BESTEMMINGSPLAN
OOSTERFLANKWOONWIJK
januari 2007
BESTEMMINGSPLAN
OOSTERFLANKWOONWIJK
Opgesteld door: dS+V Ruimtelijke Ordening, bureau Bestemmingsplannen Galvanistraat 15 Postbus 6699
Goedgekeurd d.d.: 27-04-2009
3002 AR ROTTERDAM
Onherroepelijk d.d.: 17-07-2009
januari 2007
Vastgesteld d.d.: 29-01-2009
INHOUD I
Toelichting
II
Voorschriften
III
Bijlagen
IV
Kaarten (apart bijgevoegd)
Luchtfoto Aeroview (circa 1986)
I TOELICHTING
INHOUDSOPGAVE TOELICHTING 1. INLEIDING 1.1 Aanleiding tot het bestemmingsplan 1.2 Gekozen planopzet 1.3 Ligging en begrenzing van het plangebied 1.4 Vigerende plannen 1.5 Planologische en bestuurlijke randvoorwaarden
11 11 11 11 11 13
2. BESCHRIJVING PLANGEBIED 2.1 Archeologie 2.2 Stedenbouwkundige structuur 2.3 Verkeer en vervoer 2.4 Bevolking en wonen 2.5 Voorzieningen 2.6 Water
17 17 19 19 21 22 25
3. ONTWIKKELINGEN 3.1 Aan- en bijgebouwen regeling en dakterrassen 3.2 Ontwikkelingslocatie 3.3 Wijzigingsbevoegdheden 3.4 Werken aan huis 3.5 Ruimtegebruik
31 31 31 31 31 31
4. MILIEU 4.1 Beleid 4.2 Milieuzonering 4.3 Geluid 4.3.1. Wegverkeer 4.3.2. Railverkeer 4.3.3. Luchtvaart 4.3.4. Industrielawaai 4.3.5. Conclusie 4.4 Luchtkwaliteit 4.5 Bodem 4.6 Externe veiligheid 4.6.1. Transport gevaarlijke stoffen over de weg 4.6.2. Transport gevaarlijke stoffen over de rail 4.6.3. Transport gevaarlijke stoffen over water 4.6.4. Leidingen 4.6.5. LPG-tankstations 4.6.6. Inrichtingen 4.6.7. Vuurwerkopslaglocaties 4.7 Flora en Fauna 4.8 Duurzaamheid
33 33 33 34 34 35 35 35 35 35 38 39 39 39 40 40 40 41 41 41 43
5. SOCIALE VEILIGHEID EN LEEFBAARHEID 5.1 Sociale veiligheid 5.2 Leefbaarheid
45 45 45
6.
FINANCIËLE UITVOERBAARHEID
47
7.
HANDHAVING
49
8. MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID 8.1. Vooroverleg 8.2. Inspraak
51 51 59
1
INLEIDING
1.1 Aanleiding tot het bestemmingsplan Het vigerende bestemmingsplan ‘Oosterflank’ is een bestemmingsplan dat nagenoeg geheel bestaat uit uit te werken bestemmingen. Voor de onderdelen waarvoor een uitwerkingsplicht (art. 11 WRO) geldt, heeft na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan een bouwverbod gegolden, zolang er geen door Gedeputeerde Staten (GS) goedgekeurd uitwerkingsplan was. Het bouwverbod kon worden doorbroken door middel van een anticipatieprocedure. De woonwijk is destijds gebouwd met behulp van anticipatieprocedures. Uitwerkingen zijn er niet tot nauwelijks gemaakt. Bij woningeigenaren bestaat inmiddels een grote behoefte de woning te wijzigen/vergroten. Een toetsing van het bouwplan aan het bestemmingsplan is nu niet mogelijk. Daarnaast moet het bestemmingsplan (onherroepelijk geworden in 1983), nodig geactualiseerd worden. Voorgaande geeft voldoende aanleiding tot het maken van een nieuw bestemminsplan voor het woongebied van de wijk Oosterflank.
1.2
Gekozen planopzet
De gekozen planvorm is een gedetailleerd conserverend bestemmingsplan met één globale bestemming voor maatschappelijke voorzieningen. De globale bestemming voor de maatschappelijke voorzieningen biedt enige flexibiliteit met betrekking tot mogelijke uitbreidingen voor de betreffende voorzieningen (o.a. scholen). Tevens wordt er een aantal vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen zodat het plan op onderdelen voldoende flexibiliteit biedt.
1.3
Ligging en begrenzing van het plangebied
Het plangebied Oosterflank ligt in het oosten van de gemeente Rotterdam, in de deelgemeente Prins Alexander. Oosterflank ligt tegen de gemeentegrens met Capelle aan den IJssel. Het plangebied Oosterflank wordt begrensd door de Hoofdweg in het noorden, de Capelseweg/gemeentegrens in het oosten, de gemeentegrens en de Prins Constantijnweg in het zuiden en de Prins Alexanderlaan en de Grote Beer in het westen. De plangrenzen zijn zo gekozen dat het plan aansluit op het vigerende bestemmingsplan ‘Prinsenland’ en de in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen “Het Lage Land/Oud Prinsenland” en de Alexanderknoop.
1.4
Vigerende plannen
-
Het vigerende bestemmingsplan ‘Centrum-Oost’ werd vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 19-01-1978, gedeeltelijk goedgekeurd door Openbaar Lichaam Rijnmond op 20-03-1979 en gedeeltelijk onherroepelijk op 08-02-1983. De eerste partiële herziening is vastgesteld op 10-09-1981 en goedgekeurd op 19-10-1982. In deze eerste herziening is de naam van het plan gewijzigd in ‘Oosterflank’. De tweede partiële herziening van het bestemmingsplan ‘Oosterflank’ is vastgesteld op 15-12- 1994 en goedgekeurd op 06-06-1995.
-
11
12
1.5
Planologische en bestuurlijke randvoorwaarden
Een aantal randvoorwaarden wordt gesteld door diverse regionale, stedelijke en deelgemeentelijke nota’s en plannen. Deze randvoorwaarden worden kort samengevat. Zij vormen het groter kader. Nationaal Beleid Nota Ruimte (2005/2006) Op 17 januari 2006 is de Nota Ruimte door de Eerste Kamer aangenomen. Hiermee is eindelijk formeel de vijfde nota Ruimtelijke Ordening vervangen, maar vooral bijgestuurd door de Nota Ruimte. De Nota Ruimte is als strategische nota op hoofdlijnen een planologische kernbeslissing (PKB) in de zin van de WRO. De Nota Ruimte heeft de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en het tweede Structuurschema Groene Ruimte geïntegreerd opgenomen. Belangrijkste verschil is dat de Nota Ruimte uitgaat van ontwikkelingsplanologie (ontwikkeling) in plaats van toelatingsplanologie (ordening). Daarnaast zijn de rode contouren komen te vervallen. Gemeenten en provincies mogen zelf bepalen waar ze bebouwing toelaten, met inachtneming van enkele hoofdregels. Het rijk houdt wel de touwtjes in handen in gebieden waar nationale belangen in het geding zijn: de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS): stedelijke netwerken, de belangrijkste infrastructurele voorzieningen daartussen (inclusief Schiphol en de Rotterdamse haven) en gebieden die behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Hoofddoel is ruimte scheppen voor de ruimtevragende functies en de gerichtheid op vier algemene doelen: 1. versterking internationale concurrentiepositie; 2. bevordering krachtige steden en een vitaal platteland; 3. borging en ontwikkeling (inter)nationale waarden; 4. borging van de veiligheid. Zowel de vier grote steden als de middelgrote steden hebben te maken met sociaal-economische en sociaal-culturele problemen, waardoor de leefbaarheid is teruggelopen. Bovendien bestaat er een tweedeling tussen een relatief arme multiculturele stad en een relatief rijk, autochtoon ommeland. De Nota schept voorwaarden om middengroepen voor de stad te behouden. Steden dienen veilig te zijn, een breed scala aan voorzieningen te kennen en meer variatie in het aanbod aan woningen te bieden. Van de totale uitbreiding van de woningvoorraad met 360.000 woningen voor 2030, moet 40 procent plaatsvinden binnen het huidige stedelijke gebied. Daarbij dient ook voldoende aandacht te worden besteed aan ruimte voor (dag)recreatie. Overig nationaal beleid Wet op Ruimtelijke Ordening (1965 e.v.) Woningwet (2004) Bouwbesluit (2004) e 4 Nota Waterhuishouding (1998) Nota Belvedère (Ministerie van OCW, 1999) Regionaal Beleid Streekplan Rijnmond (1996) Het Streekplan Rijnmond kent drie hoofddoelstellingen, op het gebied van milieuhygiëne en veiligheid, wonen en economie: Ruimtelijke planning en ordening dienen het streven naar het terugdringen van de milieubelasting alsmede het verminderen van de veiligheidsrisico’s van industrie en daarmee samenhangende activiteiten te ondersteunen; Het streekplan dient ruimtelijke mogelijkheden te bieden voor de realisering van een hoogwaardig woon-, werk- en vrijetijdsmilieu op verschillend niveau. Het opheffen van de woningnood en het versterken van de woonfunctie van de binnensteden vormen daartoe belangrijke voorwaarden; Ruimtelijke voorwaarden dienen te worden geschapen ter ondersteuning van de ontwikkeling van de regionale economie. De spreiding van economische activiteiten dient een bijdrage te leveren aan de wederzijdse afstemming wonen–werken. In het Streekplan Rijnmond wordt het onderhavige gebied in zijn geheel bestempeld als ‘stads- en dorpsgebied’.
13
Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (2005) Het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam, in opdracht van de stadsregio Rotterdam en de provincie ZuidHolland, is een strategisch ruimtelijk ontwikkelingsprogramma voor de regio Rotterdam voor de periode van 2005 tot 2020. Het project mondt uit in een herzien Streekplan Rijnmond voor de provincie Zuid-Holland en een uitvoeringsgericht Regionaal Structuurplan voor de stadsregio Rotterdam. Stedelijk beleid Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (2001) In het RPR 2010 wordt Oosterflank niet specifiek aangehaald. Alhoewel het RPR zich niet expliciet richt op de naoorlogse woonwijken - het zijn geen strategische wijkaanpakgebieden - worden wel voorstellen gedaan met betrekking tot: - differentiatie woningvoorraad; - hogere dichtheden rondom openbaar vervoer; - randen hebben een meer exclusief karakter; - voorzieningen rondom openbaar vervoer; - kleinschalige bedrijfsactiviteiten en kantoren, functiemenging; - aandacht voor identiteit en gebruikswaarde van het groen; - aandacht voor het beheer van de buitenruimte. Een van de structuurbeelden in het RPR is de mobiele stad. Hier wordt gestreefd naar een betere inpassing van infrastructuur die overlast teweegbrengt en goede inpassing van nieuwe infrastructuur. Betekenis RPR 2010 voor Oosterflank Voor het woongebied van Oosterflank geldt de algemene beschrijving die voor de suburbane woongebieden van Rotterdam is opgemaakt. In de suburbane milieus wordt voornamelijk gewoond. Op beperkte schaal wordt er aan huis gewerkt. Het woonmilieu heeft een groen karakter, maar in plaats van openbaar groen is het groen in dit milieu vooral privé, namelijk de voor- en achtertuinen. De suburbane wijken zullen in 2010 niet erg veranderd zijn. Het zijn gewilde, goed functionerende woonmilieus gebleven. Met actief beheer probeert de overheid de kwaliteit ervan in stand te houden. Plaatselijk zijn autoluwe woonparken met een centrale parkeerplaats gecreëerd. Er is veel ruimte voor (schoon) water met natuurvriendelijke oevers, viswater, soms zwemwater. (Waterkwaliteit van de ‘Blauwe Ring’ uit het Waterplan) De suburbane milieus kunnen in principe het regenwater opslaan in de grond en in de aanwezige singels en plassen; water dat in drogere tijden weer ten goede komt aan de aanwezige planten en bomen. Waar mogelijk (bijvoorbeeld op restruimten langs drukke wegen) zijn enkele bedrijfsruimten gebouwd. Beleidsnota Verkeer en Vervoer en Regionaal Verkeer- en VervoersPlan (2003) Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Voor de Stadsregio Rotterdam is het verkeer- en vervoersbeleid beschreven in het Regionale Verkeer- en Vervoersplan 2002- 2020 (RVVP). Het VVPR en het RVVP zijn in 2003 bestuurlijk vastgesteld en sluiten inhoudelijk nauw op elkaar aan. Het Rotterdamse verkeer- en vervoerbeleid staat in dienst van twee doelen: het stimuleren van de werkgelegenheid en het creëren van een aantrekkelijke woonstad. Het verkeer- en vervoersbeleid is gericht op het ontsluiten van de economisch belangrijke plekken in de stad door het realiseren van stedelijke vervoerscorridors (stimuleren werkgelegenheid) en het creëren van stadsleefgebieden (aantrekkelijke woonstad). De basis van het Rotterdamse verkeer- en vervoernetwerk wordt gevormd door een spinnenwebstructuur. De routes tussen de rand van de stad én de routes tussen de verschillende subcentra onderling dienen van voldoende kwaliteit te zijn. Tussen de rand van de stad en de binnenstad worden stedelijke vervoerscorridors gecreëerd. Elke vervoerscorridor heeft een stadspoort, waar wegen, openbaar vervoer en fiets samenkomen en waar de overstap kan worden gemaakt tussen verschillende modaliteiten. Stadsleefgebieden zijn aaneengesloten gebieden met een herkenbare stedenbouwkundige structuur, die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, maar waar doorgaand autoverkeer zo veel mogelijk omheen wordt geleid. Om stadsleefgebieden te creëren, wordt ingezet op de volgende maatregelen: bundelen, ordenen en inpassen van verkeer op een aantal hoofdaders, verbeteren verkeersveiligheid en tegengaan parkeerproblematiek in woonwijken.
14
Duurzaam Veilig (1998) Duurzaam Veilig als landelijk beleid. In het Derde Meerjarenplan Verkeersveiligheid (1991) is de term Duurzaam Veilig geïntroduceerd. Dit begrip staat voor een nieuwe benadering in de aanpak van de verkeersonveiligheid. De essentie van Duurzaam Veilig is het voorkomen van verkeersonveiligheid in plaats van deze achteraf te bestrijden. Ingrepen die in het kader van Duurzaam Veilig worden gedaan zijn bijvoorbeeld het uitbreiden van de dertig kilometergebieden. Brommer op de rijbaan is eveneens een uitwerking van het beleid Duurzaam Veilig. Nota Woonstadbeleid Rotterdam (1999) De nota heeft de ondertitel ‘een aantrekkelijke woonstad voor iedereen’. In de nota geeft de gemeente haar uitgangspunten voor het volkshuisvestingsbeleid. Dit plan is slechts zijdelings van invloed op het te maken bestemmingsplan, omdat de woningkwaliteit en woonruimteverdeling niet geregeld worden door een bestemmingsplan. Strategienota Stedelijk Parkeerbeleid (1998) De Strategienota Stedelijk Parkeerbeleid is de basis voor het Rotterdamse parkeerbeleid. Het parkeerbeleid maakt onderscheid tussen stallen (lang) en parkeren (kort) en brengt een ordening aan in de verdeling van taken en verantwoordelijkheden. Als het gaat om stallen van eigen auto’s, dan dienen de lasten gedragen te worden door particulieren (bedrijven, instellingen, bewoners). De overheid regelt én exploiteert, al dan niet zelf, het bezoekersparkeren. Daarnaast gelden uitgangspunten die voorgesteld worden in het kader van de herijking van het parkeerbeleid in Blik van Straat, waarin parkeren zowel wordt bezien in termen van (kwaliteit van) buitenruimte als vanuit mobiliteit. De minimumparkeernormen voor nieuwbouw in Rotterdam zijn per functie vastgelegd in de Bouwverordening. Waterplan Rotterdam 2000 – 2005 (2000) Mede in het licht van de klimaatverandering, nattere winters, drogere zomers en intensievere buien, streven de waterbeheerder en de (deel)gemeente naar een duurzamer stedelijk waterbeheer. Zij hebben daartoe gezamenlijk het Waterplan Rotterdam 2000-2005 opgesteld. Daarin komen de volgende speerpunten naar voren: het zorgen voor voldoende waterberging en daar waar nodig creëren van extra berging, het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering, het verbeteren van de waterkwaliteit van de stadswateren en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. In het waterplan is er naast de waterhuishoudkundige functie van water duidelijk aandacht voor de visuele, recreatieve en ecologische eigenschappen van stedelijk water. Woonstad Visie (2003) In de Woonstad Visie (2003) van de Gemeente Rotterdam staan de opgaven op het gebied van huisvesting in Rotterdam voor de komende jaren beschreven. Doel is om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Dit plan is slechts zijdelings van invloed op het te maken bestemmingsplan, omdat de woningkwaliteit en woonruimteverdeling niet geregeld worden door een bestemmingsplan. Overig stedelijk beleid - Collegeprogramma Het nieuwe elan van Rotterdam (2002) - Actieprogramma Rotterdam zet door (2003) - Uitvoeringsplan Stedelijke Projecten Rotterdam (2003) - Woningkwaliteit Rotterdam (2002) - Rapportage Nieuwbouwprogramma 2002 – 2007 (2003) - Productieovereenkomsten Woningbouw 2000 – 2010 (2000 e.v.) - Rotterdams Milieuperspectief 2002 – 2007 (2002) - Uitvoeringsprogramma Milieu Rotterdam (2003) - Ruimtelijk beleid ten aanzien van zendmasten voor mobiele telefonie in Rotterdam (2001) - Horecabeleid 2002 – 2006 (2002) - Koepelnota Welstand (2004)
15
Afb. 1 Het plangebied geprojecteerd op de oudste topografische kaart van circa 1890
Afb. 2 Het plangebied Oosterflank woonwijk, met daarin aangegeven het gebied met het donkzand in de ondergrond (1), de geul (2) en de resten van het veengebied in de voormalige kaden (3)
16
2.
BESCHRIJVING PLANGEBIED
2.1
Archeologie
Beleidskader Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam werkt aan een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP’s), die opgenomen zullen worden in de gemeentelijke monumentenverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het ‘Verdrag van Malta’ is ontwikkeld. Momenteel worden door de provincie bij de beoordeling van bestemmingsplannen met betrekking tot de archeologie de volgende beleidsinstrumenten geraadpleegd: de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van ZuidHolland. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Bewoningsgeschiedenis Het bestemmingsplangebied (Afb. 1) maakte oorspronkelijk deel uit van een veengebied dat in de 11e/12e eeuw is ontgonnen. In de 18e/19e eeuw werd een groot deel van het oorspronkelijk aanwezige veen binnen het bestemmingsplangebied voor brandstof gewonnen. Ten gevolge van de veenwinning en de daaropvolgende droogmaking liggen oude (prehistorische) landschappen nu dichter aan het oppervlak. Het gaat om zich midden in het bestemmingsplangebied bevindende geul-afzettingen van Calais/Gorkum ouderdom (Afb. 2, vlek 2) en om een in het noordoostelijk deel van het bestemmingsplangebied gelegen deel van een rivierduin (Afb. 2, vlek 1). De toppen van het rivierduin (donken) en de flanken daarvan, alsmede de oeverzones van de geulen werden in de prehistorie als woonplaats benut. Het blijkt onder meer uit onderzochte bewoningssporen in de Calais-gebieden Bergschenhoek en Berkel en Rodenrijs en op de donk van Hillegersberg. Vanaf de Bronstijd (2000-800 voor Christus) ontwikkelt zich veen ter plaatse, waardoor de donk en de geulen verdwijnen. Een deel van het veen is bewaard gebleven binnen het bestemmingsplangebied in het tracé van een aantal veenkaden (Afb. 2, vlek 3). Verschillende juist buiten het bestemmingsplangebied gelegen vindplaatsen wijzen uit dat het veen in de nabijheid van de Rotte werd bewoond in de IJzertijd (300 voor Christus - begin jaartelling) en de Middeleeuwen. Archeologische verwachtingen Gelet op het voorgaande kunnen op verschillende plaatsen in het bestemmingsplangebied archeologisch waardevolle relicten worden aangetroffen van het Mesolithicum (8000-5300 voor Christus) tot in de Middeleeuwen. De donk alsmede de geulafzettingen worden op de IKAW en CHS als archeologisch waardevol gebied gekarakteriseerd. De ervaring leert dat de binnen het bestemmingsplangebied gelegen veenrestanten in het tracé van de veenkaden ook een hoge archeologische potentie bezitten.
17
Afb. 3
Structuurschema ten tijde van de ontwikkeling van de wijk Oosterflank
Afb. 4
De woonfamilies en hun begrenzingen
18
Aanbevelingen Voor het gehele bestemmingsplangebied geldt een aanlegvergunning voor graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 vierkante meter en dieper dan 1 meter beneden het maaiveld.
2.2 Stedenbouwkundige structuur De planontwikkeling voor Oosterflank startte in 1977. Het gebied werd beschouwd als het centrum van een groot stedelijk gebied bestaande uit de wijken van Rotterdam-oost en Capelle aan den IJssel (het ROCA-gebied). Evenals andere wijken uit die tijd vormt Oosterflank een reactie op de wijken die in de jaren ’60 volgens de ideeën van het nieuwe bouwen gerealiseerd waren, zoals Ommoord en het Lage Land. Variatie, herkenbaarheid en kleinschaligheid waren de sleutelwoorden. Gegeven de wens een centrumklimaat te scheppen rond Alexandrium, het toenmalige Oosterhof, moesten de woningen aan de Grote Beer en de Prins Alexanderlaan de sfeer van een modern binnenstedelijk milieu oproepen. Tot echte hoogbouw ging men daarbij echter niet. Bouwblokken van zes en zeven lagen komen in beperkte mate voor: ze staan voornamelijk direct ten oosten en ten zuiden van het winkelcentrum. Maar ook verder het woongebied in is de nabijheid van het winkelcentrum voelbaar en heeft het stedelijk gebied een binnenstadskarakter gekregen; de hieruit voortvloeiende hoge dichtheid is gekoppeld aan kleinschaligheid en variatie met een maximale hoogte (in het middengebied van Oosterflank) van 4 bouwlagen met kap. In het door de stedenbouwkundigen (het bureau van Wijk en Gelderblom en Groep 5) ontworpen ruimtelijk plan voor Oosterflank is er veel aandacht besteed aan de vormgeving van de openbare ruimte. Boomsingels, groene wandel-/fietsroutes en waterpartijen vormen de structuurbepalende elementen van het plan. Vervolgens zijn een tiental architecten met de geformuleerde doelstellingen en een locatiesubsidie van de rijksoverheid aan de slag gegaan en hebben zij elk hun eigen woonfamilie ontwikkeld. Hierbij hadden de architecten de vrijheid zelf verkavelingmodellen in te brengen en konden ze hun woonfamilie een eigen karakter geven. Hierdoor kent Oosterflank een enorme variatie in verkavelingsrichtingen, bouwvormen en ontsluitingstypologieën en heeft men de toenmalige monotonie in de Nederlandse stedenbouw weten te doorbreken. Het gevolg van zo veel variatie aan woonbuurten is echter wel, dat de wijk niet als een geheel wordt ervaren, maar als een optelsom van verschillende woonbuurten. Door de wandel-/fietsroutes, die zowel in noord-zuid als in oost-westrichting lopen heeft men de woonfamilies enigszins met elkaar kunnen verbinden en heeft men de eenheid van het stedenbouwkundig plan versterkt. De wandel-/fietsroutes bieden de kinderen een redelijk veilige verbinding met de scholen en de volwassenen een vriendelijk loopje naar het stadsdeelcentrum. Daar waar de voetgangersroutes elkaar kruisen zijn ontmoetingsplekken ingericht voor volwassenen en zijn er speelplekken voor kinderen gemaakt. De bebouwingsdichtheid vlakbij het winkelcentrum Alexandrium bedraagt 88 woningen per hectare, naarmate men verder van het stadsdeelcentrum verwijderd raakt, neemt de bebouwingsdichtheid af tot 44 woningen per hectare in de uiterste zuid-oosthoek. De meeste woningen aan de Capelseweg dateren van voor de ontwikkeling van de wijk Oosterflank. Het zijn hoofdzakelijk twee-onder-één kappers en vrijstaande woningen op ruimere kavels.
