BESTEMMINGSPLAN
GADERING TUSSENWATER
December 2009
2
BESTEMMINGSPLAN
GADERING TUSSENWATER
Opgesteld door: dS+V Ruimtelijke Ordening, bureau Bestemmingsplannen Galvanistraat 15 Postbus 6699 3002 AR ROTTERDAM December 2009
Vastgesteld d.d. 17 -12-2009
Onherroepelijk d.d.
4
INHOUD I
Toelichting
II
Regels
III
Kaarten (apart bijgevoegd)
I TOELICHTING
7
8
INHOUDSOPGAVE TOELICHTING 1. 1.1. 1.2.
Inleiding Algemeen Ligging en begrenzing
11 11 13
2. 2.1. 2.2. 2.2.1. 2.2.2. 2.2.3. 2.2.4. 2.2.5. 2.2.6. 2.2.7. 2.2.8. 2.2.9. 2.2.10. 2.2.11. 2.2.12. 2.2.13
Beleid Vigerende bestemmingsplannen Overheidsbeleid Nota Ruimte Nota Belvedere Nota Regels voor ruimte Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam Structuurplan Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (RPR 2010) Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030 Economische visie Beleidsnota verkeer en vervoer en RVVP Horecanota Rotterdam 2007-2011 Monumentenverordening 2003 Ontwikkelingsvisie Hoogvliet Einddocument Logica Hoogvliet speelt!
15 15 16 16 17 17 17 17 18 19 19 19 19 19 20 20
3. 3.1. 3.1.1. 3.1.2. 3.1.3. 3.1.4. 3.2. 3.3.
Gebiedstypering Geschiedenis Beleidskader Bewoningsgeschiedenis Archeologische verwachtingen Aanbevelingen Huidig gebruik Het plangebied in zijn omgeving
21 21 21 21 21 21 24 24
4. 4.1. 4.2. 4.3. 4.3.1. 4.3.2. 4.4. 4.5. 4.6. 4.7. 4.8. 4.9. 4.10. 4.10.1. 4.10.2. 4.10.3 4.11. 4.11.1. 4.11.2. 4.11.3. 4.11.4. 4.12
Planbeschrijving Inleiding Algemeen Wonen Mogelijkheden voor aan- bij- en opbouwen bij ‘woningen’ Vergunningvrij bouwen Gemengde bebouwing Bedrijven Gevangenis Kantoren Horeca Maatschappelijke voorzieningen Buitenruimte Openbaar groen Pleinen Recreatieve voorzieningen Verkeer en vervoer Auto Langzaam verkeer Openbaar vervoer Ondergrondse infrastructuur Ecologie
31 31 31 31 31 32 32 32 34 34 34 35 35 35 35 35 35 35 36 36 36 36
5. 5.1. 5.2. 5.3. 5.3.1
Water Beleidskader water Samenwerking met de waterbeheerder Huidig watersysteem Oppervlaktewater
37 37 38 38 38
9
5.3.2. 5.3.3. 5.3.4. 5.4.
Grondwater Waterkering Riolering De wateropgave
39 39 39 39
6. 6.1. 6.2. 6.2.1. 6.2.2. 6.3. 6.4. 6.4.1. 6.4.2. 6.4.3. 6.4.4. 6.4.5. 6.5. 6.6. 6.7. 6.7.1. 6.7.2. 6.7.3. 6.7.4. 6.7.5. 6.7.6. 6.8. 6.8.1. 6.8.2. 6.8.3. 6.8.4. 6.9. 6.9.1. 6.9.2.
Milieu Beleid Milieu effectrapportage Algemeen Plan/besluit Milieuzonering Geluid Wegverkeer Railverkeer Industrielawaai Cumulatie geluidsbronnen Conclusie Luchtkwaliteit Bodem Externe veiligheid Transport gevaarlijke stoffen over weg Transport gevaarlijke stoffen over rail Transport gevaarlijke stoffen over water Leidingen Inrichtingen Conclusies Flora en Fauna Beleid Plangebied Resultaten Conclusies Duurzaamheid Duurzaam bouwen Energie
41 41 41 41 42 42 43 43 44 44 45 45 45 49 51 52 55 55 55 59 61 61 61 62 62 63 64 64 64
7.
Sociale veiligheid en leefbaarheid
65
8.
Handhaven
67
9.
Financiële uitvoerbaarheid
69
10. 10.1. 10.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Vooroverleg Inspraak
71 71 78
10
1. Inleiding 1.1
Algemeen
Hoogvliet is een van de jongere deelgemeenten van Rotterdam en vrij excentrisch gelegen ten opzichte van het Rotterdamse stadscentrum. De identiteit van Hoogvliet wordt voor een deel bepaald door haar afgescheiden ligging van Rotterdam. Het kan gezien worden als een ruimtelijke zelfstandige eenheid, met een eigen voorzieningenniveau. Hoogvliet is uniek door de ligging aan de Oude Maas (getijdenrivier met bijzondere natuurwaarden en Habitatbescherming) enerzijds, en aan de A15 en de raffinaderijen en chemische industrie van Shell-Pernis (industrieel complex met strenge veiligheids- en milieu contouren) anderzijds. Het gebied Gadering Tussenwater is het meest noordoostelijk gelegen bestemmingsplan binnen de deelgemeente.
Het gemeentebestuur van Rotterdam en het bestuur van de deelgemeente Hoogvliet zijn begonnen aan een grootschalig vernieuwingsproces binnen de deelgemeente. Dit betekent onder meer sloop en nieuwbouw van circa 5.000 woningen, maar ook verder versterken en benutten van bestaande kwaliteiten zoals de heldere ruimtelijke en landschappelijke structuur, de groene voegen binnen de deelgemeente en de relatie met de oevers van de Oude Maas. Met de Internationale Bouwtentoonstelling Welcome In My Back Yard (WIMBY) wordt een extra kwaliteit aan de herstructurering gegeven.
11
Binnen de deelgemeente is het plangebied Gadering Tussenwater dicht bij het knooppunt Benelux gesitueerd. Er is een nieuwe op- en afrit aan de A15 gerealiseerd waardoor het plangebied een snellere verbinding krijgt met het rijkswegennet. Bovendien zal hiermee een deel van de deelgemeente verkeerskundig worden ontlast.
Naast prioriteit ten aanzien van het wonen wordt eveneens prioriteit gelegd bij de werkgelegenheid in Rotterdam, met een goede bereikbaarheid als belangrijke randvoorwaarde. Als concreet voorbeeld noemt het collegeprogramma de herstructurering van ondermeer bedrijfsterrein Gadering, waarbij het bedrijfsterrein ook ruimte zou moeten bieden aan de zogenaamde kennisindustrie. Ten zuiden van bedrijfsterrein Gadering, is de woonwijk Tussenwater gelegen. Ter plaatse van deze woonwijk is in het vigerende bestemmingsplan Gadering (goedgekeurd oktober 1994) een uit te werken bestemming opgenomen. Hoewel de wijk inmiddels is gerealiseerd, is het tot uitwerking nooit gekomen.
12
Dat stuit op problemen nu er bij woningeigenaren grote behoefte bestaat de woning te wijzigen of te vergroten door het realiseren van aan- en bijgebouwen. Voor elke bouwaanvraag dient nu een langdurige procedure gevolgd te worden. Een toetsing van het bouwplan aan een door de raad van de deelgemeente Hoogvliet vastgestelde uitwerking is derhalve gewenst vanuit een oogpunt van rechtszekerheid, juridische duidelijkheid en efficiëntie. Bovendien is een dergelijke uitwerking verplicht. Het onderhavige bestemmingsplan zal de bestaande situatie zo veel mogelijk conserveren en waar mogelijk nieuwe ontwikkelingen op maat inpassen binnen de bestaande stedelijke structuur. Hiermee is dit plan bij de beoordeling van bouwaanvragen het belangrijkste document. De aard van het plan is zoals vermeld, voor het woongebied, vooral conserverend van aard. Het bestemmingsplan zal aan drie doelstellingen voldoen: 1. het zal de stedenbouwkundige structuur beschermen en zo nodig versterken; 2. een einde maken aan het versnipperde juridisch planologische beleid; 3. een juridische vertaling zijn van de ruimtelijk-economische visie. De toelichting geeft een overzicht van het bestemmingsplan alsmede uitgangspunten en randvoorwaarden voor de ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied, zoals verwoord in de voorschriften en verbeeld op de plankaart.
1.2 Ligging en begrenzing Het plangebied van het bestemmingsplan Gadering Tussenwater ligt in de deelgemeente Hoogvliet, ten zuidwesten van het centrum van Rotterdam. Het plangebied heeft een oppervlakte van ruim 126 ha. De begrenzing is verder mede afgestemd op de grens van vigerende of in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen. Verder vallen de plangrenzen samen met bebouwingsgrenzen. Begrenzing bestemmingsplan - Aan de noordoost kant volgt het plan gedeeltelijk het bestemmingsplan ‘Botlekspoor’. - In het westen wordt het plangebied begrensd door het bestemmingsplan ‘Hoogvliet Oudeland”. - in het zuiden door bestemmingsplan ‘Boomgaardshoek’. - In het oosten ten slotte wordt het plangebied begrensd door respectievelijk de bestemmingsplannen ‘Beneluxtunnel en Benelux LMO’ en ‘Deeldijk e.o.’
13
14
2. Beleid 2.1 Vigerende bestemmingsplannen Op bijgaande kaart zijn de vigerende regelingen weergegeven.
In bijgaande tabel is de status van de vigerende regeling weer gegeven nr Plan
status
259 Hoogvliet uitbreidingsplan in hoofdzaak
gemeenteraad: gedeputeerde staten: raad van state:
23 juni 1955 24 juli 1956
335 Boomgaardshoek uitbreidingsplan in onderdelen
gemeenteraad: gedeputeerde staten: raad van state:
3 oktober 1962 23 oktober 1963
411 Hoogvliet bedrijfsterrein
gemeenteraad: ol rijnmond: raad van state:
22 oktober 1981 12 december 1982
418 Gadering uitbreidingsplan in onderdelen
gemeenteraad: gedeputeerde staten: raad van state:
16 december 1960 24 juli 1961 6 november 1961
419 Deeldijk
gemeenteraad: ol rijnmond: raad van state:
23 november 1982 2 augustus 1983
498 Gadering
gemeenteraad: gedeputeerde staten: raad van state:
10 maart 1994 10 oktober 1994 7 januari 1995
498 Gadering eerste herziening
gemeenteraad: gedeputeerde staten: raad van state:
5 april 2001 21 november 2001 2 juli 2002
505 Beneluxtunnel en Beneluxlijn L.M.O.
gemeenteraad: gedeputeerde staten: raad van state:
14 maart 1996 16 juli 1996 8 oktober 1996
gedeeltelijk
gedeeltelijk
15
2.2 Overheidsbeleid 2.2.1 Nota Ruimte De Nota Ruimte omvat de visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland in de komende decennia. Hiermee is het ruimtelijke beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk tot 2030. De Nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van het beleid. Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid kan worden samengevat als: ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Gelet op de beperkte ruimte in Nederland dient dit efficiënt en duurzaam te geschieden. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt ‘decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet’. Het accent ligt daarbij op ‘ontwikkeling’ in plaats van op ’ordening’. De Nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Daarbij hoort een aangepaste verdeling van verantwoordelijkheden tussen Rijk en decentrale overheden. Samenspel tussen overheden, maatschappelijke organisaties en burgers wordt nodig geacht om problemen effectief aan te pakken en kansen beter te benutten. Aan decentrale overheden en andere betrokkenen wordt - anders dan tot nu toe het geval was - meer ruimte gelaten om tot maatwerkoplossingen te komen. Verantwoordelijkheden worden daarbij zo dicht mogelijk bij burgers en betrokken partijen gelegd. Als uitgangspunten van de Nota Ruimte gelden: - ontwikkelingsplanologie; - decentralisatie van verantwoordelijkheden; - terugdringen van regeldichtheid en vergroten van transparantie door deregulering; - de uitvoeringsgerichtheid van het beleidsstuk. Daar waar wordt gesproken over ruimtelijke kwaliteit gaat het in de visie van het Kabinet om gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin ruimte op een zodanige wijze voor verschillende functies kan worden benut dat zij elkaar versterken. Belevingswaarde betreft vooral de leefomgeving en heeft betrekking op cultureel besef en diversiteit, de menselijke maat, de aanwezigheid van karakteristieke kenmerken en schoonheid. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd. In de Nota zijn door het kabinet nadere eisen gesteld die een rol spelen bij de afwegingen die de decentrale overheden moeten maken. Deze eisen hebben betrekking op gezondheid, veiligheid, verontreiniging, natuur en milieu (de zogenaamde basiskwaliteiten) en zijn bindend voor alle bij de planontwikkeling en -uitvoering betrokken partijen. Voorbeelden van deze eisen zijn het locatiebeleid en de watertoets. Het kabinet waarborgt de basiskwaliteit door actief het belang van een aantal meer financiële principes op te nemen in het nationale ruimtelijke beleid. Zo zal bijvoorbeeld gelden dat er géén afwenteling van negatieve effecten van nieuwe activiteiten mag plaatsvinden op het bestaande ruimtegebruik en op functies zoals water, natuur en infrastructuur. Uitgangspunt is dat de initiatiefnemer van nieuwe activiteiten zorgt voor opheffing van de ontstane knelpunten (”de veroorzaker betaalt”). Tevens geldt als uitgangspunt dat decentrale overheden samen met marktpartijen verantwoordelijk zijn voor de kosten van de benodigde groenvoorzieningen, verkeers- en vervoerontsluiting en andere investeringen die samenhangen met nieuwe bouwactiviteiten. Decentrale overheden zijn vrij om een eigen aanvullend beleid te formuleren, mits dat niet strijdig is met (ruimtelijke) beleidsdoelen. De decentrale overheden kunnen daarmee maatwerk leveren en inspelen op specifieke problemen. Zowel de vier grote steden als de middelgrote steden hebben te maken met sociaal-economische en sociaal-culturele problemen, waardoor de leefbaarheid is teruggelopen. Bovendien bestaat er een tweedeling tussen een relatief arme multiculturele stad en een relatief rijk, autochtoon ommeland. De Nota schept voorwaarden om middengroepen voor de stad te behouden. Steden dienen veilig te zijn, een breed scala aan voorzieningen te kennen en meer variatie in het aanbod aan woningen te bieden. Van de totale uitbreiding van de woningvoorraad met 360.000 woningen voor 2030, moet 40 procent plaatsvinden binnen het huidige stedelijke gebied. Herstructurering, stedelijke vernieuwing en transformatie van steden is derhalve van grote betekenis. Daarbij dient ook voldoende aandacht te worden besteed aan ruimte voor (dag)recreatie. Provincie en gemeenten moeten daarom voldoende ruimte reserveren en creëren voor ontspanningsmogelijkheden.
16
2.2.2 Nota Belvedere Het beleid in de Nota Belverdere (Ministeries van OCW, VROM, LNV, V&W, 1999) is gericht op het scheppen van goede voorwaarden om de cultuurhistorische identiteit meer van invloed te laten zijn op de inrichting van de ruimte en expliciet te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en planvormingsprocessen. Het doel is tweeledig, enerzijds verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en anderzijds behoud van het cultureel erfgoed. Dit wordt onder andere bereikt door het herkenbaar houden van de cultuurhistorische identiteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, en het erkennen van deze kwaliteit als uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen.Het centrale thema is 'behoud door ontwikkeling'. In de Nota zijn zogeheten Belvederegebieden aangewezen. Dit zijn in cultuurhistorisch opzicht de meest waardevolle gebieden van Nederland waarbij wordt gestreefd om te komen tot een consistente inbreng vanuit het cultuurbeleid in het ruimtelijk beleid. 2.2.3 Nota Regels voor ruimte De Nota Regels voor Ruimte (vastgesteld 8 maart 2005) vormt samen met de streekplannen het beoordelingskader van Gedeputeerde Staten van Zuid Holland (GS) voor gemeentelijke ruimtelijke plannen. Daarmee is de nota samen met de streekplannen het belangrijkste instrument om de provinciale ruimtelijke belangen te beschermen. Hierbij wordt er ruimte gegeven aan lokale overheden om de belangen van lokaal niveau op eigen wijze te beschermen en te ontwikkelen. In de streekplannen zijn de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid en de bijbehorende opgave opgenomen. In deze nota is verwoord waaraan vanuit provinciale optiek gemeentelijke en regionale ruimtelijke plannen moeten voldoen om die opgave te kunnen verwezenlijken. De nota bevat beleidsregels als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Met deze regels wordt enerzijds een doelmatige vertaling van het algemene ruimtelijke beleid in gemeentelijke ruimtelijke plannen beoogd, anderzijds wordt aangegeven hoe GS met planbeoordeling willen omgaan. In deze nota zijn de regels aangegeven die voor GS van wezenlijk provinciaal belang zijn. In het zogenoemde Interimbeleid (vastgesteld door GS op 13 mei 2008) is het bestaande beleid zoals neergelegd in de Nota Regels voor Ruimte bestendigd. 2.2.4 Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 Het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR 2020) bestrijkt het grondgebied van alle bij de Stadsregio Rotterdam aangesloten gemeenten. Het betreft een strategisch ruimtelijk ontwikkelingsprogramma voor de regio Rotterdam voor de periode van 2005 tot 2020. Het RR 2020 is opgesteld door Provincie en de stadsregio en is in oktober 2005 vastgesteld. Het behelst een herziening van het Streekplan Rijnmond van de provincie Zuid-Holland en een uitvoeringsgericht Regionaal Structuurplan voor de stadsregio Rotterdam. De kern van het RR 2020 bestaat uit een tienpuntenplan voor de regio, bestaande uit vijf gebiedsgerichte en vijf thematische opgaven. In het RR 2020 zijn al deze punten uitgewerkt in strategische programma’s en projecten. Voor het plangebied geeft het RR2020 aan dat het noordelijk deel van Gadering Tussenwater voor de economische structuurversterking herstructurering van het bestaande terrein behoeft. Ook wordt tot 2015 de verbetering van de A15 genoemd en tot 2020 de aanleg van de A4-zuid. 2.2.5 Structuurplan Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (RPR 2001 Het gemeentelijk structuurplan RPR 2010, in maart 2001 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de gemeente Rotterdam het kader om gericht aan de stad te werken. Het RPR 2010 is een plan voor het bestaand stedelijk gebied van Rotterdam. Het RPR doet geen uitspraken over het havengebied ten westen van de Maastunnel (de Schiehaven-Müllerpier uitgezonderd). Evenmin gaat het plan uitgebreid in op de ruimtelijke planvorming in de regio. Hiervoor bestaan andere plannen, zoals het Havenplan, het Streekplan van de provincie Zuid-Holland, het ROM-Rijnmond-programma en het rapport 'De Haalbare Kaart', dat zich richt op de ruimtelijkstrategische opgaven in de Stadsregio Rotterdam. Wel komen in het RPR 2010 de raakvlakken met het havengebied en de regio aan de orde. Sterke Stad en Wijken van Waarde zijn de twee belangrijkste speerpunten in het integrale gemeentelijke beleid die door het RPR 2010 worden uitgewerkt. Het RPR 2010 geeft voor het plangebied van dit bestemmingsplan een relevant beleid op het gebied van:
17
Wonen Het woongebied Tussenwater wordt in het RPR omschreven als een suburbaan woonmilieu. Bedrijven In het RPR wordt het bedrijventerrein Gadering gekenmerkt als een transportas georiënteerd bedrijventerrein. Gezien het tekort aan de zogenaamde droge bedrijventerreinen in Rotterdam suggereert het RPR creatieve oplossingen. Hierbij wordt gedacht aan: a) intensivering van het ruimtegebruik bij nieuwe uitgiften (waar mogelijk stapelen van de bedrijfsfuncties); b) creatief omgaan met dubbel ruimtegebruik, bijvoorbeeld groen bovenop bedrijfsruimten; c) nieuwe combinaties zoals wonen + werken en werken + recreëren; d) betere benutting van stroken langs infrastructuur (spoorwegen, grote invalswegen, ruimte in en bij knooppunten autosnelwegen; e) ruimtewinst bij herstructurering bestaande bedrijventerreinen / randstroken erbij betrekken; f) kleinschalige bedrijvigheid binnen woonwijken; g) creëren (substantiële) bedrijfsruimte bij herontwikkeling woongebieden; h) multifunctioneel gebruik van grotere gebouwen; i) benutten vrijkomende winkelruimten; j) bedrijfsverzamelgebouwen; k) kleine bedrijventerreintjes verspreid in het hele plangebied. Kantoren Volgens het RPR gaat het hier om een concentratie van kantoren en voorzieningen buiten het centrum. Door de combinatie van het metrostation en de nabijheid van de snelweg A15 is dit een goede locatie voor een concentratie van kantoren. De vraag naar kantoren zal ook in de nabije toekomst sterk blijven als gevolg van een kennisintensiever wordende economie. Binnen het plangebied zijn ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan nog locaties uitgeefbaar. Groen In feite wordt geheel Hoogvliet door een groen blauwe zoom omgeven. Gadering Tussenwater wordt aan de noordzijde en de oostzijde door veel groen en water begrensd. Deze groene en blauwe zoom wordt in het RPR 2010 beschreven als stadsnatuur. Onder stadsnatuur definieert het RPR de volgende gewenste milieukwaliteiten: a) natuur dichtbij of in de stad; b) primair voor recreatie; c) verhoogde ecologische kwaliteit; d) ontsluiting met openbaar vervoer secundair; e) beperkte menging van (recreatieve) functies. Het RPR spreekt van de zogenaamde groene en blauwe wiggen voor dit deel van de zoom. Verder staat de groene zoom in verbinding met de zogenaamde provinciale ecologische verbindingszones en daarmee in verband met de provinciale ecologische hoofdstructuur en randstadgroenstructuur. 2.2.6 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030 De Stadsvisie Rotterdam 2030 is op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad vastgesteld en vormt daarmee het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners. Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', de 'Very Important Projects', ofwel VIP-projecten. Gadering Tussenwater valt niet onder één van de VIP-projecten en wordt verder ook niet genoemd bij één van de kernbeslissingen.
18
2.2.7 Economische visie In maart 1999 is door het bestuur van de deelgemeente Hoogvliet de Economische Visie Hoogvliet vastgesteld. Voorzover relevant zijn de geformuleerde acties uit de projectenlijst ondertussen uitgevoerd door de betrokken instanties, behalve de recreatieve fietsverbinding tussen de groenstrook langs de snelweg A15 naar de gemeente Albrandswaard. Deze fietsverbinding wordt door dit bestemmingsplan niet onmogelijk gemaakt. 2.2.8 Beleidsnota Verkeer en Vervoer en Regionaal Verkeer- en Vervoersplan Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Voor de Stadsregio Rotterdam is het verkeer- en vervoersbeleid beschreven in het Regionale Verkeer- en Vervoersplan 2002- 2020 (RVVP). Het VVPR en het RVVP zijn in 2003 bestuurlijk vastgesteld en sluiten inhoudelijk nauw op elkaar aan. Het Rotterdamse verkeer- en vervoerbeleid staat in dienst van twee doelen: het stimuleren van de werkgelegenheid en het creëren van een aantrekkelijke woonstad. Het verkeer- en vervoersbeleid is gericht op het ontsluiten van de economisch belangrijke plekken in de stad door het realiseren van stedelijke vervoerscorridors (stimuleren werkgelegenheid) en het creëren van stadsleefgebieden (aantrekkelijke woonstad). De basis van het Rotterdamse verkeer- en vervoernetwerk wordt gevormd door een spinnenwebstructuur. De routes tussen de rand van de stad én de routes tussen de verschillende subcentra onderling dienen van voldoende kwaliteit te zijn. Tussen de rand van de stad en de binnenstad worden stedelijke vervoerscorridors gecreëerd. Elke vervoerscorridor heeft een stadspoort, waar wegen, openbaar vervoer en fiets samenkomen en waar de overstap kan worden gemaakt tussen verschillende modaliteiten. Stadsleefgebieden zijn aaneengesloten gebieden met een herkenbare stedenbouwkundige structuur, welke goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, maar waar doorgaand autoverkeer zo veel mogelijk omheen wordt geleid. Om stadsleefgebieden te creëren, wordt ingezet op de volgende maatregelen: bundelen, ordenen en inpassen van verkeer op een beperkt aantal hoofdaders, verbeteren verkeersveiligheid en tegengaan parkeerproblematiek in woonwijken. 2.2.9 Horecanota Rotterdam 2007-2011 In de Horecanota is beleid opgenomen over de vestiging van nieuwe bedrijven, openingstijden, terrassen, partycentra en het vergunningverleningtraject. Met betrekking tot de gewenste ontwikkeling van de horeca hanteert de gemeente drie uitgangspunten: minder regels en strakker toezicht; de markt bepaalt en de gemeente schept de condities; concentratie en versterking van de horeca in de binnenstad. Om de gemeentelijke visie vorm te geven, worden in deze Horecanota vier concrete doelstellingen geformuleerd: stimuleren van de groei van de horecasector; verlichten van de lasten van de ondernemers; beschermen van het woon- en leefklimaat en handhaven van de openbare orde; creëren van een gevarieerd horeca-aanbod van goede kwaliteit. 2.2.10 Monumentenverordening Rotterdam 2003 Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten (zie verder 3.3). Een van de instrumenten voor de uitvoering van het monumentenbeleid is de Monumentenverordening Rotterdam 2003. 2.2.11 Ontwikkelingsvisie Hoogvliet In de Ontwikkelingsvisie Hoogvliet wordt een integrale beleidsvisie voorgesteld en uitgewerkt voor de deelgemeente Hoogvliet. Burgers, bestuurders, corporaties, maatschappelijke organisaties en bedrijven in Hoogvliet delen de gemeenschappelijke ambitie om samen een nieuwe stad aan de Oude Maas te creëren. Daarbij gaat het om een goede stedenbouwkundige structuur, woningbouw die afgestemd is op de wensen van de zittende en nieuwe burgers van Hoogvliet en voorzieningen die integraal, duurzaam en passend bij de verschillende schaalniveaus worden herontwikkeld. Deze ambitie is een reactie op een periode van bezinning (1990-1995), waarin nagedacht is over de toekomst van de deelgemeente. Deze periode werd voorafgegaan door een lange periode (19501990) van “hollen en stilstaan”. Het hollen was de drive achter de woningbouwproductie, het stilstaan werd steeds opnieuw ingegeven door de vele calamiteiten als gevolg van de aanwezigheid van de grootschalige petrochemische industrie in de ‘voortuin’ van Hoogvliet (het Botlekgebied).
19
Steeds weer vormde de zware overlast van de aanwezige industrie een van de bepalende ingrediënten voor de discussie of verdere groei van Hoogvliet gewenst was. Sinds 1995 wordt ernaar gestreefd om een stad met een eigen karakter en identiteit in nauwe samenwerking te creëren. In de concept Ontwikkelingsvisie Hoogvliet is een ruimtelijke indeling aangegeven. Tussenwater vormt daarbij één van de ruimtelijke wooneenheden binnen de deelgemeente. Gadering is ook een van de ruimtelijke eenheden maar dan ten behoeve van bedrijvigheid. Daar waar grootschalige ingrepen op het programma staan, is deze visie op afzonderlijke ruimtelijke eenheden verder uitgewerkt in de Structuurvisies. Gadering en Tussenwater maken daar geen deel van uit. 2.2.12 Einddocument Logica De Logica-studie is bedoeld om versnippering en fragmentatie en daardoor een rommelig, “karakterloos” Hoogvliet te voorkomen. Daartoe is tot een gemeenschappelijke keuze gekomen voor de invulling van de vier karakteristieken die het beeld van Hoogvliet bepalen. Ze vormen samen een ruimtelijk raamwerk, dat de identiteit van Hoogvliet vastlegt. Binnen dat raamwerk bestaat alle vrijheid voor de ontwikkeling van een wijkidentiteit of het gezicht van een buurt. De karakteristieken zijn niet heilig verklaard, maar ze zijn tegen het licht gehouden met de vraag: hebben ze nog betekenis (dan: versterken) of niet (dan: vervangen door een alternatief)? Zo is een systeem ontstaan van 24 modellen voor de toekomst van Hoogvliet. Bij ieder model horen aanwijzingen over wat er gedaan moet worden om het geschetste toekomstmodel te bereiken en ook wat er beslist niet mag gebeuren. Wat Logica biedt is geen masterplan, maar een grammatica, die het mogelijk maakt dat alle verschillende processen en ambities naast elkaar gelegd kunnen worden. Dit betekent dat we een duidelijke en weloverwogen hiërarchie kunnen scheppen van wat voor Hoogvliet als geheel belangrijk is (en wat dus veel samenwerking en moeite vereist), en wat we juist kunnen overlaten aan de individualiteit van de bewoners, de ondernemers en de diensten. Het gezamenlijk formuleren en garanderen van de rode lijnen is de beste garantie voor de vrijheid van transformatie en invulling van Hoogvliet. De studie dient ook om te toetsen welke consequenties plannen in de toekomst zullen hebben. Want hoewel het Logica -project ervan uitgaat dat Hoogvliet er beter en vooral mooier van wordt wanneer aan een aantal keuzes voor langere periode vastgehouden wordt, is Hoogvliet natuurlijk ook een dynamisch stadsdeel, dat mee moet kunnen veranderen met de maatschappelijke of sociaaleconomische ontwikkelingen. Het Logica-project is ook bedoeld om te laten zien welke mogelijkheden worden opengelaten of juist uitgesloten door de keuze voor een bepaald model. Voor Gadering Tussenwater is het van belang om de groene buffer rondom Hoogvliet te handhaven en het recreatief-ecologische karakter ervan te versterken. De voegen tussen de wijken (met Oudeland en Boomgaardshoek) maar ook intern tussen de woonwijk en het bedrijfsterrein dienen versterkt te worden. Bebouwing van de voegen dient in het bestemmingsplan voorkomen te worden. 2.2.13 Hoogvliet speelt! Hoogvliet wil de jeugd aantrekkelijke en veilige speelplaatsen bieden. Het speelruimtebeleidsplan, deelgemeente Hoogvliet (DHV, januari 2002), bestaat grofweg uit twee delen: een visie op spel en de ruimtelijke vertaling per wijk. In de visie op spelen staat het kind centraal. Er is rekening gehouden met spelsoorten, veiligheid, leeftijden en kwaliteit. De visie is vervolgens vertaald in inrichtingsmaatregelen en een verantwoorde spreiding van speelplekken over de wijken in Hoogvliet. In Tussenwater sluiten de (nieuwe) speelvoorzieningen aan op de bestaande groenstructuur, de randen van de wijk en de aanwezige school. In het bestemmingsplan dient dit gebruik van de groenstructuur mogelijk te worden gemaakt in de voorschriften.
