28 FEBRUARI 1962. - Koninklijk besluit tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van kapper in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen. Gelet op de wet van 24 december 1958, waarbij beroepsuitoefeningsvoorwaarden kunnen worden ingevoerd in de ambachts-, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen; Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 1959 tot uitvoering van de wet van 24 december 1958, waarbij beroepsuitoefeningsvoorwaarden kunnen worden ingevoerd in de ambachts-, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen; Gelet op het verzoekschrift ingediend door het Nationaal Verbond der haarkappers van België, samen met de Haarkapperskring, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 november 1961; Gelet op het gunstig en met redenen omkleed advies uitgebracht door de Hoge Raad voor de Middenstand op 20 december 1961, de Nationale Raad voor ambachten en neringen en de Nationale Raad der Interprofessionele Federaties gehoord; Gelet op het advies van de Raad van State; Op de voordracht van Onze Minister van Middenstand, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. - KB 28-11-1972, art. 2 - De beroepswerkzaamheid van kapper mag, als hoofd- of bijberoep, slechts worden uitgeoefend in een kleine of middelgrote handels- of ambachtsonderneming, voor zover voldaan is aan de in dit besluit bepaalde eisen. Art. 2. Het beroep van kapper, in de zin van dit besluit, is het op zelfstandige wijze uitgeoefend beroep waarin men het hoofdhaar, de baard of de snor bij mannen alsmede het hoofdhaar bij vrouwen pleegt te verzorgen of te doen verzorgen. Het verzorgen omvat onder meer : scheren, knippen van snor, sik, baard en hoofdhaar, branden, shamponeren, ontkleuren, verven, onduleren, blijvende golving, watergolving en de bijhorende zorgen die er uit voortvloeien. Het beroep bestaat uit twee activiteitsvormen : het herenkappersbedrijf en het dameskappersbedrijf. Art. 3. Bij artikel 1 worden ondernemingen bedoeld waarvan het te werk gestelde personeel een jaarlijks gemiddelde van vijftig werknemers niet overschrijft. Art. 4. - KB 28-11-1972, art. 3 - Het getuigschrift bedoeld bij artikel 5 van de wet van 15 december 1970 mag aan een persoon die de beroepswerkzaamheid van kapper wenst uit te oefenen slechts worden uitgereikt, voor zover, onder de bij hetzelfde artikel bepaalde voorwaarden, bewezen wordt dat aan al de hierna opgesomde kennis is voldaan; 1° de kennis van bedrijfsbeheer bedoeld bij artikel 8 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971 tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van de wet van 15 december 1970; 2° de volgende beroepskennis : a) Praktijk Dagelijks onderhoud van gereedschap en materieel. Ontsmetting van de werktuigen. Houding jegens de cliënteel.
b)
c)
d)
e)
f)
Houding bij de zetel. Uitkammen, borstelen, voorbereiding en zorgen van het haar. Shamponeren en frictioneren. Uitvoering der volgende behandelingen : Oliebad, frictioneren, verven, ontkleuren, spoelen, blijvende golving, watergolving, haarbranden, massage van de hoofdhuid, ontkroezen van te harde blijvende golvingen, zorgen, haarknippen naar alle modellen. Haarknippen in functie van de vorm van het hoofd en de inplanting van het haar, opkammen. Grondstoffen. Kennis, eigenschappen en kenmerken van de gebruikte cosmetische produkten van het hoofdhaar. Algemene begrippen van detergente en astringente produkten. Algemene begrippen van kleurstoffen, spoelingsprodukten, verven en ontkleuringsprodukten. Algemene begrippen van produkten voor blijvende golvingen, neutraliserende produkten en fixateurs. Technologie. Voorbereiding van de haren naar gelang het uit te voeren werk. Techniek voor het borstelen, uitkammen, shamponeren, frictioneren en haarbranden. Techniek van het uitdunnen en knippen. Techniek der verschillende soorten blijvende golvingen, verven, ontkleuren, afbijten en beitsen. Techniek van de watergolving. Uitwerken en afmaken van de kapsels. Theorie. Technische termen. Inleidende studie der verschillende vormen van het hoofd. De hoofdhuid, haar structuur en toestand. Studie en analyse van het haar : structuur, vorm, pigment, gedrag van het haar. Doel van het afbijten en beitsen. Doel van het ontkleuren en verven. Theorie van de toepassing der kleurprodukten en ontkleuringsprodukten. Allergie voor kleurprodukten : oorzaken en remedies (haarverzorging). Herkomst van de voornaamste chemische produkten gebruikt voor blijvende golvingen en verven. Hun uitzicht, hoedanigheden, rol, toepassingen, gebruiksvormen. Voorzorgen bij het gebruik van deze produkten. Verzekering. Begrippen, gebruik, onderhoud en aanbrengen van postiche. Beroepstekenen. Nut van het tekenen in het kappersberoep Studie der verhoudingen en volumen. Vergelijking der techniek vroeger en nu. Omgang met de cliënteel, de leveranciers en het personeel.
