21 NOVEMBER 1964.- Koninklijk besluit tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van aannemer van metsel- en betonwerken in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen. Gelet op de wet van 24 december 1958, waarbij beroepsuitoefeningsvoorwaarden kunnen worden ingevoerd in de ambachts-, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen, gewijzigd bij de wet van 8 juli 1964; Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 1959 tot uitvoering van de wet van 24 december 1958, waarbij beroepsuitoefeningsvoorwaarden kunnen worden ingevoerd in de ambachts-, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen, gewijzigd bij de wet van 8 juli 1964; Gelet op de verzoekschriften ingediend, het een door het Nationaal Verbond der Bouwambachten, het ander door de Belgische Landsbond der Bouwbedrijven en Openbare Werken, beide bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 24 september 1963; Gelet op het gunstig en met redenen omkleed advies uitgebracht door de Hoge Raad voor de Middenstand, op 27 november 1963, de Nationale Raad voor ambachten en neringen en de Nationale Raad der Interprofessionele Federaties gehoord; Gelet op het advies van de Raad van State; Op de voordracht van Onze Minister van Middenstand, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. - KB 21-4-1972, art. 2 - De beroepswerkzaamheid van aannemer van metsel- en betonwerken mag, als hoofd- of bijberoep, slechts worden uitgeoefend in een kleine of middelgrote handels- of ambachtsonderneming voor zover is voldaan aan de in dit besluit bepaalde eisen. Art. 2. - KB 18-04-1980, art. 1 - § 1. De beroepswerkzaamheid van aannemer van metsel- en betonwerken in de zin van dit besluit, oefent uit hij die, voor rekening van derden, gewoonlijk en zelfstandig metsel- of betonwerken van gebouwen uitvoert, daaraan veranderingen of herstellingen aanbrengt of die in functie van hogervermelde werken geprefabriceerde elementen plaatst, die tot de ruwbouw of de onderdakbrengingswerken behoren. § 2. Vallen niet onder toepassing van dit besluit : 1° de constructie van sierschouwen, grafkelders en grafmonumenten, het oprichten van omheiningen; 2° de geringe metsel- of betonwerken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van werken die behoren tot andere beroepswerkzaamheden. Art. 3. Onder toepassing van dit besluit vallen niet de in artikel 1 bedoelde ondernemingen waarvan het tewerkgestelde personeel een jaarlijks gemiddelde van vijftig werknemers overschrijdt. Art. 4. - KB 21-04-1972, art. 3 - Het getuigschrift bedoeld bij artikel 5 van de wet van 15 december 1970 mag aan een persoon die de beroepswerkzaamheid van aannemer van metselen betonwerken wenst uit te oefenen slechts worden uitgereikt voor zover onder de bij hetzelfde artikel bepaalde voorwaarden, bewezen wordt dat aan al de hierna opgesomde kennis werd voldaan :
2 1° de kennis van bedrijfsbeheer bedoeld bij artikel 8 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971 tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van de wet van 15 december 1970; 2° de volgende beroepskennis : A. Theoretische beroepskennis : a) Werktuigkunde en toegepaste natuurkunde : Elementaire begrippen : Kennis van de praktische toepassing der in het bouwbedrijf gebruikte hefwerktuigen en andere machines. De hoofdwet der hydrostaten Krachten, koppels, resultante van krachten, zwaartepunt, oplegreacties. Toepassing op eenvoudige bouwconstructies. b) Tekenen : Alle plannen zonder onderscheid kunnen lezen, de hoofdbeginselen kennen om plannen te tekenen, maar de volledige kennis bezitten voor het opstellen der uitvoeringstekeningen. B. Technologie en praktische beroepsvorming : 1. Materialenkennis : De structuur, de samenstelling, de herkomst, de soorten, de eigenschappen en de verschillende gebreken van de bouwstoffen die men op de markt vindt en die veelvuldig in de bouw gebruikt worden. Werktuigen en hulpmiddelen in gebruik bij het bouwvak en de aanverwante beroepen. 