Bestemmingsplan Stadionplein Stadsdeel Oud-Zuid Gemeente Amsterdam
Toelichting
Inhoud 1 1.1 1.2 1.3
Inleiding Aanleiding en doelstelling bestemmingsplan..........................................................................1 Ligging en begrenzing plangebied..........................................................................................2 Leeswijzer ...............................................................................................................................4
2 2.1 2.2
Huidige situatie Ontstaansgeschiedenis ..........................................................................................................5 Ruimtelijke en functionele structuur........................................................................................7
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10
Beleidskader en beperkingen Inleiding...................................................................................................................................9 Stedelijkheid ...........................................................................................................................9 Wonen...................................................................................................................................16 Economie en toerisme ..........................................................................................................19 Bereikbaarheid......................................................................................................................24 Cultuurhistorie en archeologie ..............................................................................................28 Water en groen .....................................................................................................................30 Natuur ...................................................................................................................................33 Milieu.....................................................................................................................................33 Veiligheid ..............................................................................................................................36
4 4.1 4.2 4.3
Planbeschrijving Stedenbouwkundig Plan Stadionplein ..................................................................................38 Uitvoerbaarheid ....................................................................................................................42 Opbouw van het bestemmingsplan ......................................................................................49
5 5.1 5.2
Inspraak en overleg Inspraak n.a.v. het voorontwerp bestemmingsplan .............................................................52 Resultaat van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro .....................................................................52
Bijlagen: (los bijgevoegd)
1 1.1
Inleiding Aanleiding en doelstelling bestemmingsplan
De stadsdeelraad heeft op 21 december 2005 een Programma van Eisen (PvE) vastgesteld voor het Stadionplein om te komen tot een nieuw plein voor de buurt en de stad. Het PvE is tot stand gekomen in samenspraak met o.a. omwonenden en ondernemers en gaat uit van het gedeeltelijk bebouwen van het Stadionplein en het herinrichten van het plein en de omgeving. In het PvE is geformuleerd welke doelen dienen te worden bereikt met het bebouwen en herinrichten van het Stadionplein. Als uitwerking van het PvE is voor het Stadionplein in 2007 een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld (het Schetsontwerp Stadionplein). Het Schetsontwerp ging uit van de realisatie van twee bouwblokken met woningen en voorzieningen (waaronder detailhandel, horeca, hotel en een supermarkt) en een bijzonder gebouw: het cultuurgebouw. De twee bouwblokken zijn voorzien aan de noord- en zuidkant van het plein, het cultuurgebouw was gesitueerd in de as Olympisch Stadion-Van Tuyll van Serooskerkenweg. De ruimte tussen de Amstelveenseweg en de drie nieuwe gebouwen zal worden getransformeerd tot een verblijfsplein. Onder de nieuwe gebouwen en het plein komt een twee- of eventueel drielaagse parkeerkelder als gevolg van de op te heffen parkeerplaatsen op het plein en ten behoeve van de nieuwe gebouwen op het Stadionplein. Op basis van het Schetsontwerp is in het voorjaar van 2007 een concept Investeringsbesluit en een conceptontwerp bestemmingsplan opgesteld, waarover van 29 mei 2007 tot 10 juli 2007 inspraak is gehouden. Het plan kon niet rekenen op draagvlak bij de bewoners. De Buurtgroep Stadionplein diende een eigen plan door middel van een Burgerinitiatief in. In de raadscommissie van 11 maart 2008 werd geconstateerd dat beide plannen sterke punten hadden, maar ook tekortkomingen. Het Dagelijks Bestuur kreeg daarom van de raad de opdracht samen met de buurtgroep toe te werken naar een nieuw plan, dat zou kunnen rekenen op draagvlak bij buurtgroep, buurt en stadsdeel. Om dit nieuwe plan te kunnen maken, hebben het stadsdeel en de buurtgroep verschillende overleggen gevoerd. Het resultaat van het overleg is een Programma van Eisen van 29 mei 2008 waaraan het nieuwe plan moet voldoen. Het Programma van Eisen is in juni 2008 door de voorzitter van de buurtgroep en de portefeuillehouder gezamenlijk aan de raadscommissie Ruimte en Wonen gepresenteerd. Dit gezamenlijke Programma van Eisen is door architectenbureau OMA vertaald in een schetsontwerp (mei 2008) dat de basis vormt voor het Stedenbouwkundig Plan. In dit plan is ook rekening gehouden met de verschillende reacties die door de buurt in juni 2007 zijn gegeven op het vorige plan. Het Stedenbouwkundig Plan vervangt, samen met de raadsvoordracht en de grondexploitatie met de financiële toelichting, het concept-Investeringsbesluit uit 2007. Het Stedenbouwkundig Plan is op 17 december 2008 door de raad vastgesteld. Het conceptontwerp bestemmingsplan is aangepast aan het vastgestelde Stedenbouwkundig Plan. Het nu voorliggende ontwerp bestemmingsplan heeft tot doel om een juridisch-planologisch kader te bieden voor de voorgenomen ontwikkeling van het Stadionplein. Een andere aanleiding is dat voor het Stadionplein momenteel geen bestemmingsplan van kracht is, waardoor de Bouwverordening 2003 van toepassing is. De Bouwverordening bevat stedenbouwkundige voorschriften ten aanzien van voor- en achtergevelrooilijnen en bouwhoogten. In de Bouwverordening zijn tevens ontheffingsbepalingen opgenomen indien een bouwplan leidt tot een overschrijding van voor- en achtergevelrooilijnen en/of bouwhoogten. Om het bouwplan te kunnen realiseren is een ontheffing uit de Bouwverordening nodig. Daarvoor is een ruimtelijke onderbouwing of ontwerp bestemmingsplan noodzakelijk. Het ontwerp bestemmingsplan zal daarbij worden benut als basis voor de ontheffingsmogelijkheden zoals bepaald in de Bouwverordening.
1
1.2
Ligging en begrenzing van het plangebied
Het Stadionplein is gelegen in het zuidwesten van stadsdeel Oud-Zuid, direct tegenover het Olympisch Stadion en langs de Amstelveenseweg.
Stadionplein
Afbeelding: ligging van het plangebied “Stadionplein” (bron www. amsterdam.nl)
Het Stadionplein vormt samen met het Olympisch Stadion, het Stadionterrein, het woongebied Olympisch Kwartier en het sport- en recreatiegebied Schinkeleilanden het Olympisch Gebied. Het plein is door de ligging te beschouwen als het overgangsgebied tussen het Olympisch Gebied, het Olympisch Kwartier en de naastgelegen Stadion- en Beethovenbuurt. Het gebied vormt de westelijke beëindiging van het Plan Zuid van Berlage.
Afbeelding: luchtfoto en plattegrond Stadionplein en omgeving (bron http://maps.google.com)
2
Ten noorden van het Stadionplein ligt het woongebied Olympisch Kwartier ten oosten en ten zuiden de Van Tuyll buurt en ten westen het Olympisch Stadion met het omliggende Stadionterrein. Tussen het stadion en het plein loopt de Amstelveenseweg die van grote betekenis is voor de ontsluiting van dit deel van de stad.
Afbeelding: het woongebied Olympisch Kwartier en een deel van het Olympisch Stadion (links) en de Amstelveenseweg (rechts)
Het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan "Stadionplein" wordt als volgt begrensd: aan de noordkant: aan de oostkant:
aan de zuidkant: aan de westkant:
het hart van de Amstelveenseweg en de Stadionweg; de stoepranden van de zijweg van de Stadionweg, de rijweg van het Stadionplein, de Van Tuyll van Serooskerkenweg, de Jasonstraat, de Van Tuyll van Serooskerkenweg en de rijweg van het Stadionplein; het verlengde van het hart van de Stadionkade; het hart van de Amstelveenseweg.
Afbeelding: plangrenzen bestemmingsplan “Stadionplein”
3
In het Stedenbouwkundig Plan is grotendeels uitgegaan van dezelfde begrenzing als van de hiervoor beschreven begrenzing van het bestemmingsplan. Alleen voor wat betreft de oostkant van het plangebied is er sprake van een andere begrenzing. In het Stedenbouwkundig Plan wordt het plangebied aan de oostkant namelijk begrensd door de gevels van de bestaande bebouwing langs de zijweg van de Stadionweg, de rijweg van het Stadionplein, de Van Tuyll van Serooskerkenweg, de Jasonstraat, de Van Tuyll van Serooskerkenweg en de rijweg van het Stadionplein, terwijl in het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de stoeprand van deze wegen. De reden van deze afwijkende begrenzing is dat eventuele geveloverschrijdende bouwdelen van de bestaande bebouwing (zoals een hijsbalk of een balkon) anders in een andere bestemmingsplan zouden zijn gelegen als de hoofdbebouwing. Dat is juridisch-planologisch gezien niet wenselijk, vandaar dat voor de oostelijke begrenzing van het bestemmingsplan Stadionplein is gekozen voor de stoepranden. In het kader van de ontwikkeling van het Stadionplein zal op termijn een herprofilering van de Amstelveenseweg worden uitgevoerd en zal het plantsoen op het Van Tuyll van Serooskerkenplein worden heringericht. Deze wijzigingen zijn planologisch gezien al mogelijk en maken daarom geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
1.3
Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding van het bestemmingsplan (plankaart), planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De plankaart en de planregels vormen het juridische deel van het bestemmingsplan en regelen tezamen het gebruik van de gronden en de bebouwingsmogelijkheden. De toelichting bij het bestemmingsplan geeft de onderbouwing van het plan weer. De toelichting bestaat uit 5 hoofdstukken en is als volgt opgebouwd: • In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. • Het beleidskader en de randvoorwaarden van het plan worden weergegeven in hoofdstuk 3. Er wordt per thema ingegaan op het relevante beleid op rijks-, provinciaal, gemeentelijk en stadsdeelniveau. De geldende planologische regeling wordt daarbij ook beschreven. • Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van het plan voor het Stadionplein. Er wordt daarbij ingegaan op het Stedenbouwkundig Plan. De uitvoerbaarheid van het plan komt ook aan de orde, waarbij aandacht wordt geschonken aan allerlei milieuhinderaspecten, zoals bodem, water en geluid. Tevens komt de nieuwe bestemmingsregeling aan de orde. Er wordt uitleg gegeven over de planvorm en de planregels. Per bestemming wordt uiteen gezet hoe de bestemmingsregeling werkt. • Tenslotte wordt de inspraak en het artikel 3.1.1-overleg Bro (Besluit ruimtelijke ordening) beschreven in hoofdstuk 5.
4
2 2.1
Huidige situatie Ontstaansgeschiedenis
Sinds de periode 1929-1939, toen de woningbouw rond de Van Tuyll van Serooskerkenweg tot stand kwam, veranderde de betekenis van het Stadionplein sterk. Gelegen aan de meeste westelijke punt van Plan Zuid van Berlage, fungeerde het tijdens en na de Olympische Spelen van 1928 lange tijd als een soort wagenplein. Eigenlijk is het verhaal van het Stadionplein een afwisseling van toevalligheden en daarop reagerende plannen. Het oude stadion werd in 1913 aan de Amstelveenseweg gebouwd. Dit bepaalde de plaats van het Olympisch Stadion. Het wegverkeer voor auto’s dat van de Amstelveenseweg kwam, werd langs de westzijde van het Stadionplein geleid, richting Amstelveen. Na de Olympische Spelen hield de gemeente deze route in het ontwerp voor de nieuwe wijk rond de Van Tuyll van Serooskerkenweg aan, waardoor er aan de noordzijde van het plein geen woningbouw kwam. Het Stadionplein bleef vooral een parkeerplaats dat ten dienste stond van het stadion. Na de Tweede Oorlog werd de stad op basis van het Algemeen Uitbreidingsplan van 1934 fors uitgebreid. De daarin voorziene ringweg draaide uiteindelijk uit op een snelweg rond de stad met een afslag naar de Amstelveenseweg. Daardoor kreeg het Stadionplein de betekenis van een toegangspoort tot de stad. Terwijl het Algemeen Uitbreidingsplan van Van Eesteren bedoeld was voor de stad als geheel, ontwierp Berlage Plan Zuid voor een beperkt gebied aan de zuidkant van de stad. De dragers van het plan waren de Apollolaan en de Amstelkanalen. Bij het Muzenplein ligt de scheiding tussen het oostelijk deel met de monumentale vork van Vrijheidslaan, Churchilllaan en Rooseveltlaan en het westelijk deel met de Minervalaan als middenas. Dit deel spiegelde in zijn halve maans - vorm de grachtengordel, waarbij het Stadion aan de westrand kwam te liggen. Berlage had Plan Zuid ontworpen als een plan op hoofdlijnen; bij de invulling was hij slechts zijdelings betrokken. De bebouwing gebeurde op basis van stedenbouwkundige deelplannen van woningbouwcorporaties, particulieren en de gemeente. De architectonische vormgeving en de inrichting van de openbare ruimte stond onder toezicht van de Commissie Zuid.
Afbeelding: Uitbreidingsplan Amsterdam Zuid van H.P. Berlage, 1917
5
Na de Olympische Spelen van 1928 werd direct een begin gemaakt met de aanleg van de wijk rond de Van Tuyll van Serooskerkenweg. Tot op vandaag is de stadsstructuur en de architectuur van de bebouwing na de voltooiing eind jaren dertig niet meer gewijzigd. Het Stadionplein is een asymmetrisch plein, gelegd op het tracé van de Amstelveenseweg die daarvoor moest worden omgeleid. Aan de noordzijde kwam daardoor het knooppunt van de Amstelveenseweg, de Stadionweg en de Olympiaweg te liggen. Die asymmetrie ontstond, omdat de gemeente na de spelen vasthield aan de omleiding van het autoverkeer langs de oostzijde van het plein. De asymmetrie kreeg een tegenhanger in de aswerking van de Van Tuyll van Serooskerkenweg op de toren van het stadion die daardoor een symmetrische opzet suggereert. In feite is de as van de Van Tuyl van Serooskerkenweg een monumentale opeenvolging van kamers. Het vormgeven van stedelijke ruimtes met behulp van gesloten bouwblokken, zo kenmerkend voor de Gordel ’20-’40, is overal in deze wijk zichtbaar: in de vormgeving van het noordelijk verkeersknooppunt, in de ruimte voor het plantsoentje op de kop van het zuidelijk blok, de kleine inspringingen in de blokken aan weerszijden van de speelplaats, in de ritmering van de portieken en erkers en in de omsluiting van het Van Tuyll van Serooskerkenplein.
Afbeelding: Luchtfoto van het Olympisch Stadionterrein tijdens de spelen, 1928
Door de uitvoering van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) van 1934 werd het Stadionplein in de samenhang van de stad als geheel getrokken. Van Eesterens inbreng in het ontwerp van het Stadionplein gebeurde toen hij nog werkzaam was bij Jan Wils, de architect van het Olympisch Stadion. Hij stelde voor om het Stadion terug te zetten van de Amstelveenseweg waardoor een voorplein ontstond. Hij tekende ook een schets voor het plein zelf, dat vooral bedoeld was als parkeerplaats. Bij de uitvoering van het AUP zocht Van Eesteren naar een evenwicht tussen het afmaken van de wijken uit de jaren dertig en een contrast met de opzet van de nieuwe wijken als Buitenveldert. In het gebied rond het Stadionplein was niet, zoals bij Landlust of de Westlandgracht, veel ruimte om Plan Zuid af te maken. Twee elementen uit het AUP waren voor de betekenis van het Stadionplein van groot belang. Van Eesteren had parallel aan de ringspoorweg een ringweg geprojecteerd die de wijken rond de stad moest verbinden. Het andere element was het verlangen het groen tot diep in de stad door te laten dringen door middel van groene scheggen. Aan de zuidkant kwam om die reden het Amsterdamse Bos met in het verlengde het Nieuwe Meer en de zuidelijke schinkeleilanden die voor sport en recreatie werden bestemd. De ringweg zoals Van Eesteren die in het AUP had opgenomen had nog geen gevolgen voor de Amstelveenseweg. De verbinding met Den Haag werd toen nog vanuit het tuinbouwgebied bij Sloten over de ringspoorweg naar het Hoofddorpplein en via een brug over de Schinkel naar het Haarlemmermeerplein gedacht. Met de aanleg van de A10 in de jaren zestig en zeventig kwamen er ook afritten naar de Amstelveenseweg tot stand. Hierdoor werd een verbreding van deze weg ten noorden van de snelweg nodig.
6
Afbeelding: detail uit het Algemeen Uitbreidingsplan, 1934
De aansluiting van de Amstelveenseweg op de snelweg had tot gevolg dat het Stadionplein van een tussenstop op weg naar Amstelveen veranderde in een entreegebied tot de stad. Verkeer vanuit alle delen van het land komt hier Amsterdam binnen Het betekende bovendien dat het plein in de invloedsfeer kwam te liggen van de as Schiphol – Zuidas – RAI. Zeker nu de A10 zich steeds meer ontwikkelt tot een binnenring die ook door Amsterdammers wordt gebruikt om van de ene wijk naar de andere te komen. Het Stadionplein is niet meer alleen een buurt-, maar ook een stadsplein geworden, al blijft het voor velen alleen voor het parkeren bruikbaar. Omdat het Stadionplein aan de rand ligt van wat als Plan Zuid ontworpen werd, komen hier twee stedenbouwkundige visies samen. Berlage bouwt met woningbouw stedelijke ruimtes, het groen beperkt zich nog tot plantsoenen en boombeplanting langs de straten. Van Eesteren houdt de ruimtes open en zorgt ervoor dat overal het groen diep de stad binnendringt. Bovendien kwam op basis van het AUP een verkeersstructuur tot stand waardoor het Stadionplein dat aan de rand van de stad lag, werd opgenomen in een groter stedelijk verband en een belangrijke toegangspoort kon worden voor stad als geheel.
2.2
Ruimtelijke en functionele structuur
De gebruikswaarde van een plein wordt voor een deel bepaald door de begrenzing van een plein. Het Stadionplein wordt aan de oost- en zuidzijde begrensd door de drie bouwblokken tussen de Stadionweg en de Stadionkade, waarbij het plein aan de oostzijde ruimtelijk gezien overloopt in het Van Tuyll van Serooskerkenplantsoen. Het plein wordt van het plantsoen gescheiden door een rijweg maar er is wel sprake van een duidelijke, via het plein lopende zichtlijn tussen het plantsoen en het Olympisch Stadion. Aan de west- en noordzijde is de begrenzing van het plein minder duidelijk dan aan de oost- en zuidzijde. Het plein wordt hier als het ware begrensd door de drukke verkeerswegen Amstelveenseweg en Stadionweg, welke tevens een barrière vormen en medebepalend zijn voor de sfeer op het plein. Aan de westzijde van de Amstelveenseweg staan de gebouwen met daarin de Citroëngarages. Achter deze gebouwen liggen het Olympisch Stadion en de Marathontoren. Vanaf het Stadionplein is er een duidelijk zicht op het stadion en de toren. 7
Door haar ligging vormt het plein in verschillende opzichten een overgangsgebied: • Het plein vormt een schakel tussen de Zuidas en de stad met haar gesloten woonbouwblokken. • Aan het plein komt de bouwstijl van Plan Zuid van Berlage samen met het AUP. • Het plein is een scharnier tussen de drukke Amstelveenseweg en de rustige woonbuurten van Plan Zuid. Het Stadionplein is een grote ruimte zonder bebouwing. Langs de Amstelveenseweg staan alleen twee kiosken met horecagelegenheden (FEBO) en een bloemenstal. Het Stadionplein fungeert momenteel vooral als verkeers- en parkeerplein. Zo parkeren er diverse touringcars op het plein. Op de noordzijde van het plein is elke zaterdag een markt met maximaal 52 kramen. In de bouwblokken rond het plein (oost- en zuidzijde) zijn behalve woningen ook enkele voorzieningen aanwezig, zoals horeca en detailhandel. Afbeelding: het noordelijk deel van het Stadionplein
Afbeelding: het midden- en zuidelijk deel van het Stadionplein
8
3
Beleidskader en beperkingen
3.1 Inleiding In het vigerend beleid van het rijk, de provincie Noord-Holland, de gemeente Amsterdam en het stadsdeel Oud-Zuid zijn verschillende uitgangspunten en randvoorwaarden opgenomen die ten grondslag liggen aan de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan zijn vastgelegd. Deze uitgangspunten en randvoorwaarden zijn hierna op hoofdlijnen per thema weergegeven. Aan de orde komen de thema’s stedelijkheid (§ 3.2), volkshuisvesting (§ 3.3), economie en toerisme (§ 3.4), bereikbaarheid (§ 3.5), cultuurhistorie en archeologie (§ 3.6), water (§ 3.7), natuur (§ 3.8), milieu (§ 3.9), veiligheid (§ 3.10), monumenten en archeologie (§ 3.11) en overig.
3.2 Stedelijkheid 3.2.1
Nationaal beleid
Nota Ruimte Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte in werking getreden. Algemene uitgangspunten voor de nota zijn: • ontwikkelingsplanologie, • decentralisatie, • deregulering, • uitvoeringsgerichtheid. Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking heeft. Het ruimtelijk beleid zal worden gericht op vier algemene doelen: • de versterking van de internationale concurrentiepositie, • het bevorderen van krachtige steden en een vitaal platteland, • het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, • het borgen van veiligheid. Het Rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen. Amsterdam valt binnen het gebied van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Door middel van bundeling en organisatie wil het Rijk beleidsstrategieën voor economie, infrastructuur en verstedelijking hanteren. De daaruit afgeleide beleidsdoelen zijn: ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, versterking van de economische kerngebieden, verbetering van de bereikbaarheid, verbetering van de leefbaarheid en sociaaleconomische positie van steden, bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden, behoud en versterking van de variatie tussen stad en land, afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding, en waarborging van milieukwaliteit en veiligheid. Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Onder de nieuwe Wro is een sterkere scheiding aangebracht tussen beleid en normstelling. Gemeenten, provincies en rijk leggen hun beleid vast in structuurvisies. Deze binden alleen de eigen bestuurslaag. Bestaande structuurplannen, streekplannen en nationale ruimtelijke plannen als de Nota Ruimte worden in het kader van het overgangsrecht aangemerkt als een structuurvisie en verliezen daarmee hun externe werking. De concrete beleidsbeslissingen in streekplannen en PKB's behouden in het kader van het overgangsrecht hun werking wel. Om de doorwerking van nationale ruimtelijke belangen in provinciale en gemeentelijke plannen te waarborgen wordt op rijksniveau een AMvB Ruimte opgesteld. Er is voor gekozen om de 'nationale belangen' zoals genoemd in de Nota Ruimte beleidsneutraal vast te leggen in de eerste tranche AMvB Ruimte. Daarnaast kunnen provincies er toe overgaan om de provinciale belangen vast te leggen in een 9
provinciale verordening. Zowel deze provinciale verordeningen als de AMvB Ruimte kunnen bepalingen bevatten rondom de verplichte doorwerking in bestemmingsplannen, beheersverordeningen of projectbesluiten. De minister van VROM heeft de Kamer toegezegd nog voor de zomer van 2009 te komen met de AMvB Ruimte. De planning is dat deze in werking treedt op 1 juli 2010. De AMvB Ruimte zal tevens onderdelen bevatten die nader dienen te worden geregeld in provinciale verordeningen. Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft betrekking op bestaand stedelijk gebied. 3.2.2
Provinciaal beleid
Het streekplan “Noord-Holland Zuid” is op 17 februari 2003 door Provinciale Staten vastgesteld. Het Streekplan heeft de status van Structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In het streekplan is de grens van stedelijk gebied aangeduid middels een rode contour. Het plangebied ligt binnen deze rode contour. Amsterdam neemt binnen het streekplan een bijzondere positie in. In 1990 zijn afspraken gemaakt tussen de gemeente Amsterdam en de Provincie Noord-Holland. Deze afspraken houden in dat het Amsterdamse structuurplan een streekplanstatus krijgt. De Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland 2009 is gericht op gemeenten en geeft algemene regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Deze regels zijn gebaseerd op het bestaande provinciale beleid, zoals vastgelegd in de streekplannen en de Leidraad provinciaal ruimtelijk beleid. Er is nadrukkelijk geen nieuw beleid in de verordening opgenomen. Vaststelling van de verordening door Provinciale Staten heeft plaatsgevonden op 15 december 2008. De verordening is in werking getreden op 1 januari 2009. 3.2.3
Regionaal beleid
De Tweede Kamer heeft in oktober 2007 besloten dat de WGR+-gebieden geen structuurvisies moeten maken. Daarom zal ook de Stadsregio Amsterdam (voorheen: ROA) dat niet doen. De provincie NoordHolland maakt voor de hele provincie, dus inclusief de Stadsregio, een structuurvisie. De portefeuillehouders Ruimtelijke Ontwikkeling constateerden echter dat er vraagstukken zijn die bovenlokale afstemming vergen en waarvan de samenhang op regionale schaal geregeld moet worden. Daarom wordt door de Stadsregio Amsterdam een Ruimtelijke Projectennota voorbereid. Momenteel wordt een plan van aanpak opgesteld. Hoofdzaak is dat de nota een werkprogamma voor de Stadsregio is en een invulling van de structuurvisie van de provincie kan worden, voor zover het de Stadsregio betreft. Nauwe samenwerking en afstemming met de provincie is al eerder overeengekomen. 3.2.4
Gemeentelijk beleid
- Structuurplan “Kiezen voor Stedelijkheid” Het Structuurplan “Kiezen voor stedelijkheid” (vastgesteld door de gemeenteraad in april 2003) is gelijktijdig met het Streekplan NoordHolland Zuid ontwikkeld. Beide producten hangen sterk samen en beide visies op de ruimtelijke ordening corresponderen met elkaar. Het Structuurplan “Kiezen voor stedelijkheid” heeft de status van een Streekplan omdat het is vastgesteld als uitwerking van het Streekplan Noord-Holland Zuid voor het grondgebied van de gemeente Amsterdam.
