheffingen nodig. Op elk van deze vergunningen en ontheffingen is een andere wet van toepassing. Er moeten verschillende specifieke procedures gevolgd. Uit constante jurisprudentie blijkt dat, wanneer de afweging van een belang in een ander wettelijk kader plaatsvindt of dient plaats te vinden, deze afweging niet ook nog eens in het kader van de Ontgrondingenwet moet plaatsvinden. Ad 3. Het is ons bekend dat er in het kader van de procedures bij de bouwvergunning fase 1 en de noodzakelijke vrijstelling van het geldende bestemmingsplan, gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot bezwaar/beroep. De opmerking dat deze besluiten nog niet onaantastbaar zijn, is correct. Op zichzelf is dit geen belemmering een ontgrondingsvergunning te verlenen. Van belang is dat de gemeente in planologisch kader wil meewerken (zie pagina 3). Ook hier is sprake van aparte procedures en afzonderlijke belangenafwegingen. Uiteraard dient er voor start van de werkzaamheden, dus ook de ontgrondingswerkzaamheden, sprake te zijn van in werking getreden besluiten. In dat kader achten wij de vrees dat er voortijdig met de ontgronding wordt gestart, niet gegrond. Ad 4. Op pagina 4 van deze beschikking staat aangegeven dat er een planning is overgelegd van de werkzaamheden. Hierop zijn de verschillende uitvoeringsfases nader aangegeven. De ontgravingen vormen hiervan een onderdeel. Die planning heeft ter inzage gelegen tezamen met de ontwerp beschikking. Omdat de termijnen die daarin zijn genoemd niet zullen worden gehaald is er bij de brief van 29 oktober
2008 van Redema een nieuwe planning overgelegd. Aanvullend op deze planning is een overzichtstekening bijgevoegd van de complete bouwput met daarin de verschillende fases gearceerd aangegeven. Redema heeft aangegeven dat de uitvoering van ontgrondingsfase 1 ongeveer 4 maanden in beslag zal nemen. Fase 2 van de ontgronding duurt eveneens ongeveer 4 maanden. Uit de toezegging van de heer Vonk (zie pagina 4) en uit de planning blijkt dat het de bedoeling is deze fases aansluitend te realiseren. De laatste (kleinste) fase wordt naar verwachting in 2012 gerealiseerd en neemt ongeveer 3 maanden in beslag. Zoals hiervoor bij ad 3 is aangegeven, is de daadwerkelijke uitvoering van de ontgrondingswerkzaamheden mede afhankelijk van andere procedures/vergunningen. In de voorschriften hebben wij bepaald dat de ontgronding binnen 5 jaar moet zijn voltooid. Gelet op deze zienswijze hebben wij het betreffende voorschrift aangevuld, zodat nu ook de afvoer van de grond binnen die 5 jaar moet plaatsvinden. Ad 5. Civielrechtelijke toestemming Appellant betwist de passage op bladzijde 4 en 5 van het ontwerp van de beschikking betreffende de goedkeuring van de Verenigingen van Eigenaren. Wij wijzen er op dat appellants opmerkingen geen reden zijn de ontgrondingsvergunning te weigeren. De intentie van de betreffende passage is, dat het realiseren van de ontgronding pas mogelijk is als er op privaatrechtelijk vlak overeenstemming is bereikt. Het betreft hier een overeenstemming waarop het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Ad 6. Verdere aspecten. -Transport afvoer grond (logistiek, vuil, veiligheid). Dit aspect heeft geen relatie met de ontgronding als zodanig. -Bouwputbeveiliging. Dit aspect heeft geen relatie met de ontgronding als zodanig. -Bemaling (onttrekking van grondwater). De beoordeling daarvan heeft plaatsgevonden bij de vergunningverlening in het kader van de Grondwaterwet. Wij verwijzen naar hetgeen wij hieromtrent op pagina 6 hebben aangegeven. -Bereikbaarheid winkels (inkomstenderving), woningen. Hier bestaat geen relatie met de ontgronding als zodanig. -Gedetailleerde en exacte informatie met betrekking tot zettingen in omgeving door veranderde