Bijzonder programma voor dameskappers. a) Praktijk. Kapsel met het ijzer, opkrullen met het ijzer, b) Technologie. Techniek van het opkrullen en ondulatie met het ijzer. c) Geschiedenis. Geschiedenis van het dameskapsel door de eeuwen heen. Geschiedenis van de dameskappersstiel.
dagkapsel,
avondkapsel.
Bijzonder programma voor herenkappers. a) Praktijk. Scheren, knippen van haar, snor, sik, baard. b) Technologie. Techniek van het scheren. Techniek van het opkrullen. c) Geschiedenis. Geschiedenis van het herenkapsel door de eeuwen heen. Geschiedenis van de herenkappersstiel. Art. 5. - KB 28-11-1972, art. 4 - § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 1, van de wet van 15 december 1970, moeten worden geacht het bewijs van de kennis van het bedrijfsbeheer te leveren, de houders van een van de akten opgesomd in artikel 6, a, van dezelfde wet of in artikel 32 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971, dat er de uitvoeringsmaatregelen van vaststelt. § 2. Onverminderd dezelfde bepalingen, moeten worden geacht het bewijs van beroepskennis te leveren de houders van een van de volgende akten : 1° een diploma of eindgetuigschrift van een technische school of leergang van het lager secundair niveau voor het bewuste beroep; 2° een brevet of een eindgetuigschrift van een beroepsschool of -leergang van het lager secundair niveau voor het bewuste beroep; 3° een getuigschrift van geschooldheid dat aan het beoogde beroep beantwoordt en geviseerd werd door de Minister of de Staatssecretaris die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft; 4° een getuigschrift waaruit het slagen blijkt voor een examen over de in artikel 4, 2°, van dit besluit opgesomde kennis, voor een centrale examencommissie waarvan de leden zijn benoemd door de Minister of de Staatssecretaris die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft. (Deze akten kunnen evenwel slechts in aanmerking worden genomen voor zover de houder ervan ouder is dan vijfendertig jaar op de dag van de beslissing van het bureau van de Kamer voor ambachten en neringen of van de Vestigingsraad of voor zover hij een praktische leertijd van twee jaar heeft doorgemaakt in een afdeling van een technische of beroepsschool of in een technische of beroepsleergang voor het beoogde beroep door het Rijk ingericht, erkend of gesubsidieerd. Het leerjaar moet ten minste honderd uren werkelijke praktijk per semester omvatten. De leertijd kan eveneens worden doorgemaakt bij een in het beroep gevestigd patroon : in dit geval dient de leertijd als hoofdbedrijvigheid te worden verricht en per semester ten minste honderd werkdagen omvatten.) - KB 03-10-1978, art. 3.
Het bewijs van deze leertijd moet geleverd worden door middel van een getuigschrift uitgereikt door de afdeling van de technische of beroepsschool of door de technische of beroepsleergang of door de hoofden van de onderneming waarin de leertijd is doorlopen. De handtekening van het ondernemingshoofd moet gelegaliseerd worden door de burgemeester van de gemeente waar de leertijd verricht werd. Indien dit getuigschrift niet kan worden voorgelegd, mag het bewijs dat de leertijd werkelijk werd doorgemaakt, worden geleverd door enig ander rechtsmiddel. § 3. Moeten eveneens geacht worden het bewijs van de kennis van bedrijfsbeheer te leveren, zij die bewijzen een handels- of ambachtspraktijk beoefend te hebben naar de modaliteiten en onder de voorwaarden bepaald bij artikel 6, b of c, van de wet van 15 december 1970 en bij de artikelen 34, 35 of 36 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971. § 4. Moeten eveneens geacht worden het bewijs van de beroepskennis te leveren zij die bewijzen gedurende ten minste vijf jaar in de loop van de tien jaren die hun aanvraag om getuigschrift voorafgaan : a) hetzij als ondernemingshoofd te hebben uitgeoefend de werkzaamheden beoogd in artikel 2 van dit besluit, of zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn gebonden, het dagelijks beheer te hebben waargenomen van een onderneming of een inrichting waar die werkzaamheden werden uitgeoefend; b) hetzij aan de uitoefening van dezelfde werkzaamheden te hebben deelgenomen als bediende in een leidende functie, als helper van een ondernemingshoofd, als volle gast of als halve gast die gedurende ten minste twee jaren behoorde tot de categorie werklieden zoals die vastgelegd is, op het vlak van het berekenen van de regelingslonen, bij de collectieve arbeidsovereenkomsten afgesloten in het Nationaal Paritair Comité voor het kappersbedrijf en de schoonheidszorgen en algemeen bindend verklaard bij koninklijk besluit. (Indien de werkzaamheid ononderbroken werd uitgeoefend, mag zij een aanvang hebben genomen vóór deze tien jaren, op voorwaarde dat zij eindigt in de loop van deze periode.) KB 09-04-1980, art. 1. De ondernemingshoofden kunnen op deze bepaling slechts aanspraak maken voor zover zij in het handelsregister waren ingeschreven gedurende gans de tijdruimte bepaald in lid 1 van deze paragraaf. Wanneer zij overeenkomstig de bij het koninklijk besluit van 20 juli 1964 gecoördineerde wetten betreffende het handelsregister werden ingeschreven, dient de inschrijving de rubrieken te vermelden die met de vereiste werkzaamheden overeenstemmen. In geen geval mag een werkzaamheid in aanmerking genomen worden die verricht werd door een persoon van minder dan achttien jaar oud. Het bewijs van deze werkzaamheid moet geleverd worden door middel van de stukken bedoeld bij artikelen 34, § 2, 35, § 2, en 36, § 2, van het koninklijk besluit van 25 februari 1971, voor zover deze stukken de aard van de bewuste werkzaamheid en, in de gevallen bedoeld onder littera b hierboven, de vereiste functie of categorie nauwkeurig aanduiden. Wordt die nauwkeurige aanduiding niet gegeven, dan kan het aanvullend bewijs van de overeenstemming van de werkzaamheid en, in voorkomend geval, van de vereiste functie of categorie geleverd worden door enig rechtsmiddel, met inbegrip van getuigenverklaringen, voor zover die uitgaan ofwel van een openbaar organisme of organisme van openbaar nut dat het bevestigde feit op één vóór de aanvraag gelegen tijdstip en bij de uitvoering van zijn eigen taak heeft vastgesteld ofwel, in voorkomend geval, van een werkgever van de aanvrager.