Stadionplein
10
Het Stadionplein is in het structuurplan aangewezen als “Stedelijk wonen en werken”. Onder het milieutype "Stedelijk wonen / werken" worden de gebieden verstaan waar de woonfunctie domineert, maar menging met kleinschalige functies aanwezig is of moet worden nagestreefd. In het bestemmingsplan wordt de realisatie van woningen mogelijk gemaakt. Tevens wordt menging met andere functies zoals detailhandel en horeca mogelijk gemaakt. In het Structuurplan wordt genoemd dat voor gebouwen die hoger zijn dan 60 meter een “Hoogbouw Effect Rapportage” (HER) moet worden opgesteld. Aan de hand van de HER wordt bepaald of het verantwoord is om hoogbouw te realiseren. - Structuurvisie Amsterdam. Op basis van de nieuwe Wro is Amsterdam in 2008 gestart met een traject om te komen tot een Structuurvisie Amsterdam. Op 17 juni 2008 heeft het College van Burgemeester en Wethouders 2008 de Vertrekpuntennotitie “Gesprek over de toekomst van Amsterdam” vastgesteld, waarin op een zestal thema’s de condities voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling is beschreven: gastvrij, duurzaam, recreatief, ondernemend, dienstbaar en bereikbaar. De ambitie luidt: “Amsterdam ontwikkelt zich verder als een internationale, duurzame kernstad van de metropoolregio”. Na een brede overlegronde is een Pijlernotitie opgesteld, die in april 2009 wordt uitgebracht en waarover breed gecommuniceerd wordt. Hierin zijn tien doelstellingen opgenomen: - het versterken van de hoogstedelijkheid; - een specifieke bijdrage aan woonmilieus; - het regionale openbaar vervoersysteem ontwikkelen als drager; - het versterken van de samenhang ‘groen’ en stad’’; - het ontwikkelen van een gevarieerde bedrijvigheid; - het vergroten van de samenhang tussen stad en luchthaven en het ontwikkelen van een slimme, duurzame haven; - het ontwikkelen van een duurzame en klimaatrobuuste stad; - het stimuleren van sociaal-economische differentiatie; - het stimuleren van groei van het toerisme; - het voorbereiden op de mogelijke Olympische Spelen van 2028. De Pijlernotitie vormt de basis voor de nieuwe structuurvisie. Verwacht wordt dat eind 2009 het college van B&W een besluit neemt over de concept structuurvisie. De structuurvisie zal uit drie delen bestaan: visie, uitvoeringsstrategie en toetsingskader. De visie heeft als planhorizon 2030-2040, uitvoeringsstrategie en toetsingskader hebben als planhorizon 2010-2020. De herontwikkelingsplannen voor het Stadionplein draagt bij aan de geformuleerde doelstellingen, zoals deze verwoord zijn in de Pijlernotitie. - Hoogbouw De gemeente Amsterdam heeft in aanvulling op het Structuurplan een toetsingskader vastgesteld voor hoogbouw. Het doel is een zorgvuldige inpassing van hoogbouwinitiatieven in de bestaande structuren van de stad. Indien een hoogbouwplan buiten de Singelgracht 60 meter of hoger is, dient er een landsschapsstudie te worden voorgelegd aan de centrale raadscommissie. In het plan voor het Stadionplein zijn geen gebouwen gepland die hoger zijn dan 60 meter. - Bouwverordening 2003 In een groot deel van het plangebied voor het nieuwe bestemmingsplan “Stadionplein” geldt momenteel geen bestemmingsplan. Daardoor is hier de Bouwverordening 2003 van kracht. In de Bouwverordening zijn stedenbouwkundige voorschriften vastgelegd. Aan de hand van deze voorschriften worden voor- en achtergevelrooilijnen en bouwhoogten bepaald. Daarbij geldt dat de voor- en achtergevelrooilijnen niet mogen worden overschreden en dat niet hoger mag worden gebouwd dan de toegelaten bouwhoogte, met uitzondering van enkele ondergeschikte bouwdelen. 11
De nieuwe bebouwing op het Stadionplein leidt op een klein aantal punten tot een overschrijding van de bepalingen in de Bouwverordening: • het noord- en zuidblok en de ondergrondse parkeerkelder overschrijden de achtergevelrooilijnen; • de maximum bouwhoogte wordt overschreden door het noordblok. In de Bouwverordening is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor het overschrijden van rooilijnen en de toegelaten bouwhoogte, maar deze ontheffing kan alleen worden toegepast indien een bouwplan in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid (zoals een bestemmingsplan). 3.2.5
Stadsdeelbeleid
- Bestemmingsplan “Stadion Beethovenbuurt 1996” Voor een drietal gebieden in het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan “Stadion-plein” geldt momenteel het bestemmingsplan “Stadion Beethovenbuurt 1996”. Het betreft de groenstrook ten zuiden van de Stadionweg, het plantsoen met de omliggende rijweg van de Van Tuyll van Serooskerkenweg en een klein deel ter plaatse van de rijweg van het Stadionplein (in het verlengde van de Argonautenstraat). Het bestemmingsplan is op 14 augustus 1996 vastgesteld door de stadsdeelraad van het toenmalige stadsdeel Amsterdam Zuid. Op 20 maart 1997 is het bestemmingsplan goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland. Op 26 oktober 1999 heeft de Raad van State het beroep dat tegen het goedkeuringsbesluit was ingesteld ongegrond verklaard. Het bestemmingsplan Stadion- en Beethovenbuurt 1996 richt zich op het functioneren als woongebied van een deel van Plan-Zuid. De kwaliteiten van het gebied bestaan uit de stedenbouwkundige en architectonische samenhang van de bebouwing, de grootte en het uitrustingsniveau van de woningen, ligging in de stad en het voorzieningenniveau van de wijk. De voorschiften in het bestemmingsplan zijn vooral gericht op het waarborgen van de stedenbouwkundige en architectonische samenhang van de bebouwing. Naast de architectonische kwaliteiten heeft de openbare ruimte ook een belangrijke positie binnen de stedenbouwkundige structuur. Waterlopen, pleinen, straten en plantsoenen geven samen met de bebouwing vorm en maat aan het openbare gebied. Het plantsoen aan de Van Tuyll van Serooskerkeweg heeft in het bestemmingsplan de bestemming “Recreatieve voorzieningen” (R). Het plantsoen blijft behouden en wordt zelfs vergroot. De overige gronden zijn bestemd als “Verkeersareaal” (Va). Gelet op het bestemmingsplan “Stadion Beethovenbuurt 1996” is uitvoering van het Stedenbouwkundig Plan mogelijk ter plaatse van de drie gebieden die zijn gelegen in het plangebied van het geldende bestemmingsplan.
12
- Nota van Uitgangspunten Olympisch Stadionterrein en omgeving De stadsdeelraad heeft op 28 april 1999 de Nota van Uitgangspunten Olympisch Stadionterrein en omgeving vastgesteld. Deze nota is in 2004 vervangen door de Kadernotitie Stadionterrein en Stadionplein. - Kadernotitie Stadionterrein en Stadionplein De stadsdeelraad heeft op 28 januari 2004 de Kadernotitie Stadionterrein en Stadionplein vastgesteld. In de Kadernotitie wordt een deel van de al eerder vastgestelde uitgangspunten uit de Nota van Uitgangspunten van 1999 opnieuw vastgelegd. De kadernotitie en het bijbehorende amendement bevatten o.a. de volgende uitgangspunten: • Het plangebied bevindt zich op de grens van twee belangrijke ruimtelijke systemen: Berlages Plan Zuid en de Schinkel/Kostverlorenvaart. Hierop moet in de planvorming worden aangesloten. • Het blijft de ambitie het Olympisch Gebied om te vormen tot een stedelijke woon-, werk- en recreatiegebied met een zelfde allure als de rest van Amsterdam-Zuid. • Door de veranderende functie ligt het gebied niet langer aan de rand van de stad, maar in de stad. De betekenis als oriëntatiepunt en toegangspoort tot de stad moet versterkt worden. • In het gebied moeten maatregelen voor een sociaal veilige omgeving worden getroffen. • Niet-woonfuncties vinden hun plek in de plint van de woonbebouwing. • Voor bewoners worden ondergrondse parkeervoorzieningen gebouwd. Was in de Nota van Uitgangspunten 1999 nog het uitgangspunt dat bezoekers voornamelijk op het maaiveld parkeren, in de Kadernotitie wordt ernaar gestreefd ook de bezoekers zoveel mogelijk ondergronds te laten parkeren. • Bij de uitwerking in stedenbouwkundige plannen zullen de verschillende aspecten van het duurzaam bouwen worden uitgewerkt. • Bij de vaststelling van het model Nieuw Plein op 27 juni 2001 is aangegeven dat het Stadionterrein ruimte moet bieden voor het houden van evenementen. Dit besluit blijft gehandhaafd. • Er dient rekening te worden gehouden met de Schinkelreservering zoals deze is opgenomen in het Structuurplan (2003-2010) van Amsterdam. • Het Stadionterrein biedt met het nieuwe ontwerp genoeg ruimte voor het houden van evenementen. • Op een evenemententerrein kunnen geen woningen worden gebouwd. • Het noordelijke Citroëngebouw blijft behouden. • Vanuit stedenbouwkundig perspectief is bebouwing van het Stadionplein een verantwoorde ingreep. Het toevoegen van bebouwing op het Stadionplein kan de structuur van het gebied versterken. • De ruimtelijke inpasbaarheid en de financiële haalbaarheid zijn belangrijke toetsingskaders voor bebouwing op het Stadionplein. • De plannen voor bebouwing op het Stadionplein moeten worden georiënteerd op de noordzijde van dat plein. Deze bebouwing moet aan hoge, esthetische eisen voldoen, en meerdere modellen voor bebouwing dienen te worden uitgewerkt waarbij wordt uitgegaan van (gedeeltelijk) ondergronds parkeren en een groene inrichting. • De gehele aanpak dient budgetneutraal uitgevoerd te kunnen worden. - Toekomstvisie Olympisch Gebied De stadsdeelraad heeft op 27 april 2005 de Toekomstvisie Olympisch Gebied vastgesteld. De toekomstvisie heeft voor het Stadionplein de status van een Nota van Uitgangspunten. De visie op het Olympisch Gebied luidt: “Het Olympisch Gebied wordt een levendig en aantrekkelijk woongebied, dat zijn diversiteit behoudt. Wonen krijgt in de toekomst het primaat, maar met aandacht voor sport en recreatie, voor zowel bewoners als bezoekers.”. Deze visie is uitgewerkt in concrete stappen, welke richting geven aan het (toekomstig) gebruik van het gehele Olympisch Gebied: • De Schinkelreservering is uitgangspunt bij de inrichting van het Stadionplein. • Het Programma van Eisen voor het Stadionplein is een integraal plan voor de bebouwing én de herinrichting van de openbare ruimte. 13
• • • • • • • • •
Het Stadionplein moet een levendig plein zijn met een zekere beslotenheid. Het biedt daarmee een tegenwicht voor de grote, open vlakte van het Stadionterrein. De herinrichting van de openbare ruimte moet functioneel zijn voor de buurt en de bezoekers van het gebied. Het kwaliteitniveau van de herinrichting van de openbare ruimte is vergelijkbaar met dat van de herinrichting van het Stadionterrein. De Centrale Stad heeft expliciet aangegeven geen negatief resultaat op de grondexploitatie te accepteren. Ook zal de Centrale Stad geen bijdrage leveren aan de onrendabele top van een eventuele parkeergarage. Er moet ruimte komen voor voorzieningen voor de buurt, zoals een grote supermarkt en bijvoorbeeld een eetcafé met terras. De functie van bebouwing is primair gericht op wonen. Welke vorm van wonen en voor wie (‘short stay’, senioren, studenten, sporters, zakenmensen) is punt van onderzoek. De in de Kadernotitie Stadionplein en Stadionterrein vastgestelde stedenbouwkundige uitgangspunten blijven onverminderd van kracht. Parkeerruimte voor bussen verhoudt zich niet met een hoogwaardige, groene inrichting van het Stadionplein. Uitgangspunt is de zaterdagmarkt op het Stadionplein te behouden. Het toekomstige Stadionplein wordt autovrij ingericht en er wordt een ondergrondse parkeergarage voor onder andere bewoners gerealiseerd.
- Programma van Eisen Stadionplein De stadsdeelraad heeft op 21 december 2005 het Programma van Eisen Stadionplein (PvE) vastgesteld. In het PvE is geformuleerd welke doelen dienen te worden bereikt met het bebouwen en herinrichten van het Stadionplein. In het PvE zijn diverse uitgangspunten voor de verdere planvorming van het Stadionplein aangegeven. Enkele uitgangspunten zijn: • Nieuwe plannen voor het Stadionplein moeten primair als doel hebben om een aantrekkelijk plein te creëren met een duidelijke functie voor buurt en stad. Het karakter van het plein, de openbare ruimte en stadslandschap dienen centraal te staan in het ontwerp. • Er wordt rekening gehouden met de functie van het plein als overgangsgebied tussen onder meer de overgang van de Van Tuyll van Serooskerken-as naar het stedelijke Olympisch Gebied. • Het nieuwe plein wordt een aangenaam, levendig en leefbaar plein voor de buurt en de stad. • Nieuwbouw sluit aan bij de bouwstijl van de omgeving maar mag daar een eigentijds accent aan toevoegen. • Het Stadionplein moet groot genoeg blijven om als poort tot de stad de kunnen functioneren. • Bij de vormgeving van het plein wordt rekening gehouden met de wegen die op het plein uitkomen. Zo dient onder meer de zichtlijn van de Van Tuyll van Serooskerken-as intact te blijven. • Het Stadionplein vormt een belangrijke schakel in de belangrijke Van Tuyll van Serooskerken as met het stadion aan het begin/eind van deze as. Het Stadionplein moet het zicht op en de stedenbouwkundige betekenis van het stadion versterken. • Het plein wordt autovrij en zal geen ruimte meer bieden aan bussen. • Het Stadionplein krijgt in ieder geval aan de noordzijde een nieuwe pleingevel. • Voor de levendigheid van het plein is een programma met aantrekkelijke functies als winkels en horeca en een besloten, beschutte sfeer wenselijk. Deze functies kunnen in de plint worden gerealiseerd. De huidige snackbar komt terug in de nieuwbouw. • De begane grond en de eerste verdieping van het nieuwe gebouw aan de noordzijde mogen de rooilijnen van het naastgelegen woonblok niet overschrijden. De maximum bouwhoogte bedraagt 24 meter. • Het plein biedt onder meer ruimte aan een markt en terrasjes. • Onder de grond is er ruimte voor een parkeergarage voor bewoners en bezoekers. De parkeergarage mag uit meer dan één laag bestaan. Daarnaast kan er ondergronds een supermarkt worden gerealiseerd met een maximum omvang van 2.000 m² bvo. • De in- en uitgang van de parkeergarage ligt aan de zuidwesthoek van het plein. • Voor de verschillende nieuwe functies zijn parkeernormen opgenomen. 14
Uit de inspraak op het PvE (september 2005) bleek dat het PvE nog niet voldoende was voor het nieuwe Stadionplein, omdat er volgens de bewoners op vier problemen nog geen antwoorden werden gegeven: • hoe wordt de relatie tussen het Stadionplein en de drukke Amstelveenseweg, die de verblijfskwaliteit op het plein ernstig vermindert? • hoe wordt de relatie tussen de Van Tuyll as en het nieuwe Stadionplein, en tussen het Olympisch Stadion en het nieuwe Stadionplein? • hoe krijgen we meer (maatschappelijke) functies in het programma, zodat die het plein levendiger en diverser kunnen maken? • hoe gaan we om met de versterking van de ervaren symmetrie van de Van Tuyll as op maaiveld niveau? De Stadsdeelraad heeft deze punten uit de inspraak ter harte genomen en bij de vaststelling van het PvE in december 2005 besloten om een Schetsontwerp op te laten stellen. In het Schetsontwerp moesten de bovengenoemde vragen beantwoord worden. Bureau OMA architecten heeft de opdracht gekregen om dit Schetsontwerp te maken. Daarnaast gaf de Stadsdeelraad ook opdracht om via een interactief proces draagvlak te zoeken voor het ontwerp. - Motie Schetontwerp Tijdens een extra raadsvergadering op 11 oktober 2006 is een motie aangenomen ten aanzien van het Schetsontwerp dat door OMA architecten was gemaakt. De belangrijkste elementen uit de motie zijn: • ‘het Programma van Eisen van 21 december 2005 blijft de basis voor het ontwerp van het plein’. • ‘het schetsontwerp mag alleen dan afwijken van het PvE, als dat nodig is om de in de overwegingen genoemde vier problemen op te lossen, maar die noodzaak moet overtuigend worden aangetoond, in ieder geval ook aan de deelnemers aan het interactieve ontwerpproces’. • ‘Extra bebouwing op het Stadionplein t.o.v. het PvE is geen doel op zich. Het behoort tot de mogelijkheden, als gedurende het ontwerpproces blijkt dat er geen goede alternatieven voorhanden zijn om de genoemde vier problemen op te lossen. Denk daarbij ook aan een groene heg of pergola als mogelijke afscheiding, of (gedeeltelijke) verdieping van de Amstelveenseweg’. • ‘Hoger bouwen dan in het PvE is vastgesteld is niet aan de orde, tenzij er uit het ontwerpproces blijkt dat er draagvlak voor is in de buurt en dit functioneel is voor het plein.’ - Strategiebesluit april 2007 Om in een Schetsontwerp een goede oplossing voor de vragen te kunnen geven, was het nodig om het 1 PvE 2005 aan te passen. Deze aanpassingen worden beschreven in het Strategiebesluit: ƒ Het betrekken van de omliggende ruimtes bij het plan, wat noodzakelijk is om tot een samenhangend ontwerp te komen. ƒ De creatie van de ‘groene oase’ in de Van Tuyll-as, een nieuw extra zuidplein, een anders ingericht noordplein en een brede oversteek naar het Olympisch Stadion. ƒ De introductie van een bouwvolume aan de zuidzijde van het plein en van het cultuurgebouw op de grens van het stedelijke plein en de parkachtige groene oase; dit bouwblok fungeert voor het de plein als 3 wand. ƒ Het knippen van de weg tussen het stedelijke plein en de parkruimte, en het verplaatsen van parkeerplaatsen langs de parkruimte (deze worden één op één ondergebracht in de ondergrondse parkeergarage). ƒ Het hanteren van een maximale bouwhoogte van 7 bouwlagen voor het noordelijke en zuidelijke bouwvolume. ƒ Met het cultuurgebouw werd het mogelijk een bijzondere culturele functie toe te voegen op het plein (of andere aantrekkelijke publieksfuncties die het gebied versterken). ƒ Daarnaast werd de mogelijkheid geïntroduceerd om een hotel in het zuidelijk volume toe te voegen. Dient zich geen initiatiefnemer aan dan bestaat er de mogelijkheid om terug te vallen op wonen of eventueel een aantrekkelijke publieksfunctie, als die zich aandient.
1
Op 11 oktober 2006 gaf de Stadsdeelraad toestemming om op onderdelen af te wijken van het PvE 2005. 15
ƒ
De intentie om de bestaande kiosken te restaureren en ze terug te brengen naar de oude staat. De FEBO keert niet terug in de kiosken, maar krijgt de mogelijkheid om zich in de nieuwe gebouwen te vestigen. Op 24 april 2007 stelde het Dagelijks Bestuur het Strategiebesluit Stadionplein vast, dat als basis diende voor het Investeringsbesluit. De punten uit het PvE 2005 blijven van kracht, voorzover het Strategiebesluit daarover geen andere uitspraken doet. - Concept Investeringsbesluit 2007 Op basis van het PvE 2005 en het Strategiebesluit van 24 april 2007 is een concept Investeringsbesluit 2007 opgesteld. De plannen zijn uitgebreid met de buurt besproken. Er zijn veel reacties gegeven die hebben geleid tot aanpassingen aan het plan. Desondanks bleef er veel weerstand in de buurt tegen de voorstellen van het Stadsdeel. Het concept-investeringsbesluit is in september 2007 door het Dagelijks Bestuur aan de stadsdeelraad aangeboden. Het is echter niet in de vergadering behandeld omdat de Buurtgroep Stadionplein e.o. een Burgerinitiatief indiende. Een belangrijk onderdeel van dit Burgerinitiatief was een alternatief inrichtingsplan voor het Stadionplein. - Opdracht raadscommissie R&W 11 maart 2008 voor nieuw plan In de raadscommissie R&W van 11 maart 2008 is het Stadionplein opnieuw besproken en is geconstateerd dat zowel het concept Investeringsbesluit als het Burgerinitiatief goede en minder goede elementen bevatten. Hierop heeft de commissie aan het DB de opdracht gegeven om samen met de Buurtgroep een nieuw plan te maken. Het nieuwe plan mag geen compromis zijn van de eerdere plannen. Het moet grote kwaliteit hebben en kunnen rekenen op draagvlak van alle partijen. Om dit nieuwe plan te kunnen maken, hebben het Stadsdeel en de Buurtgroep verschillende overleggen 2 gevoerd. Het resultaat van het overleg is een Programma van Eisen waaraan het nieuwe plan moet voldoen. Het PvE 2008 is in juni 2008 door de voorzitter van de Buurtgroep en de portefeuillehouder gezamenlijk aan de raadscommissie Ruimte en Wonen gepresenteerd. Het Programma van Eisen juni 2008 is door OMA architecten vertaald in een Schetsontwerp (mei 2008, wijzigingen oktober 2008) dat de basis vormt voor het Stedenbouwkundig Plan. In dit plan is ook rekening gehouden met de verschillende reacties op het concept Investeringsbesluit, dat in 2007 in de inspraak is geweest, maar waarover geen besluitvorming heeft plaatsgevonden. Het Stedenbouwkundig Plan vervangt, samen met de raadsvoordracht en de grondexploitatie met de financiële toelichting, het conceptInvesteringsbesluit uit 2007. Hoofdstuk 4 van deze toelichting bevat een samenvatting van het Stedenbouwkundig Plan. - Bestuurlijke vaststelling Stedenbouwkundig plan Het Stedenbouwkundig Plan en de bijbehorende grondexploitatie, tezamen met het Investeringsbesluit Stadionplein, zijn op 17 december 2008 door de stadsdeelraad Oud Zuid vastgesteld. Op 17 maart 2009 heeft B&W Amsterdam het Stedenbouwkundig Plan goedgekeurd. Op 22 april 2009 is het Investeringsbesluit (waaronder de grondexploitatie) door de gemeenteraad goedgekeurd.
3.3 Wonen 3.3.1 Nationaal beleid Het rijksbeleid op het terrein van wonen is vastgelegd in de nota “Mensen, wensen, wonen” (2000). Hierin zijn een aantal kernopgaven gedefinieerd, waaronder: • Kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities. Bepaalde groepen in de samenleving dreigen de aansluiting te verliezen met de grote groepen die het voor de wind gaat. Het kabinet wil ook via het woonbeleid deze aansluiting behouden en verbeteren.