grondbelasting/waterstand. De ontgravingsdiepte bedraagt gemiddeld circa 3,40 m – N.A.P. Dit met uitzondering van het te saneren gedeelte, waarvoor een afzonderlijke procedure wordt gevolgd. De damwanden gaan tot een diepte variërend van 7.70 m tot 10.50 m – N.A.P. Uit nadere informatie van de gemeente hebben wij vernomen dat er, voordat er wordt gegraven, damwanden worden geplaatst. In de bouwvergunning fase 2 zullen nadere gerichte onderzoeken worden voorgeschreven. Aan de hand daarvan zullen eventuele nadere maatregelen worden getroffen om zettingen in de omgeving te voorkomen. De stukken kunnen worden ingezien in het kader van de voor de bouwvergunning te volgen procedure. Eventuele bezwaren kunnen daarbij kenbaar worden gemaakt. -Geschatte omvang en zekerheden voor schade aan belendende percelen door trillingen en zettingen. Zoals wij reeds opmerkten zal de afweging van de belangen in het kader van diverse wetten plaatsvinden. De afweging in het kader van de Ontgrondingenwet heeft alleen betrekking op het afgraven als zodanig. Naar onze mening heeft die afgraving geen trillingen en /of zettingen tot gevolg. -Onderzoek Niet Geëxplodeerde Explosieven(NGE). Dit aspect heeft geen betrekking op de ontgronding als zodanig.
Over het betrekken van de verenigingen van eigenaren in de procedure merken wij nog het volgende op. Uit de bij de aanvraag overgelegde stukken blijkt dat de te ontgronden percelen/perceelsgedeelten praktisch allemaal uw eigendom en die van de gemeente Smallingerland zijn. Slechts een gedeelte van de ontgronding heeft betrekking op de eigendom van Woon-Winkel Fonds. Uit de bij de reactie van Redema Consultants gevoegde stukken blijkt dat op de te ontgronden zone van het perceel 10225, alleen het appartementsrecht van uw B.V. is gevestigd. Lettende op het vorenstaande zijn wij van mening, dat wij over voldoende gegevens beschikten om tot een ontwerp-beschikking te komen. Ten aanzien van de laatste 3 aandachtspunten van de zienswijze merken wij het volgende op. • De invulling van artikel 10 Ontgrondingenwet jo. artikel 3:12 Awb heeft plaatsgevonden. Er heeft een publicatie van de terinzagelegging plaatsgevonden in 2 provinciale dagbladen, te weten de Leeuwarder Courant en het Friesch Dagblad van 19 juli 2008. In de publicatie is aangegeven dat de ontwerp-beschikking, vanaf 21 juli 2008 tot het einde van de termijn waarbinnen het beroep tegen de beschikking mogelijk is, ter inzage ligt in het Provinsjehûs te Leeuwarden en het Gemeentehuis in Drachten. Er is daarbij vermeld dat er een zienswijze kan worden ingediend van 21 juli t/m 1 september 2008. • Mede aan de hand van de ingediende zienswijze is in het vorenstaande uitvoerig stilgestaan bij de belangen die spelen. Daarbij is onder meer aangegeven dat er meerdere wettelijke kaders zijn waarbinnen belangenafwegingen plaatsvinden. Wij verwijzen naar het vorenstaande. Lettende op de inhoud van de zienswijze en onze reactie daarop heeft de veronderstelde schade ons inziens geen relatie met de ontgronding als zodanig, maar met de gehele inrichting van het plein. Wij zien daarom ook geen aanleiding op basis van artikel 26 van de Ontgrondingenweteen een schadevergoeding toe te kennen. Zoals bij de weergave van de feiten is vermeld, heeft appellant bij brief van 25 september 2008 een reactie toegezonden op de bij het ontwerp besluit gevoegde tekening. Hoewel deze reactie buiten de termijn voor het indienen van een zienswijze is binnengekomen, besteden wij hierna toch enige aandacht aan deze reactie. Genoemd worden zaken als: -bemaling, -trillingen rondom de bouwput, -funderingspalen, -bestaande omliggende panden, -maaiveld rondom de bouwput, -bereikbaarheid/veiligheid, -afstand damwand tot voorgevel, -ondergrondse kabels en leidingen, -ontlastsleuf, -functies in gebouw BO Drift zijde. Geen van deze zaken houdt geen rechtstreeks verband met de ontgronding als zodanig. Hiervoor gaven wij reeds aan, dat de aspecten die in een ander wettelijk kader afgewogen worden, niet bij de behandeling van de aanvraag om een ontgrondingsvergunning aan de orde moeten komen. Naar onze mening komen alle aspecten
