6 DECEMBER 1968.- Koninklijk besluit tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van elektrotechnisch installateur in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen. Gelet op de wet van 24 december 1958, waarbij beroepsuitoefeningsvoorwaarden kunnen worden ingevoerd in de ambachts-, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen, gewijzigd bij de wet van 6 maart 1964 en bij de wet van 8 juli 1964; Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 1959 tot uitvoering van de wet van 24 december 1958, gewijzigd en aangevuld door het koninklijk besluit van 4 december 1964; Gelet op de verzoekschriften respectievelijk ingediend door het "Nationaal Verbond der Zelfstandige Elektriciens en Handelaars in elektrische toestellen", de "Landelijke Vereniging der Meesters Elektriekers van België" en de "Nationale Vereniging van InstallateursElektriciens in de Nijverheid en het Bouwbedrijf", bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 december 1967; Gelet op het gunstig en met redenen omkleed advies uitgebracht door de Hoge Raad voor de Middenstand op 6 maart 1968, de Nationale Professionele Kamer en de Nationale Interprofessionele Kamer gehoord; Gelet op het advies van de Raad van State; Op de voordracht van Onze Minister van Middenstand, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. - KB 02-05-1972, art. 2 - De beroepsbekwaamheid van elektrotechnisch installateur mag, als hoofd- of bijberoep, slechts worden uitgeoefend in een kleine of middelgrote handelsof ambachtsonderneming voor zover is voldaan aan de in dit besluit bepaalde eisen. Art. 2. § 1. Het beroep van electrotechnisch installateur in de zin van dit besluit oefent uit hij die, gewoonlijk en zelfstandig, voor rekening van derden één of meer van de volgende werkzaamheden verricht : 1° het aanleggen, wijzigen of herstellen van sterkstroominstallaties, dat wil zeggen installaties welke met een spanning van meer dan 50 en minder dan 500 volt worden gedreven, of waarbij het totale vermogen dat in werking kan worden gebracht, meer dan 100 watt bedraagt; 2° het bedrijfsklaar monteren of wikkelen, het wijzigen of het herstellen van elektrotechnische verbruikstoestellen, zo statische als roterende; 3° het aanleggen, wijzigen of herstellen van installaties voor binnenhuistelefonie en signalisatie; 4° het aanleggen of herstellen van buizen voor elektriciteitsleidingen; 5° het aanleggen of herstellen van allerlei verwarmingsinstallaties voor gebouwen, waarvan de enige energiebron de elektriciteit is, geleverd door de netten van de elektriciteitsvoorziening. § 2. Onder de toepassing van dit besluit vallen niet : 1° de in § 1 omschreven werkzaamheden met betrekking tot : a) elektrische installaties met toepassing van de elektromechanica; bedoeld zijn inzonderheid elektrische installaties der spoorwegen en buurtspoorwegen, roltrappen, goederen-, borden- en personenliften, openbare verlichtings- en seininstallaties, installaties voor openbare telefonie en telegrafie;
b) de technische uitrusting, nodig voor centrale verwarmingsinstallaties bedoeld bij het koninklijk besluit van 22 februari 1961, voor luchtconditionerings-, ventilatie- en industriële koelingsinstallaties en voor medische elektro-apparatuur; c) radio- of televisieontvangtoestellen en alle andere toestellen met zwakstroom niet bedoeld onder 3° van § 1; d) elektronische apparatuur zoals computers of tabulatoren; e) elektrische installaties voor autovoertuigen of voor alle vervoermiddelen aangedreven door middel van een explosiemotor; f) sterkstroominstallaties waarmede schepen of boten uitgerust zijn; 2° het herstellen van elektrische huishoudtoestellen waarvan het vermogen 2 kilowatt niet overschrijdt; 3° het plaatsen, waaronder het aansluiten op een sterkstroominstallatie, van elektro-technische verbruikstoestellen indien dit een noodzakelijke dienst na de verkoop is, verricht door een gespecialiseerde onderneming, en voor zover dit kan geschieden op een reeds bestaand aansluitpunt. Art. 3. De in artikel 1 bedoelde ondernemingen zijn die welke een jaarlijks gemiddelde van niet meer dan vijftig werknemers tewerkstellen. Art. 4.