20
3. Gebiedstypering 3.1 Geschiedenis 3.1.1 Beleidskader Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam heeft een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP’s) vastgesteld, die opgenomen zullen worden in de gemeentelijke monumentenverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld. Momenteel worden door de provincie bij de beoordeling van bestemmingsplannen met betrekking tot de archeologie de volgende beleidsinstrumenten geraadpleegd: de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van ZuidHolland. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. 3.1.2 Bewoningsgeschiedenis Het bestemmingsplangebied maakte voorafgaand aan de moderne bebouwing deel uit van het door in- en aangedijkte polders gekenmerkte landschap van het eiland IJsselmonde (Afb. 1). Uitgaande van de twee ringpoldertjes van Oud-Pernis (eerste helft 13de eeuw) en Poortugaal (circa 1180) werd het tussenliggende en aangrenzende gebied in de 13de en 14de eeuw bedijkt en in cultuur genomen. De in afbeelding 2 aangegeven dijktracés maakten deel uit van de circa 1180 bedijkte ringpolder Welhoek (dijktracé ter plaatse van de huidige Pernisseweg en de Poortugaalse dijkwal) respectievelijk het er circa 1295 tegenaan bedijkte deel van de latere Oudelandse Polder (Hoogvlietse dijkwal). Over de bewoningsgeschiedenis van het plangebied in de prehistorie, de Romeinse tijd (begin jaartelling -350 na Christus), de Vroege Middeleeuwen (350-1000) en Late Middeleeuwen A (10001250) is weinig bekend. Van het aangrenzende gebied rondom Poortugaal is daarentegen het nodige bekend. Talrijke vindplaatsen met bewoningssporen uit de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling), de Romeinse tijd, Vroege en Late Middeleeuwen zijn hier onderzocht. Aangezien het bestemmingsplangebied een vergelijkbare bodemkundige gesteldheid heeft als het gebied rond Poortugaal mogen ook in het plangebied resten uit genoemde perioden verwacht worden. 3.1.3 Archeologische verwachtingen Gelet op de archeologische rijkdom en de vergelijkbare bodemkundige gesteldheid van het nabijgelegen Poortugaal is de archeologische potentie van het bestemmingsplangebied hoog. Een verhoogde kans op het aantreffen van archeologische relicten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd geldt voor de bovengenoemde dijktracés. 3.1.4 Aanbevelingen Voor de dijktracés (gebied A) geldt een aanlegvergunning en/of vrijstelling voor grondroerende werkzaamheden die dieper reiken dan 1,50 meter beneden NAP. Voor de rest van het plangebied (gebied B) geldt een aanlegvergunning voor grondwerkzaamheden met een oppervlak van meer dan 200 vierkante meter.
21
22
23
3.2
Huidig gebruik
Het plangebied kent een heldere ruimtelijke opbouw en scheiding naar functies. Door de clustering van verschillende functies is een indeling naar verschillende deelgebieden vrij helder. Binnen het bestemmingsplangebied Gadering Tussenwater is een onderscheid te maken naar vijf verschillende milieus, ofwel naar vijf verschillende deelgebieden: 1. 2. 3. 4. 5.
ecologische zone bedrijventerrein wonen kantoren gevangenis
3.3 Het plangebied in zijn omgeving Deelgebied 1: ecologische zone De groene zoom vormt een interessante afscheiding of buffer tussen het snelwegmilieu en het bedrijventerrein.
Voor het Hoogvlietse deel van de provinciale ecologische hoofdstructuur geldt het Masterplan Oevers Oude Maas. Het Masterplan ondersteunt in belangrijke mate de stedenbouwkundige structuur van Hoogvliet en de bouwopgave elders binnen de deelgemeente. Het Masterplan streeft naar een samenhangend continue ruimtelijk stelsel van ‘ecologisch’ groen met een gedifferentieerde recreatieve belevingswaarde. Versterking van het groene karakter van de stad en het behoud van haar eigen identiteit staan daarbij voorop, evenals het vergroten van de wisselwerking tussen de groene ring en haar directe omgeving. Deelgebied 2: bedrijventerrein Bedrijventerrein Gadering bestaat deels uit een wat ouder bedrijventerrein (bedrijventerrein Hoogvliet) en deels een relatief jong bedrijventerrein (bedrijventerrein Gadering) dat ondertussen bijna geheel is gerealiseerd. Er is nog een beperkt aantal locaties uitgeefbaar.
24
Binnen de stedenbouwkundige opzet van het bedrijventerrein Hoogvliet speelt de hoofdontsluitingsroute, de Hoefsmidstraat een zeer bepalende rol. Het ruime profiel met de groene middenstrook was ooit bedoeld als tracé voor de Beneluxspoorweg. Het gehele gebied werd omsloten door een groenstrook waarvan de opzet ook nu nog herkenbaar is gebleven: de groene buffer tussen het snelwegmilieu en het bedrijventerrein, de groene afscherming naar de begraafplaats in het gebied “Oude Land” en de groene zoom die de bedrijventerreinen Hoogvliet en Gadering van elkaar scheiden. Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein Gadering stelde de gemeente Rotterdam zich tot doel een goed ontsloten en modern nieuw werkgebied te realiseren. In verband met de ontwikkeling werd een aantal ruimtelijke inrichtingseisen gesteld. De hoofdontsluitingsroute fungeert als visitekaartje voor het gebied. Eisen ten aanzien van de inrichting van de openbare ruimte en eisen ten aanzien van de indeling van de uit te geven kavels. De hoofdopzet van het gebied Gadering is gebaseerd op een logische ontsluitingsstructuur, gekoppeld aan een zonering voor verschillende typen bedrijvigheid. In het gebied zijn 3 verschillende zones opgenomen. Deelgebied 3: wonen De locatie is vooral ontwikkeld met eensgezinswoningen. Op een paar punten, nabij het metrostation en in de westelijke rand van het woningbouwgebied, is een aantal middelhoogbouw locaties uitgewerkt als stedenbouwkundige accenten. In de meer noordoostelijke punt van het woningbouwgebied is een zogenaamd gouden randje gesitueerd. Tussenwater is in 1992 ontworpen door Geurst & Schulze architecten in samenwerking met de dS+V. De wijk wordt aan twee zijden begrensd door het bedrijvenpark Gadering, aan de zuidzijde door het metrotracé en de Groene Kruisweg en aan de westzijde door de wijk Oudeland. In de opzet is zowel gestreefd naar een dorps introvert karakter als naar een zo goed mogelijke aansluiting op de omgeving. Door de ligging van het bedrijvenpark aan de noord- en oostrand is deze zijde van Tussenwater opgevat als 'achterkant' en is de wijk naar binnen gericht. De zuid- en westrand die grenzen aan de Groene Kruisweg en de groenstrook aan de zijde van de wijk Oudeland vormen het gezicht van Tussenwater naar de omgeving. Aan deze zijde is de wijk naar buiten gericht.
25
Middensingel De belangrijkste stedenbouwkundige ruimte in Tussenwater is de middensingel die centraal in de wijk is gesitueerd (nieuwe Wetering). Enerzijds is de singel noodzakelijk voor de waterhuishouding van het plangebied samen met de singels die de wijk omringen. Anderzijds is de middensingel belangrijk voor de oriëntatie binnen de wijk. De singel scheidt de twee verschillende woonmilieus ten noorden en ten zuiden van de middensingel, waardoor er verschillende sferen binnen de wijk ontstaan. De singel vormt de verbinding van de wijk met de omliggende wijken Oudeland en Boomgaardshoek en is gericht op het metrostation aan de ene zijde en het parkachtige gebied aan de zijde van Oudeland. Groene corridors Naast de singel als primaire stedenbouwkundige ruimte vormen de groene corridors die van noord naar zuid door het plan lopen en de singel verbinden met de noord- en de zuidrand het tweede verband. Door deze opzet is het mogelijk vanuit elke woning via een groene ruimte de singel of de noord- of zuidrand te bereiken. In deze corridors zijn diverse speelvoorzieningen opgenomen. Zuidrand De zuidrand van Tussenwater is beeldbepalend voor de wijk en geeft in belangrijke mate de eerste indruk van de wijk. De bebouwing aan de zuidrand is zoveel mogelijk evenwijdig aan de Groene Kruisweg geprojecteerd op een zodanig afstand dat de geluidhinder van metro en Groene Kruisweg binnen aanvaardbare grenzen blijft. Voor deze bebouwing is de singel verbreed tot een ruime plas. Dit aantrekkelijke verblijfsgebied geeft de wijk een mooi aanzien vanaf de Groene Kruisweg. De bebouwing is in vijf gedeeltes geleed en verspringt telkens waar of een groene corridor of de middensingel of de hoofdontsluiting op de zuidrand aansluit. Ondanks de lengte ontstaat zo een gedifferentieerd beeld van de zuidrand. Westrand De bebouwing aan de westrand vormt de overgang naar het groene gebied tussen Oudeland en Tussenwater. Hier is de bebouwing hoger dan in de rest van Tussenwater om de groene zoom te accentueren. Zo profiteren ook zo veel mogelijk woningen van het groen. Op de hoek bij de Groene Kruisweg is de toren hoger om dit hoekpunt duidelijk af te bakenen ten opzichte van het centrum. Noord- en oostrand In de strook tussen het bedrijvenpark Gadering en Tussenwater liggen twee singels. Tussen deze singels ligt een lage dijk beplant met bomen. Middels een aantal bruggen is het wandelpad dat over deze dijk loopt, verbonden met de groene corridors in Tussenwater. De bebouwing van Tussenwater ligt met de achterzijde aan de singel en de tuinen grenzen aan het water.
26
Gebied ten zuiden van de middensingel De bebouwing in het zuidelijke gedeelte van Tussenwater loopt evenwijdig aan de Groene Kruisweg. In dit gedeelte zijn twee straten die telkens bij een kruising met een parkstrook verspringen, waardoor de straten in de lengterichting opgedeeld worden in vier korte straten. De bebouwing aan het einde van elke straat is op de groene corridor gericht, waardoor elk straatdeel ruimtelijk beëindigd wordt. In dit gedeelte is de straat meer dan een ontsluiting. Ze vormt een belangrijke stedenbouwkundige verblijfsruimte waar alle woningen op zijn georiënteerd. Hier komt het karakter van het tuindorp goed tot uiting. De straten hebben een asymmetrisch profiel met aan één zijde een smalle voortuin voor de woningen en aan de andere zijde een diepere voortuin en een openbare groenstrook. Gebied ten noorden en oosten van de middensingel Het noordelijke en oostelijke gedeelte van Tussenwater bestaat uit een aantal afzonderlijke buurten van elkaar gescheiden door de groene corridors en ontsloten vanaf de middensingel. Langs de groene corridors liggen de woningen aan een woonpad. In het overblijvende middengedeelte van de woonbuurt zijn patiowoningen gesitueerd. De woonpaden verbinden de buurt met de groene corridors en zorgen voor een verkeersveilig woonmilieu. Door de toepassing van woonpaden en patiowoningen onderscheidt deze woonbuurt zich duidelijk van de straten in het zuidelijk deel. In het oostelijk deel loopt een straat in de noord-zuidrichting met aan de ene zijde rijwoningen en aan de andere zijde twee-onder-een-kap-woningen. Het woongebied bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen en een enkel accent in de vorm van middelhoogbouw.
Voor wat betreft de eengezinswoningen kan een onderverdeling in een viertal kapsoorten worden gemaakt. Deze zijn in de voorschriften en op de plankaart vastgelegd. In de bijgaande illustraties zijn de kapvormen te zien. Het betreft hier: 1. 2. 3. 4.
plat dak min 2,5m uit de voorgevel terugliggend plat dak lessenaarskap half ronde kap
W3A
W2A + W2B
W1A, W2A en W3A W2B W2C W2D
W2C
W2D
27
Op deze vier hoofd kapsoorten zijn woningen ontwikkeld met graduele verschillen in de kappen. Er ontstaan vooral verschillen in goothoogten. Bij het type W2B zijn dakterrassen mogelijk daar waar de voorgevel is teruggelegen. Op de hoek Platte Drogedijk en de Heersdijk is een soort ‘gouden randje’ ontwikkeld bestaande uit 7 luxe eengezinswoningen door de bewoners zelf te ontwerpen. De verschillende kappen van de zeven woningen zijn dermate divers dat deze niet in een type kunnen worden ondergebracht. De locatie is op het zuiden op de zon georiënteerd waardoor een nogal streng lineair stratenpatroon is ontstaan en in sommige delen zoals direct ten zuiden van de Platte Driedijk, Platte Molendijk en de Platte Drogedijk de indruk kan worden gevormd dat de locatie vrij dicht is bebouwd. De voorzijde van het overgrote deel van de woningen wordt zo maximaal belicht. Door de naar achteren toe aflopende dakhoek wordt ook de achtertuin optimaal bezond, alsmede de achterliggende tuinen. Deelgebied 4: kantoren De eerste herziening van het bestemmingsplan Gadering werd deels ingegeven vanwege de vestiging van havengebonden kantorenlocaties. De omgeving van het metrostation was destijds volgens de Nota Planbeoordeling gekenmerkt als een B-locatie. De meeste kavels zijn ondertussen reeds uitgegeven en gerealiseerd. De resterende kavels zullen te zijner tijd worden ontwikkeld. Het metrostation Tussenwater vormt de belangrijkste openbaarvervoersverbinding in de richting centrum Hoogvliet enerzijds en Rotterdam centrum anderzijds. Concentraties van dergelijke functies dienen conform de Nota Regels voor Ruimte zoveel mogelijk geconcentreerd te worden aan knopen en HOV-locaties. De overgang van kantorenmilieu naar woonmilieu is scherp vormgegeven en straalt door haar plezierige en groene karakter rust uit. De groenstrook kan dus tevens een gelegenheid bieden om tijdens de lunchpauze een broodje te eten of een wandeling te maken.
Deelgebied 5: gevangenis Met de opstelling van de eerste herziening van het bestemmingsplan Gadering werd de vestiging van een penitentiaire inrichting mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Bij de locatiekeuze werd rekening gehouden met een ligging binnen stedelijk gebied, voldoende ruimte voor een penitentiaire inrichting ter grootte van 192 plaatsen met een uitbreidingsmogelijkheid, een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer (veel personeel en bezoek) en een snelle beschikbaarheid.
28
Verkeer Het bestemmingsplangebied heeft een aansluiting op het rijkswegennet, in casu op de snelweg A15 en een aansluiting op de Groene Kruisweg, een provinciale weg. Verder kent het woongebied Tussenwater een tweede aansluiting op de Groene Kruisweg via de Karvelsedijk; De ontsluitingsroute van het bedrijventerrein wordt van noord naar zuid gevormd door:
-
Hoefsmidstraat Nieuwe Langeweg Klompenmakerstraat respectievelijk Mandenmakerstraat Koddeweg respectievelijk Beurtschipperstraat en Kaasmakerstraat.
Al de overige routes, binnen het woongebied Tussenwater, zijn verblijfsgebied.
29
30
4. Planbeschrijving 4.1
Inleiding
Bij de planbeschrijving wordt aan de hand van de verschillende bestemmingen c.q. de plankaart aangegeven, hoe deze zijn vastgelegd in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard om zo de huidige aard van het gebied te behouden. Als uitgangspunt voor het plan dient daarom de omschrijving van de huidige situatie met de mogelijkheid om, daar waar wenselijk nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken.
4.2
Algemeen
De stedenbouwkundige structuur in het gebied Gadering Tussenwater is opgebouwd uit drie verschillende gebieden. Het gaat hierbij om het gebied: bedrijventerrein Hoogvliet, het woningbouwgebied Tussenwater en het bedrijventerrein Gadering. In dit bestemmingsplan is de stedenbouwkundige structuur vastgelegd. De bouwhoogte van woningen is vastgelegd door middel van het aantal bouwlagen. Voor de bestemmingen “maatschappelijke voorzieningen”, “bedrijven”, “kantoren”, “gemengde bebouwing II”, “gevangenis” en “voorzieningen openbaar nut” is de maximale hoogte aangegeven in meters. In functioneel opzicht wordt ervan uitgegaan dat het bestaande gebruik met mogelijk kleine verschuivingen voortgezet zal worden. Het plangebied heeft gedeeltelijk een woonfunctie, met veel privé groen en een aantal bij een dergelijke woonwijk behorende voorzieningen als scholen en gedeeltelijk de functie van bedrijfsterrein. Naar verwachting zal hierin ook weinig verandering komen. Voor wat betreft het verkeer worden er geen ingrepen van betekenis verwacht. Het plangebied kan tot nog toe als tamelijk stabiel beschouwd worden. Het aantal en de omvang van de ruimtelijke veranderingen in de afgelopen periode is beperkt gebleven.
4.3
Wonen
De woonbebouwing bestaat voornamelijk uit strakke bouwblokken en kent een open structuur met hiertussen tuinen. De bebouwing kent weinig hoogteaccenten. De bebouwingshoogte is hier over het algemeen 2 lagen met een kap en op een paar (bijzondere) plaatsen, zoals bij het metrostation Tussenwater en aan de westzijde van het plangebied is de bebouwing soms iets hoger. Op de plankaart is de kapvorm van de daken aangegeven. Het zuidelijk deel van het plangebied heeft voornamelijk de functie wonen. In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% tot een maximum van 70 m² van de woning voor beroeps/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten. 4.3.1 Mogelijkheden voor aan-, bij en opbouwen bij “Woningen” De afgelopen jaren zijn er door individuele eigenaren/bewoners van woningen al aanvragen voor een bouwvergunning inzake aan- en bijgebouwen ingediend. Deze bouwaanvragen zijn getoetst op hoofdlijnen aan de regels voor aan- en bijgebouwen zoals deze reeds voor de wijk Tussenwater voor deelplan 1, 2 en 4 zijn opgesteld en in november 1995 zijn vastgesteld door het dagelijks bestuur van Hoogvliet. De beleidsregels worden door de uitwerking van de globale bestemming vervangen door de voorschriften horende bij dit bestemmingsplan.
31
Het stellen van een maximum oppervlak aan aan- of uitbouwen heeft als doel de ruimtelijke kwaliteit te handhaven. Het is geen verplichting om het maximum te realiseren. Minder mag altijd. De regels zijn voor zover mogelijk flexibel gehouden; binnen de grenzen die ze stellen is een individuele invulling mogelijk. Over de architectonische uitwerking worden geen uitspraken gedaan. Deze zijn overgelaten aan het samenspel van opdrachtgever, ontwerper (architect) en commissie van Welstand en Monumenten. Voor het bepalen van de omvang en de vorm van de maximaal toegestane uitbreiding van de woning, zijn de volgende algemene uitgangspunten gebruikt: 1.
2. 3.
Het vergroten van de woning mag niet ten koste gaan van de bestaande ruimtelijke kwaliteit van de wijk Tussenwater. Het verdichten van de wijk door uitbreidingen van het hoofdgebouw is in strijd met het ontwerp uitgangspunt van de tuinstad. De bestaande open ruimte in de wijk en de straatprofielen handhaven. Een vergroting is alleen dan toegestaan, wanneer het karakter (typologie, massa) van de bestaande bebouwing als zodanig herkenbaar blijft.
Deze drie uitgangspunten maken dat niet iedere woning in dezelfde vorm evenveel kan worden vergroot. Immers, niet iedere tuin is door zijn omvang en/of situering geschikt om ten behoeve van een woninguitbreiding voor een deel te worden bebouwd. 4.3.2. Vergunningvrij bouwen Per 1 januari 2003 is de Woningwet veranderd. Dit betekent dat er nieuwe spelregels van kracht zijn geworden voor het bouwen van en aan woningen, kantoren, winkels en dergelijke. De nieuwe Woningwet kent drie categorieën bouwwerken: bouwvergunningvrij, licht-bouwvergunningplichtig en regulier bouwvergunningplichtig. In de wet is vastgelegd welke bouwwerken bouwvergunningvrij zijn of slechts een lichte bouwvergunningsprocedure doorlopen. Aan de achterkant mag doorgaans sneller worden gebouwd zonder bouwvergunning. Voor de voor- en zijkant van de woning gelden meer beperkingen en moet meestal een bouwvergunning worden aangevraagd. Een bouwvergunningvrij bouwwerk is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Een bouwvergunningplichtig bouwwerk moet getoetst worden aan het bestemmingsplan, er kan in beginsel geen bouwvergunning verkregen worden voor bouwwerken die het bestemmingsplan niet toestaat. Voor een opsomming van bouwvergunningvrije bouwwerken wordt hier volstaan met een verwijzing naar het “Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken” van de gewijzigde Woningwet.
4.4
Gemengde bebouwing
Binnen het plangebied is een kavel aangewezen voor de bestemming “gemengde bebouwing I”. Het gaat om de kavel recht tegenover de in- en uitgang van het metrostation Tussenwater. Op dit moment herbergt het gebouw een dependance van de school aan de Nieuwe Wetering elders binnen het plangebied, een kinderopvang, een parkeergarage en een vijftal lagen woonbebouwing. Wanneer mettertijd het draagvlak voor de dependance en eventueel de kinderopvang dusdanig is gedaald dat deze functies in het schoolgebouw kunnen worden ondergebracht, ontstaat er de mogelijkheid de ruimte met een nieuwe functie in te vullen, bijvoorbeeld een kantorenfunctie. Het gaat hier immers om een knoop. De bestemming “gemengde bebouwing I” is daarom dusdanig flexibel ingevuld, dat deze bestemming andere bestemmingen mogelijk maakt zonder dat hiervoor een bestemmingsplanwijziging behoeft te worden doorlopen. Binnen het plangebied zijn ook enkele kavels bestemd als “gemengde bebouwing II”. Twee van deze kavels liggen dicht bij het metrostation en zijn zowel met het openbaar vervoer als ontsluitingswegen goed bereikbaar. Op deze locaties zijn zowel kantoren als bedrijven categorie 3 toegestaan. Er mag hier 16 meter hoog gebouwd worden. Daarnaast wordt ook het terrein aan de Toscaweg 1 bestemd als gemengde bebouwing II. De maximaal toegestane milieucategorie hier is categorie 2.
4.5
Bedrijven
Bedrijventerrein Gadering bestaat deels uit een wat ouder bedrijventerrein Hoogvliet en deels uit een relatief jong bedrijventerrein Gadering dat ondertussen bijna geheel is gerealiseerd.
32
Er is nog een beperkt aantal locaties uitgeefbaar. In onderstaande afbeelding is te zien welke locatie nog niet ingevuld zijn.
Nieuwe ontwikkelingen
De gronden op het voormalige bedrijfsterrein Hoogvliet waren bestemd voor bedrijven met een milieucategorie 1, 2, 3 waarbij een vrijstellingsbevoegdheid bestaat voor categorie 4 bedrijven. Dit gebied is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als een industriegebied waar tot en met categorie 4 gerealiseerd kan worden. In dit bestemmingsplan zijn deze bedrijven daarom meteen primair tot en met milieucategorie 4 bestemd. Hierbij zijn bedrijven die vallen onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) uitgesloten, omdat de externe veiligheid dan een rol gaat spelen in dit bestemmingsplan. Voor de meeste bebouwing geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 12 meter mag bedragen. De terreinbreedte is zodanig gekozen dat kavels van circa 45 meter diep kunnen worden uitgegeven. Binnen het plangebied is er op één plaats binnen het bedrijvengebied de vestiging van een bouwmarkt mogelijk. Deze locatie is op de plankaart weergegeven met de bestemming bedrijven, met de nadere aanduiding: bouwmarkt toegestaan. Voor de locatie geldt een maximum b.v.o. van 11.000 m². Op het voormalige bedrijfsterrein Hoogvliet zijn een viertal bedrijfswoningen gesitueerd. Deze bedrijfswoningen zijn op de plankaart opgenomen met een aanduiding “bedrijfswoning toegestaan”. Een verdere uitbreiding van de bedrijfswoningen binnen dit gebied is niet gewenst. Een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 450 m². Op de volgende adressen binnen de bestemming bedrijven zijn deze bedrijfswoningen te vinden: Steenhouwersstraat 14; Pottebakkerstraat 15; Schrijnwerkerstraat 27; Oppermansstraat 40. Het voormalige bedrijventerrein Hoogvliet en het voormalige bedrijventerrein Gadering worden gescheiden door een hoofdwatergang. Parallel aan deze hoofdwatergang is een leidingstrook binnen een groenzone gelegen. De hoofdopzet van het jongere gebied Gadering is gebaseerd op een logische ontsluitingsstructuur, gekoppeld aan een zonering voor verschillende typen bedrijvigheid. In het gebied zijn 3 verschillende zones opgenomen. zone 1: is gesitueerd tussen de woonbebouwing en de hoofdontsluitingsroute en grenst aan een 40 meter brede groenstrook als afscheiding van het woongebied. Deze zone is met name bedoeld voor kleinschalige en niet-hinderlijke bedrijven. Er mogen daarom tot en met milieucategorie 3 bedrijven gerealiseerd worden. De kavels worden aangeduid als representatieve kavels. De representativiteit wordt gewaarborgd door eisen te stellen aan het type bedrijvigheid, de rooilijn en de architectonische kwaliteit van de bebouwing. De maximale bouwhoogte bedraagt 9 meter en tussen de eerste en de tweede rooilijn: 6 meter.
33
zone 2: is gelegen tussen de hoofdontsluitingsroute en de parallel gelegen secundaire ontsluitingsweg. De bedrijfskavels kunnen tweezijdig worden ontsloten. De kaveldiepte varieert van 100 tot 125 meter met de mogelijkheid van vestiging van een bedrijf tot en met milieucategorie 3. Aan de bebouwing aan de zijde van de hoofdontsluitingsroute worden dezelfde eisen gesteld als aan de bedrijven gelegen in zone 1: door eisen te stellen aan het type bedrijvigheid, de rooilijn en de architectonische kwaliteit van de bebouwing. De bouwhoogte bedraagt maximaal 12 meter en tussen de eerste en de tweede rooilijn 9 meter; zone 3: deze zone ten noorden en ten oosten van de tweede ontsluitingsweg kunnen alleen vanaf de Klompenmakerstraat worden ontsloten. De kaveldiepte varieert van 60 tot 140 meter met de mogelijkheid van vestiging van een bedrijf tot en met milieucategorie 4. Met uitzondering van de hoekkavels is situering van de bebouwing binnen de aangegeven rooilijnen en andere algemeen bindende voorschriften vrij met dien verstande dat de maximale bouwhoogte 12 meter bedraagt. De maximum bouwhoogte tussen de 1e en de 2e rooilijn bedraagt 9 meter;
4.6
Gevangenis
In het bestemmingsplan is de gevangenis expliciet bestemd. Het complex wordt omgeven door een 5 meter hoge muur waarbij veel aandacht aan de verschijningsvorm is gegeven. Er moet rekening worden gehouden met een bebouwingsvrije zone van 5 meter tussen de omheining van het gevangenisterrein en het aanliggende bedrijfsterrein.
4.7
Kantoren
De maximale bouwhoogte is bepaald op 9 en 16 meter waarbij voor een stedenbouwkundig accent een maximale bouwhoogte van 28 meter geldt. Als afscherming en overgang tussen de gevangenis en de aansluitende woonwijk Tussenwater is de mogelijkheid gecreëerd kantoren te vestigen. Het bebouwingspercentage is 70% met een bouwhoogte van maximaal 9 meter. In het gebouw met de bestemming “gemengde bebouwing I”, recht tegenover het metrostation zal op termijn nog de mogelijkheid kunnen ontstaan tot het realiseren van kantoorruimte. Het gebouw kent een dusdanige constructie dat de ruimten die nu in gebruik zijn als schoollokalen en kinderdagverblijf flexibel kunnen worden ingericht. Op dit moment kent de wijk Tussenwater een grotere behoefte aan schoollokalen. Deze vraag zal naar verwachting op termijn dalen, waardoor te zijner tijd naar een andere invulling of inrichting kan worden gezocht.
4.8
Horeca
Er is ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan één echte horecavestiging binnen het plangebied aanwezig, in het bedrijvenpark Gadering. Het gaat hier om een ondersteunende functie ten behoeve van het bedrijventerrein. Binnen het woongebied is geen horeca aanwezig.
34
Er is nog wel ruimte voor een paviljoen met een horecafunctie op het plein voor het metrostation. Het gaat hier om een stationsgebonden voorziening. Het gebouw mag niet hoger zijn dan 1 laag en heeft een maximum b.v.o. van 200m2.
4.9
Maatschappelijke voorzieningen
De enige maatschappelijke voorziening binnen het plangebied wordt gevormd door de school binnen het plangebied. Het hoofdgebouw is gesitueerd aan de Nieuwe Wetering. De dependance is gesitueerd aan het gebouw aan de Koddeweg recht tegenover het Metrostation. Wanneer te zijner tijd het draagvlak voor dit type voorziening afneemt kan de dependance in eerste instantie worden afgestoten. Bij het streven naar flexibiliteit in het bestemmingsplan is de dependance bestemd als ‘Gemengde bebouwing’ waardoor te zijner tijd een andere functie goed inpasbaar is. De hoofdvestiging is als maatschappelijke voorziening bestemd.
4.10 Buitenruimte 4.10.1 Openbaar groen Het woongebied Gadering Tussenwater wordt als geheel omgeven door een aantal groenstroken, waarbij een omvangrijk gebied is gesitueerd rondom het metrostation Tussenwater. Verder wordt het gebied in de lengte as doorsneden door de Wetering waaraan royale groenstroken zijn gekoppeld. De lengte as wordt gekruist door een aantal groenstrips in de breedte richting. Op een aantal van deze groene breedteverbindingen zijn speelvoorzieningen gesitueerd. De grote stukken groen zijn als zodanig bestemd en grote stukken verblijfsgebied ook. Deze bestemmingen zijn echter flexibel bestemd, zodat er uitwisseling tussen deze functies kan plaatsvinden, waarbij ook water, speeltoestellen e.d. toegestaan zijn. Dit voorkomt dat bij elke verandering in de buitenruimte een aparte procedure gevoerd hoeft te worden. Binnen de bestemming “groen” is tevens een bedrijfswoning toegestaan langs de Pernisseweg. Ten westen van de woonwijk, buiten het plangebied ligt het park aan de Toscalaan dat in verbinding staat met een uitloper van de regionale ecologische structuur. Dit park staat beschreven in het naastgelegen bestemmingsplan ‘Oudeland’. 4.10.2 Pleinen In het woongebied is weinig openbare ruimte aanwezig. Op de hoek van de Heersdijk en de Platte Drogedijk is op een parkeerterrein een kleine jeu de boules baan aangelegd. Voor het metrostation Tussenwater is een plein van een zekere maat beschikbaar dat deels als parkeerterrein wordt gebruikt voor de P&R locatie. 4.10.3 Recreatieve voorzieningen Er zijn geen grootschalige recreatieve voorzieningen binnen het plangebied aanwezig. Het aanbod van speelvoorzieningen voor kinderen van 0 - 12 jaar in Gadering Tussenwater is beperkt. Er zijn geen speeltuinen in het plangebied. De dichtstbijzijnde speeltuin is elders gelegen buiten het plangebied binnen de deelgemeente Hoogvliet. Speelplekken zijn mogelijk binnen de bestemmingen “Groen” en ‘’Verblijfsgebied”.
4.11 Verkeer en vervoer 4.11.1 Auto Het plangebied wordt doorsneden en begrensd door een aantal wegen die een ontsluitende of verbindende functie hebben voor het autoverkeer. In het noorden van het plangebied ligt een 50 meter brede strook, gemeten vanaf rand asfalt van de A15, waar niet in gebouwd mag worden in verband met zicht. Deze snelweg is onderdeel van de Rotterdamse ruit en geeft in westelijke richting aansluiting richting Europoort en in oostelijke richting naar het knooppunt Benelux: A4, A20 richting Utrecht en A13 richting Den Haag en knooppunt Vaanplein A29 richting Antwerpen en A16 richting Dordrecht. De gebiedsontsluitingsweg de Hoefsmidstraat geeft aansluiting op deze A15. Ten zuiden van het plangebied is de gebiedsontsluitingsweg de Groene Kruisweg gelegen met een directe aansluiting via de Karvelsedijk naar het woongebied.