2. Bouwtechnologie : a) Grondwerken en funderingen : Voldoende kennis bezitten betreffende : de verschijnselen van grond- en waterdruk; de aardlagen of de aard van het terrein en hun draagvermogen; de uitvoering van grondboringen, ontgravings-, schorings-, ophogings- en grondverbeteringswerken; droog houden van waterputten en kunstmatige verlaging van de grondwaterstand; het maken van grondborings- en heistaten; de uitvoering van rioleringswerken binnens- en buitenshuis; sterfputten, beerputten en septische tank en de voor een en ander te gebruiken materialen. b) Baksteen-, steenblokconstructies en constructies met soortgelijke bouwstoffen : De verschillende soorten metselverbanden, het bepalen van het aantal te verwerken stenen volgens hun formaat voor metselwerken van diverse aard en zwaarten; de bereiding en verwerking van metselspecies van verschillende samenstelling en het bepalen van de daarvoor nodige stoffen per kubieke meter specie. De constructie en de uitvoering van ontmoetingen en kruisingen van muren, pilasters, pijlers, muur- en gevelafdekkingen, boogvormen, bevloeringen, schoorstenen (de klassieke en speciale methoden), eenvoudige gewelven, enz., wanden, vloerplaten en geprefabriceerde balken. c) Natuursteenconstructies : De verschillende wijzen van bewerking, van vervoeren, van constructie, van stellen en verankeren van : borstweringen, muurbekledingen, neuten, deur- en raamdorpels, muuren gevelafdekkingen, lateien, ontlastingsbogen, eenvoudige binnen- en buitentrappen, enz. Het maken van schetsen en borderels.
3 d) Dakvormen : De meest voorkomende kapspanttypen, dakkapellen, kapplannen, in funktie van metselen betonwerken. e) Warmte- en geluidsisolatie : Enige kennis van de toe te passen technieken. 3. Terreinmeten en waterpassen : De algemene gang van een eenvoudige terreinmeting en waterpassing. Installatie, regeling en gebruik van de daarvoor nodige instrumenten en hulpmiddelen. 4. Gewapend betonconstructies : De constructie en de uitvoering van bekistingen voor betonwerken : funderingen, wanden, vloerplatten, balken en kolommen. De samenstelling, bereiding en verwerking van beton en het bepalen van de benodigde hoeveelheden samenstellende stoffen per kubieke meter beton. Kennis van de meest belangrijke artikelen van "De Gewapendbetonvoorschriften B.I.N.". Begrippen over de wijze van wapening van aan de einden vrij opgelegde en ingeklemde vloerplaten, balkonconstructies, platen, uitkragingen, funderingen, kolommen, enz. 5. Boekhouding en toe te passen wetgeving : Elementaire begrippen over : Het bijhouden van de verschillende soorten in het bouwbedrijf gebruikte staten, loonlijsten, tijdbriefjes, enz. 6. Sociale wetgeving : Elementaire begrippen over : a) maatschappelijke zekerheid; b) sociale verzekeringen (verzekering ongevallen, beroepsziekten); c) organisatie van de betrekkingen tussen werkgevers en werknemers voor de reglementering van de arbeidsvoorwaarden; controlediensten, arbeidsgerechten; d) bedrijfs- en economische organisatie; economische betrekkingen van België met de vreemde landen. 7. Bestekken en opmetingen : Elementaire begrippen over : Het uitrekenen van grondverzet, de hoeveelheden materialen, enz., volgens de gegevens van bestek en tekeningen. Kostprijsberekeningen van bouwwerken en van de respectievelijke onderdelen, te specificeren naar afzonderlijke kosten van materialen, lonen, sociale lasten, risico's, algemene onkosten, enz. Controleberekening. 8. Wetskennis : Elementaire begrippen over : De rechten en verplichtingen van de aannemer volgens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en de wettelijke voorschriften; De wederzijdse rechten en verplichtingen van de aannemer, de bouwheer en de architect; De bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake eigendom, erfdienstbaarheden en hypotheek; De bepalingen van het Wetboek voor procedure inzake arbeidsgerecht; De wettelijke voorschriften inzake : gevaarlijke, hinderlijke en ongezonde bedrijven; Onteigening om reden van openbaar nut; Erkenning der aannemers; Aannemingen voor rekening van de Staat.