Het getuigschrift bedoeld bij artikel 5 van de wet van 15 december 1970, mag aan een persoon die de beroepswerkzaamheid van elektrotechnisch installateur wenst uit te oefenen slechts worden uitgereikt voor zover onder de bij hetzelfde artikel bepaalde voorwaarden, bewezen wordt dat aan al de hierna opgesomde kennis werd voldaan : 1° de kennis van bedrijfsbeheer bedoeld bij artikel 8 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971 tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van de wet van 15 december 1970; 2° de volgende beroepskennis : A. Kennis der grondstoffen. Kennis van hun herkomst, hun samenstelling en hun gebruik. B. Kennis der handelsmaten. C. Kennis van gereedschap, machines en atelier. Kennis van hun gebruik, hun onderhoud en hun inrichting. D. Vakkennis : de gesteldheid van een gebouw; de doorboortechniek; de techniek van het plaatsen en bewerken van installatiemateriaal; de uitwerking der verbindingsschema's, de eigenschappen en de bouw van elektro-huishoudtoestellen; het technisch reglement. Begrippen over mechanica, kracht, arbeid, arbeidsvermogen, beweging, snelheid, krachtoverbrenging. E. Beroepstekenen. Kennis der aangenomen tekens. Tekenen van elektrische schema's voor verlichting, drijfkracht en binnenhuissignalisatie. F. Theoretische kennis. Gelijkstroom, schakeling van weerstanden, spanningsverandering en potentiële daling, arbeid en vermogen, warmteontwikkeling van de elektrische stroom, lampen, schakelaars, smeltveiligheden, chemische bronnen, elektrochemie, magnetisme, elektromagnetisme, meetinstrumenten, elektromagnetische inductie, gelijkstroomgeneratoren, drieleidersstelsel, elektromotoren, remmen.
Wisselstroom, inleiding tot de wisselstroomtechniek, wet van Ohm, vermogen in wisselstroom, schakeling van smoorspoelen, éénfasestroom, wisselstroomgenerator, transformator, omvorming van wisselstroom in gelijkstroom, draaiend veld, synchrone en asynchrone motor, condensatoren, meetinstrumenten. G. Kennis van de wetten en reglementen met betrekking tot het beroep. Begrippen van sociaal recht en arbeidsrecht met betrekking tot het beroep. Art. 5. - KB 02-05-1972, art. 4 § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 1, van de wet van 15 december 1970, moeten worden geacht het bewijs van de kennis van het bedrijfsbeheer te leveren, de houders van een van de akten opgesomd in artikel 6, a, van dezelfde wet of in artikel 32 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971 tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van die wet. § 2. (Onverminderd dezelfde bepalingen, moeten worden geacht het bewijs van de beroepskennis te leveren, de houders van een van de volgende akten : 1° een diploma of eindgetuigschrift van een secundaire technische school of leergang, uitgereikt door een afdeling "elektriciteit", "elektronica" of "elektromechanica"; 2° een brevet of eindgetuigschrift van een secundaire beroepsschool of -leergang, uitgereikt door een afdeling "elektriciteit", "elektronica" of "elektromechanica"; 3° een diploma van burgerlijk ingenieur, industrieel ingenieur of technisch ingenieur; 4° een getuigschrift dat gelijkwaardig is aan een van de hierboven vermelde akten en uitgereikt werd door een examencommissie van de Staat; 5° een getuigschrift van leertijd voor het beroep van elektrotechnische installateur, geviseerd door de Minister die de voortdurende vorming van de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft; 6° een getuigschrift waaruit blijkt dat een examen over de in artikel 4, 2°, van dit besluit opgesomde beroepskennis met goed gevolg werd afgelegd voor een centrale examencommissie waarvan de leden zijn benoemd door de Minister van Middenstand. Deze akten kunnen evenwel slechts in aanmerking worden genomen voor zover de houder ervan een praktische leertijd van twee jaar heeft doorgemaakt in een afdeling van een technische of beroepsschool of van een technische of beroepsleergang vermeld in 1° en 2° hierboven; het leerjaar kan slechts in aanmerking worden genomen indien het ten minste tweehonderd uren werkelijke praktijk omvat. De leertijd kan eveneens worden doorgemaakt bij een in het beroep van elektrotechnisch installateur gevestigd patroon of in een onderneming of een openbare dienst waar de kandidaat dit beroep werkelijk heeft uitgeoefend als verantwoordelijke van de dienst "elektriciteit" of als werkman-elektricien. Het bewijs van deze leertijd moet worden geleverd door middel van een getuigschrift uitgereikt door de afdeling van de technische of beroepsschool, door de technische of beroepsleergang of door de hoofden van de onderneming waar de leertijd is doorlopen. De handtekening van het ondernemingshoofd moet worden gelegaliseerd door de burgemeester van de gemeente waar de leertijd verricht werd.