35
Deze beide gebiedsontsluitingswegen worden met elkaar verbonden door het verkeersgebied gevormd door: Nieuwe Langeweg; Klompenmakerstraat respectievelijk Mandenmakerstraat, waarbij een onderlinge verbinding wordt gevormd door de Suikerbakkerstraat; Koddeweg respectievelijk Beurtschipperstraat en Kaasmakerstraat. De verkeerswegen zijn als zodanig bestemd. De overige wegen vallen in de bestemmingen “Verblijfsgebied” en “Groen”. Parkeren Het parkeren vindt in de huidige situatie voornamelijk plaats in de openbare ruimte. Het gemeentelijk beleid is erop gericht het parkeren op eigen terrein dan wel in parkeergarages te regelen. Het ondergronds parkeren is primair bestemd binnen de bestemmingen “Tuin”, “Woningen”, “Groen”, “Verblijfsgebied” en “Verkeersweg”. Het gedeeltelijk ondergronds parkeren of het parkeren op maaiveld is geregeld middels een algemene wijzigingsbevoegdheid met voorwaarden. 4.11.2 Langzaam verkeer Het fietsverkeer op de verkeerswegen in Gadering Tussenwater maakt gebruik van fietspaden, fietsstroken en parallelwegen. Een aantal verblijfsgebieden zijn ook voorzien van fietspaden of fietsstroken. Het onderliggende netwerk van fietspaden ligt grotendeels langs de hoofdwegenstructuur. 4.11.3 Openbaar vervoer Het metrostation Tussenwater vormt de belangrijkste openbaarvervoersverbinding in de richting centrum Hoogvliet enerzijds en Rotterdam centrum anderzijds. De halte van het metrostation waar twee verschillende metrolijnen halteren valt volgens Nota Regels voor Ruimte onder overige HOVlocaties. Bij de halte zijn grotere kantoren en bedrijven bestemd en de woonwijk kan er goed gebruik van maken. 4.11.4 Ondergrondse infrastructuur In de ondergrond bevinden zich allerlei leidingen waarvan alleen de grootste en zwaarste bestemd worden. Er zijn 2 soorten bestemmingen, de bestemming “leiding” en “leidingstrook”. De bestemming “leiding” geeft specifiek in de voorschriften aan om wat voor soort leiding het gaat. De bestemming “leidingstrook” is een aangewezen strook om meerdere (zware) leidingen in te leggen. Deze strook heeft daarom een beheersregime.
4.12 Ecologie Als belangrijke randvoorwaarde geldt dat in de groene ring geen nieuwe bebouwing mag worden gerealiseerd wanneer dat afbreuk doet aan de ecologische en recreatieve functies van het gebied. Het Masterplan is op drie bouwstenen gebaseerd: bouwsteen 1: ecologie bouwsteen 2: recreatie bouwsteen 3: water In het Masterplan worden 3 zones onderscheiden. Het plangebied Gadering Tussenwater sluit aan op twee van de drie zones: de zone langs de A15 in het noorden en het restant van oude polderlandschap in het oosten tegen de gemeentegrens met Albrandswaard. Van belang is de kansrijk geachte ecologische recreatieve verbinding onder de metrolijn door via openbaar terrein vanuit Gadering Tussenwater naar bos Valckestein. De bestemming “groen” maakt de aanleg van de fietsverbinding mogelijk.
36
5.
Water
5.1.
Beleidskader Water
Rijksbeleid Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Nota Ruimte (2004). De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke cultuurhistorische waarden. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd. Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor streekplannen, streekplanuitwerkingen, regionale en gemeentelijke structuurplannen, bestemmingsplannen en vrijstellingen op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De wijziging op het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) regelt per 1 november 2003 vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro. Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Provinciaal beleid Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006 - 2010. In dit plan wordt het provinciaal beleid voor milieu en water, en ook voor natuur en landschap geïntegreerd. In het beleidsplan is veel aandacht voor stedelijk waterbeheer met voldoende waterberging in stedelijk gebied. Voorts stelt de provincie Zuid-Holland in haar nota ‘Regels voor Ruimte’ het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan verplicht en heeft zij als richtlijn 10% oppervlaktewater in bebouwd gebied geformuleerd, mits er geen overeenstemming met de waterbeheerder wordt bereikt. Is er wel overeenstemming tussen de gemeente en de waterbeheerder over het percentage te realiseren oppervlaktewater, dan gaat de provincie hiermee akkoord. Dit betekent dat zowel percentages beneden als boven de 10% kunnen worden afgesproken. In het RR2020, het ruimtelijk plan voor de regio Rotterdam, staat deze vuistregel ook beschreven. Als nuancering wordt hier genoemd dat al naar gelang de stedenbouwkundige en waterhuishoudkundige toestand op de locatie het percentage kan wijzigen. Daarnaast wordt in het RR2020 aangehaakt bij de trits vasthouden - bergen - afvoeren. Om een goede waterkwaliteit te bevorderen dient volgens het RR2020 aangesloten te worden bij een andere trits uit het nationaal beleid, te weten de trits schoonhouden - scheiden - zuiveren. In de deelstroomgebiedsvisies is voor Rotterdam de opgave het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Regionaal beleid De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen: - Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico’s op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk. - Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig. - Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.
37
Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. Waterplan Hoogvliet Speciaal voor Hoogvliet is een deelgemeentelijk waterplan opgesteld. Als onderlegger voor dit plan heeft het Waterplan Rotterdam 2000-2005 gefungeerd. De aanleiding voor een eigen deelgemeentelijk waterplan is tweeledig: · de grootschalige herstructurering, waarbij ongeveer 30% van het woningbestand van Hoogvliet wordt vervangen. · Het waterbeleid van de gemeente en de gezamenlijke waterbeheerders. In november 2002 is als eerste onderdeel van het Deelgemeentelijk waterplan Hoogvliet een inventarisatie en knelpuntenanalyse van het watersysteem in Hoogvliet opgesteld. Uit een modelstudie met het simulatieprogramma SOBEK (functionering van het watersysteem bij extreme neerslag) en uit veldinventarisatie is gebleken dat de waterproblemen in Hoogvliet voornamelijk het gevolg zijn van: · de relatief geringe hoeveelheid oppervlaktewater (3,5% terwijl 7,5% is gewenst); · baggerachterstand in veel watergangen waardoor de waterkwaliteit en de verversingsmogelijkheden negatief worden beïnvloed; · afwezigheid van natuurvriendelijk oevers en vrijwel nergens onderwatervegetatie waardoor het ecologisch functioneren van de watergangen wordt belemmerd; · riooloverstort uit het gemengde rioolstelsel van Hoogvliet waardoor de waterkwaliteit verminderd en er te grote peiloverschrijding ontstaat. In november 2002 is ook het tweede deel van het Deelgemeentelijk waterplan Hoogvliet verschenen, het Maatregelenplan. Dit plan omvat een zogenaamd basispakket met maatregelen die alle knelpunten in het huidige watersysteem oplossen of sterk terugdringen. De wateropgave welke voortvloeit uit de afspraken welke in het kader van het waterplan zijn gemaakt, staan beschreven in § 5.4.
5.2. Samenwerking met de waterbeheerder De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de watertoets en de waterparagraaf. Voor het bestemmingsplan Gadering Tussenwater heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap Hollandse Delta (WSHD, toen nog waterschap IJsselmonde). Dit overleg vond in feite aanvullend plaats op de overleggen die reeds waren gevoerd naar aanleiding van de structuurschets Gadering Tussenwater. In dat kader had immers al intensief overleg plaatsgevonden en de waterparagraaf van dit bestemmingsplan borduurt voort op de afspraken die reeds in dat kader waren gemaakt. De beheerder van het oppervlaktewater in Hoogvliet Gadering-Tussenwater is het WSHD. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.
5.3. Huidig watersysteem 5.3.1 Oppervlaktewater Het plangebied ligt in het oppervlaktewaterbemalingsdistrict 91 (Land van Poortugaal). In dit gebied is het peil dat door de waterkwantiteitsbeheerder wordt gehanteerd NAP -2,40 meter. Het plangebied is gelegen in het streefbeeld de Blauwe ring. Het streefbeeld Blauwe Ring gaat uit van een watersysteem waarbij zowel de belevingswaarde als de ecologische ontwikkeling even belangrijk zijn. De waterkwaliteit voldoet minimaal aan de grenswaarden. Het water is helder met een doorzicht van minimaal 50 centimeter en het is biologisch gezond en hygiënisch betrouwbaar. Minimaal 25 % van de oevers is natuurvriendelijk ingericht en de waterpartijen zijn minimaal 1 meter diep met diepere overwinteringplaatsen.
38
Een deel van de watergangen in het plangebied is hoofdwatergang of secundaire watergang (vallend onder de keur van WSHD). Deze hebben (inclusief de beschermingszone) de bestemming “Water” gekregen. Hierdoor worden de waterhuishoudkundige belangen beschermd in het bestemmingsplan. 5.3.2 Grondwater Geheel Hoogvliet kent een grondwaterproblematiek. Dit geldt met name de oudere gedeelten. 5.3.3 Waterkering Aan de oostkant van het plangebied ligt een dijk welke is bestemd als “Waterkering”. Het WSHD is de beheerder van deze dijk. Binnen de bestemming mag alleen gebouwd worden met toestemming van de beheerder. 5.3.4 Riolering Het plangebied heeft grotendeels een gemengd rioolstelsel. Het neerslagwater dat op verharde oppervlakten valt wordt afgevoerd via het riool. Het bedrijventerrein Gadering heeft een gescheiden rioolstelsel. Het schone neerslagwater wordt hier geloosd op het oppervlaktewater. Het bestemmingsplangebied Gadering Tussenwater valt in z’n geheel binnen het afvalwaterbemalingsdistrict ‘Oude Land’ en kent twee rioolwatergemalen(nr. 755 en 756) en een viertal (riool)overstorten. De (riool)persleiding loopt parallel aan de plangrens in het zuiden langs de Groene Kruisweg en vervolgens in Noordelijke richting parallel langs de plangrens ten westen van het plangebied.
5.4 De wateropgave Wateropgave in relatie tot de plankaart en voorschriften De in het plangebied aanwezige watergangen en -partijen hebben de bestemming Water gekregen. De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het WSHD van toepassing is, zijn met een aanduiding op de plankaart aangegeven als beschermingszone. Op grond van de Keur van het WSHD is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen. Een belanghebbende met bouwvoornemens in een beschermingszone wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd waterschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur. Kansen voor uitbreiding en verbetering watersysteem door herstructurering Hoogvliet De grote herstructurering die nu bezig is, en de komende jaren in Hoogvliet plaatsvindt, biedt veel kansen voor de uitbreiding en de verbetering van het watersysteem aldaar. Doelstelling is om te komen tot een goed beheersbaar en aantrekkelijk watersysteem met helder water van voldoende kwaliteit en gevarieerde en veilige oevers, dat op de gewenste gebruiksfuncties is afgestemd. Het Hoogvlietse watersysteem wordt gekenmerkt door twee gebreken. Er is in Hoogvliet als geheel een te klein wateroppervlak. En het oppervlaktewater is van onvoldoende kwaliteit. Wateroppervlak Hoogvliet als geheel heeft een te klein wateroppervlak. Hierdoor kan het watersysteem in onvoldoende mate tegemoet komen aan de wateraan- en afvoerfunctie die zij heeft. Om dit probleem nu en in de toekomst adequaat aan te pakken is ervoor gekozen het totaal oppervlak aan water in Hoogvliet uit te breiden. Het streven is om in 2030 het percentage wateroppervlak op 7,5% te brengen. Met het waterschap is overeengekomen dat de toename in verhard oppervlak ten gevolge van de grootschalige herstructurering zal worden gecompenseerd door (in overleg met en onder voorwaarden van het waterschap) extra wateroppervlak aan te brengen. Dit extra wateroppervlak is gesteld op 10% van de toename van verhard oppervlak. Voor wat betreft het afkoppelen van bestaande bebouwing wordt opgemerkt dat, ten aanzien van het waterbergend vermogen in het watersysteem, deze afkoppeling dient te worden beschouwd als een toename van verhard oppervlak.
39
Om aan de 7,5%-eis tegemoet te komen dient er in geheel Hoogvliet 8,7 ha nieuw oppervlaktewater te worden aangelegd. In het kader van het deelgemeentelijk Waterplan (Maatregelenplan) is overeengekomen dat binnen het plangebied van het bestemmingsplan Gadering Tussenwater twee grote maatregelen (met ruimtelijke weerslag) en een aantal minder ingrijpende maatregelen die genomen zullen worden: De singel tussen de bedrijventerreinen Gadering en Tussenwater zal worden verbreed (goed voor 3,3 ha). Deze verbreding is mogelijk binnen de bestemming “Groen”. In het zuiden van het plangebied, onder de metro ter plaatse van het nieuwe station, zijn twee grote waterpartijen aangelegd om de waterbergingscapaciteit te vergroten (8,8 ha). Dit is samen goed voor 12,1 hectare. Er wordt met deze projecten ruim voldaan aan bovengenoemde opgaaf. Een groot deel van het nieuwe wateroppervlak telt voor heel Hoogvliet. De vijvers zijn reeds gerealiseerd. Waterkwaliteit Het water en de oevers van de watergangen in Hoogvliet zijn van onvoldoende kwaliteit. In het verleden gebeurde het nogal eens dat riolen door hun beperkte afvoercapaciteit bij zware regenval genoodzaakt waren ongezuiverd rioolwater in het oppervlaktewater te lozen; veelal met grootschalige vissterfte tot gevolg. Om deze vervuiling een halt toe te roepen en het bodemwaterpeil te doen stijgen wordt ernaar gestreefd om een deel van de woningen af te koppelen. Dit betekent dat het regenwater niet in het riool verdwijnt, maar met goten en eventueel wadi`s naar de singels wordt geleid waardoor tevens de druk op het riool wordt verminderd. Er wordt gestreefd naar maximale afkoppeling (20% bij bestaande bebouwing en 60% bij nieuwbouw). Deze afkoppeling betreft een streefbeeld dat binnen dit bestemmingsplangebied zondermeer kan worden gerealiseerd. Een tweede ingreep ter verbetering van de waterkwaliteit beoogt de doorstroming van het water tussen de diverse gebieden te verbeteren. Ten behoeve van de extra waterzuiverende capaciteit zal het aandeel natuurlijke oevers uitgebreid worden (streefgetal 25%). Verder worden watergangen gebaggerd.
40
6. Milieu 6.1. Beleid Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen; dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefbaarheid bepalen naast bijvoorbeeld bereikbaarheid en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen. De hoofdlijnen van het Rotterdamse milieubeleid zijn vastgelegd in het Rotterdams Milieuperspectief 2002 - 2007. Dit derde Rotterdamse Milieubeleidsplan (RMP3) ligt in het verlengde van het in 1995 vastgestelde RMP2. De nadruk ligt nu echter meer op de methodes en instrumenten om de geformuleerde beleidsdoelstellingen te bereiken. Om die redenen is de RMP3 gekoppeld aan het Uitvoeringsprogramma Milieu Rotterdam. De collegeprioriteiten zijn daarbij vertaald naar een zevental Speerpunten Milieu, te weten: 1. beperking van eventueel ongemak dat bedrijven ondervinden van milieuregelgeving; 2. richten van overheidsinspanningen op het gebied van leefbaarheid op wijkniveau; 3. veiligstellen van ruimte voor stedelijke ontwikkeling in combinatie met verantwoorde leefkwaliteit; 4. waarborgen van het veiligheidsniveau in de stad en de haven door met een consequente vergunningvergeving en handhaving het bedrijvenbestand bij te houden; 5. het aantrekken en inzetten van rijksmiddelen voor bodemsanering, gericht op maximale voortgang van stedelijke bouwplannen; 6. veiligstellen van de commerciële waarden van de grond (uitgeefbaarheid) van het verzelfstandigd Havenbedrijf op lange termijn; 7. de eerstvolgende rapportage luchtkwaliteit wordt van een strategie voorzien, waarbij realistische normen worden gecombineerd met realistische maatregelen. In maart 2001 is het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (het structuurplan voor de gemeente Rotterdam) vastgesteld. In het RPR 2010 worden met betrekking tot milieu en gezondheid aandachtsgebieden en kwaliteitsgebieden aangegeven. In de aandachtsgebieden is de milieubelasting zo hoog dat de kans op gezondheidsklachten van de bevolking niet acceptabel is. Kwaliteitsgebieden zijn gebieden waar de milieukwaliteit met betrekking tot geluid, luchtverontreiniging en externe veiligheid juist uitzonderlijk goed is. Deze gebieden zijn in Rotterdam zelf nauwelijks aanwezig. De in het RPR 2010 gestelde ambitie is om de kwaliteitsgebieden te handhaven en uit te breiden en om de aandachtsgebieden in aantal en omvang te verminderen.
6.2 Milieu effectrapportage 6.2.1 Algemeen De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r 1. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
1
Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1985 (85/337/EEG) (PbEG 1985, L175/42) laatst gewijzigd door de Richtlijn van de Raad van 3 maart 1997 (97/11/EG) (PbEG 1997, L73/7).
41
6.2.2 Plan/besluit Gelet op de aard en de omvang van de ontwikkelingen in Hoogvliet, te weten de nieuwbouw van woningen, het vernieuwen van het stadshart en het intensiveren van een bestaand bedrijventerrein, kunnen er op grond van het Besluit m.e.r. 1994 twee activiteiten worden aangewezen waarvoor een eventuele mer-beoordelingsplicht geldt2. Ten eerste is dat de bouw van woningen (cat. D 11.1). Ten tweede is dat de uitvoering, dan wel de wijziging of uitbreiding van de uitvoering van een stadsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (cat. D 11.2). Ten aanzien van de nieuwbouw van woningen kan worden opgemerkt dat het in Hoogvliet hoofdzakelijk om vervangende nieuwbouw gaat. Uit de Nota van Toelichting op het Besluit m.e.r. 1994 en de gevormde jurisprudentie3, kan worden afgeleid dat op renovatie gerichte woningbouwprojecten niet onder categorie D 11.1 en 11.2 van het Besluit m.e.r. 1994 vallen. Zodoende hoeven de nieuwbouwwoningen niet bij een merbeoordeling te worden meegenomen. Wat betreft de uitvoering van een stadsproject als bedoeld in categorie D 11.2, dient te worden opgemerkt dat de verschillende projecten op zichzelf beschouwd niet aan de gestelde criteria (drempelwaarden) uit het Besluit m.e.r. 1994 voldoen. Enkel wanneer de ontwikkelingen in heel Hoogvliet bij elkaar worden opgeteld, en dan met name die in het stadshart en die op het bedrijventerrein Gadering, wordt er een drempelwaarde (200.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte) overschreden. Er bestaan echter verschillende redenen om de ontwikkelingen in Hoogvliet niet bij elkaar op te tellen. Ten eerste worden de ontwikkelingen in verschillende bestemmingsplannen (5 in totaal) mogelijk gemaakt. De ontwikkelingen bestaan in bestemmingplannen Oudeland, Noordwest en Maasranden hoofdzakelijk uit nieuwe woningen, in Stadshart en Gadering voornamelijk uit ‘bedrijven’. De bedrijvigheid in Stadshart bestaat voornamelijk uit centrumdoeleinden en maatschappelijke voorzieningen, zoals winkels, een huisartsenpraktijk of een postkantoor. In Gadering gaat het om een bedrijventerrein. Er is geen functionele relatie tussen Gadering en Stadshart. Daarnaast bestaat er een duidelijke geografische (fysieke) grens tussen de verschillende ontwikkelingen. Gadering ligt geïsoleerd ten opzichte van de andere bestemmingplangebieden. Ten tweede is het van belang te onderkennen dat de verwachte milieueffecten (met name die vanwege het wegverkeer; de meest bepalende) elkaar niet of nauwelijks zullen beïnvloeden. Zo bestaat er voor het bedrijventerrein Gadering reeds een "eigen" aansluiting op de A15. Ten derde is er geen enkele organisatorische of programmatische samenhang tussen bestemmingsplannen Oudeland, Noordwest, Maasranden en Stadshart enerzijds en het bestemmingsplan Gadering anderzijds. Van een plan of programma dat de ontwikkelingen met elkaar verbindt (financieel, planologisch) is dus geen sprake. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkelingen in Hoogvliet niet mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor zover het de nieuwbouw van woningen betreft, wordt erop gewezen dat het met name om vervangende nieuwbouw gaat, die niet aan een merbeoordeling onderworpen hoeft te worden. Wat betreft de ontwikkelingen in het stadshart van Hoogvliet en de intensivering van het bedrijventerrein Gadering, bestaat er geen aanleiding om deze ontwikkelingen bij elkaar op te tellen4. Van één stadsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. 1994 is geen sprake, zodat er, voorafgaand aan de besluitvorming, geen merbeoordeling hoeft te worden uitgevoerd.
6.3 Milieuzonering De gemeente Rotterdam stuurt al sinds de jaren ’50 de inpasbaarheid van inrichtingen binnen de gemeentegrens door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren ’70 werkt de gemeente met de Rotterdamse ‘Staat van Inrichtingen’. Deze is afgeleid van de inrichtingen vernoemd in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. 2
Situaties die als m.e.r.-plichtig beschouwd kunnen worden (C-lijst), zijn niet aanwezig. In het bijzonder de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het bestemmingsplan “Laag Koningshoef” van 1 oktober 2003. 4 Zie ook A.W. Klaassen, Handboek Ruimtelijke Ordening & Bouw 2006, Amsterdam 2006, blz. 310. Klaassen stelt hier: “Als bepaalde gebieden in onvoldoende mate samenhang vertonen, moet niet de gezamenlijke oppervlakte worden meegenomen bij het bepalen van de drempelwaarde”, waarna hij verwijst naar een uitspraak van 19 januari 2005 (Duiven). 3
42
Vanaf het begin van de jaren ’90 wordt gebruikt gemaakt van de bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (de zogenaamde VNG-bedrijvenlijst). De VNG-bedrijvenlijst geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle bedrijfstypen. Hierin zijn voor de milieu-aspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar ‘afstandsnormen’ gegeven. De hinderaspecten zijn bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. Er wordt uitgegaan van de milieugevoelige functie wonen. Deze informatie over milieukenmerken is indicatief en is niet als norm of richtlijn bedoeld. De lijst van bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan heeft geen betrekking op activiteiten zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie. In de Rotterdamse praktijk krijgen dergelijke activiteiten een andere bestemming. De indicatieve afstanden uit de VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering worden gebruikt bij het ontbreken van nadere informatie over milieuhinder. De VNG-bedrijvenlijst is vertaald naar de Rotterdamse situatie. Hiervoor is de gemeente Rotterdam verdeeld in vijf gebiedstypen, te weten: · ‘rustige woonwijk’; de woonvlekken zijn gescheiden van de werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 2; · ‘gemengde wijk’; het gaat hier om een bepaalde mate van functiemenging. Er is geen strikte scheiding tussen woon-, werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3; · ‘industriegebied I’; dit zijn gebieden met overwegend lichte en middelzware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 4; · ‘industriegebied II’; gebieden met overwegend middelzware tot zware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 5; · ‘industriegebied III’; overwegend zware bedrijven voeren binnen deze gebieden de boventoon. In deze gebiedstypering zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 6. Naast de gebiedstypen die bepaald worden door de mate van menging van bedrijven en wonen, zijn er ook gebieden waarin géén dan wel nagenoeg geen bedrijfs- en woonfuncties voorkomen. Deze gebieden worden aangeduid als overgangsgebieden en worden gelijk gesteld met ‘gemengde wijk’. Dit houdt in dat ook hier bedrijven toegestaan zijn tot en met milieucategorie 3. Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als woongebied en industriegebied I. Dit houdt in dat binnen het woongebied bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan, en binnen het industriegebied I bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 4. In het woongebied van dit bestemmingsplan komen geen bedrijfsbestemmingen voor. In de bedrijfsbestemming in het noorden van het bedrijventerrein Gadering zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 4 mogelijk gemaakt. In het zuiden, dichter bij de woonbebouwing, zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 3 mogelijk gemaakt.
6.4 Geluid Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies. 6.4.1 Wegverkeer Als in een zone langs een weg nieuwe geluidsgevoelige situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In tabel 6.1 is de zonebreedte aangegeven.
43
Soort gebied Aantal rijstroken Zonebreedte
Stedelijk gebied 1 of 2 3 of meer 200 meter 350 meter
1 of 2 250 meter
Buitenstedelijk gebied 3 of 4 400 meter
5 of meer 600 meter
Tabel 6.1 Breedte geluidszones langs wegen.
In nieuwe situaties is de voorkeursgrenswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van burgemeester en wethouders hebben volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te leggen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Er zijn in dit plangebied geen nieuwe geluidsgevoelige locaties, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Er hoeft daarom geen akoestisch onderzoek voor dit bestemmingsplan te worden uitgevoerd voor wegverkeerslawaai. 6.4.2 Railverkeer Overeenkomstig de systematiek van verkeerswegen hebben ook spoorwegen een toetsingzone voor geluidhinder. De omvang van deze zone is per traject opgenomen in het ‘Besluit geluidhinder spoorwegen’. Het plangebied bevindt zich binnen de geluidzone van de havenspoorlijn. Deze geluidzone varieert binnen het plangebied van 1.000 meter (behorende tot het traject 693) tot 1.200 meter (behorende bij het traject 694). Zie figuur 6.1.
Figuur 6.1Toetsingszones railverkeer.
In het zuiden en oosten van het plangebied ligt een bovengrondse metro. Aan weerszijden van de metro geldt een toetsingszone van 100 meter. Er zijn in dit plangebied geen nieuwe geluidsgevoelige locaties, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Er hoeft daarom geen akoestisch onderzoek voor dit bestemmingsplan te worden uitgevoerd voor railverkeerslawaai. 6.4.3 Industrielawaai Op de bedrijventerreinen Gadering en Hoogvliet zijn géén inrichtingen toegestaan die in belangrijk mate geluidshinder kunnen veroorzaken (zoals bedoeld in de Wet geluidhinder). Er hoeft derhalve geen toetsingszone voor geluidshinder rond deze bedrijventerreinen te worden vastgesteld.
44
Voor Gadering-Tussenwater zijn drie gezoneerde bedrijventerreinen van belang: 1. Botlek/Pernis; 2. Waal- en Eemhaven; 3. Vulcaanhaven / Vettenoord / Wilhelminahaven / ’t Scheur. De ambitie is geen nieuwbouw van woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen te realiseren op locaties waar de geluidsbelasting van industrielawaai hoger is dan 60 dB(A). Bovendien wordt gestreefd naar een afname van het aantal woningen met een geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A). Ad 1. Botlek / Pernis Ten noord-westen van Hoogvliet ligt het industrieterrein Botlek/Pernis. Op 22 juni 1993 is rond dit industrieterrein door de provincie Zuid-Holland een 50 dB(A) toetsingszone vastgesteld waarbinnen nieuwe gevoelige bestemmingen aan het industrielawaai dienen te worden getoetst. Deze toetsingszone ligt over het hele plangebied. Ad 2. Waal- en Eemhaven Bijna het hele plangebied (behalve de zuid-westhoek) bevindt zich binnen de 50 dB(A) toetsingszone van het Industrieterrein Waal- en Eemhaven. De 50 dB(A)-contour is aangegeven op de plankaart. Ad 3. Vulcaanhaven / Vettenoord / Wilhelminahaven / ’t Scheur Een klein deel in het noord-westen van Gadering-Tussenwater bevindt zich binnen de 50 dB(A) toetsingszone rondom de industrieterreinen Vulcaanhaven, Vettenoord, Wilhelminahaven en ‘t Scheur. Bovengenoemde 50 dB(A)-contour is eveneens aangegeven op de plankaart. Er zijn in dit plangebied geen nieuwe geluidsgevoelige locaties, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Er hoeft daarom geen akoestisch onderzoek voor dit bestemmingsplan te worden uitgevoerd voor industrielawaai. 6.4.4 Cumulatie geluidsbronnen Naast het feit dat de verschillende geluidsbronnen apart zijn berekend, moet ook worden gekeken naar de cumulatie van geluidhinder. Cumulatie wordt berekend voor de relevante geluidsbronnen waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De berekeningen zijn uitgevoerd volgens de rekenmethode zoals beschreven in het “Reken en Meetvoorschrift geluidhinder 2006”. Er zijn in dit plangebied geen nieuwe geluidsgevoelige locaties, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Er hoefde daarom geen akoestisch onderzoek voor dit bestemmingsplan te worden uitgevoerd voor verschillende geluidsbronnen. Er zijn om deze reden geen cumulatieve berekeningen voor GaderingTussenwater uitgevoerd. 6.4.5 Conclusie Dit bestemmingsplan maakt géén toevoeging van nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk. Er hoeft derhalve in het kader van dit plan geen onderzoek gedaan te worden naar de geluidsbelasting van verkeer en industrie.
6.5 Luchtkwaliteit Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna de Wet luchtkwaliteit genoemd, in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Het onderzoek naar de luchtkwaliteit van Hoogvliet is nog uitgevoerd onder het Besluit luchtkwaliteit 2005. De Wet luchtkwaliteit geeft invulling aan een dubbele opgave. Er is sprake van negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Tegelijkertijd heeft het feit dat er sprake is van overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor de luchtkwaliteit tot gevolg dat de realisatie van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen onder druk staat. Hierom is er haast geboden met het zo snel mogelijk verbeteren van de luchtkwaliteit en het zo veel mogelijk wegnemen van belemmeringen van gewenste ontwikkelingen. In de Wet luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland in bepaalde gevallen overschreden, vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
45
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, gaan de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma’s de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Waarschijnlijk kan het NSL in het voorjaar van 2009 in werking treden. Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Als het NSL in werking is getreden, ligt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Tot die tijd geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen die niet meer dan 1% van de grenswaarde bijdragen aan de luchtvervuiling niet in betekenende mate bijdragen. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als: 1. er door (de ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden; 2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft; 3. er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect; 4. het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling; 5. de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld. Plangebied Ten behoeve van het bestemmingsplan is een onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit in het plangebied. Als onderzoeksgebied zijn in totaal 99 wegstukken van de wegen in Hoogvliet genomen waar de planontwikkeling mogelijk een merkbare invloed heeft op de verkeersintensiteiten. De luchtkwaliteit is zowel onderzocht bij alleen de autonome ontwikkeling (zonder realisatie van het bestemmingsplan, maar met overige toekomstige ontwikkelingen), als bij de autonome ontwikkeling inclusief de realisatie van het bestemmingsplan. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De concentraties in het plangebied worden gevormd door de som van de achtergrondconcentratie en de bijdrage van het plaatselijk verkeer. De bijdrage van het plaatselijk verkeer aan de luchtkwaliteit is berekend met het model CAR II versie 6.1.15. De voor het bestemmingsplan Gadering-Tussenwater relevante wegen, die in het onderzoek zijn meegenomen, zijn: Gaderingviaduct, de Groene Kruisweg, de Hoefsmidstraat, de Koddeweg, de Mandemakerstraat, de Nieuwe Langeweg, de Oudelandseweg en de Suikerbakkerstraat. In tabel 6.2 staan de onderzochte wegvakken weergegeven. De wegvaknummers corresponderen met de wegvaknummers van het onderliggende onderzoek in de Milieubeoordeling Hoogvliet 2007.
5
Bij de vaststelling wordt overwogen om de nieuwste versie van CAR toe te passen.
46
Nr.
