Verslag bijeenkomst Kennisconsortium ‘Bedrijvige Wijken in Bedrijvige Steden’ 15‐06‐2010 Wijkpost Oosterheem, Zoetermeer Emma Folmer, Anne Risselada, Veronique Schutjens Aanwezig: Yvonne van Amstel (Zoetermeer) Koen van Bemmel (Zoetermeer) Marina Zwetsloot (Zoetermeer) Hans Mayer (Zoetermeer) Frank Slingerland (Zoetermeer) Mariska Kien (Dordrecht) Jan Dinnissen (KvK Midden Nederland) Farzad Ghaus (Utrecht) Pascal Beckers (PBL/Universiteit Maastricht) Veronique Schutjens (Universiteit Utrecht) Emma Folmer (Universiteit van Amsterdam) Anne Risselada (Universiteit Utrecht)
Programma: 1. Voortgang BWBS 2. Presentatie Pascal Beckers, Planbureau voor de Leefomgeving / Universiteit Maastricht 3. Presentatie Emma Folmer en Anne Risselada 4. In de Praktijk: de rol van bestemmingsplannen in (het stimuleren van) wijkeconomie. Uw ervaringen! 5. Planning: Wat gaat er in toekomst gebeuren, wat hebben we van jullie nodig? 6. Rondvraag: Over praktische zaken en de onderzoeksresultaten 7. Buurtwandeling Thema: is er ruimte voor economie in de woonwijk? 1. Voortgang BWBS De vorige bijeenkomst vond plaats op 30 november 2009, en tijdens deze bijeenkomst zijn het onderzoeksontwerp en de algemene werkwijze van het projectteam ter sprake gekomen. Tijdens deze bijeenkomst is uitgelegd dat we een vergelijking willen maken tussen sociaal‐economische ‘zwakke’, ‘gemiddelde’ en ‘sterke’ wijken. De methodiek die we hebben toegepast om deze indeling te maken is ook aan de orde gekomen. We hebben de eerste bevindingen van de analyses van het LISA‐bestand gepresenteerd: hoe ontwikkelen de steden Amsterdam, Dordrecht, Leiden, Utrecht en Zoetermeer zich op het gebied van aantallen bedrijfsvestigingen en banen? Aan het eind van deze presentatie hebben we een voorstel gedaan over de te selecteren onderzoeksbuurten in elke stad. De bijeenkomst van vandaag begint met een kort introductierondje van alle aanwezigen. Aangezien de bijeenkomst op redelijk korte termijn is gepland, zijn er vanuit de gemeenten een aantal vervangende afgevaardigden aanwezig. Nieuw om de tafel zijn Farzad Ghaus, zelfstandig adviseur en winkelstraatmanager van de Amsterdamse Straatweg maar deze middag aanwezig namens de gemeente Utrecht.