4 C. Algemene vakkennis : Elementaire begrippen over : Technische termen en hun gebruik; de meest gebruikelijke normalisatievoorschriften; het lezen van tekeningen en bestekken; het maken van werkplannen en tijdschema's; werkorganisatie; veiligheidsmaatregelen; de straat en haar inliggende leidingen, de verschillende soorten binnen- en buitensteigers, ladders, transportmiddelen en hijstoestellen. Art. 5. - KB 21-04-1972, art. 4 - § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 1, van de wet van 15 december 1970 moeten worden geacht het bewijs van de kennis van bedrijfsbeheer te leveren de houders van één van de akten opgesomd in artikel 6, a, van dezelfde wet of in artikel 32 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971 tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van die wet. § 2. (Onverminderd dezelfde bepalingen moeten worden geacht het bewijs van de beroepskennis te leveren, de houders van een van de volgende akten : 1° een diploma, brevet of eindgetuigschrift van een afdeling "bouw" betrekking hebbende op de "ruwbouw", van een afdeling "bouwkunde" of van een afdeling "openbare werken", uitgereikt door een technische of beroepsschool of door een technische of beroepsleergang van het secundair niveau; 2° een diploma, brevet of eindgetuigschrift van tekenaar voor de bouwkunst, voor het bouwvak of van bouwkundig tekenaar, uitgereikt door een technische of beroepsschool of door een technische of beroepsleergang van het secundair niveau; 3° een diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen, van architect, van technisch of industrieel ingenieur van de afdeling "bouwkunde" of van burgerlijk ingenieur; 4° een getuigschrift dat gelijkwaardig is aan een van de hierboven vernoemde akten en uitgereikt werd door een examencommissie van de Staat; 5° een getuigschrift van leertijd dat overeenstemt met het beroep van metselaar, betonwerker of enig ander beroep dat betrekking heeft op de ruwbouw en geviseerd is door de Minister tot wiens bevoegdheid de voortdurende vorming van de Middenstand behoort; 6° een getuigschrift waaruit blijkt dat een examen over de in artikel 4, 2°, van dit besluit opgesomde beroepskennis met goed gevolg werd afgelegd voor een centrale examencommissie waarvan de leden zijn benoemd door de Minister van Middenstand. Deze akten kunnen evenwel slechts in aanmerking worden genomen voor zover de houder ervan een praktische leertijd van twee jaar heeft doorgemaakt in een afdeling van een technische of beroepsschool of in een technische of beroepsleergang die een diploma, brevet of eindgetuigschrift uitreikt ten blijke van de beroepskennis aangehaald in artikel 4, 2°. De leertijd kan eveneens worden doorgemaakt hetzij in een bouwonderneming (gebouwen of burgerlijke bouwkunde) als bediende in het bedrijfsbeheer, geschoold arbeider dan wel als vrije medewerker, hetzij in een onderneming of een openbare dienst die metsel- of betonwerken uitvoert, als leidinggevend bediende van die sector of als geschoold arbeider. De duur ervan wordt tot één jaar teruggebracht voor de houders van een diploma van architect, van technisch of industrieel ingenieur van de afdeling bouwkunde of van burgerlijk ingenieur. Het leerjaar in een afdeling van een technische of beroepsschool of in een technische of beroepsleergang kan slechts in aanmerking worden genomen indien het ten minste tweehonderd uren werkelijke praktijk omvat. Het bewijs van deze leertijd moet worden geleverd door middel van een getuigschrift, uitgereikt door de afdeling van een technische of beroepsschool, door de technische of beroepsleergang of door de hoofden van de onderneming waar hij werd doorgemaakt.