Wegvak
Tussen
en
30 Gaderingviaduct A15 Hoefsmitstraat 33 Groene Kruisweg Laning Kouwenaardseweg / Karvelsedijk 34 Groene Kruisweg Kouwenaardseweg / Karvelsedijk Koddeweg 35 Groene Kruisweg Koddeweg Duifhuisweg 37 Hoefsmitstraat Oppermanstraat Gaderingviaduct 44 Koddeweg Hoogvlietsekerksingel Groene Kruisweg 58 Mandenmakerstraat Koddeweg Klompenmakerstraat 59 Mandenmakerstraat Klompenmakerstraat Suikerbakkerstraat 60 Mandenmakerstraat Suikerbakkerstraat Nieuwe Langeweg 68 Nieuwe Langeweg Mandenmakerstraat Oudelandseweg 75 Oudelandseweg Toscalaan Nieuwe Langeweg 86 Suikerbakkerstraat Klompenmakerstraat Mandenmakerstraat Tabel 6.2 Wegvakken onderzoek luchtkwaliteit Hoogvliet (alleen wegvakken in Gadering-Tussenwater).
Voor de achtergrondconcentraties worden de door het RIVM vastgestelde waarden gebruikt, afkomstig uit de GCN-database. Door het RIVM zijn voorspelde achtergrondconcentraties gegeven voor de jaren .2007, 2010 en 2017. Bij de waarden voor fijnstof is in het onderzoek rekening gehouden met de aftrek van natuurlijke bestanddelen, de ‘zeezoutaftrek’. In de tabellen zijn de fijnstofwaarden weergegeven na aftrek van zeezout. De verkeersgegeven voor de berekening van de luchtkwaliteit zijn aangeleverd door de afdeling Verkeer en Vervoer van de dS+V van de gemeente Rotterdam. De verkeersgegevens zijn bepaald met behulp van de Regionale Verkeersmilieukaart (RVMK). Binnenstedelijke wegen In dit bestemmingsplan worden weinig ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit leidt er toe dat de impact op de luchtkwaliteit beperkt is. De berekeningen zijn uitgevoerd voor: · het jaar 2007 (huidige situatie); · het jaar 2010 - autonome ontwikkeling; · het jaar 2010 - autonome ontwikkeling mét planbijdrage; · het jaar 2017 - autonome ontwikkeling; · het jaar 2017 - autonome ontwikkeling mét planbijdrage. In tabel 6.36 is een samenvatting gegeven van de resultaten van de uitgevoerde berekeningen. Uit deze resultaten kunnen de volgende conclusies (deels gebaseerd op de incomplete rapportage van de berekeningen met CAR 6.1.1, zie voetnoot) getrokken worden: Jaargemiddelde NO2 concentraties In 2007 geldt voor de jaargemiddelde NO2-concentratie een plandrempel van 46 μg/m3. Deze wordt nergens overschreden. Wel wordt de grenswaarde van 40 μg/m3 overschreden, maar dat is niet relevant. Voor het jaargemiddelde NO2-concentratie geldt een grenswaarde. De grenswaarde voor NO2 moet in 2010 zijn bereikt. In 2010 en 2017 wordt de grenswaarde voor de jaargemiddelde NO2-concentratie van 40 μg/m3 in Gadering-Tussenwater nergens overschreden, zowel met een autonome ontwikkeling als met autonome ontwikkeling mét planbijdrage.
6
In deze toelichting zijn 2 tabellen opgenomen: o Tabel 6.3a, met de resultaten van de berekeningen met CAR 6.1, die compleet mee zijn gerapporteerd in de Milieubeoordeling Hoogvliet 2007. Hier wordt 2018 als einddatum gehanteerd. o Tabel 6.3b, met de resultaten van de berekeningen met CAR 6.1.1, die incompleet zijn gerapporteerd in de Milieubeoordeling Hoogvliet 2007. De resultaten met de berekeningen met CAR 6.1.1 zijn over het algemeen wat gunstiger dan met CAR 6.1. Met de CAR 6.1.1 berekening blijkt dat de grenswaarde voor de jaargemiddelde -concentratie in 2007 niet meer wordt overschreden (dus niet meer langs wegvak 68, de Nieuwe Langeweg). De plandrempel voor NO2 wordt in beide gevallen in 2007 niet overschreden. In de volgende versie van dit bestemmingsplan (voor de vaststelling) wordt de dubbele rapportage (gebaseerd op CAR 6.1 en 6.1.1) voorkomen.
47
Jaargemiddelde NO2 concentratie 3 7 (μg/m ) nr wegvak autonoom
autonoom + plan
Jaargemiddelde PM 10 concentratie 3 (μg/m ) autonoom
autonoom + plan
Aantal overschrijdingen PM 10 dagnorm 8 (dagen) autonoom
autonoom + plan
30 29,1 29,9 27,6 27,8 16 17 Gaderingviaduct 33 28,2 28,4 28,1 28,2 18 18 Groene Kruisweg 34 25,6 25,8 26,8 26,9 14 15 Groene Kruisweg 35 25,9 26,0 26,9 29,9 15 15 Groene Kruisweg 37 31,4 32,5 28,4 28,8 19 20 Hoefsmitstraat 44 25,7 26,0 26,7 26,8 14 14 Koddeweg 58 25,7 26,0 26,6 26,8 14 14 Mandenmakerstraat 59 29,2 31,3 27,4 28,0 16 18 Mandenmakerstraat 60 30,9 32,2 27,9 28,4 18 19 Mandenmakerstraat 68 31,6 33,0 28,2 28,7 18 20 Nieuwe Langeweg 75 26,1 26,1 27,0 27,0 15 15 Oudelandseweg 86 27,9 27,9 27,1 27,1 15 15 Suikerbakkerstraat Tabel 6.3a Luchtkwaliteit t.p.v. het rekenpunt in 2018 bij autonome ontwikkeling en bij autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling (cijfers van CAR 6.1). Jaargemiddelde NO2 concentratie 3 9 (μg/m ) nr wegvak autonoom
autonoom + plan
Jaargemiddelde PM 10 concentratie 3 (μg/m ) autonoom
autonoom + plan
Aantal overschrijdingen PM 10 dagnorm 10 (dagen) autonoom
autonoom + plan
30 29,1 27,3 22 Gaderingviaduct 33 28,3 27,5 22 Groene Kruisweg 34 25,6 26,5 19 Groene Kruisweg 35 25,7 26,6 20 Groene Kruisweg 37 31,6 27,9 23 Hoefsmitstraat 44 25,8 26,5 19 Koddeweg 58 25,9 26,5 19 Mandenmakerstraat 59 30,0 27,3 22 Mandenmakerstraat 60 30,9 27,5 22 Mandenmakerstraat 68 31,7 27,7 23 Nieuwe Langeweg 75 26,0 26,9 21 Oudelandseweg 86 27,2 26,7 20 Suikerbakkerstraat Tabel 6.3b Luchtkwaliteit t.p.v. het rekenpunt in 2018 bij autonome ontwikkeling en bij autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling (cijfers van CAR 6.1.1, voor zover beschikbaar).
Jaargemiddelde PM10-concentratie Voor het jaargemiddelde PM10-concentratie geldt een grenswaarde van 40 μg/m3. In 2007, 2010 en 2017 wordt de grenswaarde voor de jaargemiddelde PM10-concentratie van 40 μg/m3 in Gadering-Tussenwater nergens overschreden, zowel met een autonome ontwikkeling als met autonome ontwikkeling mét planbijdrage. PM10 grenswaarde daggemiddelde concentratie Het daggemiddelde PM10-concentratie mag niet meer dan 35 dagen per jaar worden overschreden. In 2007, 2010 en in 2017 wordt de grenswaarde van 35 dagen voor het overschrijden van het daggemiddelde PM10-concentratie met een maximale concentratie van 50 μg/m³ in GaderingTussenwater nergens overschreden, zowel met een autonome ontwikkeling als met autonome ontwikkeling mét planbijdrage.
7
3
De grenswaarde voor de jaargemiddelde NO2 en PM10 concentratie is 40 μg/m . Het maximaal aantal overschrijdingen van de daggemiddelde grenswaarde voor PM10 is 35 dagen. 9 3 De grenswaarde voor de jaargemiddelde NO2 en PM10 concentratie is 40 μg/m . 10 Het maximaal aantal overschrijdingen van de daggemiddelde grenswaarde voor PM10 is 35 dagen. 8
48
Conclusie In het luchtonderzoek zijn de mogelijke effecten op de luchtkwaliteit van het bestemmingsplan Gadering-Tussenwater inzichtelijk gemaakt. Hieronder staan puntsgewijs de conclusies uit het onderzoek. Er zijn in de huidige situatie, in 2010 en 2017 geen overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit meer in Hoogvliet, niet voor de autonome ontwikkeling en ook niet met planbijdrage. De ontwikkelingen in dit bestemmingsplan dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Het bestemmingsplan Gadering-Tussenwater voldoet derhalve aan de Wet luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit leidt volgens de gemeente dan ook niet tot een belemmering voor de ontwikkelingen in Gadering-Tussenwater.
6.6 Bodem Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico’s voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is. Voor het verkrijgen van een bouwvergunning, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheidsverklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota “Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad”. Plangebied In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Op de kaart is op basis van historische gegevens over het gebruik van de grond een inschatting gemaakt over de potentiële bodemverontreiniging. Hieronder staan de deelkaartjes voor Hoogvliet. Zie figuur 6.2 (a, b en c). Op het eerste kaartje is met een nummer en een letter de zones met eenzelfde bodemgeschiedenis aangeduid. In Hoogvliet-Gadering-Tussenwater bevindt zich zones 92.f en g. Zone 92.f is het oudere deel van bedrijventerrein De Gadering uit de jaren 70. Voor zover bekend is er bouwrijp gemaakt met schoon zand. Hierdoor zijn zowel de contactzone als de ondergrond geïndiceerd als schoon. Momenteel is er bedrijvigheid gevestigd, welke mogelijk tot verontreiniging leidt. Daarom is er een grote kans op puntbronnen. Zone 92.g beslaat het nieuwe deel van bedrijventerrein De Gadering en de woonwijk Tussenwater. Het gebied is bouwrijp gemaakt met een meter schoon zand. Hierdoor is de contactzone geïndiceerd als schoon. Het oude maaiveld is licht verontreinigd met zware metalen en EOX. De kans op puntbronnen is gering. De bodem is geschikt voor de huidige bestemmingen. Voor eventuele bouwplannen dient in het kader van een bouwvergunning eerst een geschiktheidverklaring te worden verkregen, o.a. door het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek.
49
O
Zone 91e Zone 92e Zone 92d Zone 92f
Zone 92a Zone 92b Zone 92h
Zone 92g
Zone 92c Zone 99b Zone 92c1 Zone 99d
Zone 99c Zone 99a
Legenda Contactzone (0 - 1 m-mv) Zonering zone I, < streefwaarde zone II, < (S+I)/2 -waarde zone III, < interventiewaarde zone IV, > interventiewaarde
Zone 99e
zone V, niet geclassificeerd
0
Lintbebouwing Meters 250 500
Figuur 6.2.a Indicatieve bodemkaart Rotterdam-Hoogvliet. Contactzone (0-1 m –m.v.).
O
Zone 91e Zone 92e Zone 92d Zone 92f
Zone 92a Zone 92b Zone 92h
Zone 92g
Zone 92c Zone 99b Zone 92c1 Zone 99d
Zone 99c Zone 99a
Legenda Ondergrond (> 1 m-mv) Zonering zone I, < streefwaarde zone II, < (S+I)/2 -waarde zone III, < interventiewaarde zone IV, > interventiewaarde
Zone 99e
zone V, niet geclassificeerd
0
Lintbebouwing Meters 250 500
Figuur 6.2.b Indicatieve bodemkaart Rotterdam-Hoogvliet. Ondergrond (>1 m –m.v.).
50
O
Zone 91e Zone 92e Zone 92d Zone 92f
Zone 92a Zone 92b Zone 92h
Zone 92g
Zone 92c Zone 99b Zone 92c1 Zone 99d
Zone 99c Zone 99a
Legenda Kans op puntbronnen Zonering grote kans matige kans
Zone 99e
geringe kans
0
Lintbebouwing Meters 250 500
Figuur 6.2.c Indicatieve bodemkaart Rotterdam-Hoogvliet. Kans op puntbronnen.
6.7 Externe veiligheid Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Bij beperkt kwetsbare objecten is de 10-6/jaar-norm een richtwaarde die alleen mag worden overschreden als daar gewichtige redenen voor zijn. Het is aan het lokale bevoegd gezag (de gemeente) om een invulling te geven aan het begrip “gewichtige reden”. Hierbij kan worden gedacht aan het toestaan van een extensief gebruikt terrein, zoals een sportveld, binnen de 10-6plaatsgebonden risicocontour. Ook kan worden gedacht aan het opvullen van een open plek in bestaand stedelijk gebied. In artikel 1 van de voorschriften is aangegeven wat kwetsbare objecten en wat beperkt kwetsbare objecten zijn. In tegenstelling tot het plaatsgeboden risico, dat in één getal kan worden uitgedrukt, wordt het groepsrisico door een (grafiek)lijn weergegeven. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo’n ongeval kleiner zijn. Bij stationaire bronnen ligt de lijn op 10-5/jaar voor -7 tien slachtoffers en 10 /jaar voor 100 slachtoffers. Voor de transportmodaliteiten weg, rail, water en buisleiding ligt de lijn op 10-4/jaar voor 10 slachtoffers en 10-6/jaar voor 100 slachtoffers. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt het 1% letaliteitsgebied; dit komt meestal overeen met de 10-8 plaatsgebonden risicocontour. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Een afwijking moet in een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging door het bevoegd gezag worden gemotiveerd.
51
6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg Over de A15 (grootste gedeelte) en de Groene Kruisweg (beperkt) vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Om de risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15 en de Groene Kruisweg in beeld te brengen is onderzoek gedaan. Transport over de A15 Voor de gegevens over het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A15 is gebruik gemaakt van de gegevens uit de Milieu Effect Rapportage, MER Bestemming Maasvlakte 2 eindrapport februari 2007. Met behulp van het rekenprogramma RBMII zijn de risico’s berekend voor het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). In de risicoberekeningen voor het transport worden de risico’s uitgerekend per kilometer transportas. Het plaatsgebonden risico is berekend ten opzichte van het midden van de weg. De factor ten opzichte van de oriënterende waarde geeft het maximale logaritme weer van het punt dat het dichtst bij de oriënterende waarde ligt. De factor van de oriënterende waarde is 1. Een factor kleiner dan 1 ligt onder de oriënterende waarde. Een factor groter dan 1 ligt boven de oriënterende waarde. Zie tabellen 6.4 en 6.5 voor de resultaten van de berekeningen. W11 loopt ten westen van de oprit Gaderingviaduct; W10 ligt ten oosten van dit viaduct. Wegvak
Omvang pr 10-6
W10 Hoogvliet W11 Hoogvliet
77 m 84 m
Factor t.o.v. oriënterende waarde 0,53 0,07
Tabel 6.4 Huidige situatie.
Wegvak
Omvang pr 10-6
W10 Hoogvliet W11 Hoogvliet
70 m 82 m
Factor t.o.v. oriënterende waarde 0,00 0,11
Tabel 6.5 Autonome ontwikkeling 2020.
Uit de berekening blijkt dat er sprake is van een 10-6-plaatsgebonden risicocontour van 77 meter voor wegvak W10 en 84 meter voor wegvak W11 langs de A15 in de huidige situatie. In de toekomstige situatie is er een 10-6-plaatsgebonden risicocontour van 70 meter voor wegvak W10 en 82 meter voor wegvak W11. Deze toekomstige risicocontouren lopen over een deel van de groenbestemming in het noorden van Gadering-Tussenwater (buiten het bedrijventerrein). Uit de berekening van het groepsrisico blijkt dat het groepsrisico in zowel de huidige situatie als de toekomstige situatie bij autonome ontwikkeling onder de oriënterende waarde ligt. In de berekeningen voor 2020 is rekening gehouden met een autonome groei en met een hittewerende coating op de tankwagens waardoor het risico van die tankauto’s afneemt. Uit de resultaten van de berekeningen van de risico’s van transport over de A15 blijkt dat deze geen probleem vormt voor het bestemmingsplan. Transport over de Groene Kruisweg Voor de gegevens voor het transport van gevaarlijke stoffen over de Groene Kruisweg is hierbij gebruik gemaakt van de inventarisatie van de EV-risico’s uit de rapporten: 1. ANKER, Veilig op weg, bouwstenen voor een wettelijke verankering van het externeveiligheidsbeleid inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, november 2005, ’s-Gravenhage; 2. Onderzoek naar het groepsrisico van de Groene Kruisweg in Hoogvliet, DCMR, 14 januari 2008, Schiedam. Ad 1 Advies rapport “ANKER” Met behulp van het rekenprogramma RBM2 zijn in het rapport “ANKER” de risico’s berekend voor het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). In de risicoberekeningen voor het transport worden de risico’s uitgerekend per kilometer transportas. Voor de risicoberekeningen van de Groene Kruisweg in dit onderzoek is gebruik gemaakt van de transport intensiteiten in tabel 6.6.
52
Jaar 2003 `2010
LF1 1.358 1.630
LF2 1.079 1.295
GF3 488 488
Tabel 6.6 Transportaantallen per jaar over de Groene Kruisweg (bron ANKER).
Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van een 10-6-plaatsgebonden risicocontour langs de Groene Kruisweg. Uit de berekening van het groepsrisico blijkt dat deze boven de oriënterende waarde ligt. De factor ten opzichte van de oriënterende waarde is 1,54. Deze overschrijding van de oriënterende waarde dient te worden gemotiveerd. Zie tabel 6.7. Wegvak
Bebouwingsgebied
Omvang pr 10-6
N218 (15 Pernis-Hoogvliet)
Hoogvliet 4
0m
Factor t.o.v. oriënterende waarde 1,54
Tabel 6.7 Huidige situatie en situatie 2010 (bron ANKER).
Ad 2 Advies op basis van recente transportgegevens In 2007 zijn nieuwe transportgegevens beschikbaar gekomen. Op basis van deze nieuwe gegevens heeft DCMR een nieuw advies voor het GR opgesteld. Door het ministerie van Verkeer en Waterstaat zijn eind 2007 tellingen uitgevoerd van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, o.a. voor Groene Kruisweg. Zie tabel 6.8. Stof categorie ANKER transport intensiteiten Transport intensiteiten 2007
LF1 1.079 826
LF2 1.358 1.076
GF3 488 281
Tabel 6.8 Transportgegeven Groene Kruisweg 2007.
Uit de nieuwe tellingen blijkt dat het transport over de Groene Kruisweg is afgenomen. Vooral het transport van LPG (GF3) is met 40 % gedaald. Aan het ANKER model in RBM2 met de populatiegegevens uit de ANKERstudie zijn de transportgegevens van de nieuwe tellingen toegevoegd. Uit de RBM2 risicoberekeningen van het met nieuwe transportgegevens aangepaste model is voor de situatie zonder sloop en nieuwbouw een groepsrisico berekend voor de kilometer met het hoogste groepsrisico van een factor 0,86. Zie tevens figuur 6.3 met een populatieoverzicht voor groepsrisicoberekening. Het groepsrisico gaat van een waarde boven de oriënterende waarde naar een waarde onder de oriënterende waarde. Uit de RBM2 risicoberekeningen met het aangepaste model is, voor situatie met sloop en nieuwbouw, een groepsrisico berekend voor de kilometer met het hoogste groepsrisico van een factor 0,86. Zie tevens de groepsrisicocurve in figuur 6.4. Het betreft hier het tracé van de Groene Kruisweg dat door het Stadshart loopt. De sloop en nieuwbouwplannen van Hoogvliet hebben geen invloed op het groepsrisico van de kilometer met het hoogste groepsrisico. De persoonsdichtheid binnen het invloedsgebied neemt niet toe, omdat er geen nieuwe ontwikkelingen met gevoelige objecten langs de Groene Kruisweg zijn. Daardoor en doordat er geen sprake is van grote persoonsdichtheden langs de weg draagt Gadering-Tussenwater weinig bij aan het groepsrisico. Het groepsrisico ligt onder de oriënterende waarde. Zie opnieuw figuur 6.4. Dit lage groepsrisico vindt de gemeente Rotterdam acceptabel.
53
Figuur 6.3 Populatieoverzicht uit RBM2 van de Groene Kruisweg in Hoogvliet.
54
Figuur 6.4 Groepsrisicocurve voor de situatie met sloop en nieuwbouw op basis van de transportgegevens van 2007.
6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over rail Uit de berekeningen van plaatsgebonden risico en het groepsrisico van het transport over de havenspoorlijn blijkt dat deze spoorlijn geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour heeft en dat het groepsrisico voor huidige situatie en toekomstige situatie beduidend onder de oriënterende waarde ligt. Er is geen invloed van deze risicobron op het plangebied aanwezig. 6.7.3 Transport gevaarlijke stoffen over water e De afstand tussen de Oude Maas, Nieuwe Maas en de havens (2 Petroleumhaven en Eemhaven) en het plangebied is dermate groot, dat er geen invloed van deze risicobron op het plangebied aanwezig is. 6.7.4 Leidingen De in Hoogvliet aanwezige leidingen voor ondergronds transport van gevaarlijke stoffen zijn onder te verdelen in drie categorieën: · er liggen 14 leidingen in de Nationale Leidingstraat ten noorden van de A15; · er liggen 6 leidingen in de aftakking hiervan (de leidingstrook door het bedrijventerrein Gadering) en · er zijn 6 individuele leidingen. De Nationale Leidingstraat De eerste categorie leidingen liggen in de Nationale Leidingstraat ten noorden van Hoogvliet. De grond van deze leidingstraat is in bezit van de stichting beheer leidingstraten. Zie voor de ligging figuur 6.5. Voor deze leidingstraat geldt conform het structuurschema buisleidingen een bebouwingsafstand van 55 meter en een toetsingsafstand van 175 meter vanaf de rand van de straat. De toetsingsafstand van 175 meter aan weerszijden van de Nationale Leidingstraat bevindt zich buiten het plangebied van Gadering-Tussenwater. Het transport van gevaarlijke stoffen door de leidingen in de Nationale Leidingstraat heeft geen invloed op het plangebied.
Nationale Leidingstraat
Leidingstrook
Figuur 6. Ligging van de Nationale Leidingstraat ten noorden Hoogvliet en huidige ligging van de leidingstrook in Gadering.
Leidingstrook Door het bedrijventerrein Gadering loopt de leidingstrook (de zuidelijke aftakking van de Nationale Leidingstraat), waar zes leidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in liggen. Zie tabel 6.9 voor een overzicht van deze leidingen. Nr Beheerder
product
1 2 3 4 5
Aardgas Kerosine Kerosine Kerosine Aardgas
Gasunie (HTL) Defensie Pijpleiding Org. Defensie Pijpleiding Org. Defensie Pijpleiding Org. Gasunie (RTL)
Nr Beheerder 6
Dow Benelux N.V.
diameter in inch 30 12 10 12 12
Product
Diameter in inch
Propyleen
6
druk in bar 66 40 15 80 40
Bebouwingsafstand 30 16 10 16 14
Druk in bar 100
Toetsingsafstand 95 35 32 35 30
MAIN_ID A-517 dpo26 dpo27 dpo31 W-504-01
PR 10
Invloedsgebied
MAIN_ID
75
345
dow_prop
-6
Tabel 6.9 Leidingen in de zuidelijke aftakking van de leidingstraat (afstanden in meters).
Voor de leidingstrook geldt dat de grond in beheer is van de gemeente Rotterdam. Het beheersregime van de leidingstrook is gelijk aan het beheer van de Nationale Leidingstraat. Er zijn markeringsborden geplaatst, er staat een omheining en er vindt dagelijkse inspectie plaats. Voor de risicoafstanden van deze leidingen wordt ten aanzien van de aardgasleidingen en brandbare vloeistofleidingen uitgegaan van de bebouwingsafstand en toetsingsafstand van de individuele leidingen11 uit “Circulaire Zonering langs Hogedruk aardgasleidingen, VROM, 1984”en de “Circulaire bekendmaking van beleid t.b.v. zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2 en K3 categorie”. In deze circulaires worden afstanden gegeven voor aardgas- en brandbare vloeistoffenleidingen met verschillende diameters en drukken. In tabel 6.9 staan de afstanden en andere gegevens vermeld voor de individuele leidingen in de leidingstrook. 11
-6
De nieuwe rekenwijze voor hoge druk aardgastransportleidingen werkt met 10 -plaatsgebonden risico en groepsrisico. De verwachting is dat de methodiek binnenkort op de gasleidingen van Hoogvliet wordt toegepast.
56
De bebouwingsafstand is de kleinste afstand tussen het hart van de leiding en woonbebouwing, een bijzonder object, een recreatieterrein of industrieterrein dat in acht moet worden genomen. Daarom wordt deze contour op de plankaart aangegeven. De toetsingsafstand is de afstand aan weerszijde van de leiding waarbinnen gestreefd moet worden deze vrij te houden van woonbebouwing, een bijzonder object, een recreatieterrein of industrieterrein. De hoge druk aardgastransportleiding van de Gasunie (A-517) is de maatgevende leiding voor de bebouwingsafstand, omdat het de zwaarste leiding is. Voor de hoge druk aardgastransportleiding (A517) geldt een bebouwingsafstand van 30 meter (en een toetsingsafstand van 95 meter). Deze leiding heeft eveneens een belemmerende strook van 5 meter aan weerszijden die vanwege de veiligheid en de bereikbaarheid van de leiding vrijgehouden moet worden van bebouwing en diepwortelende beplanting. De belemmerende strook van 5 meter ligt gedeeltelijk binnen de bestemming “Leidingstrook”. Om deze leiding te beschermen is aan het gedeelte van de belemmerende strook dat niet binnen de bestemming “Leidingstrook” ligt de bestemming “Leiding” gegeven. Binnen deze bestemming zijn overigens géén leidingen toegestaan. De contouren (aan beide zijden van de leiding) van de bebouwingsafstand van deze leiding is op de plankaart en in figuur 6.7 aangegeven. De bebouwingsafstanden van de andere leidingen vallen hier binnen. Binnen de bebouwingsafstand van 30 meter bevindt zich een aantal bestaande en geplande bedrijven aan de Klompenmakerstraat, de Oppermanstraat en de Koddeweg en een woning aan de Pernisseweg. De bedrijven en de woning worden als beperkt kwetsbare objecten beschouwd. De bedrijven in Gadering zijn gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan. De motivatie om in dit geval van de richtwaarden af te wijken is, dat de nieuwbouw met beperkt kwetsbare objecten ook op basis van het geldend plan mogelijk is en dat het gaat om het invullen van lege plekken tussen bestaande bedrijfspanden. Verder is er momenteel geen saneringsbeleid ten aanzien van ondergrondse leidingen. Voor het transport van de stoffen chloor en propyleen door ondergrondse transportleidingen zijn geen specifieke circulaires opgesteld. Hiervoor is in algemene zin beleid vastgelegd in de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Staatscourant 2004, nr. 147). Voor de propyleen/ethyleenleiding (propyleenleiding) wordt uitgegaan van de 10-6-plaatsgebonden risicocontour, waarbinnen geen kwetsbare objecten mogen liggen, en het invloedsgebied van de individuele leiding, voor berekening van het groepsrisico. De 10-6-plaatsgebonden risicocontour wordt aangegeven op de plankaart. De provinciale risicokaart van Zuid-Holland geeft aan dat de 10-6-plaatsgebonden risicocontour van de propyleenleiding op 75 meter aan weerszijden van de leiding ligt. Binnen de 10-6-plaatsgebonden risicocontour van 75 meter liggen een aantal bestaande en geplande bedrijven en enkele bedrijfswoningen aan de Klompenmakerstraat, de Oppermanstraat, de Oudelandseweg, de Koddeweg en de Beurtschipperstraat, alsmede een woning aan de Pernisseweg. De bedrijven, de bedrijfswoningen en de woning worden als beperkt kwetsbare objecten beschouwd. Voor het 10-6 plaatsgebonden risicocontour van beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde. Van de richtwaarde kan gemotiveerd afgeweken worden.
57
Figuur 6.7 Maximale bebouwingsafstand (rode contour) van de leidingen door bedrijventerrein Gadering.
Figuur 6.8 De toetsingsafstanden en invloedsgebied (in het oranje) van alle leidingen en leidingstraten in Hoogvliet.
De motivatie om in dit geval van de richtwaarden af te wijken is, dat de nieuwbouw met beperkt kwetsbare objecten ook op basis van het geldend plan mogelijk is en dat het gaat om het invullen van lege plekken tussen bestaande bedrijfspanden. De persoonsdichtheid binnen het invloedsgebied neemt door dit bestemmingsplan niet toe. Daarom neemt het groepsrisico ook niet toe.
58
In het SAVE rapport uit 2004 (dat als bijlage bij het plan ter inzage ligt) is de hoogte van het groepsrisico binnen het invloedsgebied berekend. Hieruit blijkt dat de oriënterende waarde niet wordt overschreden. De gemeente Rotterdam vindt dit lage groepsrisico acceptabel. De propyleenleiding vormt daarom een aanvaardbaar risico voor dit plan. De individuele leidingen Er is één individuele leiding van toepassing voor Gadering-Tussenwater: de chloorleiding van AKZO, die ten noorden van Hoogvliet langs de snelweg loopt. Deze leiding heeft een berekende 10-6-plaatsgebonden risicocontour van 235 meter. De contour is op ruime afstand van het plangebied gelegen. Het plaatsgebonden risico speelt dus geen rol. Het invloedgebied van de chloorleiding is bepaald op 1.500 meter. Zie figuur 6.9. Dit invloedgebied ligt over een deel van het plangebied. Het groepsrisico binnen het invloedsgebied ligt voor grote groepen slachtoffers boven de oriënterende waarde.
Figuur 6.9
Groepsrisico chloorleiding van AKZO. De groene lijn is de oriënterende waard. De blauwe lijn is het berekende groepsrisico.
Omdat er dichtbij de chloorleiding sprake is van een verdunning van het aantal woningen (verdichting vindt aan de zuidkant van Hoogvliet plaats) neemt het groepsrisico af. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt hierna nog steeds overschreden. Verdere verdunning van het aantal woningen om wel onder de oriënterende waarde te komen is om sociale-, economische- en planologische redenen niet haalbaar. Daarom accepteert de gemeente Rotterdam in het kader van dit bestemmingsplan deze overschrijding van de oriënterende waarde. Een verdere verlaging van het groepsrisico kan alleen in een groter verband in samenwerking met de betrokken partijen tot stand worden gebracht. 6.7.5 Inrichtingen In en om Hoogvliet zijn drie inrichtingen aanwezig die vallen onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Dit zijn Shell Nederland Raffinaderij, Shell Nederland Chemie en het LPGtankstation Vondelingenweg 496. De invloedsgebieden van Shell Nederland Chemie en het LPG-tankstation liggen niet over het plangebied van Gadering-Tussenwater. Deze inrichtingen spelen geen rol in de externe veiligheid van dit bestemmingsplan.
59
Het invloedgebied van Shell Nederland Raffinaderij (2.800 meter) ligt over een deel van GaderingTussenwater, zie figuur 6.10. Binnen het invloedgebied is het groepsrisico berekend. Het groepsrisico ligt onder de oriënterende waarde. Zie figuur 6.11. Dit lage groepsrisico vindt de gemeente Rotterdam acceptabel.