Indien het bedoelde getuigschrift niet kan worden voorgelegd, mag het bewijs dat de leertijd werkelijk werd doorgemaakt, worden geleverd door enig ander middel. Van het leveren van het bewijs van de praktische leertijd zijn vrijgesteld de houders : 1° van een eindakte van een hoger niveau dan het lager secundair, uitgereikt door een afdeling "elektriciteit", "elektronica" of "elektromechanica" van een technische of beroepsschool of van een technische of beroepsleergang ingericht, erkend of gesubsidieerd door de Staat; 2° van een diploma van opleiding tot ondernemingshoofd voor het beoogde beroep, geviseerd door de Minister die de voortdurende vorming van de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft; 3° van een diploma van burgerlijk ingenieur, industrieel ingenieur of technisch ingenieur. In geen geval mag de praktische leertijd worden opgelegd aan personen die de leeftijd van vijfendertig jaar hebben overschreden de dag waarop het bureau van de Kamer van Ambachten en Neringen of de Vestigingsraad de beslissing neemt waarbij het vestigingsgetuigschrift wordt toegekend.) - K.B. 18-04-1980. § 3. Moeten eveneens geacht worden het bewijs van de kennis van het bedrijfsbeheer te leveren zij die blijk geven van een handels- of ambachtspraktijk beoefend naar de modaliteiten en in de voorwaarden bepaald bij het artikel 6, b of c, van de wet van 15 december 1970, en bij de artikelen 34, 35 of 36 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971. § 4. (Moeten eveneens geacht worden het bewijs van de beroepskennis te leveren, zij die bewijzen gedurende ten minste vijf jaar : a) hetzij als ondernemingshoofd te hebben uitgeoefend één of meerdere van de werkzaamheden beoogd in artikel 2, § 1, van dit besluit, of in dezelfde hoedanigheid elektrische hoogspanningsinstallaties te hebben uitgevoerd voor rekening van derden; b) hetzij, zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn gebonden, het dagelijks beheer te hebben waargenomen van een onderneming of een inrichting waar een van die werkzaamheden werd uitgeoefend; c) hetzij aan de uitoefening van een of meerdere van dezelfde werkzaamheden te hebben deelgenomen als bediende in een leidende functie, als helper van een ondernemingshoofd of als werkman die gedurende ten minste twee jaar behoorde tot de categorie van de geschoolde monteurs-elektriciens zoals die is vastgesteld in de collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de berekening van de regelingslonen, die gesloten zijn in het Nationaal Paritair Comité voor de aan de metaal-, machine- en elektrische bouw verwante sectoren en die algemeen verbindend zijn verklaard bij koninklijk besluit; d) hetzij aan de uitoefening van één of meerdere van dezelfde werkzaamheden, met uitsluiting van de herstellingen aan elektrische installaties, te hebben deelgenomen in leidende functies van technische aard of als geschoold werkman-monteur-elektricien, wanneer dito werkzaamheden worden uitgeoefend in een handelsonderneming of een openbare dienst die ze verricht voor eigen rekening. Om in aanmerking te kunnen worden genomen, moet de werkzaamheid uitgeoefend zijn in de loop van de tien jaar die de aanvraag om getuigschrift voorafgaan. Indien zij ononderbroken wordt uitgeoefend, mag zij een aanvang hebben genomen buiten deze tijdsruimte, voor zover zij een einde neemt in de loop derzelve. De ondernemingshoofden kunnen op deze bepalingen slechts aanspraak maken voor zover zij in het handels- of ambachtsregister waren ingeschreven gedurende de gehele tijdsruimte bepaald in de vorige leden.
Wanneer zij werden ingeschreven overeenkomstig het koninklijk besluit van 20 juli 1964 houdende coördinatie van de wetten betreffende het handelsregister, dient de inschrijving de rubrieken te vermelden die overeenstemmen met de vereiste werkzaamheid of werkzaamheden. In geen geval mag een werkzaamheid in aanmerking worden genomen die werd verricht door een persoon onder de achttien jaar. Het bewijs van deze werkzaamheid moet worden geleverd door middel van de stukken bedoeld in de artikelen 34, § 2, 35, § 2, of 36, § 2, van het koninklijk besluit van 25 februari 1971 tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen, voor zover deze stukken de aard van de bewuste werkzaamheid en, in de gevallen bedoeld onder de littera b en c hierboven, de vereiste functies of categorieën nauwkeurig aanduiden. Wordt die nauwkeurige aanduiding niet gegeven, dan kan het aanvullend bewijs van de overeenstemming van de werkzaamheid en, in voorkomend geval, van de vereiste functie of categorie worden geleverd door enig ander middel. Betreft het echter getuigenissen en attesten, dan komen slechts in aanmerking die welke uitgaan, hetzij van een openbare instelling of van een instelling van openbaar nut die het bevestigde feit op een vóór de aanvraag gelegen tijdstip heeft vastgesteld bij de uitvoering van haar eigen taak, hetzij, in voorkomend geval, van een werkgever van de aanvrager.) - KB 1804-1980, art. 2. Art. 6. - KB 02-05-1972, art. 5 - Onverminderd de vrijstelling waarin artikel 19, § 3 van de wet van 15 december 1970 voorziet, vallen niet onder toepassing van de gestelde eisen inzake kennis, de natuurlijke personen die van 13 december 1963 tot 13 december 1967, regelmatig en onder leiding en toezicht van een derde hebben deelgenomen aan een van de werkzaamheden die vallen binnen het toepassingsgebied van dit besluit, zoals dit bepaald is in artikel 2 en die zulks bewijzen door middel van een attest dat hun werd uitgereikt door het gemeentebestuur ingevolge een aanvraag die werd ingediend vóór de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling. Art. 7. (opgeheven) - KB 02-05-1972, art. 5. Art. 8. Onze Minister van Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit (Opgeheven) - KB 1998-10-21, art. 32; Inwerkingtreding : onbepaald.