5 Indien het bedoelde getuigschrift niet kan worden voorgelegd, mag het bewijs dat de leertijd werkelijk werd doorgemaakt, worden geleverd door enig ander middel. In geen geval mag de praktische leertijd worden opgelegd aan personen die ouder dan vijfendertig jaar zijn op de dag van de beslissing waarbij het bureau van de Kamer van Ambachten en Neringen of de Vestigingsraad het vestigingsgetuigschrift toekent.) - KB 1804-1980, art. 2. § 3. Moeten eveneens geacht worden het bewijs van de kennis van het bedrijfsleer te leveren zij die blijk geven van een handels- of ambachtspraktijk, beoefend naar de modaliteiten en in de voorwaarden bepaald bij artikel 6, b of c, van de wet van 15 december 1970 en bij de artikelen 34, 35 of 36 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971. § 4. (Moeten eveneens geacht worden het bewijs van de beroepskennis te leveren, zij die bewijzen gedurende ten minste vijf jaar : a) hetzij als ondernemingshoofd te hebben uitgeoefend een in artikel 2, § 1, van dit besluit beoogde werkzaamheid in de metsel- of betonsector of een werkzaamheid behorend tot de burgerlijke bouwkunde; b) hetzij zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn gebonden het dagelijks beheer te hebben waargenomen van een onderneming of een inrichting waar een van die werkzaamheden werd uitgeoefend; c) hetzij aan de uitoefening van een van die werkzaamheden te hebben deelgenomen als bediende in een leidende functie, als helper van een ondernemingshoofd of als werkman die gedurende ten minste twee jaar behoorde tot de categorie van geschoolde werklieden zoals die vastgesteld is, op het vlak van het berekenen van de regelingslonen, bij de collectieve arbeidsovereenkomsten in het Nationaal Paritair Comité voor het bouwbedrijf gesloten en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit; d) hetzij aan de uitoefening van één van deze werkzaamheden _ met uitsluiting van de eenvoudige herstellingen _ te hebben deelgenomen in leidende functies van technische aard of als in die werkzaamheden geschoold werkman, wanneer deze uitgeoefend worden in een handelsonderneming of een openbare dienst, die ze verricht voor eigen rekening. Om in aanmerking te kunnen worden genomen moet de werkzaamheid uitgeoefend zijn in de loop van de tien jaar die de aanvraag om getuigschrift voorafgaan. Indien de werkzaamheid ononderbroken werd uitgeoefend, mag zij een aanvang hebben genomen vóór de tien jaar, op voorwaarde dat zij tot een einde komt in de loop van die periode. De ondernemingshoofden kunnen op hun beroepswerkzaamheid slechts aanspraak maken voor zover zij in het handelsregister of het ambachtsregister waren ingeschreven gedurende de gehele tijdsruimte bepaald in lid 1 van deze paragraaf. Wanneer zij overeenkomstig het koninklijk besluit van 20 juli 1964 houdende coördinatie van de wetten betreffende het handelsregister werden ingeschreven, dient de inschrijving de rubriek te vermelden die met de vereiste werkzaamheid of werkzaamheden overeenstemt. In geen geval mag een werkzaamheid in aanmerking worden genomen die verricht werd door een persoon onder de achttien jaar. Het bewijs van deze werkzaamheid moet worden geleverd door middel van de stukken bedoeld bij de artikelen 34, § 2, 35, § 2, of 36, § 2, van het koninklijk besluit van 25 februari 1971 tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen, voor zover deze stukken de aard van de bewuste werkzaamheid en, in de gevallen bedoeld in littera b hierboven, de vereiste functies of categorieën aanduiden.
6 Wordt die nauwkeurige aanduiding niet gegeven, dan kan het aanvullend bewijs van de overeenstemming van de werkzaamheid en, in voorkomend geval, van de vereiste functie of categorie, worden geleverd door enig ander middel. Betreft het getuigenissen en attesten, dan komen enkel in aanmerking die welke uitgaan van een openbare instelling of een instelling van openbaar nut die het bevestigde feit op een vóór de aanvraag gelegen tijdstip en bij de uitvoering van haar eigen taak heeft vastgesteld ofwel, in voorkomend geval, van een werkgever van de aanvrager.)
Art. 6. - KB 21-04-1972, art. 5 - Onverminderd de vrijstelling waarin artikel 19, § 3 van de wet van 15 december 1970 voorziet, vallen niet onder toepassing van de gestelde eisen inzake kennis, de natuurlijke personen die van 24 september 1958 tot 24 september 1963, regelmatig en onder leiding en toezicht van een derde hebben deelgenomen aan één van de werkzaamheden beschreven in artikel 2, § 1, en die zulks bewijzen door middel van een attest dat hun werd uitgereikt door het gemeentebestuur ingevolge een aanvraag die werd ingediend vóór de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling. Art. 7. (opgeheven) - KB 21-04-1972, art. 5. Art. 8. Onze Minister van Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit. (Opgeheven) - KB 1999-04-27/44, art. 17, 002; Inwerkingtreding : onbepaald (NOTA 1 : Blijf van toepassing in sommige gevallen en gedurende een bepaalde periode, zie KB 1999-04-27/44, art. 17, §§ 2 en 3) (NOTA 2 : KB 1999-04-27/44 wordt door KB 2000-10-02/33, art. 1, ingetrokken)