2.3 Verkeer en vervoer Openbaar vervoer Het plangebied is uitstekend te bereiken met het openbaar vervoer. Op steenworp afstand van het plangebied ligt een openbaar vervoer knooppunt. Het station Alexander is een knooppunt van trein, metro en bus. Het NS-station Alexander is een intercitystation en ligt aan de spoorlijn Rotterdam Gouda. Daarnaast is er een P+R voorziening met 500 parkeerplaatsen gekoppeld aan het OVknooppunt. Een groot deel van het onderhavige plangebied valt binnen de invloedssfeer van de metro, welke de grens vormt van het plangebied aan de westzijde. Deze vormt de belangrijkste openbaar vervoerverbinding met het centrum van Rotterdam.
19
In het plangebied ligt metrostation ‘Oosterflank’ en aan de rand van het gebied zijn de metrostations ‘Alexander’ in het noorden en ‘Prinsenlaan’ in het zuiden te vinden. Daarnaast verzorgen ook de verschillende buslijnen de ontsluiting van Oosterflank en de verbindingen naar omliggende wijken. Autoverkeer Aan de rand van het plangebied liggen drie belangrijke uitvalswegen voor de wijk Oosterflank die aansluiting geven op het Rijkswegennet. Dit zijn de Prins Alexanderlaan, de Hoofdweg en de Capelseweg. De Hoofdweg wordt momenteel gekenmerkt door zijn karakter als oude rijksweg met een verhoogde ligging, met plaatselijk vangrails en heggen. De weg is weinig geïntegreerd in zijn omgeving. De intensiteit op de Hoofdweg bedraagt ruim 20.000 motorvoertuigen per etmaal. De functie van de Hoofdweg bepaalt mede het uiterlijk. Om de verkeersafwikkeling en doorstroming op de Hoofdweg te kunnen waarborgen dient de huidige capaciteit gehandhaafd te worden (twee maal twee rijstroken). De beleidslijn Duurzaam Veilig hanteert voor de wegen-categorisering een indeling op basis van de twee functies die wegen binnen het verkeerssysteem kunnen hebben: een verkeersfunctie, gericht op het mogelijk maken van doelgerichte verplaatsingen, en/of een verblijfsfunctie, gericht op de ruimtelijke activiteiten in de omgeving van de weg. De bedoeling van de voorlopige tweedeling is een duidelijk onderscheid te maken tussen de beide functies. Zo ontstaat een tweedeling in gebiedsontsluitingswegen en verblijfsgebieden: -
-
Gebiedsontsluitingswegen: hier heeft de afwikkeling van het gemotoriseerde verkeer de prioriteit. Dit betekent dat maatregelen primair gericht zijn op het bevorderen van een veilige afwikkeling van het verkeer. Wegen met een stroomfunctie en wegen met een ontsluitingsfunctie behoren tot de gebiedsontsluitingswegen. Verblijfsgebieden: in deze gebieden heeft de verblijfsfunctie de prioriteit en zal zo nodig de dominante positie van het gemotoriseerde verkeer worden teruggedrongen. De verkeersafwikkeling van het gemotoriseerde verkeer wordt onderschikt aan activiteiten als winkelen, lopen en fietsen.
Tabel:
De wegenstructuur in en om het plangebied volgens Duurzaam Veilig Weg
Categorie volgens Duurzaam Veilig
Capelseweg
Gebiedsontsluitingsweg (subregionale weg)
Hoofdweg
Gebiedsontsluitingsweg (subregionale weg)
Prins Alexanderlaan Evenaar Grote Beer Djeddalaan
Gebiedsontsluitingsweg (subregionale weg) Gebiedsontsluitingsweg Deel van Prins Alexanderlaan tot Evenaar is gebiedsontsluitingsweg, de rest van de weg is verblijfsgebied. Verblijfsgebied
Parkeren In 1998 is door de gemeenteraad de ‘Strategienota Stedelijk Parkeerbeleid gemeente Rotterdam’ vastgesteld. Daarnaast gelden uitgangspunten die voorgesteld worden in het kader van de herijking van het parkeerbeleid in ‘Blik van Straat’. Parkeren wordt zowel bezien in termen van (kwaliteit van) buitenruimte als vanuit mobiliteit. Uitgangspunt voor alle bouwplannen is: parkeren op eigen terrein. In de bouwverordening is de minimum parkeernorm vastgelegd. In het plangebied wordt veelal in de openbare ruimte geparkeerd in parkeerhavens. Er is een aantal bijzondere parkeeroplossingen aanwezig. Verschillende woonblokken zijn uitgevoerd met een twee of vier parkeerplaatsen onder de woning en aan de Evenaar kan op binnenterreintjes geparkeerd worden. Er zijn een paar parkeergarages aanwezig en een serie woningen heeft een eigen garage inclusief oprit. De woningen boven de eerstgenoemde parkeeroplossing, zogenoemde ‘carportwoningen’, zijn de laatste jaren verkocht. Daarbij zijn de parkeerplaatsen geprivatiseerd. Sommige van de parkeergarages zijn bij de woning getrokken of in gebruik als berging. In verband met het kunnen beheersen van de parkeerdruk is het dichtbouwen van de carports niet toegestaan.
20
Fietsverkeer De hoofdroute voor het fietsverkeer in oost-westrichting ligt momenteel op de Evenaar. Het voordeel van deze route is dat hij centraal door de wijk loopt en alle fietsroutes binnen het gebied aansluiting hebben op de Evenaar. In noord-zuidrichting zorgen de fietsroutes langs de Prins Alexanderlaan en de Capelseweg voor de verbindingen met de ten noorden van de spoorbaan gelegen woongebieden. De genoemde routes verzorgen tevens de belangrijkste relaties met winkelcentrum Alexandrium. Daarnaast zijn de fietspaden langs de Grote Beer, Varnasingel-Port-Saidstraat, Varnasingel-BordeauxdreefToulondreef-Tromsödreef-Kroonstaddreef en Marten Meesweg belangrijke schakels naar de direct aangrenzende woon-/werkgebieden. De Prins Alexanderlaan, Capelseweg, Evenaar en Alexandriëstraat zijn voorzien van vrijliggende fietspaden. Voor de Hoofdweg en Grote Beer doen de parallelwegen tevens dienst als vrijliggende fietspaden. Daarnaast zijn er nog drie langzaam verkeersroutes. Twee in oost-westrichting en één in noord-zuidrichting. Het Scandinaviëpad ligt in het zuidelijke groengebied en sluit aan op de Prinsenlaan. In het noordelijk deel van de woonwijk ligt langs de Varnasingel en de Port-Saidstraat een fietsroute die doorloopt tot in Capelle aan den IJssel. Vanaf de Varnasingel loopt er een fietsroute naar het zuidelijk groengebied via de Bordeauxdreef, de Toulondreef, de Tromsödreef en Kroonstaddreef.
2.4 Bevolking en wonen Voor de aspecten bevolking en wonen is gebruik gemaakt van gegevens die aangeleverd zijn door het Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) met als peildatum 01-01-2004. Tabel: Leeftijdsopbouw bevolking Oosterflank per 1 januari 2004, vergeleken met de leeftijdsopbouw van de deelgemeente Prins Alexander en geheel Rotterdam Oosterflank Oosterflank Rotterdam Leeftijdsgroep Prins Alexander woonwijk woonwijk (%) (abs.) (%) (%) 0–3 435 4,0 4,1 4,9 4 – 12 13 – 19 20 – 34
871 867 2252
8,0 8,0 20,7
9,9 7,9 16,6
10,1 8,3 24,8
35 – 54 55 – 64 65 – 79
3394 1177 1198
31,2 10,8 11,0
30,1 11,6 13,7
27,7 9,9 10,1
80+ Totaal
676 10870
6,2 100,-
6,1 100,-
4,3 100,-
Bevolking Het plangebied Oosterflank telt ca. 10.900 inwoners. Het inwonertal is de afgelopen vijf jaar licht gestegen. De leeftijdsopbouw van de bevolking komt sterk overeen met die van de deelgemeente Prins Alexander en Rotterdam. De verschillen zitten vooral in de leeftijdsgroepen 20-34 jarigen en 65+ers. In het plangebied is de groep 20-34 jarigen beter vertegenwoordigd dan in Prins Alexander, maar weer minder goed ten opzichte van Rotterdam. In het woongebied Oosterflank wonen veel alleenstaanden (40% van de huishoudens). Slechts 29% van de huishoudens bestaat uit gezinnen met kinderen. Wonen In het onderhavige plangebied staan 4.160 woningen. De woningvoorraad is op 1 januari 2004 als volgt opgebouwd: 37% eengezinswoningen, 24% portiekwoningen zonder lift, 20% portiek-/ galerijwoningen met lift, 10% beneden woningen, 6% galerijwoningen zonder lift en 3% vrije bovenwoningen. Van de woningvoorraad bestaat op 1 januari 2004 70% uit huurwoningen en slechts 30% uit koopwoningen. De koopwoningen zijn hoofdzakelijk eengezinswoningen (90%). De laatste jaren worden er veel huurwoningen in het plangebied te koop aangeboden. De verdeling huur/koop verschuift dus. Zo’n 16% van de woningvoorraad mag aangemerkt worden als een grote woning (minimaal 5 kamers). De gemiddelde woningbezetting is 2,20 personen per woning. Speciaal voor de ouderen zijn er in Oosterflank qua huisvesting enkele voorzieningen getroffen. Op verschillende plaatsen in het plangebied zijn servicewoningen gebouwd: de Hoeksteen aan de Mombassaplaats, woongebouw Oosterwiek aan de Varnasingel en de Evenaar aan de Vaasahof.
21
2.5 Voorzieningen Detailhandel Er is slechts één detailhandelsvestiging in het plangebied aanwezig, het betreft een supermarkt aan het Moermanskpad. Deze supermarkt heeft een omvang van ca. 500 m2. Ten westen en ten noorden van het plangebied ligt een groot overdekt winkelcentrum (Alexandrium I), een aantal megastores (Alexandrium II) en een woonmall (Alexandrium III). De wijk Oosterflank is dus voorzien van een uitgebreid voorzieningenpakket. Ook op het grondgebied van Capelle aan den IJssel, ten noordoosten van het plangebied, is een woonboulevard gesitueerd. Belhuizen (bij winkels) De aanwezigheid van belhuizen wordt in Rotterdam in menig deelgemeente in toenemende mate als problematisch ervaren. Weliswaar moeten belhuizen die tevens goederen te koop aanbieden zich net als winkels houden aan de Winkeltijdenwet, maar voor sec het bieden van de mogelijkheid om goedkoop te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels. Overeenkomstig de leefmilieuverordening belhuizen legt dit bestemmingsplan de realisatie van belhuizen aan banden. De leefmilieuverordening is 27 oktober 2005 door de Rotterdamse gemeenteraad vastgesteld en op 25 januari 2006 door GS goedgekeurd. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belhuizen in Rotterdam tot het aantal dat aanwezig is ten tijde van het van kracht worden van de genoemde leefmilieuverordening. In het plangebied van dit bestemmingsplan komen dergelijke bestaande belhuizen niet voor. Belhuizen zijn doorgaans toelaatbaar in bestemmingen die een winkel mogelijk maken. Omdat de bestemmingsplanvoorschriften expliciet bepalen dat een belhuis niet onder een winkelfunctie valt, is in het plangebied geen belhuis toegestaan. Het opnemen van de ingezette ‘leefmilieuverordening belhuizen’ in dit bestemmingsplan is overigens ook noodzakelijk omdat een leefmilieuverordening slechts voorrang heeft op een bestemmingsplan dat in werking is getreden voorafgaand aan de inwerkingtreding van een leefmilieuverordening. Horeca Het deel van Oosterflank dat tot het plangebied behoort herbergt, met uitzondering van de snackkiosk aan de Evenaar, geen enkele vorm van horeca. Buiten de grenzen van het plangebied, maar ook behorende tot de wijk Oosterflank zijn verschillende horecagelegenheden gevestigd. Naast de horecabedrijfjes is er een aantal bedrijfs- en clubkantines in de wijk aanwezig. Onderwijs In de wijk Oosterflank is een aantal onderwijsinstellingen aanwezig: Basisonderwijs Cornelis Haak (protestants-christelijk) De Meridiaan (openbaar) De Pionier (rooms-katholiek) Voortgezet onderwijs SG Emmauscollege (HAVO en VWO) Gereformeerde Scholengemeenschap Randstad (VMBO, HAVO, Atheneum en gymnasium) Speciaal onderwijs Ammancollege, speciaal voortgezet onderwijs voor slechthorenden (VMBO en HAVO)
Adenstraat 29 Valenciadreef 6-8 Adenstraat 21 Alexandriëstraat 40 Almeria erf 8
Malmöpad 60
22
In de aangrenzende wijken het Lage Land en Prinsenland is ook een groot aantal onderwijsinstellingen aanwezig. Aan de westkant van de Prins Alexanderlaan staan zelfs drie scholen voor het voortgezet onderwijs. Gezondheidszorg In Oosterflank zijn aan de Kobelaan, de Kroonstaddreef en het Malmöpad huisartsenpraktijken gevestigd. Er zijn twee tandartsen, beide zijn gevestigd aan het Visbyerf. In de wijk is een apotheek, maar deze is niet gevestigd in het plangebied. De apotheek ligt namelijk ten westen van de Grote Beer aan de Kreeftstraat. Aan de Kobelaan en de Napelshof is een praktijk voor fysiotherapie gevestigd. Tevens zijn er in het plangebied praktijken voor manuele therapie, podotherapie en acupunctuur. Een praktijk voor verloskundigen bevindt zich even buiten het plangebied aan de De Klerkstraat in het Lage Land. In het Semiramisgebouw aan de Hoofdweg is een jeugdgezondheidscentrum gevestigd. Op de zuidpunt aan de Dakarstraat ligt het Boumanhuis, een kliniek voor verslaafden. Ten zuiden van het plangebied liggen ziekenhuizen, dit zijn het algemeen ziekenhuis IJssellande en psychisch ziekenhuis St. Bavo. Ouderenvoorzieningen Voor de ouderen zijn verschillende voorzieningen in de vorm van ouderenhuisvesting getroffen: - Woongebouw De Hoeksteen aan de Mombassaplaats 2, - De Evenaar (Verzorgingshuis, servicewoningen en HVAT woningen), - Vaasahof 75 en - Woongebouw Oosterwiek, gevestigd op Varnasingel 600. Meer gespecialiseerde ouderenvoorzieningen zijn aanwezig op korte afstand van het plangebied. Sport en recreatie De deelgemeente Prins Alexander herbergt een uitgebreid scala van sportverenigingen en sportinstellingen. Er is van alles aanwezig, van denksporten als schaken tot fysiek intensieve bezigheden als fitness. In het plangebied zelf liggen aan de Valenciadreef een (judo)sportschool en een dependance van gymnastiekzalen Rotterdam. Direct zuidelijk in het plangebied, aan de Sjanghailaan is een sportcomplex gesitueerd, bestaande uit een sporthal en een aantal sportvelden. Het complex wordt gebruikt door sportclub Alexandria ’66 (gymnastiek, voetbal, tafeltennis en tennis). Tevens maken skatesport, IHR Snails (Inline Hockey Rotterdam Snails), volleybalvereniging Fusion en Rotterdam Basketball gebruik van dit sportcomplex. Aangrenzend aan het plangebied ligt het sportcomplex Schenkel. De wijk heeft geen eigen zwembad, bewoners zijn aangewezen op zwembad Zevenkamp of recreatiebad Alexander in Prinsenland. Kantoren en bedrijven Binnen de grenzen van het plangebied ‘Oosterflank – woonwijk’ zijn slechts enkele kantoren gevestigd. Aan de Hoofdweg zijn solitaire kantoren gevestigd met een gezamenlijk oppervlak van ruim 9.000 m2. Het gebied tussen de Hoofdweg en Rijksweg 20 herbergt vele grootschalige kantoren en bedrijven. Werkgelegenheid Het plangebied levert geen noemenswaardige bijdrage aan de werkgelegenheid. De hoofdbestemming in het plangebied Oosterflank is wonen. Wel is werken aan huis mogelijk (telewerken en aan huis gebonden beroepen met een minimale verkeersaantrekkende werking). Het gebied ten noorden van de Hoofdweg en ten westen van de Grote Beer, net buiten het plangebied gelegen, biedt daarentegen wel veel werkgelegenheid. Daar bevinden zich namelijk Alexandrium I (winkelcentrum), Alexandrium II (megastores), Alexandrium III (woonmall) en een aantal grootschalige kantoren. Ook ten westen van de Prins Alexanderlaan zijn veel bedrijven te vinden.
23
Maatschappelijke voorzieningen In Oosterflank is een sociaal-cultureel wijkcentrum, Oriënt genaamd, aan het Kobehof. Verder zijn er het jongerencentrum ‘Eindpunt’, een Teenhouse (Kobehof) en een viertal kinder(dag)opvangvoorzieningen (Brindisipad, Bordeauxdreef). In het zuidelijke deel van de wijk is aan het Moermanskpad een politiepost gevestigd. Groen Oosterflank beschikt over twee eigen recreatiegebieden, het Semiramispark en recreatiegebied Zuidrand. Ten oosten van het plangebied ligt ‘Het Schollebos’. In het plangebied staat de villa Semiramis. Rondom deze villa ligt een park, genaamd Semiramistuin, van ca. 2,8 ha. De zuidgrens van het plangebied (tevens gemeentegrens) bestaat uit een brede groene strook. Grotere gebieden in de buurt zijn het Schollebos in Capelle aan den IJssel, het Kralingse Bos en de Kralingse Plas in Kralingen, het Hoge en Lage Bergse Bos en de Zevenhuizerplas.
24
2.6 Water Beleidskader en regelgeving Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de 4e Nota Waterhuishouding (december 1998). Deze nota staat in het teken van het integraal duurzaam (stedelijk) waterbeheer, met het oog op zowel kwaliteit als kwantiteit (droge voeten). Als tweede rijksdocument kan de nota “Anders omgaan met water; waterbeheer in de 21ste eeuw” (WB21) genoemd worden. Kern van dit beleid is dat het water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Voor het stedelijk gebied komt het erop neer dat er meer ruimte gezocht moet worden om water op te kunnen vangen, bijvoorbeeld door het aanleggen van vijvers, of door het afkoppelen van het regenwater van het riool. Om het waterbeleid van de 21ste eeuw uit te voeren zijn drie strategieën van belang: - anticiperen in plaats van reageren; - techniek en ruimte worden slim gecombineerd; - trits vasthouden - bergen - afvoeren. Uit het WB21 vloeide het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) voort. In het NBW van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten en waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven. Hierin is eveneens een werknorm voor de kans op overstroming vanuit oppervlaktewater (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd. Onder het NBW valt ook de uitvoering van de KRW, oftewel de Kaderrichtlijn Water. Deze richtlijn is afkomstig uit Europa en moet ervoor zorgen dat op Europees niveau de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. Verder is met de wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening (per 1 november 2003) de Watertoets wettelijk verplicht gesteld. Ook deze toets vloeit uit het WB21. Provinciaal Beleid Het beleid van de Provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010. Het plan is 28 juni 2006 vastgesteld. In het beleidsplan is veel aandacht voor stedelijk waterbeheer met voldoende waterberging in stedelijk gebied. Voorts stelt de Provincie Zuid-Holland in haar nota ‘Regels voor Ruimte’ het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan verplicht en heeft zij als richtlijn 10% oppervlaktewater in bebouwd gebied geformuleerd, mits er geen overeenstemming met de waterbeheerder wordt bereikt. Is er wel overeenstemming tussen de gemeente en de waterbeheerder over het percentage te realiseren oppervlaktewater, dan gaat de provincie hiermee akkoord. Dit betekent dat zowel percentages beneden als boven de 10% kunnen worden afgesproken. In het RR2020, het ruimtelijk plan voor de Regio Rotterdam, staat deze vuistregel ook beschreven. Als nuancering wordt hier genoemd dat al naar gelang de stedenbouwkundige en waterhuishoudkundige toestand op de locatie het percentage kan wijzigingen. Daarnaast wordt in het RR2020 aangehaakt bij de trits vasthouden - bergen afvoeren. Om een goede waterkwaliteit te bevorderen dient volgens het RR2020 aangesloten te worden bij een andere trits uit het nationaal beleid, te weten de trits schoonhouden - scheiden zuiveren. In de deelstroomgebiedsvisies is voor Rotterdam de opgave het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Rotterdams Beleid De gemeenteraad van Rotterdam heeft in 2000 het Waterplan Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan is gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan zijn lange termijn streefbeelden en kwaliteitsdoelstellingen geformuleerd die een beeld geven van de gewenste situatie voor het watersysteem in heel Rotterdam. De streefbeelden hebben een integraal karakter, niet alleen waterkwaliteit en -kwantiteit, maar ook natuurwaarden en belevingswaarden spelen een rol. Momenteel wordt er gewerkt aan het Waterplan 2, dat het gemeentelijk waterbeleid voor de periode 2006 - 2010 moet gaan beschrijven. In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), een onderdeel van het Waterplan Rotterdam, zijn doelstellingen ten aanzien van het rioolstelsel van Rotterdam opgenomen. Hoofddoel uit het plan is “het realiseren en instandhouden van een goed functionerend stelsel voor de inzameling, berging en transport van afvalwater en regenwater en de afvoer van afvalwater naar een afvalwaterzuiveringsinstallatie”.
25
Afb. 5 Detail oppervlaktewaterkaart Waterplan 2000 – 2005
26
Op basis van aanwezige potenties, de ecologische infrastructuur en de stedenbouwkundige opzet is een drietal streefbeelden opgesteld voor 2030: de Compacte Stad, de Blauwe Ring en de Groene Wiggen. In het Waterplan wordt ook aandacht besteed aan: Grondwateroverlast, rioleringsstelsel (type stelsel, capaciteit), afkoppeling regenwater en diffuse bronnen. In afwachting van een nieuwe landelijke normering hanteert het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard voor stedelijke gebieden een minimumnorm van 5% oppervlaktewater. Het streefbeeld ‘de Blauwe Ring’ van het Waterplan Rotterdam heeft 7,5% oppervlaktewater als richtlijn. Het waterplan is tevens het kader waarbinnen afstemming met het Waterschap plaatsvindt. In dit geval is dat het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. In het Waterplan Rotterdam geldt voor Oosterflank het streefbeeld ‘de Blauwe Ring’. In 2004 wordt begonnen aan een inventarisatie ter voorbereiding van het Deelgemeentelijk Waterplan Prins Alexander. Dit plan is een gebiedsgerichte uitwerking van het Waterplan Rotterdam. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard Het Waterbeheersplan van het hoogheemraadschap beschrijft de algemene principes, de doelen en de inzet van middelen op het gebied van waterkwantiteit en kwaliteit. Met betrekking tot de Watertoets hanteert het hoogheemraadschap een drietal notities met procedurele en inhoudelijke uitgangspunten voor afstemming van waterbeheer en ruimtelijke ordening. Deze notities zijn verzameld in het document ‘De watertoets bij Schieland’. Dit document is in juni 2003 door het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden van (toen nog alleen) Schieland vastgesteld. Op basis van de Keur verlenen de Waterschappen hun vergunningen voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden en voor werken op, in en rond hoofdwatergangen en waterkeringen. Samenwerking met de waterbeheerder De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders tot een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Conform de Watertoets heeft de gemeente overleg gevoerd met de waterbeheerders. Het hoogheemraadschap heeft d.d 12 november 2002 schriftelijk bouwstenen aangeleverd ten behoeve van de waterparagraaf. Het betreft een beschrijving van het watersysteem, te verwachten ontwikkelingen en richtlijnen bij eventuele nieuwbouwprojecten. Ontwikkelingen in het plangebied Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft geen waterstaatkundige ontwikkelingen te melden die van belang zijn voor de inrichting van het gebied. Volgens de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting Rotterdam zijn er evenmin ruimtelijke ontwikkelingen te verwachten die ingrijpende gevolgen zullen hebben voor het watersysteem en het beheer hiervan. Wensen ten aanzien van het bestemmingsplan Het hoogheemraadschap heeft in haar schrijven de volgende wensen kenbaar gemaakt ten aanzien het onderhavige bestemmingsplan: -
Het gemaal ‘de Lage Bemaling’ moet worden opgenomen in de bestemmingsplanregeling. De hoofdwatergangen en de vijf meter stroken vallen onder het waterstaatkundig hoofdsysteem en moeten daarom in het bestemmingsplan een op de functie toegesneden bestemming krijgen.