Figuur 6.10 Invloedgebied Shell Nederland Raffinaderij.
De 10-6 risicocontour van het plaatsgebonden risico ligt binnen Vondelingenplaat en speelt derhalve geen rol bij het bestemmingsplan Gadering-Tussenwater. Het plaatsgebonden risico vormt geen knelpunt.
60
Figuur 6.11 Groepsrisico Shell Nederland Raffinaderij.
6.7.6 Conclusies Het plaatsgebonden risicocontour (propyleenleiding) en bebouwingsafstand (gasleiding) spelen een rol in dit bestemmingsplan. De relevante afstanden worden bepaald door de bebouwingsafstand van de hoge druk aardgastransportleiding A-517 van 30 meter en de 10-6 plaatsgebonden risicocontour van de propeenleiding van 70 meter. De contouren zijn op de plankaart aangegeven. De bedrijven, de bedrijfswoningen en de woning worden als beperkt kwetsbare objecten beschouwd. Voor het plaatsgebonden risico van beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde. Van de richtwaarde kan gemotiveerd afgeweken worden. De motivatie om in dit geval van de richtwaarden af te wijken is, dat de nieuwbouw ook op basis van het geldend plan mogelijk is en dat het gaat om het invullen van lege plekken tussen bestaande bedrijfspanden. De plaatsgebonden risicoafstanden vormen geen knelpunt voor dit bestemmingsplan. Er zijn vier bronnen van groepsrisico voor Gadering-Tussenwater: 1. Het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Groene Kruisweg ligt onder de oriënterende waarde. De gemeente vindt dit lage groepsrisico zonder meer acceptabel. 2. Het groepsrisico van de propyleenleiding in de leidingstrook ligt onder de oriënterende waarde. De gemeente Rotterdam vindt dit lage groepsrisico zonder meer acceptabel. 3. Het groepsrisico van de chloorleiding van AKZO ligt boven de oriënterende waarde. Hoewel het groepsrisico afneemt door de verdunning van het aantal woningen binnen het invloedsgebied als gevolg van de herstructurering van Hoogvliet blijft het groepsrisico ruim boven de oriënterende waarde. Een oplossing hiervoor dient in een ander kader te worden gezocht. 4. Bij Shell Nederland Raffinaderij ligt het groepsrisico onder de oriënterende waarde. De gemeente Rotterdam vindt dit lage groepsrisico zonder meer acceptabel. Groepsrisico vormt geen belemmering in het kader van dit bestemmingsplan.
6.8 Flora en Fauna 6.8.1 Beleid De Flora- en faunawet (Ffwet) is sinds 1 april 2002 van kracht. De wet regelt de bescherming van de in het wild levende planten en dieren in Nederland met het oog op de instandhouding van soorten. Dit betreft soorten die zijn aangemerkt als beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet (art. 75). Op 10 september 2004 is het ‘Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen’ in werking getreden. In dit besluit zijn de volgende drie categorieën opgenomen: · categorie 1: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd;
61
·
·
categorie 2: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig, dan dient ontheffing aangevraagd te worden; categorie 3: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig.
Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium ‘doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort’ (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de ‘uitgebreide toets’. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan. Daarnaast is ook aparte provinciale gebieds- en soortbescherming aan de orde in Zuid-Holland. De gebiedsbescherming is geregeld in het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020). De soortbescherming is vastgelegd in het Compensatiebeginsel Natuur en Landschap van de Provincie Zuid Holland. In dit compensatiebeginsel wordt beschreven dat, indien in een gebied planten en dieren die op de rode lijst staan, aanwezig zijn, in overleg met de provincie dient te worden vastgesteld hoe hiermee dient te worden omgegaan. De rode lijst is een lijst met planten en diersoorten die in aantal achteruitgaan, zeldzaam zijn, of internationaal gezien voor Nederland van belang zijn. 6.8.2 Plangebied Ten behoeve van de sloop- /nieuwbouwoperatie in Hoogvliet is een integraal ecologisch onderzoek gedaan, dat bruikbaar is voor alle bestemmingsplannen in Hoogvliet, inclusief onderhavig plan. Aangezien aan de zuidrand van Hoogvliet het Natura 2000 gebied “Oevers van de Oude Maas” is gelegen is hiervoor onderzocht of de sloop en nieuwbouw in Hoogvliet hierop invloed heeft. Het bestemmingsplan Gadering-Tussenwater grenst niet direct aan het Natura 2000 gebied. Er worden, door de grote onderlinge afstand (meer dan 1.000 meter), geen externe effecten op het Natura 2000 gebied verwacht vanuit het bestemmingsplangebied Gadering-Tussenwater. Daarom is dit aspect in dit bestemmingsplan buiten beschouwing gelaten. 6.8.3 Resultaten Flora In het plangebied komen naar verwachting beschermde soorten voor. Dit zal uit nader onderzoek in het kader van de bouwvergunning moeten blijken. Indien beschermde soorten aanwezig zijn op locaties waar werkzaamheden is afhankelijk van de soort of ontheffing noodzakelijk in het kader van de Ffwet of is het compensatiebeginsel van de Provincie Zuid Holland van toepassing. Kleine zoogdieren Waarschijnlijk komen in het gebied kleine zoogdieren voor van de categorie 1, zoals: verschillende soorten muizen, woelrat, mol, egel of konijn. Hiervoor hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd, maar is wel de zorgplicht van toepassing. Bij het uitvoeren van (bijvoorbeeld rooi- en graaf-)werkzaamheden op plekken waar kleine zoogdieren voorkomen is de kans groot dat deze dieren zullen worden verstoord. De verstoring zal waarschijnlijk vooral betrekking hebben op het onopzettelijk vernielen van holen en andere vaste voortplanting- of verblijfplaatsen. Mogelijk worden bij het uitvoeren van de werkzaamheden echter ook beschermde diersoorten gedood of verwond. Vermoedelijk zullen een aantal diersoorten bij het uitvoeren van de werkzaamheden kunnen vluchten naar gebieden in de omgeving van het plangebied waar geen werkzaamheden worden uitgevoerd, zoals de groene gordel en de groene voegen. Vleermuizen In het gebied zijn gewone dwergvleermuizen en ruige dwergvleermuizen aanwezig. Door de sloop van gebouwen zullen winter-, kraam-, en paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis verdwijnen.
62
Ook zullen door de herinrichting bomen en bosplantsoen worden gekapt waardoor het foerageergebied voor vleermuizen minder aantrekkelijk wordt. Tot slot kunnen door kapwerkzaamheden paarverblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuizen worden vernietigd. Voor deze soortgroep is het dan ook noodzakelijk om, bij de bouwvergunning, ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet aan te vragen. Vogels In het plangebied komen naar verwachting soorten voor met een vaste rust- en verblijfplaats. Onderzoek in het kader van de bouwvergunning dient uit te wijzen of ze voorkomen, en waar en wat de gevolgen zijn in relatie tot de voorgenomen activiteiten. Indien ze in gebieden waar werkzaamheden plaatsvinden aanwezig zijn, is een ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet noodzakelijk. Tevens kunnen in het gebied broedende vogels voorkomen. Volgens de Flora- en Faunawet mogen broedende vogels niet verstoord en / of verontrust worden. Voor het verstoren van broedende vogels kan nooit ontheffing worden verkregen. Daarom is het wenselijk om werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Amfibieën In het plangebied zijn naar verwachting diverse soorten algemeen voorkomende amfibieën (categorie 1) aanwezig. Als er watergangen worden gedempt of in een bepaalde periode wordt gebaggerd, kunnen de aanwezige amfibieën (padden, kikkers en salamanders) hiervan hinder ondervinden. Voor de verwachte soorten amfibieën van categorie 1 hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel dient in het kader van de zorgplicht met amfibieën zorgvuldig worden omgegaan. Reptielen Aangezien er geen reptielen in het gebied voor zullen komen hoeft hiermee in het kader van de voorgenomen ruimtelijke ingrepen geen rekening te worden gehouden. Vlinders In het plangebied komt naar verwachting het volgens de Rode Lijst beschermde Bruin Blauwtje voor. Dit dient nader onderzocht te worden in het kader van de bouwvergunning. Indien de soort wordt aangetroffen dient overleg plaats te vinden met de Provincie om vast te stellen hoe hiermee dient te worden omgaan (Compensatiebeginsel Natuur en Landschap). Libellen Aangezien beschermde libellen niet in het gebied aanwezig zijn hoeft met deze soortgroep geen rekening te worden gehouden. Vissen In de aanwezige watergangen zijn naar verwachting beschermde soorten zoals de kleine modderkruiper en/of bittervoorn aanwezig. Deze soorten zijn beide strikt beschermd. Aangezien delen van de watergangen worden verbreed, vergraven en gedempt dient in het kader van de Flora- en Faunawet ontheffing dient te worden aangevraagd. 6.8.4 Conclusies Het bestemmingsplan Gadering-Tussenwater grenst niet direct aan het Natura 2000 gebied. Er worden, door de grote onderlinge afstand, geen externe effecten op het Natura 2000 gebied verwacht vanuit het bestemmingsplangebied Gadering-Tussenwater. In het plangebied komen twee beschermde soorten vleermuizen voor. Voor vleermuizen is het van belang dat zowel tijdens de sloop als bij de nieuwbouw en de herinrichting van het openbaar groen rekening wordt gehouden met vleermuizen. Dit betekent dat de nieuwbouw of ieder geval delen ervan geschikt dienen te zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Daarnaast is het van belang dat in het programma van eisen van een bouwplan, herinrichting van wegen en/of openbaar groen, eisen worden opgesteld ten aanzien van het omgaan met vleermuizen. Ontheffing in het kader van de fwet is voor deze soortgroep in ieder geval noodzakelijk.
63
Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt verwacht dat beschermde soorten van de volgende soortgroepen in het gebied aanwezig zijn: planten, vogels (met vaste rust- en verblijfplaats, broedend), vlinders en vissen. Om vast te kunnen stellen of de voorgenomen ingreep effect heeft op eventueel aanwezige beschermde soorten dient naar deze soortgroepen ten behoeve van de bouwvergunningsaanvraag nader onderzoek plaats te vinden. Als deze soorten worden aangetroffen, dient een ontheffing te worden aangevraagd. Tot slot dient bij de uitvoering van de werkzaamheden zorgvuldig te worden omgegaan met aanwezige amfibieën en kleine zoogdieren. Flora en fauna vormen geen belemmerende factor voor dit bestemmingsplan.
6.9 Duurzaamheid Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Rotterdam heeft een ambitieus klimaatprogramma vastgesteld. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam moet bij het ontwerp van gebouwen rekening worden gehouden met duurzaam bouwen en energieprestatie-eisen. 6.9.1 Duurzaam bouwen Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. De gemeente Rotterdam heeft daarnaast het document ‘De Rotterdamse Woningkwaliteit’ (RWK) opgesteld (meest recente versie maart 2005). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Het RWK is vrijblijvend te gebruiken. Hieronder staan een aantal duurzaam bouwen maatregelen, die toegepast kunnen worden bij nieuwe ontwikkelingen in Gadering-Tussenwater: · Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden. Zie hoofdstuk 5. · Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief zijn stalen dakgoten. · Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is. · Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet. · Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen. · Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak. 6.9.2 Energie Het Rotterdam Climate Initiative is het nieuwe, ambitieuze klimaatprogramma waarbij de gemeente tracht de CO2-uitstoot van Rotterdam fors terug te brengen. Om een belangrijke bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Een warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Door het toepassen van industriële restwarmte als warmtebron voor het collectieve warmtenet wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de doelstellingen van de gemeente Rotterdam. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx). Met de aanpassing van de bouwverordening op 12 juli 2007 stimuleert de gemeenteraad de aansluiting op het warmtedistributienet. Indien in een deel van de gemeente een warmtedistributienet aanwezig is, dan moet een aldaar te bouwen bouwwerk zijn aangesloten op die publieke voorziening. Dit geldt indien het bouwwerk niet verder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding is gelegen, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter. Sinds 1995 is het verplicht een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt in te dienen in het kader van het aanvragen van de bouwvergunning).
64
7.
Sociale veiligheid en leefbaarheid
Het Rotterdams beleid is erop gericht om bij nieuwbouwplannen de aandacht voor sociale veiligheid en leefbaarheid een integraal onderdeel te laten zijn van de planvorming. Bij het aspect leefbaarheid gaat het om fysiek ruimtelijke voorzieningen voor de toegankelijkheid van gebouwen en openbare ruimten, het parkeren en stallen van auto’s en fietsen, ruimte voor spelen en groen, bezonnings- en uitzichtconsequenties voor omwonenden, afvalmanagement en consequenties voor het beheer van de openbare ruimte. Overdag maakt het plangebied een enigszins verlaten indruk. Enige afwisseling en levendigheid valt waar te nemen rondom de lagere school, binnen het plan gebied. De middelhoogbouw langs de Lokkertsemolenweg is feitelijk van het deelgebied afgewend en georiënteerd op het naast gelegen buurtpark aan het einde van de Toscalaan in bestemmingsplangebied Oudeland. Hierdoor wordt het wat verlaten straatbeeld verder versterkt. Door dit weinig levendige karakter van het deelgebied ontstaan ruimten en gebieden waarop weinig toezicht kan worden gehouden en die zich onttrekken aan de sociale controle. Voor het bestemmingsplan dat grotendeels conserverend van aard is en waarin dus geen grote functionele wijzigingen worden voorgesteld bestaan er weinig mogelijkheden om bovenstaande aspecten door middel van fysiek ruimtelijke ingrepen te verbeteren. Het zo nodig verbeteren van de sociale veiligheid en leefbaarheid in het plangebied zal daarom vooral uitgevoerd moeten worden via beheersmaatregelen. Het bestemmingsplan maakt het wel mogelijk om kleine fysieke ingrepen in de buitenruimte te plegen, zoals bijvoorbeeld het ondergronds aanbrengen van afvalcontainers.
65
66
8.
Handhaven
Met betrekking tot handhaving is er een groot verschil tussen een stedelijk gebied en een buitengebied. In tegenstelling tot in een buitengebied is het in een omvangrijk en dichtbebouwd stedelijk plangebied ondoenlijk alle bestaande illegale bebouwing en gebruik te inventariseren. In de praktijk is het lang niet altijd mogelijk om van buitenaf waar te nemen wat zich in een pand of op een besloten binnenterrein afspeelt en het ontbreekt aan capaciteit om hier in het kader van de opstelling van een bestemmingsplan een stelselmatig onderzoek naar in te stellen. Bovendien zou een dergelijke inventarisatie altijd een momentopname zijn. Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingsplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat. Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt. Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dS+V zijn vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingscommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid. Ten tijde van de opstelling van dit bestemmingsplan konden geen afwijkingen ten opzichte van het dan vigerende ruimtelijk plan worden geconstateerd. Vanaf het moment waarop dit bestemmingsplan zal zijn goedgekeurd zullen nieuwe ontwikkelingen binnen het onderhavige plangebied worden getoetst en zo nodig worden gehandhaafd.
67
68
9.
Financiële uitvoerbaarheid
Het plangebied bestaat globaal uit meerdere delen. Het zuidelijke deel van het bestemmingsplan betreft de woonwijk Tussenwater. Dit deel is conserverend en behoeft geen financiële middelen. Het zuidelijke deel van het bedrijventerrein Gadering is op een paar kavels na ingevuld. Voor dit deel is een lopende exploitatie van de Gemeente Rotterdam. De uitgangspunten van deze exploitatie is een budgetneutrale exploitatie door het resultaat tussen kosten en opbrengsten. Het streven is te komen tot een positief resultaat. Bij vaststelling van dit bestemmingsplan wordt geen exploitatieplan vastgesteld, omdat middels reguliere gronduitgifte, het kostenverhaal is verzekerd en er geen afspraken gemaakt hoeven worden over de werken en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 6.13 Wro tweede lid, onder b en c.
69
70
10.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
10.1 Vooroverleg In het kader van het overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan “Gadering Tussenwater” toegezonden aan: 1. Provinciale Planologische Commissie 2. Zuid-Hollandse Milieufederatie 3. VROM-Inspectie 4. Rijkswaterstaat 5. Nederlandse Gasunie 6. KPN 7. DCMR 8. Tennet 9. Ministerie van Economische Zaken 10. Defensie Interservice Commando 11. Rotterdam-Rijn Pijpleiding 12. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 13. Rijksdienst voor de monumentenzorg 14. Hoogheemraadschap van IJsselmonde 15. PTT Telecommunicatie 16. Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit 17. KPN Telecom 18. Kamer van Koophandel Rotterdam 19. Stadsregio 20. De Directeur-Generaal van de Energievoorziening 21. Regionaal Economische Overlegorgaan 22. GGD 23. Rotterdamse Vrouwenraad 24. BOOR Door de partijen vermeld onder nummer 1 tot en met 13 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd. Daarvan hadden de partijen 7 tot en met 13 geen inhoudelijke opmerkingen. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen. 1.
Provinciale Planologische Commissie Luchtkwaliteit Uit de paragraaf Luchtkwaliteit komt het beeld naar voren dat louter naar de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) is gekeken. Bovendien is nog getoetst op basis van het Global Competitionmodel. Om een afgewogen oordeel omtrent de luchtkwaliteit in het plangebied te kunnen geven dient gebruik te worden gemaakt van het CAR II-model en dient het gehalte voor fijn stof in de beschouwingen te worden betrokken (G1). Reactie: Voor geheel Hoogvliet is door de DCMR een nieuwe fijn stofberekening uitgevoerd. De uitkomsten daarvan zijn opgenomen in de geactualiseerde Milieuonderbouwing Hoogvliet 2007. In de milieuparagraaf van het bestemmingsplan zijn voor het plangebied de relevante uitkomsten uit dit onderzoek opgenomen.
Externe veiligheid 1.2.1. Op een groot deel van het bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 1 t/m 4 (uitgezonderd de in art. 40 van de Wet geluidhinder genoemde bedrijven). Volgens de opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten zijn bedrijven met een hoog risicogevaar in beginsel toegestaan. Gewezen wordt er op dat sinds juli 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht is geworden. Voor zover er nieuwe ontwikkelingen zijn in het bestemmingsplan, dienen de in het Bevi genoemde risiconormen in acht te worden genomen (G2).
71
Reactie Momenteel zijn er geen Bevi-bedrijven aanwezig. Het bestemmingsplan sluit nieuwe Bevi-bedrijven niet uit. Als een Bevi-bedrijf zich wil vestigen zal in het kader van de milieuvergunning aan de normen uit het Bevi voldaan moeten worden. 1.2.2.
Uit de plantoelichting noch de voorschriften blijkt of de vestiging van bedrijven, zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi, wenselijk wordt geacht. Indien dit niet het geval is, dan dient (nieuw-)vestiging in de voorschriften te worden uitgesloten (A). Reactie De gemeente Rotterdam vindt het niet onwenselijk dat een Bevi-bedrijf zich vestigt op een bedrijventerrein, mits aan de normen uit het Bevi wordt voldaan.
1.2.3.
Via een wijzigingsbevoegdheid biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid tot uitbreiding van de gevangenis. De gronden waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt, liggen op korte afstand (circa 20 meter) van gronden met de bestemming “Bedrijven IV”. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moet rekening worden gehouden met de in het Bevi opgenomen veiligheidsnormen. Een en ander dient in artikel 23 tot uitdrukking te worden gebracht (G2). Reactie Deze wijzigingsbevoegdheid maakt thans geen onderdeel meer uit van het bestemmingsplan. Er bevinden zich nu geen Bevi-bedrijven in het plangebied. Bij vestiging van een Bevi-bedrijf moet rekening worden gehouden met de planologische situatie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is, inclusief eventuele wijzigingsbevoegdheden.
1.3.
Wegtransport gevaarlijke stoffen De gegevens op bladzijde 41 van de plantoelichting zijn gedateerd. Gevraagd wordt in het plan de actuele situatie te beschrijven. Gegevens hierover zijn onder andere te vinden in de provinciale Risicoatlas (A). Reactie De tekst in de toelichting met betrekking tot het wegtransport van gevaarlijke stoffen is geactualiseerd.
1.4.
Leidingen In het noordoosten van het plangebied ligt een gasleiding. In het plan zijn echter geen gegevens opgenomen omtrent de aard en de druk van deze leiding en de op basis hiervan uit oogpunt van veiligheid aan te houden afstanden. Verzocht wordt deze informatie alsnog in het plan te verwerken (G2). Reactie De betreffende leiding is zowel van de plankaart als uit de toelichting verwijderd, aangezien het geen hogedruk aardgastransportleiding (van de Nederlandse Gasunie) betreft. De gevraagde informatie kan derhalve achterwege blijven.
1.5. Water 1.5.1. Gevraagd wordt aan te geven in hoeverre de watereisen en –wensen, zoals die door het waterschap Hollandse Delta en Rijkswaterstaat zijn neergelegd, in het plan zijn verwerkt. Het is in de huidige situatie onduidelijk welke aspecten zijn overgenomen en op welke punten is afgeweken (A). Reactie Overleggen met zowel het waterschap als de waterkwaliteitsbeheerder (nu overigens tezamen Waterschap Hollandse Delta) hebben plaatsgevonden in het kader van het waterplan Hoogvliet. De afspraken die binnen dat kader zijn gemaakt zijn vertaald in dit bestemmingsplan. Rijkswaterstaat is niet betrokken bij het thema water in plangebied Gadering Tussenwater. 1.5.2. De gemeente geeft aan dat in het plangebied 3,5% open water aanwezig is, terwijl 7,5% wenselijk wordt geacht. Daarnaast is in het RR2020 voor het gebied een wateropgave opgenomen. Het is niet duidelijk in hoeverre de genoemde maatregelen bijdragen aan het verwezenlijken van de benodigde extra waterberging. Wij vragen u hierop nader in te gaan (A).
72
Reactie In de toelichting in paragraaf 5.4 zijn enkele maatregelen beschreven die tot het gewenste percentage open water leiden. 1.5.3. In de toelichting wordt gestreefd naar 25% natuurvriendelijke oevers, doch wordt niet aangegeven op welke wijze dit bereikt gaat worden. Gevraagd wordt dit te verduidelijken (A). Reactie De aanleg van natuurvriendelijke oevers is een streven. Het bestemmingsplan kan niet verplichten tot het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, daar het gaat om toelatingsplanologie. 1.6. Voorschriften 1.6.1. Woningen – artikel 3 lid 4 Binnen de bestemming “Woningen”, is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduidingen, op de begane grond tevens een horecavestiging toegestaan. Op de plankaart is binnen de bestemming “Woningen” echter geen “horeca-aanduiding” ingetekend. In het plan wordt geen melding gemaakt van nieuwe initiatieven op dit punt. Geadviseerd wordt de plankaart en voorschriften op elkaar af te stemmen (A). Reactie In de bestemming “Woningen” is geen horeca toegestaan. 1.6.2. Woningen, gestapeld – artikel 4 lid 1 onder b Voor de “Woningen, gestapeld” aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bestemming “Leidingen”, voor zover deze gronden als zodanig zijn aangewezen. Op de plankaart hebben de gronden met de bestemming “Woningen, gestapeld” echter (deels) mede de bestemming “Leidingstrook”. Geadviseerd wordt de voorschriften en de plankaart op elkaar af te stemmen (A). Reactie De bestemming “Woningen, gestapeld” is uit de voorschriften verwijderd en vervangen door de bestemming “Woningen”. In dit artikel is “Leidingen” vervangen door “Leidingstrook”. 1.6.3. Tuin – artikel 10 lid 3 onder d en lid 4 Op de voor tuin bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens “de in het derde lid bedoelde parkeervoorzieningen”. In het derde lid wordt echter (verder) niet over parkeervoorzieningen gerept. Vervolgens wordt in lid 4 gemeld dat “in aanvulling op het bepaalde in het vierde lid geldt dat (..)”. Het lijkt er derhalve sterk op dat een aantal onderdelen van artikel 10 is geschrapt, maar is verzuimd de nummering c.q. verwijzingen aan te passen. Gevraagd wordt deze bepaling nader te bekijken (A). Reactie Het voorschrift van de bestemming “Tuin” is veranderd. Het is zodoende mogelijk een ondergrondse parkeervoorziening te bouwen in de bestemming “Tuin”, zie hiervoor ook (paragraaf 4.11.1). 1.6.4. Leidingstrook - artikel 17 lid 3 Op bladzijde 42 van de toelichting valt te lezen dat binnen de op de plankaart opgenomen leidingstrook een zevental leidingen ligt. Voor het bepalen van de rond deze strook aan te houden bebouwingsvrije zone zijn met name de 6 inch propyleenleiding en de 750 mm aardgastransportleiding van belang. Ingevolge artikel 17 lid 4 vervalt de bestemming “Leidingstrook” wanneer de propyleenleiding is verplaatst. Gezien het feit dat in dat geval nog 5 (andere) leidingen resteren, is het raadzaam om de bestemming c.q. strook te handhaven (G2). Reactie: Bedoelde leidingstrook blijft gehandhaafd.
73
1.6.5. Leidingstrook - artikel 17 lid 7 In de betreffende voorschrift wordt verwezen naar artikel 17 lid 5. Het lijkt echter alsof bedoeld wordt een uitzondering te maken op het in lid 6 vervatte aanlegvergunningenstelsel. Als dat het geval is, dient de verwijzing te worden aangepast (G2). Reactie De verwijzing is aangepast. 1.7.
Overlegreacties Verzocht wordt rekening te houden met de overlegreacties ex artikel 10 Bro van Rijkswaterstaat d.d. 28 december 2004 en van VROM-Inspectie d.d. 20 december 2004 (G2). Reactie Bovengenoemde punten zijn verwerkt in de toelichting, plankaart en in de voorschriften.
2.
Zuid-Hollandse Milieufederatie Proces Alleen in algemene zin is overleg geweest met de waterbeheerders. De bedoeling van de watertoets is dat de beheerders ook in het eerste planstadium hierbij betrokken worden. Verwacht wordt in het ontwerp een weergave van het wateradvies en de overwegingen om het advies al of niet over te nemen. De wateropgave voor dit plan wordt erg beperkt opgevat. Reactie: Zie de beantwoording op reactie 1.5.1 van PPC. Ruimte voor water Er wordt omschreven dat 7,5% van het grondoppervlak volgens het streefbeeld van het Rotterdams Waterplan vereist is. Voor het totale plangebied wordt dat percentage naar het lijkt niet gehaald en vooral het bedrijfsgebied heeft erg weinig oppervlaktewater. (De provincie streeft naar 10% water in het stedelijk gebied, maar dat is in bestaand gebied vaak niet haalbaar). Verbreding van de watergang van de singel tussen de bedrijventerrein lijkt niet voldoende in verhouding tot de gewenste 7,5%. Verzocht wordt in dit plan meer ruimte voor de functie water in de toekomst mogelijk te maken. Ook het oplossen van de grondwaterproblematiek wordt niet behandeld. Reactie Zie de beantwoording op reactie 1.5.2 van PPC. Met betrekking tot de grondwaterproblematiek in het plangebied kan vermeld worden dat dit niet de geëigende plaats is om dit te regelen. Waterkwaliteit In de omschrijving van de streefbeelden worden een aantal kwaliteitseisen omschreven. Verzocht wordt om bij het ontwerp op de waterkwaliteit in te gaan op de volgende punten: a. ruimte voor ruime natuurvriendelijke oevers met waterzuiverende vegetatie; b. waterbodems, (gewenste) diepgang watergangen en circulatie; c. ruimte voor zuivering van inlaatwater of chemische zuiveringsinstallaties. Reactie Aan bovenstaande onderwerpen is aandacht besteed in het (deelgemeentelijk) waterplan. De informatie uit het waterplan is, voor zover relevant, opgenomen in het ontwerp bestemmingsplan. Water en natuur Gemist worden de locaties waarbij nieuwe natte natuur een kans krijgt. Gezien de hoge grondwaterstand in het gebied en de noodzaak om meer bergingsmogelijkheid te zoeken wordt aanbevolen daar (nogmaals) naar te zoeken.
74
Reactie Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om binnen diverse bestemmingen water te realiseren. Hierbij kan tevens aandacht worden geschonken aan de relatie water en natuur. 3.
VROM-Inspectie Paragraaf 1.1. beschrijft dat het plan conserverend van aard is en daar waar mogelijk bescheiden nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. De toelichting maakt echter niet duidelijk om welke ontwikkelingen het gaat. Eén en ander lijkt ook in tegenspraak met hoofdstuk 6, waarin is aangegeven dat het bestemmingsplan geen ‘nieuwe’ situaties mogelijk maakt. Reactie: Het plan maakt op het bedrijfsterrein enkele ontwikkelingen mogelijk die volgens het vigerend plan ook al mogelijk waren. Dit zijn geen nieuwe geluidsgevoelige situaties, zodat er geen akoestisch onderzoek nodig was. Aangezien deze invullingen van het bedrijventerrein niet tot meer verkeer kunnen leiden dan op basis van het vigerende plan mogelijk was kan het plan geen gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit en is een luchtkwaliteitsonderzoek ook niet nodig. In paragraaf 2.2. wordt gesproken over het ABC-locatiebeleid. Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat de Nota Ruimte dit locatiebeleid vervangt voor een integraal locatiebeleid en daarmee is gedecentraliseerd naar de provincie. Geadviseerd wordt om de toelichting hiermee in lijn te brengen. Reactie Is aangepast in de toelichting. In paragraaf 4.3. wordt aangegeven dat binnen de woonfunctie een zo groot mogelijke flexibiliteit in bedrijfsactiviteiten gewenst is. Om het woonkarakter echter te waarborgen limiteren de artikelen 3,4 en 5 van de planvoorschriften het op te stellen elektrische vermogen en de hoeveelheid opgeslagen samengeperste gassen en gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt opgemerkt dat het evident is dat het ruimtelijk beleid van gemeenten, zoals neergelegd in bestemmingsplannen, van invloed kan zijn op het (leef)milieu. Het is echter ook de milieuwetgeving die beoogt te voorkomen dat buiten een ‘inrichting’ milieuhinder ontstaat. In de jurisprudentie wordt er vanuit gegaan dat het opnemen van (gedetailleerde) milieunormen in ruimtelijke plannen niet aanvaardbaar is (KB 10 juli 1989, AB 1990, 92 m.nt.AWK (Spijkenisse)). Geconcludeerd wordt dat de artikelen 3,4 en 5 van het voorontwerp hiermee in strijd zijn. Wel is het mogelijk om gebruik te maken van lijsten (staten) van inrichting. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om eerst een grofmazige toets te verrichten of een bepaalde activiteit toelaatbaar is. Vervolgens dient op basis van de milieuwetgeving voor een bepaalde situatie concreet te worden getoetst of aan vigerende milieunormen kan worden voldaan. Reactie De werken aan huis regeling is aangepast in de voorschriften en toelichting. Ondanks dat uit paragraaf 5.2 blijkt dat er in algemene zin overleg is geweest met de waterbeheerder, wordt het niet duidelijk of in het kader van dit plan het vereiste vooroverleg met de waterbeheerder is gevoerd. Reactie: Zie de beantwoording van reactie 1.5.1 van PPC. In hoofdstuk 6 wordt er vanuit gegaan dat een toetsing aan de vigerende milieunormen niet noodzakelijk is nu er geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. Zoals reeds in het eerste punt is vermeld, lijkt de toelichting tegenstrijdigheden te bevatten voor wat betreft nieuwe ontwikkelingen. Te meer daar er een uitbreiding van de gevangenis wordt beoogd, kan worden afgevraagd of een toetsing aan milieunormen op bepaalde punten toch noodzakelijk is. Reactie: Zie de beantwoording van reactie 3.1. In paragraaf 6.5 wordt vermeld dat binnen 30 meter van een aardgasleiding een opslagruimte voor een bouwmarkt mag worden gerealiseerd. Niet duidelijk wordt of de minimale bebouwingsafstanden uit de VROM-circulaire ‘Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen’ in acht worden genomen.