1
Ook Koen van Bemmel, Marina Zwetsloot, Hans Mayer en Yvonne van Amstel van de gemeente Zoetermeer zijn voor het eerst aanwezig bij een bijeenkomst van het kennisconsortium. De gemeenten Amsterdam en Leiden zijn niet vertegenwoordigd op deze bijeenkomst. De bijeenkomst van vandaag wordt grotendeels ingevuld door een tweetal presentaties: Pascal Beckers spreekt over de ruimtelijke aspecten van bedrijfssucces: welke rol speelt de fysieke bebouwing in de keuzes en ontwikkeling van ondernemers? Daarna presenteren Anne Risselada en Emma Folmer hun gezamenlijke eerste paper met als onderwerp bestemmingsplannen en de wijkeconomie. Daarna vind er een rondetafel gesprek plaats en ter afsluiting maken we een wandeling door de Zoetermeerse wijk Oosterheem. 2. Pascal Beckers: Algemeen aangenomen wordt dat het succes van een bedrijf afhangt van een aantal factoren: kenmerken van het bedrijf (wat voor soort product), kenmerken van de ondernemer (zoals opleidingsniveau) en kansen op de markt. Veel minder bekend is wat de invloed van de gebouwde omgeving is op het starten en de ontwikkeling van een bedrijf. Bestemmingsplannen en bijgaande regelgeving bepalen voor een belangrijk deel de inrichting van de wijk. In zijn onderzoek heeft Pascal een onderscheid gemaakt tussen vooroorlogse en naoorlogse wijken. Vooroorlogse wijken staan bekend als wijken die ontworpen zijn voor zowel de woon‐ als de commerciële functie, en deze lijn is veelal doorgevoerd in opeenvolgende bestemmingsplannen die de hoge graad van functiemenging daardoor in stand hielden. Naoorlogse wijken (gebouwd tussen 1950—1970) zijn veel meer monofunctioneel ingericht, en dit heeft zijn weerslag op de aanwezige bedrijfsruimte en de mogelijkheden om een bedrijf te starten. In vooroorlogse wijken is er dus veel meer ondersteuning (in ruimtelijke zin en in regelgeving) voor bedrijven en ondernemers. In zijn algemeenheid is het aantal bedrijfsvestigingen in vooroorlogse wijken lager dan in naoorlogse wijken. In vooroorlogse wijken zijn meer bedrijven te vinden die ook een markt buiten de eigen wijk bedienen, terwijl in naoorlogse wijken meer buurtgeoriënteerde bedrijven te vinden zijn. De overlevingskansen van met name niet‐buurtgeoriënteerde bedrijven in naoorlogse wijken zijn aanzienlijk slechter dan hun tegenhangers in vooroorlogse wijken. Wanneer aan de ondernemers zelf gevraagd wordt wat zij denken van de voor‐ en nadelen van hun wijk, geven ondernemers in vooroorlogse wijken aan dat de sociale samenhang en de levendigheid hoog gewaardeerd wordt. Voor ondernemers in naoorlogse wijken is kostenbesparing een belangrijke factor. De ‘match’ tussen ondernemers aan de ene kant en kansen aan de andere kant kent een hele duidelijk ruimtelijke component. De lokale beschikbaarheid van geschikte bedrijfsruimte is het resultaat van bestemmingsplannen en regelgeving. Discussie: Koen van Bemmel (gemeente Zoetermeer) merkt op dat gemeenten bij voorbaat bepaalde categorieën bedrijvigheid uitsluiten. Je moet natuurlijk ergens een grens trekken, het hoeft niet per sé zo te zijn dat bedrijven uit hogere milieucategorieën altijd voor meer overlast zorgen, maar gemeenten zijn meer geneigd om bepaalde
2