Naar aanleiding van dit schrijven is in het bestemmingsplan een bestemming gemaal opgenomen. De keurstroken zijn op de plankaart aangeduid. Voor de desbetreffende bestemmingen is in de voorschriften ten aanzien van deze keurstroken een verwijzing opgenomen naar de keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op grond van deze keur is het verboden om zonder ontheffing bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen. Deze zogenoemde keurstrook is op de plankaart aangegeven. Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd hoogheemraadschap over de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de keur.
27
Beschrijving oppervlaktewatersysteem Hoofdwatergangen Aan de zuidzijde van het plangebied lopen twee hoofdwatergangen, dit zijn de Nieuwerkerkse Tocht en de Middeltocht. Twee waterlopen zonder eigennaam die het Semiramispark verbinden met sportcomplexen Alexandria ’66 en Sportpark Schenkel functioneren in de legger van Schieland ook als hoofdwatergang. De hoofdwatergang die het Semiramispark verbindt met Alexandria ’66, loopt onder andere parallel aan het Skagenerf en de Beiroetstraat. De hoofdwatergang die het Semiramispark verbindt met Sportpark Schenkel loopt via de Varnasingel en parallel aan de Capelseweg. Hoofdwatergangen zijn primair ten behoeve van de afvoer van overtollig oppervlaktewater. Bij hoofdwatergangen horen onderhoudsstroken van vijf meter aan beide zijden van de watergang. Op deze hoofdwatergangen met de bijbehorende onderhoudsstroken is de keur van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard van toepassing. Bemaling en peilen Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard beheert de kwantiteit en kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plangebied ligt in de Polder Prins Alexander in bemalinggebied 52 met een waterpeil van NAP -6.50. Een uitzondering hierop vormen de sportparken, welke gelegen zijn in bemalinggebied 53 met een peil van NAP -7.00. In het plangebied staat het gemaal de Lage Bemaling, welke het water opvoert naar de Nieuwerkerkse Tocht, via welke het af te voeren water door Capelle aan den IJssel zijn weg vervolgt tot aan het poldergemaal P.D. Kleij. Dit gemaal slaat het water van de Polder Prins Alexander uit op de Ringvaartboezem. In noodgevallen kan het gemaal J.A. Beijerinck worden ingezet. De waterafvoer naar dit gemaal loopt op de plangrens, ten oosten van de sportvelden in zuidelijke richting. Knelpunten waterkwantiteit Bemalinggebied 52 (Oosterflank), dat voor het grootste deel samenvalt met het plangebied, kent geen problemen. (Rapport Wateroverlast in Rotterdam, GW/I) Op basis van de gegevens van het Waterplan Rotterdam 2000 – 2005, kan het waterpercentage in bemalinggebied 52 (Oosterflank) worden geraamd op 4,5%. Een klein deel van het bestemmingsplangebied valt onder bemalinggebied 53, Ommoord Prins Alexanderpolder. Het waterpercentage kan op basis van de gegevens van het Waterplan Rotterdam 2000 – 2005 worden geraamd op 5%. Dit bemalinggebied kent wateroverlast problemen, de afvoersituatie is een knelpunt. Er treden regelmatig hoge waterstanden op. Oplossing voor de knelpunten waterkwantiteit Het onderhavige bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, de mogelijkheden voor de aanleg van nieuw water zijn gering. Met de bouw van een nieuw oppervlaktewatergemaal in Ommoord zal de afvoersituatie worden verbeterd. Samen met andere, in het kader van Schielands Project Peil 2010 uit te voeren maatregelen kan in de nabije toekomst aan de norm voor wateroverlast worden voldaan. Zo zal een deel van de waterafvoer uit bemalinggebied 53 worden omgeleid, waardoor gemaal ‘De Lage Bemaling’ verder wordt ontlast. Rioleringsstelsel De riolering in het gebied is een gemengd stelsel. Het stelsel functioneert naar behoren. In het plangebied bevinden zich riooloverstorten nabij het Semiramispark, aan het Skagenerf, aan het Skandinaviepad en langs de Capelseweg ter hoogte van de Evenaar. Bij grootschalige projecten zal gekeken worden of het aanleggen van een verbeterd gemengd stelsel mogelijk is. Knelpunten waterkwaliteit In de gehele Polder Prins Alexander is er sprake van een matige waterkwaliteit. Om aan het streefbeeld Blauwe Ring van het Waterplan te voldoen, zijn diverse maatregelen nodig.
28
Naast het op diepte brengen van de watergangen, de aanpak van puntbronnen en diffuse bronnen is te denken aan de aanleg van natuurvriendelijke oevers, het aanpassen van het maaibeheer en reconstructie van wegen en rioolprojecten. Gezien het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, zullen deze maatregelen plaatsvinden in het kader van het deelgemeentelijk waterplan. Enkele richtlijnen bij (eventuele) nieuwbouwprojecten Er wordt gestreefd minimaal 60 procent van alle schone verharde oppervlakken niet aan te sluiten op het riool, maar af te koppelen naar het oppervlaktewater. (Bron: 4e Nota waterhuishouding) Er dient rekening te worden gehouden met een aanleghoogte van vloeren en wegen van 1,30 meter boven het waterpeil. Gemeente Rotterdam en Schappen hebben overleg over nieuw beleid. Dit nieuwe beleid gaat ervan uit dat bij herinrichting bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan één hectare de initiatiefnemer dit dient te compenseren door aanvullende waterberging aan te leggen. Werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden zijn zonder ontheffing van de verboden in Schielands Keur niet toegestaan. Dit geldt ook voor werkzaamheden binnen een strook van vijf meter langs de hoofdwatergangen, de keurstrook, welke als aanduiding op de plankaart is aangegeven. Ruim voordat met de hierboven bedoelde werkzaamheden wordt aangevangen, dient vergunning bij het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard te worden aangevraagd.
29
Afb. 6
Uitvoeringsvarianten woonfamilie 8 (situatie 1 t/m 4)
30
3.
ONTWIKKELINGEN
3.1 Aan- en bijgebouwen regeling en dakterrassen In het vigerende bestemmingsplan is geen aan- en bijgebouwenregeling opgenomen, omdat het bestemmingen zijn waarvoor een uitwerkingsplicht ex. art. 11 WRO geldt. Voor aan- en bijgebouwen is in het onderhavige plan een regeling opgenomen in de bestemming tuin. Voor aanbouwen geldt het volgende: Er is een aanbouw aan de achtergevel in één bouwlaag van ten hoogste 3 meter diep toegestaan, mits een achtertuin met een diepte van ten minste 9 meter resteert. Een aanbouw in de zijtuin mag ten hoogste 3 meter breed zijn en moet ten minste 1,5 meter terugliggen ten opzichte van de voorgevelbouwgrens. Voor bijgebouwen zijn geen specifieke regelingen opgenomen. Het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningsplichtige bouwwerken (januari 2003) is van toepassing. Ten hoogste 50% van de totale oppervlakte van de oorspronkelijke zij- en achtertuin mag door aan- en/of bijgebouwen worden ingenomen. De deelgemeente voert een terughoudend beleid met betrekking tot dakterrassen bij eengezinswoningen. Daar waar dakterrassen zijn toegestaan is dit op de plankaart aangeduid. Het betreft hier bestaande situaties en woningen, waarvoor dit al, bij vaststelling van het bestemmingsplan, is vergund. In het woongebied begrensd door de Tromsodreef, het Visbyerf en het Gedserpad (woonfamilie nummer 8) staan woningen waarbij een derde bouwlaag wordt toegestaan. Oorspronkelijk bestaat de woning uit twee bouwlagen met plat dak (situatie 1). Deze derde laag kent verschillende uitvoeringen. Het gehele bebouwingsvlak wordt benut (situatie 2) of men laat een hoekterras vrij (situatie 4) of een terras over de volle breedte van de woning (situatie 3). Deze dakterrassen zijn toegestaan maar niet op de plankaart aangegeven omdat ze alleen op de tweede bouwlaag zijn toegestaan.
3.2 Ontwikkelingslocatie De wijk is een bestaand woongebied. Het bestemmingsplan is derhalve zeer gedetailleerd en conserverend. Er is sprake van één ontwikkelingslocatie, te weten voor een aantal kavels op de zogenoemde boerderijlocatie aan de Capelseweg.
3.3 Wijzigingsbevoegdheden In de bestaande bebouwing zijn veel overbouwde doorgangen aanwezig. Woningcorporaties hebben aangegeven er voor te voelen doorgangen af te sluiten om zo de veiligheid te bevorderen. In de algemene wijzigingsbevoegdheid is hiervoor een mogelijkheid opgenomen. Om in te kunnen spelen op specifieke behoeften aan maatschappelijke voorzieningen zoals huisartsenpraktijken, kinderopvang, etc., die meer ruimte behoeven dan het toegestane oppervlak van ten hoogste 1/3 van de woning is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De woonbestemming kan dan gewijzigd worden in de bestemming ‘Maatschappelijke Voorzieningen’. Na eventuele beëindiging van het gebruik anders dan wonen kan de woning weer gebruikt worden als woning. Tevens kan een deel van de woning nog steeds als woning gebruikt worden.
3.4 Werken aan huis Het onderhavige bestemmingsplan maakt werken aan huis mogelijk. Het realiseren van praktijkruimte, atelier of werken aan huis is toegestaan mits de woonfunctie van de desbetreffende woning gehandhaafd blijft en niet meer dan 30 procent en maximaal 70 m² van het oppervlak van de woning hiervoor wordt gebruikt.
3.5 Ruimtegebruik Hieronder zal weergegeven worden hoe dit bestemmingsplan een bijdrage levert aan intensief en meervoudig ruimtegebruik.
31
Verdichting In het onderhavige bestemmingsplan was één ontwikkelingslocatie opgenomen, in de noordoost hoek van het plangebied, aan de Hoofdweg hoek Capelseweg. Naar aanleiding van de inspraak is deze locatie toch niet opgenomen als woningbouwontwikkeling, maar heeft alsnog de bestemming groen gekregen. Daarentegen wordt aan de Capelseweg op de zogenoemde boerderijlocatie een ontwikkeling mogelijk gemaakt van vijf kavels met woningen. De woningen komen te liggen in het verlengde van het oude bebouwingslint aan de Capelseweg. Bouwhoogte Bouwblokken van zes en zeven lagen komen in beperkte mate voor: ze staan voornamelijk direct ten oosten (van de Grote Beer) en ten zuiden (van de Hoofdweg) van het winkelcentrum en langs de metrolijn. Functiemenging In het plangebied zijn veel scholen aanwezig. Er zijn een sportcomplex, politiebureau, sociaalcultureel centrum, kinderopvang, kantoren, huisartsen, tandartsen, fysiotherapeuten, etc. aanwezig. Detailhandel is er slechts in de vorm van 1 supermarkt. Het plangebied ligt echter tegen het stadsdeelcentrum van Oost Rotterdam aan, met een overdekt winkelcentrum (Alexandrium I), megastores (Alexandrium II) en een woonmall (Alexandrium III). Voor alle woningen geldt dat ten hoogste 30 procent van de woning en maximaal 70 m² als praktijkruimte, atelier of bedrijfsruimte gebruikt mag worden. Energiebeheer Als algemeen uitgangspunt voor duurzaam bouwen in de woningbouw past Rotterdam voor nieuwe projecten maatregelen toe uit het Basis-/Pluspakket in het Handboek Woningkwaliteit. Algemeen worden de ‘duurzaam bouwen maatregelen’ toegepast die genoemd worden in de Basiseisen en facultatief per project overeen te komen eisen uit het Pluspakket. Doeleinden om tot verdergaande mogelijkheden voor duurzaam bouwen te komen zijn afhankelijk van de specifieke mogelijkheden en doelen per project.
32
4
MILIEU
4.1. Beleid Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen; dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefbaarheid bepalen naast bijvoorbeeld bereikbaarheid en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen. De hoofdlijnen van het Rotterdamse milieubeleid zijn vastgelegd in het Rotterdams Milieuperspectief 2002 – 2007. Dit derde Rotterdamse Milieubeleidsplan (RMP3) ligt in het verlengde van het in 1995 vastgestelde RMP2. De nadruk ligt nu echter meer op de methodes en instrumenten om de geformuleerde beleidsdoelstellingen te bereiken. Om die redenen is de RMP3 gekoppeld aan het Uitvoeringsprogramma Milieu Rotterdam. De collegeprioriteiten zijn daarbij vertaald naar een zevental Speerpunten Milieu, te weten: 1. beperking van eventueel ongemak dat bedrijven ondervinden van milieuregelgeving; 2. richten van overheidsinspanningen op het gebied van leefbaarheid op wijkniveau; 3. veiligstellen van ruimte voor stedelijke ontwikkeling in combinatie met verantwoorde leefkwaliteit; 4. waarborgen van het veiligheidsniveau in de stad en de haven door met een consequente vergunningvergeving en handhaving het bedrijvenbestand bij te houden; 5. het aantrekken en inzetten van rijksmiddelen voor bodemsanering, gericht op maximale voortgang van stedelijke bouwplannen; 6. veiligstellen van de commerciële waarden van de grond (uitgeefbaarheid) van het verzelfstandigd Havenbedrijf op lange termijn; 7. de eerstvolgende rapportage luchtkwaliteit wordt van een strategie voorzien, waarbij realistische normen worden gecombineerd met realistische maatregelen. In maart 2001 is het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (het structuurplan voor de gemeente Rotterdam) vastgesteld. In het RPR 2010 worden met betrekking tot milieu en gezondheid aandachtsgebieden en kwaliteitsgebieden aangegeven. In de aandachtsgebieden is de milieubelasting zo hoog dat de kans op gezondheidsklachten van de bevolking niet acceptabel is. Kwaliteitsgebieden zijn gebieden waar de milieukwaliteit met betrekking tot geluid, luchtverontreiniging en externe veiligheid juist uitzonderlijk goed is. Deze gebieden zijn in Rotterdam zelf nauwelijks aanwezig. De in het RPR 2010 gestelde ambitie is om de kwaliteitsgebieden te handhaven en uit te breiden en om de aandachtsgebieden in aantal en omvang te verminderen.
4.2 Milieuzonering De gemeente Rotterdam stuurt al sinds de jaren ’50 de inpasbaarheid van inrichtingen binnen de gemeentegrens door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren ’70 werkt de gemeente met de Rotterdamse ‘Staat van Inrichtingen’. Deze is afgeleid van de inrichtingen vernoemd in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Vanaf het begin van de jaren ’90 wordt gebruikt gemaakt van de bedrijvenlijst welke is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (de zogenaamde VNG-bedrijvenlijst). De VNG-bedrijvenlijst geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle bedrijfstypen. Hierin zijn voor de milieu-aspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar ‘afstandsnormen’ gegeven. De hinderaspecten zijn bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. Er wordt uitgegaan van de milieugevoelige functie wonen. Deze informatie over milieukenmerken is indicatief en is niet als norm of richtlijn bedoeld.
33
De VNG-bedrijvenlijst is vertaald naar de Rotterdamse situatie. Hiervoor is de gemeente Rotterdam verdeeld in vijf gebiedstypen, te weten: 1. ‘rustige woonwijk’; de woonvlekken zijn gescheiden van de werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 2; 2. ‘gemengde wijk’; het gaat hier om een bepaalde mate van functiemenging. Er is geen strikte scheiding tussen woon-, werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3; 3. ‘industriegebied I’; dit zijn gebieden met overwegend lichte en middelzware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 4; 4. ‘industriegebied II’; gebieden met overwegend middelzware tot zware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 5; 5. ‘industriegebied III’; overwegend zware bedrijven voeren binnen deze gebieden de boventoon. In deze gebiedstypering zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 6. Naast de gebiedstypen die bepaald worden door de mate van menging van bedrijven en wonen, zijn er ook gebieden waarin géén dan wel nagenoeg geen bedrijfs- en woonfuncties voorkomen. Deze gebieden worden aangeduid als overgangsgebieden en worden gelijk gesteld met ‘gemengde wijk’. Dit houdt in dat ook hier bedrijven toegestaan zijn tot en met milieucategorie 3. Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als ‘rustige woonwijk’. Bedrijven komen in het plangebied alleen voor in de bestemming gemengde bebouwing. Voor deze bestemming zijn bedrijven in de milieucategorie 1 toegestaan.
4.3 Geluid Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies. 4.3.1 Wegverkeer Voor een aantal wegen in het plangebied geldt een 30-km regime. Deze wegen hoeven ingevolge de Wet geluidhinder niet betrokken te worden bij geluidsonderzoek. Op grond van artikel 77 Wet geluidhinder moet voor alle nieuwe situaties die een bestemmingsplan mogelijk maakt binnen een zone langs een weg waar 50-km/uur of meer mag worden gereden een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Volgens Artikel 74 van de Wet geluidhinder worden aan weerszijden van een weg zones aangegeven. Deze zijn afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van het gebied. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven. Breedte geluidzones langs wegen Soort gebied Stedelijk gebied Aantal rijstroken 1 of 2 3 of meer Zonebreedte 200 meter 350 meter
Buitenstedelijk gebied 1 of 2 3 of 4 250 meter 400 meter
5 of meer 600 meter
Dit bestemmingsplan maakt één nieuwe ontwikkeling mogelijk, te weten de omvorming van een boerderij naar een woonlocatie. In de nabijheid van deze nieuwe ontwikkeling is alleen de Capelseweg als zijnde zoneplichtige weg te beschouwen in het kader van de Wet geluidhinder. Het betreft hier een 50 km/u weg in stedelijk gebied met 2 rijstroken. Dit houd in dat deze weg een zone heeft van 200 meter. De nieuwe ontwikkeling valt binnen deze zone en moet dan ook getoetst worden. Het betreft hier geen vervangende nieuwbouw, waardoor de maximale geluidbelasting niet meer dan 65 dB(A) mag bedragen. De berekeningen zijn uitgevoerd overeenkomstig het ‘Reken- en Meetvoorschrift Wegverkeerslawaai 2002’ zoals omschreven in de Wet geluidhinder. Er is gebruik gemaakt van Standaard Rekenmethode II en het programma WinHavik (versie 5.30).
34
Uit de berekening blijkt dat ter plaatse van alle rekenpunten de voorkeurgrenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 65 dB(A). De maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt niet overschreden. Er wordt voor deze locatie dan ook een hogere waarde aangevraagd. 4.3.2 Railverkeer Overeenkomstig de systematiek van verkeerswegen hebben ook spoorwegen een toetsingzone voor geluidhinder. De omvang van deze zone is per traject opgenomen in het ‘Besluit geluidhinder spoorwegen’. Voor de spoorverbinding ‘Rotterdam – Utrecht’ (traject 600) ter hoogte van het plangebied bedraagt de geluidszone 600 meter. Binnen deze zone worden echter geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De metro aan de westkant van het plangebied heeft ook een aandachtsgebied van 100 meter. De nieuwe ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt valt echter niet binnen deze zone, zodat niet getoetst hoeft te worden. Geluidhinder afkomstig van het rail- en metroverkeer is dan ook niet nader onderzocht. 4.3.3 Luchtvaart Het plan ligt niet binnen de 35 KE-zone, zoals vastgesteld door middel van het besluit “Aanwijzing luchtvaartterrein Rotterdam Airport” op 17 oktober 2001, zodat voor dit aspect geen toetsing aan de Luchtvaartwet en de bij de Wet geluidhinder behorende besluiten nodig is. 4.3.4 Industrielawaai Het plan ligt niet in de zone rond een industrieterrein, zodat voor dit aspect geen toetsing aan de Wet geluidhinder en de daarbij behorende besluiten nodig is. 4.3.5 Conclusie De nieuwe ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt ondervindt geen hinder van het toetsingsaspect ‘geluid’. Alleen inzake de geluidhinder afkomstig van het wegverkeer wordt niet aan de voorkeurgrenswaarde voldaan. Echter de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt niet overschreden. Inzake de geluidhinder afkomstig van het wegverkeer is daarom een hogere waarde van 65 dB(A) aangevraagd. De hogere grenswaarde is conform de aanvraag door de GS van ZuidHolland vastgesteld met het besluit van 23 mei 2006 (zie bijlage).
4.4
Luchtkwaliteit
De normen voor luchtkwaliteit zijn gegeven in het Besluit luchtkwaliteit 2005. Het Besluit geeft normen voor de buitenlucht, maar die normen gelden niet voor de werkplek. Daar geldt de wetgeving op het gebied van de arbeidsbescherming. Uit artikel 7 van het Besluit luchtkwaliteit volgt dat de gemeenteraad bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit de grenswaarden voor luchtkwaliteit in acht moet nemen. Dat betekent dat er ten behoeve van het bestemmingsplan een onderzoek naar de luchtkwaliteit moet worden uitgevoerd. In het Besluit luchtkwaliteit zijn voor een aantal stoffen grenswaarden aangegeven, uitgedrukt in het aantal microgrammen van de betrokken stof per m3 buitenlucht. De concentraties van zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood liggen in Rotterdam en omgeving ruim onder de grenswaarden. Voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof geldt dat de gemiddelde concentraties per jaar niet boven de 40 g/m³ mag uitkomen. De grenswaarden voor NO2 en fijn stof worden nu nog op veel plaatsen in Nederland overschreden, maar door technische ontwikkelingen zal de situatie verbeteren. De grenswaarde voor fijn stof moet in 2005 zijn bereikt, die voor NO2 in 2010. Voor fijn stof wordt naast het jaargemiddelde ook gekeken naar het aantal dagen met een hoge concentratie. De daggemiddelde concentratie mag maximaal 35 keer per jaar hoger zijn dan 50 g/m³. Om het luchtkwaliteitsprobleem op te lossen, zullen de plannen uit het Nationaal Luchtkwaliteitplan uitgevoerd moeten worden. Naast dit plan worden voor Rotterdam verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven in de “Uitwerking van het Plan van Aanpak knelpunten Rotterdam”.