75
Reactie: De opslagruimte voor de bouwmarkt ligt binnen een zone van 30 meter van de hogedruk aardgastransportleiding. De bebouwingsafstand van 30 meter geldt voor woningen en bijzondere objecten. Voor overige objecten is de bebouwingsafstand 5 meter. Zie de circulaire. Dit geldt voor de bouwmarkt. 4.
Rijkswaterstaat Geluid In de toelichting worden enkele (drie) bedrijfswoningen genoemd. Deze gegevens komen niet overeen met onze gegevens ten behoeve van realisatie van aansluiting Gadering op de A15. Volgens gegevens van Rijkswaterstaat gaat het om 4 woningen: Steenhouwerstraat 14, Oppermanstraat 40, Schrijnwerkerstraat 27 en Pottebakkerstraat 15. Als de gegevens uit de procedure Hogere Grenswaarden juist zijn wordt verzocht het plan hierop aan te passen. Als de gegevens uit het plan de juiste zijn wordt verzocht dit bij Rjikswaterstaat te bevestigen, zodat DZH de eigen gegevens kan aanpassen. Reactie De bedrijfswoningen zijn gecontroleerd en het plan is zoals aangegeven aangepast. Externe veiligheid Het wordt van belang geacht dat voor wat betreft de beoordeling van de externe veiligheidseffecten van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A15 niet wordt volstaan met verwijzing naar het sectordocument externe veiligheid, maar dat deze wordt gebaseerd op specifieke berekeningen. In dit verband is het relevant dat er recent een nieuwe, nauwkeuriger rekeningsmethode is geïntroduceerd (RBMII). Reactie: Er zijn nieuwe berekeningen uitgevoerd met behulp van de rekenmethode RBMII. De resultaten van deze berekeningen zijn opgenomen in de milieuparagraaf over externe veiligheid.
5.
Nederlandse Gasunie Anders dan in paragraaf 6.5 “Externe veiligheid” staat aangegeven liggen binnen de als ‘leidingstrook’ aangeduide bestemming twee gastransportleidingen van de Nederlandse Gasunie. Reactie De toelichting is hierop aangepast.
5.2.
De in paragraaf 6.6 “Leidingen” aangehaalde gasleiding is ons onbekend. Wel is er nog een derde leiding binnen het plan gelegen, welke blijkens de plankaart nog geen (mede)bestemming geniet. Reactie: De destijds in het plan opgenomen leiding betrof een leiding van Eneco, welke niet in het bestemmingsplan hoeft te worden opgenomen. De toelichting en de plankaart zijn hierop aangepast. Zie verder antwoord op 5.1.
5.3. Op de teruggestuurde plankaart is de ligging van de regionale aardgastransportleiding in rood en de hoofdaardgastransportleidingen in blauw aangegeven. Ter informatie is het buiten bedrijf zijnde leidingdeel in oranje aangegeven. Verzocht wordt om de plankaart hiermee in overeenstemming te brengen. Reactie: De plankaart is hierop aangepast. 5.4.
In verband met de in paragraaf 6.5. gesignaleerde bebouwingsvraagstukken wordt verzocht de eveneens aangehaalde bebouwingsafstanden een plaats te geven binnen de voorschriften. Desgewenst kan gebruik worden gemaakt van het volgende tekstvoorstel:
76
Artikel 17 Leidingstrook Hoofdlijnen van beleid 2. Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde bestemming is het beleid gericht op het voorkomen van onveilige situaties en conflicten tussen de onderscheiden functies. Ter bescherming van de ondergrondse leidingen is bouwen slechts toegestaan voor zover de belangen van de leidingen zulks gedogen. Zonodig kunnen aan een bouw- of aanlegvergunning, ter bescherming van de leidingen, voorwaarden worden gesteld. Om te komen tot een goede coördinatie wordt alvorens een bouwvergunning of aanlegvergunning te verlenen een advies ingewonnen bij de leidingbeheerder. Onverminderd het bepaalde in artikel 9 “Bedrijven II, III, IV” van deze voorschriften mogen in het gebied gelegen binnen 30 meter aan weerszijden van de op de plankaart aangegeven medebestemming “leidingstrook”(minimale bebouwingsafstand) geen (beperkt) kwetsbare objecten worden gebouwd. Aan bebouwing binnen voornoemde afstand zal, na een door burgemeester en wethouders verleende vrijstelling, slechts medewerking worden verleend, indien dit uit veiligheidsoverwegingen aanvaardbaar is. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling winnen burgemeester en wethouders advies in bij de leidingbeheerders. Reactie In artikel 2 lid 6 van de planvoorschriften is een algemene bepaling over de in acht te nemen beboouwingsafstand van 30 meter voor woningen en bijzondere objecten opgenomen.
5.5.
In artikel 17 lid 6 (“Leidingstrook”), en artikel 18 lid 5 (“Leiding”) van de voorschriften wordt het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen in de nabijheid van de leidingen slechts dan aanlegvergunningplichtig gesteld indien dit plaatsvindt op een grotere diepte dan 0,50 meter. Deze regeling is onvoldoende ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leidingen, omdat de diepteligging van de leidingen niet overal gelijk is en de wijze van uitvoeren van deze werkzaamheden van invloed kan zijn op de veilige ligging van de leidingen. Tevens bestaat er een gerede kans dat door het niet vergunningplicht stellen van deze categorie werkzaamheden ten onrechte de indruk kan worden gewekt dat een KLIC-melding niet (meer) noodzakelijk is. Verzocht wordt het bedoelde sublid niet diepte afhankelijk te maken. Reactie Beide artikelen zijn aangepast; de bedoelde werkzaamheden zijn niet meer diepte afhankelijk.
6.
KPN Verzocht wordt bij nadere uitwerking rekening te houden met de belangen van KPN. In hoofdlijnen bestaand deze uit de volgende zaken: a. het creëren van tracés aan beide zijden van straten in openbare grond, in bermen en open verhardingen; b. het handhaven van de bestaande tracés door niet buiten de bestaande rooilijnen te bouwen; c. het vrijhouden van de toegewezen tracés van bomen en beplanting; d. het in overleg beschikbaar stellen van ruimten voor het plaatsen van mogelijke kabelverdeelkasten van KPN; e. het vrijhouden van straalverbindingspaden van KPN van hoge objecten. Om te controleren of voor dit gebied beperkingen gelden, verzoek ik u contact op te nemen met: KPN Operatour Vaste Net Straalverbindingen, Postbus 9107, 7300 HR Apeldoorn, telefoonnummer (050) 5820678. Reactie Met vorenstaande belangen zal zoveel als mogelijk rekening worden gehouden.
77
10.2 Inspraak
Eindverslag als bedoeld in artikel 12 van de Inspraakverordening Rotterdam met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan “Gadering Tussenwater”.
Vanaf 28 januari 2005 tot en met 24 februari 2005 heeft het voorontwerp gedurende vier weken ter inzage gelegen bij de gemeentesecretarie, bij de dienst stedenbouw aan het Marconiplein en bij het City-informatiecentrum, Coolsingel 197, Rotterdam. Inspraakbijeenkomst Op 28 februari 2005 is er in het Informatiecentrum “Hoogvliet Vernieuwd, Sprong 10, Hoogvliet een inspraakbijeenkomst gehouden. Het verslag is als bijlage bijgevoegd. Het verslag heeft van 25 maart 2005 tot en met 22 april 2005 ter inzage gelegen en is toegezonden aan de aanwezigen. Er zijn geen schriftelijke zienswijzen ingediend. De gelegenheid daartoe heeft opengestaan van 28 januari 2005 tot en met 14 maart 2005.
Mondelinge zienswijzen Tijdens de inspraakbijeenkomst op 28 februari 2005 kwamen, na een uitleg van het bestemmingsplan, de volgende aspecten aan de orde:
1. Waar ligt het bestemmingsplan ter inzage? Het was niet bekend dat het bestemmingsplan reeds vier weken ter inzage ligt. Het bestemmingsplan ligt ter inzage bij de gemeentesecretarie, bij de dienst stedenbouw aan het Marconiplein en bij het City Informatiecentrum aan de Coolsingel. Het verschijnen van het bestemmingsplan wordt gepubliceerd in een weekblad, daarnaast worden er brieven verstuurd naar belanghebbenden. 2. In de economische visie is er sprake van een schil rond het bedrijventerrein als afscheiding van de woningen. Is er in het bestemmingsplan vastgelegd wat er in deze schil gebouwd gaat worden? Deze schil is grotendeels volgebouwd. De bedrijven die het dichtst bij de woningen zijn gerealiseerd, zijn weinig tot niet overlastgevend en hebben vaak een ‘band’ met de bewoners van de woningen zoals een autobedrijf. 3. In de economische visie is vastgelegd dat er havengerelateerde bedrijven gevestigd zouden worden in de Gadering. Is dit nog altijd zo? Alle bedrijven die passen in de milieucategorie worden toegestaan. Er wordt niet geselecteerd op havenbedrijven. 4. Gaat er eventueel met gevaarlijke stoffen gewerkt worden in de Gadering (dit in verband met de aanwezigheid van slechts twee uitvalswegen)? Er worden bedrijven toegestaan tot categorie 4, deze mogen geen gevaarlijke stoffen opslaan. Gevaarlijke stoffen worden via routes die daarvoor aangewezen zijn, vervoerd. De Gadering heeft overigens drie uitvalswegen en de metro. 5. Op de tekeningen staat de Kaasmakerstraat als kantoorlocatie aangemerkt. Er zijn echter al voldoende kantoorlocaties, kan de Kaasmakerstraat niet beter als bedrijfslocatie aangemerkt worden? Momenteel gaat het niet goed op de kantorenmarkt. Echter, op het moment dat deze markt weer aantrekt, is de Kaasmakerstraat een prima locatie voor kantoren. Onder andere vanwege de aanwezigheid van de metro wordt de Kaasmakerstraat door de gemeente Rotterdam bestempeld als een voorkeurs- of A-locatie voor kantoorontwikkeling. Over de definitieve invulling van de Kaasmakerstraat kan altijd met het Ontwikkelingsbedrijf worden gesproken.
78
6. Achter de stadsgevangenis is het terrein aangemerkt met milieucategorie 3, volgens stichting Park Management Gadering en SBHG moet niveau 4 hier ook mogelijk zijn. In de directe nabijheid van deze locatie liggen drie woningen, waardoor categorie 4 hier niet mogelijk is. 7. Worden er oplopende problemen verwacht met het parkeren van grote voertuigen? De parkmanager van De Gadering heeft dit probleem opgenomen. Er wordt aan verschillende oplossingen gewerkt. Men heeft gekeken naar de mogelijkheid een parkeerterrein aan te leggen, dit kost echter minimaal € 250.000. Dit is door de circa 100 chauffeurs niet op te brengen. Suggesties kunnen worden doorgegeven aan de parkmanager.
79
80
II REGELS
INHOUDSOPGAVE REGELS Bestemmingsplan Gadering Tussenwater
Algemene en technische bepalingen Artikel 1 - Begripsbepalingen Artikel 2 - Algemene bepalingen Bestemmingsbepalingen Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 -
Woningen Gemengde bebouwing I, II Maatschappelijke voorzieningen Gevangenis Kantoren Bedrijven Tuin Voorzieningen van openbaar nut Verkeersweg Verblijfsgebied Sneltram Groen Agrarisch gebied Water Leidingstrook Leiding Waterkering Archeologisch waardevol gebied A, B
Aanvullende bepalingen Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
21 22 23 24 25 -
Algemene ontheffing Wijzigingsbevoegdheid Overgangsbepaling Anti-dubbeltelbepaling Naamgeving
Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij de “Regels bestemmingsplan Gadering Tussenwater”.
Artikel 1 - Begripsbepalingen Aan huis gebonden beroep/bedrijf Een beroep of bedrijf dat aan of bij de woning wordt uitgeoefend door de bewoner. Achtergevel De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw Achtertuin Het voor “tuin” bestemde gedeelte van een perceel dat omzoomd wordt door de achtererfgrens en de beide zijerfgrenzen van het perceel, alsmede door de achtergevelbouwgrens van het bouwvlak plus, voor zover van toepassing, de denkbeeldige lijn(en) getrokken in het verlengde hiervan tot aan de zijerfgrens. Archeologisch deskundige Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) of een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige. Bebouwing Een of meer gebouwen en/of andere bouwwerken. Bebouwingsgrens Op de plankaart aangegeven lijn welke niet door bebouwing mag worden overschreden (behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn of kunnen worden toegestaan). Bebouwingspercentage Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak (bovengronds) van een perceel (en per perceel) door gebouwen mag worden ingenomen. Bedrijfswoning Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is. Begane grond (laag) Het gedeelte van een gebouw, bestaande uit een of meer bouwlagen - waaronder begrepen een kelder, souterrain of bel-etage - waarvan de bovenste begrenzende vloer, plafond of balklaag niet hoger komt dan 4,5 m ten opzichte van het peil. Belhuis Een inrichting waarvan de bedrijfsvoering onder welke benaming dan ook is gericht op het ter plaatse tegen betaling bieden van gelegenheid tot elektronische berichtenuitwisseling in de vorm van telefonie of door middel van toegang tot het internet. Een op de openbare weg geplaatste telefooncel wordt hier niet onder begrepen. Beperkt kwetsbare objecten a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; b. sporthallen, zwembaden, speeltuinen; c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; d. andere objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval. Bestemmingsgrens Een als zodanig verklaarde lijn op de plankaart die de grens vormt van een bepaalde bestemming. Bijzondere objecten a. bejaardentehuizen en verpleeginrichtingen (zoals ziekenhuizen en sanatoria); b. scholen en winkelcentra;
c. hotels, kantoor- en bedrijfsgebouwen, bestemd voor meer dan 50 personen; d. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals computer- en telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingsapparatuur; e. objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich brengen, zoals bovengrondse installaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en/of giftige stoffen. f. een recreatieterrein; - een terrein voor langdurig verblijf van personen gedurende een gedeelte van een jaar, zoals camping; - een terrein voor kortstondig verblijf van grote groepen personen gedurende een gedeelte van de dag, zoals een speeltuin, een volkstuin, een sportveld of een openluchtzwembad; g. andere, met de bovengenoemde vergelijkbare objecten. Bouwblok Een terrein dat blijkens de plankaart geheel of grotendeels door wegen, als bedoeld in dit bestemmingsplan, wordt begrensd en waarop ingevolge deze regels gebouwen zijn toegestaan. Bouwlaag of laag Het tussen twee opeenvolgende vloeren of tussen een vloer en een plafond gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw, met inbegrip van een kap met een dakkapel die breder is dan 2/3 van de breedte van het pand. Een vliering, kap, zolderverdieping, souterrain of ondergrondse parkeervoorziening alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als afzonderlijke laag begrepen. Bouwmarkt Een detailhandelsvestiging waar in hoofdzaak bouwmaterialen en tuinartikelen te koop worden aangeboden alsmede materialen welke voor het verrichten van bouw- en verbouwwerkzaamheden nodig zijn. Bouwperceel Een aaneengesloten stuk grond voor zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing. Bouwwerk Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. Bruto vloeroppervlakte (b.v.o.) De totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels, horeca, bedrijven of maatschappelijke voorzieningen met inbegrip van de daartoe behorende inpandige ruimten, zoals gemeenschappelijke ruimten, magazijnen en dienstruimten. Gebouw Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen (in de zin van de Wet geluidhinder) Onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven. Geluidsgevoelige objecten (in de zin van de Wet geluidhinder) a. woningen; b. onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven; c. terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg en woonwagenstandplaatsen. Gevaarlijke stof Een stof of preparaat dat krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Horeca Een ruimte bestemd voor het bedrijfsmatig ten behoeve van gebruik ter plaatse verstrekken van etenswaren en dranken.
Kantoren Ruimten, welke blijkens hun indeling en inrichting zijn bestemd om te worden ingericht ten behoeve van administratieve werkzaamheden.
Kap Een afdekking, van een gebouw, met schuine zijden waarbij de hellingshoek tenminste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt. Kwetsbare objecten a. woningen, met uitzondering van: - verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare; - dienst- en bedrijfswoningen van derden; b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals: - ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen; - scholen; - gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen; c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals: - kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1500 m² per object; - complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd; d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen. Maaiveld De hoogte van het terrein nadat het gereed is gemaakt voor bebouwing. Maatschappelijke voorzieningen Voorzieningen van sociale/culturele/medische/educatieve/recreatieve/levensbeschouwelijke aard dan wel ten behoeve van de openbare dienst. Milieudeskundige De Milieudienst Rijnmond (DCMR) of een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige. Overige objecten a. een sporthal of een zwembad; b. een weidewinkel; c. een hotel, een kantoor- of bedrijfsgebouw, niet vallend onder de categorie bijzondere objecten; d. een schuur, opslagplaats, dierenverblijf, zomerhuisje, kas, weg en dergelijke; e. andere, met de bovengenoemde vergelijkbare objecten. Parkeerplaatsen Ongebouwde parkeervoorzieningen Parkeervoorzieningen Parkeergelegenheid ter voorziening in de behoefte aan ruimte voor het parkeren en stallen van motorvoertuigen en (brom)fietsen, alsmede de daarbij behorende in- en uitritten en toegangen. Peil - Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg; - voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang na voltooiing van de aanleg van dat terrein. Indien een bouwwerk aan meer dan een weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend. Sneltram Metro bovengronds.
Souterrain Verdieping van een gebouw die zich ten dele onder de grond bevindt, en wel voor minder dan de helft van de hoogte van deze verdieping. Voorgevel De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw Voortuin Het voor “tuin” bestemde gedeelte van een perceel dat omzoomd wordt door de voorerfgrens en de beide zijerfgrenzen van het perceel, alsmede door de voorgevelbouwgrens van het bouwvlak plus, voor zover van toepassing, de denkbeeldige lijn(en) getrokken in het verlengde hiervan tot aan de zijerfgrens. Vrije vloeroppervlakte Vloeroppervlakte waarboven zich een vrije hoogte bevindt van ten minste 2,1 meter. Winkel Detailhandelsvestigingen en/of daarmee vergelijkbare vestigingen voor de verrichting van diensten aan of ten behoeve van particulier c.q. eindconsument. Een belhuis wordt hier niet onder begrepen. Zijgevel Een andere dan een voor- of achtergevel. Zijtuin Het voor “tuin“ bestemde gedeelte van een perceel dat omzoomd wordt door de zijerfgrens en de denkbeeldige lijn getrokken in het verlengde van de voorgevelbouwgrens van het bouwvlak, alsmede de denkbeeldige lijn getrokken in het verlengde van de achtergevelbouwgrens van het bouwvlak.
Artikel 2 - Algemene bepalingen 1. Wijze van meten Bij toepassing van deze regels geldt de volgende wijze van meten: a. de grondoppervlakte van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten tussen de verticale projecties van de buitenzijde van de gevels en/of uit het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren en 1 meter boven peil; dakoverstekken, luifels, niet aaneengesloten balkons en de buitenzijde van de gevels en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter; b. de inhoud van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten buitenwerks en/of uit het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren en boven peil; c. de hoogte van een gebouw of ander bouwwerk (bouwhoogte) wordt gemeten vanaf het hoogste punt van dat gebouw of ander bouwwerk tot het peil, waarbij dakopbouwen benodigd voor het functioneren van het gebouw of bouwwerk, zoals liftschachten, lichtkoepels, schoorstenen, (schotel) antennes en liftopbouwen, met een hoogte van maximaal 3 meter niet meegerekend worden; d. de goot- of boeiboordhoogte van een gebouw wordt gemeten vanaf de horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak tot aan het peil; e. de breedte van een gebouw wordt gemeten van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte; f. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van de gevel van het gebouw, haaks op de perceelsgrens. 2. Bebouwingsnormen Op de voor bebouwing bestemde gronden dienen -onverminderd hetgeen daartoe in de desbetreffende regels is bepaald- de op de plankaart aangegeven bebouwingsnormen in acht te worden genomen. Voor zover voor de desbetreffende gronden op de plankaart respectievelijk in de regels geen maximum bebouwingspercentage is bepaald, mogen deze gronden volledig worden bebouwd. 3. Goot- en bouwhoogte a. Ter bepaling van de maximaal toegestane goothoogte van een gebouw, voorzover in deze regels voor dit gebouw een maximaal toegelaten aantal bouwlagen is gegeven, dient als hoogte van een bouwlaag 3,2 meter te worden aangenomen, met dien verstande, dat indien voor de begane-grondlaag een andere dan de woonbestemming is toegelaten, voor de begane-grondlaag een hoogte van 4 meter dient te worden aangenomen; b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter boven de onder a bedoelde goothoogte. 4. Afdekking van gebouwen Voor zover in deze regels noch op de plankaart regels zijn opgenomen ten aanzien van de afdekking van gebouwen, mogen deze gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt. 5. Dakkapel woningen Een dakkapel op woningen is toegestaan, mits: niet breder dan 2/3 deel van het voordakvlak of een naar de weg of het openbaar groen gekeerd dakvlak, waarbij tenminste 0,75 meter afstand tot de zijkant van het dakvlak aangehouden dient te worden; voor andere dakvlakken dan de genoemde, met uitzondering van het achterdakvlak, geldt eveneens dat dakkapellen zowel op het voordakvlak als op het achterdakvlak is één dakkapel toegestaan, niet breder dan 2/3 van de pandbreedte; een dakkapel dient tenminste 0,75 meter afstand aan te houden tot de rand van het dak, dan wel tot de grens van een aangrenzende woning.
6.Veiligheidscontour transportleidingen gevaarlijke stoffen 6.a. Om binnen de op de plankaart aangegeven zone ‘toetsingsafstand transportleidingen gevaarlijke stoffen’ de veiligheid van personen en goederen te waarborgen, geldt, onverminderd hetgeen in deze regels is bepaald ten aanzien van de voor de gronden geldende bestemmingen, het volgende: - binnen een strook van 95 meter (toetsingsafstand) gemeten vanuit het hart van de ondergrondse aardgastransportleiding (zoals bedoeld in artikel 17, lid 2, sub b) is geen bebouwing toegestaan. Dit bouwverbod geldt niet voor bebouwing welke is toegestaan ingevolge en ter plaatse van de bestemming “leiding” en (vervangende nieuwbouw van) bebouwing welke aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. b. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde onder a, met dien verstande dat: I de minimale afstand gemeten vanuit het hart van de: - hogedruk aardgastransportleiding tot woningen (met uitzondering van vrijstaande woningen verspreid over een groot gebied en lintbebouwing loodrecht op de leiding) en bijzondere objecten 30 meter (bebouwingsafstand transportleidingen gevaarlijke stoffen) bedraagt; - hogedruk aardgastransportleiding tot overige objecten (anders dan bebouwing bedoeld in sub b onder I en met in begrip van vrijstaande woningen verspreid over een groot gebied en lintbebouwing loodrecht op de leiding) 5 meter bedraagt;en II de veiligheid van personen en goederen niet onevenredig wordt of kan worden aangetast. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de milieudeskundige te overleggen.
7.10-6-Plaatsgebonden Risicocontour 7. a. Binnen de op de plankaart aangegeven 10-6- plaatsgebonden risicocontouren mogen geen nieuwe ‘beperkt kwetsbare objecten’ en ‘kwetsbare objecten’ gerealiseerd worden; b. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde onder a ten behoeve van de realisatie van ‘beperkt kwetsbare objecten’, met dien verstande dat de veiligheid van personen en goederen niet onevenredig wordt of kan worden aangetast. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de milieudeskundige te overleggen.
Bestemmingsbepalingen Artikel 3 - Woningen 1. a. b. c.
De gronden, aangewezen voor "woningen", zijn bestemd voor: woningen, met de daarbij behorende berg- en stallingsruimten, tuinen, ontsluitingswegen en –paden; ondergrondse parkeervoorzieningen; de bestemmingen “archeologisch waardevol gebied A en B” en “leidingstrook”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.
2. Een naar de weg gekeerd gevelvlak (voorgevel) van een woning moet in de bestemmingsgrens behorende bij de bestemming “woningen” zijn geplaatst. 3. De woningen opgenomen in het eerste lid, dienen als volgt te worden afgedekt: a. plat, voorzover met A aangegeven; b. met een terugliggend plat dak voorzover met B aangegeven, het terugliggend dak moet minimaal 2,5 meter uit de voorgevel liggen; c. door middel van een lessenaarskap voorzover met C aangegeven; d. met een half ronde kap voorzover met D aangegeven. 4. In aanvulling op het bepaalde in het derde lid onder b, mag een dakterras gerealiseerd worden, met dien verstande dat een borstwering en/of hekwerk een hoogte van maximaal 1,2 meter mag hebben. 5. Woningen zoals bedoeld in het eerste lid mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf, mits: a. de woonfunctie van de desbetreffende woning (hoofdgebouw) in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij ten hoogste 30% van de vrije vloeroppervlakte van de woning wordt gebruikt voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten; b. de woning er als woning uit blijft zien (reclame-uitingen aan o.a. de gevel en dakrand zijn niet toegestaan); c. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en/of repareren van motorvoertuigen; d. er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvindt, tenzij het betreft detailhandelsactiviteiten als ondergeschikt onderdeel van de beroeps-/bedrijfsactiviteiten. 6.
Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder c, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 4 - Gemengde bebouwing I, II 1. De gronden, aangewezen voor "gemengde bebouwing I", zijn bestemd voor: a. bouwwerken waarin zijn toegestaan: - woningen op de begane grond als op de verdiepingen; - bedrijven, welke zijn vermeld in de categorieën 1 t/m 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, behorende bij deze regels, zowel op de begane grond als op de eerste verdieping; - geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen op de begane grond als op de eerste verdieping; - kantoren zowel op de begane grond als op de eerste verdieping; - winkels zowel op de begane grond als op de eerste verdieping; met de daarbij behorende berg- en stallingsruimten, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen, alsmede tuinen, ontsluitingswegen en –paden. b. de bestemming "archeologisch waardevol gebied B", voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. De gronden, aangewezen voor "gemengde bebouwing II", zijn bestemd voor bouwwerken waarin zijn a. toegestaan: - kantoren; - bedrijven, welke zijn vermeld in de categorieën 1 t/m 3 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, behorende bij deze regels; met de daarbij behorende berg- en stallingsruimten, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen, tuinen, ontsluitingswegen en –paden.
b. de bestemming "archeologisch waardevol gebied B" en "waterkering", voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen; 3. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding ‘overbouwde doorgang’, tevens een overbouwde doorgang toegestaan, ten behoeve van de vrije doorgang van auto’s, voetgangers en fietsers, met dien verstande dat de vrije hoogte minimaal 10 meter hoog moet zijn. 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, zijn op de gronden gelegen aan de Toscaweg, uitsluitend bedrijven toegestaan welke zijn vermeld in de categorieën 1 t/m 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels; 5. Woningen als bedoeld in het eerste lid mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf, mits: a. de woonfunctie van de desbetreffende woning in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij ten hoogste 30% van de vrije vloeroppervlakte van de woning wordt gebruikt voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten; b. de woning er als woning uit blijft zien (reclame-uitingen aan o.a. de gevel en dakrand zijn niet toegestaan); c. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en/of repareren van motorvoertuigen; d. er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden, tenzij het betreft detailhandelsactiviteiten als ondergeschikt onderdeel van de beroeps-/bedrijfsactiviteiten. Ontheffing 6. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en het tweede lid onder a ten behoeve van het toelaten van andere dan de aldaar genoemde bedrijven, die daarmee naar aard en invloed op de omgeving zijn gelijk te stellen. Alvorens de ontheffing te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de ontheffing aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de milieudeskundige te overleggen. 7. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste en tweede lid onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 5 - Maatschappelijke voorzieningen 1. De gronden, aangewezen voor "maatschappelijke voorzieningen", zijn bestemd voor: a. bouwwerken ten dienste van sociale, culturele, medische, educatieve, recreatieve of levensbeschouwelijke voorzieningen, dan wel ten behoeve van de openbare dienst, met de daarbij behorende ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, waterpartijen en waterlopen; b. de bestemming "archeologisch waardevol gebied B", voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Indien en voor z over deze gronden samenvallen met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 6 - Gevangenis 1. De gronden, aangewezen voor "gevangenis", zijn bestemd voor: a. een penitentiaire inrichting, met de daarbij behorende voorzieningen, zomede voor ontsluitingswegen en - paden, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen; b. de bestemming "archeologisch waardevol gebied B", voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, waaronder dienstwoningen ten behoeve van de gevangenis en bouwwerken ten dienste van onderhoud en beheer. 3. Indien en voor z over deze gronden samenvallen met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid
onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 7 - Kantoren 1. De gronden, aangewezen voor "kantoren", zijn bestemd voor: a. bouwwerken, waarin kantoren zijn toegestaan, met de daarbij behorende ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen; b. de bestemming "archeologisch waardevol gebied B", voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Indien en voor z over deze gronden samenvallen met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 8 – Bedrijven 1. De gronden, aangewezen voor "bedrijven", zijn bestemd voor: a. bouwwerken, opslag- en werkterreinen ten behoeve van bedrijven: - welke zijn vermeld in de categorieën 1 t/m 3 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, behorende bij deze regels, voorzover nader aangeduid met III en, - welke zijn vermeld in de categorieën 1 t/m 4 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, behorende bij deze regels, voorzover nader aangeduid met IV, met dien verstande dat inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder zijn uitgesloten, met de daarbij behorende ontsluitingswegen en – paden, waterlopen, waterpartijen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen. b. de bestemmingen “leidingstrook”, “waterkering” en “archeologisch waardevol gebied A en B”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding ‘bouwmarkt toegestaan’, aan de Nieuwe Langeweg 30 tevens een bouwmarkt toegestaan. 3. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid zijn ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduidingen ‘bedrijfswoning toegestaan” aan de: - Steenhouwerstraat 14; - Pottenbakkerstraat 15; - Schrijnwerkerstraat 27; - Oppermansstraat 40; tevens bedrijfswoningen toegestaan. 4. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding ‘horeca toegestaan’, aan de Nieuwe Langeweg 21 tevens een horeca gelegenheid toegestaan. 5. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, zijn kantoren mede toegestaan, met dien verstande dat een kantoor deel uitmaakt van een onder lid 1 genoemd bedrijf. 6. In aanvulling op het bepaalde in lid 2, 3, 4 en 5 geldt dat: a. een bouwmarkt met een b.v.o van maximaal 11.000 m2 is toegestaan; 3 b. een bedrijfswoning met een inhoud van ten hoogste 450 m is toegestaan; c. een horecavestiging met een b.v.o. van ten hoogste 1.200 m2 b.v.o is toegestaan; d. het oppervlak kantoren per bedrijfskavel niet meer dan de helft van het totale bedrijfsvloeroppervlak, met een maximum van 2.000 m2, mag bedragen. 7. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de op de plankaart aangeduide bebouwingsgrenzen. Hekwerken zijn wel toegestaan buiten de bebouwingsgrens, met dien verstande dat een hekwerk een maximale hoogte van 2,2 meter mag hebben.
