24 JANUARI 1974.- Koninklijk besluit tot bepaling van de eisen tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van aannemer van glaswerken in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen. Gelet op de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen; Gelet op het koninklijk besluit van 25 februari 1971 tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van de wet van 15 december 1970; Gelet op het verzoekschrift ingediend door de Nationale Federatie van aannemers van glaswerken en aanverwante bedrijven van België, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 december 1972; Gelet op het ten dele gunstig en met redenen omkleed advies uitgebracht door de Hoge Raad voor de Middenstand op 14 februari 1973, de Nationale Professionele Kamer en de Nationale Interprofessionele Kamer gehoord; Gelet op de wijziging die, op voorstel van de Hoge Raad voor de Middenstand, door de verzoekende federatie, aan het verzoekschrift werd gebracht; Gelet op het advies van de Raad van State; Op de voordracht van Onze Minister van Middenstand Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. De beroepsbekwaamheid van aannemer van glaswerken mag slechts worden uitgeoefend, als hoofd- of bijberoep, in een kleine of middelgrote handels- of ambachtsonderneming, voor zover is voldaan aan de in dit besluit bepaalde eisen. Art. 2. § 1. Oefent de beroepswerkzaamheid van aannemer van glaswerken in de zin van dit besluit uit, hij di gewoonlijk en zelfstandig, voor rekening van derden werken uitvoert, welke verband houden met het plaatsen van spiegels, glas in lood, alle soorten glas of ander doorschijnend of doorzichtig materiaal, bestemd om uiteraard of door bestemming onroerend te worden, met inbegrip van het daarbij behorend fatsoeneringswerk, het ineenzetten, alsmede het monteren door middel van lood, messingroeden of andere metalen of materialen. § 2. Onder de toepassing van dit besluit vallen niet : 1° het bijwerk, wanneer dit noodzakelijk is voor de uitvoering van werkzaamheden die tot de uitoefening van andere beroepen behoren; 2° de werkzaamheden die uitsluitend bestaan in het ontwerpen en uitvoeren van kunstwerken en glasmozaïek; 3° a) de werken met betrekking tot het plaatsen van glastegels en opaal glas, uitgevoerd in het kader van het beroep van aannemer-tegelzetter; b) het plaatsen van glasbeton en glas met cementvoegen; 4° de werken met betrekking tot het plaatsen van andere doorschijnende of doorzichtige materialen dan glas, uitgevoerd in het kader van het beroep van dakdekker en schrijnwerkertimmerman; 5° de gereglementeerde werkzaamheden indien zij als bijberoep worden uitgeoefend door aannemers-schrijnwerkers-timmerlieden of door aannemers van schilderwerken, die houder zijn van het getuigschrift bedoeld bij artikel 5 van de wet van 15 december 1970 of van het getuigschrift afgegeven ter uitvoering van de artikelen 11 of 13 van de wet van 24 december 1958.
Art. 3. Vallen niet onder de toepassing van dit besluit, de ondernemingen bedoeld bij artikel 1, waarvan het aantal tewerkgestelde personeelsleden vijftig werknemers overschrijdt.Deze regel blijft van kracht wanneer het aantal tijdelijk zakt onder dit niveau, voor zover het jaarlijks gemiddelde de vijftig personen overschrijdt. Art. 4. Het getuigschrift bedoeld bij artikel 5 van de wet van 15 december 1970 mag aan een persoon die de beroepswerkzaamheid van aannemer van glaswerken wenst uit te oefenen slechts worden uitgereikt, voor zover, onder de bij hetzelfde artikel bepaalde voorwaarden, bewezen wordt dat aan al de hierna opgesomde kennis is voldaan :1° de kennis van bedrijfsbeheer bedoeld bij artikel 8 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971 tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van de wet van 15 december 1970; A. Theoretische beroepskennis : 1. Warenkennis :Benaming, herkomst, beschrijving, eigenschappen, handelsmaten, keuze en fouten van glassoorten, stopverf en kit, kleefmiddelen en cementen, bestrijkings- en ontvettingsmiddelen, voegstroken en afdichtingsvoegen, opspieïngsmateriaal, glasroeden, koper, lood, aluminium, maillechort, soldeersel, soldeervetten, brandspiritus en zuren. 2. Bedrijfsuitrusting :Gereedschap :Beschrijving, gebruik en onderhoud van volgende werktuigen : duimstok, glassnijder, diamant, gruisijzers, latten, messen, spatels, glastangen, zagen, vijlen, hamers, tekengerief, soldeerbouten, borstels, maatsnijder, malschaar, loodwals, ladders, steigers, luchtkokers, hef- en transportmaterieel, hand- en luchtdrukpistolen en compressoren.Werkplaats :Orde, zindelijkheid, verlichting, luchtverversing en conditionering, verwarming en rationele inrichting van de werkplaats. 