35
Plangebied Ingenieursbureau van Gemeentewerken heeft een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Hierin wordt ingegaan op de bijdrage van het autoverkeer aan de luchtkwaliteit. De concentraties van zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood liggen in de omgeving van Rotterdam ruim onder de grenswaarden zoals die in het Besluit Luchtkwaliteit 2005 staan. Dit is ook het geval in het bestemmingsplangebied Oosterflank. Dit onderzoek richt zich daarom op concentraties NO2 en PM10. Rijksweg Om te beoordelen waar knelpunten zitten met betrekking tot luchtkwaliteit is gebruik gemaakt van de provinciale Zonekaart Luchtkwaliteit. Op deze kaart is voor rijkswegen en provinciale wegen aangegeven welke concentraties zich lang het provinciale hoofdwegennet voordoen ten opzichte van de grenswaarden (40 microgram/m3 als jaargemiddelde). De concentraties voor 2010 zijn berekend met het verkeersmodel van TNO. Daarin wordt, volgens de richtlijnen van de provincie Zuid-Holland, uitgegaan van het ReferentieRaming-scenario. Bij Oosterflank-woonwijk loopt deze contour op ongeveer 150 meter van de A20. In het plangebied wordt de grenswaarde dus niet door het verkeer op de A20 overschreden. Binnenstedelijke wegen De concentraties langs de Capelseweg worden gevormd door de som van de achtergrondconcentratie en de bijdrage van het plaatselijk verkeer. De bijdrage van het plaatselijke verkeer aan de luchtkwaliteit is berekend met het model CAR II versie 5.0. In onderstaande tabel worden de achtergrondconcentraties weergegeven in de huidige situatie (cijfers 2005) en in toekomstige situatie voor de jaren 2010 en 2016. Bij de waarden voor fijn stof is in dit onderzoek rekening gehouden met de aftrek van natuurlijke bestanddelen, de ‘zeezoutaftrek’. In de tabellen zijn de fijn stof waarden weergegeven na aftrek van zeezout. Achtergrondconcentraties in huidige en toekomstige situatie Jaar Jaargemiddelde NO2 Jaargemiddelde PM10 concentratie concentratie (µg/m3) (µg/m3) 2004 37 29 2005 34 23 2006 34 23 2010 32 21 2015 29 20
Aantal overschrijdingen PM10 dagnorm (dagen) 25 23 22 18 16
Over het algemeen is er een langzaam afnemende achtergrondconcentratie naar de toekomst. Tussen 1990 en 2000 is de uitstoot van NO2 in de regio Rijnmond met 20% gedaald en de concentratie met 10%. Ook voor PM10 is er in de loop der jaren een afname van de concentratie te zien. Voor het berekenen van de achtergrondconcentratie in 2006, 2010 en 2016 is gebruik gemaakt van te verwachten gemiddelde meteorologische omstandigheden. De verkeersgegevens die als basis dienen van het luchtonderzoek zijn aangeleverd door de afdeling Verkeer en Vervoer van de dienst Stedenbouw+Volkshuisvesting (dS+V). De intensiteit voor 2010 is berekend als het gemiddelde van 2005 en 2015. Aangenomen is dat de intensiteiten van 2005 niet verschillen van 2006, idem 2015 voor 2016. In onderstaande tabel staan de verkeersgegevens vermeld. Verkeersintensiteiten Wegvak/Jaar Capelseweg 2005/2006 Capelseweg 2010 Capelseweg 2015/2016
Etmaalintensiteit (mtv/etm) 22900 25800 28700
Het bestemmingsplan maakt één nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk, te weten de ontwikkeling van 10 nieuwe woningen op de zogenaamde ‘Boerderijlocatie’.
36
Om de bijdrage van dit bouwplan op de luchtkwaliteit te bepalen, wordt aangenomen dat per woning 2 autobewegingen per dag plaatsvinden. In totaal zorgt de ontwikkeling dus voor 20 autobewegingen per dag extra. Dit zorgt op de Capelseweg voor een toename van minder dan 0,1% van de autobewegingen in 2010 en 2015/2016. De bijdrage van dit plan is dus verwaarloosbaar en wordt daarom niet als aparte situatie in onderstaande berekeningen weergegeven. De autonome verkeersontwikkeling is bepalend voor de luchtkwaliteit ter plaatse. Met de bovenstaande invoergegevens is met het model CAR II versie 5.0 de jaargemiddelde NO2 en PM10 in 2006, 2010 en 2016 op 10, 20 en 30 meter vanaf de wegas berekend. Tevens is voor deze jaren ook de daggemiddelde fijn stof concentratie berekend. De resultaten hiervan worden in de onderstaande tabel gegeven. Rekenresultaten Wegvak/Jaar
Capelseweg 2006 Capelseweg 2010 Capelseweg 2016
Jaargemiddelde NO2 concentratie (µg/m3) 10 m. 45 41 38
20 m. 40 37 34
30 m. 38 35 32
Jaargemiddelde Aantal PM10 concentratie overschrijdingen (µg/m3) PM10 dagnorm (dagen) 10 20 30 10 20 30 m. m. m. m. m. m. 37 27 25 24 27 25 24 23 22 27 22 20 23 22 21 23 19 18
Uit deze tabel is op te maken dat de grenswaarden op drie plaatsen (vet gedrukte rekenwaarden) wordt overschreden. Zo wordt in 2006 en 2010 niet voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde NO2-concentratie op 10 meter uit de as van de Capelseweg. Tevens wordt, ook op 10 meter uit de wegas, in 2006 niet voldaan aan de daggemiddelde concentratie fijn stof. Deze overschrijdingen vallen echter binnen het profiel van de Capelseweg. Deze weg heeft namelijk een breedte van ongeveer 30 meter; 15 meter aan weerszijde van de wegas. Het rekenpunt van 10 meter uit de as van de weg ligt dus op de Capelseweg en telt daarom niet mee bij de beoordeling van de rekenresultaten.. De woningen staan daarnaast op meer dan 7 meter vanaf de rand van de Capelseweg; dit is minimaal 22 meter vanaf de wegas. Uit de tabel blijkt dan ook dat er in 2010 en in 2015/2016 geen overschrijdingen van de normen aan de gevel van de nieuwe woningen optreedt. Luchtkwaliteit zal dan ook geen negatieve gevolgen hebben voor de nieuwe ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit De komende jaren worden op verschillende overheidsniveaus maatregelen genomen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Op 1 november 2005 heeft de Gemeente Rotterdam de Rotterdamse Aanpak Luchtkwaliteit gepresenteerd. Daarin staan nieuwe maatregelen die door de gemeente Rotterdam ingevoerd gaan worden om de luchtkwaliteit te verbeteren. Omdat bij de berekeningen wordt uitgegaan van prognoses voor de toekomstige concentraties en emissie factoren die door het RIVM op landelijk niveau zijn vastgesteld, zijn de regionale maatregelen niet meegenomen in de berekeningen. De verwachting is dat de berekende concentraties in werkelijkheid lager uitvallen door het toepassen van deze maatregelen. Luchtkwaliteit verbeterende maatregelen op (inter)nationaal niveau Tot 2015 nemen de NO2 en PM10 concentraties af door maatregelen bij verkeer en industrie in binnenen buitenland. Over de te nemen maatregelen zijn afspraken gemaakt door de overheden. Voorbeelden van concrete maatregelen zijn: stellen van emissie (Euro-) normen bij verkeer; stimuleren van verschuivingen in de brandstofmix bij verkeer; realiseren van maatregelen bij de industrie door toepassing van NeR (Nederlandse emissie Richtlijnen), BEES (Besluit Emissie-eisen Stookinstallaties) en Besluit Verbranding Afvalstoffen.
37
In het Nationaal Luchtkwaliteitsplan 2004 wordt aangegeven welke maatregelen rijk, provincies en gemeenten treffen om zo veel mogelijk aan de grenswaarden voor NO2 en PM10 te voldoen binnen de gestelde termijn. Voorbeelden van acties uit het Nationaal Luchtkwaliteitsplan 2004 voor de sector verkeer zijn: fiscale stimulering van roetfilters bij nieuwe dieselpersonenauto’s; fiscale stimulering van vervroegde introductie van schone vrachtwagens en bussen; bepleiten in EU voor een forse aanscherping van fijn stof norm voor vrachtwagens en bussen. Luchtkwaliteit verbeterende maatregelen op lokaal niveau Op 1 november 2005 heeft de Gemeente Rotterdam de Rotterdamse Aanpak Luchtkwaliteit gepresenteerd. Daarin staan nieuwe maatregelen die door de Gemeente Rotterdam ingevoerd gaan worden om de luchtkwaliteit te verbeteren. Op regionaal niveau heeft de DCMR, in opdracht van ROM-Rijnmond, een Regionaal actieprogramma Luchtkwaliteit Rijnmond opgesteld. In beide documenten zijn maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit verbeteren. Deze maatregelen zijn niet meegenomen in de berekening van de NO2- en PM10-concentraties en betreffen o.a.: grootschalige toepassing van stadsverwarming en restwarmte in nieuwbouw en bestaande bouw. Vervanging en onderhoud van gemeentelijke voertuigen: o opstellen mobiliteits- en voertuigplan gericht op invoering schone voertuigtechnologie; o roet- en NOx-filters op 80 bussen van de RET; o roetfilters op 30 vuilniswagens van de Roteb; o roetfilters voor Roteb-veegmachines en kleinere dieselvoertuigen. Opnemen van milieueisen in de concessie voor het vervoergebied van de RET. Opnemen van milieueisen bij aanbesteding van werken. Aanpak Ring van Rotterdam (invoeren snelheidsregulering). Opstellen vervoerplannen voor Rotterdamse diensten. Tegengaan gebruik diesellocomotieven. Aanpak van binnenstedelijke knelpunten: o versnellen uitvoering maatregelen uit Uitvoeringsprogramma Verkeer en Vervoer; o onderzoeken en implementeren aanvullende maatregelen; o invoeren milieuzonering. Aanpak van scheepvaartemissies: o onderzoeken effecten en bepalen en implementeren maatregelen; o verbetering en uitbreiding walstroomvoorzieningen; o stimuleren toepassing emissiebeperkende maatregelen. Communicatie: o Brede publiekscampagne voor meer bewustwording.
4.5
Bodem
Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico’s voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een spoedeisende sanering noodzakelijk is, dient binnen 4 jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is. Voor het verkrijgen van een bouwvergunning, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheidsverklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota “Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad”.
38
Plangebied In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitskaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Uit de Bodemkwaliteitskaart blijkt dat vanaf 1925 zich langs de Hoofdweg en de Capelseweg bebouwingslinten van tuinderijen, bedrijven en woningen ontwikkelen. In de vijftiger jaren wordt een van de tuinderijen aan de Hoofdweg opgekocht en wordt hier het huidige buurtpark ‘Semiramis’ aangelegd. Tussen 1976 en 1978 wordt het gebied tussen de Hoofdweg en de Nieuwerkerkse Tocht opgespoten met circa twee meter zand uit de Zevenhuizerplas. Hierbij wordt de Middeltocht gedempt, zover gelegen ten noorden van de Nieuwerkerkse Tocht. De zandopspuiting wordt vanaf 1979 volgebouwd met (vooral laagbouw)woningen. Dit vindt eerst in het midden- en zuidelijk deel plaats. Rond 1990 is bijna de gehele woonwijk gereed. De tuinen en groengebieden zijn afgewerkt met circa 50 cm teelaarde, bereid uit zand en klei-veen uit de Zevenhuizerplas. Op de zandopspuiting ten zuiden van de Nieuwerkerkse Tocht wordt rond 1980 een sport(velden)complex aangelegd. Rond 1995 vindt uitbreiding van de sportvelden in zuidelijke richting plaats. Er wordt aanvullend opgehoogd met zand en op het opgespoten deel wordt zand vervangen door teelaarde. Het afgegraven zand wordt uitgespreid op het ongebruikte deel. De bodemkwaliteitskaart Rotterdam geeft voor het plangebied aan dat het een recent gerealiseerde woonwijk betreft met groenvoorzieningen in een met schoon zand opgespoten veenweidegebied. In de bodemkwaliteitskaart wordt zowel het bovenste grondpakket als de ondergrond omschreven als G1 (beneden de streefwaarde). De kans op puntbronnen in het plangebied is klein. Uit de historische gegevens en de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de grond voldoet aan de streefwaarden. De gemeente Rotterdam acht de grond dan ook bruikbaar voor de geplande functie.
4.6
Externe veiligheid
Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Bij beperkt kwetsbare objecten is de 10-6/jaar-norm een richtwaarde die alleen mag worden overschreden als daar gewichtige redenen voor zijn. Het is aan het lokale bevoegd gezag (de gemeente) om een invulling te geven aan het begrip “gewichtige reden”. Hierbij kan worden gedacht aan het toestaan van een extensief gebruikt terrein, zoals een sportveld, binnen de 10-6plaatsgebonden risicocontour. Ook kan worden gedacht aan het opvullen van een open plek in bestaand stedelijk gebied. In tegenstelling tot het plaatsgeboden risico, dat in één getal kan worden uitgedrukt, wordt het groepsrisico door een (grafiek)lijn weergegeven. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter -5 wordt, moet de kans op zo’n ongeval kleiner zijn. Bij stationaire bronnen ligt de lijn op 10 /jaar voor -7 tien slachtoffers en 10 /jaar voor 100 slachtoffers. Voor de transportmodaliteiten weg, rail, water en -4 -6 buisleiding ligt de lijn op 10 /jaar voor 10 slachtoffers en 10 /jaar voor 100 slachtoffers. Het -8 aandachtsgebied van het groepsrisico komt overeen met de 10 plaatsgebonden risicocontour. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Een afwijking moet in een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging door het bevoegd gezag worden gemotiveerd. 4.6.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg Over de rijksweg A20 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen, die in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat is opgesteld door Adviesgroep AVIV b.v., zijn indicatieve berekeningen gedaan met betrekking tot externe veiligheid langs Rijkswegen en provinciale wegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd (de Risicoatlas is van maart 2003). Uit de Risicoatlas blijkt dat voor het gedeelte van de A20 tussen knooppunt Terbregseplein en knooppunt Gouwe de 10-6 plaatsgebonden risicocontour 18 meter bedraagt. Het aandachtsgebied voor groepsrisico is voor dit gedeelte van de A20 250 meter.
39
Beide contouren raken het plangebied niet. Vandaar dat dit aspect van externe veiligheid niet nader is onderzocht. 4.6.2 Transport gevaarlijke stoffen over rail Over de spoorlijn Rotterdam CS – Gouda worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. In de Risicoatlas Spoor (juni 2001), die in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat is opgesteld door DHV Milieu en Infrastructuur b.v., zijn indicatieve berekeningen gedaan met betrekking tot externe veiligheid langs het spoor. Voor het plangebied is het baanvak 63 van belang. Uit de Risicoatlas blijkt dat voor dit baanvak de 10-6 plaatsgebonden risicocontour kleiner dan 10 meter is. Het aandachtsgebied voor groepsrisico bedraagt voor dit gedeelte van het spoor Rotterdam CS – Gouda 380 meter. Beide contouren raken het plangebied niet. Vandaar dat dit aspect van externe veiligheid niet nader is onderzocht. 4.6.3 Transport gevaarlijke stoffen over water De provincie Zuid-Holland heeft op 7 januari 2003 het beleidskader “Gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en de Nieuw Maas” vastgesteld. Over deze waterwegen vindt transport van gevaarlijke stoffen met zeeschepen en binnenvaartschepen plaats. Om bebouwing langs de oever te beschermen tegen de risico’s van ongevallen met giftige of brandbare stoffen en om te garanderen dat de oever bereikbaar is voor hulpdiensten dienen veiligheidsafstanden aan te worden gehouden. Indien zeeschepen met gevaarlijke stoffen langs de kade varen dan wel aanmeren moet een zone van 40 meter vanaf de kade vrij gehouden worden van kwetsbare bebouwing. In een zone tussen 40 en 65 meter vanaf de kade mogen alleen kwetsbare functies worden gebouwd als goed gemotiveerd kan worden waarom hier gebouwd moet worden en niet buiten de 65 meter-zone; dit is in Rotterdam vanaf raainummer 1034 (Hoek van Holland) tot en met raainummer 1004 (ingang Schiehaven). Voor binnenvaartschepen zijn deze veiligheidsafstanden 25 respectievelijk 40 meter; dit gebied loopt vanaf raainummer 1004 (ingang Schiehaven) tot raainummer 995 (splitsing Nieuwe Maas en Hollandse IJssel). Deze afstanden gelden niet voor bedrijfsbebouwing waarin minder dan 50 mensen verblijven. Het bestemmingsplan Oosterflank woonwijk ligt aan niet in de directe nabijheid van de Nieuwe Waterweg of Nieuwe Maas. Vandaar dat dit aspect van externe veiligheid niet nader is onderzocht. 4.6.4 Leidingen In het plangebied bevinden zich geen leidingen die getoetst moeten worden aan de circulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" d.d. 26 november 1984 en het sectordocument externe veiligheid van de provincie Zuid-Holland van 1998. Ter hoogte van de Prins Alexanderlaan en de Leningradweg is een ondergrondse hoogspannings- en telecommunicatieverbinding gesitueerd. Deze hoeft echter niet getoetst te worden in het kader van externe veiligheid. Wel beschikt deze verbinding over een zakelijke rechtstrook van 5 meter aan beide zijden van het hart van de buis. 4.6.5 LPG-tankstations Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPG-tankstations zijn vastgelegd. Welke afstandsnorm er geldt rond een vulpunt, is afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar. De ministeriële regeling bevat de volgende afstandsnormen: als in de milieuvergunningen is vastgelegd dat er niet meer dan 1000 m3 LPG per jaar mag worden verkocht geldt een veiligheidscontour van 45 meter rondom het vulpunt (dit is een berekende 10-6-plaatsgebonden risicocontour); bij een doorzet tot 1500 m3 LPG per jaar geldt een veiligheidscontour op 110 meter van het vulpunt; bij een doorzet van meer dan 1500 m3 moet de veiligheidscontour worden berekend. In het plangebied zelf en in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zicht geen LPGvulpunten. Er zijn dan ook geen contouren die het plangebied raken. Vandaar dat dit aspect van externe veiligheid niet nader is onderzocht.
40
4.6.6 Inrichtingen Er liggen zowel binnen als buiten het plangebied geen activiteiten die relevant zijn voor de externe veiligheid van (beperkt) kwetsbare bestemmingen in het plangebied. 4.6.7 Vuurwerkopslaglocaties Om in aanmerking te komen voor een vergunning voor het opslaan en verkopen (in de laatste dagen van het jaar) van consumentenvuurwerk dient men te beschikken over een opslagruimte (kluis) die voldoet aan een aantal veiligheidseisen. Bij consumentenvuurwerk tot 10.000 kg mogen zich binnen een zone van 8 meter vanaf de deur van de kluis (veiligheidszone) geen gevoelige bestemmingen bevinden. Bij vuurwerkopslagen boven 10.000 kg moeten per bufferbewaarplaats – afhankelijk van de hoeveelheid opgeslagen vuurwerk - veiligheidsafstanden variërend van 20 tot 48 meter in acht genomen worden. Binnen de gemeente Rotterdam komen alleen vuurwerkopslagplaatsen tot 10.000 kilo voor. Bij het plannen van nieuwe gevoelige bestemmingen dient deze veiligheidsafstand in acht te worden genomen. Binnen het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan zijn geen vuurwerkverkooppunten aanwezig.
4.7 Flora en fauna De Flora- en faunawet (Ffwet) is sinds 1 april 2002 van kracht. De wet regelt de bescherming van in het wild levende planten en dieren in Nederland met het oog op de instandhouding van soorten. Dit betreft soorten die zijn aangemerkt als beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet (art. 75). Op 10 september 2004 is het ‘Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen’ in werking getreden. In dit besluit zijn de volgende drie categorieën opgenomen. Categorie 1: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd. Categorie 2: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig, dan dient ontheffing aangevraagd te worden. Categorie 3: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig. Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium ‘doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort’ (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de ‘uitgebreide toets’. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan. Plangebied Door Gemeentewerken is een quickscan opgesteld voor de Boerderijlocatie. Op basis van deze scan indruk kunnen aannames worden gedaan over het al dan niet voorkomen van, door de Flora- en faunawet, beschermde soorten. Uit deze quickscan kunnen de volgende conclusies getrokken worden: in het projectgebied zijn geen beschermde planten aangetroffen. De kans dat in het plangebied beschermde planten voorkomen is klein, omdat het gebied uit natte voedselrijke graslanden bestaat. In de dichte grasmat zullen voornamelijk alleen grassen zich ontwikkelen of planten van voedselrijke vochtige tot natte omstandigheden. Ontheffing van de Flora- en Faunawet is dan ook niet noodzakelijk.
41
Wat broedvogels betreft mag er vanuit worden gegaan dat in het broedseizoen verschillende soorten vogels in de opgaande beplanting in de directe omgeving en in de watergang hun nest maken. Tijdens het veldbezoek is in de aanwezige watergang een nest met een broedende waterhoen aangetroffen. Ook is in een boom langs de Capelseweg (overzijde plangebied) een nest van een kauw aangetroffen. Net als voor de vleermuizen geldt ook voor vogels dat ruimtelijke ingrepen die leiden tot aantasting van verblijfplaatsen of foerageer-/migratieroutes moeten worden vermeden. Aantasting is slechts toegestaan indien hiervoor dwingende redenen van groot openbaar belang gelden en er geen alternatieven en alternatieve locaties zijn. Vogels maken ook deel uit van de soortenlijst behorende bij categorie 3. Er dient dan ook ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Deze ontheffing kan verkregen worden als de gunstige instandhouding van de soort geen gevaar loopt. In de praktijk komt dit erop neer dat ontheffing wordt verleend onder voorwaarde dat het rooien van het bosplantsoen zal geschieden buiten het broedseizoen of na verklaring van een boswachter dat er geen broedplaatsen zijn. In de Rotterdamse Algemene Plaatselijke Verordening is geregeld dat een kapvergunning onder voorwaarden kan worden verleend, onder andere ter bescherming van natuur- en milieuwaarden (artikel 4.4.4.). In de praktijk wordt deze werkwijze aldus toegepast dat vergunning wordt verleend onder voorwaarde dat buiten het broedseizoen wordt gekapt. Om deze reden wordt er voor vogels geen ontheffing aangevraagd.
Amfibieën zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen. In de drassig graslanden en in de vegetatie langs de oever zullen naar verwachting amfibieën aanwezig zijn. De ontwikkeling van het plangebied zal kunnen leiden tot een beperkte afname van het leefgebied van de in het bouwplangebied algemeen voorkomende amfibieën. De eventuele aanwezig zijnde amfibieën hebben echter voldoende mogelijkheden om tijdens de uitvoering van werkzaamheden uit te wijken naar andere geschikte gebieden in de directe omgeving van het bouwplangebied. Amfibieën houden in de winter (half oktober – half maart) hun winterslaap. In deze periode mogen amfibieën in het kader van de zorgplicht niet worden verstoord. Ook tijdens de voortplanting (begin april – juni) mogen amfibieën niet worden verstoord. Het is daarom sterk aan te bevelen buiten deze periodes met de werkzaamheden te beginnen.
In de aanwezige watergangen kan de Kleine modderkruiper voorkomen. Dit is een vissoort die strikt beschermd is, waarvoor in het kader van ruimtelijke ingrepen ontheffing aangevraagd dient te worden. Indien er watergangen worden gedempt, dient te worden nagegaan of beschermde vissoorten aanwezig zijn. Mocht dit het geval zijn dan is een ontheffing noodzakelijk.
In het stedelijk gebied zijn slechts in beperkte mate beschermde vlindersoorten en geen beschermde libellensoorten te verwachten. De enige beschermde vlinder die in het stedelijk gebied van Rotterdam te verwachten is, is het Bruin Blauwtje. Dit is echter een soort van droge zandige graslanden. Het plangebied bestaat uit natte monotone graslanden. De kans is zeer gering dat hierin beschermde soorten voorkomen. Doordat op deze locatie geen natuurvriendelijke oevers aanwezig zijn, is het voorkomen van beschermde libellensoorten uit te sluiten.
De in het plangebied voorkomende kleine zoogdieren - zoals muizen, woelratten, egels en mollen - zullen vermoedelijk worden verstoord door de uit te voeren werkzaamheden. Aanwezige verblijfplaatsen en holen zullen worden vernietigd. In de directe omgeving zijn echter voldoende geschikte gebieden aanwezig, waar de dieren naar kunnen uitwijken. De instandhouding van de soort is dan ook niet in het geding. Tevens betreft het hier soorten uit categorie 1 waarvoor geen ontheffing hoeft worden aangevraagd.