8. Het stapelen van containers is niet toegestaan op de: - met “B III” aangeduide gronden ten zuiden van de Mandenmakerstraat, gelegen tussen de Nieuwe Langeweg en de Koddeweg; - met “B III” aangeduide gronden ten westen van de Nieuwe Langeweg; - met “B III“ aangeduide gronden ten westen van de Koddeweg, gelegen tussen de Mandenmakerstraat en de Kaasmakerstraat. Op de overige gronden mogen containers wel gestapeld worden tot een maximale hoogte van 8 meter. Ontheffing 9. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van het toelaten van andere dan de aldaar genoemde bedrijven, die daarmee naar aard en invloed op de omgeving zijn gelijk te stellen. Alvorens de ontheffing te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de ontheffing aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de milieudeskundige te overleggen 10.Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
NB: Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als beschermingszone, is de keur van het waterschap Hollandse Delta mede van toepassing. Artikel 9 - Tuin 1. a. b. c.
De gronden aangewezen voor "tuin" zijn bestemd voor : tuin, met de daarbij behorende paden en waterpartijen; ondergrondse parkeervoorzieningen; de bestemmingen “waterkering”, “archeologisch waardevol gebied A en B” en "sneltram", voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.
2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt, dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van ten hoogste 2,0 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld. 3. Op de voor “tuin” bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens : a. in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pergola’s, keermuren en gebouwde terrassen, alsmede hellingbanen en brandtrappen, waarbij gebouwde terrassen niet hoger mogen zijn dan 0,2 meter boven maaiveld; b. aanbouwen en bijgebouwen, in de achter- en zijtuin van laagbouw c.q. grondgebonden woningen, met dien verstande dat: een aanbouw aan de zijgevel niet breder mag zijn dan 3 meter, gemeten vanaf de oorspronkelijke zijgevel; een aanbouw aan de achtergevel niet dieper mag zijn dan 3,2 meter, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel; de goothoogte van een bijgebouw niet hoger mag zijn dan 3 meter; de nokhoogte niet hoger dan 4 meter, gemeten vanaf maaiveld; c. de in het eerste lid onder b bedoelde ondergrondse parkeervoorziening. 4. Gebruik van voor “tuin” bestemde gronden ten behoeve van het parkeren/stallen van een personenauto is slechts toegestaan, indien de parkeerplaats wordt ingericht achter de denkbeeldige lijn getrokken in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw en de zijtuin wordt ontsloten aan de zijde van de voorgevel van het hoofdgebouw. In afwijking hiervan is parkeren/stallen voor de denkbeeldige lijn getrokken in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw toegestaan onder de volgende voorwaarden : a. de voortuin dient tenminste 6 meter diep te zijn (gemeten vanuit de denkbeeldige lijn getrokken in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw) en tenminste 8 meter breed; b. niet meer dan 50 % van de perceelsbreedte mag voor parkeren worden gebruikt.
5. Bijgebouwen in voor ”tuin” bestemde gronden mogen slechts worden gebruikt als berging voor huishoudelijke doeleinden en als stallingsgarage. 6. In aanvulling op het bepaalde in het derde lid geldt dat in de tuinen achter de woningen gelegen aan de. Lokkertse Molenweg, Platte Driedijk, Platte Molendijk, Platte Drogedijk en Heersdijk, niet gebouwd mag worden binnen 1 meter vanuit de waterkant; 7. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder c, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 10 - Voorzieningen van openbaar nut 1. De gronden, aangewezen voor "voorzieningen van openbaar nut", zijn bestemd voor: a. voorzieningen ten behoeve van de gas-, water- en electriciteitsdistibutie, alsmede gemalen met de daarbij behorende ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen en erven; b. de bestemming “archeologisch waardevol gebied B“, “leidingstrook“ en “waterkering”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen; 2. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Artikel 11 – Verkeersweg 1. De gronden, aangewezen voor “Verkeersweg“, zijn bestemd voor: a. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen met bovenleidingen, tramhaltes, fietspaden, parkeerplaatsen, met daarbij behorende kunstwerken zoals bruggen, viaducten, duikers; b. voorzieningen ten behoeve van wandelen en verblijven, zoals trottoirs, paden en trappen; c. groenvoorzieningen, waterlopen, waterpartijen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; d. openbare nutsvoorzieningen; e. geluidswerende voorzieningen; f. ondergrondse parkeervoorzieningen; g. de bestemmingen “sneltram”, “leidingstrook”, “waterkering” en “archeologisch waardevol gebied A en B“, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van ten hoogste 2,0 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld. 3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, te weten: a. de in het eerste lid bedoelde kunstwerken; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals portalen ten behoeve van de bewegwijzering, straatmeubilair, verfraaiingselementen, reclame-inrichtingen, al dan niet ondergrondse afvalcontainers voor huishoudelijk afval, openbare nutsvoorzieningen met een inhoud van maximaal 60 m³, geluidsschermen en andere voorzieningen ter beperking van geluidshinder veroorzaakt door het wegverkeer, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard zoals een brug, een duiker, alsmede de in het tweede lid bedoelde overhangende delen. 4. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder g, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
NB: Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als beschermingszone, is de keur van het waterschap Hollandse Delta mede van toepassing. Artikel 12 - Verblijfsgebied 1. De gronden, aangewezen voor "verblijfsgebied", zijn bestemd voor: a. verkeers- en verblijfsruimte, te weten: - voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen; - voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen; b. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; c. openbare nutsvoorzieningen met een inhoud van maximaal 60 m³; d. ondergrondse parkeervoorzieningen; e. de bestemmingen “leidingstrook”, “waterkering”, “sneltram” en “archeologisch waardevol gebied A en B”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding ‘horeca toegestaan’ tevens een horeca gelegenheid (paviljoen) toegestaan, met een maximum b.v.o. van 200 m2 en een hoogte van maximaal 4 meter. 3. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van ten hoogste 2,0 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld. 4. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, zoals straatmeubilair, verfraaiingselementen, speelelementen, reclame-inrichtingen, al dan niet ondergrondse afvalcontainers voor huishoudelijk afval, openbare nutsvoorzieningen met een inhoud van maximaal 60 m³, de in het tweede lid bedoelde horeca gelegenheid, fietsbergingen, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard zoals een brug, een duiker, alsmede de in het derde lid genoemde overhangende delen. 5. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid onder e, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. NB: Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als beschermingszone, is de keur van het waterschap Hollandse Delta mede van toepassing. Artikel 13 - Sneltram 1. De gronden aangewezen voor "sneltram", zijn bestemd voor: a. voorzieningen ten behoeve van het metroverkeer, zoals spoorbanen met bovenleidingen, seinpalen en overwegbomen, met de daarbij behorende kunstwerken, zoals viaducten, bruggen en duikers; b. geluidswerende voorzieningen; c. een metrostation, met de daarbij behorende voorzieningen waaronder horeca en detailhandel; d. de bestemmingen “verkeersweg”, “verblijfsgebied”, “groen”, “tuin”, “leidingstrook”, “archeologisch waardevol gebied A en B” en “waterkering”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, te weten: a. de in het eerste lid bedoelde kunstwerken, alsmede een metrostation; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair, verfraaiingelementen, reclame-inrichtingen, geluidsschermen, alsmede voor de functionering van het metroverkeer noodzakelijke bouwwerken.
Ontheffing
3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder d toegestane bebouwing, mits de belangen van het metroverkeer niet worden geschaad. Alvorens de ontheffing te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de ontheffing aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de metrobeheerder te overleggen. 4. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder d, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen terzake is bepaald. Artikel 14 - Groen 1. De gronden, aangewezen voor "groen", zijn bestemd voor: a. park, plantsoen, openbare nutsvoorzieningen, waterpartijen en waterlopen, speelgelegenheden, ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. ondergrondse parkeervoorzieningen; c. de bestemmingen “sneltram”, “leidingstrook”, “leiding”, “waterkering” en “archeologisch waardevol gebied A en B“, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding ‘woning toegestaan’ aan de Pernisseweg 51, tevens een woning toegestaan, met een maximum inhoud van ten hoogste 450 m3. 3. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van ten hoogste 2,0 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld. 4. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, zoals straatmeubilair, verfraaiingselementen, speelelementen, al dan niet ondergrondse afvalcontainers voor huishoudelijk afval, openbare nutsvoorzieningen met een inhoud van maximaal 60 m³, de in het tweede lid bedoelde woning, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard zoals een brug, een duiker, alsmede de in het derde lid genoemde overhangende delen. 5. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder c, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. NB: Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als beschermingszone, is de keur van het waterschap Hollandse Delta mede van toepassing. Artikel 15 - Agrarisch gebied 1. De gronden aangewezen voor "agrarisch gebied", zijn bestemd voor: a. agrarische doeleinden, ontsluitingswegen en –paden, groenvoorzieningen, waterpartijen en waterlopen, voorzieningen ten dienste van waterhuishouding, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemmingen "leidingstrook" en "archeologisch waardevol gebied B". 2. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. NB: Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als beschermingszone, is de keur van het waterschap Hollandse Delta mede van toepassing.
Artikel 16 - Water 1. De gronden, aangewezen voor "water", zijn bestemd voor: a. waterberging c.q. de aan- en afvoer van oppervlaktewater, alsmede singels en waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding van het omliggende gebied, met de daarbij behorende voorzieningen zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemmingen “leidingstrook”, “waterkering”, “archeologisch waardevol gebied A en B”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige en/of recreatieve aard worden gebouwd, zoals een brug, een duiker, een steiger, een vlonder. 3. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.
Artikel 17 - Leidingstrook 1. De gronden, aangewezen voor "leidingstrook", zijn bestemd voor: a. een leidingstrook ten behoeve van ondergrondse energieleidingen en transportleidingen voor gassen, vloeistoffen en vaste stoffen, en ten behoeve van ondergrondse telecommunicatielijnen, zomede voor de bij deze leidingstrook behorende voorzieningen en werken, zoals bedieningswegen en aanpassingswerken ten dienste van de waterhuishouding, en voor in deze bestemming passende bouwwerken, zoals meet- en regelstations en andere voor het functioneren van de leidingstrook benodigde bouwwerken; b. de bestemmingen “woningen”, "groen", “water”, “verkeersweg”, “verblijfsgebied”, “waterkering”, “archeologisch waardevol gebied A en B”, “bedrijven” voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.
2. In aanvulling op het eerste lid onder a, geldt dat onder de daar bedoelde leidingen in ieder geval vallen: a. een ondergrondse propyleen/ethyleenleiding van 6 inch met een maximumdruk van 100 bar; b. een ondergrondse aardgastransportleiding van 30 inch met een maximum druk van 66 bar; c. een ondergrondse aardgastransportleiding van 12 inch met een maximumdruk van 40 bar. 3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van de exploitatie en het beheer van de leidingen en lijnen als bedoeld in het eerste lid, onder a, zoals een meet-, regel- en pompstation, worden gebouwd. Ontheffing 4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het derde lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegestane bebouwing, mits de belangen van de betreffende leidingen niet worden geschaad. Alvorens de ontheffing te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de ontheffing aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de leidingbeheerder te overleggen. Burgemeester en wethouders kunnen aan de ontheffing voorschriften verbinden ter bescherming van de belangen van de betreffende leiding. Aanlegvergunning 5. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen; c. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen en afgraven alsmede door ophogen; d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; e. het verrichten van graafwerkzaamheden. Een aanlegvergunning wordt verleend, indien daardoor het doelmatig functioneren van de leiding niet onevenredig wordt of kan worden aangetast. Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de leidingbeheerder te overleggen. 6. Het bepaalde in het vijfde lid is niet van toepassing op normale werkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavig gebied. 7. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid, onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen terzake is bepaald. NB: Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als beschermingszone, is de keur van het waterschap Hollandse Delta mede van toepassing.
Artikel 18 - Leiding 1. De gronden, aangewezen voor "leiding", zijn bestemd voor: a. I. een ondergrondse rioolwaterpersleiding, met een diameter van 400 mm, voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid met ‘1’; II. een beschermingszone ter bescherming van de binnen de naastgelegen bestemming leidingstrook aanwezige ondergrondse aardgastransportleiding met een diameter van 30 inch en een maximumdruk van 66 bar, met dien verstande dat binnen deze zone geen leidingen zijn toegestaan, met de daarbij behorende voorzieningen; b. de bestemming “groen” en "archeologisch waardevol gebied B" voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in het eerste lid onder a bedoelde leiding en ondergrondse aardgastransportleiding worden gebouwd. Ontheffing 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegestane bebouwing, mits de belangen van de betreffende leiding niet worden geschaad. Alvorens de ontheffing te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de ontheffing aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de leidingbeheerder te overleggen. Burgemeester en wethouders kunnen aan de ontheffing regels verbinden ter bescherming van de belangen van de leiding. Aanlegvergunning 4. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen; c. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen en afgraven alsmede door ophogen; d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; e. het verrichten van graafwerkzaamheden. Een aanlegvergunning wordt verleend, indien daarvoor het doelmatig functioneren van de leiding niet onevenredig wordt of kan worden aangetast. Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de leidingbeheerder te overleggen. 5. Het bepaalde in het vierde lid is niet van toepassing op normale werkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavig gebied. 6. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen terzake is bepaald. NB: Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als beschermingszone, is de keur van het waterschap Hollandse Delta mede van toepassing. Artikel 19 - Waterkering 1. De gronden, aangewezen voor "waterkering", zijn bestemd voor: a. waterkering met de daarbij behorende waterstaatswerken zoals taluds, glooiingen en onderhouds wegen, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard zoals duikers, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemmingen “woningen”, “gemengde bebouwing II”, “bedrijven”, “tuin”, “verkeersweg”, “verblijfsgebied”, “sneltram”, “groen”, “water”, “leidingstrook” en “archeologisch waardevol gebied A en B” en voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend de in het eerste lid onder a bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Ontheffing
3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegestane bebouwing, mits de belangen van de waterstaat niet worden geschaad. Alvorens de ontheffing te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de ontheffing aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de dijkbeheerder te overleggen. Burgemeester en wethouders kunnen aan de ontheffing voorschriften verbinden ter bescherming van de belangen van de waterstaat. 4. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen terzake is bepaald.
NB: Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als beschermingszone, is de keur van het waterschap Hollandse Delta mede van toepassing. Artikel 20 - Archeologisch waardevol gebied A en B 1. De gronden, aangewezen voor "archeologisch waardevol gebied A en B", zijn bestemd voor: a. behoud van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden; b. de bestemmingen “woningen”, “gemengde bebouwing I, II”, “maatschappelijke voorzieningen“, “gevangenis“, “kantoren”, “bedrijven”, “tuin”, “voorzieningen van openbaar nut”, “verkeersweg”, “verblijfsgebied”, “sneltram”, ”groen”, “agrarisch gebied”, “water”, “leidingstrook”, “leiding“ en “waterkering”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en het slaan van damwanden) dienen te worden verricht die dieper reiken dan 1,5 meter beneden NAP (gebied A). Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegestane bebouwing waarvoor bouwwerkzaamheden dienen te worden verricht die dieper reiken dan 1.5 meter beneden NAP (gebied A), mits de archeologische waarden niet worden geschaad. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de bouwvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige te overleggen. Aan een vrijstelling kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door de archeologisch deskundige. Aanlegvergunning 4 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders graafwerkzaamheden uit te voeren c.q. te laten uitvoeren die: dieper reiken dan 1,5 meter beneden N.A.P (gebied A); binnen het op de plankaart als archeologisch waardevol gebied B aangegeven gebied (met uitzondering van bestaande weg- en leidingcunetten) is het tevens verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders graafwerkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren over een terreinoppervlak groter dan 200 m2. Een aanlegvergunning geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan en is tevens niet van toepassing op bestaande weg- en leidingcunetten. Een aanlegvergunning wordt verleend indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige te overleggen. Aan een aanlegvergunning kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door de archeologisch deskundige.
5. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. NB: Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als beschermingszone, is de keur van het waterschap Hollandse Delta mede van toepassing. Aanvullende bepalingen Artikel 21 - Algemene ontheffing 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan: Kleine bouwwerken voor de bouw van - niet voor bewoning bestemde - kleine bouwwerken van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, transformatorgebouwtjes, verdeelkasten, gasdrukregel- en meetstations, gemaalgebouwtjes, met dien verstande, dat de inhoud van een bouwwerk, als hier bedoeld, niet meer mag bedragen dan 60 m³; Begrenzing weg(profiel), bouwblok, terrein indien op ondergeschikte punten een geringe afwijking in de begrenzing, het beloop of het profiel van een weg, de ligging of de vorm van een bouwblok of een terrein c.q. waterloop of de hoogte van een bouwwerk in het belang van het te verwachten verkeer, de volkshuisvesting en/of een behoorlijke bebouwing c.q. inrichting noodzakelijk is, dan wel de noodzaak daartoe bij uitzetting van het plan op het terrein blijkt, met dien verstande dat hierdoor de bestemmingsgrens niet wordt overschreden; Hoogte, begane grondlaag voor zover het betreft het bepaalde ten aanzien van de maximaal toegelaten hoogte van een begane-grondlaag en/of achterbouw, door hiervoor een maat van ten hoogste 5 meter toe te staan in gevallen waarin dit ten behoeve van het behoorlijk functioneren van de in het desbetreffende gebouw gesitueerde vestiging van een winkel, bedrijf of instelling nodig is en een uit stedenbouwkundig oogpunt verantwoorde aansluiting op de omgeving is gewaarborgd; Artikel 22 - Wijziging van het plan 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van gedeeltelijk ondergrondse en op maaiveld te realiseren parkeervoorzieningen binnen de bestemmingen “woningen”, “tuin”, “groen”, “verkeersweg” en “verblijfsgebied”. Een en ander met dien verstande dat: - overeenstemming bestaat met milieuregelgeving; - een goede verkeersafwikkeling gewaarborgd is; en - realisatie van ondergrondse parkeervoorzieningen financieel, stedenbouwkundig dan wel bouwtechnisch niet mogelijk is. Bouwen in te wijzigen plangedeelte 2.a Bouwen is niet toegestaan, anders dan overeenkomstig een in werking getreden wijzigingsplan. b Alvorens een wijzigingsplan vast te stellen bieden burgemeester en wethouders belanghebbenden de gelegenheid zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan aan hun college kenbaar te maken.
Artikel 23 - Overgangsbepaling overgangsrecht bouwwerken 1.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning en afwijkt van het plan mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 1.2 Eenmalig kan ontheffing worden verleend van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %. 1.3 Het bepaalde in lid 1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder de begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
overgangsrecht gebruik 2.a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c Indien het gebruik, bedoeld in lid 2 sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d Het bepaalde in lid 2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 24 - Anti-dubbeltelbepaling Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Artikel 25 - Naamgeving Deze regels kunnen worden aangehaald onder de naam “Regels bestemmingsplan Gadering Tussenwater”.
Lijst van bedrijfsactiviteiten Toelichting De Lijst van Bedrijfsactiviteiten geeft aan welke bedrijven binnen het plangebied in beginsel zijn toegestaan. Alle bedrijfsactiviteiten zijn ingedeeld in milieucategorieën, waarbij milieucategorie 1 betekent dat een bedrijfstype weinig potentiële milieuhinder veroorzaakt en milieucategorie 5 of 6 veel milieuhinder veroorzaakt. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de lijst van bedrijfstypen ingedeeld aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling uit 1993 (SBI'93) van het CBS. Voor de zonering en de bij de zones behorende bedrijfscategorieën is uitgegaan van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering 2007". Per type bedrijf zijn afstanden gegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Voor geluid is aangegeven of sprake is van continu geluid en van activiteiten die op een gezoneerd terrein thuishoren. Voor wat betreft verkeersaantrekkende werking en visuele hinder zijn indices gegeven. De lijst van bedrijfsactiviteiten volgt de publicatie van de VNG, maar met een algemeen verschil. De lijst gaat alleen over activiteiten die in een bedrijfsbestemming zijn toegestaan. Zo zijn bijvoorbeeld sport- en recreatieve voorzieningen niet opgenomen, omdat die in Rotterdam een aparte bestemming zijn. Voor een uitsplitsing naar afstanden per categorie wordt verwezen naar de VNG-publicatie. In de tabel behorend bij het bestemmingsplan bepaalt de grootste indicatieve afstand de milieucategorie. De aanbevolen indicatieve afstand tussen een bedrijf en woningen: categorie 1: afstand tot woningen 0 of 10 meter categorie 2: afstand tot woningen 30 meter categorie 3.1: afstand tot woningen 50 meter categorie 3.2: afstand tot woningen 100 meter categorie 4.1: afstand tot woningen 200 meter categorie 4.2: afstand tot woningen 300 meter categorie 5.1: afstand tot woningen 500 meter categorie 5.2: afstand tot woningen 700 meter categorie 5.3: afstand tot woningen 1000 meter categorie 6: afstand tot woningen 1500 meter Plangebied In dit plangebied zijn geen bedrijven toegelaten uit een categorie hoger dan categorie 4.2 Bedrijven in hogere milieucategorieën zijn dan ook niet in deze lijst opgenomen. Strategische milieubeoordeling Wanneer de bedrijvenlijst behorend bij het bestemmingsplan mogelijkheden biedt om mer(beoordelings)plichtige bedrijven te vestigen geeft het bestemmingsplan daarmee het kader, zoals bedoeld in de Europese richtlijn (2001/42EG) en zal in dat geval voor het bestemmingsplan een planmer gevoerd moeten worden. De richtlijn voor de planmer is bedoeld om milieueffecten van plannen en programma’s tijdens de voorbereiding daarvan in beeld te brengen in een milieurapport (een planMER). Voor de zwaardere milieucategorieën is in de meeste gevallen een planmer nodig. Door het toestaan van enkele mer-plichtige bedrijjfsactiviteiten uit de oorspronkelijke VNG-lijst zou voor het plan een planmer nodig zijn. De bedrijvenlijst is geschoond van activiteiten die mer(beoordelings)plichtig zijn. Daarnaast is van een aantal activiteiten uit de standaard VNG-lijst de hoeveelheid of productiecapaciteit beperkt, deze aanpassing is aangegeven met een “a” in de derde kolom. Het gebruik van een aangepaste lijst voorkomt dat dit plan onbedoeld toch het kader biedt voor een mer-plichtige bedrijjfsactiviteit en dat een planmer noodzakelijk is om de milieu-effecten in beeld te brengen.