zoals die in de brief van 25 september 2008 toegezonden reactie zijn aangegeven, in een ander wettelijk kader aan de orde. Naar aanleiding van de zienswijze hebben wij eenextra toeving opgenomen in voorschrift 2. De zienswijze geeft ons geen reden de ontgrondingsvergunning geheel of gedeeltelijk te weigeren. Wij achten de zienswijze wat betreft het hiervoor genoemde gegrond en voor het overige ongegrond.ongegrond. Wij concluderen dat er niet van bezwaren is gebleken die zouden moeten leiden tot het weigeren van de gevraagde ontgrondingsvergunning. Ook bij ons College bestaat geen bezwaar tegen de voorgestane ontgrondingswerkzaamheden. Wij zullen de gevraagde vergunning derhalve onder de hierna te noemen voorschriften verlenen. In z’n algemeenheid kan gesteld worden dat ontgrondingswerkzaamheden naar hun aard tijdelijk zijn. Dit is ook het geval met de ontgrondingswerkzaamheden waarvoor nu vergunning wordt aangevraagd. Gelet hierop en het bepaalde in artikel 3, lid 2, van de Ontgrondingenwet, verbinden wij terwille van de duidelijkheid richting derden termijnen aan zowel de uitvoering van de werkzaamheden (voltooiingstermijn) als aan de geldigheid van de vergunning (geldigheidstermijn). In uw geval hebt u te kennen gegeven dat er 5 jaar nodig is om de ontgraving en afvoer te voltooien. Wij verbinden aan de uitvoering van de werkzaamheden een termijn van 5 jaar en aan de geldigheid van de vergunning een termijn van 6 jaar. Beide termijnen beginnen te lopen op de dag nadat de beroepstermijn is afgelopen, tenzij er binnen de beroepstermijn een verzoek is gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening. In dat geval beginnen de termijnen te lopen op het moment dat door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op dat verzoek is beslist. Gelet op de bepalingen in de Ontgrondingenwet, de Ontgrondingenverordening Friesland en het Mandaatstatuut provincie Fryslân besluiten wij: I. de door RST Advocaten B.V. ingebrachte zienswijze gegrond te verklaren voor wat betreft het afvoeren van de grond en voor het overige ongegrond te verklaren; II. het verzoek om een schadevergoeding op basis van artikel 26 van de Ontgrondingenwet te weigeren; III. u, ten behoeve van het beoogde doel, vergunning te verlenen voor het ontgronden van de percelen kadastraal bekend gemeente Drachten, sectie C, nummers 6913 (deels), 6908 (deels), 6909 (deels), 10222 (geheel), 10223 (geheel), 10225 (voorheen 10224, deels en 6905 deels), 10045 (deels), 8938 (geheel), 8939 (geheel), 8940 (geheel), 8941 (geheel), 9821 (geheel), 6905, 8673 (geheel), voor een termijn van 6 jaar, overeenkomstig de gegevens vervat in de van de vergunning deel uitmakende aanvraag en met in achtneming van de hierna te noemen voorschriften: 1. De werken dienen te worden uitgevoerd en onderhouden overeenkomstig
het bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte tekening met het nummer 06084, DO-O1 voor het laatst gewijzigd op 22-02-2008, de kadastrale tekening afgegeven op 9 mei 2007 door het kadaster te Leeuwarden en de tekening waarop de 3 uitvoeringsfases van de werkzaamheden in kleur staan aangegeven. 2. De werken, inclusief de afvoer van de grond, dienen binnen 5 jaar te zijn voltooid. 3. Zodra de hoeveelheid en de bestemming van het bij elke fase vrijkomende materiaal bekend is, dient u ons hiervan schriftelijk op de hoogte te brengen.