Vleermuizen zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen. De kans is echter groot dat de opgaande beplanting grenzend aan het plangebied gebruikt wordt door vleermuizen als foerageergebied/vliegroute. Het gebied vormt door de aanwezigheid van opgaande beplanting met de aanwezige watergangen een geschikt biotoop. Er zijn voor vleermuizen alleen negatieve effecten te verwachten, indien de opgaande beplanting langs de Capelseweg of de aanwezige groenstructuur in de wijk verdwijnt. De opgaande groenstructuren moeten dan wel een belangrijk foerageergebied zijn en ook als zodanig door de vleermuizen worden gebruikt. Dit zal in het kader van het bouwplan nader bekeken worden. Is dit het geval dan is het noodzakelijk om deze te behouden, tenzij kan worden aangetoond dat het maatschappelijke belang van de herinrichting van groot belang is. Een ontheffing van de Flora- en Faunawet is in dat geval dan nodig. Er dienen vervolgens mitigerende en compenserende maatregelen te worden getroffen.
42
Het bestemmingsplangebied ligt niet in of in de invloedssfeer van een natura 2000 gebied (habitat- of vogelrichtlijnggebied). Gebiedsbescherming is vanuit dit kader niet aan de orde. Beleidsmatig heeft het gebied niet de bestemming natuur volgens de Regionaal Groenblauw Structuurplan 2 (RGSP2), welke onderdeel is van het vastgestelde Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020). De realisatie van woningbouw is daarmee niet in strijd met het RGSP2.
4.8 Duurzaamheid Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Het college heeft in het Uitvoeringsprogramma Milieu Rotterdam aangegeven hoe aan de zeven Speerpunten Milieu gewerkt gaat worden. Uiteraard spelen de hierin geschetste duurzaamheidsmaatregelen het eerst een rol bij het plannen van nieuwe functies en het bouwen van nieuwe gebouwen. Mochten er in de toekomst nieuwe bouwof inrichtingsplannen ter sprake komen dan zullen deze duurzaamheidsprincipes zoveel mogelijk worden gehanteerd. In het kader van dit (beheer)bestemmingsplan betekent rekening houden met duurzaamheid het (juridisch) mogelijk maken van een aantal duurzaamheidsmaatregelen die in bestaande wijken genomen kunnen worden, zoals: het plaatsen van afvalcontainers, glasbakken etc; het aanleggen van watergangen, retentievijvers; het verbeteren van de fiets-infrastructuur in de wijk; het reserveren van ruimte voor fietsenstallingen; het ondergronds of decentraal parkeren van auto’s. Containers ten behoeve van het inzamelen van huishoudelijk afval zijn toegestaan binnen bestemmingen ‘Verkeersweg’, ‘Verblijfsgebied’ en ‘Groen’.
43
44
5
SOCIALE VEILIGHEID EN LEEFBAARHEID
5.1 Sociale veiligheid Vele aspecten spelen hierbij een rol: veiligheid(sgevoel) wordt bevorderd door een zo groot mogelijke overzichtelijkheid. Criminaliteit komt minder voor als de zichtbaarheid groot is; onveiligheid en criminaliteitsgevoeligheden worden verlaagd als bewoners zich verantwoordelijk voelen. Verantwoordelijkheidsgevoel moet worden gestimuleerd, ook bij ruimtes die niet binnen de ‘eigen’ woning zijn gesitueerd; criminaliteit (van buiten) wordt afgeschrikt door (psychologische) barrières: territorialiteit; aantrekkelijk vormgegeven en goed onderhouden gebouwen hebben minder aantrekkingskracht op vandalen en verhogen het veiligheidsgevoel van bewoners.
5.2 Leefbaarheid Naar aanleiding van de beantwoording van de motie Kruse (Commissie Ruimtelijke Ordening en Grondzaken) dient er in bestemmingsplannen, artikel 19 WRO-procedures en voorbereidingsbesluiten t.b.v. bouwplannen aandacht besteed te worden aan het aspect ‘leefbaarheid’. Leefbaarheid wordt omschreven als voldoende fysiek-ruimtelijke voorzieningen voor: 1. toegankelijkheid van gebouwen en openbare buitenruimtes, in het bijzonder voor minder validen; 2. parkeren en stalling van auto’s en fietsen; 3. ruimte voor spelen/groen; 4. bezonnings- en uitzichtconsequenties voor omwonenden; 5. consequenties voor het beheer, sociaal en technisch, van openbare buitenruimte; 6. afvalmanagement, containerruimte, e.d. De punten 1, 2 en 4 komen voor eventuele locaties aan de orde bij de vaststelling van de stedenbouwkundige randvoorwaarden, die vertaald worden in dit bestemmingsplan. De punten 3, 5 en 6 komen bij de concrete realisatie van bouwplannen in samenhang met de buitenruimte aan de orde.
45
46
6
FINANCIELE UITVOERBAARHEID
Het bestemmingsplan Oosterflank bestaat in feite uit 2 onderdelen: - het bestaande, te conserveren, gebied: aanpak is hier vooral gericht op beheer met als gevolg geen financiële consequenties vanuit ontwikkelingsoptiek; - realisatie van de ontwikkeling van de kavels op de boerderijlocatie aan de Capelseweg. Het betreft hier particuliere grond met een sluitende grondexploitatie.
47
48
7
HANDHAVING
Met betrekking tot handhaving is er een groot verschil tussen een stedelijk gebied en een buitengebied. In tegenstelling tot in een buitengebied is het in een omvangrijk en dichtbebouwd stedelijk plangebied ondoenlijk alle bestaande illegale bebouwing en gebruik te inventariseren. In de praktijk is het lang niet altijd mogelijk om van buitenaf waar te nemen wat zich in een pand of op een besloten binnenterrein afspeelt en het ontbreekt aan capaciteit om hier in het kader van de opstelling van een bestemmingsplan een stelselmatig onderzoek naar in te stellen. Bovendien zou een dergelijke inventarisatie altijd een momentopname zijn. Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat. Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt. Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dS+V zijn vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingcommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.
49
50
8
MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID
8.1 Vooroverleg In het kader van het overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerp bestemmingsplan "Oosterflank-woonwijk" toegezonden aan: 1. 2. 3. 4. 5.
Provinciale Planologische Commissie VROM-Inspectie Regio Zuid-West Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond TenneT BV Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (voorheen het Hoogheemraadschap van Schieland) 6. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam en de Beneden-Maas 7. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-generaal Rijkswaterstaat, Directie Zuid-Holland 8. Nederlandse Gas Unie (Gastransport Services) 9. Rijksdienst voor de Monumentenzorg 10. Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek 11. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 12. Ministerie van Defensie 13. Ministerie van Economische Zaken 14. N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij 15. Pro Rail 16. NS (Bedrijfs- en Projectontwikkeling) 17. Zuid-Hollandse Milieufederatie 18. Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) 19. NS RIB GJZ Buro Planologie (NS Vastgoed) 20. KPN Telecom BV 21. Rijksluchtvaartdienst 22. Directeur-generaal van de Energievoorziening 23. Regionaal Economisch Overlegorgaan Rijnmond 24. Rotterdamse Vrouwenraad Door de partijen vermeld onder nummer 1 tot en met 16 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd. Daarvan hadden de partijen 7 tot en met 16 geen inhoudelijke opmerkingen. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen. Hieronder volgt een samenvatting van de ontvangen reacties en het commentaar hierop. 1. Provinciale Planologische Commissie (PPC) Inleiding Hier worden de hoofdpunten van het plan omschreven. 2.1. Water Langs de hoofdwatergangen zijn geen onderhoudsstroken opgenomen. De gemeente motiveert dit door te verwijzen naar paragraaf 2.4. (Algemeen) van de Nota Planbeoordeling 2002. In die paragraaf staat namelijk dat het niet nodig is aanvullende voorwaarden in het bestemmingsplan op te nemen wanneer daarin reeds door sectorregelgeving is voorzien. Evenwel gaat de Nota Planbeoordeling in onderdeel B5 hier meer specifiek op in. Op grond van hetgeen in genoemde paragraaf is opgenomen, moet worden geconstateerd dat het niet opnemen van onderhoudstroken in het bestemmingsplan in strijd is met de Nota en met het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland. Verzocht wordt om dit alsnog in de voorschriften en op de plankaart op te nemen (G1). Reactie: De onderhoudsstroken zijn als aanduiding (‘keurstrook’) op de plankaart opgenomen. Tevens wordt in de planvoorschriften van de desbetreffende bestemmingen verwezen naar de relatie met de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
51
2.2.
Milieuaspecten
2.2.1. Geluid 1) De PPC attendeert de gemeente er op dat voordat het ontwerp bestemmingsplan kan worden vastgesteld, de hogere grenswaardenprocedures wegverkeerslawaai voor de Hoofdweg en de Capelseweg positief dienen te worden doorlopen (G1). Reactie: De bestemming van de locatie aan de Hoofdweg en de Capelseweg is veranderd naar aanleiding van de inspraakreacties en heeft zodoende de bestemming ‘groen’ gekregen. Voor deze bestemming behoeft geen hogere grenswaarde te worden vastgesteld. Voor de andere nieuwe ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, dient wel een hogere waarde aangevraagd en verkregen te worden. De gemeente zal ervoor zorgdragen dat deze hogere waarde aanwezig is, voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. 2) Uit paragraaf 4.1 van de toelichting op het bestemmingsplan blijkt dat het plangebied zich bevindt binnen de zone van de spoorlijn Rotterdam - Gouda. Evenwel blijkt niet dat het plan aan deze geluidszone is getoetst en wat het resultaat daarvan is. Gevraagd wordt dit te verduidelijken (G2). Reactie: Paragraaf 4.1 is aangepast. De nieuwe ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is getoetst aan de geluidszone van de spoorlijn Rotterdam - Gouda. 2.2.2. Externe veiligheid 1) Er is met het oog op de aanwezigheid van Rijksweg A20 en de spoorlijn Rotterdam - Gouda slechts getoetst aan het groepsrisico. De toelichting (paragraaf 4.2) dient te worden aangevuld met een toetsing aan het plaatsgebonden risico (G2). Reactie: De 10-6 plaatsgebonden risicocontour van beide transportroutes vallen buiten de grenzen van het plangebied. Dit zal in de plantoelichting worden vermeld. 2) Artikel 14, lid 2 schept de mogelijkheid steigers te bouwen op gronden die zijn aangewezen voor “water”. Evenwel worden door het Hoogheemraadschap geen steigers toegestaan in de hoofdwatergangen. Gevraagd wordt hiermee rekening te houden en de voorschriften aan te passen (G2). Reactie: De voorschriften van de bestemming “water” zijn op dit punt aangepast. 2.2.3. Bodem De plantoelichting geeft aan dat nog moet worden onderzocht of de bestemming “woondoeleinden” dienovereenkomstig kan worden gebruikt. Dit onderzoek betreft bodemvervuiling. Ofschoon het een uit te werken plangedeelte betreft is het volgens de PPC van belang reeds nu een indicatie te hebben van de plaatselijke bodemkwaliteit. De PPC wil daarom dat op de ontwikkellocatie wordt onderzocht of de bodemkwaliteit de realisatie van de bestemming woondoeleinden in de weg staat (G1). Reactie: De bestemming van de locatie op de hoek van de Hoofdweg en de Capelseweg is aangepast naar aanleiding van de inspraakreacties en heeft nu de bestemming ‘groen’. Daarmee vervalt de noodzaak van een bodemonderzoek. Voor de andere nieuwe ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt blijkt uit de historische gegevens en de bodemkwaliteitskaart dat de grond voldoet aan de streefwaarden. De gemeente Rotterdam acht de grond dan ook bruikbaar voor de geplande functie. 2.3. Financiële uitvoerbaarheid In paragraaf 6 van de toelichting wordt geen inzicht gegeven in de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan.
52
Ofschoon de grond op de ontwikkellocatie in particuliere handen is, waardoor de gemeente geen risico loopt, moet de financiële uitvoerbaarheid van het plan toch worden aangetoond. Het feit dat geen indicatie aanwezig is omtrent de bodemkwaliteit, kan aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoerbaarheid van het plan. Er dient inzicht te zijn in de financieel economische uitvoerbaarheid (G2). Reactie: De bestemming ‘woondoeleinden, uit te werken’ is veranderd in een bestemming ‘groen’, zodat de financiële uitvoerbaarheid van het plan ten aanzien van deze ontwikkellocatie niet langer aangetoond hoeft te worden. Ten aanzien van de nieuwe ontwikkellocatie aan de Capelseweg, te weten de “boerderijlocatie”, kan worden opgemerkt dat het particuliere grond met een sluitende grondexploitatie betreft. 2.4. Kantoren Een deel van de kantoorbebouwing valt binnen de invloedssfeer van het NS-station Alexander. Met betrekking tot overige kantoorbebouwing moet worden aangegeven hoe deze zich verhoudt tot de Rotterdamse beleidslijn “overige metrostationlocaties”. Over deze beleidslijn heeft de PPC zich reeds uitgesproken (G2). Reactie: De op de plankaart aangegeven bestemmingen “kantoren” hebben betrekking op bestaande kantoren. Het gaat hier om drie kantoorgebouwen aan de zuidkant van de Hoofdweg met een gezamenlijke (kantoor)oppervlakte van ruim 9200 m² (2300, 1400 en 5600 m²) en een kantoor aan de Leningradweg met een oppervlakte van 1400 m². Hoewel deze kantoren de per vestiging toegestane maximale omvang overschrijden, ze zijn allemaal groter dan 750 m², worden er geen verdere beperkingen (m.b.t. omvang) in de voorschriften opgenomen. De reden hiervoor is dat de bestemmingen reeds bestaan en als zodanig gebruikt worden, terwijl het plan verder geen mogelijkheden biedt om nieuwe kantoorvestigingen te realiseren. Voor wat betreft de bestemming ‘gemengde bebouwing’, alwaar ook een kantoorfunctie is toegestaan, kan er op gewezen worden dat deze kantoorfunctie wel aan een maximum van 750 m² is gebonden. 2.5. Plankaart Op de plankaart is de locatie van het gemaal “de Lage Bemaling” onjuist aangegeven. Het als gemaal bestemde gebouw aan de Leningradweg is niet correct. De juiste locatie is, ten noorden van de Duisburghof, met de bestemming “voorziening van openbaar nut” aangegeven. De plankaart moet op dit onderdeel worden aangepast (G2). Reactie: Het gemaal ten noorden van de Duisburghof is als zodanig op de plankaart bestemd. Met betrekking tot het enige globale plangedeelte, “maatschappelijke voorzieningen”, zijn op de plankaart bebouwingspercentages opgenomen. Het is evenwel onduidelijk of de bebouwingspercentages overeenkomen met de reeds aanwezige bebouwing of dat deze bebouwingspercentages uitbreidingsmogelijkheden impliceren. Dit dient in het bestemmingsplan inzichtelijk gemaakt te worden. Reactie: Een nadere beschrijving van de ontwikkelingsmogelijkheden van deze bestemming wordt in de toelichting opgenomen. 2.6. Voorschriften In artikel 3, lid 4 van de planvoorschriften wordt ten onrechte verwezen naar het reeds vervallen artikel 42 van de Woningwet. Er dient naar artikel 43 van de Woningwet te worden verwezen. Reactie: Op grond van de inspraakreacties is de nieuwbouwlocatie, en daarmee tevens de bestemming “Woondoeleinden, uit te werken”, komen te vervallen. Het voorschrift met de betreffende verwijzing is dan ook verwijderd.
53
2.
VROM-Inspectie Regio Zuid-West
Geluid 1) In paragraaf 4.1. is vermeld dat voor de nieuwbouwlocatie aan de Capelseweg/Hoofdweg niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (Wgh). VROM attendeert de gemeente er op dat voordat het ontwerp bestemmingsplan kan worden vastgesteld, de hogere grenswaardenprocedures wegverkeerslawaai voor de Hoofdweg en de Capelseweg met succes moeten zijn doorlopen. Reactie: De bestemming ‘woondoeleinden, uit te werken’ is veranderd in een bestemming ‘groen’ zodat de procedures voor hogere grenswaarden wegverkeerslawaai niet meer hoeven te worden doorlopen. Voor de andere nieuwe ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, dient wel een hogere waarde aangevraagd en verkregen te worden. De gemeente zal ervoor zorgdragen dat deze hogere waarde aanwezig is, voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. 2) Uit paragraaf 4.1 van de toelichting op het bestemmingsplan blijkt dat het plangebied zich bevindt binnen de zone van de spoorlijn Rotterdam-Gouda. Evenwel blijkt niet dat het plan aan deze geluidszone is getoetst en wat het resultaat daarvan is. Reactie: Zie punt 2.2.1. bij PPC. Externe veiligheid Een toets aan het plaatsgebonden risico in verband met rijksweg A20 en de spoorlijn RotterdamGouda ontbreekt. Reactie: Zie punt 2.2.2 bij PPC. Kantoren Krachtens artikel 10 van de planvoorschriften is de bestemming “kantoren al dan niet met baliefunctie” toegestaan. In strijd met het locatiebeleid zijn in de voorschriften geen beperkingen opgenomen. In verband hiermee verwijst VROM naar de goedkeuringscriteria in de Nota Planbeoordeling 2002. Reactie: De op de plankaart aangegeven bestemmingen “kantoren” hebben betrekking op bestaande kantoren. Het gaat hier om drie kantoorgebouwen aan de zuidkant van de Hoofdweg met een gezamenlijke (kantoor)oppervlakte van ruim 9200 m² (2300, 1400 en 5600 m²) en een kantoor aan de Leningradweg met een oppervlakte van 1400 m². Hoewel deze kantoren de per vestiging toegestane maximale omvang overschrijden, ze zijn allemaal groter dan 750 m², worden er geen verdere beperkingen (m.b.t. omvang) in de voorschriften opgenomen. De reden hiervoor is dat de bestemmingen reeds bestaan en als zodanig gebruikt worden, terwijl het plan verder geen mogelijkheden biedt om nieuwe kantoorvestigingen te realiseren. Voor wat betreft de bestemming ‘gemengde bebouwing’, alwaar ook een kantoorfunctie is toegestaan, kan er op gewezen worden dat deze kantoorfunctie wel aan een maximum van 750 m² is gebonden. 3.
Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond
3.1. Externe veiligheid 1) In deze paragraaf zijn volgens DCMR niet alle (mogelijk) relevante externe veiligheidsaspecten meegenomen. Vervoer gevaarlijke stoffen over rijksweg A20 en de spoorlijn Rotterdam-Gouda. In verband met bovengenoemde routes is wel getoetst aan het groepsrisico, maar ten onrechte niet aan het plaatsgebonden risico. Laatstgenoemde toets dient alsnog te worden uitgevoerd.
54
Reactie: Zie punt 2.2.2 bij PPC. 2) In het bestemmingsplan dienen ook de risico’s van activiteiten van inrichtingen binnen het plangebied voor de (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen en buiten het plangebied uitgewerkt te worden. Tevens dient uitgewerkt te worden wat de risico’s zijn van activiteiten buiten het plangebied voor (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het plangebied. In geval deze risico’s niet aanwezig zijn, dient ook dit uitdrukkelijk te worden aangegeven. Reactie: Er liggen zowel binnen als buiten het plangebied geen inrichtingen met activiteiten die relevant zijn voor de externe veiligheid van (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het plangebied. De plantoelichting zal op dit punt worden aangevuld. 3.2 Bodem De DCMR constateert dat in de toelichting informatie is opgenomen over de bodemkwaliteit, welke informatie is ontleend aan de bodemkwaliteitskaart van Rotterdam. Het daarin omschreven traject om vast te stellen of er sprake is van bodemverontreiniging, en hoe om te gaan met eventuele verontreiniging voldoet – naar het oordeel van de DCMR – aan de criteria die de Nota Planbeoordeling 2002 te dien aanzien stelt. Reactie: Voor kennisgeving aangenomen. 3.3. Geluid Wegverkeer De berekeningen en gegevens die horen bij het akoestisch onderzoek voor te ontwikkelen locaties zijn niet bij het plan gevoegd, waardoor ze ook niet op hun juistheid kunnen worden gecontroleerd. Bij het berekenen van de geluidsbelasting moet worden gewerkt met verkeersintensiteiten die 10 jaar later worden verwacht. Er is echter gewerkt met verkeersintensiteiten uit 2010. Reactie: De bestemming ‘woondoeleinden, uit te werken’ is veranderd in een bestemming ‘groen’ zodat de procedures voor hogere grenswaarden wegverkeerslawaai niet meer hoeven te w orden doorlopen. Voor de andere nieuwe ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, is een nieuw geluidsonderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is gerekend met verkeersgegevens tot en met 2015. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in de toelichting, terwijl de berekeningen en gegevens die bij dit akoestisch onderzoek horen eveneens ter inzage worden gelegd. Railverkeer Uit de toelichting op het bestemmingsplan blijkt dat het plangebied zich bevindt binnen de zone van de spoorlijn Rotterdam-Gouda. Voor nieuw te ontwikkelen locaties is een geluidbelasting van 60 dB(A) berekend. Ook hier zijn de berekeningen en gegevens die horen bij het akoestisch onderzoek niet bij het plan gevoegd. Hierdoor kunnen ze ook niet op hun juistheid worden gecontroleerd. Bij een geluidbelasting van 60 dB(A) moet ook voor het railverkeer een hogere waarde worden aangevraagd. Reactie De bestemming ‘woondoeleinden, uit te werken’ is veranderd in een bestemming ‘groen’ zodat de procedures voor hogere grenswaarden wegverkeerslawaai niet meer hoeven te worden doorlopen. De andere nieuwe ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, ligt ver buiten de aandachtszone van de spoorlijn. Dit geluidsaspect is dan ook niet nader onderzocht. Dit is opgenomen in de toelichting. 3.4. Lucht De DCMR onderschrijft het standpunt in de toelichting dat de woonwijk ver verwijderd ligt van grote bronnen van luchtverontreiniging en dat zich dientengevolge geen knelpunten zullen voordoen langs wegen in Oosterflank en langs de onderliggende wegen.