3. Technologie en theorie :Beredeneren en motiveren van de verschillende werkmethoden.Courante vaktermen.Begrippen over de vervaardigingsprocédés van glas, stopverf en andere onder de rubriek "Warenkennis" vermelde produkten.Nazien van het binnengekomen materiaal.Maatnemen en snijden.Facetslijpen, fijnslijpen, boren en verzilveren.Matteren, etsen met de zandstraal en met zuren.Brandschilderen, in lood zetten en inelkaarzetten.Temperen en buigen.Kleurenleer : hoofd-, secundaire en aanvullende kleuren; kleurenharmonie en -contrast.Grondbegrippen over scheikunde in verband met het beroep : oxydes, fluorwaterstofzuur, chloorwaterstofzuur en ontvettingsmiddelen. 4. Beroepshygiëne en -veiligheid :Zindelijkheid op lichaam en kleding.Te nemen voorzorgen volgens de weersomstandigheden en tegen stof en vocht.Voorkoming van ongevallen in het werkhuis en op bouwplaats.Voetenbescherming.Eerste hulp bij ongeval.Gebruik van het verbandkistje. 5. Tekenen :Meetkundig tekenen :Trekken en verdelen van rechten en hoeken.Construeren van regelmatige veelhoeken.Tekenen van bogen, korfbogen, rondbogen, gedrukte bogen, spitsbogen, ellipsen en ovalen.Verbinden van rechten en bogen.Decoratief tekenen :Verdelen van vlakken in eenvoudige meetkundige vormen.Gebruik van kleurwaarden.Beroepstekenen :Lezen van uitvoeringsplans voor alle glaswerk.Tekenen op schaal van uitvoeringstekeningen.Opmeten van houten, metalen, betonnen en natuurstenen ramen.
B. Praktijk :Orde en zindelijkheid op persoon, waren, gereedschap, werkhuis en magazijn.Inrichting van het magazijn en gebruik van het gereedschap.In- en uitpakken, sorteren, opbergen of schikken van de waren.Nazien bij het inkomen van waren wat betreft het aantal, de afmetingen en de kwaliteit ervan.Kennis en praktijk van de waren wat betreft hun aard, benaming, gebruik, handelsmaten, eigenschappen, kwaliteiten en andere kenmerken.Maatnemen ter plaatse.Uitzoeken van het volgens het uitgeoefend beroep (glazenmaker, spiegelmaker, glasloder) te gebruiken glas.Opmaken van werktekeningen.Nemen en maken van modellen.Afdrukken nemen van geëtst glas.Facetslijpen, fijnslijpen, verzilveren en matteren.Etsen met zandstraal en met zuren.Plaatsen voor de glazenmaker : opspieën, vastzetten, mastieken of voegen.Plaatsen voor de spiegelmaker : vasthechten van spiegels.Plaatsen voor de glasloder : inzetten, aanpassen, vastzetten en voegen.Plaatsen van steigers, leggen van knopen, nemen van veiligheidsmaatregelen.Omgang met de klanten : zindelijkheid, beleefdheid, eerlijkheid, dienstwilligheid en beschaafde taal. C. Rechtskennis :Elementaire begrippen over sociaal recht inzake arbeidsovereenkomsten voor bedienden en werklieden en inzake leerovereenkomsten, de bescherming en de veiligheid van de werknemers.Elementaire begrippen van burgerlijk recht betreffende bestekken en aannemingen. Art. 5. § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 1, van de wet van 15 december 1970 worden geacht het bewijs van de kennis van bedrijfsbeheer te leveren, de houders van een van de akten opgesomd in artikel 6, a, van dezelfde wet of in artikel 32 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971 tot vaststelling van de uitvoeringsregelen van die wet. § 2. (Onverminderd dezelfde bepalingen moeten worden geacht het bewijs van de beroepskennis te leveren, de houders van een van de volgende akten : 1° een diploma of een eindgetuigschrift van een technische school of leergang van het secundair niveau dat beantwoordt aan het beroep van aannemer van glaswerken; 2° een brevet of een eindgetuigschrift van een beroepsschool of -leergang van het secundair niveau dat beantwoordt aan het beroep van aannemer van glaswerken; 3° een diploma of een eindgetuigschrift van een technische school van het secundair niveau, afdeling "bouwkunde" of "openbare werken", voor zover het melding maakt van een cursus in de technologie van het glasplaatsen en in de materialenleer en de warenkennis van glas; 4° een brevet of een eindgetuigschrift van een beroepsschool van het secundair niveau, afdeling "bouwkunde" of "openbare werken", voor zover het melding maakt van een cursus in de technologie van het glasplaatsen en in de materialenleer en de warenkennis van glas; 5° een brevet of een eindgetuigschrift van een beroepsleergang van het secundair niveau, afdeling "slijpen en graveren van glas", een brevet of een eindgetuigschrift van een beroepsleergang van het secundair niveau, afdeling "hol glas, glasslijpen"; 6° een diploma of een eindgetuigschrift