2
PvE 2008. 16
•
•
Bevorderen van wonen en zorg op maat. Het aantal mensen dat zorg nodig heeft, neemt in de toekomst fors toe. Het woonbeleid wil de ontwikkeling bevorderen van op maat gesneden woonen zorgarrangementen, die nauw aansluiten bij de (individuele) behoeftes en wensen van de zorgbehoevenden. Verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit. De kwaliteit van het wonen in de steden blijft achter bij die elders in het land. Met het Grotestedenbeleid en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) wordt de stedelijke woonkwaliteit verbeterd. De ambities op dit gebied worden aanzienlijk verhoogd.
In het kader van stedelijke vernieuwing staat het verhogen van de keuzemogelijkheden van bewoners en de totstandkoming van gedifferentieerde wijken hoog op de agenda. Hierbij hoort differentiatie van het aanbod van woningen in de verschillende stedelijke milieutypen. Een speerpunt van het volkshuisvestingsbeleid van de rijksoverheid is het bevorderen van het eigen woningbezit. Er wordt gestreefd naar een gemiddeld eigen woningbezit van 65% in 2010. 3.3.2 Regionaal beleid De Regionale Woonvisie (vastgesteld door de Regioraad op 14 december 2004) is het beleidskader op het gebied volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Ook hiervoor geldt dat wordt aangesloten op de beleidsdoelstelling die zijn genoemd in de Regionale Agenda van het ROA. De Regionale Woonvisie geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. In de woonvisie zijn de ambities voor het wonen verder uitgewerkt: - Kwantiteit: Centraal staat het bouwen van voldoende woningen en op korte termijn de productie in nieuwbouw en herstructurering op gang krijgen. In de Noordvleugel van de Randstad is er voor de periode 2010-2030 een opgave voor de bouw van zo’n 150.000 woningen, in combinatie met bijbehorende infrastructuur en overige voorzieningen. Voor Amsterdam gaat de woonvisie uit van een jaarlijkse toevoeging aan de woningvoorraad van 2.880 woningen (4.500 nieuw te bouwen woningen minus 1.620 te slopen woningen). - Kwaliteit: Vraag en aanbod op de woningmarkt sluiten onvoldoende op elkaar aan. Een Regionaal Kwalitatief Bouwprogramma moet zorgen dat dit verbetert. In nieuwbouw en herstructurering moet gewerkt worden aan versterking van de identiteit en potenties van gebieden en wijken; - Vergroot beschikbaarheid woningvoorraad: Hoewel er voldoende betaalbare huurwoningen in de regio staan, zijn de wachttijden voor woningzoekenden groot. De opgave richt zich op het in gang zetten van de doorstroming op de markt. Daarnaast is het in stand houden van sociale verbanden in wijken en kernen van cruciaal belang. Keuzemogelijkheden voor verschillende doelgroepen moeten worden vergroot. Er moet bijvoorbeeld meer aandacht zijn voor huisvesting van jongeren/starters en ouderen op lokaal niveau; - Een open woningmarkt is essentieel: In het verlengde van de centrale ambities en de opgaven voor het wonen in de regio, dient de werking van de woningmarkt zo min mogelijk belemmeringen te kennen. Een open markt binnen de regio maar ook daarbuiten biedt mensen de beste keuzemogelijkheden. Overheidsinterventie kan beperkt blijven tot de zorg om de positie van de zwakkeren op de woningmarkt. Daarnaast dient de herhuisvesting van stadsvernieuwingskandidaten specifieke aandacht te krijgen. 3.3.3 Gemeentelijk beleid Woonvisie ‘Wonen in de Metropool’ De basis van het Amsterdamse woonbeleid wordt gevormd door afspraken met de belangrijkste spelers op het gebied van wonen. Deze afspraken zijn vastgelegd in de ‘Beleidsovereenkomst Bouwen aan de Stad’ (2006). Daarnaast hebben burgemeester en wethouders in oktober 2008 de ‘Stedelijke Woonvisie tot 2020, Wonen in een metropool’ vastgesteld. De visie bevat zeven thema`s aan de hand waarvan de visie verder is uitgewerkt. Tevens zijn samenhangende gebieden beschreven waarvoor is aangegeven welke speerpunten hier de komende jaren gelden en via welke aanpak deze speerpunten gerealiseerd dienen te worden. Stadsdeel Oud-Zuid is in de visie opgenomen in de zogenoemde “centraal stedelijke zone”. Hier gelden als speerpunten: • Behoud groot deel kleine oude woningen; • Behoud van gemengdheid; • Creëer aanbod in het middensegment; 17
• • • • • •
Het hoogstedelijke woonmilieu is uitgangspunt bij nieuwbouw; Benutten van locaties voor topsegment; Creëer en behoud oases in de stad; Toevoegen ouderenwoningen, zowel in nieuwbouw als bestaande bouw; Meer mogelijkheden bieden voor short stay; Bestrijding illegale hotels en woonfraude.
Naast het beheren en verbeteren van de bestaande woningen wordt voor nieuwbouw de volgende aanpak voorgesteld: • Nieuwbouw van betaalbare huurwoningen; daarbij is gesteld dat het aandeel sociale nieuwbouw meer afhankelijk mag zijn van de locatie; • Nieuwbouw van woningen in het middensegment • Nieuwbouw op toplocaties voor het hogere segment; • Zoveel mogelijk aanpasbare woningen in alle segmenten, zowel huur als koop. Beleidsovereenkomst Wonen Amsterdam 2007-2011 In de beleidsovereenkomst Wonen Amsterdam 2007-2011 (april 2008) hebben de gemeente Amsterdam, de stadsdelen, de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en de Huurdersvereniging Amsterdam afspraken gemaakt over de manier waarop de verstopping op Amsterdamse woningmarkt wordt aangepakt. Met de beleidsovereenkomst Wonen Amsterdam 2007-2011 worden de afspraken die zijn gemaakt in de ‘Beleidsovereenkomst Bouwen aan de stad’ onderschreven en op een aantal punten aangevuld. Hoofddoel van de afspraken een ‘ongedeelde stad’ met een gevarieerd aanbod aan woningen, voor alle inkomens en doelgroepen, verspreid over de hele stad. De afspraken betreffen (onder andere) de betaalbaarheid van woningen, de productie van woningen voor doelgroepen, leefbaarheid en gebiedsbeheer en energiebesparing en duurzaamheid. Een belangrijke doelgroep wordt gevormd door ouderen en zorgbehoevenden. 3.3.4
Stadsdeelbeleid
Woonvisie 2008 – 2012 In juni 2008 is door de stadsdeelraad de Woonvisie 2008 – 2012 vastgesteld. In deze visie zijn o.a. doelstellingen geformuleerd met daaraan gekoppeld per doelstelling verschillende voorstellen. Zo is bij de doelstelling ‘Realiseren van woonservicewijken en andere woonzorg bij nieuwbouw en renovatie’ de verwachting uitgesproken dat de vergrijzing in het stadsdeel pas na 2015 zal toenemen. Om dit op te vangen zal bij de schaarse mogelijkheden van nieuwbouw en ingrijpende renovatie in het stadsdeel sterk het accent moeten komen te liggen op levensloopbestendige en/of aanpasbare woningen zodat woningen voor ouderen en mensen met een beperking goed toegankelijk zijn c.q. eenvoudig te maken zijn. Gelet hierop is voor de te bouwen woningen op het Stadionplein bepaald dat deze geschikt zullen zijn voor ouderen. Hoe dit zal worden gerealiseerd, wat voor type woningen, prijsklassen e.d. wordt nog nader uitgewerkt. Gezien het streven om woningen te bouwen voor ouderen is reeds overleg gestart met de Dienst Wonen om na te gaan in hoeverre het mogelijk zal zijn om de te realiseren woningen ook daadwerkelijk toe te wijzen aan ouderen.
18
3.4 Economie en toerisme 3.4.1
Nationaal beleid
Op het gebied van economie is de Nota Ruimte van toepassing. Deze nota is beschreven in paragraaf 3.2.1. 3.4.2
Provinciaal beleid
Om geen afbreuk te doen aan bestaande en geplande winkelcentra zullen in principe buiten deze gebieden geen winkelvoorzieningen gevestigd kunnen worden. De aanwezige hiërarchie van winkelcentra zal zoveel mogelijk gehandhaafd dienen te worden. Ruimte voor uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen zal gevonden moeten worden in de centra waar de betreffende winkels qua functie en reikwijdte thuishoren. In het algemeen dient de vestiging van detailhandel buiten de centra (aan de stadsrand, verspreid in woonwijken en buitengebied) zoveel mogelijk te worden tegengegaan. 3.4.3
Gemeentelijk beleid
- Structuurplan Ten aanzien van toerisme en recreatie wordt in het Structuurplan genoemd dat de druk hiervan op de binnenstad moet worden verlicht door uitloop naar gebieden buiten de binnenstad. Bepaalde toeristische voorzieningen zoals hotels en (toeristische) evenementen dienen ook buiten de binnenstad een plek te krijgen. Het betreft verder weg gelegen delen van het grootstedelijk kerngebied (Zuidas, Centrumgebied Zuidoost). Wat betreft hotels gaat het nadrukkelijk ook om de 19de- en 20ste-eeuwse gordels. Daarmee ontstaat meer spreiding van de toeristische druk over de stad en wordt met name de binnenstad ontlast. Bijzondere evenementen kunnen gebruikt worden om minder populaire delen van de stad een impuls te geven. Het bestemmingsplan maakt dit mogelijk doordat aan het gebouw op het plein een bijzondere functie is toegekend (culturele en/of recreatieve voorzieningen) en de vestiging van een hotel mogelijk wordt gemaakt in het zuidblok. Voor de inwoners van Amsterdam vormen de mogelijkheden voor gevarieerde vrijetijdsactiviteiten in de nabijheid een bijzondere kwaliteit van Amsterdam. In dit verband blijft de ontwikkeling van recreatieve concentratiepunten actueel. Een recreatief concentratiepunt is een aaneengesloten gebied waar dankzij de combinatie van verschillende voorzieningen het recreatief gebruik een van de voornaamste functies is. Onder die voorzieningen vallen bijvoorbeeld parken, horeca, markten, bibliotheken en musea, winkels en kantoren en dergelijke. Recreatieve concentratiepunten zijn gebaat bij fijnmazig mengen van functies en bij een hoge kwaliteit van de openbare ruimte. Ze vragen om investeringen en om ruimte. - Detailhandel in balans Amsterdam zorgt voor een balans in de detailhandel door stedelijke en regionale afstemming. Te veel winkels en concurrentie in de stad moeten worden voorkomen. Het belangrijkste adviesorgaan hierbij is de commissie Winkelplanning. Initiatieven waarin detailhandel is opgenomen met een bedrijfsvloeroppervlak van 2.000 m2 of meer en de instelling van nieuwe markten worden getoetst aan het centraal-stedelijke beleid en worden aan de desbetreffende commissie voor advies voorgelegd. Dit is vastgelegd in de gemeentelijke nota ‘Detailhandel in balans’ (Amsterdam, 2001). Het bestaande detailhandelsbeleid richt zich op het behoud van verschillende type winkelcentra die verspreid zijn over verschillende buurten, wijken en stadsdelen in Amsterdam. Deze winkelcentra vormen een ruimtelijk netwerk, dat ook wel ‘fijnmazige winkelstructuur’ wordt genoemd. De dagelijkse boodschappen bij de bakker, slager, groenteboer, supermarkt of drogist kunnen op korte afstand van de woning worden gedaan. Voor niet-dagelijkse boodschappen, zoals schoenen of modeartikelen, kan de consument terecht in een wijk- of stadsdeelcentrum. Meubelen kan men kopen op een PDV-locatie. Samen vormen deze gebieden een netwerkstructuur van winkelvoorzieningen die elkaar aanvullen. Naast een fijnmazige structuur is de concentratie van winkels in grote of kleine centra in of nabij de directe woonomgeving uitgangspunt van het beleid dat in 2001 is vastgesteld. Gezamenlijk trekken de winkels 19
consumenten aan. Niet alleen vanuit bedrijfseconomisch oogpunt is dat gewenst, ook maakt een concentratie van winkels het mogelijk ruimtelijke maatregelen te treffen, zoals parkeren, instellen van een voetgangersgebied en inrichting van de openbare ruimte. Tenslotte wordt in het detailhandelsbeleid ruimte geboden aan dynamiek in de detailhandel. Die ontstaat door maatregelen te treffen die efficiency en innovatie bevorderen. Efficiency of doelmatigheid heeft betrekking op de organisatie in de winkel. Zo leidde de invoering van de zelfbediening in de jaren zeventig tot een enorme kostenbesparing op personeel en daarmee tot een verlies van vele banen. Andere voorbeelden van efficiencymaatregelen zijn de invoering van elektronisch betalen en scanning van de producten bij de kassa. Innovatie betreft de invoering van nieuwe winkelconcepten, zoals Grapedistrict heeft gedaan. Dit is een wijnwinkel waar panels een grote variëteit aan wijnen terugbrengen tot 150 soorten die vervolgens worden ingedeeld in een aantal categorieën. Klanten kunnen ook deel uitmaken van zo’n panel. Daarmee bepalen ze mede het assortiment. In het bestemmingsplan wordt voorzien in de vestiging van enkele detailhandelsvestigingen. Deze vestigingen mogen een bruto vloeroppervlakte hebben van maximaal 500 m². Voor één detailhandelsvestiging geldt een maximum maat van 1.800 m². - Grootschalige detailhandel in balans: fijnmazigheid en gedeeltelijke liberalisering Net als bij de Nota Detailhandel in Balans, is het behoud van de fijnmazige detailhandelsstructuur en het ruimte bieden voor de (grootschalige) marktdynamiek als uitgangspunt gehanteerd. Het beleid, zoals verwoord in de Nota Detailhandel in Balans, blijft daardoor grotendeels van kracht. Alleen ten aanzien van Perifere DetailhandelsVestigingen (PDV) en Grootschalige DetailhandelsVestigingen (GDV) geldt een wijziging van het beleid. Het Stadionplein is niet als zodanig aangewezen (Amsterdam, 2006). Met bovenstaande maximum oppervlaktes voor detailhandel wordt de locatie Stadionplein geen PDV- dan wel GDV-locatie. - Hotelbeleid Door de dienst economische zaken van de gemeente Amsterdam is een rapport opgesteld waarin het Hotelbeleid 1999-2003 wordt geëvalueerd en de inzet hotelbeleid vanaf 2003 wordt beschreven. Hieruit blijkt dat het huidige hotelbeleid wordt voorgezet om de uitgangs- en actiepunten te handhaven. Dit houdt in dat: - Het beleid gericht blijft op aanzienlijke uitbreiding van de hotelcapaciteit. Op korte termijn zijn enkele duizenden kamers noodzakelijk om de nog bestaande krapte te laten afnemen; - Het ingezette beleid van spreiding over de stad dient te worden voortgezet, waarbij gezorgd moet worden voor voldoende hotellocaties buiten het hotelconcentratiegebied; - Nieuwe locaties moeten aansluiten bij de wensen van zowel de gemeente als de markt. In samenwerking met de stadsdelen zal de inventarisatie van potentiële locaties periodiek worden herzien; - Het creëren van randvoorwaarden om het budgetsegment mee te laten groeien in het totale hotelaanbod. Dit vraagt om een tweeledige aanpak. Enerzijds is welwillendheid van de deelraden nodig ten aanzien van aanvragen voor uitbreiding van hotels in het budgetsegment. Anderzijds moet gezorgd worden voor voldoende nieuwbouwlocaties voor dit specifieke segment. Het college van B&W van de gemeente Amsterdam heeft op 20 november 2007 nieuw hotelbeleid vastgesteld. Daarin wordt nog steeds gesteld dat voldoende hotelcapaciteit een basisvoorwaarde is voor Amsterdam om haar economische doelstellingen te bereiken. Geconstateerd is voorts dat Amsterdam al jaren met een tekort aan hotelkamers kampt. Verwacht wordt dat tot 2015 9.000 nieuwe hotelkamers nodig zijn. De gemeente stimuleert daarom de uitbreiding van het aantal beschikbare en geschikte locaties voor hotels. In de nieuwe nota is het Stadionplein nog steeds opgenomen als hotellocatie.
20
- Short Stay beleid Door de centrale stad is beleid voor short stay opgesteld (Beleidsnotitie Short Stay). Doel van dit beleid is om in de behoefte van werknemers van internationale bedrijven aan tijdelijke woonruimte tegemoet te komen. Het Short Stay beleid is in februari 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. Definitie en begrenzing Alleen woningen met een huur boven de liberalisatiegrens komen in aanmerking voor een vergunning voor short stay (= kort verblijf vanaf één week tot zes maanden). Verblijf van korter dan één week in een woning met een woonbestemming is in strijd met de bestemming wonen volgens de Huisvestingswet en valt ook niet onder de bestemming wonen volgens het bestemmingsplan. Boven de periode van zes maanden is er sprake van wonen volgens de Huisvestingswet. Wanneer een huurder met een gewoon huurcontract binnen zes maanden weer verhuist, is er geen sprake van short stay Wettelijke basis: huisvestingverordening De wettelijke basis voor een vergunning voor short stay is tijdelijke woningonttrekking op grond van art. 30 van de Huisvestingswet en de daarop gebaseerde Huisvestingsverordening. Woningonttrekking voor short stay betekent dat de woning daardoor naar zijn aard in het gebruik tijdelijk wordt. Om voor een vergunning in aanmerking te komen wordt getoetst aan de vergunningsvereisten: - De woning moet gelegen zijn in het gebied dat door het stadsdeel is opengesteld voor short stay; - de periode van verhuur moet minimaal zeven dagen zijn en maximaal zes maanden; - De woonruimte mag niet zodanig worden verbouwd, dat deze niet geschikt is als woonruimte; - De vergunning wordt voor een periode van maximaal tien jaar verstrekt (daarna valt de woning weer onder de reguliere woningvoorraad); - De woning moet worden bewoond door één huishouden bestaande uit een alleenstaande of een/twee volwassenen, al dan niet met kinderen. De vergunningverlening behoort tot de taak van de stadsdelen. De vergunning is overdraagbaar aan de rechtsopvolger van de eigenaar. Quotum Aan de meeste stadsdelen is een quotum van af te geven short stay vergunningen toegekend. Aan OudZuid is dat 180 (dit komt neer op ca. 5% van het aantal geliberaliseerde huurwoningen). Het totale quotum voor Amsterdam als geheel komt neer op 1350 woningen. Verdeelbesluit Elk stadsdeel kan een Verdeelbesluit vaststellen (dit is een bevoegdheid van het Dagelijks Bestuur), waarin het quotum wordt verdeeld over verschillende buurten/gebieden. Dit verdeelbesluit moet 1 juli 2009 in werking treden. Bij meer aanvragen dan het beschikbare quotum wordt een systeem van loting gehanteerd. Het is dan mogelijk dat er in een bepaald gebied/buurt geen ruimte is voor short stay, terwijl het quotum voor het stadsdeel nog niet vol is. Short stay bij nieuwbouw en omzetting Het realiseren van short stay in nieuwbouw - vanaf 1-1-2008 (en het omzetten van panden met een kantoor- of bedrijfsbestemming naar een woonbestemming) valt niet onder het quotum en is derhalve niet vergunningplichtig. Nieuwbouw voegt woningen toe en daarmee is een vergunningenstelsel op basis van woningonttrekking (en de huisvestingsverordening) niet noodzakelijk. 3.4.4
Stadsdeelbeleid
- Nota Toerisme De Nota Toerisme is vastgesteld door de stadsdeelraad en bevat een inventarisatie van bestaande (versnipperde) relevante beleidsonderdelen maar ook nieuw beleid, gericht op het bevorderen van bepaalde vormen van toerisme in het stadsdeel. Gefocust wordt daarbij op kwaliteitstoerisme, nieuwe producten en productinnovatie. Amsterdam Zuid is aantrekkelijk voor toeristen. De internationaal beroemde culturele instellingen als het Concertgebouw, het Rijksmuseum, het Van Goghmuseum en het Stedelijk Museum trekken veel 21
bezoekers. De Pijp staat bekend als multiculturele wijk - het Amsterdamse 'Quartier Latin' - met een veelheid aan restaurants en cafés. Ook architectuurliefhebbers weten de weg naar ons stadsdeel te vinden. Deze toeristische functie wil het stadsdeel versterken en stimuleren om een langer verblijf in het stadsdeel te bewerkstelligen. Om dit doel te realiseren worden in de nota gebiedsgerichte voorstellen gedaan. Voor het Stadionplein is voorgesteld een Grand Café, gericht op sportbeleving, te realiseren. Dit bestemmingsplan maakt de vestiging van een aantal cafés en restaurants aan het nieuwe Stadionplein mogelijk. Aan het soort café of restaurant kan een bestemmingsplan geen bepalingen verbinden. - Terrassenbeleid Het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel heeft de notitie ‘Beleidsregels terrassen stadsdeel Amsterdam Oud Zuid 2005’ vastgesteld Op grond daarvan gelden er met ingang van 1 november 2005 nieuwe beleidsregels voor terrassen in Stadsdeel Oud-Zuid. Onder de volgende voorwaarden is het vanaf 1 november 2005 toegestaan om ook in de winter (1 november - 1 maart) een terras te exploiteren (art. 6 van de Beleidsregels terrassen Amsterdam Oud Zuid 2005): a. het terras mag niet kunstmatig worden verwarmd, ook niet vanaf de gevel; b. het terras mag worden geëxploiteerd tussen 10.00 en 20.00 uur; c. het terrasmeubilair mag niet op de weg worden opgeslagen; d. afdaken, luifels en schotten, in welke vorm of van van welke afmeting dan ook, zijn niet toegestaan; e. het gedeelte van de weg waarop het terras zich bevindt, dient na sluitingstijd door de exploitant te worden schoongemaakt. Dit beleid is in 2008 geëvalueerd en (zonder wezenlijke wijzigingen) bijgesteld. - Horecabeleid Het Concept Horecabeleid Oud-Zuid 2009 lag tot en met 8 april 2009 ter inzage. Naar verwachting stelt de stadsdeelraad het Horecabeleid Oud-Zuid 2009 in oktober 2009 vast. Met betrekking tot locatie Stadionplein staat in dit horecabeleid: “Het Stadionplein is in potentie een fantastische plek. Het ligt op een belangrijke locatie in Amsterdam, tegenover het Olympisch Stadion en als toegangspoort tot de stad. Nu is het nog een parkeerterrein zonder uitstraling. Voor deze locatie worden in deze nota geen nieuwe beleidsregels vastgesteld omdat dit geregeld zal worden via het nieuwe bestemmingsplan voor deze locatie.” Noordblok Stadionplein: 2 In het investingsbesluit Stadionplein wordt aangegeven dat 600 m in het noordblok een bestemming horeca mag hebben. Geregeld wordt om horeca I (snackbar) aan de noordkant van het noordelijke blok te vestigen en de overige ruimte voor horeca III (Café) en IV (restaurant, koffiecorner, lunchroom) te vestigen aan de zuidelijke, zonnige pleinzijde van het noordblok. Het concept horecabeleid stelt de volgende criteria voor mengformules (detailhandel met een ondergeschikt horecadeel): 1. De openingstijden van de mengformule dienen overeen te komen met de openingstijden van de hoofdactiviteit. De winkeltijdenwet is op de winkel, inclusief het horecagedeelte, van toepassing. 2. Het deel van het nettoverkoopvloeroppervlakte dat in gebruik is als horeca mag bij de mengformule ten hoogste 30% van dat netto verkoopvloeroppervlakte bedragen, tot een 2 maximum van 30m . 3. De horeca-activiteit mag niet zodanig prominent aanwezig zijn ter hoogte van de gevel waar de ingang van de hoofdactiviteit is gevestigd, dat het naar de openbare weg toe de uitstraling van een regulier horecabedrijf heeft/ krijgt. 4. Mengformules zijn altijd alcoholvrije horeca. Het schenken van alcohol is dus niet mogelijk in mengformules. 5. De mengformule dient te passen binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom, ijssalon en dergelijke (in overeenstemming met horeca-categorie IV). 6. De mengformule mag geen eigen ingang aan de straat hebben en mag geen terras exploiteren. 7. Voor de mengformule mag geen reclame worden gemaakt (bijvoorbeeld via uithangborden, menukaarten voor het raam, sandwichborden op straat, in de media en dergelijke). 22
8. 9.
Uitgesloten van het voeren van een mengformule zijn smartshops, speelautomatenhal, seksinrichting, en bezorgbedrijven De hoofdfunctie en het horecagedeelte worden door dezelfde ondernemer geëxploiteerd.