Art. 5bis. - KB 04-05-1984, art. 1. § 1. Aan de eisen die door de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van bedrijfsbeheer en beroepskennis worden opgelegd voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen en door dit besluit inzake kennis van het van kapper, wordt geacht te voldoen de onderdaan van een Lid-Staat van de Europese Economische Gemeenschap die op het grondgebied van een ander Lid-Staat van die Gemeenschap dan België de beroepswerkzaamheid van kapper daadwerkelijk en regelmatig heeft uitgeoefend : a) hetzij gedurende zes opeenvolgende jaren als zelfstandige of bedrijfsleider; b) hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of bedrijfsleider, indien de begunstigde kan bewijzen dat hij voor het betrokken beroep een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft ontvangen, die wordt afgesloten met een door de Staat erkend certificaat of als volwaardig wordt aangemerkt door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie; c) hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige, indien de begunstigde kan bewijzen dat hij het betrokken beroep gedurende ten minste vijf jaar als niet-zelfstandige heeft uitgeoefend. De betrokken werkzaamheid moet zijn uitgeoefend en de beroepsopleiding ontvangen in dezelfde branche (herenkapper of dameskapper) als die waarin de belanghebbende vraagt zich te vestigen op het grondgebied van het Koninkrijk. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, a) en c), mogen op de datum van indiening van het verzoek tot het bekomen van de verklaring bedoeld in § 2 niet meer dan tien jaar zijn verstreken sedert de beëindiging van de werkzaamheid. De in het eerste lid, a) en c), bedoelde werkzaamheden als zelfstandige of bedrijfsleider moeten zijn uitgeoefend na het bereiken van de leeftijd van twintig jaar. § 2. Het bewijs dat aan het bepaalde in § 1 is voldaan, wordt geleverd door het voorleggen, aan de overheid belast met het afgeven van het getuigschrift bedoeld in artikel 5 van de wet van 15 december 1970, van een verklaring afgegeven door de instantie of organisatie van de betrokken Lid-Staat die daartoe werd aangewezen in uitvoering van de richtlijn 82/489/E.E.G. van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 juli 1982 houdende maatregelen ter vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten van kappers. Art. 5ter. - KB 04-05-1984, art. 1 - De verklaring dat een onderdaan van een Lid-Staat van de Europese Economische Gemeenschap in België de beroepswerkzaamheid van kapper heeft uitgeoefend in de voorwaarden bepaald in artikel 2 van de voornoemde richtlijn 82/489/E.E.G. van de Raad van de Europese Gemeenschappen, wordt afgegeven door de Minister die de Middenstand in zijn bevoegdheid heeft of door een door de Minister daartoe aangewezen ambtenaar. De verklaring wordt opgemaakt in tweevoud overeenkomstig de bij dit besluit gevoegde bijlage. Art. 6. - KB 28-11-1972, art. 6 - Onverminderd de vrijstelling waarin artikel 19, § 3, van de wet van 15 december 1970 voorziet, vallen niet onder toepassing van de gestelde eisen inzake kennis, de natuurlijke personen die van 10 november 1955 tot 10 november 1961, regelmatig en onder leiding en toezicht van een derde hebben deelgenomen aan een van de werkzaamheden beschreven in artikel 2 van dit besluit en die zulks bewijzen door middel van een attest dat hun werd uitgereikt door het gemeentebestuur ingevolge een aanvraag die werd ingediend vóór de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling.
Art. 7. (opgeheven) - KB 28-11-1972, art. 5. Art. 8. (opgeheven) - KB 28-11-1972, art. 6. Art. 9. Onze Minister van Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit. Art. N. - KB 04-05-1984 - Bijlage : Verklaring - niet opgenomen; zie B.St. 15-06-1984. (Opgeheven) - KB 1998-10-21, art. 32; Inwerkingtreding : onbepaald.