Bedrijven 1tm4.2afgeslankt
3.2 3.2 3.1 3.1 3.1 3.1
2 2 1 1 1 2
G G G G G G
1 2 1 1 1 1
200 300 100 50
0 0 10 10
100 C 50 C 50 30
30 0 30 10
200 300 100 50
4.1 4.2 3.2 3.1
2 1 1 1
G G G G
2 2 1 1
300 50
30 10
200 C 50
50 R 50 R
300 50
4.2 3.1
2 G 1 G
2 1
50 50 100 300 300
10 10 10 10 10
100 100 100 200 100
10 10 10 30 10
100 100 100 300 300
3.2 3.2 3.2 4.2 4.2
1 2 2 2 2
G G G G G
1 2 2 2 2
200
30
100 C
30 R
200
4.1
3 G
2
B
200
10
100 C
100 R
200
4.1
3 G
2
B
50 50 10
0 50 0
100 C 300 C 30
50 R 50 R 0
100 300 30
3.2 4.2 2
2 G 3 G 1 G
1 2 1
200 300
50 100
200 C 300 C Z
30 R 50 R
200 300
4.1 4.2
1 G 2 G
2 3
30 100
10 30
30 C 100 C
10 30
30 100
2 3.2
1 G 2 G
1 2
C C C C C
LUCHT
100 D 100 50 50 50 50
BODEM
a
50 R 50 R 30 10 10 10
VISUEEL
a a
VERKEER
a
CATEGORIE
a
100 C 100 C 50 C 50 50 50
GROOTSTE AFSTAND
a
0 0 0 0 0 0
GEVAAR
a
INDICES
100 100 50 30 50 50
GELUID
a
VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN Slachterijen en overige vleesverwerking: - slachterijen en pluimveeslachterijen, productiecapaciteit < 20.000 ton/jaar - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, productieoppervlak > 1.000 m² - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, productieoppervlak <= 1.000 m² - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, productieoppervlak <= 200 m² - loonslachterijen, productiecapaciteit < 20.000 ton/jaar - vervaardiging snacks en vervaardiging kant-en-klaar-maaltijden, productieoppervlak < 2.000 m² Visverwerkingsbedrijven: - conserveren, productiecapaciteit < 8.000 ton/jaar - roken, productiecapaciteit < 8.000 ton/jaar - verwerken anderszins, productieoppervlak <= 1.000 m² - verwerken anderszins, productieoppervlak <= 300 m² Aardappelproducten fabrieken: - vervaardiging van aardappelproducten - vervaardiging van snacks, productieoppervlak < 2.000 m² Groente- en fruitconservenfabrieken: - jam - groente algemeen - met koolsoorten - met drogerijen - met uienconservering (zoutinleggerij) Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vetten: - productiecapaciteit < 32.000 ton/jaar Raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten: - productiecapaciteit < 32.000 ton/jaar Margarinefabrieken: Zuivelproducten fabrieken: - melkproducten fabrieken, verwerkingscapaciteit < 25.000 ton/jaar - overige zuivelproducten fabrieken, verwerkingscapaciteit < 25.000 ton/jaar - consumptie-ijsfabrieken, productieoppervlak <= 200 m² Meelfabrieken: Zetmeelfabrieken: - productiecapaciteit < 10 ton/uur - productiecapaciteit >= 10 ton/uur en < 20 ton/uur Veevoerfabrieken: Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: - verwerkingscapaciteit < 2.500 kg meel/week - verwerkingscapaciteit >= 2.500 kg meel/week
AFSTANDEN IN METERS
STOF
0 1 4 5 6 7 8 0 2 3 5 6 0 1 2 0 1 2 3 4 5 0 1 0 1 0 0 3 5 2 0 0 1 2 0 0 1 2
1 / 11
OMSCHRIJVING
GEUR
nummer
15 151 151 151 151 151 151 151 152 152 152 152 152 1531 1531 1531 1532, 1533 1532, 1533 1532, 1533 1532, 1533 1532, 1533 1532, 1533 1541 1541 1542 1542 1543 1551 1551 1551 1552 1561 1562 1562 1562 1571 1581 1581 1581
aangepast planmer
SBI-CODE
Bedrijven 1tm4.2afgeslankt
0 1 2
-
-
2
30 50 30 10
10 30 R 10 10
30 300 30 50
2 4.2 2 3.1
1 2 1 2
G G G G
1 2 1 2
10 30 30 50
30 50 50 50
10 10 30 50 R
100 200 200 D 200
3.2 4.1 4.1 4.1
2 2 2 2
G G G G
1 1 2 2
100 300 200
10 50 50
50 50 50
10 50 R 30
100 300 200
3.2 4.2 4.1
2 G 2 G 2 G
2 2 2
10 300 300 10
0 30 50 0
30 C 100 C 100 C 100
0 50 R 30 50 R
30 300 300 100
2 4.2 4.2 3.2
1 2 2 3
G G G G
1 2 2 2
200
30
50 C
30
200
4.1
2 G
1
10
50
100
30
100
3.2
2 G
1
10 10 50 10 100 0
10 30 0 0 30 10
100 300 50 50 200 50
0 50 10 10 10 10
100 300 50 50 200 50
3.2 4.2 3.1 3.1 4.1 3.1
2 3 2 1 2 1
G G G G G G
1 2 2 1 2 2
30 10 50
0 10 10
50 30 10
0 10 10
50 30 50
3.1 2 3.1
1 G 2 G 1 G
1 2 1
50 50
10 10
30 50
10 10
50 D 50
3.1 3.1
2 G 2 G
2 1
30 300 30 50
10 30 10 30
100 200 200 200
Z
LUCHT
-
2 G
BODEM
a a a
3.2
100 C
VISUEEL
0
100
10
VERKEER
a a a
CATEGORIE
0 1 2
GROOTSTE AFSTAND
a a a
GEVAAR
0 2
INDICES
30
100
GELUID
a
Banket, biscuit- en koekfabrieken Suikerfabrieken: Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken, productieoppervlak <= 200 m² - Suikerwerkfabrieken met suiker branden, productiecapaciteit < 8.000 ton/jaar - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, productieoppervlak <= 200 m² Deegwarenfabrieken Koffiebranderijen en theepakkerijen: - theepakkerijen Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden, productiecapaciteit < 8.000 ton/jaar Vervaardiging van overige voedingsmiddelen, productiecapaciteit < 8.000 ton/jaar Bakkerijgrondstoffenfabrieken, productiecapaciteit < 8.000 ton/jaar Soep- en soeparomafabrieken: - zonder poederdrogen, productiecapaciteit < 8.000 ton/jaar - met poederdrogen, productiecapaciteit < 8.000 ton/jaar Bakmeel- en puddingpoederfabrieken, productiecapaciteit < 8.000 ton/jaar Vervaardiging van ethylalcohol door gisting: Vervaardiging van wijn, cider e.d. Bierbrouwerijen, productiecapaciteit < 60 miljoen liter/jaar Mouterijen, productiecapaciteit < 32.000 ton/jaar Mineraalwater- en frisdrankfabrieken, productiecapaciteit < 16 miljoen liter/jaar VERWERKING VAN TABAK Tabakverwerkende industrie VERVAARDIGING VAN TEXTIEL Bewerken en spinnen van textielvezels Weven van textiel: - aantal weefgetouwen < 50 - aantal weefgetouwen >= 50 Textielveredelingsbedrijven Vervaardiging van textielwaren Tapijt-, kokos- en vloermattenfabrieken Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT Vervaardiging kleding van leer Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING) Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) Schoenenfabrieken
AFSTANDEN IN METERS
STOF
0 0 3 4 6
2 / 11
OMSCHRIJVING
GEUR
nummer
1582 1583 1584 1584 1584 1584 1585 1586 1586 1587 1589 1589.1 1589.2 1589.2 1589.2 1589.2 1592 1593 t/m 1595 1596 1597 1598 16 160 17 171 172 172 172 173 174, 175 1751 176, 177 18 181 182 183 19 192 193
aangepast planmer
SBI-CODE
B B
L
B
L
Bedrijven 1tm4.2afgeslankt
3 / 11
OMSCHRIJVING
INDICES GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
50
100
50 R
100
3.2
2 G
2
200 10 100 0 0 10
30 30 30 30 30 10
50 50 100 100 50 30
10 10 10 0 0 0
200 50 100 100 50 30
4.1 3.1 3.2 3.2 3.1 2
2 2 3 2 1 1
G G G G G G
2 1 2 2 1 1
200
100
200 C
50 R
200
4.1
3 G
2
50 30
30 30
50 C 100 C
30 R 30 R
50 100
3.1 3.2
1 G 2 G
2 2
30
30
100 C
30 R
100
3.2
2 G
2
30 30 10 0 30 30 30 0
0 0 0 0 0 0 0 0
100 C 100 30 10 30 10 30 10
10 10 0 0 0 10 10 0
100 100 30 10 30 30 30 D 10
3.2 3.2 2 1 2 2 2 1
3 3 1 1 2 2 2 1
G G P G G G G G
50
0
100
30 R
100
3.2
300 300
0 30
200 C 200 C
100 R 300 R
300 300 D
200
10
200 C
300 R
50 10
10 10
50 R 10
BODEM
LUCHT
VISUEEL
VERKEER
GELUID
0
GEVAAR
STOF
HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. a Houtzagerijen, productiecapaciteit < 120.000 m³/jaar Houtconserveringsbedrijven: 0 1 a - met creosootolie, productiecapaciteit < 120.000 m³/jaar 2 a - met zoutoplossingen, productiecapaciteit < 120.000 m³/jaar Fineer- en plaatmaterialenfabrieken 0 a Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, prod.capaciteit < 120.000 m³/jaar Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, productieoppervlak < 200 m² 1 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN a Vervaardiging van pulp: productiecapaciteit < 80 ton/dag Papier- en kartonfabrieken: 0 - productiecapaciteit < 3 ton/uur 1 Papier- en kartonwarenfabrieken Golfkartonfabrieken: 0 - productiecapaciteit < 3 ton/uur 1 UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA Drukkerijen van dagbladen Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen Grafische afwerking A Binderijen B Grafische reproductie en zetten Overige grafische activiteiten Reproductiebedrijven opgenomen media AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERKENDE INDUSTRIE; BEWERKING SPLIJT-/KWEEKSTOFFEN Smeeroliën- en vettenfabrieken A VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN Anorganische chemische grondstoffenfabrieken: 0 Organische chemische grondstoffenfabrieken: A0 Methanolfabrieken: B0 Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synthetisch): 0 - productiecapaciteit < 50.000 ton/jaar 1 a Verf-, lak- en vernisfabrieken, productiecapaciteit < 80.000 ton/jaar Farmaceutische grondstoffenfabrieken: 0 - productiecapaciteit < 1.000 ton/jaar 1 Farmaceutische productenfabrieken: 0 - formulering en afvullen geneesmiddelen 1 - verbandmiddelenfabrieken 2
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
20 2010.1 2010.2 2010.2 2010.2 202 203, 204, 205 203, 204, 205 205 21 2111 2112 2112 212 2121.2 2121.2 22 2221 2222 2222.6 2223 2223 2224 2225 223 23 2320.2 24 2413 2414.1 2414.1 2414.2 2414.2 243 2441 2441 2442 2442 2442
aangepast planmer
SBI-CODE
B B B
L
2 2 1 1 1 1 1 1
B B B
L
2 G
2
B
L
4.2 4.2
2 G 3 G
2 2
B B
L L
300
4.2
1 G
2
B
L
50 30
3.1 2
2 G 2 G
1 1
B
L
-
50 30
B B
Bedrijven 1tm4.2afgeslankt
VISUEEL
BODEM
LUCHT
0 1 0 1 2
VERKEER
0 1 2 A B 0 1 0 1 0 1 2 0 1
CATEGORIE
0 3 0 1 3
3 3 3 2 3
G G G G G
2 2 2 2 3
B B B B B
L L
300
4.2
2 G
2
B
50 200 100 D
3.1 4.1 3.2
1 G 2 G 1 G
1 2 2
B
50
3.1
2 G
1
100 300 50
3.2 4.2 3.1
1 G 1 G 1 G
1 1 1
L L
10 30 30 100 R
30 100 200 200
2 3.2 4.1 4.1
1 2 2 2
G G G G
1 2 2 2
L L L
200
30 R
200
4.1
2 G
2
200
200
30 R
200
4.1
2 G
2
10 10
100 100
200 300
30 30
200 300
4.1 4.2
2 G 2 G
2 2
10 50
50 50
100 100
30 30
100 100
3.2 3.2
2 G 2 G
2 2
10
50
100
100 R
100
3.2
3 G
2
10 30
50 200
100 300
50 R 200 R
100 300
3.2 4.2
2 G 3 G
2 2
GROOTSTE AFSTAND
0 1 2
3.2 3.2 3.1 4.1 4.2
GEVAAR
-
INDICES
100 100 50 200 D 300
GELUID
A B
Lijm- en plakmiddelenfabrieken: a - zonder dierlijke grondstoffen, productiecapaciteit < 40.000 ton/jaar a Fotochemische productenfabrieken, productiecapaciteit < 40.000 ton/jaar Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken a Overige chemische productenfabrieken niet elders genoemd, productiecapaciteit < 40.000 ton/jaar a Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken, productiecapaciteit < 40.000 ton/jaar VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF Rubberbandenfabrieken Loopvlakvernieuwingsbedrijven: - vloeroppervlak < 100 m² - vloeroppervlak >= 100 m² Rubber-artikelenfabrieken Kunststofverwerkende bedrijven: - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN Glasfabrieken: - glas en glasproducten, productiecapaciteit < 5.000 ton/jaar - glaswol en glasvezels, productiecapaciteit< 5.000 ton/jaar a Glasbewerkingsbedrijven, productiecapaciteit < 8.000 ton/jaar Aardewerkfabrieken: - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW - vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW a Baksteen en baksteenelementenfabrieken, productiecapaciteit < 80 ton/dag a Dakpannenfabrieken, productiecapaciteit < 80 ton/dag Kalkfabrieken: a - productiecapaciteit < 80.000 ton/jaar Gipsfabrieken: a - productiecapaciteit < 80.000 ton/jaar Betonwarenfabrieken: a - zonder persen, triltafels en bekistingtrillers, productiecapaciteit < 80.000 ton/jaar - met persen, triltafels of bekistingtrillers, productiecapaciteit < 100 ton/dag Kalkzandsteenfabrieken: a - productiecapaciteit < 80.000 ton/jaar Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken Betonmortelcentrales: - productiecapaciteit < 100 ton/uur Vervaardiging van producten van beton, (vezel)cement en gips: - productiecapaciteit < 100 ton/dag a - productiecapaciteit >= 100 ton/dag en < 400 ton/dag
AFSTANDEN IN METERS
STOF
0 1
4 / 11
OMSCHRIJVING
GEUR
nummer
2462 2462 2464 2466 2466 247 25 2511 2512 2512 2512 2513 252 252 26 261 261 261 2615 262, 263 262, 263 262, 263 264 264 2652 2652 2653 2653 2661.1 2661.1 2661.1 2661.2 2661.2 2662 2663, 2664 2663, 2664 2665, 2666 2665, 2666 2665, 2666
aangepast planmer
SBI-CODE
100 50 50 200 300
10 10 10 30 30
100 100 50 100 C 300 C
50 50 50 200 200
300
50
300 C
100 R
50 200 100
10 50 10
30 100 50
50
30
50
30
30 300 10
30 100 30
100 100 50
30 30 10
10 30 30 50
10 50 200 200
30 100 200 200
30
200
30
R R R R
30 50 R 50 R
Z
B B
B
L L
Bedrijven 1tm4.2afgeslankt
0 0 10 10
100 D 50 300 50 D
3.2 3.1 4.2 3.1
1 1 1 1
G G G G
2 1 2 2
100 200 50
200 100 50
300 C Z 100 C 100
30 50 50
300 200 100 D
4.2 4.1 3.2
2 G 2 G 2 G
2 2 2
30
30
300
30
300
4.2
2 G
2
30 30 30 50
30 30 50 200
100 50 200 300
30 10 30 30
100 50 200 300
3.2 3.1 4.1 4.2
2 1 2 3
G G G G
2 1 2 3
B B
30 30 10 50 30
50 30 30 30 30
300 200 200 100 50
30 R 30 30 30 10
300 200 200 100 D 50 D
4.2 4.1 4.1 3.2 3.1
2 2 1 2 1
G G G G G
2 2 2 2 2
B B B B B
50 30 30 100 50 100 100 30 50 50
50 200 50 30 50 50 50 50 10 10
100 200 100 100 100 100 100 100 100 100
50 30 50 50 R 30 R 50 50 30 30 30
100 200 100 100 100 100 100 100 100 100
3.2 4.1 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2
2 2 1 2 2 2 2 2 2 2
G G G G G G G G G G
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
B B B B B B B B B B
Z
D D D D
LUCHT
100 50 300 50
BODEM
30 30 100 30
VISUEEL
VERKEER
a a a a a a a a a a
CATEGORIE
a a a
10 10 10 10
GROOTSTE AFSTAND
a
GEVAAR
A B B1 0 1 10 11 12 2 3 4 5 6 7
a a a
INDICES
GELUID
A0 B0 B1 B2 C 0 1 A0 0 0 0 1 1a 2 3 0 1
Natuursteenbewerkingsbedrijven: - zonder breken, zeven en drogen, productieoppervlak > 2.000 m² - zonder breken, zeven en drogen, productieoppervlak <= 2.000 m² - met breken, zeven of drogen, verwerkingscapaciteit < 100.000 ton/jaar Slijp- en polijstmiddelen fabrieken Bitumineuze materialenfabrieken: Isolatiematerialenfabrieken (excl. glaswol): - steenwol, productiecapaciteit >= 5.000 ton/jaar en < 20.000 ton/jaar - overige isolatiematerialen, productiecapaciteit < 80 ton/dag Minerale productenfabrieken niet elders genoemd, productiecapaciteit < 80 ton/dag VERVAARDIGING VAN METALEN Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen: - productieoppervlak < 2.000 m² en productiecapaciteit < 12.000 ton/jaar Non-ferro-metaalfabrieken: IJzer- en staalgieterijen/ -smelterijen: Non-ferro-metaalgieterijen/ -smelterijen: VERVAARDIGEN VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCL. MACHINES/TRANSPORTMIDDELEN) Constructiewerkplaatsen: - gesloten gebouw - gesloten gebouw, productieoppervlak < 200 m² - in open lucht, productieoppervlak < 2.000 m² - in open lucht, productieoppervlak >= 2.000 m² Tank- en reservoirbouwbedrijven: - productieoppervlak < 2.000 m² Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels, productieoppervlak < 8.000 m² Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven, productieoppervlak < 8.000 m² Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., productieoppervlak < 8.000 m² Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., productieoppervlak < 200 m² Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven: - algemeen, productieoppervlak < 4.000 m² - stralen, productieoppervlak < 4.000 m² - metaalharden, productieoppervlak < 4.000 m² - lakspuiten en moffelen, productieoppervlak < 4.000 m² - scoperen (opspuiten van zink), productieoppervlak < 4.000 m² - thermisch verzinken, productieoppervlak < 4.000 m² - thermisch vertinnen, productieoppervlak < 4.000 m² - mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten), productieoppervlak < 4.000 m² - anodiseren, eloxeren, productieoppervlak < 4.000 m² - chemische oppervlaktebehandeling, productieoppervlak < 4.000 m²
AFSTANDEN IN METERS
STOF
0 1 2 3
5 / 11
OMSCHRIJVING
GEUR
nummer
267 267 267 267 2681 2682 2682 2682 2682 2682 27 273 273 274 2751, 2752 2753, 2754 28 281 281 281 281 281 2821 2821 2822, 2830 284 284 284 2851 2851 2851 2851 2851 2851 2851 2851 2851 2851 2851
aangepast planmer
SBI-CODE
B
L L L L L L
Bedrijven 1tm4.2afgeslankt
6 / 11
OMSCHRIJVING
INDICES
GELUID
CATEGORIE
VERKEER
VISUEEL
BODEM
LUCHT
100 30 10 10
50 30 30 30
100 100 100 50
50 R 50 30 10
100 100 100 D 50 D
3.2 3.2 3.2 3.1
1 2 1 1
G G G G
1 2 2 2
B B B B
L
30 30 30
50 30 30
200 100 50
30 30 10
200 100 50
4.1 3.2 3.1
2 G 2 G 1 G
2 2 2
B B B
30 50 50
30 30 30
100 200 300
30 30 30
100 D 200 D 300 D
3.2 4.1 4.2
2 G 3 G 3 G
1 2 2
B B B
30
10
30
2
1 G
1
200 200 100 100 200 30
30 10 10 30 30 10
30 30 200 100 30 30
30 50
0 10
50 50
30 30
30
0
30
0
100 200 100 30 30
10 30 10 10 10
30 100 50
30 50 100
GEVAAR
GROOTSTE AFSTAND
STOF
8 a - emailleren, productieoppervlak < 4.000 m² 9 a - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed), productieoppervlak < 4.000 m² Overige metaalbewerkende industrie 1 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, productieoppervlak < 200 m² 2 Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken: A0 - productieoppervlak < 2.000 m² A1 B a Overige metaalwarenfabrieken niet elders genoemd, productieoppervlak < 4.000 m² Overige metaalwarenfabrieken niet elders genoemd; inpandig, productieoppervlak < 200 m² B VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN Machine- en apparatenfabrieken: 0 - productieoppervlak < 2.000 m² 1 - productieoppervlak >= 2.000 m² 2 - met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW 3 VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS Kantoormachines- en computerfabrieken A VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTRISCHE MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN Elektromotoren- en generatorenfabrieken Schakel- en installatiemateriaalfabrieken Elektrische draad- en kabelfabrieken Accumulatoren- en batterijenfabrieken Lampenfabrieken Elektrotechnische industrie niet elders genoemd VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN -BENODIGDHEDEN Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. Fabrieken voor gedrukte bedrading VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. A VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS Autofabrieken en assemblagebedrijven 0 - productieoppervlak < 10.000 m² 1 - productieoppervlak >= 10.000 m² 2 a Carrosseriefabrieken, productieoppervlak < 8.000 m² a Aanhangwagen- en opleggerfabrieken, productieoppervlak < 8.000 m² a Auto-onderdelenfabrieken, productieoppervlak < 8.000 m² VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS) Scheepsbouw- en reparatiebedrijven: 0 - houten schepen 1 - kunststof schepen 2 - metalen schepen < 25 m 3
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
2851 2851 2852 2852 287 287 287 287 29 29 29 29 29 30 30 31 311 312 313 314 315 316 32 321 t/m 323 3210 33 33 34 341 341 341 3420.1 3420.2 343 35 351 351 351 351
aangepast planmer
SBI-CODE
Z
10
30
50 50 100 R 50 300 R 10
200 200 200 D 100 300 30
4.1 4.1 4.1 3.2 4.2 2
1 1 2 2 2 1
G G G G G G
2 2 2 2 2 1
50 D 50
3.1 3.1
2 G 1 G
1 2
2
1 G
1
30
200 C 300 Z 200 200 100
30 50 30 30 30
R R R
50 100 200
10 50 R 30
R
B B B B
L L L L L
B B
200 D 300 200 200 100
4.1 4.2 4.1 4.1 3.2
3 3 2 2 2
G G G G G
2 2 2 2 2
B B B B
50 100 200
3.1 3.2 4.1
2 G 2 G 2 G
1 1 2
B B B
L
Bedrijven 1tm4.2afgeslankt
VISUEEL
BODEM
2 G 2 G
2 2
B B
200 100 100
30 30 R 30
200 100 100 D
4.1 3.2 3.2
2 G 2 G 2 G
2 2 2
B B B
100 10 10 30 50 50 30 50
30 0 10 10 30 30 0 30
100 D 10 30 30 50 50 30 50 D
3.2 1 2 2 3.1 3.1 2 3.1
2 1 1 2 2 2 1 2
G P G G G G P G
2 1 1 2 2 2 1 2
B
300 100 300 C
10 50 R 50
300 300 300
4.2 4.2 4.2
2 G 2 G 3 G
2 2 2
50 50
100 100
30 R 30 R
100 100
3.2 3.2
2 G 2 G
1 1
0 0 0 0
0 0 0 0
30 50 100 300
C C C C Z
10 30 50 50
30 50 100 300
2 3.1 3.2 4.2
1 1 1 1
P P P P
1 1 2 2
0 0 0 0
0 0 0 0
300 10 30 50
C C C C
300 10 30 50
4.2 1 2 3.1
1 1 1 1
P P P P
1 1 1 1
30 10
10 0
100 30
3.2 2
1 P 1 P
2 1
100 300
50 30 30
30 10 30
50 0 30 30 30 30 0 30
50 10 10 10 10 10 30 10
30 300 200
100 50 200
100 50
Z
100 C 30 C
100 10 10 50 R 50 10
LUCHT
CATEGORIE 3.2 4.2
30 30
VERKEER
GROOTSTE AFSTAND 100 300
50 50
GEVAAR
A0 A1 B C B0 B1 B2 C0 C1 C2 C3 C4 D0 D1 D3 D4 D5 E0 E1 E2 F0
INDICES
30 30 R
GELUID
1 2
Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen: a - algemeen, productieoppervlak < 8.000 m² a - met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW, productieoppervlak < 8.000 m² Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven: a - zonder proefdraaien motoren, productieoppervlak < 200.000 m² a Rijwiel- en motorrijwielfabrieken, productieoppervlak < 8.000 m² a Transportmiddelenindustrie niet elders genoemd, productieoppervlak < 8.000 m² VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN NIET ELDERS GENOEMD Meubelfabrieken Meubelstoffeerderijen bedrijfsoppervlak < 200 m² Fabricage van munten, sieraden e.d. Muziekinstrumentenfabrieken Sportartikelenfabrieken Speelgoedartikelenfabrieken Sociale werkvoorziening Vervaardiging van overige goederen niet elders genoemd VOORBEREIDING TOT RECYCLING Puinbrekerijen en -malerijen: - verwerkingscapaciteit < 100.000 ton/jaar Rubberregeneratiebedrijven Afvalscheidingsinstallaties PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER bio-energieinstallaties elektrisch vermogen < 50 MWe: - covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie - vergisting, verbranding en vergassing van overige biomassa Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: - < 10 MVA - 10 - 100 MVA - 100 - 200 MVA - 200 - 1000 MVA Gasdistributiebedrijven: - gascompressorstations vermogen < 100 MW - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties cat. A - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C - gasontvang- en -verdeelstations, cat. D Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: a - stadsverwarming, thermisch vermogen < 160 MW - blokverwarming windmolens:
AFSTANDEN IN METERS
STOF
0 1 2 0 1
7 / 11
OMSCHRIJVING
GEUR
nummer
352 352 352 353 353 354 355 36 361 361 362 363 364 365 3661.1 3661.2 37 372 372 372 372 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40
aangepast planmer
SBI-CODE
B
B
L L B B B B
Bedrijven 1tm4.2afgeslankt
8 / 11
OMSCHRIJVING
INDICES
30 50 50
100 200 300
3.2 4.1 4.2
1 P 1 P 1 P
2 2 3
10
0
50 C
30
50
3.1
1 G
2
0 0 0
0 0 0
30 C 100 C 300 C
10 10 10
30 100 300
2 3.2 4.2
1 P 1 P 1 P
1 1 2
10 10 10 0
30 30 30 10
100 50 50 30
10 10 10 10
100 50 50 30
3.2 3.1 3.1 2
2 2 2 1
G G G G
2 1 1 1
B B B B
10 10 10 0 50 10 0
0 10 30 0 30 0 0
30 100 100 10 30 30 30
10 10 10 10 30 R 0 10
30 100 100 10 50 30 30
2 3.2 3.2 1 3.1 2 2
2 2 1 1 1 3 1
P G G G G P P
1 1 1 1 1 1 1
B
30 100 10 50 50 30 10 0 10 10 30 10 10
30 100 10 10 0 10 0 0 0 10 10 10 10
50 300 Z 30 100 C 30 30 30 30 30 30 30 30 30
30 50 0 0 0 50 50 0 0 0 0 10 10
50 300 30 100 50 50 50 30 30 30 30 30 30
3.1 4.2 2 3.2 3.1 3.1 3.1 2 2 2 2 2 2
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
G G G G G G G G G G G G G
2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
10
0
30
2
2 G
1
R R
10 V
VISUEEL
30
R R
B
LUCHT
CATEGORIE
100 C 200 C 300 C
BODEM
GROOTSTE AFSTAND
0 0 0
VERKEER
GEVAAR
0 0 0
GELUID
STOF
- wiekdiameter 20 m F1 - wiekdiameter 30 m F2 - wiekdiameter 50 m F3 WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER Waterwinning-/ bereiding- bedrijven: A0 A2 a - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling, capaciteit < 1,2 miljoen m³/jaar Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: B0 - < 1 MW B1 - 1 - 15 MW B2 - >= 15 MW B3 BOUWNIJVERHEID Bouwbedrijven algemeen: bedrijfsoppervlak > 2.000 m² 0 - bouwbedrijven algemeen: bedrijfsoppervlak <= 2.000 m² 1 Aannemersbedrijven met werkplaats: bedrijfsoppervlak > 1.000 m² 2 - aannemersbedrijven met werkplaats: bedrijfsoppervlak < 1.000 m² 3 HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven Groothandel in vrachtauto's (incl. import) Autoplaatwerkerijen A Autobeklederijen B Autospuitinrichtingen C Autowasserijen Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders 0 Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders: verwerkingscapaciteit => 500 ton/uur 1 Groothandel in bloemen en planten Groothandel in levende dieren Groothandel in huiden, vellen en leder Groothandel in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen Groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsoliën Groothandel in dranken Groothandel in tabaksproducten Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen Groothandel in overige consumentenartikelen Groothandel in vuurwerk en munitie: 0 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton 1
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
40 40 40 41 41 41 41 41 41 41 45 45 45 45 45 50 501, 502, 504 502 5020.4 5020.4 5020.4 5020.5 503, 504 51 5121 5121 5122 5123 5124 5125, 5131 5132, 5133 5134 5135 5136 5137 5138, 5139 514 5148.7 5148.7
aangepast planmer
SBI-CODE
L
Bedrijven 1tm4.2afgeslankt
50 V 30
50 30
3.1 2
2 G 2 G
1 1
10
50
50
30
50
3.1
2 P
2
50 50 100
0 0 0
50 50 30
200 D 300 D 100
4.1 4.2 3.2
2 G 2 G 2 G
2 2 2
30 0
300 10
300 100
10 10
300 100
4.2 3.2
3 G 2 G
3 2
0 0
10 10
50 30
10 10
50 30
3.1 2
2 G 1 G
2 1
0 0
30 10
100 30
0 0
100 30
3.2 2
2 G 1 G
2 1
0 0 50 30 10 10 10 10 10
0 0 10 30 10 30 10 30 10
50 30 30 30 30 100 50 100 50
10 0 100 R 30 R 10 30 10 10 10
50 30 100 D 30 30 100 50 100 D 50
3.1 2 3.2 2 2 3.2 3.1 3.2 3.1
2 1 2 1 2 2 2 2 2
G G G G G G G G G
2 1 2 1 2 2 2 2 2
0 0 0
10 10 0
100 50 30
10 0 0
100 50 30
3.2 3.1 2
2 G 2 G 2 G
2 1 1
0 0
0 0
50 10
0 10
50 10
3.1 1
2 G 1 P
1 1
10 10
0 0
10 C 30 C
10 10
10 D 30
200 R 300 R 50
1 2
1 P 1 1 G/P 1
LUCHT
30 30
BODEM
0 0
VISUEEL
0
10 0
VERKEER
-
CATEGORIE
-
GROOTSTE AFSTAND
0 1 0 1 0 1 2
GEVAAR
0 1 2 4 5 6 0 1 2
INDICES
GELUID
0 1
- consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton - munitie Groothandel in vaste brandstoffen: - klein, lokaal verzorgingsgebied Groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen: a - vloeistoffen, opslagcapaciteit < 80.000 m³ a - tot vloeistof verdichte gassen, opslagcapaciteit < 80.000 m³ Groothandel minerale olieproducten (excl. brandstoffen) Groothandel in metaalertsen: - opslagoppervlak < 2.000 m² Groothandel in metalen en -halffabrikaten Groothandel in hout en bouwmaterialen: - algemeen, bedrijfsoppervlak > 2.000 m² - algemeen, bedrijfsoppervlak <= 2.000 m² zand en grind: - algemeen, bedrijfsoppervlak > 200 m² - algemeen, bedrijfsoppervlak <= 200 m² Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: - algemeen: bedrijfsoppervlak > 2.000 m² - algemeen: bedrijfsoppervlak < = 2.000 m² Groothandel in chemische producten Groothandel in kunstmeststoffen Groothandel in overige intermediaire goederen Autosloperijen: bedrijfsoppervlak > 1.000 m² - autosloperijen: bedrijfsoppervlak <= 1.000 m² Overige groothandel in afval en schroot: bedrijfsoppervlak > 1.000 m² - overige groothandel in afval en schroot: bedrijfsoppervlak <= 1.000 m² Groothandel in machines en apparaten: - machines voor de bouwnijverheid - overige Overige Groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN Postorderbedrijven Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING Kantines Cateringbedrijven VERVOER OVER LAND Spoorwegen:
AFSTANDEN IN METERS
STOF
2 5 0 1 0 1 3
9 / 11
OMSCHRIJVING
GEUR
nummer
5148.7 5148.7 5151.1 5151.1 5151.2 5151.2 5151.2 5151.3 5152.1 5152.1 5152.2 /.3 5153 5153 5153 5153.4 5153.4 5153.4 5154 5154 5154 5155.1 5155.2 5156 5157 5157 5157.2/3 5157.2/3 5162 5162 5162 517 52 5261 527 55 5551 5552 60 601
aangepast planmer
SBI-CODE
B
L
B B
B
B B B B
Bedrijven 1tm4.2afgeslankt
VISUEEL
BODEM
300 100 30 100 100 50 30
C C C C C C C
300 R 0 0 0 30 30 10
300 D 100 D 30 100 100 50 30 D
4.2 3.2 2 3.2 3.2 3.1 2
3 2 2 2 3 2 1
G P P G G G P
2 2 1 1 1 1 1
B
0 300
30 10
300 C 100 C
100 R 200 R
300 D 300
4.2 4.2
3 G 1 G
3 2
B B
0 300 0 30 50 50 30 10 10
10 10 10 200 300 300 10 0 0
300 100 100 300 200 300 50 C 30 C 100 C
50 200 50 30 50 50 50 0 30
300 300 100 D 300 300 300 50 D 30 100
4.2 4.2 3.2 4.2 4.2 4.2 3.1 2 3.2
2 1 2 2 2 2 2 3 2
G G G G G G G P G
2 2 2 2 2 2 2 1 1
0 0
0 0
30 C 10 C
0 0
30 10
2 1
2 P 1 P
1 1
0 0 0
0 0 0
0 C 0 C 0 C
100 10 10
100 10 10
3.2 1 1
1 P 1 P 1 P
2 2 2
0
0
10
0
10
1
1 P
1
10 10 10 10
0 0 0 10
30 50 50 30
10 10 10 10
2 2 2 2
P G G G
1 1 1 2
0 0
0 0
1 P 1 P
1 1
10 30 C
0 0
R R R R R
30 50 D 50 D 30 D 10 30
2 3.1 3.1 2 1 2
LUCHT
VERKEER
A B -
CATEGORIE
A B0 B1 B2 B3 A -
a a a
30 10 0 0 0 0 0
GROOTSTE AFSTAND
1 2 -
a a
30 0 0 10 0 0 0
GEVAAR
0 2 7 0 1 10 2 3 5 7
INDICES
GELUID
0 1
- rangeerterreinen, overslagstations (zonder rangeerheuvel) Bus-, tram- en metrostations en -remises Taxibedrijven Touringcarbedrijven Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): bedrijfsoppervlak > 1.000 m² - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) bedrijfsoppervlak <= 1.000 m² Pomp- en compressorstations van pijpleidingen DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen: - stukgoederen, oppervlakte bedrijf < 20 hectare - tankercleaning, oppervlakte bedrijf < 20 hectare Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart: - containers, oppervlakte bedrijf < 20 hectare - tankercleaning, oppervlakte bedrijf < 20 hectare - stukgoederen, oppervlakte bedrijf < 20 hectare - ertsen, mineralen, e.d., opslagoppervlak < 2.000 m² - granen of meelsoorten, verwerkingscapaciteit < 500 ton/uur - steenkool, opslagoppervlak < 2.000 m² Veem- en pakhuisbedrijven, koelhuizen Autoparkeerterreinen, parkeergarages Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) POST EN TELECOMMUNICATIE Post- en koeriersdiensten Telecommunicatiebedrijven zendinstallaties: - LG en MG, zendervermogen < 100 kW (bij groter vermogen: onderzoek!) - FM en TV - GSM- en UMTS-steunzenders VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED Verhuur van en handel in onroerend goed VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN Personenautoverhuurbedrijven Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen Verhuurbedrijven voor roerende goederen niet elders genoemd COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE Computerservice- en informatietechnologie-bureaus e.d. Switchhouses SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
AFSTANDEN IN METERS
STOF
2
10 / 11
OMSCHRIJVING
GEUR
nummer
601 6021.1 6022 6023 6024 6024 603 63 6311.1 6311.1 6311.1 6311.2 6311.2 6311.2 6311.2 6311.2 6311.2 6311.2 6312 6321 6321 64 641 642 642 642 642 642 70 70 71 711 712 713 714 72 72 72 73
aangepast planmer
SBI-CODE
B B B B L
B
Bedrijven 1tm4.2afgeslankt
11 / 11
OMSCHRIJVING
INDICES
30 R
50 10 50 0
10 0 30 0
30 30 C 200 C 10
30 10 50 R 0
50 D 30 200 10
200 30 50 30 200
10 0 30 30 200
100 C 10 C 50 50 300
10 0 10 30 R 30
50 100 300 10 300
10 0 200 10 200
30 10 300 C Z 30 300
10 30 R 50 30 R 10
300 100 200 200
100 100 200 50
50 100 100 100
30 30 30 0
0 0 0 0
LUCHT
30
BODEM
10
VISUEEL
CATEGORIE
30
VERKEER
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
2
GELUID
30
STOF
Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING Reinigingsbedrijven voor gebouwen Foto- en filmontwikkelcentrales Veilingen voor landbouw- en visserijproducten Veilingen voor huisraad, kunst e.d. MILIEUDIENSTVERLENING RWZI's en gierverwerkingsinrichtingen, met afdekking voorbezinktanks: A0 A1 a - < 40.000 inwonersequivalent rioolgemalen B Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. A Gemeentewerven (afval-inzameldepots) B Vuiloverslagstations C Afvalverwerkingsbedrijven: A0 - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) A4 A5 a - oplosmiddelterugwinning, verwerkingscapaciteit< 40 ton/dag - afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW A6 - verwerking fotochemisch en galvano-afval A7 Vuilstortplaatsen B Composteerbedrijven: C0 - niet-belucht verwerkingscapaciteit < 5.000 ton/jaar C1 - belucht verwerkingscapaciteit < 20.000 ton/jaar C3 - belucht verwerkingscapaciteit > 20.000 ton/jaar C4 - GFT in gesloten gebouw C5 OVERIGE DIENSTVERLENING Wasserijen en strijkinrichtingen A Tapijtreinigingsbedrijven B Chemische wasserijen en ververijen Wasverzendinrichtingen A
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
731 74 747 7481.3 7484.3 7484.4 90 9001 9001 9001 9002.1 9002.1 9002.1 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 93 9301.1 9301.1 9301.2 9301.3
aangepast planmer
SBI-CODE
1 P
1
3.1 2 4.1 1
1 2 3 2
P G G P
1 1 2 1
200 30 50 50 300
4.1 2 3.1 3.1 4.2
2 1 2 2 3
G P G G G
1 1 1 1 3
B B
50 100 D 300 D 30 300
3.1 3.2 4.2 2 4.2
1 1 3 1 3
G G G G G
2 2 3 1 3
B B B B
10 10 30 100 R
300 100 200 200
4.2 3.2 4.1 4.1
2 2 3 3
G G G G
2 2 2 1
B B B B
L
30 30 30 R 0
50 50 30 30
3.1 3.1 2 2
2 2 2 1
G G G G
1 1 1 1
B
L L
-
50 C 50 30 30
B B
L L L L
III KAARTEN
Bijlage Kaarten