Zuidblok Stadionplein Voor de cultuurbestemming in het Zuidblok kan er rekening gehouden worden met de regeling voor additionele horeca: 1 Van de vergunning mag uitsluitend gebruik worden gemaakt één uur vóór, tijdens en één uur na de (hoofd)activiteit van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard; 2 Het deel van het nettovloeroppervlakte dat in gebruik is als additionele horeca mag ten hoogste 10% van dat netto vloeroppervlak zijn. 3 De vergunning geldt niet tijdens bijenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen. 4 het houden van bijeenkomsten van persoonlijke aard mag niet openlijk worden aangeprezen. 5 het Dagelijks Bestuur kan met het oog op bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard tot ten hoogste driemaal per kalenderjaar ontheffing verlenen van de voorschriften 1 en 3. - Short stay beleid Het Dagelijks Bestuur van stadsdeel stelt een verdeelbesluit vast voor het quotum van 180 woningen, waarbij hoofdzakelijk op grond van de samenstelling van de woningvoorraad quota worden toebedeeld aan buurten. Bij meer aanvragen voor short stay dan quotum in een buurt/gebied, wordt geloot. Het verdeelbesluit short stay stadsdeel Oud-Zuid is uitgangspunt bij de actualisatie van de bestemmingsplannen. Nieuwbouw en omzetting Het stadsdeel maakt in principe in nieuwe bestemmingsplannen geen short stay voor nieuwbouw mogelijk. Argumenten hiervoor zijn als volgt: o Met de nieuwbouw van woningen wordt wel beoogd een toevoeging aan de bestaande en reguliere woningvoorraad te doen. Woningen waar short stay is toegestaan zijn voor de eerst komende 10 jaar niet meer bedoeld voor de reguliere manier van bewonen; o Het toegekende quotum aan Oud-Zuid voor short stay woningen in de bestaande woningvoorraad wordt vooralsnog als voldoende gezien; o Voor de bestaande woningvoorraad is een woningonttrekkingsvergunning nodig om in aanmerking te komen voor een vergunning short stay . Deze wordt afgegeven voor de periode van tien jaar. Voor het verlenen van een short stay vergunning voor nieuwbouw geldt volgens de centrale stad geen woningonttrekkingsregime. Conclusie Stadionplein Short stay wordt niet mogelijk gemaakt in de toekomstige nieuwbouw op het Stadionplein. De redenen hiervoor zijn dat de Stadsdeelraad uitdrukkelijk heeft gekozen om de te bouwen woningen te bestemmen voor ouderen. Gelet op het nog altijd beperkte aanbod van woningen voor deze doelgroep verwachten wij dat hiervoor voldoende belangstelling zal bestaan. Voorts is de verwachting dat het toegekende quotum af te geven short stay vergunningen aan Oud-Zuid voldoende zal zijn om vooralsnog aan de vraag te voldoen. Gelet op het voorgaande is er derhalve geen reden om short stay mogelijk te maken op het Stadionplein.
23
3.5 Bereikbaarheid 3.5.1
Rijksbeleid
De Nota Mobiliteit geeft de volgende beleidsdoelen aan: 1. het verbeteren van de internationale bereikbaarheid; 2. het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden; 3. een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling; 4. het inzetten op proces- en technologische innovatie ter realisering van de beleidsdoelen. De uitgangspunten bij het realiseren van de beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving. Deze nota bevat ook beleid voor verkeer, vervoer en veiligheid voor de decentrale overheden en is daarom voor het bestemmingsplan van belang. 3.5.2
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan maakt de keuzes van de provincie duidelijk op het gebied van verkeer en vervoer. Er staat in welke maatregelen zij in de periode 2007-2013 wil uitvoeren en wat zij van andere partijen verwacht. Daarnaast geeft het stuk aan hoe de provincie wil omgaan met de effecten van verkeer en vervoer op veiligheid, milieu, economie, ruimtelijke kwaliteit, natuur en landschap en water. Het doel van het beleid is eenvoudig samen te vatten met het motto ‘vlot en veilig door Noord- Holland’. Lopende plannen voor verbetering van de infrastructuur worden verder ontwikkeld en waar mogelijk verwezenlijkt. Omdat alleen met de uitbreiding van weginfrastructuur de groei van het autogebruik niet is bij te houden, worden ook andere beleidsonderdelen geïntensiveerd. De bedoeling is dat het totaal van netwerken - auto, openbaar vervoer, fiets - efficiënter wordt gebruikt en alternatieven voor het autogebruik worden gestimuleerd, zodat er meer keuzemogelijkheden ontstaan. Er zijn 7 speerpunten geformuleerd waarop extra inspanningen zullen worden geleverd: - Anders betalen voor mobiliteit; - Ketenmobiliteit en mobiliteitsmanagement; - Impuls fiets; - Hoogwaardig openbaar vervoer; - Verkeersmanagement en ICT; - Aanpak goederenvervoer; - Ruimtelijke ontwikkelingen. Per speerpunt worden in het plan concrete acties uitgewerkt en projecten benoemd. Daarnaast worden corridors en gebieden aangegeven waarin belangrijke infrastructurele projecten in ontwikkeling zijn of moeten worden genomen. In navolging van het rijksbeleid is een herzien locatiebeleid geïntroduceerd als onderdeel van het totale verstedelijkingsbeleid. Doelstelling is: een zodanige vestiging van (in principe) grootschalige bedrijven en voorzieningen dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de vitaliteit van stedelijke netwerken en de steden en dorpen. De uitwerking van het rijksbeleid op provinciaal niveau heeft plaatsgevonden in de nota "Een goede plek voor ieder bedrijf", vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 26 april 2005. Het locatiebeleid wil op regionaal niveau aan iedere activiteit met economische gevolgen in Noord-Holland een vestigingsplaats bieden die goed ontsloten en bereikbaar is. Het locatiebeleid voor bedrijven, kantoren en voorzieningen heeft daarom ook betrekking op detailhandel, attractieparken en andere vrijetijdsvoorzieningen, onderwijs, zorg en welzijn en andere specifieke voorzieningen. Voor de gemeente Amsterdam geldt dat de provincie het locatiebeleid uit het structuurplan Amsterdam Kiezen voor stedelijkheid (2003) overneemt. In het structuurplan is aangegeven dat op basis van met de provincie gemaakte afspraken Amsterdam zelf locatiebeleid zal formuleren (als nadere aanvulling op het structuurplan). In april 2008 heeft de gemeente Amsterdam de nota ‘Locatiebeleid Amsterdam 2008, een aanvullend toetsingskader van het Structuurplan 2003’ vastgesteld. 24
3.5.3
Regionaal beleid
Het toenmalige ROA heeft een nieuw beleidskader opgesteld op het gebied van verkeer en vervoer, het Regionaal Verkeer&Vervoerplan (vastgesteld door de Regioraad op 14 december 2004) als onderdeel van de Regionale Agenda van het ROA. Het gaat daarbij om: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. Het RVVP beschrijft de wijze waarop de stadsregio Amsterdam invulling wil geven aan het verkeer- en vervoerbeleid tot 2015. De bereikbaarheidsopgaven vragen om een samenhangende aanpak, waarbij gebruik wordt gemaakt van de sterke kanten van de auto, de fiets en het openbaar vervoer. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in de volgende strategieën: - Het verbeteren van het functioneren van de regionale netwerken met een accent op de netwerkonderdelen die de belangrijkste economische bestemmingsgebieden met elkaar en met economische centra buiten de regio verbinden. Door verbindingen op korte termijn slimmer te benutten kan er meer verkeer worden afgewikkeld. Op lange termijn moeten ze zodanig worden uitgebreid dat deze minder storingsgevoelig zijn; - De problemen worden meer gebiedsgewijs aangepakt, zodat oplossingen aansluiten op de kenmerken van een gebied en de aard en omvang van de (toekomstige) problematiek ter plaatse. Onderling goed op elkaar afgestemde maatregelen pakketten die de bereikbaarheid, leefbaarheid en/of veiligheid verbeteren. De prioriteit ligt bij de stedelijke bestemmingsgebieden rond de congestiegevoelige corridors, vooral op de as Haarlemmermeer - Amsterdam – Almere; - Met capaciteitsuitbreiding alleen kan de groei van vooral de spitsmobiliteit niet opgevangen worden. Met het versterken van prijsprikkels kan reisgedrag worden bijgestuurd waardoor het verkeer- en vervoersysteem efficiënter werkt. Te denken valt aan al bekende systemen als betaald parkeren maar ook aan een landelijke vorm van variabele kilometerheffing; - Met het RVVP wordt ernaar gestreefd leefbaarheid en veiligheid per saldo niet te laten verslechteren, ondanks de groeiende mobiliteit. De regio zet in op het zoveel mogelijk reduceren van het aantal gehinderden waarbij het accent wordt gelegd op dichtbevolkte gebieden en op het voorkomen van problemen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Maximaal moet worden ingezet op werkgelegenheidsgroei in gebieden met tekorten aan arbeidsplaatsen en op verdichting rond openbaar vervoer knooppunten, met parkeerbeperkingen en goede fietsroutes. Daarnaast zijn op regionaal niveau meer financiële middelen nodig en dienen ruimtelijke ontwikkelingen directer gekoppeld te worden aan investeringen in de bereikbaarheid op netwerkniveau die daarvoor nodig zijn. De te ondernemen activiteiten die voortvloeien uit dit RVVP en de financiële dekking daarvan zijn verder uitgewerkt in het Uitvoeringsprogramma 2005-2010 (vastgesteld 29 maart 2005). In dit Uitvoeringsprogramma zijn eerst zijn de projecten en activiteiten geïnventariseerd die volgen uit het beleidsdeel RVVP en in studie of uitvoering zijn. Vervolgens zijn de nieuwe acties en projecten gedefinieerd die nodig zijn om het beleid uit te voeren. 3.5.4
Gemeentelijk beleid
Het huidige beleid van de gemeente Amsterdam, ten aanzien van de bereikbaarheid, is mede gebaseerd op beleid van het Rijk, de provincie en de regio. Eén van de belangrijkste uitgangspunten in de regelgeving en de beleidsstukken van die overheden is de wens om de groei van de automobiliteit te beperken. Het gaat daarbij vooral om het terugdringen van het niet-noodzakelijk autoverkeer in en naar de stad, mede om de bereikbaarheid van de stad voor noodzakelijk autoverkeer te waarborgen. De beperking van de groei van de automobiliteit moet mede worden gezien in het licht van de volgende doelstellingen: het verkeersveiliger maken en leefbaarder maken van de stad en haar omgeving en de verbetering van de kwaliteit van de ruimte. Locatiebeleid In het structuurplan “Kiezen voor Stedelijkheid” van de gemeente Amsterdam wordt een herziening van het ABC-locatiebeleid voorgesteld. Op 2 april 2008 heeft de gemeenteraad van Amsterdam het nieuwe locatiebeleid voor Amsterdam vastgesteld, als aanvullend toetsingskader van het Structuurplan. Het 25
beleid heeft tot doel de bereikbaarheid van (werk)locaties te garanderen en daarmee een gezond woon-, leef en vestigingsklimaat te behouden en de economische positie van Amsterdam te versterken. In het locatiebeleid staat het principe van “de juiste functie op de juiste plek” centraal. Daarnaast legt het locatiebeleid parkeernormen voorkantoren en bedrijven vast. In het locatiebeleid is per gebiedstype, zoals in het Structuurplan opgenomen, aangegeven welke functies passend zijn. Het Stadionplein valt binnen gebiedstype “Stedelijk wonen/werken”. Daarbinnen zijn 2 passende functies: solitaire kantoren van minder dan 2.000 m bvo, stadsdeelcentra, wijkwinkelcentra, kleinschalige bedrijven mengbaar met wonen, kantoorachtige bedrijven, hotels, overige horeca, en stedelijk/suburbaan wonen. Afhankelijk van de functie of plek kunnen tevens passend zijn: solitaire 2 kantoren groter dan 2.000 m bvo, GDV en PDV winkels, gebouwde leisurevoorzieningen met veel publiek, grote congresruimten, grootschalige maatschappelijke voorzieningen en grote religieuze instellingen. Bij de planvorming voor nieuwe gemengde woon/werkgebieden wordt clustering van bedrijven in strips of bedrijfsverzamelgebouwen aanbevolen. De realisatie van een gemengd gebied met wonen, voorzieningen, een hotel en overige horeca zijn op basis van het locatiebeleid passend bevonden op deze locatie. Ten aanzien van parkeren gaat het nieuwe locatiebeleid uit van een gebiedsgewijze aanpak van het parkeren. Enerzijds gaat het er om het aantal parkeerplaatsen niet meer per bedrijf, maar per locatie vast te stellen. Anderzijds moet er meer aandacht zijn voor de verdeling van dit parkeerareaal over de verschillende categorieën gebruikers. Voor nieuw te ontwikkelen, te transformeren of te intensiveren gebieden zal een zogenaamde parkeerbalans worden opgesteld. Doel van de parkeerbalans is om meer flexibiliteit te bieden aan functies en de ruimte efficiënt te gebruiken, door wisseling en dubbelgebruik van parkeerplaatsen. De functiemenging die het structuurplan nastreeft vergroot de mogelijkheden voor dubbelgebruik. In het kader van het Schetsontwerp is voor het Stadionplein een parkeerbalans opgesteld. De Amstelveenseweg en de Stadionweg behoren in het Structuurplan tot het “Hoofdnet Auto”. Het Hoofdnet Auto is een netwerk van wegen dat tot doel heeft Amsterdam bereikbaar te houden. Daarnaast dient het doorgaande autoverkeer te worden geconcentreerd op dit wegennet. De Amstelveenseweg en de Stadionweg worden in dit bestemmingsplan conform de bestaande situatie bestemd. De Amstelveenseweg en de Stadionweg zijn in het Structuurplan aangewezen als openbaar vervoerroutes. In het bestemmingsplan wordt het gebruik van deze wegen ten behoeve van bus- en tramverkeer mogelijk gemaakt. Het gemeentelijke beleid is erop gericht het fietsgebruik te stimuleren. Een goed stedelijk fietsnetwerk is daarvoor essentieel. De fiets vereist een fijnmazig netwerk. Door de realisatie van zowel een grofmazig netwerk van hoofdroutes (Hoofdnet Fiets) als een onderliggend fijnmazig netwerk (overige fietsroutes van stedelijk belang) wordt hierin voorzien. Fietsroutes die zijn opgenomen in het “Hoofdnet Fiets” lopen voor wat betreft het plangebied via de Amstelveenseweg. Deze fietsroute blijft in het bestemmingsplan gehandhaafd. In het Structuurplan is een reservering opgenomen voor de Schinkelverbinding. Deze verbinding zou moeten komen tussen de Amstelveenseweg/ Stadionweg en de A10-West en is bedoeld voor auto- en fietsverkeer en openbaar vervoer. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de reservering van de Schinkelverbinding doordat in het plangebied geen gebouwen worden gerealiseerd ter plaatse van de reservering. 3.5.5
Stadsdeelbeleid
Een instrument om het niet-noodzakelijke autoverkeer naar en in de stad terug te dingen is het creëren van Parkeer- en Reisvoorzieningen (P+R) aan de rand van de stad. Op stadsdeelniveau is een belangrijk instrument om de automobiliteitverder te beïnvloeden het stringente systeem van betaald parkeren in combinatie met de gereguleerde uitgifte van parkeervergunningen. Omdat de parkeerdruk in de aangrenzende gebieden hoog is, is het stadsdeelbeleid voor alle (vervangende ) nieuwbouw, ingrijpende renovaties en in een aantal nader te bepalen gevallen bij functiewijziging van een gebouw, gericht op de realisatie van voldoende parkeerplaatsen binnen het 26
projectgebied. Dit betekent dat in die gevallen de realisatie van (kleinschalige) ondergrondse parkeergarages onder de nieuwbouw en/of openbare ruimtes wordt nagestreefd. In het bestemmingsplan wordt de realisatie van een ondergrondse parkeervoorziening mogelijk gemaakt. - Nota Parkeren Op 31 oktober 2007 is de nota “Parkeren in Oud-Zuid: plaats maken voor leefbare buurten” vastgesteld door de stadsdeelraad. De ambitie van het stadsdeel is om de komende 10 jaar minimaal 1.000 parkeerplaatsen in (ondergrondse) parkeergarages te realiseren. Deze parkeergarages zouden zoveel mogelijk in wijken en buurten moeten komen waar de druk op de openbare ruimte het grootst is, zoals De Pijp en de Hoofddorppleinbuurt. In ruil voor de gerealiseerde parkeerplaatsen in garages worden er op straat parkeerplaatsen opgeheven. Dit maakt het mogelijk de openbare ruimte anders in te richten en meer ruimte te creëren voor andere functies zoals groen voorzieningen, terrassen, speelruimte voor kinderen, afvaleilanden en fietsenrekken. Voor het bouwen en exploiteren van de parkeergarages is veel geld nodig. Het stadsdeel heeft daarom besloten om de komende jaren de tarieven voor parkeervergunningen voor bewoners en bedrijven stapsgewijs te verhogen. De (extra) opbrengsten die dit oplevert worden gebruikt voor de bouw en de exploitatie van parkeergarages. Daarnaast heeft het stadsdeel in de parkeernota parkeernormen voor (ver)nieuwbouwprojecten geformuleerd. Met deze normen geeft het stadsdeel aan hoeveel parkeerplaatsen er bij (ver)nieuwbouwprojecten moeten worden gerealiseerd. Daarbij geeft het stadsdeel bovendien aan waar deze parkeerplaatsen aangelegd moeten worden (op eigen terrein of in de openbare ruimte) en hoe het gebruik van deze parkeerplaatsen wordt geregeld. Er kunnen op vier manieren garageplaatsen worden gerealiseerd: 1. buurtgarages: de primaire doelgroep wordt gevormd door bewoners en overdag eventueel bezoekers; 2. dubbelgebruik van bestaande garages: op moment van een lage bezetting van een garage een andere gebruikersgroep toelaten; 3. garages bij (ver)nieuwbouw: bij (ver)nieuwbouwprojecten stelt het stadsdeel de eis dat de parkeerbehoefte van de bewoners en/of werknemers van het betreffende gebouw of complex in een garage moet worden opgevangen. In sommige gevallen geldt dit ook voor de parkeerbehoefte van bezoekers; 4. plusplaatsen bij (ver)nieuwbouw: In een aantal gevallen is het bij (ver)nieuwbouwprojecten mogelijk een grotere parkeergarage te realiseren dan voor de eigen behoefte van het gebouw of complex nodig is. Deze extra parkeerplaatsen, zogenaamde plusplaatsen , zijn bestemd voor bewoners uit de omgeving die hun auto nog in de openbare ruimte parkeren of op de wachtlijst voor een parkeervergunning staan. Ten aanzien van de Stadionbuurt wordt vermeld dat het stadsdeel geen actieve rol speelt bij het tot stand komen van garageplaatsen maar zich uitsluitend beperkt tot het stellen van randvoorwaarden. In de nota zijn parkeernormen aangegeven voor (ver)nieuwbouwprojecten. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten: 1. De parkeernormen gelden voor bouwprojecten in de bestaande (bebouwde) omgeving. Voor grootschalige gebiedsontwikkeling kunnen er specifieke parkeernormen worden geformuleerd, afgestemd op de ligging van het gebied. 2. De parkeerbehoefte voor bewoners en werknemers dient op eigen terrein te worden opgevangen. 3. De parkeerbehoefte voor bezoekers dient in de openbare ruimte of in openbare parkeergarages te worden opgevangen (behalve bij grote publiekstrekkende voorzieningen). 4. Het aantal parkeerplaatsen waarover een bewoner of een bedrijf de beschikking heeft wordt in mindering gebracht op het aantal te verlenen parkeervergunningen voor de openbare ruimte aan de betreffende bewoner of het betreffende bedrijf. 5. Parkeerplaatsen op eigen terrein dienen bij voorkeur kadastraal te worden gekoppeld aan de woningen of bedrijven. Andere regelingen met een zelfde effect zijn ook mogelijk. 6. In gebouwen of complexen met diverse functies wordt gestreefd naar dubbelgebruik van parkeerplaatsen. 27
In de navolgende tabel is aangegeven welke parkeernormen het stadsdeel hanteert voor woningen. Uit een inventarisatie van recente bouwprojecten in Amsterdam (binnen de Ring A10) blijkt dat er voor sociale woningbouw doorgaans een parkeernorm van 0,5 tot 0,7 parkeerplaats per woning wordt gehanteerd. Stadsdeel Oud-Zuid kiest ervoor om voor sociale woningbouw een norm van 0,7 parkeerplaats per woning te hanteren. Deze norm kan afhankelijk van de doelgroep en de locatie van de woningen naar beneden bijgesteld worden tot 0,5 parkeerplaats per woning. De parkeernorm voor sociale huur voor het project Stadionplein is 0,7 parkeerplaats per sociale huurwoning. Dit is de parkeernorm die in het PvE Stadionplein (d.d. 21 december 2005) is vastgesteld. Overzicht parkeernormen wonen Aantal parkeerplaatsen (op eigen terrein t.b.v. bewoners) Vrije sector (huur en koop) 1 Sociale huur 0,7 Overige woonvormen Maatwerk
Per
Woning Woning
Het benodigd aantal parkeerplaatsen bij voorzieningen en instellingen wordt bepaald met behulp van de beschikbare parkeerkencijfers van het CROW. Bij voorzieningen en instellingen van een grotere omvang dient de specifieke parkeerbehoefte te worden onderzocht om te bepalen hoeveel parkeerplaatsen er gerealiseerd dienen te worden.