55
Reactie Voor kennisgeving aangenomen. De paragraaf is daarentegen toch aangepast aan het Besluit luchtkwaliteit 2005. Er is niet alleen aandacht besteed aan de jaargemiddelde NO2-concentratie, zoals dat in de oude milieuparagraaf, maar er is nu ook aandacht besteed aan het jaar- en daggemiddelde PM10-concentratie. 3.5. Bedrijven 1. Op pagina 49 van de toelichting staat aangegeven dat voor dit plangebied geen bedrijven hoger dan categorie 2 zijn toegelaten. Evenwel zijn in het bedrijvenbestand van DCMR een aantal sportcomplexen vermeld die niet in de categorale bedrijfsindeling van het voorontwerp zijn opgenomen. Nader onderzoek is noodzakelijk om te kunnen constateren of op deze locatie nog meer categorie 3-inrichtingen zijn gevestigd. Reactie: De door DCMR bedoelde sportcomplexen vallen allemaal onder de bestemming ‘speel- en sportvoorzieningen’ (artikel 20 van de planvoorschriften) en behoeven daarom niet meer opgenomen te worden in de categorale bedrijfsindeling. Wat betreft de opmerking over andere categorie 3inrichtingen kan opgemerkt worden dat er niet meer van zulke inrichtingen in het plangebied zijn gevestigd. 2. Aan de Kreeftstraat 4 is een bedrijf gevestigd waarin meer dan 1000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen. Hiervoor is een melding krachtens de Wet milieubeheer verricht. Evenwel is in de lijst van bedrijfsactiviteiten geen opslag van vuurwerk aangegeven. Een nader onderzoek is noodzakelijk om te kunnen vaststellen of in het plangebied nog meer categorie 3-inrichtingen gevestigd zijn. Contactpersoon in dezen is de heer J.A. de Jong van DCMR. Reactie: Het bedrijf aan de Kreeftstraat 4 valt buiten de grenzen van het bestemmingsplan “Oosterflankwoonwijk”. 4. TenneT BV 4.1. TenneT meent dat in het voorontwerp geen rekening is gehouden met een gedeelte van haar hoogspannings- en communicatieverbinding, te weten het gedeelte dat is gelegen langs de Prins Alexanderlaan en de Leningradweg. De ligging van deze verbinding is op de bijgevoegde afdruk van de plankaart in rode kleur aangegeven. Ter informatie is door TenneT eveneens bijgevoegd een afdruk van 4 verschillende eigen detailtekeningen (bedoelde bijlagen zijn niet bij de stukken aangetroffen). Onder verwijzing naar paragraaf B.6.4. van de Nota Planbeoordeling 2002 verzoekt TenneT om bovengenoemde verbinding met een strook grond van 5 meter breedte op de plankaart aan te geven en te bestemmen tot “ondergrondse hoogspanningsverbinding”. Bij de genoemde breedtemaat is reeds rekening gehouden met een toekomstige verdubbeling van deze kabelverbinding. De hiertoe benodigde mantelbuizen zijn reeds op de aanwezige kruisingsplaatsen aangebracht. Reactie: De bovengenoemde ondergrondse hoogspannings- en telecommunicatieverbinding is als ‘leiding’, met een strook grond van 5 meter breedte, op de plankaart opgenomen (zie ook artikel 21 van de planvoorschriften). 4.2. In samenhang met voornoemde plankaartbestemming verzoekt TenneT een zelf geredigeerd artikel, bestaande uit 3 artikelleden, in het bestemmingsplan op te nemen. Het artikel beoogt de ondergrondse hoogspanningsverbinding te beschermen. Tevens verzoekt TenneT om in de overige voorschriften die relevant zijn voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding te verwijzen naar het (voorgestelde) nieuwe voorschrift. Met overige voorschriften worden bedoeld de artikelen 7, 11, 12, 13, 14, en 15.
56
Reactie De ondergrondse hoogspanningsverbinding is onder de bestemming ‘leiding’ opgenomen. Zowel bouwmogelijkheden als gebruik zijn alleen toegestaan als dit ten dienste van de bestemming ‘leiding’ staat. Voor overige bouwmogelijkheden en gebruik is een vrijstelling of een aanlegvergunning noodzakelijk waartoe het advies van de leidingbeheerder is vereist. Op deze wijze worden in de afweging tot het verlenen van een eventuele vrijstelling of aanlegvergunning de belangen van de leidingbeheerder betrokken. Alzo bestaat een voldoende juridische basis voor aanleg en onderhoud van de leidingen waartoe ook de ondergrondse hoogspanningsverbinding behoort. 4.3. Ten slotte verzoekt TenneT nog om in de toelichting van het plan melding te maken van de aanwezigheid van haar elektriciteitswerken en om haar tijdig bij het overleg te betrekken indien werkzaamheden zullen worden uitgevoerd in de omgeving van haar werken. Reactie: In de toelichting zal melding worden gemaakt van de aanwezigheid van de ondergrondse elektriciteitswerken. Indien er op grond van het bestemmingsplan werkzaamheden zullen worden uitgevoerd in de nabije omgeving van uw eigendommen, dan zult u daar tijdig over geïnformeerd en indien gewenst betrokken worden bij het proces. 5. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard Toelichting paragraaf 2.6. Water Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is het niet eens met het feit dat de onderhoudsstroken langs de hoofdwatergangen niet zijn bestemd. In dit verband wordt verwezen naar hetgeen is opgenomen in de Nota Planbeoordeling 2002, deel B5, paragraaf 5.3., goedkeuringscriterium 1. Met dit criterium wordt volgens het Hoogheemraadschap Schieland het algemene belang van een goed functionerend hoofdwatersysteem onderstreept en wordt een daaruit voortvloeiende ruimtelijk relevante voorwaarde gegeven om hoofdwatergangen goed te kunnen onderhouden. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard zegt op grond van vorenstaande motivering ervan uit te gaan dat de hoofdwatergangen met onderhoudstroken alsnog in het plan zullen worden opgenomen. Reactie: De onderhoudsstroken langs de hoofdwatergangen zijn aangeduid (‘keurstrook’) op de plankaart, waarbij een verwijzing in de voorschriften van de desbetreffende bestemmingen is opgenomen naar het Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Plankaart De locatie van het gemaal “de Lage Bemaling" is op de plankaart onjuist aangegeven. De plankaart vermeldt ten onrechte dat het gebouw is gesitueerd aan de Leningradweg. De juiste locatie is ten noorden van de Duisburghof, bestemming: “Voorzieningen van openbaar nut”. Reactie: De locatie van het gemaal (de bestemming) is aangepast op de plankaart. Artikel 14 lid 2 van de voorschriften Krachtens dit voorschrift mogen steigers worden gebouwd op de voor water bestemde gronden. Evenwel laat het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard geen steigers toe in hoofdwatergangen. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard vraagt daarom om aanpassing van het plan, zodat voor de burger hierover geen misverstanden kunnen ontstaan. Reactie: Het betreffende voorschrift is aangepast.
57
6.
Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam en de Beneden-Maas
Per e-mail brengt de KvK onder de aandacht dat het vast te stellen bestemmingsplan gevolgen kan hebben voor de supermarkt aan het Moermanskpad, zodat het van extra groot belang is dat deze supermarkt op de hoogte is van de inzagemogelijkheid van het voorontwerp. De reden waarom de KvK dit benadrukt is dat zij ervaren heeft dat sommige poststukken per abuis niet op het winkeladres worden bezorgd. Voor de goede orde geeft de KvK het adres van de supermarkt op: Volumemarkt, Moermanskpad 27-37, 3067 DG Rotterdam, telefoonnummer 010-4552822. Reactie: De supermarkt aan het Moermanskpad heeft de bestemming ‘Gemengde bebouwing’ met de aanduiding ‘detailhandel’; het bestemmingsplan conserveert hiermee de bestaande situatie. Ten aanzien van het uitoefenen van het winkelbedrijf heeft het voorontwerp aldus geen gevolgen.
58
8.2 Inspraak Eindverslag als bedoeld in artikel 12 van de Inspraakverordening Rotterdam met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan Oosterflank-woonwijk. Vanaf 13 februari 2004 tot en met 11 maart 2004 heeft het voorontwerp gedurende vier weken ter inzage gelegen in het City informatiecentrum aan de Coolsingel en het deelgemeentehuis Prins Alexander. Inspraakbijeenkomst Op 8 maart 2004 is in het deelgemeentehuis Prins Alexander een inspraakbijeenkomst gehouden. Het verslag is als bijlage bijgevoegd. Het verslag heeft van 13 april 2004 tot en met 11 mei 2004 ter inzage gelegen en is toegezonden aan de aanwezigen. Schriftelijke zienswijzen (uiterlijk 8 april 2004). Er zijn elf schriftelijke zienswijzen ingediend. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Bewoners van een aantal woningen aan de Mombassaplaats (volgens adreslijst); Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (SOR), Postbus 22260, 3003 DG Rotterdam; J.B. van Veldhoven, Hoofdweg 800 (namens 54 anderen); P. Zuiderwijk en anderen, Capelseweg 426, Rotterdam; Melvef, Capelseweg 430, Rotterdam; R.A. Gerrets, namens IHR Snails, Leningradplaats 2, 3066 SG Rotterdam; J. van Huizen, Hoofdweg 826, 3067 GK Rotterdam, namens 54 bewoners van de Hoofdweg 800 t/m 914; W. Hoogeveen, Bordeauxdreef 25, 3067 ZM Rotterdam; O. Bouman en S. Maliepaard, Hoofdweg 866, 3067 GK Rotterdam; Familie R. van Tongeren, Evenaar 134, 3067 DA Rotterdam; De Nieuwe Unie, Folkert Elsingastraat 38, 3009 AC Rotterdam.
Alle schriftelijke zienswijzen zijn tijdig ingediend. Ad. 1. Bewoners van een aantal woningen aan de Mombassaplaats (volgens adreslijst); De zienswijze richt zich tegen het feit dat de bestaande onderdoorgang tussen de Mombassaplaats en de Kobelaan niet wordt dichtgezet omdat het onderdeel zou uitmaken van een belangrijke langzaamverkeersroute. In deze onderdoorgang bevinden zich een gemeenschappelijke fietsenstalling van het woongebouw voor ouderen (de Hoeksteen) en de ingang van twee woningen die deel uitmaken van dit woongebouw. De reden waarom de bewoners vinden dat de onderdoorgang moet worden dichtgezet, wordt als volgt gemotiveerd: a. Zeer regelmatig raakt de onderdoorgang ernstig vervuild en vinden er eveneens zeer regelmatig vernielingen plaats, bijvoorbeeld door het kapot gooien van lampen en het aanbrengen van graffiti; b. op grond van het vorenstaande, en mede op grond van de aanwezige donkere onoverzichtelijke hoeken geeft de onderdoorgang een groot gevoel van onveiligheid; c. dat de onderdoorgang een belangrijke langzaamverkeersroute is, mag geen reden zijn om de onderdoorgang niet dicht te zetten; d. als alternatieve route voor de dicht te zetten onderdoorgang kan de route langs het fietspad aan de Prins Alexanderlaan (aan de zijde van woongebouw De Hoeksteen) worden genomen of kan gebruik gemaakt worden van de doorgang aan de Grote Beer omdat ook op deze wijze het gebied van de Kobelaan kan worden bereikt. Reactie: Het dichtzetten van deze onderdoorgang aan de Mombassaplaats wordt in het bestemmingsplan, door middel van een wijzigingsbevoegdheid, toegestaan.
59
Ad 2. Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (SOR), Postbus 22260, 3003 DG Rotterdam; De zienswijze van de SOR en hetgeen met de ingediende zienswijze wordt beoogd, komt materieel overeen met de zienswijze en het beoogde van de bewoners onder ad. 1. Verschil is er in die zin dat de SOR dieper op de materie ingaat. Zo wordt er op gewezen dat de poort ook wordt gebruikt als hangplek. Bewoners van die woningen die hun entree in de poort hebben durven ’s-avonds niet meer naar buiten omdat ze naast hun voordeur worden geconfronteerd met rondhangende jongeren. Gesteld wordt dat de poort een zeer onveilige plek is en leidt tot veel overlast voor bewoners van de Hoeksteen. Er wordt voorts op gewezen dat in 2001 een poging was ondernomen de poort dicht te zetten, maar dat de daartoe benodigde bouwvergunning werd geweigerd wegens strijdigheid met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De voorgestelde alternatieve doorgangsroute bij het dichtzetten van de poort is gelijk aan het voorstel onder ad 1. Daar wordt nog aan toegevoegd de mogelijkheid om vanaf metro Oosterflank over het voetpad naast het fietspad dat langs de metro loopt, de Kobelaan te bereiken. Gevraagd wordt het bestemmingsplan dusdanig te wijzigen dat het dichtzetten van de poort daarmee in overeenstemming wordt gebracht. Een situatietekening is aan de schriftelijke zienswijze toegevoegd. Reactie: Het dichtzetten van de onderdoorgang aan de Mombassaplaats wordt in het bestemmingsplan, door middel van een wijzigingsbevoegdheid, toegestaan (zie reactie onder ad. 1). Ad 3. J.B. van Veldhoven, Hoofdweg 800 (namens 54 anderen) Aan de Oostzijde van het appartementencomplex Amphora, Hoofdweg 800-916, wordt het uitzicht op het kruispunt Hoofdweg/Capelseweg ontnomen, terwijl de bewoners bij de koop van hun appartement zich juist lieten leiden door de aanwezigheid van een vrij uitzicht op deze locatie. Het (voorontwerp)bestemmingsplan zal volgens betrokkenen tot gevolg hebben: - dat zonlicht wordt onttrokken aan de laagste verdieping aan de oostzijde; - dat het landelijke karakter op deze locatie wordt aangetast; - dat het karakter van het appartementencomplex Amphora, dat onder architectuur zou zijn gebouwd, wordt aangetast; - dat de parkeerruimte, die is afgestemd op de huidige bewoning van dit deel van de Hoofdweg en de Kenitrastraat, wordt overbelast; - dat de uitvoering van het plan een extra verhoging van de verkeersdrukte tot gevolg zal hebben; - dat de afstand tussen (voorgestelde) nieuwbouw en bestaande bouw te beperkt zal zijn; - dat de waarde der appartementen en het algemeen woongenot zullen verminderen. De behandeling van de zienswijze van ad 9, mag hierbij betrokken worden. Reactie: Naar aanleiding van de vooroverleg- en inspraakreacties is de hierboven bedoelde, uit te werken woonbestemming in het ontwerp bestemmingsplan bestemd als ‘groen’, zodat er geen woningen (bijvoorbeeld appartementen) meer gebouwd kunnen worden. Ad 4. P. Zuiderwijk, en 5 anderen, Capelseweg 426, Rotterdam; Men heeft bezwaar tegen een aantal zaken: 1. Het verdwijnen van een van de laatste stukjes groen in dit deel van de deelgemeente, en tegen de aantasting van het karakter van de Capelseweg binnen de gemeente Rotterdam, waar tot op heden het landelijke karakter van lintbebebouwing onaangetast is gebleven. Men heeft ook bezwaar tegen de geringe afstand tussen bestaande en geprojecteerde nieuwbouw. 2. De huidige parkeerruimte is afgestemd op de bestaande woningen aan de Capelseweg en de Hoofdweg. De geprojecteerde bouw zal deze parkeerruimte overbelasten en voor extra parkeerdruk zorgen op de parallelweg van de Capelseweg. Dit zal gaan ten koste van de bewoners van de Capelsweg 424 t/m 432. 3. Waardevermindering van grond en opstallen. 4. De afstand tussen bestaande en geprojecteerde bouw vindt men te beperkt. Daarnaast heeft men bezwaar tegen het feit dat het vrije uitzicht op het kruispunt Hoofdweg/Capelseweg vanuit de woningen aan de Capelseweg 424 t/m 432 wordt ontnomen.
60
Reactie: Verwezen wordt naar het gestelde hierover onder ad. 3. Ad 5.
Melvef, Capelseweg 430, Rotterdam;
Deze zienswijze is conform de collectieve zienswijze ad 4, met een daaraan, met pen toegevoegde mening/zienswijze van Melvef: “de behoefte naar woningen op deze plaats is niet onderzocht; economische motieven en niet welzijn is de drijfveer”. Reactie: De bedoelde woonbestemming is veranderd in een bestemming ‘groen’, zodat bovenstaande reactie geen antwoord meer behoeft. Volledigheidshalve wordt er verwezen naar het gestelde hierover onder ad. 3. Ad 6. R.A. Gerrets, namens IHR Snails, Leningradplaats 2, 3066 SG Rotterdam Hockeyvereniging Snails is gevestigd in een bouwwerk met een instandhoudingstermijn (tijdelijke bouwvergunning). Vanwege de behoefte aan een permanent bouwwerk heeft zij een architect een onderzoek laten verrichten naar de meest ideale plek voor de situering van een nieuw permanent bouwwerk/clubhuis. Het voorlopig resultaat van dit onderzoek is aan de deelgemeente voorgelegd, die vervolgens alle medewerking toezegde. Het voorontwerp sluit evenwel onvoldoende aan op de toekomstplannen van Snails. De zienswijze van Snails richt zich daarom tegen het voorgestelde bebouwingspercentage van 5% binnen de bestemming “speel- en sportvoorzieningen” (artikel 20). Zij vindt de wijze van meten en toedelen van het percentage van 5 onduidelijk. Hierdoor weet zij ook niet of dat percentage is gekoppeld aan het terreinoppervlak per vereniging of aan het gehele bestemmingsvlek. Het beschikbare terrein voor de bouw van een clubhuis bedraagt circa 4800 m². Het voorlopige ontwerp voor een permanent clubhuis heeft een oppervlakte van 300 m². Evenwel kan met de 5%-norm slechts tot 250 m² worden gebouwd. Dit is 50 m² te klein. Om haar plannen te kunnen uitvoeren, het bouwen van een clubhuis van 300 m², verzoekt Snails het percentage van 5 te verhogen naar 7. Derhalve maakt zij bezwaar tegen het percentage van 5. Reactie: Het maximum bebouwingspercentage voor het sportpark Oosterflank is verhoogd van 5 naar 7 procent. Voor alle duidelijkheid wordt er op gewezen dat dit percentage geldt voor het gehele terrein dat als ‘speel- en sportvoorzieningen’ bestemd is. Een belangrijke reden hiervoor is gelegen in de wenselijkheid van enige flexibiliteit. Ad 7. J. van Huizen, Hoofdweg 826, 3067 GK Rotterdam, mede namens 54 bewoners van de Hoofdweg 800 t/m 914 De bewoners vinden het absurd dat zo dicht bij hun woningen nieuwbouw is geprojecteerd, bovendien op zo’n kleine open ruimte. Voorgesteld wordt deze open ruimte te bestemmen voor open water en parkeerruimte. De bewoners stellen dat deze open ruimte, waar thans nieuwbouw is geprojecteerd, door de projectontwikkelaar van hun appartementencomplex in 1989/1999 ook zou worden bebouwd. Dit ging toentertijd niet door. De reden hiervoor was niet omdat er zou worden gebouwd in 8 bouwlagen - zoals de (deel)gemeente beweert -, maar omdat de bestemming “verkeer” in het bestemmingsplan de bouw niet toeliet. Steun voor hun zienswijze zien de bewoners in de constatering van dS+V dat een toename van verkeersbeweging uit veiligheidsoverwegingen ongewenst is, en in de hoogte van het aantal medeindieners van de zienswijze. Een ingediende “bijlage 3” (niet aangetroffen) dient ter ondersteuning van de bewering dat de te bebouwen ruimte erg klein is. Reactie: De locatie zal worden bestemd als “groen”. De voorschriften van deze bestemming maken de aanleg van (open) water mogelijk.
61
Ad 8. W. Hoogeveen, Bordeauxdreef 25, 3067 ZM Rotterdam 8.1. Parkeren De carports in de wijk hadden niet bij de telling mogen worden betrokken omdat de huurstichting de meeste daarvan heeft verkocht aan particulieren, zodat ze dan ook niet meer vrij te huur zijn. Het is volgens Hoogeveen de plicht van de deelgemeente ervoor zorg te dragen dat bewoners minimaal 1,25 parkeerplaatsen toegewezen krijgen, waarvan 0.25 parkeerplaats als reserve. De deelgemeente kan en mag volgens hem hier niet aan voorbijgaan, te meer omdat in de toekomst het parkeren slechts in zones mogelijk zal zijn. In de nieuwe wetgeving zou volgens hem zelfs sprake zijn van 1,8 parkeerplaatsen per woning met 0,25 parkeerplaats als reserve. Hij wijst er op dat hij voorzitter is van de bewonerscommissie Bordeauxdreef en dat de bewoners in beroep zullen gaan bij de provincie omdat tellingen zullen uitwijzen dat de deelgemeente niet kan garanderen dat per woning 1 parkeerplaats beschikbaar zal zijn. Reactie: Een deel van de parkeerplaatsen werd verhuurd door de woningcorporatie en is met de verkoop van de carportwoningen geprivatiseerd. Hoewel deze parkeerplaatsen niet (meer) openbaar zijn, tellen ze mee in de parkeerbalans. De wijk Oosterflank is in de jaren ’70 en ’80 gebouwd, waarbij een parkeernorm van 1,25 parkeerplaatsen per woning werd gehanteerd. De nieuwe parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning is alleen van toepassing op nieuwbouwplannen. Om toezicht te kunnen houden op het gebruik van deze parkeerplaatsen heeft de deelgemeente geadviseerd om het dichtbouwen van deze carports in het bestemmingsplan te verbieden. Daarbij is het handhaven van het bestaande verhouding van 1,25 parkeerplaatsen per woning het uitgangspunt. 8.2. Voorstellen om meer parkeerruimte te creëren. Hoogeveen stelt voor het bestemmingsplan aan te passen in de zin dat er een herindeling van de wijk kan plaatsvinden, waarbij herbestrating van de parkeerplaatsen plaatsvindt. Op meerdere plaatsen in de wijk staan bomen het parkeren in de weg; deze zouden kunnen worden verplaatst ten faveure van parkeerplaatsen. Reactie: Een herinrichting van de woonstraten is planologisch reeds mogelijk binnen het voorontwerp bestemmingsplan. Een toename van het aantal parkeerplaatsen ten koste van bestaande bomen is stedenbouwkundig echter niet gewenst, want Oosterflank is reeds een relatief dichtbebouwde wijk met betrekkelijk weinig groen op blokniveau. Ad 9. O. Bouman en S. Maliepaard, Hoofdweg 866, 3067 GK Rotterdam Deze zienswijze is conform de zienswijze ad 3, minus de klacht over het verlies van een vrije uitzicht. Reactie: Verwezen wordt naar het gestelde hierover onder ad. 3. Ad 10. Familie R. van Tongeren, Evenaar 134, 3067 DA Rotterdam Het bezwaar betreft de eis in het voorontwerp- bestemmingsplan dat de carportwoningen aan de Evenaar, het Stockholmpad, het Trondheimpad en de Barcelonastraat open moeten blijven. De familie vat de eis op als een verbod om haar parkeerplaats te beveiligen in het belang van haar lijf en goed. Er zou sprake zijn van overlast door jongeren: vandalisme ten opzichte van de auto van de familie; blowen, plassen en drinken op de privé-parkeerplaats. Verzoeken om bouwvergunningen voor het afsluiten van garages worden afgewezen omdat de gemeente suggereert dat het uiteindelijke gebruik keuken zal zijn. Verwezen wordt naar een eerder verleende toestemming tot afsluiting van een carport aan het Stockholmpad 48, hetgeen volgens de familie niet tot problemen zou hebben geleid. Voorts wordt erover geklaagd dat bij het tellen van parkeerplaatsen in de wijk, de parkeerruimten onder woningen ten onrechte worden meegeteld omdat die parkeerplaatsen als onderdeel van de betrokken woning zijn gekocht. In sommige gevallen is zelfs de erfpacht voor de grond afgekocht. Bij huurwoningen staan afsluitbare paaltjes of worden de plaatsen verhuurd. Omdat de familie slechts 1 auto heeft zal de tweede parkeerplaats altijd leeg blijven. Derden hebben immers niet het recht die lege parkeerruimte te gebruiken.