4. Het begin van elke fase van de ontgrondingswerkzaamheden moet ten minste 10 dagen van tevoren en de beëindiging moet direct worden doorgegeven aan de afdeling Omgevingsvergunningen en Toezicht van de provincie, telefoonnummer 058 2925472 of 06 54786815. 5. Indien ten minste 3 maanden voor afloop van de onder 2 genoemde voltooiingstermijn een verzoek om verlenging van de voltooiingstermijn en/of van de geldigheidstermijn worden ingediend, dan worden deze termijnen automatisch verlengd tot het moment waarop onze beslissing op dit verzoek in werking is getreden, echter met maximaal 6 maanden.
Namens het College van Gedeputeerde Staten,
N.G. Kistemaker Clusterleider Omgevingsvergunningen en Toezicht
Gemeente Smallingerland Kennisgeving beschikking Ontgrondingenwet Gedeputeerde Staten hebben aan Winkelcentrum Raadhuisplein Drachten B.V. een ontgrondingsvergunning verleend voor het ontgraven en afvoeren van grond ter wille van de realisatie van een parkeergarage onder het Raadhuisplein te Drachten. De beschikking is gewijzigd ten opzichte van de ontwerp-beschikking, in die zin dat nader wordt ingegaan op de ingebrachte zienswijze. De stukken liggen van 26 januari t/m 9 maart 2009 ter inzage in het: - Provinsjehûs, elke werkdag van 9.00 tot 16.00 uur (graag vooraf contact opnemen); - gemeentehuis in Lemmer. Tegen het besluit kan van 27 januari t/m 9 maart 2009 bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA ’s Gravenhage door: - belanghebbenden die zienswijzen naar voren hebben gebracht over de ontwerpbeschikking; - belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht over de ontwerp-beschikking. Het beroepschrift bevat ten minste: - naam, adres en handtekening van de indiener; - dagtekening; - omschrijving van het bestreden besluit en - gronden van het beroep. Gedurende de beroepstermijn kan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek worden gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening. De indiener van het verzoekschrift moet daarbij een kopie van het beroepschrift meesturen. Voor inlichtingen en inzage van de stukken neemt u contact op met mevrouw G.A. van der Kooi-Winters, afdeling Omgevingsvergunningen en Toezicht, tel. 058 – 292 55 40.
i.a.a LTO, Grondgebruik en Milieu t.a.v. de heer J. Galema Postbus 186 9200 AD DRACHTEN Stichting Friese Milieufederatie Postbus 713 8901 BM LEEUWARDEN Het dagelijks bestuur van het Wetterskip Fryslân t.a.v. de heer P. Oosterbaan Postbus 36 8900 AA LEEUWARDEN Burgemeester en Wethouders van Smallingerland Postbus 10.000 9200 HA DRACHTEN Redema Consultants B.V. t.a.v. de heer G.H. Vonk Postbus 173 3400 AD IJSSELSTEIN Woon-Winkel Fonds t.a.v. mevr. J. van Eijk Amsterdamsestraatweg 39, 3744 MA BAARN RST ADVOCATEN B.V. t.a.v. mr. Y.H. van Ballegooijen Postbus 1019 4801 BA BREDA