categorieën per definitie uit te sluiten dan van geval tot geval te kijken. Yvonne van Amstel vraagt zich af of deze bestemmingsplannen wel in de pas lopen met de structuurvisies per gemeente. Dat heeft Pascal niet bekeken; maar Emma en Anne (volgende presentatie) wel. Hans Mayer (gemeente Zoetermeer) vraagt zich af (met betrekking tot de presentatie van Pascal) of de gebouwde omgeving echt van zo’n grote invloed is, of dat het toch met name de regelgeving bij het bestemmingsplan is die bepalend is. Ook vraagt hij of er gecontroleerd is voor verschillen in bedrijfssectoren tussen de wijken. Volgens Pascal is dat lastig bij deze kleine aantallen. Farzad Ghaus voegt hieraan toe dat de marktvraag niet echt aan de orde is gekomen; in Utrecht zie je veel winkels en eigen bedrijfjes die met gemeentelijke ondersteuning (o.a. lage huren van bedrijfspanden) kunnen blijven bestaan maar die eigenlijk maar net quitte draaien. Hij stelt de hamvraag: is meer bedrijvigheid in de woonwijk eigenlijk wel altijd gewenst? Moeten we dit wel stimuleren, vooral als het om niet goed voorbereide / slechte ondernemers en bedrijven gaat? De meningen lijken verdeeld en er is te weinig tijd om deze discussie nu op te pakken – wellicht een mooi onderwerp voor een volgende sessie! 3. Anne Risselada en Emma Folmer: De stedelijke woonwijk is een interessante ruimtelijke schaal als je kijkt naar drie sociaal‐economische ontwikkelingen op macro niveau die de stedelijke economie beïnvloeden: het aantal mensen dat werkzaam is in de zogenaamde post‐fordistische sectoren van de economie neemt toe. De nadruk in de Westerse economie komt steeds meer te liggen op kennis, informatie en creatieve industrie. Werk in deze sectoren wordt niet mogelijk gemaakt door grote fabrieken en machines, maar de mens, de computer en andere informatiemedia zijn nieuwe vormen van productiekapitaal. Dit zorgt voor nieuwe mogelijkheden voor kleine bedrijven en zelfstandigen. Tegelijkertijd zien we sinds de jaren ’80 een hernieuwde interesse voor wonen en leven in de stad. Na een lange periode van suburbanisatie vinden grote groepen mensen hun weg terug naar meer stedelijke woonwijken. Veelal jonge, hoogopgeleide mensen die in de academische literatuur wel gekarakteriseerd worden als ‘new urban dwellers’ (Reijndorp 2004) of ‘de creatieve klasse’ (Florida 2004). Dit zijn ook vaak de mensen die in de ‘nieuwe economie’ werkzaam zijn als zelfstandig ondernemer, freelancer of ‘kenniswerker’. Een derde ontwikkeling heeft betrekking op de groeiende aandacht in het Nederlands (gemeentelijk) beleid voor intensivering van (stedelijk) ruimtegebruik, het terugdringen van autoverkeer en het aantrekkelijk willen maken van het leefklimaat in de stedelijke woonwijken. Functiemenging wordt vaak genoemd om deze ‘compacte stad’ te realiseren. De aandacht in de academische literatuur voor de invloed van lokale overheden en formele en informele instituties op lokale economische ontwikkeling is de laatste jaren gegroeid. Het bestemmingsplan is een formele institutie omdat het de uitkomst is van een beleidsproces waar gemeentelijke overheden en beleidsmakers bij betrokken zijn. Bestemmingsplannen gaan gepaard met regelgeving en zijn wettelijk bindend. Ondanks de groeiende aandacht voor de compacte stad en functiemenging, lijkt in veel bestemmingsplannen de woonfunctie te overheersen. Daar zijn verschillende redenen voor: de keuze voor gedetailleerde
3