62
De familie vindt daarom dat haar de mogelijkheid moet worden geboden een garagedeur aan te brengen om aldus te voorkomen dat derden hun fiets, auto, brommer of motor illegaal op haar grond stallen. Daarnaast wordt volgens de familie, bij regen de ruimte door jongeren gebruikt als schuilplaats, waarbij de kans groot is dat deze jongeren met eigendommen van de familie aan de haal gaan. Resumerend is de familie Van Tongeren van oordeel dat carports van het type Stockholmpad 48 dichtgezet moeten kunnen worden. Zij beschikken over eenzelfde type garage. Reactie: Zoals eerder vermeld onder 8.1 is de wijk indertijd gebouwd met een parkeernorm van 1,25 parkeerplaatsen per woning. Deze parkeernorm is relatief laag vergeleken met het huidige gemiddelde autobezit per huishouden. Tevens biedt de stedenbouwkundige opzet van de wijk weinig mogelijkheden om het aantal openbare parkeerplaatsen uit te breiden. Hoewel het dichtzetten voordelen biedt ten aanzien van de bescherming van de gestalde voertuigen, weegt dit niet op tegen het risico van oneigenlijk gebruik van de carport. Vaak worden privé-garages gebruikt als opslagruimte of worden deze betrokken bij de woning. Bij andere woningtypen blijft een oprijlaan behouden als parkeerplaats, dit is bij de carports niet het geval. Om toekomstige parkeeroverlast in de wijk te voorkomen, heeft het deelgemeentebestuur besloten om het dichtbouwen van de carports niet toe te staan. In het ontwerpbestemmingsplan is dit overgenomen. Wat betreft de carport aan Barcelonastraat 45 kan opgemerkt worden dat deze zonder vergunning is dichtgebouwd. Alleen de carport van Stockholmpad 48 is indertijd met vergunning dichtgebouwd. Ad 11. De Nieuwe Unie, Folkert Elsingastraat 38, 3009 AC Rotterdam Het betreft een prematuur ingediende zienswijze (13 januari 2004) waarin De Nieuwe Unie aangeeft dat er diverse woningen in het plangebied zijn waar bedrijven in worden geëxploiteerd. Veelal zijn deze woningen niet bewoond en worden ze alleen als bedrijfsruimte verhuurd en gebruikt. Hierbij moet gedacht worden aan beroepen/bedrijven als huisarts, huidarts, dierenarts, fysiotherapeut, podoloog, de dienst Recreatie Rotterdam en de regiopolitie Rotterdam. De betreffende adressen in het plangebied zijn: Kobelaan 5, 7, 9, 66, 68, 136 en 138, Beiroetstraat 99, Moermanskpad 1 en 3 en Sjanghailaan 164. De Nieuwe Unie doet het verzoek de gegeven bestemming (‘woningen’) aan te passen in de bestemming ‘gemengde bebouwing’, zodat er zich in de toekomst vergelijkbare bedrijven kunnen vestigen en het voorzieningenniveau gelijk blijft. Reactie: Vanwege de door de Nieuwe Unie aangevoerde gronden is voor een groot gedeelte tegemoet gekomen aan het verzoek van de Nieuwe Unie om de bestemmingen aan te passen. Het gaat hierbij om de adressen: Kobelaan 5, 7, 9, 66, 68, 136 en 138. Voor wat betreft het adres Moermanskpad 1 en 3 wordt er op gewezen dat er in het voorontwerp al een bestemming ‘gemengde bebouwing’ op rustte. Ten aanzien van het adres Beiroetstraat 99 wordt opgemerkt dat de bestemming (‘woningen’) in ‘maatschappelijke voorzieningen’ is aangepast, nu deze bestemming beter bij de feitelijke situatie aansluit. Omdat het adres Sjanghailaan 164, naar het lijkt, nog immer bewoond wordt, is deze bestemming niet aangepast en zal de ‘werken aan huis- regeling’ hier voldoende uitkomst moeten bieden. Tot slot wordt er op gewezen dat ambtshalve de woonbestemming van de adressen Napelshof 96 en Kroonstaddreef 30 zijn veranderd in ‘gemengde bebouwing’. Mondelinge zienswijzen Tijdens de inspraakbijeenkomst op 8 maart 2004 kwamen, na een uitleg van het bestemmingsplan, de volgende aspecten aan de orde. Carports (de heren Van Tongeren, Wiegel, Prenger, De Jong, Van der Linden) Eigenaren van woningen die de woningen met bijbehorende carport hebben aangekocht, hebben er bezwaar tegen dat deze ruimten niet kunnen worden dichtgezet om aldus te worden beschermd tegen vandalen (aanbrengen van graffiti en brandstichting in carports door jongeren) en zwerfvuil in carports. Gesteld wordt dat er in het verleden een huis compleet is uitgebrand als gevolg van brandstichting in een carport. De veiligheid zou hierdoor in het geding zijn. De heer Van der Linden sluit zich aan bij laatstgenoemd standpunt.
63
Reactie: Achteraf heeft de wijkagent de brandstichting bevestigd. Hoewel de gevolgen van deze brandstichting groot waren, vond het acht jaar geleden plaats en bleek het een incident te betreffen. Verder wordt verwezen naar het gestelde onder ad 10. Uitbreiding aantal bouwlagen (de heer De Jong) Men heeft er bezwaar tegen dat het voorontwerp geen derde bouwlaag toestaat aan het Oslopad. Het bestemmingsplan is conserverend van aard, maar de woningen aan het Oslopad zijn destijds met een platdak ontworpen omdat men de mogelijkheid tot het toevoegen van een extra bouwlaag heeft willen openhouden. Dit wordt beaamd door dS+V (E. Scheidema en G. de Bruijn). De heer De Jong, Oslopad 9, wiens woning is voorzien van twee bouwlagen, wijst er op dat in zijn straat een woning staat waaraan een derde verdieping is toegevoegd. Hij maakt bezwaar tegen de onmogelijkheid aan zijn woning een derde verdieping toe te voegen. De heer Scheidema wijst hem op de mogelijkheid alsnog een schriftelijke zienswijze tegen het ontwerp in te brengen. Reactie: Voor de woningen aan het Oslopad en voor vergelijkbare situaties (tweelaagse woningen met een lessenaarsdak) is de bouwhoogte op de plankaart aangepast, zodat een derde bouwlaag mogelijk blijft. Plankaart De heer Van der Bel wijst op een kennelijk misverstand omdat op de plankaart zijn woning is aangeduid als berging. Reactie: Dit misverstand is in het ontwerp gecorrigeerd. Hinder en belemmering uitzicht vanaf Capelseweg/Hoofdweg met het oog op bouw appartementencomplex (de heer en mevrouw Van der Bel, heren J. van Huizen en Zuiderwijk ) Gevraagd wordt of er is gekeken naar de hinder die ontstaat voor omwonenden van de Capelseweg/hoek Hoofdweg. De heer Van der Bel, Capelseweg 424 is het niet eens met de conclusie van dS+V dat de situering van de geprojecteerde nieuwbouw - ten noorden van bestaande bouw – de hoeveelheid zonlicht slechts minimaal beïnvloedt. Hij is voorts van mening dat de geprojecteerde nieuwbouw het uitzicht zal belemmeren. Mevrouw Van der Bel ondersteunt dit standpunt en wijst de komst van het appartementencomplex af. In een later stadium (zie hieronder bij waterplan), stelt ze voor om in plaats van het woongebouw een waterpartij te realiseren aan de Hoofdweg/Capelseweg. De heer Van Huizen, Hoofdweg 826, die ten westen van de geprojecteerde nieuwbouwlocatie woont stelt dat met de uitvoering van het bouwplan bestaande bouw en nieuwbouw te dicht op elkaar komen te liggen. Het gevolg hiervan is volgens hem dat hij na realisatie van het bouwplan zonlicht en uitzicht zal verliezen. Hij is het niet eens met de geprojecteerde bouw en werpt tevens de vraag op waarom de 60 bewoners van het gebouw Amphora geen uitnodiging hebben ontvangen voor deze inspraakavond. Voor deze omissie wordt door de deelgemeente verontschuldiging aangeboden. De heer Zuiderwijk pleit voor het behoud van het laatste stukje groen aan de Hoofdweg/Capelseweg; zijn bezwaar betreft in hoofdzaak de realisatie van hoogbouw op die plek. Reactie: De bestemming ‘woondoeleinden, uit te werken’ is als gevolg van deze en andere inspraakreacties veranderd in een bestemming ‘groen’ (nadat het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander hiertoe in haar vergadering van 14 december 2004 heeft besloten). Het niet dichtzetten van onderdoorgang gebouw de Hoeksteen (Mevrouw Paanakker namens SOR, en de heer Van Tilburg Men is hier tegen. De heer Van Tilburg woont naast een poort en klaagt over de veiligheid. Na afloop is onderzocht of de desbetreffende poort kan worden afgesloten. Dit bleek wel het geval. Het bezwaar is dus wel relevant. Reactie: Bestemmingsplan (ontwerp) is op dit punt aangepast, zodat het dichtzetten mogelijk wordt.
64
Waterplan (de heer Roeloffzen) De heer Roeloffzen zegt ( mede namens het natuurteam Alexander) - verwijzend naar het waterplan dat de norm die voor dit gebied wordt gehanteerd net niet wordt gehaald. Hij vraagt daarom na te gaan of aan de oostzijde van de Semiramistuin meer water mogelijk is in combinatie met de aanleg van natuurlijke oevers. Dit is volgens hem ook mogelijk op andere plekken in de wijk en langs de Nieuwerkerkse Tocht. Binnen de bestemming ‘groen’ bestaat voldoende mogelijkheid waterlopen te creëren. Het bestemmingsplan heeft hiervoor geen financiële voorziening getroffen, maar het blijft in principe dus wel mogelijk. Reactie: Het Waterplan Rotterdam wordt nog uitgewerkt in deelgemeentelijke waterplannen. In het kader hiervan vindt samenwerking plaats tussen de dienst Gemeentewerken, de waterbeheerders en de deelgemeenten. Het waterplan van deelgemeente Prins Alexander geniet prioriteit. De inventarisatie is inmiddels gestart. Parkeren (de heer Franken), De heer Franken meent dat op basis van de norm 1 parkeerplaats per woning aan de Weberflat 50 parkeerplaatsen ontbreken. Reactie: De parkeerruimten aan de Djeddalaan en de Kenitrastraat dienen ook meegeteld te worden bij de berekening van de vereiste parkeerruimte. Uitdrukkelijk wordt hierbij opgemerkt dat de Weberflat voldoet aan de parkeereis. Sluiting Nadat de voorzitter de aanwezigen heeft geïnformeerd omtrent de vervolgprocedure en heeft gewezen op de mogelijkheid om tot 8 april 2004 schriftelijke reacties in te dienen, sluit hij de vergadering.
65
66
II VOORSCHRIFTEN
67
68
INHOUDSOPGAVE VOORSCHRIFTEN Bestemmingsplan Oosterflank-woonwijk Algemene en technische bepalingen Artikel 1 Artikel 2 -
Begripsbepalingen Algemene bepalingen
Bestemmingsbepalingen Artikel 3Artikel 4Artikel 5Artikel 6Artikel 7Artikel 8Artikel 9Artikel 10Artikel 11Artikel 12Artikel 13Artikel 14Artikel 15Artikel 16Artikel 17Artikel 18Artikel 19Artikel 20Artikel 21Artikel 22-
Woningen Bijzonder woongebouw Maatschappelijke voorzieningen I en II Gemengde bebouwing Voorzieningen van openbaar nut Kantoren Verkeersweg Verblijfsgebied Sneltram Water Groen Gemaal Horeca Tuin Tuin I Bergingen Erf Speel- en sportvoorzieningen Leiding Archeologisch waardevol gebied
Aanvullende bepalingen Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
232425262728-
Algemene vrijstellingen Wijziging van het plan Gebruik Overgangsbepalingen Strafbepaling Naamgeving
Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij de “Voorschriften bestemmingsplan Oosterflank-woonwijk”
69
70
Algemene en technische bepalingen Artikel 1 – Begripsbepalingen Aan huis gebonden beroep/bedrijf Een beroep of bedrijf, als bedoeld in categorie 1 van de bij de voorschriften behorende lijst van bedrijfsactiviteiten, dat aan of bij de woning wordt uitgeoefend door de bewoner. Achtertuin Het voor “tuin” bestemde gedeelte van een perceel dat omzoomd wordt door de achtererfgrens en de beide zijerfgrenzen van het perceel, alsmede door de achtergevelbouwgrens van het bouwvlak plus, voor zover van toepassing, de denkbeeldige lijn(en) getrokken in het verlengde hiervan tot aan de zijerfgrens. Archeologisch deskundige Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) of een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige. Bebouwing Een of meer gebouwen en/of andere bouwwerken. Bebouwingsgrens Op de plankaart aangegeven lijn welke niet door bebouwing mag worden overschreden (behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn of kunnen worden toegestaan). Bebouwingspercentage Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak (bovengronds) van een bouwperceel door gebouwen mag worden ingenomen. Begane grond (laag) Het gedeelte van een gebouw, bestaande uit een of meer bouwlagen - waaronder begrepen een kelder, souterrain of bel-etage - waarvan de bovenste begrenzende vloer, plafond of balklaag niet hoger komt dan 4,5 m ten opzichte van het peil. Belhuis Een inrichting waarvan de bedrijfsvoering onder welke benaming dan ook is gericht op het ter plaatse tegen betaling bieden van gelegenheid tot elektronische berichtenuitwisseling in de vorm van telefonie of door middel van toegang tot het internet. Een op de openbare weg geplaatste telefooncel wordt hier niet onder begrepen. Beperkt kwetsbare objecten a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; b. sporthallen, zwembaden, speeltuinen; c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; d. andere objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval. Bestemmingsgrens Een als zodanig verklaarde lijn op de plankaart die de grens vormt van een bepaalde bestemming.
71
Bijzondere objecten a. bejaardentehuizen en verpleeginrichtingen (zoals ziekenhuizen en sanatoria); b. scholen en winkelcentra; c. hotels en kantoorgebouwen, bestemd voor meer dan 50 personen; d. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals computer- en telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingsapparatuur; e. objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich brengen, zoals bovengrondse installaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en/of giftige stoffen. Bouwlaag of laag Het tussen twee opeenvolgende vloeren of tussen een vloer en een plafond gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw, met inbegrip van een kap met een dakkapel die breder is dan 2/3 van de breedte van het pand. Een vliering, kap, zolderverdieping, souterrain of ondergrondse parkeervoorziening alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als afzonderlijke laag begrepen. Bouwperceel Een aaneengesloten stuk grond voor zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing. Bouwwerk Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. Bruto vloeroppervlakte (b.v.o.) De totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels, horeca, bedrijven of maatschappelijke voorzieningen met inbegrip van de daartoe behorende inpandige ruimten, zoals gemeenschappelijke ruimten, magazijnen en dienstruimten. Detailhandel Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen direct aan de particulier c.q. eindconsument. Gebouw Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Geluidsgevoelige objecten (in de zin van de Wet geluidhinder) a. woningen, b. basisscholen, scholen voor voortgezet onderwijs (zoals bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs), c. instellingen voor hoger beroepsonderwijs, d. algemene, categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, e. andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder d met de daarbij behorende terreinen, f. woonwagenstandplaatsen. Horeca Een ruimte bestemd voor het bedrijfsmatig ten behoeve van gebruik ter plaatse verstrekken van etenswaren en dranken. Kantoren Ruimten, welke blijkens hun indeling en inrichting zijn bestemd om te worden ingericht ten behoeve van administratieve werkzaamheden. Kap Een dakopbouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek tenminste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.
72
Kwetsbare objecten a. woningen, met uitzondering van: verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare; dienst- en bedrijfswoningen van derden; b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals: ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen; scholen; gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen; c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals: kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1500 m² per object; complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd; d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen. Maatschappelijke voorzieningen Doeleinden van sociale/culturele/medische/educatieve/recreatieve/levensbeschouwelijke aard dan wel ten behoeve van de openbare dienst. Milieudeskundige De Milieudienst Rijnmond (DCMR) of een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige. NAP Normaal Amsterdams Peil Parkeerplaatsen Ongebouwde parkeervoorzieningen. Parkeervoorzieningen Parkeergelegenheid ter voorziening in de behoefte aan ruimte voor het parkeren en stallen van motorvoertuigen en (brom)fietsen, alsmede de daarbij behorende in- en uitritten en toegangen. Peil -voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg; -voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang na voltooiing van de aanleg van dat terrein. Indien een bouwwerk aan meer dan een weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend. Praktijkruimte/atelier Een werkruimte voor de uitoefening van administratieve, medische c.q. paramedische of daarmee gelijk te stellen beroepen of werkzaamheden, dan wel een werkruimte ten behoeve van een kunstenaar. Sneltram Metro bovengronds. Voorgevellijn De denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel en in het verlengde hiervan tot de zijerfgrenzen van het perceel.
73
Voortuin Het voor “tuin” bestemde gedeelte van een perceel dat omzoomd wordt door de voorerfgrens en de beide zijerfgrenzen van het perceel, alsmede door de voorgevelbouwgrens van het bouwvlak plus, voor zover van toepassing, de denkbeeldige lijn(en) getrokken in het verlengde hiervan tot aan de zijerfgrens. Vrije vloeroppervlakte Vloeroppervlakte waarboven zich een vrije hoogte bevindt van ten minste 2,1 meter. Wet geluidhinder De Wet geluidhinder, zoals deze luidt op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. Wet op de Ruimtelijke Ordening De Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze luidt op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. Winkel Detailhandelsvestiging en/of daarmee vergelijkbare vestiging voor de verrichting van diensten aan of ten behoeve van particulier c.q. eindconsument. Een belhuis wordt hier niet onder begrepen. Zijtuin Het voor “tuin“ bestemde gedeelte van een perceel dat omzoomd wordt door de zijerfgrens en de denkbeeldige lijn getrokken in het verlengde van de voorgevelbouwgrens van het bouwvlak, alsmede de denkbeeldige lijn getrokken in het verlengde van de achtergevelbouwgrens van het bouwvlak.
74
Artikel 2 – Algemene bepalingen Wijze van meten 1. Bij de toepassing van deze voorschriften geldt de volgende wijze van meten: a. de grondoppervlakte van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten tussen de verticale projecties van de buitenzijde van de gevels en 1 meter boven peil; dakoverstekken, luifels, niet aaneengesloten balkons en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 m; b. de inhoud van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten buitenwerks en boven peil; c. - de hoogte van een gebouw of ander bouwwerk (bouwhoogte) wordt gemeten vanaf het hoogste punt van dat gebouw of ander bouwwerk tot het peil, waarbij dakopbouwen benodigd voor het functioneren van het gebouw of bouwwerk, zoals liftschachten, lichtkoepels, schoorstenen, (schotel)antennes en liftopbouwen, met een hoogte van maximaal 3 meter, niet meegerekend worden; - de goot- of boeiboordhoogte van een gebouw wordt gemeten vanaf de horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak tot aan het peil; d. de breedte van een gebouw wordt gemeten van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte; e. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van de gevel van het gebouw, haaks op de perceelsgrens. Bebouwingsnormen 2. Op de voor bebouwing bestemde gronden dienen - onverminderd hetgeen daartoe in de desbetreffende voorschriften is bepaald - de op de plankaart aangegeven bebouwingsnormen in acht genomen te worden. Voor zover voor de desbetreffende gronden op de plankaart respectievelijk in de voorschriften geen maximum bebouwingspercentage is bepaald, mogen deze gronden volledig worden bebouwd. Goot- en nokhoogte 3a. Ter bepaling van de maximaal toegestane goothoogte van een gebouw, voor zover op de plankaart respectievelijk in de voorschriften voor dit gebouw een maximaal toegelaten aantal bouwlagen is gegeven, dient als hoogte van een bouwlaag maximaal 3,20 m te worden aangenomen, met dien verstande, dat indien voor de begane-grondlaag een andere dan woonbestemming is toegelaten, voor de begane-grondlaag een hoogte van maximaal 4 m dient te worden aangenomen. 3b. De nokhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m boven de onder a bedoelde goothoogte. Afdekking van gebouwen 4. Voor zover in deze voorschriften noch op de plankaart regels zijn opgenomen ten aanzien van de afdekking van gebouwen, mogen deze gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt. Geluidhinder 5. Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie van geluidsgevoelige objecten alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden, dan wel aan het besluit hogere grenswaarden dat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.
75
76
Bestemmingsbepalingen Artikel 3 – Woningen* 1. De gronden, aangewezen voor “woningen”, zijn bestemd voor: a. woningen, met de daarbij behorende voorzieningen; b. parkeervoorzieningen, waar zulks op de plankaart is aangegeven; c. dakterrassen, waar zulks op de plankaart is aangegeven; d. de bestemmingen “verblijfsgebied”, ter plaatse van de aanduiding ‘overbouwde doorgang’, “water” en “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Woningen zoals bedoeld in het eerste lid mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf, mits: a. de woonfunctie van de desbetreffende woning (hoofdgebouw) in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij ten hoogste 30% van de vrije vloeroppervlakte van de woning, tot een maximum van 70 m², wordt gebruikt voor beroeps/bedrijfsactiviteiten; b. de woning er als woning uit blijft zien (reclame-uitingen aan o.a. de gevel en dakrand zijn niet toegestaan); c. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en/of repareren van motorvoertuigen; d. er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden, tenzij het betreft detailhandelsactiviteiten als ondergeschikt onderdeel van de beroeps-/bedrijfsactiviteiten. 3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bouwwerken en voorts, daar waar deze gronden mede bestemd zijn voor “verblijfsgebied”, tevens de ingevolge die bestemming aldaar toegelaten bouwwerken. 4. In aanvulling op het derde lid geldt dat, waar de in het eerste lid bedoelde gronden zijn voorzien van de aanduiding ‘parkeervoorziening’, deze parkeervoorziening niet mag worden dichtgebouwd, tenzij het een parkeervoorziening met een dieptemaat van ten minste 4m70 betreft. Onder ‘dichtbouwen’ wordt mede verstaan het plaatsen van een hekwerk, het afschermen van de parkeervoorziening. 5. Aanbouwen aan woningen als bedoeld in het eerste lid mogen slechts plat worden afgedekt en mogen niet als dakterras worden gebruikt. 6. Op de gronden, die op de plankaart nader zijn aangeduid met ‘overbouwde doorgang’, mag slechts worden gebouwd met inachtneming van een vrije doorgang, waarvan de hoogte minimaal 5 meter moet bedragen. 7. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder d, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. 8. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het vierde lid door het 'dichtbouwen' ook toe te staan in gevallen waar het een kleinere dieptemaat dan 4m70 betreft, mits na het 'dichtbouwen' haaks parkeren ter plaatse zonder hinder voor het verkeer mogelijk blijft. Artikel 4 – Bijzonder woongebouw* 1. De gronden, aangewezen voor “bijzonder woongebouw”, zijn bestemd voor: a. gebouwen ten dienste van: - bewoning en zorgverlening met bijbehorende voorzieningen, zoals gemeenschappelijke recreatieruimten, dagverblijven, keuken- en horecafaciliteiten, verpleegruimten en dergelijke;
* Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als keurstrook, is de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard mede van toepassing.
77
- een dienstencentrum ten behoeve van sociale en/of medische doeleinden; - een verkoopruimte met een oppervlakte van ten hoogste 75 m² per gebouw; met de daarbij behorende ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, waterpartijen en waterlopen. b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf wordt mede onder wonen verstaan, mits: a. de woonfunctie van de desbetreffende woning in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij ten hoogste 30% van de vrije vloeroppervlakte van de woning, tot een maximum van 70 m², wordt gebruikt voor beroeps-/ bedrijfsactiviteiten; b. de woning er als woning uit blijft zien (reclame-uitingen aan o.a. de gevel en dakrand zijn niet toegestaan); c. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en/of repareren van motorvoertuigen; d. er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden, tenzij het betreft detailhandelsactiviteiten als ondergeschikt onderdeel van de beroeps-/bedrijfsactiviteiten. 3. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 5 – Maatschappelijke voorzieningen I en II* 1. De gronden, aangewezen voor "maatschappelijke voorzieningen I en II", zijn bestemd voor: a. bouwwerken ten dienste van sociale, culturele, medische, educatieve, recreatieve of levensbeschouwelijke voorzieningen, dan wel ten behoeve van de openbare dienst, met de daarbij behorende ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, waterpartijen en waterlopen; b. de bestemmingen “leiding” en “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, geldt dat de gronden aangewezen voor “maatschappelijke voorzieningen I”, niet mogen worden gebruikt ten behoeve van geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder. 3. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 6 – Gemengde bebouwing* 1. De gronden, aangewezen voor “gemengde bebouwing”, zijn bestemd voor: a. bouwwerken waarin zijn toegestaan: - winkels, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen II en kantoren met een b.v.o. van maximaal 750 m² per kantoorvestiging op de begane grond; - gestapelde woningen zowel op de begane grond als op de verdiepingen;met de daarbij behorende berg-en stallingsruimten, alsmede tuinen, ontsluitingswegen en –paden; b. de bestemming ‘archeologisch waardevol gebied’, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf wordt mede onder wonen verstaan, mits: a. de woonfunctie van de desbetreffende woning in overwegende mate gehandhaafd blijft waarbij ten hoogste 30% van de vrije vloeroppervlakte van de woning, tot een maximum van 70 m², wordt gebruikt voor beroeps-/ bedrijfsactiviteiten;
* Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als keurstrook, is de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard mede van toepassing.