3.6 Cultuurhistorie en archeologie 3.6.1
Rijksbeleid
In 1992 is door Nederland het “Verdrag van Malta” (“Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed”) ondertekend. Het verdrag heeft de bescherming van het archeologische erfgoed in bodem en de inbedding daarvan in ruimtelijke ontwikkeling als doel. Inmiddels is het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd door middel van de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze is op 1 september 2007 in werking getreden en geïntegreerd in de Monumentenwet 1988 en de Woningwet. In de Monumentenwet is opgenomen dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Ook is bepaald dat in een bestemmingsplan een aanlegvergunningenstelsel kan worden opgenomen ten behoeve van het beschermen van eventuele (archeologische) monumenten. In het wetsvoorstel voor de Woningwet is opgenomen dat nadere eisen aan een bouwvergunning kunnen worden gesteld ten behoeve van de bescherming van (archeologische) monumenten. De minister is voornemens is Plan Zuid aan te wijzen als beschermd stads- en dorpsgezicht. 3.6.2
Provinciaal beleid
In 2005 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vastgesteld. Deze wet is de Nederlandse vertaling van het in 1992 gesloten Europese verdrag over de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta). Deze wet, die sinds september 2007 in werking is, regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. De wet vraagt van gemeenten in de voorbereidingsfase van een nieuw bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te laten uitvoeren en aan te geven welke conclusies de gemeente daaraan verbindt. De provincie toetst de bestemmingsplannen op het aspect cultuurhistorie. Daarvoor is een Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW-kaart) opgesteld, in combinatie met de nota Cultuurhistorische regioprofielen. Op deze kaart zijn globaal alle nu nog aanwezige elementen en structuren aangewezen die een beeld geven van de bewoningsgeschiedenis en die een rol kunnen spelen in de ontwikkeling van een gebied. De kaart dient als basis bij de toetsing van gemeentelijke plannen op het gebied van cultuurhistorie. In de gemeentelijke plannen moet onderbouwd worden aangegeven op welke wijze het 28
cultureel erfgoed zoveel mogelijk behouden blijft of wordt hersteld. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart zijn de thema’s geografie, bouwkunde en archeologie opgenomen. Uit de CHW-kaart blijkt het volgende: • In het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig. De nabijgelegen dienstwoningen op het Stadionterrein zijn wel als zodanig aangewezen. • Het gehele plangebied is aangewezen als bouwkundig vlak van zeer hoge waarde. • De Amstelveenseweg is aangewezen als geografische lijn van waarde. • Een groot deel van het plangebied is aangewezen als archeologisch vlak van hoge waarde. Mede naar aanleiding van de CHW-kaart is een archeologische quick scan verricht door Bureau Monumenten & Archeologie Amsterdam. De quick scan is een bureauonderzoek naar de te verder verwachten archeologische waarden. Uit de quick scan blijkt dat binnen het plangebied Stadionplein materiële overblijfselen te verwachten zijn die samenhangen met de gebruiks- en bewoningsgeschiedenis als landelijk gebied van de 11de tot de 20ste eeuw. Er kunnen in het gebied materiële overblijfselen worden verwacht die samenhangen met de ontginningsgeschiedenis en de bewoning langs de Amstelveenseweg. Binnen het plangebied zijn echter als gevolg van grootschalig grondverzet vanwege de aanleg van het Stadionplein in de jaren ’20 van de vorige eeuw geen archeologische restanten meer aanwezig. Voor het gehele plangebied geldt dat ook in geval geen archeologisch vooronderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze volgens de wet bij de gemeente aangemeld dienen te worden, zodat in gezamenlijk overleg met de uitvoerder maatregelen getroffen worden tot noodonderzoek voor documentatie en berging van de vondsten. 3.6.3
Gemeentelijk beleid
Aangezien de verantwoordelijkheid voor het archeologische erfgoed wordt gedecentraliseerd, dienen de gemeenten binnen dit kader hun eigen beleid te ontwikkelen. In dit kader heeft de afdeling Archeologie van BMA als centraal stedelijke dienst het initiatief genomen tot de ontwikkeling van diverse maatregelen, waardoor archeologie meer onderdeel van het planologische instrumentarium wordt. Aansluiting met ruimtelijke ordening is een voorwaarde om adequaat en op tijd in te kunnen spelen op bouwontwikkelingen in de stad en verlies van waardevol bodemarchief te voorkomen. Dit betekent dat op gemeentelijk niveau de aanwijzing van aandachtsgebieden uitwerking zal moeten krijgen in bestemmingsplannen, waar wordt aangegeven hoe met het archeologische erfgoed zal worden omgegaan. Daartoe is het gewenst om in aanleg- en bouwvergunning bepalingen op te nemen betreffende archeologie. Hiervoor is de afdeling Archeologie in 2001 gestart met de ontwikkeling van een serie archeologische verwachtingskaarten voor de afzonderlijke stadsdelen. De kaarten zijn een verfijning van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie. Met deze aanvullingen kunnen archeologische programma’s effectiever worden ingepast in bouwprocessen. De uitwerking van het beleid houdt in dat bij bodemverstorende (bouw)activiteiten archeologisch onderzoek in de planning dient te worden opgenomen in de vorm van een bureauonderzoek (quick scan). Dit bureauonderzoek resulteert in een inventarisatie van de archeologische waarden in dit gebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid. Het beleidsmatige vervolgtraject behelst drie opties, die variëren van een eventueel vervolgonderzoek, te weten een IVO (Inventariserend Veldonderzoek) of een AO (Archeologische Opgraving), een begeleiding zonder onderzoek vooraf of tenslotte geen maatregelen vooraf vanwege een lage waardering of verwachting. In dit laatste geval geldt wel een meldingsplicht. Dit houdt in dat wanneer tijdens het bouwrijp maken van het terrein of de uitvoering van de bouwwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische sporen worden aangetroffen, dat documentatie en berging van de bodemvondsten vanwege de Monumentenwet noodzakelijk is. Hierover dient per ommegaande melding te worden gemaakt aan de afdeling Archeologie. In gezamenlijk overleg kan dan worden bepaald of en in welke mate maatregelen nodig zijn voor archeologische zorg. In geval van veldonderzoeken (IVO of AO) is een PvE (Programma van Eisen) vereist om de uitgangspunten, de werkwijze en de planning vast te leggen. De duur van een dergelijke IVO of AO is afhankelijk van de omvang van de bouwlocatie. Voor het opstellen van een bureauonderzoek met een nader advies ten aanzien van de archeologische werkzaamheden kan contact worden opgenomen met het bureau Monumenten & Archeologie Amsterdam. 29
3.6.4
Stadsdeelbeleid
Het stadsdeel heeft een Welstandsnota opgesteld die per 1 juli 2004 in werking is getreden. In de Welstandsnota wordt beschreven hoe het stadsdeel omgaat met de in de Woningwet gegeven bevoegdheid om bouwvergunningsaanvragen te toetsen op “redelijke eisen van welstand”. In de Welstandsnota en de bijbehorende kaarten is de bestaande bebouwing rond het Stadionplein gewaardeerd door middel van architectonische ordes en stedenbouwkundige zones. Aangezien de Welstandsnota uitgaat van waarden van de bestaande bebouwing en niet ingaat op mogelijke ontwikkelingen als het Stadionplein heeft het stadsdeel welstandscriteria voor de bebouwing op het Stadionplein opgesteld. De geformuleerde welstandscriteria zijn opgenomen in het Stedenbouwkundig Plan. Bij de vaststelling van het Stedenbouwkundig plan zijn een viertal amendementen aangenomen, die wijzigingen in de Welstandsparagraaf tot gevolg hebben. De Welstandseisen zullen, gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan, opnieuw ter visie worden gelegd.
3.7 Water en groen 3.7.1
Rijksbeleid
De regering heeft in 1998 de Vierde Nota Waterhuishouding vastgesteld. Daarin is het water in de stad apart benoemd en is een zevental aangrijpingspunten benoemd: • het uitvoeren van een knelpuntenonderzoek stedelijk waterbeheer; • het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders op het waterbeleid en doorvertaling naar bestemmingsplannen en waterbeheersplannen; • een meer op ecologische, hydrologische aspecten en belevingswaarde gebaseerde planning van de verstedelijking; • aandacht voor de waterketen in relatie tot duurzaam bouwen; • voortgaan met het opstellen en uitvoeren van gemeentelijke rioleringsplannen, het terugdringen van overstortingen en het verwijderen van vervuilde waterbodems; • het bevorderen van waterbesparing en hergebruik van water; • het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie van water in de bodem. Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de “Startovereenkomst ste Waterbeheer 21 eeuw” ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de ‘Watertoets’ toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De Watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit (ruimte voor water) en waterkwantiteit en veiligheid (overstroming). Met het Nationaal Bestuursakkoord Water-Actueel onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord Een actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2003 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot het aanscherping van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario’s. Ook is een nieuwe fase aangebroken in het samenwerkingsproces, waarbij het zwaartepunt verschuift van planvorming naar uitvoering. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden, zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Ook bevat het NBW taakstellende afspraken ten aanzien van veiligheid en wateroverlast en procesafspraken ten aanzien van watertekorten, verdroging, verzilting, water(bodem)kwaliteit, sanering waterbodems en ecologie. De aanpak en uitvoering van maatregelen vindt gefaseerd plaats. Uitwerking van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast vindt waar nodig en mogelijk, ook gelet op de financiële middelen, plaats in een integrale werkwijze 30
waarbij de aanpak van watertekorten, tegengaan van verdroging en verdere verbetering van de waterkwaliteit worden betrokken. Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Binnen Amsterdam worden de taken van AGV voor wat betreft onder meer de zorg voor het grondwater waargenomen door Waternet. 3.7.2
Provinciaal beleid
In het Provinciaal Waterplan 2006 – 2010 ‘Bewust omgaan met Water’ staat globaal beschreven wat de provincie samen met haar partners de komende vier jaar doet om ervoor te zorgen dat de inwoners van de provincie Noord-Holland veilig achter de dijken kunnen wonen, geen natte voeten krijgen bij hevige regenbuien en dat de kwaliteit van het water voldoet aan de eisen die eraan worden gesteld. Het waterplan is op 30 januari 2006 vastgesteld door Provinciale Staten. Het beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. Binnen deze kaders gaan waterschappen en gemeenten maatregelen treffen om ons te beschermen tegen wateroverlast en om de waterkwaliteit te verbeteren. Het opstellen van een waterplan is een wettelijke taak van de provincie. Met het vaststellen van het waterplan vervallen de zoekgebieden voor waterberging uit het streekplan Noord-Holland Zuid. Het waterplan biedt geen starre blauwdruk voor waterberging, maar beschrijft aan welke eisen het watersysteem moet voldoen om pieken in neerslaghoeveelheden op te kunnen vangen. De provincie heeft de voorkeur voor kleinschalige oplossingen om aan deze normen te voldoen. Voor het zuiden van de provincie ziet de provincie graag fijnmazige oplossingen zoals het verbreden van sloten. Door de sterke verstedelijking van dit gebied biedt dit echter niet voor de hele bergingsopgave een oplossing. Om de waterkwaliteit in Noord-Holland te verbeteren, zijn in het waterplan stappen beschreven om aan de Europese kaderrichtlijn water (KRW) te voldoen. Provinciale Staten stellen in 2009 waterkwaliteitsdoelen vast die samen met de waterschappen, gemeenten en maatschappelijke organisaties worden geformuleerd. Hieraan gaat een zorgvuldig proces vooraf, omdat deze normen gaan gelden als resultaatsverplichtingen. Gedeputeerde Staten hebben voorts, in navolging van het rijk, het uitvoeren van de watertoets verplicht gesteld. Deze verplichting geldt vanaf 1 juli 2002. Doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten van zowel rijk, provincies als gemeenten. Hiertoe behoren onder andere bestemmingsplannen. Voor gemeenten houdt dit in dat bij de planvoorbereiding (vóór het overleg ex artikel 10 Bro) advies wordt gevraagd aan de waterbeheerder en dat in het voorontwerp-plan wordt ingegaan op de inhoud van het advies en de manier waarop hiermee in het plan is omgegaan. De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van de tekst van het ruimtelijk plan of besluit en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem, en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het besluit of plan oplegt. De waterparagraaf omvat tenminste: • een motivering van de locatiekeuze (belang, maatschappelijke noodzaak, etc) in relatie tot de waterhuishouding • het wateradvies van de regionale waterbeheerder een onderbouwing indien afgeweken wordt van het wateradvies • het commentaar van de waterbeheerder op het door de initiatiefnemer afwijken van het wateradvies • heldere afspraken over de gereserveerde ruimte voor water, evenals de financiering hiervan ruimtelijke maatregelen ten behoeve van een meer robuust en ecologisch veerkrachtig watersysteem Waterproblemen mogen niet worden afgewenteld, waarbij uitgegaan wordt van de trits: vasthouden, bergen en dan pas afvoeren. Anders gezegd, het water zoveel mogelijk in het eigen systeem vast houden en in uiterste noodzaak pas afvoeren naar elders. Daar waar afwenteling onontkoombaar is, zal in 31
principe mitigatie en/of compensatie nodig zijn. Verder dient binnen de planvorming nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de waterkwaliteit. Wanneer op onvoldoende wijze gevolg en uitvoering is gegeven aan de watertoets, en of het plan een onvolledige waterparagraaf bevat, wordt goedkeuring aan het plan onthouden. Bij toename van verhard oppervlak in bestaand stedelijk gebied is het uitgangspunt 11% extra open water in het plangebied. In de gebiedsspecifieke uitwerking bepaalt de regionale waterbeheerder het feitelijk benodigde percentage open water. Die bepaling is afhankelijk van o.a. de ruimtelijke functie, de grondsoort, de topografie en de beschikbare c.q. gewenste waterhuishoudkundige infrastructuur, waaronder riolerings- en regenwaterafvoersystemen. Bij de herinrichting van bestaand stedelijk gebied waarbij het verhard oppervlak niet toeneemt moet het plangebied zodanig worden ingericht dat de maatgevende afvoer (hoeveelheid water per tijdseenheid) niet toeneemt rekening houdend met het middenscenario klimaatsontwikkeling, bodemdaling en zeespiegelstijging (tijdshorizon 2050). Dit geldt zowel voor het oppervlaktewater- als voor het grondwatersysteem. Functieveranderingen of herinrichting mogen daarmee niet leiden tot een grotere aan- en afvoer van water en daarmee afwenteling van problemen op het omliggende gebied. 3.7.3
Gemeentelijk beleid
Het Zuider Amstelkanaal maakt volgens het Structuurplan deel uit van de “Hoofdwaterstructuur”. De hoofdwaterstructuur bevat structuurbepalende wateren en wateren die vanuit ecologische, cultuurhistorische en waterhuishoudkundige redenen van gemeentelijk belang zijn. Het gedeelte van het Zuider Amstelkanaal dat is gelegen in dit bestemmingsplan is als “Water” bestemd. 3.7.4
Stadsdeelbeleid
De stadsdeelraad heeft de Visie Groen en Blauw 2020 vastgesteld op 26 januari 2006. De hoofddoelstelling van deze visie is het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de beplanting en het water in stadsdeel Oud-Zuid, afgestemd op de specifiek stedenbouwkundige identiteit en de architectuur van de diverse buurten en het gebruik en de beleving daarvan. Enkele algemene onderwerpen zijn: • het verbeteren van het zicht op water, ten behoeve van de belevingskwaliteit; • het verbeteren van de recreatieve potenties van de oevers, door continuering van de doorgaande langzaam verkeerroutes en het inpassen van extra verblijfsplekken, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke wensen van de verschillende gebruikers; • het openbaar toegankelijk houden en zo nodig maken van de kades/oevers; • het opstellen van integraal afmeerbeleid voor pleziervaartuigen, waarin onder andere afmeerlocaties en afmeervoorzieningen zijn opgenomen; • de duurzame herinrichting, renovatie, beheer en gebruik van grote openbare groengebieden; • het behoud van de onderlinge diversiteit en het versterken van de kwaliteit van de beplanting (inclusief bomen) op de buurtpleinen en –plantsoenen, met aandacht voor de verschillende gebruikersgroepen. Assen (zoals de Van Tuyll van Serooskerkenas) worden gekenmerkt door een aaneenschakeling van groene ruimten, ingebed in de stedenbouwkundige structuur. De kwaliteit van de assen is afhankelijk van de samenhang en de inrichting van de schakels (pleinen en plantsoenen). Deze schakels dienen vrij te blijven van bebouwing. In de visie staat dat de Van Tuyll van Serooskerkenas in de huidige setting een buurtas is, die aan de westzijde geen duidelijke beëindiging heeft. Deze as heeft de potentie uit te groeien tot een stedelijke as met het Olympisch Stadion aan het eind/ begin ervan. Er wordt de aanbeveling gedaan de groene pleinenreeks van de as door te trekken tot over de Amstelveenseweg. Door het stedelijke karakter van het nieuwe Stadionplein, de aanwezigheid van een parkeerkelder, een markt en de Amstelveenseweg kan aan deze aanbeveling gedeeltelijk gehoor worden gegeven door het plein te voorzien van groene accenten. In mei 2009 heeft het stadsdeel de beleidsnotitie ‘Beleidsuitgangspunten Bomen’ vastgesteld. De nota is een uitwerking van bestaande regelgeving en werkwijze binnen het stadsdeel en geeft de richting die het stadsdeel voor ogen heeft met betrekking tot de bomen. Doel van de beleidsuitgangspunten is om in te zetten op een verbetering van de kwaliteit van de bomen. Dat betekent dat de inzet is om levensduur van de bomen te verhogen door bij aanplant betere groeicondities mee te geven, zodat bomen tot volle 32
wasdom uit kunnen groeien. Hiervoor worden voorwaarden geschapen die ertoe leiden dat bomen onder optimale omstandigheden maximaal kunnen functioneren. Daarbij gaat het niet alleen om een bijdrage aan de aantrekkelijkheid van het stadsdeel, maar ook om bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit en het stadsklimaat (temperatuurverlaging, waterbuffering).
3.8 Natuur De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De Soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is geen aangewezen beschermd gebied in de zin van Vogel- en Habitatrichtlijn. Wel is de soortenbescherming van toepassing op het plangebied. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten, zoals genoemd in de Flora en Faunawet. Indien uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaats vinden na ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Flora en Faunawet. Bij de beoordeling van deze ontheffing c.q. vrijstelling is de habitatrichtlijn mede toetsingskader. In hoofdstuk 4 zal nader op het aspect natuur worden ingegaan.
3.9 3.9.1
Milieu Bodem
Het doel van het bodembeleid is het realiseren van een duurzame bodemkwaliteit op een maatschappelijk verantwoorde manier. Dit betekent dat de bodemkwaliteit wordt afgestemd op het maatschappelijke gebied, dat bodemverontreiniging geen onverantwoorde risico’s voor mens en milieu oplevert, maar ook dat kosteneffectief wordt gewerkt. Dit vraagt om duurzaam bodembeheer, dat wil zeggen een beleid dat de hele bodemketen omvat: van het voorkomen van bodemverontreiniging en het beheren van matige verontreiniging tot het saneren van ernstige verontreiniging en het treffen van nazorgmaatregelen (provincie Noord-Holland, Milieuprogramma 2002-2003). Het actieve bodembeheer van de gemeente Amsterdam is gericht op: • beperken van het transport van grond; • nastreven van een gesloten grondbalans; • intensiveren van hergebruik van grondstromen binnen de stadsdelen (Gemeente Amsterdam, Milieubeleidsplan Amsterdam 2004-2007, 2004). 3.9.2
Geluidhinder
Bij het projecteren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen (woningen, scholen en medische voorzieningen met een nachtfunctie) dient rekening te worden gehouden met de doelstelling uit de Wet geluidhinder (Wgh): het beperken van de geluidsbelasting op alle buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen tot ten hoogste de voorkeurgrenswaarde. In dat kader wordt aan iedere weg waarop met een snelheid van 50 km/uur of meer mag worden gereden, iedere spoorbaan en ieder industrieterrein een zone toegekend. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de gevel onder of hoogstens gelijk aan de voorkeurgrenswaarde is. Ontheffing van de voorkeurgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Op 13 november 2007 heeft het college van B&W nota “Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid” vastgesteld, die naar aanleiding van de nieuwe Wet geluidhinder is 33
aangepast. Met het dit besluit wordt geregeld dat de bevoegdheid voor het vaststellen van hogere grenswaarden per 1 januari 2008 wordt doorgeschoven naar de stadsdelen onder de voorwaarde dat de stadsdelen wel gehouden zijn aan het Amsterdamse geluidsbeleid en dat het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA) om advies wordt gevraagd. Het geluidsbeleid zoals verwoord in de nota Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid verschilt principieel niet van het bestaande Amsterdamse beleid. De essentie dat woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben is gehandhaafd. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het hogere grenswaarden besluit een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie. Woningen met een dove gevel dienen volgens het beleid altijd een stille zijde te krijgen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties. Indien vliesgevels worden toegepast, worden eisen gesteld aan de handhaving van de buitenluchtkwaliteit, zoals opgenomen in Bouwbrief 2005-15 van de gemeente Amsterdam. Bij de vaststelling van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden. 3.9.3
Luchtkwaliteit
In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit), worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit, wat betreft een zestal stoffen. Voor de normen voor zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood geldt dat overschrijding daarvan in Nederland nauwelijks valt te verwachten. De norm voor stikstofdioxide wordt in Nederland met name in de directe omgeving van drukke (snel)wegen overschreden. De norm voor zwevende deeltjes wordt eveneens op diverse locaties overschreden. In de Wet milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat bij het voorbereiden van ruimtelijke plannen, waaronder een bestemmingsplan, de luchtkwaliteit moet worden betrokken in de afwegingen. Met name de in de Wet milieubeheer opgenomen “grenswaarden” zijn in dit kader relevant. Grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan dat, op een aangegeven moment zoveel mogelijk moet zijn bereikt, en waar die kwaliteit al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Om te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarin de grenswaarden worden overschreden of bestaande overschrijdingen toenemen, moet bij het opstellen van ruimtelijke plannen getoetst worden aan de grenswaarden. Een eventuele (toename van een) overschrijding van deze waarden kan als consequentie hebben dat bepaalde nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk zijn. Per 15 januari 2009 is het ‘Besluit gevoelige bestemmingen’ van kracht. Het besluit brengt belangrijke beperkingen met zich mee voor de realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ dichtbij drukke autowegen. Het besluit verbiedt gevoelige bestemmingen en ontwikkeling van voorzieningen voor kwetsbare groepen in de nabijheid van snelwegen en provinciale wegen. Voor rijkswegen, zoals de A10, geldt een zone van 300 meter. Scholen, kinderdagverblijven, verzorgings- en verpleegtehuizen kunnen binnen deze zone niet gebouwd/opgericht worden indien tegelijkertijd op ter plaatse de normen voor fijn stof en stikstofdioxide worden overschreden, dit geldt tevens wanneer tegelijkertijd het aantal blootgestelden met de nieuwe gevoelige bestemming zou toenemen. In het ‘Besluit gevoelige bestemmingen’ zijn woningen niet gedefinieerd als ‘gevoelige bestemmingen’. Het College van Burgemeester en Wethouders (B&W) van Amsterdam heeft ingestemd met de inspraaknota van het ontwerp Actieplan Luchtkwaliteit en de wethouder Milieu gemachtigd om het ontwerp Actieplan aan te passen aan de hand van de Inspraaknota tot een definitieve versie (20 april 2006). Hiermee beschouwt het B&W het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam als zijnde vastgesteld. Het doel van het Actieplan is het bieden van oplossingen ten aanzien van de bestaande knelpunten wat betreft luchtkwaliteit in Amsterdam. Het Actieplan bevat concrete maatregelen die erop gericht zijn om deze specifieke knelpunten aan te pakken. Daarnaast bevat het Actieplan ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd en wordt een positieve bijdrage geleverd voor alle bouwprojecten. Er wordt een omgeving gecreëerd waarbinnen de projecten een kans hebben om aan de normen te voldoen. Maatregelen binnen het project zelf moeten vervolgens de laatste verbeteringen van de luchtkwaliteit verzorgen zodat de normen worden gehaald. Amsterdam wil bij voorkeur niet dat er gevoelige bestemmingen worden gemaakt bij drukke wegen. Voor Amsterdam geldt conform hoofdstuk 6.3 van het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam een richtlijn. Het 34
uitgangspunt is dat bij ruimtelijke ontwikkelingen van nieuwe voorzieningen voor gevoelige groepen, de blootstelling van deze groepen aan luchtverontreinigende stoffen geminimaliseerd dient te worden. Dit kan bereikt worden door deze voorzieningen zo ver mogelijk van grote verkeersaders te realiseren of door middel van bijzondere afschermende maatregelen. Op 19 december 2007 is een convenant ondertekend tussen het college van B&W Verladersorganisatie EVO, Transport en Logistiek Nederland en Ondernemersorganisatie Regio Amsterdam en als (branche)organisaties voor het goederenvervoer. Het Milieucentrum Amsterdam en de Kamer van Koophandel zijn betrokken geweest bij het overleg over de milieuzone. In het convenant is onder meer afgesproken dat de gemeente Amsterdam het landelijke convenant “Stimulering schone vrachtauto’s en milieuzonering” ondertekent. Dat betekent dat tussen 1 oktober 2008 en 1 januari 2010 de overeenkomstige normen uit het landelijke convenant in de milieuzone van Amsterdam van toepassing zullen zijn. In hoofdlijnen houdt dat in dat uitsluitend voertuigen worden toegelaten die voldoen aan de eis Euronorm 2 met roetfilter. De introductie van de milieuzone vrachtverkeer per 1 september 2008 levert een geschatte verbetering van de luchtkwaliteit op van 8 mg. In afbeelding is de milieuzone weergegeven. De milieuzone is op 19 mei 2008 vastgesteld door het college van B&W en de milieuzone is per 9 oktober 2008 in werking getreden. Amsterdam wil bij voorkeur niet dat er gevoelige bestemmingen worden gemaakt bij drukke wegen. Voor Amsterdam geldt conform hoofdstuk 6.3 van het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam een richtlijn. Het uitgangspunt is dat bij ruimtelijke ontwikkelingen van nieuwe voorzieningen voor gevoelige groepen, de blootstelling van deze groepen aan luchtverontreinigende stoffen geminimaliseerd dient te worden. Dit kan bereikt worden door deze voorzieningen zo ver mogelijk van grote verkeersaders te realiseren of door middel van bijzondere afschermende maatregelen. De concept uitwerking van het Amsterdamse amendement spreekt over het beperken van gevoelige bestemmingen in de eerstelijns bebouwing op een afstand van maximaal 50 meter van drukke stedelijke wegen. De definitie van wat als drukke weg wordt beschouwd is nog niet vastgesteld. Binnen 50 meter vanaf de Amstelveenseweg / Stadionweg worden in dit nieuwe bestemmingsplan geen nieuwe gevoelige bestemmingen toegestaan. 3.9.4 Duurzaamheid Duurzaamheid in brede zin heeft betrekking op meervoudige bruikbaarheid van stedelijke (plein)ruimtes en gebouwen (solids) met een lange en ‘generatiebestendige’ levensduur en een lange beleggingshorizon en exploitatietermijn. Op het gebied van energieprestatie dienen de woningen te voldoen aan de geldende eisen uit het Bouwbesluit. Voor de richtlijnen ten aanzien van duurzaam bouwen geldt de ‘Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam 2006’ Dit is een richtlijn die is overeengekomen tussen de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en de gemeente Amsterdam,. Verder is voor de manier van bouwen en de keuze van bouwmaterialen het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen voor nieuwbouwwoningen opgesteld.Daarnaast heeft het DB van het Stadsdeel op 10 febr 2008 voor het Stadionplein een duurzaamheidambitie vastgelegd in een EPC van 0,2 – 0,3 voor woningen en een EPC van 50% van het niveau in het bouwbesluit voor de utiliteitsbouw. Tevens dient, waar hout wordt gebruikt, dit duurzaam geproduceerd hout (FSC-hout) te zijn. De bouwvolumes moeten zodanig duurzaam worden vormgegeven dat functieveranderingen ook op lange termijn mogelijk blijven. Op 10 juni 2008 heeft het college van B en W besloten dat vanaf 2010 een derde van de Amsterdamse nieuwbouwwoningen klimaatneutraal worden gebouwd en vanaf 2015 alle nieuwbouwwoningen. 35
3.9.5 Stadsdeelbeleid In maart 2009 heeft het stadsdeel het ‘Milieubeleidsplan 2009-2011’ vastgesteld. In het milieubeleidsplan staan de visie en de doelen van het stadsdeel voor de onderwerpen lucht, geluid, klimaat, duurzaam inkopen, groen, water, bodem en afval. De twee belangrijkste aandachtspunten voor de komende jaren zijn de onderwerpen lucht en klimaat: • Er is een ‘Uitvoeringsprogramma verbetering luchtkwaliteit Oud-Zuid 2008-2011’ waarmee het stadsdeel verwacht haar doelen te halen. De luchtkwaliteit moet in 2010 voldoen aan de volgende normen: o stikstofdioxide (NO2) maximaal 40 ȝg/m3 (jaargemiddelde) en o fijn stof (PM10) maximaal 40 ȝg/m3 (jaargemiddelde). • Wat betreft het klimaat sluit het stadsdeel aan bij de doelen van de centrale stad: o de stadsdeelorganisatie is CO2 neutraal in 2015; o het stadsdeel draagt maximaal bij aan de doelstelling om de gehele stad in 2025 40%CO2 minder uit te laten stoten ten opzichte van 1990.