van een afdeling "bouwkunde" of "openbare werken", uitgereikt door een technische school van het hoger secundair niveau; 7° een diploma of een eindgetuigschrift van een afdeling "bouwkunde" of "openbare werken", uitgereikt door een technische leergang van het hoger niveau; 8° een diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen; 9° een diploma van architect, van technisch of industrieel ingenieur van de afdeling "bouwkunde" of van burgerlijk ingenieur; 10° een getuigschrift gelijkwaardig aan een van de hierboven vermelde akten en uitgereikt door een examencommissie van de Staat; 11° een getuigschrift van leertijd voor het beroep van aannemer van glaswerken en geviseerd door de Minister die de voortdurende vorming van de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft;
12° een getuigschrift waaruit blijkt dat een examen over de in artikel 4, 2°, van dit besluit opgesomde beroepskennis met goed gevolg werd afgelegd voor een centrale examencommissie waarvan de leden zijn benoemd door de Minister van Middenstand.Deze akten, met uitzondering van die vermeld onder 9°, kunnen evenwel slechts in aanmerking worden genomen voor zover de houder ervan een praktische leertijd van twee jaar heeft doorgemaakt in een afdeling van een technische of beroepsschool of in een technische of beroepsleergang betreffende het beroep van aannemer van glaswerken of in de afdeling "bouwkunde" of "openbare werken" van de onder 6° bedoelde scholen.De leertijd kan eveneens worden doorgemaakt hetzij bij een patroon die de beroepswerkzaamheid van aannemer van glaswerken uitoefent, hetzij in een onderneming of dienst die deze werkzaamheid voor eigen rekening uitoefent.Het leerjaar in een afdeling van een technische of beroepsschool of in een technische of beroepsleergang kan slechts in aanmerking komen voor zover het tweehonderd uren werkelijke praktijk omvat.Het bewijs van deze leertijd moet worden geleverd door middel van een getuigschrift uitgereikt door de afdeling van de technische of beroepsschool, door de technische of beroepsleergang of door de hoofden van de onderneming waarin de leertijd werd doorgemaakt.De handtekening van het ondernemingshoofd moet worden gelegaliseerd door de burgemeester van de gemeente waar de leertijd verricht werd.Indien het bedoelde getuigschrift niet kan worden voorgelegd, mag het bewijs dat de leertijd werkelijk werd doorgemaakt worden geleverd door enig ander middel.In geen geval mag de praktische leertijd worden opgelegd aan personen die ouder zijn dan vijfendertig jaar op de dag waarop het bureau van de Kamer voor Ambachten en Neringen of de Vestigingsraad beslist het vestigingsgetuigschrift toe te kennen.)
§ 3. Worden eveneens geacht het bewijs van de kennis van bedrijfsbeheer te leveren, zij die blijk geven van een handels- of ambachtspraktijk beoefend naar de modaliteiten en onder de voorwaarden bepaald bij artikel 6, b of c, van de wet van 15 december 1970 en bij de artikelen 34, 35 of 36 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971. § 4. (Worden eveneens geacht het bewijs van de beroepskennis te leveren, zij die bewijzen gedurende ten minste vijf jaar : a) hetzij als ondernemingshoofd een van de in artikel 2 beoogde werkzaamheden te hebben uitgeoefend, voor zover deze niet door het bepaalde in § 2, 1°, 2°, 3° en 4°, is uitgesloten, of zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn gebonden, het dagelijks beheer te hebben waargenomen van een onderneming of een inrichting waar een van die werkzaamheden werd uitgeoefend; b) hetzij aan de uitoefening van een van die werkzaamheden te hebben deelgenomen als bediende in een leidende functie, als helper van een ondernemingshoofd of als werkman die gedurende ten minste één jaar behoorde tot de categorie van geschoolde werklieden zoals die voor het bepalen van de lonen vastgesteld is in een collectieve arbeidsovereenkomst die in het Nationaal Paritair Comité voor het bouwbedrijf is afgesloten en bij koninklijk besluit algemeen verbindend is verklaard.Om in aanmerking te kunnen worden genomen, moet de werkzaamheid uitgeoefend zijn in de loop van de tien jaar die de aanvraag om getuigschrift voorafgaan.Indien de werkzaamheid ononderbroken werd uitgeoefend, mag zij een aanvang hebben genomen vóór de tien jaar, op voorwaarde dat zij tot een einde komt in de loop van deze periode.De ondernemingshoofden kunnen op hun beroepswerkzaamheid slechts aanspraak maken voor zover zij in het handelsregister of in het ambachtsregister waren ingeschreven gedurende de gehele tijdsruimte bepaald in het eerste lid van deze paragraaf.