bestemmingsplannen (in tegenstelling tot globale bestemmingsplannen) is dominant; dit soort bestemmingsplannen zijn minder flexibel en laten minder ruimte voor bedrijvigheid (tenzij hier heel bewust voor gekozen is). Daarnaast zien veel gemeenten nog steeds veel winstgevendheid in het creëren van monofunctionele bedrijventerreinen of kantoorparken, vooral omdat men hoopt hiermee grote (multinationale) bedrijven aan te trekken. Voor projectontwikkelaars is daarnaast de opbrengst van monofunctionele (en met name de woonfunctie) hoger dan van gemengde gebieden, dit komt deels omdat de afschrijvingsperiode voor woonhuizen veel langer is dan die van bedrijfspanden. Uit onze analyse van LISA gegevens komt naar voren dat het aandeel van bedrijvigheid in stedelijke woonwijken desondanks aanzienlijk is, en dit zijn hoofdzakelijk de kleine(ere) bedrijven. Zakelijke dienstverlening is een sector die veel voorkomt in woonwijken en ook persoonlijke dienstverlening doet het hier niet slecht. Voor dit paper hebben de bestemmingsplannen en toelichtingen op de bestemmingsplannen van 31 buurten bestudeerd. Daarnaast hebben we van elke stad het structuurplan bestudeerd om te kijken of er wijken genoemd worden als specifieke locaties voor economische ontwikkeling. Van elk van deze 31 wijken hebben we bekeken hoeveel bedrijfsvestigingen per 100 inwoners er aanwezig zijn (B:I index, zegt niets over de grootte van bedrijven, alleen over de hoeveelheid bedrijven). Uit de resultaten blijkt dat er heel grote verschillen zijn tussen buurten. Met name de buurten in Amsterdam en Utrecht hebben grote aantallen bedrijfsvestigingen en groeien goed. In Zoetermeer is er sprake van grote groei en in Dordrecht en Leiden zijn er wel buurten met behoorlijke aantallen bedrijven maar de buurten laten weinig groei en soms zelfs krimp zien. Uit de bestemmingsplannen (en aanvullende documenten) komt naar voren dat Leiden en Dordrecht een concentratiebeleid voeren. Detailhandel en ook andere soorten bedrijvigheid dienen zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de wijk 1 , in een wijkwinkelcentrum. Verspreiding van bedrijvigheid wordt soms expliciet genoemd als ‘onwenselijk’, maar soms worden bedrijven en economische ontwikkeling ook helemaal niet genoemd in het bestemmingsplan. Hoewel de buurten met een buurt/wijkwinkelcentrum vaak een aanzienlijke ‘basishoeveelheid’ bedrijvigheid kennen, zijn de groeicijfers laag. Dit komt omdat er simpelweg geen ruimte is voor uitbreiding: buiten het wijkcentrum is er geen rekening gehouden met ruimte voor bedrijfjes. In Amsterdam en Utrecht zien we een ander beeld. Bedrijfjes zijn daar geconcentreerd langs een aantal (meestal 2 of 3) winkelstraten, wat ervoor zorgt dat de bedrijvigheid meer ‘uitgesmeerd’ is door de buurt, en ook in omliggende straten is meer bedrijvigheid te vinden. In de Amsterdamse onderzoeksbuurten zijn ook veel voormalige woonhuizen omgezet naar kantoren en hoogwaardige dienstverlening. Tegenwoordig gaat die omzetting stroever, maar er is dus veel ruimte voor bedrijvigheid gecreëerd. Daarnaast hanteert Amsterdam nog steeds een beleid van een hoge mate van uitwisselbaarheid van niet‐woonfuncties en dit zorgt voor lagere regeldruk voor ondernemers. Zoetermeer laat een gemengd beeld zien: men stuurt aan op de concentratie van detailhandel in een buurtwinkelcentrum maar heeft in de rest van de buurt nog wel ruimtes bestemd voor bedrijfsdoeleinden zodat bedrijvigheid niet uit de buurt geweerd wordt. Het algemene beeld is dat wanneer er in de Een wijk bestaat uit meerdere buurten. De analyse is op het niveau van de buurt gedaan. Een wijk heeft meestal één wijkwinkelcentrum waar alle buurten van die wijk gebruik van maken.