3.10
Veiligheid
3.10.1 Externe veiligheid In een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van activiteiten die risico, bijvoorbeeld ontploffingsgevaar, met zich meebrengen. Bij risicovolle activiteiten gaat het om LPG-installaties en -depots, bedrijven die één of meer bij wet bepaalde gevaarlijke stoffen in opslag of in bewerking kunnen hebben (de zogenaamde Externe Veiligheids Rapportage-plichtige bedrijven), gevaarlijke stoffenroutes (over weg, water of spoor), hoofdgasleidingen en landelijke/regionale leidingstroken. Bedrijven zijn EVR (Externe VeiligheidsRapportage) plichtig wanneer zij één of meer wettelijk bepaalde gevaarlijke stoffen in opslag of in bewerking (kunnen) hebben. Het Total tankstation aan de Amstelveenseweg verkoopt geen LPG en leidt derhalve niet tot risico. Het tankstation aan de Havenstraat verkoopt wel LPG maar het plangebied ligt buiten de contour van dit LPGverkooppunt. In en nabij het plangebied zijn verder geen bedrijven aanwezig waar één of meer wettelijk bepaalde gevaarlijke stoffen in opslag of in bewerking (kunnen) zijn. Het plangebied valt derhalve niet binnen de invloedssfeer van risicovolle bedrijven. Er wordt evenmin voorzien in de vestiging van nieuwe (meer) risicovolle activiteiten. Een onderzoek naar externe veiligheid vanwege bedrijven is daardoor niet aan de orde. In de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (eind 2005) is aangegeven dat er onderzoek naar groepsrisico dient te worden verricht indien een gebied is gelegen binnen een zone van 200 meter vanaf de infrastructuur waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de A10. Over deze snelweg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het plangebied ligt echter op ca. 500 meter, dus ruim meer dan 200 meter, vanaf de A10 zodat er in het kader van het bestemmingsplan geen rekening hoeft te worden gehouden met transporten van gevaarlijke stoffen over de A10. Voor zover bekend zijn er in de nabijheid van het plangebied verder geen andere transportroutes van gevaarlijke stoffen. 3.10.2 Luchthaven Indelingsbesluit Schiphol Vanaf 2003 is de Wet Luchtvaart van kracht. Deze wet heeft betrekking op milieu- en veiligheidsregels voor Schiphol. De regels zijn vastgelegd in twee uitvoeringsbesluiten, te weten het Luchthavenindelingbesluit en het luchthavenverkeersbesluit. Het Luchthavenindelingbesluit bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor ruimtelijke plannen is hoofdzakelijk het Luchthavenindelingbesluit van belang. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een “beperkingengebied” aangewezen. De beperkingen hebben betrekking op: a. maximale bouwhoogten; b. vogelaantrekkende functies; c. toegestane functies (zoals woningen). 36
Het plangebied ligt binnen de beperkingenzones zoals bedoeld onder a en b: • Ten aanzien van de beperking van de maximale bouwhoogte geldt dat het plangebied binnen een zone ligt waarvoor een hoogtebeperking van 3,5-100 meter geldt (hellend vlak). Ter plaatse van het plangebied bedraagt de maximale bouwhoogte 60 tot 62,5 meter vanaf het peil van Schiphol (circa 4 meter onder NAP). In het plangebied zijn geen bouwhoogtes toegestaan die strijdig zijn met de gestelde hoogtebeperkingen. • Ten aanzien van de beperking van het aantrekken van vogels in verband met het vliegverkeer geldt dat de aanleg van wateren groter dan 3 hectare (vogelaantrekkende werking) niet is toegestaan. In het plangebied worden dergelijke oppervlaktes niet gerealiseerd. 3.10.3 Straalpaden en kabels en leidingen Het plangebied is volgens de bijlagekaart van het streekplan gelegen binnen de zone van het straalpad van de zendtoren bij de RAI. Volgens informatie van dRO is het straalpad ter plaatse van het plangebied in 2001 komen te vervallen waardoor er geen bouwhoogtebeperking geldt als gevolg van een straalpad. In en nabij het plangebied zijn geen hoofdgasleidingen of landelijke/regionale kabel- en leidingstroken aanwezig.
37
4 4.1
Planbeschrijving Stedenbouwkundig Plan Stadionplein
Op weg naar het nieuwe Stadionplein Het Stadionplein is in zijn huidige vorm in 1928 ontstaan als het parkeerveld voor het Olympisch Stadion. Sinds die tijd is de omringende stad drastisch veranderd maar is het Stadionplein in essentie dezelfde parkeervlakte gebleven. Een vlakte die niet goed als een plein is te duiden aangezien een duidelijke begrenzing en programmering ontbreekt. Het Stadionplein ligt op een belangrijke plek, aan één van de entrees tot de stad. Het gebied kent een rijke cultuurhistorie, niet in het minst door de ligging bij het Olympisch Stadion, en een grote dynamiek mede onder invloed van de ontwikkeling van de Zuidas. Het gebied kent verschillende stedenbouwkundige systemen en wordt doorsneden door belangrijke verkeersaders. Kortom, een plek die vraagt om het beste denkbare plein. Een nieuw plein voor Amsterdam, dat leeft én dat rust brengt. Entree voor de stad Eind 2005 heeft de stadsdeelraad van Oud-Zuid een programma van eisen vastgesteld waarmee de weg werd vrijgemaakt om van het Stadionplein daadwerkelijk een verblijfsplein te maken. Een plein zowel voor de buurt als ook voor de stad. De stad Amsterdam kent een lange traditie van belangrijke pleinen aan de stadspoorten. De afritten van de A-10 vormen nu de toegangen tot de stad en de Amstelveenseweg met daaraan het Stadionplein is daarmee een van de hoofdentrees van de stad. Als entree van de stad is het daarom belangrijk dat het Stadionplein een open relatie houdt met de Amstelveenseweg. Anderzijds heeft het plein ook een belangrijke buurtfunctie. Temidden van het toenemende verkeer en in de onmiddellijke nabijheid van de grootstedelijke ontwikkeling aan de Zuidas moet het plein meer beschutting en intimiteit gaan bieden. Het ontwerp van het Stadionplein heeft de opdracht deze twee schijnbaar tegenstrijdige condities in zich te verenigen. Essentie van het ontwerp Als eerste ingreep is ervoor gekozen het plein negentig graden te draaien. Deze bewerking heeft een aantal belangrijke voordelen. De korte zijde van het plein komt aan de Amstelveenseweg te liggen waardoor de verkeersoverlast beperkt wordt. Ook gaat het plein veel nadrukkelijker een onderdeel uitmaken van de zogenoemde Van Tuyll-as naar het Olympisch Stadion. Het Stadion en het gebied tussen de twee Citroëngebouwen gaan - ruimtelijk gezien - onderdeel uitmaken van het Stadionplein aan de andere zijde van de Amstelveenseweg. Het plein gaat daardoor nog duidelijker functioneren als entree van de stad. De entree is in deze opvatting geen poort, maar eerder een vestibule op de schaal van de stad. Vanaf de Amstelveenseweg gezien is het een overgangsruimte, die voorbijgaand verkeer even doet vertragen en direct zicht biedt op het ensemble van het stadion en het Stadionplein. Het nieuwe Stadionplein zelf biedt ruimte voor verpozen. Hoewel het plein ruimtelijk gezien de Amstelveenseweg oversteekt, kan het dagelijks functioneren zich beperken tot het Stadionplein zelf. Uiteraard speelt de oversteekbaarheid van de Amstelveenseweg hierbij een belangrijke rol. Hiervoor wordt een brede oversteekplaats, in samenhang met een reorganisatie van de tramhaltes in de middenstrook, voorgesteld. Als tweede ingreep is er voor gekozen om het deel van de Van Tuyll-as dat aansluit op het Stadionplein op te waarderen. Hiermee wordt aan het stedelijke plein een veel rustigere en parkachtige ruimte 38
gekoppeld, het Van Tuyllpark. Deze samensmelting wordt mogelijk gemaakt door een doorgaande weg uit het gebied te halen en het profiel van de overige wegen te versmallen. Het Van Tuyllpark wordt van wand tot wand ingericht. Het aantal parkeerplaatsen wordt aanzienlijk teruggebracht. Van de vervallen parkeerplaatsen worden 41 parkeerplaatsen gecompenseerd in de nieuwe ondergrondse garage onder het Stadionplein. De rest wordt elders op straat gecompenseerd. Door deze ingrepen kan het groen in het 2 park met 50% toenemen tot ruim 5.000 m . De bestaande bomen blijven zo veel mogelijk behouden. Om de samenhang verder te versterken is het nodig om de hele Van Tuyll as als geheel te bezien, en het groenontwerp door te trekken in oostelijke richting. In het ontwerp is een nieuwe balans gevonden tussen de onomstreden kwaliteiten van Plan-Zuid en het monumentale ensemble van het Olympisch Stadion en de Citroëngebouwen enerzijds en de hedendaagse eisen aan een bruikbare en betekenisvolle stedelijke ruimte anderzijds. De pleinenreeks in de zogenoemde Van Tuyll-as wordt gecompleteerd door een compositie van vier open ruimtes, waarvan het Stadionplein het centrum is. Het is een plein met een aantrekkelijk verblijfsklimaat, duidelijke wanden en een interessant stedelijk programma. Openbare ruimte en gebouwen vormen een sterke eenheid. De twee nieuwe bouwblokken (het Noordblok en het Zuidblok) vormen het nieuwe Stadionplein en voegen er leven aan toe. Ze creëren ook een eenheid met de drie volumes aan de overzijde van de Amstelveenseweg: de twee Citroëngebouwen en het Olympisch Stadion. Hierdoor ontstaat een heldere en logische structuur in het gebied. Het Stadionplein wordt weer verbonden met het Olympisch Stadion. Samen met het plein vóór het Stadion worden beide pleinen precies even groot als de ruimte van de gehele Dam aan weerszijden van het Damrak. Het nieuwe Stadionplein Op het nieuwe Stadionplein biedt de overgang tussen het stedelijke plein en het groene buurtpark bijzondere mogelijkheden. Een zorgvuldige vergelijking met de schaal en het functioneren van andere pleinruimtes hebben geleid tot de vorming van het nieuwe Stadionplein door een noordelijk en zuidelijk bouwblok. Het nieuwe plein zal door zijn maatvoering, beschutting en ligging op de zon een aangename plek zijn om te ‘verpozen’. Het nieuwe plein biedt tegelijkertijd een venster op een andere wereld. Het plein is de overgang van de buurt naar de stad. De zichtas op het Olympisch Stadion en de Marathontoren wordt gehandhaafd. Vanaf de Van Tuyllas blijven het Stadion en de Marathontoren zichtbaar. Beide bouwblokken hebben in de ‘plint’ (op het niveau van de straat) openbare programma’s die zich nadrukkelijk op het plein richten. Een te eenzijdig commercieel programma in de plint is niet wenselijk. Cultuur en maatschappelijke dienstverlening moeten nadrukkelijk een plek krijgen rond het plein. Het plein heeft dit nodig om daadwerkelijk als prettige ruimte te functioneren. De markt kan nadrukkelijk meer zijn dan alleen een warenmarkt op zaterdag. Versterking van de huidige streekmarkt, een boekenmarkt of een markt voor brocante op de vroege zondagochtend past in het beeld van het nieuwe plein. Dit genereert een eigen publiek en brengt leven op het plein. Het doet recht aan de potenties van deze bijzondere locatie. Het noordelijke blok functioneert als een ‘meerpaal’, waaromheen alle verkeersstromen op een vanzelfsprekende manier afgewikkeld worden. Het gebouw kan allerlei soorten programma aan. De relatie met de Amstelveenseweg vanuit het noorden wordt gelegd met het doortrekken van de zichtlijn door het bouwblok. Op de verdiepingen zijn woningen mogelijk die een eigen binnentuin hebben op de plint. In het noordblok bevindt zich een ingang voor bewoners naar de ondergrondse parkeergarage. Het zuidelijk blok ‘maakt’ zowel het nieuwe Stadionplein als het nieuwe zuidplein voor de buurt. Met het bouwvolume van het noordblok brengt het de eenheid aan met het monumentale ensemble van Olympisch Stadion en Citroëngebouwen aan de overzijde van de Amstelveenseweg. In het zuidelijk bouwblok bevinden zich in de eerste en tweede bouwlaag culturele voorzieningen. Dit blok kan verder op de bovengelegen bouwlagen plaats bieden aan een hotel. In het zuidelijk blok bevinden zich eveneens de autotoegang naar de ondergrondse parkeergarage. De garage gaat twee of drie lagen ondergronds en wordt (onder het noordblok) gecombineerd met een supermarkt. Op verschillende manieren wordt de relatie met de onder- en bovengrond versterkt om de oriëntatie en belevingswaarde van de garage te verbeteren. 39
De aanliggende bebouwing van het Stadionplein is dermate divers dat de inrichting van het plein sober wordt gehouden. Belangrijk is dat er een mooie vloer wordt aangelegd die zich voor zo veel mogelijk toepassingen leent. De totale mix van publieksvoorzieningen moet zodanig zijn samengesteld dat er zowel overdag als ’s avonds bezoekers zijn op het nieuwe Stadionplein. De huidige kiosken op het plein worden teruggebracht tot hun oorspronkelijke vorm (de oorspronkelijke kiosken voor de Olympische Spelen van 1928). Als extra programmering en animatie kunnen ze een belangrijke bijdrage leveren aan de gebruiksmogelijkheden van het plein. Ruimtelijk gezien zorgen de kiosken voor een duidelijke onderverdeling van het plein en begeleiden ze de looproutes over het plein op een vanzelfsprekende manier. Bovendien geven ze enige afscherming van de verkeersdrukte van de Amstelveenseweg. Zuid- & Noordplein Door de positionering van de gebouwen ontstaan naast het Stadionplein twee nieuwe openbare ruimtes. Omdat er onder de pleinruimte grenzend aan het zuidgebouw geen parkeerkelder zit, is hier juist wel een heel groene inrichting met bomen denkbaar. Deze ruimte kan veel nadrukkelijker een besloten woonkwaliteit krijgen in tegenstelling tot het Stadionplein dat zich als openbaar stedelijk plein manifesteert. Ten noorden van het noordblok blijft een strook open in verband met de Schinkelreservering. Voorgesteld wordt om deze ruimte, in samenhang met het aanliggende verkeersplein, met bomen in te planten, waardoor het contrast met het open karakter van het Stadionplein maximaal wordt. Paviljoen, waterbassin en fontein Op de overgang tussen het Stadionplein en het Van Tuyllpark komen twee objecten. Het noordelijk object wordt voorgesteld als paviljoen: een overdekte, openbare ruimte. Het zuidelijk object is een waterbassin. Tussen beide objecten komt een fontein. Soms is het een watergordijn als filter tussen park en stedelijk plein. Als de fontein wordt stopgezet, zijn park en plein als een grote ruimte met elkaar verbonden. Kunst De pleinen aan weerszijden van de Amstelveenseweg maken samen met de vier gebouwen ruimtelijk een stadsentree. Voor het Olympisch Stadion staat de Marathontoren als object op het plein. Als antwoord op de Marathontoren wordt, schuin aan de overzijde, op het nieuwe Stadionplein een kunstobject voorgesteld (maximaal 15m x15m; maximum hoogte 15m). Verkeerscirculatieplan Op 17 december 2008 is het verkeerscirculatieplan met het investeringsbesluit door de stadsdeelraad vastgesteld. In 2010 zal het Dagelijks Bestuur een ontwerpverkeersbesluit opstellen. Een verkeersbesluit is een besluit van de wegbeheerder (de gemeente) om een bepaald verkeersteken (zoals een verkeersbord) te plaatsen, te wijzigen of in te trekken, of een bepaalde fysieke maatregel te treffen (zoals het aanleggen van een verkeersdrempel). Tegen het ontwerpverkeersbesluit kan eenieder zienswijzen naar voren brengen. Parkeerbalans In de parkeerbalans wordt een indicatie van het benodigde aantal parkeerplaatsen gegeven. De norm is gebaseerd op de kerncijfers van de CROW-richtlijnen. Door de nieuwe bebouwing op het plein en de nieuwe inrichting van de openbare ruimte vervallen parkeerplaatsen op straat en op het plein. Deze parkeerplaatsen worden grotendeels in de parkeergarage gecompenseerd. In het PvE 2005 is afgesproken dat, ter vervanging van de bovengrondse parkeerplaatsen op het huidige Stadionplein, 120 plaatsen worden gerealiseerd in de ondergrondse parkeergarage. Daarmee wordt voldaan aan de amendementen A21 en A22 die zijn aangenomen in het kader van de vaststelling van het Stedenbouwkundig Plan door de stadsdeelraad. 40
Voorts vervallen als gevolg van de uitbreiding van het plangebied in de directe omgeving van het plein 71 plaatsen. Een deel hiervan, in totaal 30 parkeerplekken, worden binnen het plangebied, op maaiveld gecompenseerd. De overige 41 parkeerplaatsen worden één op één ondergebracht in de ondergrondse parkeergarage. De koopavond en de zaterdagmiddag zijn bepalend voor de parkeerbalans. Er is voor de parkeerbalans uitgegaan van geen dubbelgebruik in bewonersgarage. In de onderstaande tabel is een voorbeeldberekening weergegeven van de parkeerbalans. Op basis van het programma en de normen wordt een benodigd aantal parkeerplaatsen bepaald. Bij aanpassing van het programma vindt aanpassing van de parkeerbehoefte plaats.
Fietsparkeren Op basis van kerncijfers van het CROW is ook het benodigde aantal fietsparkeerplaatsen bepaald. Ook voor het fietsparkeren zijn de koopavond en de zaterdagmiddag bepalend voor de parkeerbalans. Volgens de normen zijn er naar verwachting 520 fietsparkeerplaatsen nodig. Daarnaast moeten voor het parkeren van personeel van de winkels, horeca en voorzieningen op eigen terrein 2% van het bvo aan ruimte voor fietsparkeren worden gerealiseerd (200 m2). De plaatsen voor de woningen moeten inpandig en zo dicht mogelijk bij de hoofdentree van de woningen komen. Voor de overige plekken moet ruimte worden gereserveerd op het maaiveld. Daarbij dient ook rekening gehouden te worden met de ruimte voor afwijkende fietsen (zoals bakfietsen). In de ontwerpfase kunnen voorstellen worden gedaan om op een adequate en beheerbare wijze een deel van deze fietsen ondergronds te stallen. De noordzijde van het noordblok is een geschikte plaats voor fietsparkeren. Dat is in de nabijheid van de ingang van de supermarkt, waar de meeste mensen hun fietsen zullen neerzetten. Ook ter plaatse van de horeca, de maatschappelijke- en cultuurvoorzieningen moeten in ruime mate fietsparkeervoorzieningen aanwezig zijn.
41
4.2
Uitvoerbaarheid
4.2.1 Bodem De bodem dient geschikt te zijn voor de toekomstige functies. Eventuele verontreiniging van de bodem zal daartoe óf worden verwijderd óf worden afgedekt. Een en ander is afhankelijk van de aard en de diepteligging van de verontreiniging. Door de Dienst Milieu en Bouwtoezicht is voor het plangebied in november 2006 een archiefonderzoek verricht naar mogelijke bodemverontreinigingen. Uit het onderzoek blijkt dat er over het plangebied het volgende bekend is: • Uit bodemonderzoeken die in het verleden in en/of nabij het plangebied zijn verricht blijkt dat: o de bovengrond ter plaatse van de openbare weg rondom het Stadionplein licht verontreinigd is met minerale olie, de ondergrond is niet verontreinigd; o de boven- en ondergrond ter plaatse van Stadionplein 87 niet verontreinigd zijn nadat de locatie in 2002-2003 is gesaneerd; • In en/of nabij het plangebied zijn (ondergrondse) tanks aangetroffen die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt; • In en/of nabij het plangebied hebben bedrijfsactiviteiten plaatsgevonden die mogelijk tot bodemverontreiniging hebben geleid; • Volgens de bodemkwaliteitskaart van het stadsdeel is de achtergrondwaarde van de verontreiniging in en nabij het plangebied gekwalificeerd als matig verontreinigd. De Van Tuyll van Serooskerkenweg wordt op diezelfde kaart aangemerkt als niet verontreinigd. • Op de bodemkaart “dempingen en ophogingen in Amsterdam” zijn slootdempingen aangegeven op de locatie of in de nabije omgeving daarvan. • Het plangebied is tussen 1900 en 1929 opgehoogd. Ophogingen in deze periode werden meestal uitgevoerd met verontreinigd materiaal. Uit het bodembeheersplan en de bodemkwaliteitskaart van het stadsdeel blijkt dat de bodem van het plangebied licht verontreinigd is met enkele zware metalen. In het archiefonderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied, gelet op het voorgaande, verdacht is. Er is daarom een oriënterend bodemonderzoek verricht, waarover op 25 mei 2007 door Cauberg-Huygen is gerapporteerd. Daarin is geconcludeerd dat op slechts één boorlocatie een sterke verontreiniging met koper is aangetroffen, die waarschijnlijk gerelateerd is aan puinbijmengingen in de grond. Gezien de gemeten concentratie (geen actueel risico), het immobiele karakter van de verontreinigde parameters en het feit dat ter plaatse geen ondergrondse ontwikkelingen zijn gepland wordt aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht. Ten aanzien van een waarneming van sterk verontreinigd grondwater met arseen op één peilbuislocatie wordt nader onderzoek ook niet noodzakelijk geacht. Dit omdat de gemeten waarde waarschijnlijk is veroorzaakt door een beperkte tijd tussen plaatsing van de buis en de bemonstering dan wel door van nature verhoogde gehalten. De vrijkomende grond komt op basis van indicatieve toetsing in aanmerking voor hergebruik. De grond tot een diepte van 2 meter onder maaiveld kan waarschijnlijk worden toegepast als schone grond. De bodemkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen. 4.2.2 Geluidbelasting In het bestemmingsplan worden nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen (woningen en maatschappelijke voorzieningen) mogelijk gemaakt, waardoor akoestisch onderzoek vereist is. In het navolgende wordt achtereenvolgens ingegaan op wegverkeerslawaai, industrielawaai, spoorweglawaai en vliegtuiglawaai. - Wegverkeerslawaai Het plangebied ligt nabij de A10-Zuid. Deze snelweg ligt buiten de bebouwde kom en heeft meer dan 5 rijstroken, waardoor er een geluidszone van 600 meter geldt. Het grootste deel van het plangebied Stadionplein valt daarmee binnen de geluidszone van de A10-Zuid. 42
De geluidszone voor stedelijke wegen (50 km/u en hoger) is ingevolge de Wet geluidhinder 200 meter voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken. Hierdoor valt het plangebied binnen de geluidszones vanaf de stedelijke weg Stadionplein (onderdeel van de Amstelveenseweg en Stadionweg). Ter plaatse van de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen en scholen) is de uitvoering van akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai vereist om te bezien of en waar de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai - 48 dB - wordt overschreden als gevolg van wegverkeer op de A10-Zuid en de stedelijke weg Stadionplein. In januari 2009 is door dRO akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai verricht. Daarbij is aan de hand van verkeersprognoses berekend wat de toekomstige geluidsbelasting zal zijn ter plaatse van de diverse gevels van de geplande bebouwing. De volgende geluidswaarden (gecorrigeerde etmaalwaarde) zijn berekend. Stadionplein - Amstelveenseweg: Noordelijke blok noordgevel: Noordelijke blok westgevel: Noordelijke blok zuidgevel: Noordelijke blok oostgevel:
65 dB; 67 dB; 62 dB; 56 dB;
-
62 dB; 67 dB; 63 dB; 46 dB;
Zuidelijke blok noordgevel: Zuidelijke blok westgevel: Zuidelijke blok zuidgevel: Zuidelijke blok oostgevel:
Rijksweg A10 Noordelijke blok noordgevel: Noordelijke blok westgevel: Noordelijke blok zuidgevel: Noordelijke blok oostgevel:
46 dB; 52 dB; 53 dB; 46 dB;
-
47 dB; 53 dB; 55 dB; 48 dB.