Wanneer zij overeenkomstig het koninklijk besluit van 20 juli 1964 houdende coördinatie van de wetten betreffende het handelsregister werden ingeschreven, dient de inschrijving de rubrieken te vermelden die met de vereiste werkzaamheid of werkzaamheden overeenstemmen.In geen geval mag een werkzaamheid in aanmerking worden genomen die verricht werd door een persoon onder de achttien jaar.Het bewijs van deze werkzaamheid moet worden geleverd door middel van de stukken bedoeld bij de artikelen 34, § 2, 35, § 2, of 36, § 2, van het koninklijk besluit van 25 februari 1971 tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen, voor zover deze stukken de aard van de bewuste werkzaamheid en, in de gevallen bedoeld onder littera b, hierboven, de vereiste functies of categorieën nauwkeurig aanduiden.Wordt die nauwkeurige aanduiding niet gegeven, dan kan het aanvullend bewijs van de overeenstemming van de werkzaamheid en, in voorkomend geval, van de vereiste functie of categorie worden geleverd door enig ander middel. Betreft het getuigenissen en attesten, dan komen slechts in aanmerking die welke uitgaan van een openbare instelling of een instelling van openbaar nut die het bevestigde feit op een vóór de aanvraag gelegen tijdstip en bij de uitvoering van haar eigen taak heeft vastgesteld ofwel, in voorkomend geval, van een werkgever van de aanvrager.) - KB 01-07-1981, art. 2. Art. 6. § 1. Zijn vrijgesteld van ieder getuigschrift :1. de natuurlijke of rechtspersonen die bij de bekendmaking van dit besluit waren ingeschreven overeenkomstig de bij koninklijk besluit van 20 juli 1964 gecoördineerde wetten op het handelsregister.De inschrijving dient als handelsbedrijvigheid de rubriek "Ondernemingen voor het plaatsen van ruiten, glas, spiegelglas, gekleurde ramen en het aanwenden van alle doorschijnend en doorzichtig materiaal", opgenomen onder § 4 van de bijlage van het koninklijk besluit van 31 augustus 1964, te vermelden.2. De natuurlijke personen die bij de bekendmaking van dit besluit waren ingeschreven overeenkomstig de wet van 18 maart 1965 betreffende het ambachtsregister.De inschrijving dient als ambachtsbedrijvigheid de rubriek "Plaatsing tegen maakloon van ruiten, glas, spiegelglas, gekleurde ramen en aanwending van alle doorschijnend of doorzichtig materiaal", opgenomen onder § 4 van de bijlage van het koninklijk besluit van 25 augustus 1965, te vermelden. § 2. De handelaars die nog niet in het handelsregister zijn heringeschreven overeenkomstig de bij het koninklijk besluit van 20 juli 1964 gecoördineerde wetten, zijn vrijgesteld van het getuigschrift bedoeld bij artikel 5 van de wet van 15 december 1970, voor zover zij in het bezit zijn van een op grond van artikel 18, § 3, van die wet door het gemeentebestuur afgeleverd attest, waaruit blijkt dat zij de gereglementeerde werkzaamheid uitoefenen bij de bekendmaking van dit besluit. Art. 7. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. Art. 8. Onze Minister van Middenstand wordt belast met de uitvoering van dit besluit. (Opgeheven) - KB 1999-04-27/44, art. 17, 002; Inwerkingtreding : onbepaald. (NOTA 1 : Blijf van toepassing in sommige gevallen en gedurende een bepaalde periode, zie KB 1999-04-27/44, art. 17, §§ 2 en 3) (NOTA 2 : KB 1999-04-27/44 wordt door KB 2000-10-02/33, art. 1, ingetrokken)