1
4
bestemmingsplannen ruimte gemaakt wordt voor bedrijvigheid dit ook resulteert in hogere aantallen bedrijven: bedrijfsruimte wordt dus benut. Dit komt ook naar voren uit de statistische test die we op de aantallen bedrijven en groeicijfers hebben uitgevoerd. De buurten met ‘positieve’ 2 bestemmingsplannen laten significant hogere aantallen bedrijven zien in 2007 (mdn= 3.7 in buurten met ‘positief’ bestemmingsplan en mdn= 1.6 in buurten met ‘negatief’ bestemmingsplan), en ook de groeicijfers (ontwikkeling 1999‐2007) zijn in deze buurten significant hoger (mdn= 1.21 tegenover mdn=0.22) 3 . Voor de toekomst is het wellicht interessant om te kijken naar de strategieën die lokale overheden kunnen volgen om meer flexibiliteit in hun bestemmingsplannen toe te laten. Dit zorgt ervoor dat nieuwe beleidsdoelen (zoals die van de compacte stad) sneller hun weerslag vinden in bestemmingsplannen en dat bestemmingsplannen ook minder een hindernis zullen vormen voor bedrijvigheid. Discussie: Jan Dinnissen vraagt zich af waar de gemeentelijke gegevens vandaan komen, want uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) komen wat andere cijfers. Mariska Kien voegt daaraan toe dat er een groot verschil is tussen bestemmingsplan en huidig beleid, met name omdat sommige bestemmingsplannen al redelijk oud zijn. 4. In de Praktijk: uw ervaringen. Stelling 1: het op de ‘juiste’ manier vormgeven van een bestemmingsplan stimuleert de wijkeconomie. Mariska van Kien (gemeente Dordrecht) merkt op dat in Dordrecht gesprekken gevoerd zijn omtrent nieuwe bestemmingsplannen met bewoners en ondernemers. ‘Misschien heeft het met het huidig economisch klimaat te maken, maar gemeenten stellen zich heel beschermend op naar de bedrijvigheid die al in de wijken zit’. Men wil heel graag het voorzieningenniveau in de buurt behouden en tegelijkertijd de concurrentiepositie van bestaande ondernemers niet zien verslechteren. Het in de wijk toestaan van meer bedrijvigheid kan door zittende ondernemers als een bedreiging worden gezien. Daarnaast staan buurtbewoners vaak ook niet te springen om meer bedrijvigheid in hun woonomgeving. Met name ondernemers zijn vaak goed georganiseerd in ondernemersverenigingen die opkomen voor hun belangen. Jan Dinnissen (kamer van koophandel) vertelt dat de organisatiegraad van zzp‐ers steeds groter wordt. Het blijkt dat verschillende deelnemers vinden dat de afstemming binnen de gemeente een stuk beter kan als het gaat om bestemmingsplannen. Ontwikkelingen in naast elkaar gelegen wijken kunnen behoorlijk met elkaar in strijd zijn. Zo vertelt Jan Dinnissen dat het beoogde grote winkelcentrum in Leidsche Rijn (Utrecht) er maar moeilijk doorheen komt in de bestemmingsplannen omdat ondernemers D.w.z. bestemmingsplannen die positief staan tegenover bedrijvigheid in de buurt. De aantallen bedrijfsvestigingen voor 1999 zijn ook vergeleken en het verschil tussen buurten met ‘positieve’ en ‘negatieve’ bestemmingsplannen is voor dit jaar niet significant. De ruimte voor bedrijvigheid in dit jaar is gebaseerd op eerdere (niet-bestudeerde) bestemmingsplannen en het significante verschil in 2007 komt dus waarschijnlijk doordat nieuwe bestemmingsplannen (uit de periode 1999-2007) verder uiteenlopen als het gaat om ruimte voor bedrijvigheid. 2 3
5