Zuidelijke blok noordgevel: Zuidelijke blok westgevel: Zuidelijke blok zuidgevel: Zuidelijke blok oostgevel:
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. De maximaal toelaatbare waarde waar voor nieuwe geluidsgevoelige functies ontheffing voor kan worden verleend bedraagt 53 dB binnen de geluidszones van snelwegen en 63 dB binnen de geluidszones van stedelijke wegen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeurgrenswaarde wordt overschreden ter plaatse van de nieuwe bebouwing. Een aantal geveldelen van het noord- en zuidblok ondervindt vanwege het wegverkeer op het Stadionplein een maximale geluidsbelasting die varieert van 67 dB tot 63 dB en vanwege het wegverkeer op de A10-Zuid van 55 tot 53 dB. Daardoor geldt dat er voor deze gevels sprake is van een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde (63 dB bij stedelijke wegen en 53 dB bij snelwegen). Deze gevels zullen daarom als dove gevel (een gevel zonder te openen deuren en/of ramen) moeten worden uitgevoerd, tenzij geluidreducerende maatregelen kunnen worden uitgevoerd waardoor de geluidsbelasting op de gevels 63 dB of lager (in geval van stedelijke wegen) en/of 53 dB of lager (in geval van de A10-Zuid) zal worden. Voor het overige deel van de gevels geldt dat er geen sprake is van een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde. Deze gevels worden daarom niet als dove gevel uitgevoerd. Voor de nieuwe bebouwing waar een overschrijding van de voorkeurgrenswaarde aan de orde is, zullen hogere waarde worden vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Oud-Zuid. De nieuwe woningen zullen worden voorzien van een stille zijde waaraan verblijfsruimten als slaapkamers kunnen worden gesitueerd. Een stille zijde is een gevel waar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai van de A10-Zuid en stedelijke wegen lager is dan 48 dB. Een stille zijde kan eventueel 43
worden gerealiseerd door middel van het plaatsen van schermen aan de gevel, een gevel te maken die uitsteekt, afschermende balkons of afsluitbare loggia’s of een zaagtandvormige gevel. - Industrielawaai Het plangebied valt buiten de geluidszones voor industrielawaai. Een onderzoek naar industrielawaai is daarom niet aan de orde. - Spoorweglawaai Het plangebied ligt buiten de geluidszones voor spoorweglawaai. Een onderzoek naar spoorweglawaai is daarom niet aan de orde. - Vliegtuiglawaai Het plangebied ligt buiten de beperkingszone van het Luchthavenindelingbesluit. Er gelden daardoor geen beperkingen in het plangebied als gevolg van vliegtuiglawaai. 4.2.3 Water - Algemeen Het plangebied behoort tot het boezemgebied Amstelland-west. De Amstelveenseweg is de grens van het boezemgebied ter plaatse van het plangebied. Zodoende heeft de Amstelveenseweg een waterkerende functie. In het kader van de ontwikkeling van het Stadionplein vindt overleg plaats met de betrokken waterbeheerder (Waternet). - Waterkering De Amstelveenseweg fungeert als waterkering. Waterkeringen worden beschermd door de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, waarin geregeld is dat werken en bebouwing die de waterkerende functie zouden kunnen beïnvloeden niet zijn toegestaan, tenzij ontheffing is verleend. Daartoe is de ligging van de waterkering alsmede een kernzone en een beschermingszone gedefinieerd. De in het voorliggende bestemmingsplan geprojecteerde nieuwe bebouwing ligt buiten de kernzone en beschermingszone. - Verharding Het plangebied is nu volledig verhard, met uitzondering van het plantsoen aan de oostzijde en enkele groenstroken. In de toekomstige situatie blijft het plangebied grotendeels verhard, maar er zal ook groen worden toegevoegd. Zo zal het oppervlakte groen van de het van Tuyllplantsoen met 50 % worden vergroot tot 5.000 m2 een zal een deel van het noordplein groen worden.. De huidige groenstroken blijven behouden. Het zuidpleintje zal deels als groen worden ingericht. Ook zullen er mogelijk groene daken worden toegepast. Er wordt per saldo dus geen verhard oppervlak toegevoegd. - Grondwater Onder het Stadionplein wordt een parkeerkelder aangelegd. Deze parkeerkelder heeft gevolgen voor de grondwaterstromen. Het stadsdeel heeft daarom in maart 2007 een geohydrologisch onderzoek door Waternet laten uitvoeren naar de parkeerkelder. Daaruit blijkt dat de invloed van de parkeerkelder in de gebruiksfase (dus na oplevering) zeer gering zal zijn: • De verwachte toename in een stationaire situatie bedraagt enige centimeters aan de noordzijde van de parkeerkelder; • Aan de zuidzijde van de parkeerkelder wordt een afname van de grondwaterstand verwacht die in dezelfde orde van grootte ligt.
44
4.2.4 Luchtkwaliteit In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit), worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit, wat betreft een zestal stoffen. Voor de normen voor zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood geldt dat overschrijding daarvan in Nederland nauwelijks valt te verwachten. De norm voor stikstofdioxide wordt in Nederland met name in de directe omgeving van drukke (snel)wegen overschreden. De norm voor zwevende deeltjes wordt eveneens op diverse locaties overschreden. In de Wet milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat bij het voorbereiden van ruimtelijke plannen, waaronder een bestemmingsplan, de luchtkwaliteit moet worden betrokken in de afwegingen. Met name de in de Wet milieubeheer opgenomen “grenswaarden” zijn in dit kader relevant. Grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan dat, op een aangegeven moment zoveel mogelijk moet zijn bereikt, en waar die kwaliteit al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Om te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarin de grenswaarden worden overschreden of bestaande overschrijdingen toenemen, moet bij het opstellen van ruimtelijke plannen (zoals bestemmingsplannen) getoetst worden aan de grenswaarden. Een eventuele (toename van een) overschrijding van deze waarden kan als consequentie hebben dat bepaalde nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk zijn. In december 2008 is door Cauberg-Huygen onderzoek naar luchtkwaliteit verricht. De berekeningen in het onderzoek zijn uitgevoerd met het model CAR II, versie 7.0.1. De bijdrage van de snelweg is bepaald met behulp van versie 1.12 van het GeoSTACKS model. Uit de berekeningen is gebleken dat voor de relevante parameters in de toekomstige situaties er geen sprake is van overschrijdingen van grenswaarden zoals die zijn gesteld in de Wet milieubeheer. De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied, alsmede de extra verkeerbewegingen als gevolg van het plan, vormen geen belemmering voor de doorgang van het plan. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen een zone van 300 langs de rijksweg. Nader onderzoek is voor dit aspect van luchtkwaliteit niet noodzakelijk. 4.2.5 Flora en fauna Ten behoeve van de bescherming van soorten is in alle gebieden de Flora- en faunawet van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening moeten worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten zoals genoemd in de Flora- en faunawet. Uit gegevens of onderzoek moet blijken wat de gevolgen zijn voor de aanwezige flora en fauna. Daarnaast moet inzichtelijk worden gemaakt of het noodzakelijk is om ontheffing van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet te verkrijgen. In februari 2007 is door dRO aan de hand van een veldbezoek beoordeeld dat voor het plangebied geen natuurtoets hoeft te worden verricht. Daarvoor is de volgende argumentatie gebruikt: • Het plangebied waar gebouwd gaat worden is volstrekt versteend. Hier komen geen dier- of plantensoorten voor die worden beschermd door de flora- en faunawet. Er komen sowieso nauwelijks dieren en planten voor. • De FEBO-kiosken bieden geen schuilgelegenheid aan vleermuizen. Daarvoor is de constructie van de gebouwtjes te gesloten. • Er worden geen andere gebouwen gesloopt. • Het Stadionplein ligt niet in een trekroute van vleermuizen. Die loopt langs de Stadionkade. • In het plangebied bevindt zich geen water, waar zich amfibieën op zouden kunnen houden. • In het Van Tuyll van Serooskerkenplantsoen komen geen beschermde dieren voor die benadeeld worden door het verwijderen van de struiken. Sporadisch komt er wel eens een algemeen voorkomende diersoort voor, zoals de egel. Voor deze algemeen voorkomende soort heeft het ministerie van LNV vrijstelling verleend.
45
Het is altijd mogelijk dat in de struiken van het plantsoen een vogel (bijvoorbeeld merel, heggenmus) gaat broeden. Daarom wordt geadviseerd om de werkzaamheden in dit plantsoen niet in de broedtijd uit te voeren (1 maart - 1 augustus), of om voor de werkzaamheden starten een deskundige te laten onderzoeken of er vogels broeden in de te verwijderen struiken. 4.2.6 Hoogbouw Effect Rapportage (HER) In het plangebied worden geen gebouwen hoger dan 24 meter gerealiseerd. Dat is ruim onder de bouwhoogte waarvoor een HER dient te worden uitgevoerd. Een HER is daarom niet noodzakelijk. 4.2.7 Bezonning Om inzicht te krijgen in de te verwachten effecten van de nieuwbouw op de bezonning van de omliggende panden is een bezonningstudie uitgevoerd. Deze is tot stand gekomen door middel van een computersimulatie. Het computerprogramma voorziet in de verschillende zonstanden die gedurende het jaar en gedurende de dag aan de orde zijn. Door de gebouwen in de juiste coördinaten te plaatsen is het mogelijk een waarheidsgetrouwe weergave te geven van de bezonning en bijbehorende schaduwwerking op verschillende tijdstippen van een jaar en op een dag. Op 21 december staat de zon het laagst en is de dag het kortst. De zon staat dan boven de zuidelijke keerkring. Op 21 juni staat de zon boven de noordelijke keerkring, waardoor niet alleen lange dagen en hoge zonnestanden worden bereikt, maar de zon draait dan ook ver door. In de avond schijnt de zon zelfs vanuit noordwestelijke richting. De zonstand is op 21 maart en 21 september gelijk en dus worden dezelfde schaduweffecten bereikt. Op die data staat de zon boven de evenaar. In de bijlage zijn de verschillende modellen van de bezonningstudie weergegeven. Het onderstaande is een beschrijving van de uitgangspunten en resultaten van de studie. Voor bezonningstudies wordt vaak gebruik gemaakt van twee soorten modellen. Ten eerste modellen waarin wordt uitgegaan van een situatie waarbij de omliggende bebouwing buiten beschouwing is gelaten, een zogenaamde vrijveld situatie. In de praktijk is geen sprake van een vrijveld situatie, want het betreft een binnenstedelijke locatie waarbij rond het onderzoeksgebied verschillende bebouwing is gelegen. In deze bezonningstudie is daarom gebruik gemaakt van modellen waarbij de direct omliggende bebouwing en de schaduweffecten daarvan zijn weergegeven. Om (visueel) inzichtelijk te maken wat de invloed is van de nieuwbouw op de bezonning van de verschillende bouwlagen van de te onderzoeken objecten zijn de twee gebruikte modellen in 3-D uitgevoerd. Hierdoor is duidelijk zichtbaar welke bouwlagen in de nieuwe situatie schaduwhinder ondervinden. In de bezonningstudie voor het Stadionplein zijn twee invalshoeken gekozen: vanuit noordoostelijke hoek en vanuit noordwestelijke hoek. Met deze twee invalshoeken is goed te zien welke effecten de nieuwbouw hebben op de omliggende bebouwing en op het nieuwe Stadionplein. Vanuit de noordoostelijke invalshoek zijn in de bijlage afbeeldingen weergegeven van 21 maart (= september), 21 juni en 21 november (= januari). De weergegeven tijden zijn 9.00, 13.00 en 16.00 uur. vanuit de noordwestelijke invalshoek zijn in de bijlage afbeeldingen weergegeven van 19 februari (= oktober), 21 maart (= september), 21 juni en 21 november (= januari). De weergegeven tijden zijn van 14.00 tot 17.00 uur en in februari/oktober tevens om 12.00 uur. Uit de bezonningstudie blijkt dat het zuidblok nauwelijks voor schaduw op de omliggende bebouwing zorgt. Alleen in de maanden oktober tot en met februari is er vanaf 16.00 uur enige schaduw, maar omdat de zon in deze maanden laag staat is dit schaduweffect maar maximaal een uur merkbaar. De schaduw op het plein blijft over het algemeen beperkt tot de eerste 20 meter grenzend aan het zuidblok. Voor het noordblok geldt dat de schaduw in de wintermaanden het naastgelegen gebouw gedurende grotere delen van de middag raakt: in november tot en met januari vanaf 13.00 uur, in oktober en februari vanaf 14.00 en in maart en september vanaf 15.00 uur.
46
Voor de beoordeling van de bezonningseffecten van bebouwing worden de 'lichte' en de 'strenge' TNOnormen gehanteerd. Deze vinden hun oorsprong in het woonwaarderingsstelsel uit 1962. Voor voldoende bezonning in de woonkamer wordt de 'lichte' TNO-norm gehanteerd: ten minste 2 mogelijke bezonningsuren/dag in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende 8 maanden) ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van de raam. Voor goede bezonning in de woonkamer wordt de 'strenge' TNO-norm aangehouden: ten minste 3 mogelijke bezonningsuren/dag in de periode 21 januari - 22 november (gedurende 10 maanden) ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van de raam. De bezonning van de bebouwing westelijk van het zuidblok voldoet aan de ‘strenge’ TNO-norm aangezien tussen 19 februari en 21 oktober vanaf 12.00 uur zonlicht direct op de gevel valt en tot op zijn vroegst 16.00 geen schaduw van het zuidblok op de bestaande woningen valt. De bezonning van de bebouwing westelijk van het noordblok voldoet aan de ‘lichte’ TNO-norm aangezien tussen 19 februari en 21 oktober vanaf 12.00 uur zonlicht direct op de gevel valt en tot op zijn vroegst 14.00 geen schaduw van het zuidblok op de bestaande woningen valt. 4.2.8 Detailhandel In juni 2005 heeft BRO een ruimtelijk-economische onderbouwing opgesteld voor de functionele invullingmogelijkheden van het Stadionplein. Er is daarbij ook gekeken naar de bestaande winkelstructuur in de Stadionbuurt (Olympiaplein, Marathonweg en Stadionplein). In de ruimtelijk-economische onderbouwing is het volgende aangegeven: • Het huidige detailhandelsaanbod in de Stadionbuurt is vooral gericht op de dagelijkse verzorging van de omliggende buurt en wijk. In zijn totaliteit is de omvang van het winkelaanbod in de Stadionbuurt beperkt. Ten opzichte van de rest van het stadsdeel en landelijke gemiddelden beschikken de inwoners van de Stadionbuurt over relatief weinig winkelmeters in hun omgeving. Daarnaast is het winkelaanbod relatief kleinschalig; • Het Olympiaplein heeft door de goede bereikbaarheid, zichtbaarheid, diversiteit en de aanwezigheid van een supermarkt voldoende toekomstperspectief; • De Marathonweg heeft vanwege de beperkte fysieke mogelijkheden, de geringe zichtbaarheid en bereikbaarheid als boodschappencentrum alleen perspectief na grote investeringen en de vestiging van een supermarkt; • Het Stadionplein heeft perspectief vanwege de goede bereikbaarheid, zichtbaarheid en aanwezigheid van diverse functies (zoals markt en horeca). Een verdere ontwikkeling dient bij voorkeur in samenhang plaats te vinden met de nu aanwezige functies. In de toekomst zal het draagvlak in de Stadionbuurt op en rond het Stadionplein juist toenemen vanwege nieuwbouwplannen. Dit biedt perspectief voor nieuwe ontwikkelingen op het Stadionplein; • Door de centrale ligging, de bevolkingsgroei in het Olympisch Kwartier en de beperkte omvang van het detailhandelsaanbod in de Stadionbuurt is er een goede aanleiding om het Stadionplein als steunpunt te ontwikkelen. Een steunpunt is een klein cluster van diverse commerciële voorzieningen welke primair is gericht op de omliggende buurt en aanvullend op een groter en completer winkelcentrum; • Een ontwikkeling als steunpunt moet worden afgestemd op de overige winkelgebieden in de Stadionbuurt. Het handhaven van de wijkverzorgende functie van het Olympiaplein is daarbij uitgangspunt, terwijl voor de Marathonweg, gezien het geringe perspectief, verplaatsingen naar het Stadionplein als optie opengehouden kunnen worden zodat op de Marathonweg een cluster voor kleinschalige bedrijvigheid en dienstverlening ontstaat. Er wordt afgeraden om de supermarkt op het Stadionplein aan te vullen met een groot aantal dagelijkse winkels. • Binnen het te ontwikkelen steunpunt Stadionplein wordt de supermarkt als de trekker gezien. De supermarkt zal maximaal een buurt- c.q. wijkverzorgende functie moeten hebben, wat neer komt op een indicatief oppervlak van 1.200 tot 1.800 m² bvo; • Dag- en avondhoreca kan een aanvulling zijn op het steunpunt. Er is ruimte voor toevoeging van twee horecazaken met een oppervlak van 100 tot 150 m² bvo per vestiging; • Op het Stadionplein moet rekening worden gehouden met verplaatsingsmogelijkheden voor detailhandel op de Marathonweg en schaalvergroting voor bestaande winkels rond het Stadionplein. Er kan rekening worden gehouden met een oppervlak van circa 500 m² bvo per winkel. 47
Op 16 oktober 2008 heeft de Commissie Winkelplanning geadviseerd over het programma commerciële voorzieningen in het plan. De Commissie heeft geadviseerd de winkels te projecteren aan de noordzijde van het noordblok en de horeca aan de zuidzijde. Voorts wordt geadviseerd dat met name winkels in de (verzorgende) dagelijkse goederensector kansrijk zijn. Wat betreft parkeren wordt geadviseerd een deel de het geplande parkeerareaal op maaiveld aan te bieden. De aanbevelingen worden betrokken in de verdere uitwerking van de plannen, maar zijn niet van invloed op de inhoud van het bestemmingsplan wegens het gedetailleerde en op uitvoering gerichte karakter van de opmerkingen. In het kader van het woon- en leefklimaat is in de straat tussen de bestaande bebouwing aan het Stadionplein en het te realiseren Noordblok vestiging van horeca uitgesloten. Dit geldt voor de oostzijde van het bestemmingsvlak van het Noordblok, met uitzondering van de zuid-oost hoek van het blok. 4.2.9 Milieu-effectrapportage Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer en het op basis daarvan vastgestelde Besluit milieueffectrapportage 1994 (gewijzigd in augustus 2006) is het voor bepaalde ruimtelijke plannen die (als eerste) activiteiten mogelijk maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu verplicht om een milieueffectrapport (MER) op te stellen of om te beoordelen of een MER opgesteld moet worden. Woningen Het Besluit milieueffectrapportage van 1994, bijlage C en D onder 11.1 geeft aan dat bij het vaststellen van een ruimtelijk plan waarin de bouw van 4.000 woningen binnen de bebouwde kom wordt voorzien de MER-plicht van toepassing is. Bij de bouw van 2.000 woningen in een aaneengesloten gebied binnen de bebouwde kom is de MER beoordelingsplicht van toepassing. In het plangebied worden dergelijke woningaantallen niet gerealiseerd. Er geldt dus geen MER-plicht en MER-beoordelingsplicht voor de nieuwe woningen. Stadsproject Volgens het Besluit milieu-effectrapportage bestaat er een MER-beoordelingsplicht wanneer voor de uitvoering of wijziging van een stadsproject in de gevallen dat wordt voorzien in de realisatie van een 2 bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m of meer (inclusief parkeren). In het projectgebied wordt een dergelijk bedrijfsvloeroppervlak niet gerealiseerd. Recreatieve voorzieningen Volgens het Besluit milieu-effectrapportage 1994 dient een MER beoordelingsplicht te worden uitgevoerd wanneer er in een ruimtelijk plan een recreatieve voorziening wordt toegestaan die meer dan 250.000 bezoekers per jaar aantrekt. Indien jaarlijks meer dan 500.000 bezoekers worden verwacht geldt een directe MER-plicht. In het projectgebied zijn dergelijke recreatieve of toeristische voorzieningen uitgesloten. 4.2.10 Economische uitvoerbaarheid Voor de ontwikkeling van het Stadionplein is een grondexploitatie opgesteld. Daaruit blijkt dat de ontwikkeling van het Stadionplein een positief resultaat op de grondexploitatie te geven. Het investeringsbesluit is op 22 april 2009 vastgesteld door de gemeenteraad centrale stad. Bij de berekening van de grondprijzen is uitgegaan van een residuele benadering, waarmee het voor een ontwikkelaar mogelijk is het plan rendabel te ontwikkelen. Er hoeven voor de uitvoering geen gronden of opstallen te worden verworven. Eventuele kosten voor de sanering van de bodem komen ten laste van de central post bodemsanering. De huidige snackbar krijgt een nieuwe locatie in het plangebied, ook de markt keert terug. Tijdens de bouwwerkzaamheden zullen zowel de snackbar als de markt tijdelijk nabij het Stadionplein worden gesitueerd. Alle gronden zijn eigendom van de gemeente Amsterdam. Er is daarom geen aanleiding een exploitatieplan zoals bedoeld in de Wro vast te stellen.