78
b. de woning er als woning uit blijft zien (reclame-uitingen aan o.a. de gevel en dakrand zijn niet toegestaan); c. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en/of repareren van motorvoertuigen; d. er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden, tenzij het betreft detailhandelsactiviteiten als ondergeschikt onderdeel van de beroeps-/bedrijfsactiviteiten. 3. Onder bedrijven, zoals bedoeld in het eerste lid, worden bedrijven verstaan, welke zijn vermeld in categorie 1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, behorende bij deze voorschriften. 4. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het derde lid, ten behoeve van het toelaten van andere dan de aldaar genoemde bedrijven, die daarmee naar aard en invloed op de omgeving zijn gelijk te stellen. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de milieudeskundige te overleggen. 5. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 7 – Voorzieningen van openbaar nut 1. De gronden, aangewezen voor “voorzieningen van openbaar nut”, zijn bestemd voor: a. voorzieningen ten behoeve van gas-, water-, electriciteitsdistibutie, alsmede gemalen met de daarbij behorende ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen en erven. b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 8 – Kantoren 1. De gronden, aangewezen voor “kantoren”, zijn bestemd voor: a. bouwwerken, waarin kantoren zijn toegestaan, met de daarbij behorende ontsluitingswegen en paden, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen; b. de bestemming ‘archeologisch waardevol gebied’, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 9 – Verkeersweg* 1. De gronden, aangewezen voor “verkeersweg”, zijn bestemd voor: a. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen met bovenleidingen, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken zoals viaducten, bruggen, duikers; b. voorzieningen ten behoeve van wandelen en verblijven, zoals trottoirs, paden en trappen; c. groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; d. openbare nutsvoorzieningen;
* Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als keurstrook, is de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard mede van toepassing.
79
e. geluidswerende voorzieningen; f. de bestemmingen “leiding” en “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van te hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld. 3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: a. de in het eerste lid bedoelde kunstwerken; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals portalen ten behoeve van de bewegwijzering, straatmeubilair, verfraaiingselementen, reclame-inrichtingen, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, openbare nutsvoorzieningen, geluidsschermen en andere voorzieningen ter beperking van geluidshinder veroorzaakt door het wegverkeer, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard zoals een brug, een duiker. 4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder f, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 10 – Verblijfsgebied* 1. De gronden, aangewezen voor "verblijfsgebied", zijn bestemd voor: a. verkeers- en verblijfsruimte, te weten: - voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen; - voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen; - fietsbergingen; b. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; c. openbare nutsvoorzieningen; d. dakterrassen, respectievelijk loopbruggen ter plaatse van de daartoe strekkende aanduidingen; e. de bestemmingen ‘’woningen’’, ter plaatse van de aanduiding ‘’overbouwde doorgang’’, “leiding” en “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van te hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld. 3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, zoals straatmeubilair, verfraaiingselementen, speelelementen, fietsbergingen, reclame-inrichtingen, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, openbare nutsvoorzieningen, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard zoals een brug, een duiker. 4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder e, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
* Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als keurstrook, is de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard mede van toepassing.
80
Artikel 11 – Sneltram* 1. De gronden, aangewezen voor "sneltram", zijn bestemd voor: a. voorzieningen ten behoeve van het metroverkeer, zoals spoorbanen met bovenleidingen, seinpalen en overwegbomen, met de daarbij behorende kunstwerken, zoals viaducten, bruggen en duikers; b. geluidswerende voorzieningen; c. de bestemmingen ‘leiding’ en ‘archeologisch waardevol gebied’, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: a. de in het eerste lid bedoelde kunstwerken; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair, verfraaiingselementen, reclameinrichtingen, geluidsschermen, alsmede voor de functionering van het metroverkeer noodzakelijke bouwwerken. 3. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder c, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 12 – Water* 1. De gronden, aangewezen voor "water", zijn bestemd voor: a. singels en waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding van het omliggende gebied, met de daarbij behorende voorzieningen zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemmingen “woningen”, “leiding” en “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige en/of recreatieve aard worden gebouwd, zoals een brug, een duiker, een vlonder. 3. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 13 – Groen* 1. De gronden, aangewezen voor "groen", zijn bestemd voor: a. park, plantsoen, openbare nutsvoorzieningen, waterpartijen en waterlopen, speelgelegenheden, ontsluitingswegen, parkeerplaatsen, fiets- en voetpaden en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemmingen ‘leiding’ en ‘archeologisch waardevol gebied’, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van te hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld. 3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, zoals straatmeubilair, verfraaiingselementen, speelelementen, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, openbare nutsvoorzieningen, de in het tweede lid bedoelde kunstwerken, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van
* Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als keurstrook, is de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard mede van toepassing.
81
waterbouwkundige aard zoals een brug, een duiker. 4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het derde lid voor de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen van geringe omvang - niet zijnde verkooppunten voor motorbrandstoffen - zoals een kiosk, waarvan de inhoud niet meer mag bedragen dan 60 m³. 5. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 14 – Gemaal* 1. De gronden aangewezen voor “gemaal”, zijn bestemd voor: a. een gemaal en overige voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing, met de daarbij behorende ontsluitingswegen en –paden en groenvoorzieningen; b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemming als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 15 – Horeca 1. De gronden, aangewezen voor “horeca”, zijn bestemd voor: a. bouwwerken, waarin horeca is toegestaan, met de daarbij behorende tuinen, erven en parkeervoorzieningen; b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 16 – Tuin* 1. De gronden, aangewezen voor “tuin”, zijn bestemd voor: a. tuin, met de daarbij behorende paden en waterpartijen; b. de bestemming ‘archeologisch waardevol gebied’, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van te hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld. 3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens in de bestemming passende bouwwerken, te weten: - bouwwerken – geen gebouwen zijnde – zoals een pergola of een keermuur; - een aanbouw aan de achtergevel in een bouwlaag van ten hoogste 2,5 meter diep, mits een achtertuin -met een diepte van ten minste 5 meter resteert;
* Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als keurstrook, is de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard mede van toepassing.
82
4.
een aanbouw aan de achtergevel in een bouwlaag van ten hoogste 3 meter diep, mits een achtertuin met een diepte van ten minste 9 meter resteert; een aanbouw in de zijtuin, met een breedte van ten hoogste 3 meter en ten minste 1 meter terugliggend ten opzichte van de voorgevelbebouwingsgrens; bergingen met een maximum oppervlak van 30 m²; erfafscheidingen met een maximale hoogte van 2 meter, op de erfgrens, grenzend aan openbaar groen. In aanvulling op het bepaalde in het derde lid geldt dat ten hoogste 50% van de totale oppervlakte van de oorspronkelijke zij- en achtertuin door aan- en/of bijgebouwen mag worden ingenomen. De bouwhoogte van de aanbouwen als bedoeld in het derde lid mag het vloerniveau van de eerste verdieping van het hoofdgebouw met niet meer dan 0,25 meter overschrijden.
5. De voor “tuin” bestemde gronden welke gelegen zijn voor de voorgevellijn mogen behalve als tuin mede worden gebruikt ten behoeve van het parkeren van (motor)voertuigen indien: a. de tuin ten dienste staat van drive-in woningen; b. de kavel 8 meter of breder is en tenminste 5.5 m kavelbreedte resteert, met dien verstande dat in geen geval meer dan 50 % van de kavelbreedte voor tuinparkeren mag worden gebruikt. 6. De voor “tuin” bestemde gronden, welke gelegen zijn aan de Capelseweg, mogen behalve als tuin mede worden gebruikt ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen. 7. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 17 – Tuin I 1. De gronden, aangewezen voor ‘tuin I “, zijn bestemd voor: a. tuin, met de daarbij behorende paden, ontsluitingswegen en waterpartijen; b. de bestemming ‘archeologisch waardevol gebied’, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2.
In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van ten hoogste 2 m gemeten vanuit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 m boven het maaiveld.
3.
Op de in het eerste lid bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens in de bestemming passende bouwwerken, te weten: - bouwwerken – geen gebouwen zijnde – zoals een pergola of een keermuur; - brandtrappen en stallingruimten voor (brom)fietsen, met dien verstande, dat de hoogte van de stallingruimten niet meer dan 3 m mag bedragen; - erfafscheidingen met een maximale hoogte van 2 m op de erfgrens, grenzend aan openbaar groen.
4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake bepaald. Artikel 18 – Bergingen* 1. De gronden aangewezen voor “bergingen”, zijn bestemd voor: a. gebouwtjes, dienend als opslagruimte voor huishoudelijke doeleinden;
* Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als keurstrook, is de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard mede van toepassing.
83
b. de bestemming ‘archeologisch waardevol gebied’, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. De hoogte van de in het eerste lid bedoelde gebouwtjes mag niet meer bedragen dan 3 m. 3. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake bepaald. Artikel 19 – Erf* 1. De gronden, aangewezen voor ‘erf’, zijn bestemd voor: a. erf en tuin, met de daarbij behorende ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen en waterlopen; b. de bestemmingen ‘leiding’ en ‘archeologisch waardevol gebied’, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van 2 meter gemeten vanuit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld. 3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens in de bestemming passende bouwwerken, te weten: - bouwwerken – geen gebouwen zijnde – zoals een pergola of een keermuur; - brandtrappen en stallingruimten voor (brom)fietsen, met dien verstande, dat de hoogte van de stallingruimten niet meer dan 3 m mag bedragen. 4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 20 – Speel en sportvoorzieningen* 1. De gronden, aangewezen voor ‘speel- en sportvoorzieningen’, zijn bestemd voor: a. sport- en speelvelden met de daarbij behorende ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemming ‘archeologisch waardevol gebied’, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, te weten: - clubgebouwen, kleedgelegenheden, tribunes en lichtmasten; - bouwwerken - geen gebouwen zijnde - van waterbouwkundige aard, zoals een brug, een duiker, een steiger, een vlonder. 3. Van de oppervlakte van de in het eerste lid bedoelde gronden mag per complex ten hoogste 7 % door gebouwen worden ingenomen. 4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
* Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als keurstrook, is de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard mede van toepassing.
84
Artikel 21 – Leiding * 1. De gronden, aangewezen voor “leiding”, zijn bestemd voor: a. een ondergrondse rioolwaterpersleiding, met een diameter van 120 centimeter, voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid met ‘R’; b. een ondergrondse hoogspannings- en telecommunicatieverbinding, voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid met ‘Hs’; met de daarbij behorende voorzieningen; c. de bestemmingen ‘maatschappelijke voorzieningen’, ‘verkeersweg’, ‘verblijfsgebied’, ‘sneltram’, ‘water’, ‘groen’ en ‘archeologisch waardevol gebied’, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangegeven. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in het eerste lid onder a en b bedoelde leidingen worden gebouwd. Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder c toegestane bebouwing, mits de belangen van de in het eerste lid onder a en b bedoelde leidingen niet worden geschaad. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de leidingbeheerder te overleggen. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vrijstelling voorschriften verbinden ter bescherming van de belangen van de in het eerste lid onder a en b bedoelde leidingen. Aanlegvergunning 4. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen; c. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen en afgraven alsmede door ophogen; d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; e. het verrichten van graafwerkzaamheden. Een aanlegvergunning wordt verleend, indien daardoor het doelmatig functioneren van de leiding niet onevenredig wordt of kan worden aangetast. Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de leidingbeheerder te overleggen. 5. Het bepaalde in het vierde lid van dit artikel is niet van toepassing op normale werkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavig gebied. 6. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder c, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 22 – Archeologisch waardevol gebied* 1. De gronden, aangewezen voor “archeologisch waardevol gebied”, zijn bestemd voor: a. behoud van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden; b. alle overige bestemmingen, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.
* Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als keurstrook, is de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard mede van toepassing.
85
2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en het slaan van damwanden) dienen te worden verricht die dieper reiken dan 1,0 meter beneden het maaiveld. Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegestane bebouwing waarvoor bouwwerkzaamheden dienen te worden verricht die dieper reiken dan 1,0 meter beneden het maaiveld, mits de archeologische waarden niet worden geschaad. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de bouwvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige te overleggen. Aan een vrijstelling kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door de archeologisch deskundige. Aanlegvergunning 4. Binnen het op de plankaart als archeologisch waardevol gebied aangegeven gebied (met uitzondering van bestaande weg- en leidingcunetten) is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders graafwerkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren over een terreinoppervlak groter dan 200 m² en dieper dan 1,0 meter beneden het maaiveld. Een aanlegvergunning geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Een aanlegvergunning wordt verleend indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige te overleggen. Aan een aanlegvergunning kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door de archeologisch deskundige. 5. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
86
Aanvullende bepalingen Artikel 23 – Algemene vrijstellingen 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan: Kleine bouwwerken a. voor de bouw van - niet voor bewoning bestemde - kleine bouwwerken van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, transformatorgebouwtjes, verdeelkasten, gasdrukregel- en meetstations, gemaalgebouwtjes, met dien verstande, dat de inhoud van een bouwwerk, zoals hier bedoeld, niet meer mag bedragen dan 60 m³; Begrenzing weg(profiel), bouwblok, terrein b. indien op ondergeschikte punten een geringe afwijking in de begrenzing, het beloop of het profiel van een weg, de ligging of de vorm van een bouwblok of een terrein c.q. waterloop of de hoogte van een bouwwerk in het belang van het te verwachten verkeer, de volkshuisvesting en/of een behoorlijke bebouwing c.q. inrichting noodzakelijk is, dan wel de noodzaak daartoe bij uitzetting van het plan op het terrein blijkt, met dien verstande dat hierdoor de bestemmingsgrens niet wordt overschreden; Hoogte, begane grondlaag c. voor zover het betreft het bepaalde ten aanzien van de maximaal toegelaten hoogte van een begane-grondlaag en/of achterbouw, door hiervoor een maat van ten hoogste 4 meter toe te staan in gevallen waarin dit ten behoeve van het behoorlijk functioneren van de in het desbetreffende gebouw gesitueerde vestiging van een winkel, bedrijf of instelling nodig is en een uit stedenbouwkundig oogpunt verantwoorde aansluiting op de omgeving is gewaarborgd; Bouwhoogte, kap d. ten behoeve van overschrijding van de toegestane maximale bouwhoogte, zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, onder b, voor de bouw van een kap met grotere hellingshoeken, dan voortvloeit uit het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte, met dien verstande, dat de dakhellingen niet meer dan 40 graden mogen bedragen. Artikel 24 – Wijziging van het plan 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het bestemmingsplan te wijzigen: dichtbouwen overbouwde doorgang ingeval dichtbouwen noodzakelijk is uit een oogpunt van sociale veiligheid, mits de parkeerplaatsen en bergingen nog bereikbaar blijven. realiseren van gemengde bebouwing ten behoeve van het naast wonen realiseren van maatschappelijke voorzieningen in ‘woningen’. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden is bouwen slechts toegestaan overeenkomstig een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde wijziging van het bestemmingsplan. Bouwen in te wijzigen plangedeelte 3. a. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid ten behoeve van het bouwen overeenkomstig een in voorbereiding zijnde wijziging van dit bestemmingsplan na ontvangst van een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten. b. Op de gronden, begrepen in het ontwerp voor een wijziging van het bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid mag, nadat een ontwerp-wijziging in het kader van de in het vierde lid bedoelde procedure ter inzage is gelegd en zolang deze wijziging niet van kracht is geworden, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan in overeenstemming is met de reeds vastgestelde wijziging
87
of het ontwerp daarvoor en van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen dat daartegen geen bezwaar bestaat. c. De onder b bedoelde bepaling geldt niet: ten aanzien van bouwwerken voor de bouw waarvan de aanvraag is ingekomen voor de datum, met ingang waarvan het ontwerp voor de wijziging ter inzage is gelegd; indien na de datum, met ingang waarvan het ontwerp voor de wijziging ter inzage is gelegd, 6 maanden zijn verstreken zonder dat de wijziging ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten is ingezonden. Procedure 4. Alvorens een wijziging ingevolge het eerste lid vast te stellen, dan wel een verklaring van geen bezwaar, zoals bedoeld in het voorgaande lid, aan te vragen, stellen burgemeester en wethouders belanghebbenden gedurende zes weken in de gelegenheid eventuele zienswijzen tegen het ontwerp voor de wijziging, dan wel tegen het desbetreffende bouwplan schriftelijk bij hun college kenbaar te maken. Het ontwerp voor de wijziging dan wel het bouwplan, ligt daartoe gedurende deze termijn ter inzage. Burgemeester en wethouders voegen een afschrift van de ingediende zienswijzen onderscheidenlijk bij hun verzoek tot goedkeuring van de wijziging, dan wel bij de aanvraag om de verklaring van geen bezwaar aan Gedeputeerde Staten. Artikel 25 – Gebruik 1. Het is verboden de in dit bestemmingsplan gelegen onbebouwde gronden en de in het plan gelegen bouwwerken geheel of gedeeltelijk te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven, op een wijze of tot een doel, strijdig met de daaraan in het plan gegeven bestemming(en) en/of het volgens de voorschriften uitsluitend toegestane gebruik, dan wel met de uit deze voorschriften voortvloeiende aard van de bebouwing. 2. Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in het eerste lid, indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Artikel 26 – Overgangsbepalingen Overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken 1. Bouwwerken, welke bestaan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan dan wel daarna gebouwd worden of kunnen worden met inachtneming van het bepaalde in de Woningwet, en die afwijken of zouden afwijken van dit plan, mogen op voorwaarde dat de bestaande afwijkingen van dit plan niet worden vergroot en behoudens onteigening overeenkomstig de wet: a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na verwoesting door een calamiteit worden herbouwd, mits de desbetreffende bouwaanvraag wordt aangevraagd binnen twee jaar nadat deze calamiteit heeft plaatsgevonden. Overgangsbepaling ten aanzien van het gebruik 2. Het ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan bestaande gebruik van onbebouwde gronden en van bouwwerken, dat in strijd is met dit bestemmingsplan, mag worden voortgezet en zodanig worden gewijzigd, dat het in dezelfde als wel in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert. Uitzonderingen op het overgangsrecht 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan. 4. Het tweede lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.
88
Artikel 27 – Strafbepaling Overtreding van het bepaalde in artikel 21 vierde lid, artikel 22 vierde lid of artikel 25 eerste lid wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2º van de Wet op de Economische Delicten. Artikel 28 – Naamgeving Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de naam “Voorschriften Oosterflank- woonwijk”.
89
90
Lijst van bedrijfsactiviteiten (Positieve lijst). Toelichting De Lijst van Bedrijfsactiviteiten geeft aan welke bedrijven binnen het plangebied in beginsel zijn toegestaan. Alle bedrijfsactiviteiten zijn ingedeeld in milieucategorieën, waarbij milieucategorie 1 betekent dat een bedrijfstype weinig potentiële milieuhinder veroorzaakt en milieucategorie 5 of 6 veel milieuhinder veroorzaakt. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de lijst van bedrijfstypen ingedeeld aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling uit 1993 (SBI’93) van het CBS. Voor de zonering en de bij de zones behorende bedrijfscategorieën is uitgegaan van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering – 2001”. Per type bedrijf zijn afstanden gegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De lijst van bedrijfsactiviteiten volgt de publicatie van de VNG, maar met een algemeen verschil. De lijst gaat alleen over activiteiten die in een bedrijfsbestemming zijn toegestaan. Zo zijn bijvoorbeeld sport- en recreatieve voorzieningen niet opgenomen, omdat die in Rotterdam een aparte bestemming zijn. Indicatie milieuhinder Om inzicht te krijgen in de toekomstige invloed die elk bedrijfstype op de woonomgeving heeft, is per type bedrijf de potentiële milieubelasting bepaald. Deze potentiële milieubelasting is een indicatie voor de hinder afkomstig van een bedrijf, wat wil zeggen dat de afstanden niet de feitelijke milieuhinder geven, maar gebaseerd zijn op indicatieve gegevens uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf, representatief voor die specifieke bedrijfsvoering. De afstanden hebben derhalve een indicatief karakter. De potentiële milieubelasting wordt bepaald door de activiteiten van een bedrijf. De afstanden zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen in de praktijk. Hierbij is rekening gehouden met het karakter van het plangebied en de omgeving. Continu en zonering In de tabel is achter de afstand voor geluid – waar van toepassing – de letter C voor continu opgenomen. Hiermee is dan aangegeven dat de meeste bedrijven binnen het betreffende type continu in bedrijf zijn met die activiteiten die bepalend zijn voor het geluidniveau. Voorts is achter de afstand voor geluid – waar van toepassing – de letter Z van zonering opgenomen. Het gaat hier om bedrijven die zeer veel geluid produceren en als zodanig in het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit bij de Wet milieubeheer zijn aangewezen. Als deze bedrijven in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, dan moet door de Provincie rondom het betreffende bedrijventerrein een toetsingszone worden vastgesteld. Indices In de tabel zijn indices opgenomen voor verkeer en visuele hinder. De verkeersaantrekkende werking en visuele hinder zijn kwalitatief beoordeeld en weergegeven met een index. De index loopt van 1 tot 3, waarbij 1 staat voor geen of een geringe emissie of hinder, 2 voor aanzienlijke en 3 voor zeer ernstige emissie of hinder. De verkeersaantrekkende werking heeft betrekking op al het autovervoer van en naar de inrichting. De index voor visuele hinder is een zeer grove indicator voor de visuele inpasbaarheid van bedrijven. Opmerkingen In de laatste kolommen van de tabel zijn B, D of L geplaatst voor opmerkingen over Bodem, Divers en Lucht. De letter B is gegeven indien een gemiddeld bedrijf binnen dat type een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft. Daarmee is de index een hulpmiddel bij de selectie van toelaatbare bedrijven op gevoelige gronden. De letter D geeft aan dat het betreffende bedrijfstype zeer divers is en tot een grotere diversiteit in afstanden kan leiden. Dit geldt vaak voor chemische bedrijven. De uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht is vaak niet te vertalen in een standaardafstand tot mensen of gevoelige bestemmingen. Als de letter L in de tabel is vermeld kunnen er overwegingen zijn om de genoemde grootste afstand te verhogen.
91
De aanbevolen indicatieve afstand tussen een bedrijf en woningen: categorie 1: afstand tot woningen 0 of 10 meter categorie 2: afstand tot woningen 30 meter categorie 3: afstand tot woningen 50 of 100 meter categorie 4: afstand tot woningen 200 of 300 meter categorie 5: afstand tot woningen 500, 700 of 1000 meter categorie 6: afstand tot woningen 1500 meter Plangebied Voor dit plangebied zijn geen bedrijven toegelaten uit een categorie hoger dan categorie 1, deze zijn dan ook niet in deze lijst opgenomen.
92
lucht (L) divers (D) bodem (B) categorie grootste afstand visueel verkeer gevaar zonering (Z) continu (C) geluid stof geur
volgnummer
94
III BIJLAGEN
95
96
INHOUDSOPGAVE BIJLAGEN -
Reactie van de Gedeputeerde Staten d.d. 8 juli 2004 Verslag van de inspraakbijeenkomst d.d. 8 maart 2004 Besluit Hogere grenswaarde d.d. 23 mei 2006 Brief college B&W aan W. Hoogeveen, inzake parkeren in Oosterflank d.d. 26 juli 2004
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
IV KAARTEN
113
115
116