conflicterende belangen met omliggende winkelcentra zien. Ook is het vaak zo dat projectontwikkelaars een bestemmingsplan min of meer ‘over nemen’ en dat gemeentelijke partijen er dan nog maar weinig zicht op hebben. Yvonne van Amstel (gemeente Zoetermeer) merkt op dat ze een aantal dingen gemist heeft in de onderwerpen van de bijeenkomst. Bestemmingsplannen zijn natuurlijk interessant, maar wat ook interessant is, is het beleidsproces dat hieraan vooraf gaat. Welke actoren zijn hierbij betrokken maar ook: welke partijen zijn hierbij leidend? Daarnaast is een gemist onderwerp het welzijn van de burger: wat kan de wijkeconomie nu eigenlijk voor de bewoners betekenen en hoe zit het met sociale relaties tussen ondernemers, ondernemers & de buurt en buurtbewoners? Met andere woorden: wat is het ‘inverdieneffect’ van bedrijvigheid op de omgeving? Veel ondernemers in de buurt zijn tegelijkertijd buurtbewoners: zo iemand draagt wat bij aan de buurt, wellicht meer dan een ‘doorsnee’ bewoner. Veronique Schutjens wijst op de recente PBL publicatie, “Bedrijvigheid en leefbaarheid in stedelijke woonwijken” (2010), waarin een hoofdstuk (hoofdstuk 5) is gewijd aan buurtinterventies van ondernemers van lokale bedrijven. Daarnaast kan bedrijvigheid in de wijk ook bijdragen aan de levendigheid in de wijk. Woonwerk eenheden waar mensen werken in de wijk kunnen zorgen voor beweging op straat en voor draagvlak van lokale voorzieningen. De vraag hierbij is of bewoners hier ook voorstander van zijn; bedrijvigheid in de woonwijk zou ook voor overlast kunnen zorgen. Ook is het van belang in hoeverre ondernemers ‘verankerd’ zijn in hun buurt. Ook het beter in beeld brengen van de zzp‐ers en hun rol in de wijkeconomie zou beter belicht moeten worden. 5. Planning Het is de bedoeling dat de eerste interviews met ondernemers bij wijze van een ‘pilot’ plaats gaan vinden in het najaar van 2010. Voor deze pilot zal één stad (en 1 á 2 buurten) gekozen worden. Er wordt benadrukt dat we hopen dat we de nodige steun van gemeenten kunnen verwachten als het gaat om het contacteren van de juiste (sleutel)personen, en het zorgen voor een goede respons. De aanwezige betrokkenen reageren positief. Ter afsluiting spreken we af dat de volgende bijeenkomst in januari 2011 zal plaatsvinden. Het kennisconsortium is dan te gast bij de gemeente Dordrecht. 6. Rondvraag Afgesproken wordt dat aan alle betrokkenen in het Kennisconsortium een overzicht wordt gestuurd van de uitkomsten van de analyses van de 31 bestemmingsplannen. NB: Hans Mayer vertelt dat er een onderzoek loopt naar ‘De kracht van de ondernemer’ in Zoetermeer (afgerond in nov. 2010). Het onderzoek heeft betrekking op de investeringsbereidheid van ondernemers. Investeringen in het bedrijf evenals maatschappelijke investeringen (maatschappelijk verantwoord ondernemen). In Utrecht en Dordrecht voert het MKB een onderzoek uit. Allerlei aspecten van de bedrijfshuisvesting komen daar aan bod. Het onderzoek wordt uitgevoerd door Bureau van de Rabobank (VS: Anouk; Afdeling Ruimtelijk‐Economisch Onderzoek?)
6
7. Buurtwandeling Oosterheem: Tijdens de buurtwandeling lopen we van de wijkpost aan de Puttershoekstraat naar de Willem Dreeslaan. Deze weg vormt als het ware de ‘entree’ naar de wijk Oosterheem, die nog deels in aanbouw is. Langs de Willem Dreeslaan staan een aantal bedrijfsverzamelgebouwen die een ‘villa‐achtige’ uitstraling hebben (laagbouw). Tijdens de wandeling vertelt Hans Mayer dat men beoogd had hier een mix van hoogwaardige en laagwaardige bedrijvigheid te realiseren, maar dat uiteindelijk toch vooral hoogwaardige persoonlijke en zakelijke dienstverlening hier zijn intrek heeft genomen. Parallel aan de Willem Dreeslaan loopt de Absrechtstraat, waar zich een aantal woon‐werk eenheden bevinden. De begane grond is geschikt voor bedrijfsvoering, terwijl er op de bovenverdieping gewoond wordt. Aan de buitenkant van de woon‐werk eenheden kun je de bedrijvigheid opmerken door enkele uithangborden, en hier en daar een spandoek of vlag die uithangt. Ook staat er voor één woning een bedrijfsbusje geparkeerd.
7