48
4.3 Opbouw van het bestemmingsplan Dit bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand, regels en een toelichting. Het GML-bestand bevat de plankaart, waaraan de regels zijn gekoppeld. Deze vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Plankaart Op de verbeelding van de plankaart wordt door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes/volumes staan aangegeven. De kaart heeft, in samenhang met de regels, een juridisch bindend karakter. Als ondergrond is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de plankaart te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de plankaart weergegeven. Regels In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2008, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten. In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden. Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling zijn opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de planregels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling. In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid dient hierbij een vaste volgorde te worden aangehouden. Voor zover voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing, geldt dit voor alle soorten bestemmingen. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd: - Bestemmingsomschrijving - Bouwregels - Nadere eisen - Ontheffing van de bouwregels - Specifieke gebruiksregels - Ontheffing van de gebruiksregels - Aanlegvergunning - Sloopvergunning - Wijzigingsbevoegdheid In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen 49
zijnde. In een aantal gevallen is in afwijking van bepalingen in de eerder genoemde leden mogelijk, in sommige gevallen is dit slechts mogelijk na het verlenen van een ontheffing door het dagelijks bestuur. In de specifieke gebruiksregels worden nadere bepalingen gegeven omtrent de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen. Wijze van regelen In het bestemmingsplan zijn voor alle gronden bestemmingen opgenomen die een direct bouwrecht verlenen, dus zonder uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid. De reden daarvan is dat reeds een uitgewerkt Stedenbouwkundig Plan door de stadsdeelraad is vastgesteld, waarin de te realiseren bouwmassa’s en functies voldoende concreet benoemd zijn om de aanvaardbaarheid van de ruimtelijke effecten af te kunnen wegen. Dit uit zich onder meer in de uitgevoerde onderzoeken naar luchtkwaliteit, geluidhinder et cetera, waaruit blijkt dat het plan zonder meer uitvoerbaar is binnen de kaders van de wet. De diverse te realiseren gebouwen en ruimten hebben afzonderlijke bestemmingen gekregen, omdat de functionele invulling per gebouw / ruimte verschilt. Het noordblok is bestemd als Gemengd – 1, waarbinnen wonen, detailhandel, horeca en parkeren is toegestaan. Het zuidblok is bestemd als Gemengd – 2, wat de bouw van culturele voorzieningen en een hotel mogelijk maakt. Binnen deze bestemming zijn woningen alleen toegestaan na wijziging van het bestemmingsplan, wat kan plaatsvinden indien zou blijken dat een rendabele exploitatie van een hotel niet mogelijk is. Het voorrang geven aan een hotelontwikkeling sluit aan bij het Strategiebesluit van april 2009 en is in overeenstemming met het gemeentelijke hotelbeleid van november 2007. De kiosken hebben de bestemming Gemengd – 3, omdat binnen deze gebouwen uitsluitend publiekgerichte functies, niet zijnde een snackbar, gewenst zijn. De hoofdverkeersstructuur binnen het plan is bestemd als Verkeer, terwijl het plein is bestemd als Verkeer – Verblijfsgebied. In hoofdzaak is het verschil dat binnen Verkeer autowegen bestaan en dat binnen Verkeer – Verblijfsgebied de pleinfuncties centraal staan en de auto’s alleen ondergronds zijn toegestaan. Op het plein kan een groot kunstobject worden opgericht, dat in samenspraak met de buurt wordt geplaatst. Tenslotte zijn er nog enkele stroken groen bestemd als Groen. Nadere eisen Binnen de bestemmingen Gemengd – 1 is in de planregels opgenomen dat het Dagelijks Bestuur nadere eisen kan stellen ten aanzien van bouwplannen die voorzien in geluidgevoelige gebouwen. Aanleiding voor deze bepaling is dat de nieuwe gebouwen, waarin woningen maatschappelijke voorzieningen kunnen worden gerealiseerd, geluidhinder vanwege de omliggende wegen en de A10 ondervinden. Op een aantal geveldelen is blijkens akoestisch onderzoek een geluidbelasting aan de orde die hoger is dan de maximale hogere grenswaarden die op grond van de Wet geluidhinder zijn toegestaan. Ook is er incidenteel sprake van een onaanvaardbare samenloop van geluidhinder (cumulatie). In die gevallen zullen aan de gevel extra maatregelen getroffen moeten worden door bijvoorbeeld dove gevels of vliesgevels toe te passen. Omdat er nog geen concrete bouwplannen zijn voorbereid zijn deze eisen niet nu al geconcretiseerd. Het Dagelijks Bestuur stelt de nadere eisen op basis van nader akoestisch onderzoek dat uitgevoerd moet worden in het kader van het bouwplan. Ontheffingen Binnen de bestemmingen Gemengd – 1 en Gemengd – 2 is een regeling opgenomen die beoogt strikte bescherming biedt aan het principe dat ruime binnenterreinen worden gecreëerd, die licht en lucht tot de woningen toelaten. Anderzijds wordt nagestreefd de ontwerpende architecten flexibiliteit te bieden. Deze twee uitgangspunten hebben geleid tot een regeling waarin een achtergevelrooilijn is vastgelegd die standaard een woningdiepte van maximaal 8 meter mogelijk maakt, maar waar door ontheffing van de bouwregels tot diepere woningen kan worden gekomen mits een vastgestelde minimale maat van het binnenterrein resteert. In de openbare ruimte worden ontheffingen worden slechts met terughoudendheid verleend en indien geen redelijke alternatieve oplossingen voor handen zijn. In dat licht bezien geldt voor de bestemming Verkeer – Verblijf dat het stadsdeel nastreeft het plein zo veel mogelijk vrij van incidentele bebouwing te 50
houden en daarom toegangshuisjes tot de parkeergarage, nutsvoorzieningen, toiletgebouwen en dergelijke in principe niet toe te staan. De toegangen tot de parkeergarage mogen bijvoorbeeld uitsluitend worden gerealiseerd voor zover brandveiligheidseisen daartoe aanleiding geven en nutsvoorzieningen mogen alleen ondergronds of in de bestemmingen Gemengd – 1 en Gemengd – 2 worden gerealiseerd. De algemene ontheffingsregels maken de bouw van bovengrondse nutsvoorzieningen wel mogelijk, maar dit is uitsluitend toe te passen indien geen andere oplossingen uitvoernaar zijn. De te realiseren parkeerkelder mag een diepte hebben van 8,5 meter onder NAP. In de watertoetsprocedure is vastgesteld dat er in ieder geval tot die diepte geen onaanvaardbare geohydrologische effecten te verwachten zijn. Indien een diepere kelder worden nagestreefd, om een twee- of drielaagse parkeergarage te bouwen, is nader onderzoek naar de geohydrologische effecten nodig. Als uit dat onderzoek blijkt dat de geohydrologische effecten aanvaardbaar zijn kan een diepere kelder (tot maximaal 14 meter onder NAP) worden gebouwd. Binnen de dubbelbestemming Waarde - Waterkering geldt een bouwverbod, waarvan alleen na ontheffing afgeweken kan worden. Dit bouwverbod is uitsluitend gericht op de bescherming van de belangen van de beheerder van de waterkering. De ontheffingsmogelijkheid is daarom in de planregels gekoppeld aan een positief advies van de beheerder van de waterkering. Voor ontheffingen die overschrijding van de maximale bouwhoogten van gebouwen mogelijk maken, zoals bijvoorbeeld voor dakopbouwen en lifthuizen en dergelijke, geldt het algemene principe dat deze onderdelen van de gebouwen zo min mogelijk invloed dienen te hebben op het zicht vanuit de openbare ruimte.
51
5 5.1
Inspraak en overleg Inspraak n.a.v. het voorontwerp bestemmingsplan
Op basis van het Schetsontwerp is in het voorjaar van 2007 een concept Investeringsbesluit en een conceptontwerp bestemmingsplan opgesteld, waarover van 29 mei 2007 tot 10 juli 2007 inspraak is gehouden. Het plan kon niet rekenen op draagvlak bij de bewoners. De Buurtgroep Stadionplein diende een eigen plan door middel van een Burgerinitiatief in. In de raadscommissie van 11 maart 2008 werd geconstateerd dat beide plannen sterke punten hadden, maar ook tekortkomingen. Het Dagelijks Bestuur kreeg daarom van de raad de opdracht samen met de buurtgroep toe te werken naar een nieuw plan, dat zou kunnen rekenen op draagvlak bij buurtgroep, buurt en stadsdeel. Om dit nieuwe plan te kunnen maken, hebben het stadsdeel en de buurtgroep verschillende overleggen gevoerd. Het resultaat van het overleg is een Programma van Eisen van 29 mei 2008 waaraan het nieuwe plan moet voldoen. Het Programma van Eisen is in juni 2008 door de voorzitter van de buurtgroep en de portefeuillehouder gezamenlijk aan de raadscommissie Ruimte en Wonen gepresenteerd. Dit gezamenlijke Programma van Eisen is door architectenbureau OMA vertaald in een schetsontwerp dat de basis vormt voor het Stedenbouwkundig Plan. In dit plan is ook rekening gehouden met de verschillende reacties die door de buurt in juni 2007 zijn gegeven op het vorige plan. Het Stedenbouwkundig Plan vervangt, samen met de raadsvoordracht en de grondexploitatie met de financiële toelichting, het concept-Investeringsbesluit uit 2007. Het Stedenbouwkundig Plan is op 17 december 2008 door de raad vastgesteld
5.2
Resultaat van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties: 1. VROM Inspectie Noord-West; 2. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat Generaal Rijkswaterstaat, Directie Noord Holland; 3. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; 4. Provincie Noord-Holland, bureau Ruimtelijke Inrichting Zuid; 5. Burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (APC en dRO); 6. Gemeente Amsterdam, Dienst Milieu- en bouwtoezicht (DMB); 7. Dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer (dIVV); 8. Waternet; 9. Bureau Monumenten & Archeologie (Amsterdam); 10. Dienst Binnenwaterbeheer; 11. Dagelijks Bestuur stadsdeel Zuideramstel; 12. Continuon; 13. Gastransport Services, district west; 14. KPN Telecom, afdeling UTN Straalverbindingen; 15. Kamer van Koophandel en fabrieken Amsterdam. De artikel 3.1.1-reacties van de verschillende instanties worden hierna weergegeven en beantwoord. VROM-inspectie Noord-West De adressant heeft te kennen gegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Voorts wordt aangegeven dat enkele andere rijksdiensten, geen aanleiding zien tot het maken van opmerkingen. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat Generaal Rijkswaterstaat, Directie Noord Holland Opmerking 1 De adressant verzoekt de beschrijving van de Vierde Nota Waterhuishouding aan te passen zodat de hoofddoelstelling van deze nota beter wordt verwoord. 52
Antwoord 1 Naar aanleiding van de opmerking zijn enkele aanpassingen aan de desbetreffende teksten in de plantoelichting doorgevoerd. Opmerking 2 De adressant verzoekt bij het akoestisch onderzoek tevens de gehanteerde verkeerscijfers op te nemen. Daarbij wordt opgemerkt dat afstemming heeft plaatsgevonden tussen Rijkswaterstaat en de dRO (die het onderzoek uitvoerde) over de verkeerscijfers voor de A10. Antwoord 2 Aan het verzoek wordt tegemoet gekomen. Opmerking 3 De adressant stelt dat de nieuwe woningbouw niet in overeenstemming is met de Nota Ruimte, omdat er door het project meer woningen geluidbelast zullen zijn Antwoord 3 De lezing van de Nota Ruimte zoals deze door de adressant wordt gepresenteerd is veel te eenzijdig en treft geen doel. De Nota Ruimte is in hoofdzaak gericht op bundeling van verstedelijking en infrastructuur. Verder heeft het rijk woningbouwdoelstellingen. Verdichting van de bestaande stad en het toevoegen van nieuwe woningen is een belangrijk onderdeel van het rijksbeleid. Uit het akoestisch onderzoek blijkt overigens dat de nieuwe bebouwing een afschermende werking heeft voor bestaande woningen die geluidbelast zijn. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten Opmerking 1 De adressant verzoekt om in de plantoelichting te noemen dat de minister voornemens is Plan Zuid aan te wijzen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Antwoord 1 De plantoelichting is hierop aangevuld. Opmerking 2 De adressant geeft aan het voorliggende plan, in tegenstelling tot eerdere plannen, op hoofdlijnen te ondersteunen. In de reactie wordt dit nader onderbouwd, waarin de draaiing van het plein van bepalend is. Antwoord 2 Van de opmerking wordt nota genomen. Opmerking 3 Verzocht wordt in het plan een passage op te nemen over de samenhang in het ontwerp tussen het noordelijke en het zuidelijke blok. Antwoord 3 De gebouwen op het Stadionplein zullen tegelijker tijd één ensemble vormen met de twee Citroëngebouwen en reageren op de vroeg 20e eeuwse woningbouw van de van Tuyll van Serooskerkenwijk. Beide gebouwen zijn ingetogen in vorm materiaal kleur en detaillering en hebben een onderlinge verwantschap in architectuur. Beide gebouwen hebben in hun klare sculptuur een duidelijke overeenkomst (kubistisch hoofdvolumes waaruit kleinere kubistische volumes worden uitgesneden/weggelaten). De Citroëngebouwen zijn de referentie, niet zozeer qua specifiek materiaalgebruik, maar meer qua eenduidigheid van het gebruik van materialen. Het gaat niet zozeer om het materiaal dat gebruikt wordt, maar het is meer een zoektocht naar één bewerking die antwoord geeft op alle verschillende condities er om heen. Opmerking 4 De adressant acht een bouwhoogte van 30 meter voor het cultuurgebouw te hoog en verzoekt deze te verlagen tot 24 meter. Antwoord 4 Het cultuurgebouw maakt inmiddels geen deel meer uit van het plan. 53
Provincie Noord-Holland, bureau Ruimtelijke Inrichting Zuid Opmerking 1 Aangegeven is dat het plan is getoetst aan het streekplan. Geconstateerd wordt dat het plan past binnen de relevante beleidskaders. Antwoord 1 Van de opmerking wordt nota genomen. Opmerking 2 Verzocht wordt het onderzoek naar de invloed van de bouw van de parkeergarage op de waterhuishouding in de waterparagraaf op te nemen. Antwoord 2 Op basis van geohydrologisch onderzoek door Waternet is geconstateerd dat de invloed van de garage op het grondwater in de gebruiksfase zeer gering zal zijn, in een marge van centimeters. De plantoelichting is hierop aangevuld. Opmerking 3 Opgemerkt wordt dat it de plantoelichting moet blijken dat wordt voldaan aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen. Antwoord 3 De plantoelichting is hierop aangevuld. Er wordt voldaan aan de desbetreffende bepalingen uit de Wet milieubeheer. Burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (APC en dRO) Opmerking 1 Aangegeven is dat het plan is getoetst aan het structuurplan en aan overig relevant beleid. Geconstateerd wordt dat het plan past binnen de relevante beleidskaders. Antwoord 1 Van de opmerking wordt nota genomen. Opmerking 2 De adressant mist een beperking van het oppervlak kantoren en de te hanteren parkeernorm. Voorts wordt gewezen op het gemeentelijk beleid ten aanzien van nieuwe kantoorontwikkelingen zoals is neergelegd in het Plabeka. Antwoord 2 In het kader van het Plabeka II (vastgesteld door het college van B&W op 20 februari 2007) zijn 31 locaties benoemd waar de kantoorruimte geheel of gedeeltelijk geschrapt zou moeten worden. Daarnaast hebben zeven plannen de opdracht gekregen tot temporiseren en zal op 11 plaatsen de aanwezige kantoorruimte behouden moeten blijven. In deze beleidsnota wordt niet gespoken over het Stadionplein. Op het Stadionplein worden geen kantoren mogelijk gemaakt; dit was niet mogelijk in het voorontwerpbestemmingsplan, maar ook met het ontwerpbestemmingsplan wordt dit niet mogelijk gemaakt. Opmerking 3 Geadviseerd wordt de parkeergarage onder het Olympisch Stadion in de parkeerbalans te verwerken, gezien de afspraken over de invulling van het Stadionplein bij de bouw daarvan. Antwoord 3 Er is geen aanleiding om de parkeergarage onder het Stadion bij de parkeerbalans van het Stadionplein te betrekken. Deze garage van 850 plaatsen is als volgt bestemd: 300 plaatsen voor bewoners in het Olympisch Kwartier, 250 plaatsen voor P+R, 115 bedrijfsplaatsen voor bedrijven in het gebouw en gebied en 115 bezoekersplaatsen. Slechts de laatste categorie zou in een breder kader kunnen worden geplaatst, maar gezien de druk die er op een aantal momenten op deze plaatsen is (gebruik a.g.v. activiteiten in het Stadion, de sporthallen Zuid en de Schinkeleilanden), lijkt dit niet erg zinvol. Opmerking 4 Onder verwijzing naar het Amsterdamse beleid daaromtrent wordt gevraagd of en hoe aan het uitgangspunt van stille zijden wordt voldaan. 54
Antwoord 4 Uit het door dRO uitgevoerde akoestisch onderzoek (januari 2009) blijkt dat het mogelijk is overal, op één gevel na, te voldoen aan de eis van stille zijden. De bedoelde gevel die niet stil is heeft een geluidbelasting van 49 dB, wat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde met 1 dB is. Dit is eenvoudig op te lossen door maatregelen zoals bijvoorbeeld een afsluitbare loggia. Opmerking 5 Opgemerkt wordt dat bij het onderzoek naar luchtkwaliteit geen gebruik kan worden gemaakt van achtergrondwaarden op basis van de GGD maar allen van de GCN-kaart. Antwoord 5 Inmiddels is nieuw onderzoek uitgevoerd, dat uitgaat van de GCN-kaart. Daaruit blijkt dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plan. Opmerking 6 De adressant maakt een algemene opmerking over de werking van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen. Antwoord 6 De opmerking leidt niet tot aanpassing van het plan, het plan voldoet aan het BEVI. Opmerking 7 Opgemerkt wordt dat de waterparagraaf ontbreekt en oriënterend bodemonderzoek onvoldoende zekerheid biedt omtrent de milieukundige geschiktheid van de bodemkwaliteit. Antwoord 7 Op basis van de gegevens die Waternet daarvoor heeft geleverd is de waterparagraaf ingevoegd. Ten aanzien van bodemonderzoek geldt dat er meer onderzoek is gedaan dan alleen een oriënterend onderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat de bodemgesteldheid van voldoende kwaliteit is voor de beoogde functies. Naar aanleiding van de opmerking zijn enkele aanpassingen aan de desbetreffende teksten in de plantoelichting doorgevoerd. Gemeente Amsterdam, Dienst Milieu en Bouwtoezicht Opmerking 1 De adressant plaats enkele opmerkingen over de leesbaarheid en interpretatiemogelijkheden van een aantal in de planregels opgenomen begrippen. Antwoord 1 Onder dankzegging voor de nauwkeurige lezing van het voorontwerp bestemmingsplan zijn enkele aanpassingen aan de begrippen doorgevoerd. Daarbij zijn de begrippen, waarvoor het SVBP per 1 juli 2009 bindende definities voor geeft, conform het SVBP aangepast. Opmerking 2 De adressant merkt op dat de uit het plan volgende wijzigingen in de verkeerscirculatie en de fysieke maatregelen aan bestaande wegen op grond van de Wet geluidhinder vergen dat onderzoek wordt verricht naar de akoestische gevolgen voor bestaande woningen. Voorts wordt gesteld dat het aanbeveling verdient de geluidbelasting vanwege 30 km/uur wegen te onderzoeken. Antwoord 2 De bedoelde wijzigingen zijn zodanig dat geen toename van geluidhinder op bestaande woningen verwacht wordt die 2 dB of meer bedraagt. De wijzigingen betreffen namelijk een knip van een nu en in de toekomst rustige weg, waar geen doorgaand verkeer over rijdt. In de plantoelichting wordt voorts uiteengezet dat maatregelen worden getroffen om nieuw sluipverkeer tegen te gaan, zodat ook dat niet leidt tot een relevante toename van geluidhinder. Wat betreft de opmerking over de 30 km/uur wegen geldt dat de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek voor deze wegen voorschrijft. De desbetreffende wegen hebben en krijgen geen functie voor doorgaand verkeer en het plan leidt niet tot zodanige wijzigingen van verkeersstromen dat in het kader van de planologische afweging een nader onderzoek nodig is. Het nieuwe bouwprogramma wordt direct op de aangrenzende hoofdontsluitingswegen afgewikkeld en niet via de 30 km wegen.
55
Opmerking 3 De adressant stelt voor de teksten met betrekking tot Externe Veiligheid zodanig te redigeren dat nadrukkelijker blijkt dat er geen belemmeringen worden opgeworpen met betrekking tot de Externe Veiligheid. Antwoord 3 Naar aanleiding van de opmerkingen zijn enkele aanpassingen aan de desbetreffende teksten in de plantoelichting doorgevoerd. Opmerking 4 De adressant stekt dat op grond van de wet- en regelgeving met betrekking tot de luchtkwaliteit onderzoek gedaan moet worden naar de invloed van de emissies van de parkeergarage op de luchtkwaliteit. Antwoord 4 De veronderstelling van de adressant is onjuist. De wet- en regelgeving omtrent de bouw van openbare parkeergarages voorziet reeds in de waarborgen dat geen luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Er is recent onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de Wet milieubeheer. Opmerking 5 De adressant schrijft dat de tekst in de plantoelichting de indruk wekt dat nog geen onderzoek is gedaan naar de bodemkwaliteit, terwijl dat wel heeft plaatsgevonden en er is geconstateerd dat de bodemgesteldheid van voldoende kwaliteit is voor de beoogde functies. Antwoord 5 Naar aanleiding van de opmerking zijn enkele aanpassingen aan de desbetreffende teksten in de plantoelichting doorgevoerd. Waternet Opmerking 1 In haar reactie heeft Waternet haar uitgangspunten met betrekking tot de (integrale) waterhuishouding naar voren willen brengen. Deze uitgangspunten zijn niet van invloed op de inhoud of de uitvoerbaarheid van de bouwplannen. Antwoord 1 De bestemmingsplantoelichting is op basis van de reactie aangevuld. Bureau Monumenten & Archeologie (Amsterdam) Opmerking 1 Ten aanzien van de beleidsbeschrijving over archeologie merkt de adressant op dat de weergegeven tekst verouderd is. Verzocht wordt deze tekst te actualiseren. Geconstateerd wordt dat m.b.v. het opnemen van een aanlegvergunning, of het stellen van nadere eisen, in een bestemmingsplan het principe ‘de verstoorder betaalt’ te verankeren. Antwoord 1 Naar aanleiding van de opmerking zijn enkele aanpassingen aan de desbetreffende teksten in de plantoelichting doorgevoerd. Het gebied met een hoge archeologische waarde / vindkans krijgt in het bestemmingsplan de dubbelbestemming ‘Waarde – archeologie’ (met daaraan een aanlegvergunning gekoppeld). Opmerking 2 De adressant verwijst naar een eerdere brief, als reactie op het Investeringsbesluit, over stedenbouwkundige aspecten. De adressant merkt op dat de bestemmingsplanregels voldoende speelruimte geven om in de uitwerking van het Schetsontwerp te zoeken naar een maximaal zicht op de Marathontoren. De gemaakte opmerking over de bouwhoogte van de nieuwbouw wordt als herhaald en ingelast beschouwd. Antwoord 2 De nieuwbouw in de door de adressant genoemde zichtlijn op de Marathontoren is in het ontwerp bestemmingsplan komen te vervallen.
56
Opmerking 3 Verzocht wordt in de plantoelichting in te gaan op het door de gemeenteraad van Amsterdam vastgestelde beleid ‘Ruimte voor geschiedenis’. Antwoord 3 Aan het verzoek is tegemoet gekomen. Dienst Binnenwaterbeheer De adressant heeft te kennen gegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Dagelijks Bestuur stadsdeel Zuideramstel Opmerking 1 De adressant plaats enkele tekstuele onjuistheden in de planregels. Antwoord 1 Onder dankzegging voor de nauwkeurige lezing van het voorontwerp bestemmingsplan zijn de aanpassingen doorgevoerd. Continuon De adressant heeft te kennen gegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Gastransport Services, district west De adressant heeft te kennen gegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. KPN Telecom, afdeling UTN Straalverbindingen De adressant heeft te kennen gegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Gemeentevervoerbedrijf Amsterdam Opmerking 1 De adressant verzoekt het plan in de Centrale Verkeerscommissie aan de orde te stellen. De adressant geeft aan tegen de verplaatsing van haltes zijn, omdat dit de doorstroming van bus- en tramverkeer niet ten goede zal komen. Antwoord 1 Het plan is voorgelegd aan de CVC (d.d. 7 oktober 2008). De CVC gaat in hoofdlijnen akkoord met de verdere uitwerking. De CVC maakt zich zorgen over de ontsluiting van de Amstelveenseweg – Argonautenstraat. Er moet een oplossing worden bedacht, waarbij het kruispunt niet vast komt te staan. Verkeer door de wijk heen is geen wenselijke situatie. Kamer van Koophandel en fabrieken Amsterdam De adressant heeft te kennen gegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
57
Bijlagen: Bijlage 1.
Quick Scan Archeologie
Bijlage 2.
Archeologisch Bureau-Onderzoek
Bijlage 3.
Duurzaam Stadionplein
Bijlage 4.
Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5.
Verslag TAVGA
Bijlage 6.
Onderzoek Luchtkwaliteit Stadionplein Amsterdam
Bijlage 7.
Geohydrologisch Onderzoek
Bijlage 8.
Advies Natuurtoets
Bijlage 9.
Bodemonderzoek
Bijlage 10.
Rapport Parkeergarage Ontsluitingsvarianten
Bijlage 11.
Notulen 68e Ambtelijke Verkeerscommissie
Bijlage 12.
Advies Commissie Winkelplanning
Bijlage 13.
Advies Amsterdamse Raad voor de Stadsontwikkeling
Bijlage 14.
Bezonningsstudie